< Terug

2. Het koninkrijk der Árpáden, 1001 tot 1301

2.2 Verwarring en reaktie, 1038 tot 1077

Na de dood van koning Stefanus komt zijn neef, de zoon van zijn zuster Maria, Peter Orseolo, aan het bewind [1038-1041]. Maria was gehuwd met de doge van Venetië, Otto Orseolo. Peter, die aanvankelijk in rijkdom en weelde is opgevoed in Venetië, en later naar Hongarije aan het hof is gekomen, is in 999 [of iets later] is geboren. Hij treedt hard en meedogen­loos op, hoewel hij ook z'n voorganger en oom op verschillende terreinen wel probeert na te volgen. Ook Peter wenst goede betrekkingen met b.v. Oostenrijk en Kroatië.
Maar in Hongarije wordt hij nauwelijks aanvaard als nieuwe vorst. Velen vinden hem niet de geschikte en wettige opvol­ger van de eerste koning. Wel wordt hij door de aartsbisschop van Gran [Strigonium of Esztergom] met veel pracht en praal ge­kroond, maar al gauw weet hij zich gehaat te maken bij heel wat Hongaren die hem als vreemdeling, als buitenlander blijven beschouwen. Bovendien is hij geen nakomeling van Árpád. En dat n.b. ter­wijl er nog leden van de koninklijke familie in het land leven.
Maar Stefanus zelf heeft deze heidense leden van z'n eigen familie wegge­werkt, genegeerd, en uitgesloten van de opvol­ging. Omdat deze leden der ‘Árpáden-familie’ vasthouden aan de oude tradities van het gewoonterecht geven zij echter hun aan­spra­ken niet zonder meer op. Daardoor kenmerkt de korte rege­ring van Peter zich door strijd en onzeker­heid, over de recht­matige opvolging op de troon van Hongarije. Er is sprake van instabi­liteit en cri­sis, en er vormen zich twee partijen, een 'nati­onale hei­dense' en een 'buitenlandse christelijke' par­tij. Deze beide 'partijen' hebben ook het historische beeld over deze periode bepaald: de bronnen zijn bijzonder partij­dig, men is fel vóór de nationale dynastie, of men kiest partij voor de buitenlanders, voor de Duitse en Italiaanse invloed.
Het is duidelijk dat koning Peter zelf de leiding heeft van de 'buiten­landers'. Hij wordt hierin ook gesteund door vele Italiaan­se en Duitse raadgevers, die aan het hoofd van kerk en staat in Hongarije staan. En aan het hoofd van de andere partij -die men vele eeuwen later beschouwt als de 'nationale partij'- staan Vazul [Vász­oly], de neef van Stefanus, en diens zoons. Deze Vazul maakt na de dood van Stefanus aanspraak op de troon, als oudste mannelijk lid der koninklijke familie. En dan wordt er vermeld dat hij een samenzwering op touw heeft gezet tegen z'n neef, maar die is mislukt.
Hoewel we niet veel weten over de precieze gang van zaken, en alleen via de zoons van Vazul, de vijanden van de koning, worden geïnformeerd, is het wel duidelijk dat er sprake is van een ernstige crisis. Het christendom is ineens weer in de verdedi­ging, en het oude heidendom laat zich weer gelden. Zelfs koningin Gizella, de weduwe van Stefanus, op wiens raad Peter koning is geworden, wordt nu gevangen genomen [en mis­schien gedood?]. Ze heeft zelf gezorgd voor een aanleiding tot verzet tegen Peter: zij voelt zich door hem in haar middelen beperkt, en wendt zich dan tot de adel en prelaten om steun. Maar ook Vazul wordt gedood, en wel op raad van Gizella, aan wie men nu een verkwistend gedrag verwijt. Van hofintriges is dus ook sprake.
Er bestaat ook, volgens latere kro­nieken, alom ver­ont­waardi­ging over het ruwe optreden van de koning, die zich slechts door buitenlanders laat leiden. Hij heeft, zegt men, minachting voor de inheemse, Hongaarse adel. Maar zeer waarschijn­lijk heeft men veel later de geschiedschrijving herzien ten bate van een eigen nationaal prestige, en aan de buitenlan­ders, m.n. de Duitsers, de schuld van allerlei nega­tiefs gegeven. Ook lijkt de koning landgoederen -van de konin­gin-weduwe Gizella- in beslag genomen te hebben.
Als dan de Duitse koning [keizer] Heinrich III [1039-1056] z'n invloed in Hongarije wil vergroten, en dus van de chaos in dat land gebruik wil maken, en Peter tegen hem een veldtocht onder­neemt, breekt er een opstand uit, en de koning wordt 'door het volk' afge­zet, en verdreven in 1041. Hij vlucht n.b. naar Oostenrijk/Duits­land, en ver­klaart zich hier 'onder bescher­ming van, en dus onderda­nig aan de keizer'. Maar hij wil wel dat de keizer hem helpt de troon te herwin­nen. Nu gaat men echter tegen alle buitenlanders te keer. En de afgezette koning heeft ook geen steun meer van de kerk.
Peter wordt dan opgevolgd door een vroeger Khabaars -maar inheems- stamhoofd, Aba [1041-44], die met z'n christelijke naam Samuel koning wordt. Deze heeft zich aan het hof van Stefa­nus al een belang­rijke vertrouwensposi­tie verworven [comes pala­tii, paladijn], en komt nu via een paleisrevolutie aan de macht. Ook hij is een familie­lid [zwa­ger] van Stefanus, en is gehuwd met de zuster van de overleden koning, Sarolta. Hij acht zich op grond van z'n leeftijd, en omdat hij Hongaar is, veel meer geschikt als koning dan die bui­tenlander Peter Orseolo.
Maar ook de positie van de nieuwe koning, de ambitieuze Samuel Aba is zeer omstreden. Velen vinden ook hem ongeschikt en beschouwen hem ook niet als wettige opvolger van Stefanus! Alleen door intri­ges is hij immers aan de macht gekomen.
Daarom breekt al in 1042 een burgeroorlog uit: koning Samuel Aba valt z'n rivaal Peter en daarmee dus de Duitse keizer aan in 1042, en komt met rijke buit beladen terug. Maar de Duitse keizer en diens beschermeling Peter, die in de eerste plaats hun macht, en dan ook het christendom in Honga­rije willen herstellen, behalen elders wel de overwinning. Duitse troepen dringen nu langs de Donau, via Pozsony en Nyitra, door tot Eszter­gom, de ko­ninklijke residentie, en aan de Vág lijdt de koning met z'n troepen de nederlaag [1043], hoewel hij een eerste aanval had weten af te slaan.
