|
2. Het koninkrijk der Árpáden, 1001 tot 1301
2.2 Verwarring en reaktie, 1038 tot 1077
Na de dood van koning Stefanus komt zijn neef, de zoon van zijn zuster Maria, Peter Orseolo, aan het bewind [1038-1041]. Maria was gehuwd met de doge van Venetië, Otto Orseolo. Peter, die aanvankelijk in rijkdom en weelde is opgevoed in Venetië, en later naar Hongarije aan het hof is gekomen, is in 999 [of iets later] is geboren. Hij treedt hard en meedogenloos op, hoewel hij ook z'n voorganger en oom op verschillende terreinen wel probeert na te volgen. Ook Peter wenst goede betrekkingen met b.v. Oostenrijk en Kroatië.
Maar in Hongarije wordt hij nauwelijks aanvaard als nieuwe vorst. Velen vinden hem niet de geschikte en wettige opvolger van de eerste koning. Wel wordt hij door de aartsbisschop van Gran [Strigonium of Esztergom] met veel pracht en praal gekroond, maar al gauw weet hij zich gehaat te maken bij heel wat Hongaren die hem als vreemdeling, als buitenlander blijven beschouwen. Bovendien is hij geen nakomeling van Árpád. En dat n.b. terwijl er nog leden van de koninklijke familie in het land leven.
Maar Stefanus zelf heeft deze heidense leden van z'n eigen familie weggewerkt, genegeerd, en uitgesloten van de opvolging. Omdat deze leden der ‘Árpáden-familie’ vasthouden aan de oude tradities van het gewoonterecht geven zij echter hun aanspraken niet zonder meer op. Daardoor kenmerkt de korte regering van Peter zich door strijd en onzekerheid, over de rechtmatige opvolging op de troon van Hongarije. Er is sprake van instabiliteit en crisis, en er vormen zich twee partijen, een 'nationale heidense' en een 'buitenlandse christelijke' partij. Deze beide 'partijen' hebben ook het historische beeld over deze periode bepaald: de bronnen zijn bijzonder partijdig, men is fel vóór de nationale dynastie, of men kiest partij voor de buitenlanders, voor de Duitse en Italiaanse invloed.
Het is duidelijk dat koning Peter zelf de leiding heeft van de 'buitenlanders'. Hij wordt hierin ook gesteund door vele Italiaanse en Duitse raadgevers, die aan het hoofd van kerk en staat in Hongarije staan. En aan het hoofd van de andere partij -die men vele eeuwen later beschouwt als de 'nationale partij'- staan Vazul [Vászoly], de neef van Stefanus, en diens zoons. Deze Vazul maakt na de dood van Stefanus aanspraak op de troon, als oudste mannelijk lid der koninklijke familie. En dan wordt er vermeld dat hij een samenzwering op touw heeft gezet tegen z'n neef, maar die is mislukt.
Hoewel we niet veel weten over de precieze gang van zaken, en alleen via de zoons van Vazul, de vijanden van de koning, worden geïnformeerd, is het wel duidelijk dat er sprake is van een ernstige crisis. Het christendom is ineens weer in de verdediging, en het oude heidendom laat zich weer gelden. Zelfs koningin Gizella, de weduwe van Stefanus, op wiens raad Peter koning is geworden, wordt nu gevangen genomen [en misschien gedood?]. Ze heeft zelf gezorgd voor een aanleiding tot verzet tegen Peter: zij voelt zich door hem in haar middelen beperkt, en wendt zich dan tot de adel en prelaten om steun. Maar ook Vazul wordt gedood, en wel op raad van Gizella, aan wie men nu een verkwistend gedrag verwijt. Van hofintriges is dus ook sprake.
Er bestaat ook, volgens latere kronieken, alom verontwaardiging over het ruwe optreden van de koning, die zich slechts door buitenlanders laat leiden. Hij heeft, zegt men, minachting voor de inheemse, Hongaarse adel. Maar zeer waarschijnlijk heeft men veel later de geschiedschrijving herzien ten bate van een eigen nationaal prestige, en aan de buitenlanders, m.n. de Duitsers, de schuld van allerlei negatiefs gegeven. Ook lijkt de koning landgoederen -van de koningin-weduwe Gizella- in beslag genomen te hebben.
Als dan de Duitse koning [keizer] Heinrich III [1039-1056] z'n invloed in Hongarije wil vergroten, en dus van de chaos in dat land gebruik wil maken, en Peter tegen hem een veldtocht onderneemt, breekt er een opstand uit, en de koning wordt 'door het volk' afgezet, en verdreven in 1041. Hij vlucht n.b. naar Oostenrijk/Duitsland, en verklaart zich hier 'onder bescherming van, en dus onderdanig aan de keizer'. Maar hij wil wel dat de keizer hem helpt de troon te herwinnen. Nu gaat men echter tegen alle buitenlanders te keer. En de afgezette koning heeft ook geen steun meer van de kerk.