Hij wil nu de vrede herstellen, en is bereid om concessies te doen. Hij wil dan wel gebieden aan de grenzen in het noordwes­ten van het land, over de Morava en de Lajta, afstaan. Maar de keizer vindt nu dat Samuel Aba ook 400 kleden en 400 pond goud als geschenk moet geven, alle gevangenen uitleveren, en een aantal gijze­laars leveren, en dat hij ook de door Peter in beslaggenomen landgoe­deren van Gizella moet teruggeven. Dat zorgt er echter voor dat er van sympa­thie voor Samuel Aba weinig meer over­blijft. Hij vervreemdt vele hoge edelen van zich, en zij komen in verzet. Een oproer breekt uit: ook Samuel Aba is geen legitieme en waardige koning! Hij is bezig met de uitver­koop van een deel van het land, en zijn rivalen, zowel de zoons van Vazul als Peter, zinnen op wraak. En ook deze koning toont zich een wreed­aard: hij laat ongeveer vijf­tig tegen­stan­ders, deelnemers aan de samenzwe­ring tegen hem, bij zich komen, en zij worden afgeslacht: als vee worden ze met knuppels en stokken doodgeslagen. Dat is zelfs naar opvat­tingen van die tijd wel bijzonder grof.
Bij de slachtoffers horen ook enkele hoge geestelij­ken, en dat is het sein voor de paus om deze koning in de ban te doen. Hij is een gewelddadig en bloeddorstig usurpator, en is alleen uit op de macht. Hij gedraagt zich als een heiden, treedt het recht met de voeten, en heeft daarmee alle rechten op het koningschap verspeeld.
Eerder heeft ook bisschop Gerhard [Gellért] van Csanád hem de sacramen­ten gewei­gerd, en ook gewei­gerd hem de kroon op het hoofd te zetten, en hij klaagt hem nu ook aan. Deze koning mist immers de bekwaamheid als heerser. En volgens dit chris­telijke principe van de 'idoneitas' moet hij dan verdwijnen. Alle rechtsbasis is deze koning vreemd. Toch wordt hij door een andere bisschop in Alba Regia wel gekroond. Maar vele aanzien­lijken slaan voor de nieuwe koning op de vlucht, gaan naar de keizer en vragen hem om hulp.
Samuel Aba heeft dan nog alleen een aantal persoonlijke aanhangers, en heeft zich bij adel en geestelijkheid zeer gehaat gemaakt. Terreur en wantrouwen tegenover de aan­zienlij­ken van het koninkrijk, het breken van eden, ruw en grof optreden hebben ervoor gezorgd dat nog slechts enkelen hem steunen.
Hij organiseert ook een haatcampagne tegen de hoge heren, en verliest daardoor nog meer steun van de machtige grondbezit­ters. In zijn omgeving bevinden zich dan alleen nog lieden die snel omhooggeklommen zijn dankzij per­soonlijke trouw. Daarom wendt hij zich tot de boerenbevo­lking, maar dat mis­lukt. De adel komt nu in verzet, zweert samen tegen de koning, en wendt zich nu in nood dan toch maar weer tot de kei­zer, en ze wil desnoods dan Peter Orseolo ook wel weer als koning aanvaar­den. Ook de zoons van Vazul hadden eerder wel op Samuel Aba ge­hoopt, maar ook zij zijn nu toch teleurgesteld.
Dan verschijnt Peter weer in Hongarije, met een Duits le­ger [1044] via Sopron en Győr vanuit het westen. In de veldslag te Ménfő in juni/juli 1044 wordt tenslotte koning Samuel Aba door z'n soldaten in de steek gelaten, gedood en onthoofd. Peter wordt nu als koning her­steld, en te Alba Regia, Székes­fehérvár, op 15 augustus 1044 gehuldigd door de bisschoppen en de adel. Maar hij heeft zijn leven niet gebeterd.
Peter [1044-1046] is toch een vazal van de Duitse keizer gebleven! Hij is nu weer 'wetmatig' koning, -door 'aanwijzing' van Stefanus tenslotte- maar alleen op voorwaarde dat hij de Duitse keizer als leenheer erkent. Hongarije is een persoon­lijk leengoed van Peter gewor­den: Al een half jaar na de huldiging komt de keizer Heinrich III weer naar Hongarije, en Peter is gedwongen om aan de Duitse keizer hulde te bieden als z'n vazal. Peter geeft het Hongaarse koninkrijk dan met een gouden lans aan zijn keizerlijke Heer...
De Hongaarse hoge heren bewijzen de keizer en zijn nakome­lingen zelfs een eed van trouw. Dan krijgt Peter van de keizer tenslotte Hongarije voor z'n leven als persoonlijk bezit, als leen terug, en rijk beladen met geschenken van goud keert de keizer naar Duitsland terug. Peter blijft zich dus met buiten­lan­ders, met name Duitse ridders en vooral ook Itali­a­nen, omrin­gen en laat van enige inte­resse voor z'n land en volk weinig of niets merken. Inte­gen­deel: Hij stelt zich op als een vazal van de keizer, en heeft blijkbaar niets geleerd. Dat zorgt er dan opnieuw voor dat men hem wan­trouwt en ver­acht. De veront­waar­diging over de vernedering van het Hongaar­se koninkrijk is groot.
De rust is immers niet her­steld: grote span­ningen zijn geble­ven, en dat roept verzet en boze reactie van 'nationalis­ten' op. De trotse Hon­gaarse grondbezit­ters weige­ren ook onderhorig aan een buiten­lander te worden. Peter geeft boven­dien ook burchten en domei­nen weg aan buitenlanders en de kerke­lij­ke hoog­waar­dig­heids­bekle­ders stellen dat ze niet aan de kei­zer, maar aan Rome gehoor­zaam­heid zijn ver­schuldigd.     
Maar dat maakt bij velen ook de kerk verdacht. Het christen­dom in Hongarije wordt dan toch nog te zeer met buiten­landse in­vloed gelijkge­schakeld. Men beseft immers dat Peter uitslui­tend dankzij Duitse steun op de troon zit en de macht kan uitoefe­nen! Door Hein­rich III is hij aangesteld. Het wantrou­wen tegen hem als buitenlander blijft dus groot. Bovendien is deze koning ook kwaadwillend, gewelddadig en wreed. Hem ont­breekt dus ook de rechtsbasis van het koningschap: het idonei­tas-principe. De bekwaamheid tot regeren is ook bij Peter Orseolo niet aanwe­zig.
Daarom breekt weldra een nieuwe opstand uit, in 1046 onder leiding van Vata, een heiden. De opstande­lingen, o.a. verban­nen hertogen en aanhangers van Stefanus, maar ook heidensge­zinden, wensen nu een zoon van Vazul, een nakomeling van Árpád, als koning. Twee stromingen komen dus tot uitdrukking: een kleinere hei­dense en een grotere christelijke. Maar beide groepen wenden zich tot de zoons van Vazul, in wie men dan toch een waardiger opvolger op de troon ziet: het principe van de bloedverwant­schap met de eerste koning Stefanus speelt hierbij ook een zeer grote rol.
Het is weldra duidelijk dat Peter zich alleen nog met behulp van terreur weet te handha­ven: Hij komt de plannen voor samen­zwe­ring op het spoor, en laat b.v. enkele neven van z'n moeder doden en hun aanhangers laat hij blindmaken. Weldra moet hij aftre­den: een vergadering van de ontevreden adel, een landdag in Csanád, zet de koning af in 1046. Peter vlucht naar de oostgrens, maar wordt toch gevan­gen genomen en gemar­teld.

De kathedraal van Székesfehérvár, Geïllustreerde Kroniek, ± 1370



Zo heeft het konink­lijke gezag in enkele jaren zeer ingeboet aan waar­de. Men stuurt nu een delegatie naar Rusland, naar het hof van Jaro­slav de Grote, om de zoons van Vazul, Andreas [András] -chris­ten geworden en gehuwd met Anastasia, de doch­ter van Jaroslav van Kiev- en ook Levente [Lambertus] -die heiden is geble­ven- uit te nodigen om naar Honga­rije terug te komen, en het land te 'verlossen'.
Een derde zoon van Vazul, Béla, is na de nederlaag in 1043 naar Polen ge­vlucht en bevindt zich aan het hof van koning Kazimierz. Hier bewijst hij dat hij een buitengewoon dapper soldaat in dienst van de koning is. Vele jaren is hij werkzaam als een bekwaam, efficiënt en integer dienaar van z'n koning. Kazi­mierz gaf daarom z'n zuster Richeza aan Béla [Adal­bert] tot vrouw, nadat deze het heiden­dom vaarwel had gezegd. Zie blz. 36.
Met troepen uit het rijk van Kiev keren de prinsen Andreas en Levente inderdaad in de herfst van 1046 naar Hongarije terug, via de Vereczke-pas in de Karpaten, naar Hevesújvár. Vervolgens wordt in 1046 Andreas [András I] als koning van Hongarije erkend [1046-1060]. Zijn broer Levente geeft aan­spraken op de troon op, en sterft nog in 1046.
Toch is het land daarmee nog steeds niet rustig. Het heiden­dom her­leeft, en het chris­tendom "van die buitenlanders" is opnieuw in de ver­dediging. De burgeroorlog is in volle gang. Velen denken dat ‘de goede oude tijden’ van het hei­dendom in Hongarije weer terug zijn en heidense extre­misten onder leiding van Vata uit Békés gaan, vanuit het oosten van het land [het gebied over de Tisza] oprukkend, woest te keer. Een spoor van destruktie en massa­moorden ach­tervolgt hen. Kerken worden verwoest, kloosters worden geplun­derd, gelovi­gen, monniken en pries­ters ge­dood, en vele buiten­landers vermoord. Vervol­gens gaat men ook de beide herto­gen tegemoet. Andreas moet dan ook beloven het heiden­dom te her­stellen, de bisschop­pen en pries­ters te doden, kerken te verwoesten, het chris­telijk geloof te verwerpen en de goden te aanbidden. Andre­as en Levente reageren op deze eisen niet eens nega­tief. Dan gaat de menigte naar Pest en in groten getale loopt men alom over naar het oude heidendom, zelfs ook edelen en geeste­lij­ken.
Dan komt in Buda, bij het veer over de Donau, op de Kelen-berg [de Blocks­berg, de tgw. Gellértberg] ook een delegatie van hoge heren van de koninklij­ke Raad op de koning af, en wordt welkom geheten. Maar één der hoge heren, nl. Gerhard [Hong. Gellért], de bisschop van Csanád [Mar­osv­ár], wordt door een woedende menigte van kwaadaardig gepeu­pel met stenen bekogeld, en aangeval­len. Het blijkt nu dat de nieuwe koning nog weinig gezag heeft, en niet in staat is om de menigte in bedwang te houden.
Als men deze buiten­landse bisschop ziet [Gerhardus of Gellért was uit Venetië afkomstig], is men woedend. Maar de bisschop houdt hen steeds weer een kruisteken voor, en roept: “Mijn Heer Jezus, reken hen deze zon­den niet toe, want ze weten niet wat ze doen!” De woede koelt echter niet af, en men gooit de wagen van de bisschop om, en gooit hem met wagen en al van bovenaf, vanaf de Kelen-berg de diepte in. Daar blijkt hij nog in leven, hij bidt zelfs nog voor z'n moordenaars, maar men doodt hem met een lans, en slaat met een steen z'n sche­del in.