Peter wordt dan opgevolgd door een vroeger Khabaars -maar inheems- stamhoofd, Aba [1041-44], die met z'n christelijke naam Samuel koning wordt. Deze heeft zich aan het hof van Stefanus al een belangrijke vertrouwenspositie verworven [comes palatii, paladijn], en komt nu via een paleisrevolutie aan de macht. Ook hij is een familielid [zwager] van Stefanus, en is gehuwd met de zuster van de overleden koning, Sarolta. Hij acht zich op grond van z'n leeftijd, en omdat hij Hongaar is, veel meer geschikt als koning dan die buitenlander Peter Orseolo.
Maar ook de positie van de nieuwe koning, de ambitieuze Samuel Aba is zeer omstreden. Velen vinden ook hem ongeschikt en beschouwen hem ook niet als wettige opvolger van Stefanus! Alleen door intriges is hij immers aan de macht gekomen.
Daarom breekt al in 1042 een burgeroorlog uit: koning Samuel Aba valt z'n rivaal Peter en daarmee dus de Duitse keizer aan in 1042, en komt met rijke buit beladen terug. Maar de Duitse keizer en diens beschermeling Peter, die in de eerste plaats hun macht, en dan ook het christendom in Hongarije willen herstellen, behalen elders wel de overwinning. Duitse troepen dringen nu langs de Donau, via Pozsony en Nyitra, door tot Esztergom, de koninklijke residentie, en aan de Vág lijdt de koning met z'n troepen de nederlaag [1043], hoewel hij een eerste aanval had weten af te slaan.
Hij wil nu de vrede herstellen, en is bereid om concessies te doen. Hij wil dan wel gebieden aan de grenzen in het noordwesten van het land, over de Morava en de Lajta, afstaan. Maar de keizer vindt nu dat Samuel Aba ook 400 kleden en 400 pond goud als geschenk moet geven, alle gevangenen uitleveren, en een aantal gijzelaars leveren, en dat hij ook de door Peter in beslaggenomen landgoederen van Gizella moet teruggeven. Dat zorgt er echter voor dat er van sympathie voor Samuel Aba weinig meer overblijft. Hij vervreemdt vele hoge edelen van zich, en zij komen in verzet. Een oproer breekt uit: ook Samuel Aba is geen legitieme en waardige koning! Hij is bezig met de uitverkoop van een deel van het land, en zijn rivalen, zowel de zoons van Vazul als Peter, zinnen op wraak. En ook deze koning toont zich een wreedaard: hij laat ongeveer vijftig tegenstanders, deelnemers aan de samenzwering tegen hem, bij zich komen, en zij worden afgeslacht: als vee worden ze met knuppels en stokken doodgeslagen. Dat is zelfs naar opvattingen van die tijd wel bijzonder grof.
Bij de slachtoffers horen ook enkele hoge geestelijken, en dat is het sein voor de paus om deze koning in de ban te doen. Hij is een gewelddadig en bloeddorstig usurpator, en is alleen uit op de macht. Hij gedraagt zich als een heiden, treedt het recht met de voeten, en heeft daarmee alle rechten op het koningschap verspeeld.
Eerder heeft ook bisschop Gerhard [Gellért] van Csanád hem de sacramenten geweigerd, en ook geweigerd hem de kroon op het hoofd te zetten, en hij klaagt hem nu ook aan. Deze koning mist immers de bekwaamheid als heerser. En volgens dit christelijke principe van de 'idoneitas' moet hij dan verdwijnen. Alle rechtsbasis is deze koning vreemd. Toch wordt hij door een andere bisschop in Alba Regia wel gekroond. Maar vele aanzienlijken slaan voor de nieuwe koning op de vlucht, gaan naar de keizer en vragen hem om hulp.
Samuel Aba heeft dan nog alleen een aantal persoonlijke aanhangers, en heeft zich bij adel en geestelijkheid zeer gehaat gemaakt. Terreur en wantrouwen tegenover de aanzienlijken van het koninkrijk, het breken van eden, ruw en grof optreden hebben ervoor gezorgd dat nog slechts enkelen hem steunen.
Hij organiseert ook een haatcampagne tegen de hoge heren, en verliest daardoor nog meer steun van de machtige grondbezitters. In zijn omgeving bevinden zich dan alleen nog lieden die snel omhooggeklommen zijn dankzij persoonlijke trouw. Daarom wendt hij zich tot de boerenbevolking, maar dat mislukt. De adel komt nu in verzet, zweert samen tegen de koning, en wendt zich nu in nood dan toch maar weer tot de keizer, en ze wil desnoods dan Peter Orseolo ook wel weer als koning aanvaarden. Ook de zoons van Vazul hadden eerder wel op Samuel Aba gehoopt, maar ook zij zijn nu toch teleurgesteld.
Dan verschijnt Peter weer in Hongarije, met een Duits leger [1044] via Sopron en Győr vanuit het westen. In de veldslag te Ménfő in juni/juli 1044 wordt tenslotte koning Samuel Aba door z'n soldaten in de steek gelaten, gedood en onthoofd. Peter wordt nu als koning hersteld, en te Alba Regia, Székesfehérvár, op 15 augustus 1044 gehuldigd door de bisschoppen en de adel. Maar hij heeft zijn leven niet gebeterd.