Ook twee andere bisschoppen en vele andere geestelijken worden gedood door de woeste heidenen. Het zijn de eerste martelaren op Hongaarse bodem. Het lichaam van Gellért wordt al in 1053 uit Pest plechtig naar de kerk van Onze Lieve Vrouwe in Csanád overge­bracht.
De nieuwe koning Andreas wenst zich intussen toch te verzoe­nen met z'n voorganger Peter, en biedt hem in Alba Regia zelfs een com­pro­mis­vrede aan. Maar Peter wordt onderweg hierheen gevangengenomen, en bij gevechten worden hem zware verwondin­gen toegebracht: degenen die hem nu bewaken gunnen hem letter­lijk het licht in de ogen niet meer: ze steken hem de ogen uit, "omdat hij zich zo heftig verzet­te".
Peter wordt nog wel voor de voeten van Andreas gebracht, maar sterft kort daarna in 1047 aan de verwondin­gen. Koning Andreas vindt echter dat z'n rivaal dat toch niet heeft ver­diend, en op last van de koning wordt hij dan toch met alle eer als koning in de kathe­draal van Alba Regia, Székes­fehérvár, begra­ven. En de daders van deze moord worden zwaar gestraft. Het heidendom is dan ten einde. Het koninklijk gezag is toch hersteld, en ondanks beloften blijft koning Andreas chris­ten. Vele hoge heren en anderen die aan hun vrijheid verknocht zijn, houden echter wel vast aan heidense praktijken.
Maar als het heidense oproer is uitgewoed kan koning András optreden. Hij wordt in 1047 met de kroon van z'n voorganger Stefanus gekroond, in aanwezigheid van drie nog overgebleven bisschoppen. Ook worden nu alom kerken en kloosters hersteld, en András doet zijn best om zich nu ook met de keizer te verzoe­nen. Ook hij erkent nu zelfs de keizer, Heinrich III, als heer, en geldt daarmee als vazal van de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Maar, anders dan van Peter, accepteert men dit van András: tenslotte is hij iemand uit het huis Árpád.
Boven­dien is Heinrich III een zeer machtig vorst: sinds Karel de Grote is er geen keizer geweest met zoveel macht en gezag. Ook de vorsten van Bohemen en Polen bewijzen hem hun hulde. Hij geldt als dé heerser van de christelijke wereld. Maar over de heidense oproeren in Hongarije is hij beledigd: hier moet het gezag worden hersteld!
András is echter nogal gematigd, en niet geneigd tot een conflict met Heinrich III. Hij brengt hem een jaarlijkse schatting, en verleent hem hulp in oorlog. Maar toch wenst de keizer meer: Na onderwerping van Lotharin­gen is Hongarije aan de beurt, en András moet zich dan toch op een oorlog voorbereiden.
Dan wordt prins Béla -al beroemd als soldaat- vervolgens uit Polen teruggeroe­pen, om als legerleider tegen de Duitsers op te treden en aan Béla wordt het opperbe­vel van het leger gegeven. Bovendien krijgt hij 1/3 deel van het koninkrijk, grensgebieden in het noorden en oosten, die oorspronkelijk door hulpvolken en grenswachters zijn bewoond, als hertogdom: een Russische gewoonte, die in Hongarije nu ook wordt geï­ntro­duceerd, maar in het begin der 12e eeuw weer wordt afge­schaft.  Hij kan de koning, zijn broer, te zijner tijd opvol­gen.
András heeft dan n.l. nog geen zoon. Bovendien mag hij in zijn her­togdom een hof voeren, munt slaan, inkom­sten heffen, en schen­kingen doen aan wie hem belieft. Alleen moet hij de koning wel "onvoor­waardelijk trouw blijven". Vóór alles geldt echter de zorg voor de verdediging van het gebied. Dat is overigens de algemene regel voor de bezitters van grond. De Hongaarse koningen schonken wel grond, donaties, weg, maar de ontvanger kreeg daarbij militaire verplichtin­gen, en kreeg dus het domein niet als eigen, onbeperkt bezit. Na een oproep van de koning moet men aan z'n militaire plicht: de énige plicht, voldoen. Verder is zulk land eigenlijk onver­vreemdbaar erfgoed.
András treedt nu ook streng op tegen het heidendom, en geeft bevel dat iedereen die met de heidense ceremoniën doorgaat zal worden onthoofd. "Het ware geloof van Christus moet men belij­den, en alleen naar de wetten van koning Stefanus leven", aldus koning András, die zich vooral als wettig erfgenaam van deze voorganger ziet. Strenge straffen worden nu gesteld op wie God, de godsdienst en de geestelijkheid beledigen, en priesters en leken vermoorden.

De kroning van 'Szent László' in 1077, uit de Geïllustreerde Kroniek



Toch is deze koning een nogal gematigd heerser. Hij onder­houdt ook vriendschappelijke betrek­kin­gen met b.v. Polen, Beieren, Rusland en Byzantium. Als zichtbaar teken van de goede betrekkingen met de Byzantijnse keizer Constantijn IX Monomachos [1042-1055] wordt aan András al in 1047 zelfs een kroon ge­schonken van zeven gouden platen met afbeeldingen van email. Op deze "Monomachos-kroon" staan de keizer zelf, zijn zusters Theodora en Zoé, en allegorische figuren van o.a. de Recht­vaardigheid en de Gehoorzaamheid afgebeeld.
In de zomer van 1051 wordt hij echter door de westerse, Duitse, keizer uit de tent ge­lokt, en omdat Heinrich III Hongarije als z'n leengoed be­schouwt, en ook daadwerkelijk gezag wenst uit te oefenen, begint de oorlog. De vorsten van Bohemen, Moravië, Beieren en Karinthië komen met troepen naar Hongarije, en bezetten delen van het land in het noorden. En Heinrich III komt zelf vanuit Stiermarken via het Balatonmeer naar Székes­fehérvár. Nu passen de beide broers, András en Béla echter de taktiek van de verschroeide aarde toe, en het keizerlijke leger slaagt er niet in om de Hongaren te verslaan.
Integendeel: de keizer wordt ingesloten, en probeert op de vlucht te gaan, om het isolement te doorbreken. Ten koste van grote verliezen lukt dat tenslot­te bij Kapuvár in het westen van Hongarije. In oktober 1051 lijdt Heinrich III nog een smade­lijke nederlaaag bij Hainburg aan de Donau. Maar de keizer neemt wraak en komt terug! In juni 1052 belegert hij Poson [Pozsony, tgw. Bratislava] en na acht weken lukt het de stad in te nemen. Maar verder gebeurt er niets. Wel worden de Duitsers nog bij het Vérte­s-geberg­te in Zala verslagen. Ook de volgende jaren vinden er wel scher­mutselingen plaats, maar van een echte strijd is geen sprake meer. Na de dood van keizer Heinrich III in 1056 worden de betrekkingen tussen het Duitse rijk en Hongarije beter.
Het gevaar van Duitse kant is dus gewe­ken. In 1058 wordt de vrede getekend, en András vraagt dan aan de keizer diens 10-jarige doch­tertje Judith als bruid voor z'n 5-jarige zoontje Salamon. En in 1058 wordt de verloving van de beide vorstelijke kinderen plechtig bezegeld. Ook wordt nu Salamon [geboren in 1051 of 1052] tot opvolger door z'n vader aangewe­zen, en eigenlijk wil András al tijdens z'n leven z'n zoon laten kronen [1058]. Daarmee geeft de Hongaarse koning eigenlijk ook aan dat hij de Duitse feodale aanspra­ken op de leenhorigheid van Hongarije niet erkent.
Wel blijft de verhouding tussen de koning en z'n broer Béla slec­ht. Hij vertrouwt hij zijn broer niet. Zijn zoontje Sala­mon kan immers niet regeren zolang z'n broer Béla ook nog leeft. Maar dat voelt de broer van de koning, Béla, die in Polen verblijft, natuur­lijk als een beledi­ging: hij immers heeft z'n broer negen jaren bijge­staan en gered, en geldt als de held, die de vijand versloeg. Maar nu wordt hij gene­geerd, en uitge­sloten van de troonop­volging! Omdat de koning in 1052 een zoon kreeg, is z'n broer plotseling uit het ge­zicht.
Nu zint Béla dus op wraak, wel doet hij openlijk af­stand van z'n rechten, maar dat is schijn, althans dat denkt de koning. András laat z'n broer nu de keuze: of hertog worden, en het opperbevel overnemen, of het koningschap. Béla kiest dan het hertogdom, maar blijft ontevreden, en voelt zich ook nog steeds bedreigd. De koning laat zelfs een aan­slag op z'n broer plegen, maar deze ontkomt, en vlucht naar Polen. En in 1060 -wan­neer z'n broer, koning András, oud en ernstig ver­zwakt is door een hart­aanval- komt hij o.a. met Poolse hulp­troepen naar Honga­rije om zich met András te meten, z'n rech­ten kracht bij te zetten, en wraak te nemen.
Men kan nu ook zien dat het chris­tendom althans formeel heeft overwonnen, want beide partijen in deze broederstrijd bieden tegen elkaar op als het gaat om voordelen voor de kerk, voor de prelaten. Er wordt geen beroep meer gedaan op het oude heidendom. Maar wel geldt de strijd tegen de Duitse voogdij en leenheerschappij als inzet. Beide partijen beroepen zich nu ook wel op de trots van de Hongaarse natie, op het patriottisme.



Het over­grote deel van de Hongaar­se troepen kiest nu de kant van Béla, vermoedelijk omdat men in András, die nu Duitse troepen te hulp roept, toch een vazal van de keizer meent te zien. Het slechte voorbeeld van Peter Orseolo is men nog niet vergeten. Béla over­wint in een slag bij de Tisza! Daarna lopen nog eens velen over naar de winnende partij van prins Béla en zijn neefje Salamon vlucht nu met z'n moeder, Ana­stasia van Kiev, naar de Duitse keizer Heinrich IV.
Ook András' koninklijke leger vlucht, samen met Duitse hulp­troe­pen naar Oostenrijk, en de koning zelf valt op de vlucht uit z'n wagen, wordt door paarden vertrapt, en gevangen geno­men bij Moson [Wieselburg]. Hier bevindt zich een van de weinige doorgangen door het grensgebied, de gyepű, naar het westen. To­taal verzwakt sterft hij in het woud ’Bocon’ [Bakony] in zijn palts ’Scirc’ [Zirc] tegen het einde van 1060. Hij wordt begra­ven in ’Tihon’ [Tihany], in de crypte van de door hemzelf in 1055 gestichte abdij­kerk.
Zijn broer Béla I volgt hem op als koning [1060-1063], en wordt op 6 decem­ber 1060 in Alba Regia, Székesfehérvár [Duits: Stuhlweissenburg] ge­kroond. Opnieuw zijn er nu heidense helpers, onder aanvoering van een zoon van Vata, een zekere János, die verwachten dat de nieuwe koning, die immers tot de meer nationaal gerichte 'partij' kan worden gerekend, dan toch mogelijk de oude heidense eredienst zal herstel­len.
Ze komen in 1061 naar de zitting van de koninklijke raad in Alba Regia, uit ieder dorp twee oudsten, en ook boeren en knechten. En men denkt nu dat de hoogwaardigheidsbekleders, sa­men met de koning, wel onder de indruk moeten komen van de grote menigte, en zich zullen terugtrekken in de stad. Men verzoekt de koning: "Sta ons toe naar het gebruik van onze vaderen, naar heidense wijze te leven, de bisschoppen te steni­gen, de priesters weg te halen, de geestelijken te wur­gen, belas­tinginners op te hangen, de kerken te verwoesten en de klokken kapot te slaan". Dat lijkt echter op een oproer! Aanvankelijk is de koning slechts bedroefd, en verzoekt om drie dagen bedenktijd. En intussen bezingt het 'gemene volk' luide z'n spot met het christelijk geloof. Maar koning Béla laat niet met zich spotten en treedt buitengewoon hard op, met ijzeren hand wordt deze tweede heidense opstand onder­drukt. De heidense revolte wordt in de kiem gesmoord.
Op bevel van de koning breken gewapende krijgsknechten op de menigte los, velen worden geslagen, de leiders worden op houten podia demonstratief gedood, de rest gegrepen en "met de zweep gesla­gen". Toch laat de koning als een gebaar van goede wil de gevan­genen weldra vrij, en streeft naar verzoening.
Hij geldt als een verstandig en wijs vorst, een goed sol­daat, rechtscha­pen, energiek en held­haftig, krachtig en doeltreffend optredend, vastbesloten en veelbe­lovend, en een vroom chris­ten. Men heeft dan ook zeer hoge verwachtingen van hem. Zijn vrouw, Richeza van Polen, heeft op hem ook een grote invloed. ­"Hij heerste over het konink­rijk in vrede, door vijanden ong­estoord, en hij zocht het welzijn van het volk. Onder andere bewees hij zijn wijs­heid daardoor, dat hij grote munten uit zuiver zilver liet slaan", zo heet het: In Hongarije komen nu ook Byzantijnse gouden munten en zilveren denarii, met een vaste koers in om­loop. Eén gouden Byzantijnse Solidus wordt nu 40 denarii waard, in plaats van 30, zoals koning Stefanus had bepaald. Zo herstelt deze koning langzamerhand het krediet van het Hongaarse geld, en daarmee van het koninkrijk zelf.
Maar een koning moet wel over vaste inkomsten beschikken, en wel in edelmetaal uitgedrukt. Dat streven leidt tot meer centrale macht, het vestigen van buitenlandse kolonisten in onher­bergzame en onbewoonde streken, en meer mijnbouw. Uit ver­scheidene buurlanden komen dan ook vreemdelingen naar het land, en zelfs Arabieren en Bulgaarse moslems, Armeniërs, Ismaëlieten en Saracenen en Joden worden graag gebruikt voor de financiële zaken, voor munt en tolwezen, en voor de koop­handel. Maar de koning neemt ook maatregelen om 'het volk' te be­schermen tegen buitenlandse kooplui. Om b.v. Joden van de handel op de markt af te houden, wordt bepaald dat -in tegen­stelling tot de regels van koning Stefanus, dat markten op zondag vóór de kerken gehouden moesten worden, o.a. om de kerkgang te bevor­deren [vandaar: vásár = mar­kt, vasár­nap = zondag]- nu de markten voortaan op zater­dag, de joodse rust­dag, moeten worden gehouden.



Toch moet de koning nog steeds op z'n hoede zijn voor aanhan­gers van z'n neefje Salamon en diens moeder, en hun aanhangers in Oostenrijk. Maar echte conflicten gaat Béla tactvol uit de weg. Hij neemt ook geen wraak op vrouwen, zoons en bezittingen van allen die Salamon waren gevolgd, maar laat hen ongestoord. Deze koning streeft naar vrede en verzoening. En "Hongarije werd rijk, en verhief het hoofd boven alle naburige volken, die het aan rijkdom en roem overtrof. Toen werden daar de armen welva­rend, en de rijken roemrijk". De invloed en de macht van de buitenlanders is ook verminderd. Hij laat zelfs merken tot een akkoord, een compromis, met Salamon bereid te zijn: eventueel zal Béla z'n vroegere hertogdom weer in bezit nemen, en trouw zweren aan koning Salamon! Hij krijgt echter geen antwoord op z'n voorstellen.
Men zit in Oostenrijk immers niet stil, en aan het hof van Heinrich IV treft men voorbereidingen voor een nieuwe aanval op Honga­rije, in 1063. Onder leiding van de Beierse hertog en de bisschop van Bremen waagt men nog een aanval. Maar de Hongaarse koning is intussen in Dőmős door een inge­stort dak ernstig gewond geraakt, en doodziek. Toch wil hij nog aan de strijd deelne­men, en de invallers verslaan. Bij Kapuvár wacht men de vijand -de aanhangers van Salamon en van de een leger van de Duitse keizer- op.
Er wordt nog een slag geleverd bij Moson, maar hier sterft de ko­ning [1063], nog vóór de strijd goed en wel losbarst. Hij wordt begraven in een klooster dat hijzelf had laten bouwen in Zugzard [Szek­szárd]. Ondanks zijn korte koningschap is Béla I toch een zeer geres­pecteerd en hooggeacht vorst. Hij kwam ook op voor de eenvou­dige massa's, de arme boeren, tegen de kooplieden en de geld­handelaars. Hij wordt nu toch opgevolgd door zijn 12-jarige neefje Sala­mon [1063-1074] en als deze hoort van de dood van z'n oom koning Béla, gaat hij naar z'n schoonvader, keizer Heinrich IV en verzoekt hem te helpen bij terugkeer naar Hongarije. Dat doet de keizer graag, en hij stuurt ook maar tegelijk een leger met Salamon mee. Daarom gaan Géza en z'n broer László naar Polen op de vlucht: ze denken dat ze tegen Salamon en z'n Duitse helpers toch niet op kunnen.
Salamon wordt vervolgens met alle eer in Alba Regia door het volk, de adel en de prelaten ont­vangen, en gekroond. Hij wordt eerst ook algemeen erkend, maar wanneer eenmaal de Duitse keizer zijn hielen heeft ge­licht, "met een flinke beloning, die rijkelijk is geschonken uit de rijke schat van Honga­rije", vertoont zich tòch opnieuw een rivaal, een troonpreten­dent, n.l. Géza, de onge­veer 20-jarige zoon van koning Béla! De jonge en zwakke, goedwillende Salamon is al snel bang voor z'n neef, die wellicht Poolse troepen meeneemt, en hij vlucht met zijn hofhouding al naar het uiter­ste westen, naar ’Mosun’ [Moson of Wieselburg]. Toch is Géza eerst wel bereid tot verzoening, zoals die door de kerk wordt bereikt, en hij be­looft trouw aan koning Sala­mon. Men over­reedt hem ook, om zich met het hertog­dom waarover z'n vader ooit heerste -dus 1/3 deel van het koninkrijk- tevre­den te stellen. En dat doet Géza. Hij erkent Salamon als koning, en voortaan is hijzelf: koninklijke prin­s. Maar hij weet dat hij zonder veel moeite heel Honga­rije in handen zou kunnen krij­gen...
Toch sluiten de beide konink­lijke riva­len, onder invloed van de bisschoppen vrede in ’Geur’ [Győr] op 20 januari 1064. Samen met de machtige heren, o.a. bisschop Mór [Maurus], zet Géza z'n neef vervolgens met Pasen 1064 in de kathedraal van Quin­que Eccle­siae [Pécs] de kroon op het hoofd, in aanwezigheid van alle groten van het land. "De hele gemeen­schap der Honga­ren, die de eendracht tussen de koning en de hertog en hun weder­zijdse liefde zag, prees God, de vrede­vorst, en er was grote blijd­schap bij het volk", aldus de latere kronieken. Maar al in de volgende nacht branden de kerk en het paleis af. Dat wordt natuurlijk als een zeer ongunstig voorteken van een toekomsti­ge tweedracht ge­zien: deze koning Salamon heeft blijkbaar niet veel persoonlijk gezag. Zijn gezag wordt voortdu­rend ondermijnd. Duidelijk richt hij zich op Duitse helpers en voorbeel­den.
Zo levert de troonopvolging in Hongarije steeds toch weer enige moeilijkheden op. Tegenover het aloude senioraatsprinci­pe [de opvolging van de oudste man der gehele familie] staat het meer Europese en christelijke principe der primogenituur, het eerst­geboorterecht van de oudste zoon van de koning b.v.
Ondanks de macht en invloed van de katho­lie­ke kerk van Rome is toch de invloed van heidense, primitieve zeden en gewoonten nog zeer groot. Naarmate het centrale koninklijke gezag echter in betekenis inboet, worden de lokale macht­hebbers [stamhoof­den, adel] belangrijker, en nemen het noma­dendom en de armoede ook toe. Bovendien verte­genwoordigen in Hongarije verschillen­de pretendenten ook vaak verschillende buitenlandse belangen.

Koning Stephanus 'de Heilige', 1000-1038, uit Geïllustreerde Kroniek



De kroning van een vorst is dan ook van grote betekenis: een erfgenaam die al tijdens de regering van z'n vader wordt gekroond, en daarmee de zegen van de kerk, de paus en God ontvangt, heeft alleen daardoor al een groot gezag. De wijding door en in de kerk verleent aan de zoon des konings al veel meer zekerheid.
Maar hoewel in het westen de vrede aldus is getekend, komen er vanuit het oosten van het land nieuwe gevaren. Woeste barbaarse stammen van Uzen, Kumanen en Petsjenegen doen, resp. 1068 en 1071, inval­len in Hongarije. Het hele gebied van Nyr [de Nyírség] tot aan de stad Byhor [Bihar] wordt verwoest. En als buit drijven ze talloze mannen, vrouwen en kinderen en vee voor zich uit. Bij de beek Lapus [Lapos], bij de Zomus [Szamos] en in de stad Dobuka [Doboka] wachten de koning en zijn leger hen al op. Met een regen van pijlen worden de heide­nen vervolgens bestookt, en ze moeten een smadelijke aftocht blazen.
De Uzen worden dan ook nog wel "Turken" of "Zwarte Kuma­nen" genoemd, en zijn afkom­stig uit het steppenge­bied van Wolga en Don. Ze hebben de Pets­jenegen [Hong: Besen­yő] of Polovetsen -ook een Turkse stam- steeds verder naar het westen opgejaagd. O.a. in het latere Walachije [vanaf 1070] en in Hongarij­e, maar ook in Byzantium hebben deze laat­sten hun toevlucht gevonden. In Hongarije mogen ze vanaf ong. 1070 blijven wonen nadat ze door hertog László zijn verslagen bij Cserhalom. Maar ze dienen dan als grens­wachters in de bergen, in het onher­berg­zame oosten van het land, bij het Neusiedler­meer [Fertő] in het westen, en elders verspreid!
Ook een aantal Uzen kunnen vanaf 1065 in Hongarije blijven wonen, aan de benedenloop van de Donau. Weldra verspreiden ze zich ook verder naar het westen, maar ze worden door de koning en Géza en diens broer László met sukses bij de Szamos en de Bistritz [Beszterce] bestreden.
Vooral de jonge prins László, die hertog van Bihar wordt, onderscheidt zich in de strijd als "de sterkarmige, als een leeuw, langer dan de andere mensen". Als een knappe 20-jarige jongeling staat hij bekend, en hij is het die blijkbaar het meest tot de verbeel­ding spreekt. Een zeer populair verhaal vertelt later dat de zalige hertog Ladislaus [László] plotse­ling een heiden zag, die op z'n paard een Hongaars meisje meevoerde. De heili­ge hertog geloofde dat zij de dochter van de bisschop [!] van Wa­rad [Nagyvárad, tgw. Oradea] was.
Hij joeg hem achterna, maar kon hem niet inhalen. Maar hij riep tegen het meisje: grijp de gordel, en gooi je op de grond. Dat deed ze. Ladis­laus wilde toen de heidense Kumaan [Petsjeneg] doden, maar het meisje smeekte hem: laat hem vrij! Maar László denkt er het zijne van ["bij vrouwen is geen trouw"], en naderhand doodt hij die heiden toch. Men doodt immers alle heidenen, en wil de chris­tenen bevrijden.
Zo is er toch voortdurend sprake van strijd met de nomadenstammen uit het oosten van Europa. Voor de Hongaarse koning, die de grenzen wil beveiligen, is dit overigens de aanleiding om althans de dalen van Transylvanië [Zevenburgen] geleidelijk aan te laten bezetten en te koloniseren. Ook op de Balkan doen de Petsjenegen regel­matig aan­vallen. Hertog Géza weet echter het centrum der Petsjenegen Belgrado te veroveren, en eigent zich daarbij een enorme schat aan goud en edelstenen toe. Dit is ook voor de Byzantijnse keizer tot voordeel, want de Pets­jenegen doen dan ook geen aanvallen meer op het Byzantijnse rijk.
Ook nu er opnieuw overwinningen zijn te behalen in de strijd, is er echter weer rivaliteit binnen de koninklijke familie der ‘Árpá­den’ in Hongarije. Tussen koning Salamon en zijn neven, de jonge en dappere en ook populaire Géza en László bestaat n.l. voortdurend nijd en afgunst, en de tegenstellingen worden opnieuw steeds groter. De overwinningen van de prinsen vormen een bedreiging voor de koning, en deze is dus geïrriteerd en jaloers.
Men vermoedt bovendien dat de koning door het buiten­land wordt gesteund, en wel door de Duitse keizer! Salamon wil de beide neven dan uit de weg ruimen. Maar Géza hoort van derge­lijke plannen, en bereidt zich voor op de strijd. Ondanks pogingen van de bisschoppen om te bemiddelen -en in de hefst van 1073 wordt inderdaad de vrede voor een half jaar gete­kend- gaat de strijd toch door. Maar deze keer moeten zowel Salamon als Géza het zonder buitenlandse hulp stellen, vanwege binnen­landse moeilijkheden in het Duitse rijk zowel als in Rusland en Polen. Salamons troepen verslaan eerst Géza wel, maar dan wordt de prins door een leger van z'n broer László geholpen bij Mogyo­ród.



De beide broers hadden al een bondgenoot­schap in het nabijgelegen Gődőllő gesloten. Hier wordt koning Salamon volle­dig versla­gen, en hij vlucht naar Moson. Zonder verzet kunnen de beide prinsen nu het westen van het land in bezit nemen. Levente gaat nu [1074 ?] naar Rome om aan de paus om hulp te vragen, en Géza laat zich dan zelfs kronen, hoewel koning Salamon nog wel leeft, en nog een klein stuk onverdedigd moerasland bij Pozs­ony en Moson in bezit heeft. Hij vlucht dan zelfs naar Istrië, en vraagt dan de Duitse keizer weer te hulp, maar deze is zelf verstrikt in moei­lijkheden in Duitsland. Toch heeft hij wel oren naar het bezit van Honga­rije als leen, en hij komt zelfs naar Hongarij­e, via de linker Donauoever naar Vác, maar deze veld­tocht wordt geen sukses. Bij Cinkota, vlakbij Pest, wordt de keizer door prins Géza verslagen in 1074. Opnieuw past men n.l. de taktiek van de verschroeide aarde toe. Weer wordt Hongarije niet door de keizer veroverd! Ook 's keizers vader en grootva­der konden dat al niet!
Het feit dat koning Salamon steeds weer vertrouwt op hulp van de Duitse keizer en diens leger, en zich als een Duitse vazal gedraagt, is overigens voor z'n vijand prins Géza aanlei­ding om juist veel meer te vertrouwen op de Byzan­tijnse kei­zer. Wel blijft de prins rooms-katholiek, maar hij heeft toch een grote sympathie voor de Byzantijnse keizer, die tenminste Hongarije níet wil veroveren!
Voor de afgezette koning Salamon is dit alles dan wel moei­lijk te verteren. Hij wordt in bedwang gehouden door z'n neef László, en is -volkomen ongevaarlijk- leenman in een klein stukje van z'n eigen rijk. Salamon sterft pas in 1087 of 1088, maar Géza I kan nu als wettige koning optreden [1074-1077]. Ook hij wordt gekroond in Alba Regia, Székesfehérvár. Maar ook zijn heer­schappij is van korte duur. Toch is hij een oprecht en eerlijk vorst, die op z'n vader Béla I lijkt. Men wil nu, vooral ook van kerke­lijke zijde in de eerste plaats vrede en verzoe­ning in Honga­rije. Maar de paus heeft aanvankelijk bezwaren tegen de nieuwe koning met zijn sympa­thie voor het oosten!
Koning Géza heeft n.l. vooral de vriend­schap gewon­nen van de Byzantijnse keizer Michael VII Dukas [1­071-1078]. Deze is hem dankbaar vanwege de milde houding tegenover Griekse krijgsge­vangenen, en stuurt hem een nieuwe gouden ko­nings­kroon, een gouden band met parels, edelstenen en emaille platenmet o.a. portret­ten van Christus en van hemzelf, "de gelovige keizer der Romeinen", de heilige aartsengelen Michaël en Gabriël, Demetrius en George, Kosmas en Damianus, soldaten en de troon­opvolger Constantijn Porphyrogenetos, én van Geobitzas [Géz­a], “de gelovige koning van Tourkias” [Hongarije], als teken van vriend­schap. Zeer opmerkelijk -vanuit Byzantium bekeken- is natuurlijk de afbeel­ding van een trouwe, gelovige koning van een ”Turks [!] rijk”. Deze kroon, de "corona grae­ca", vormt later als onder­deel, sa­men met het boven­stuk, de "corona latina" van Stefanus zelf, naar men vele eeuwen later beweert, de zgn. Heilige Kroon van Stefanus.
Later wordt deze corona graeca samengevoegd met de zgn. corona latina, de kroon die koning Stefanus I in het jaar 1000 van de paus heeft ontvangen en deze [samengestelde] ‘Heilige Kroon van St. Stefanus’ is dan bij uitstek een symbool van de banden met zowel het oosten als met het  westen van Europa. Het is bovenal het symbool van de goddelijk werkende koninklijke macht: pas als een koning is gekroond met deze kroon kan hij legitiem worden erkend als vorst!
De paus, Gregorius VII, is dan ook bereid om Géza te steu­nen want Hongarije als vazal van Rome is hem toch óók wel welkom: Als Géza zijn koninkrijk dus onder de pauselijke leenheer­schappij stelt is de paus bereid hem te steunen. Maar dat gaat de Hongaarse koning toch te ver. hoewel hij ook wel tot over­leg met z'n vijanden be­reid is.
Hij wil zich b.v. wel met Heinrich IV en met Salamon verzoenen. Ook de hoge geestelijk­heid dringt daar op aan. Maar door z'n plotselin­ge dood in het begin van 1077 komt daar niets meer van en na de dood van Géza vraagt men z'n broer László [Ladislaus] om koning te worden.



Zo eindigt een periode van buiten­gewone instabiliteit. In nog geen veertig jaar heeft men acht koningen zien komen en gaan, en er is steeds sprake geweest van rivaliteit tussen de leden van het koningshuis, en van pogin­gen tot inmenging van de kant van de Duitse keizer. Er is nauwelijks een Hongaars koning te noemen die van rivalen en pretendenten in de familie, of van pogingen om Hongarije in leenhorigheid te krijgen geen last heeft gehad. Opstanden en oproeren, wreedheden zijn aan de orde van de dag geweest, en het geweld speelt een beslissende rol.
Zo is het koninklijk gezag uitgehold, en centrifugale krach­ten -die aanvankelijk nog met heidense samengaan- hebben een belangrijke invloed. Strijd, intriges, verraad, ontrouw, geweld en machtsmisbruik zijn tot bijna normale omstandigheden geworden. De inkomsten van het hof zijn dan ook gering. Zwakke koningen zorgen bovendien ook voor verder geldontwaarding en inflatie; ze hebben in alle opzichten geen krediet en onwil­lige heren maken dan mis­bruik van het gebrek aan centraal gezag.
Toch blijft in Hongarije veel ontzag voor het ambt, de funk­tie van koning bestaan, ongeacht de persoon die dat ambt bekleedt. Bovendien geldt de kroning van een nieuwe vorst [“door de genade Gods!”] als een soort garantie voor de uitoefening van het koninklijke, en dus hoogste, gezag. Het voorgaande laat ook zien dat enkele koningen nog tijdens hun regering al vast een opvolger laten kronen, om zeker te zijn van de opvolging, maar de keuze van de persoon van de koning is toch vaak een omstreden zaak. Het schijnt echter dat on­danks de verwarring omtrent de opvolging op de troon, in Hongarije nog steeds een soort wonderbaarlijk pres­tige uitgaat van het koningschap, onge­acht de soms onbekwa­me drager daarvan. Wellicht is dat dan toch te danken aan het onvergetelijke koningschap van Stefanus I.
Toch gaat het bescha­vingswerk ook in Hongarije door. Er worden kerken en kloosters ge­sticht, en enkele gees­telijke orden, zoals die der Benediktij­nen, doen ook in Honga­rije hun arbeid tot heil van velen. De christianisering is echter nog steeds groten­deels het werk van Duitsers en andere buitenlan­ders. Er be­staan ook veel contacten met orden in Duits­land en Frank­rijk. Vele Franse, Duitse en Italiaanse geeste­lijken vestigen zich ook in Honga­rije, en zij vullen de lege plaatsen van honderden ver­moorde Hon­gaarse priesters en monni­ken op. Kerken en kloos­ters worden ook vaak rijk begiftigd met land­goederen, kost­baarhe­den, enz. Beroemd worden later b.v. kloos­ters van Ga­rams­zent­benedek, Tihany, Szekszárd, Kolozsmo­nostor, Veszpr­ém, Pannon­halma en Pécsvárad.



Maar in het oosten van het land, het gebied ten oosten van de Tisza is het heidendom nog zeer sterk. Hier is het koninklijk gezag dan ook gering gebleven.
"Het geloofsleven van de aan­zien­lijken is dan wel verdiept, maar in brede lagen van het volk was het geloof nog lang niet vast geworteld. Velen lieten zich alleen na pressie van bovenaf, op bevel van de koning of van de heren dopen. Als men hoorde dat de Duitse keizer weer op komst was om z'n aanspraken op leenheerschappij kracht bij te zetten, leverde dat bij velen al snel de reactie op, dat men terug moest naar de 'eigen' oude zeden van het heidendom". In het midden van de elfde eeuw zijn dan ook vele buitenlan­ders en Hongaarse priesters en christelijke heren ten offer geval­len aan het blinde geweld van heidense Hongaren. Opvallend is ook een zeker isolement dat wordt gekoesterd. Bij invallen van buitenlandse legers trekt men zich terug in eenzame en verafgelegen streken, moerassen, bergen en bossen, om daar het heidendom te praktiseren. Hongarije is ook nog steeds omgeven door een vrijwel onbe­woond stuk grensland, een brede strook woeste grond, de zgn. gyepü, een gebied dat de buitenlanders op een veili­ge afstand moet houden.
Tegelijk met een proces van verarming, ook bij oorspronke­lijk aanzienlijke families, heeft ook een aantal mannen kans gezien om, in de nabijheid van het hof of dankzij een hoge funktie [b.v. van comes, ispán], of door verovering en machts­misbruik, op de sociale ladder omhoog te klimmen. Steeds worden aanhan­gers van een nieuwe koning beloond met goederen en met ambten, tegen feoda­le verplichtingen.
In ruil voor schenkingen van land, knechten en vee, neemt men dan militaire verplichtingen op zich, en treedt in dienst van de koning. Deze vaak verarmde edelen, die op of bij de konink­lijke domei­nen wonen, vormen de 'ministri regis', de vrije ridders, die de koning dienen'. Later heten ze de 'servientes regis', dienaren des konings. Juridisch staan ze alleen onder gezag van de koning. Ook Italiaanse een Duitse immi­granten worden als inheems be­schouwd, en gaan op in de Hon­gaarse maatschappij. Ze gelden op den duur als gelijkge­steld met de oorspronkelijke Magyaarse edelen, de nobiles, van wie men zegt dat ze afstam­men van de leiders van de stammen die in 896 naar het Karpa­tenbekken kwamen.

Het oudste bewaarde M.E., deels Hongaarstalige document, 'Klaaglied van Maria'