Peter [1044-1046] is toch een vazal van de Duitse keizer gebleven! Hij is nu weer 'wetmatig' koning, -door 'aanwijzing' van Stefanus tenslotte- maar alleen op voorwaarde dat hij de Duitse keizer als leenheer erkent. Hongarije is een persoonlijk leengoed van Peter geworden: Al een half jaar na de huldiging komt de keizer Heinrich III weer naar Hongarije, en Peter is gedwongen om aan de Duitse keizer hulde te bieden als z'n vazal. Peter geeft het Hongaarse koninkrijk dan met een gouden lans aan zijn keizerlijke Heer...
De Hongaarse hoge heren bewijzen de keizer en zijn nakomelingen zelfs een eed van trouw. Dan krijgt Peter van de keizer tenslotte Hongarije voor z'n leven als persoonlijk bezit, als leen terug, en rijk beladen met geschenken van goud keert de keizer naar Duitsland terug. Peter blijft zich dus met buitenlanders, met name Duitse ridders en vooral ook Italianen, omringen en laat van enige interesse voor z'n land en volk weinig of niets merken. Integendeel: Hij stelt zich op als een vazal van de keizer, en heeft blijkbaar niets geleerd. Dat zorgt er dan opnieuw voor dat men hem wantrouwt en veracht. De verontwaardiging over de vernedering van het Hongaarse koninkrijk is groot.
De rust is immers niet hersteld: grote spanningen zijn gebleven, en dat roept verzet en boze reactie van 'nationalisten' op. De trotse Hongaarse grondbezitters weigeren ook onderhorig aan een buitenlander te worden. Peter geeft bovendien ook burchten en domeinen weg aan buitenlanders en de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders stellen dat ze niet aan de keizer, maar aan Rome gehoorzaamheid zijn verschuldigd.
Maar dat maakt bij velen ook de kerk verdacht. Het christendom in Hongarije wordt dan toch nog te zeer met buitenlandse invloed gelijkgeschakeld. Men beseft immers dat Peter uitsluitend dankzij Duitse steun op de troon zit en de macht kan uitoefenen! Door Heinrich III is hij aangesteld. Het wantrouwen tegen hem als buitenlander blijft dus groot. Bovendien is deze koning ook kwaadwillend, gewelddadig en wreed. Hem ontbreekt dus ook de rechtsbasis van het koningschap: het idoneitas-principe. De bekwaamheid tot regeren is ook bij Peter Orseolo niet aanwezig.
Daarom breekt weldra een nieuwe opstand uit, in 1046 onder leiding van Vata, een heiden. De opstandelingen, o.a. verbannen hertogen en aanhangers van Stefanus, maar ook heidensgezinden, wensen nu een zoon van Vazul, een nakomeling van Árpád, als koning. Twee stromingen komen dus tot uitdrukking: een kleinere heidense en een grotere christelijke. Maar beide groepen wenden zich tot de zoons van Vazul, in wie men dan toch een waardiger opvolger op de troon ziet: het principe van de bloedverwantschap met de eerste koning Stefanus speelt hierbij ook een zeer grote rol.
Het is weldra duidelijk dat Peter zich alleen nog met behulp van terreur weet te handhaven: Hij komt de plannen voor samenzwering op het spoor, en laat b.v. enkele neven van z'n moeder doden en hun aanhangers laat hij blindmaken. Weldra moet hij aftreden: een vergadering van de ontevreden adel, een landdag in Csanád, zet de koning af in 1046. Peter vlucht naar de oostgrens, maar wordt toch gevangen genomen en gemarteld.
De kathedraal van Székesfehérvár, Geïllustreerde Kroniek, ± 1370
Zo heeft het koninklijke gezag in enkele jaren zeer ingeboet aan waarde. Men stuurt nu een delegatie naar Rusland, naar het hof van Jaroslav de Grote, om de zoons van Vazul, Andreas [András] -christen geworden en gehuwd met Anastasia, de dochter van Jaroslav van Kiev- en ook Levente [Lambertus] -die heiden is gebleven- uit te nodigen om naar Hongarije terug te komen, en het land te 'verlossen'.
Een derde zoon van Vazul, Béla, is na de nederlaag in 1043 naar Polen gevlucht en bevindt zich aan het hof van koning Kazimierz. Hier bewijst hij dat hij een buitengewoon dapper soldaat in dienst van de koning is. Vele jaren is hij werkzaam als een bekwaam, efficiënt en integer dienaar van z'n koning. Kazimierz gaf daarom z'n zuster Richeza aan Béla [Adalbert] tot vrouw, nadat deze het heidendom vaarwel had gezegd. Zie blz. 36.
Met troepen uit het rijk van Kiev keren de prinsen Andreas en Levente inderdaad in de herfst van 1046 naar Hongarije terug, via de Vereczke-pas in de Karpaten, naar Hevesújvár. Vervolgens wordt in 1046 Andreas [András I] als koning van Hongarije erkend [1046-1060]. Zijn broer Levente geeft aanspraken op de troon op, en sterft nog in 1046.
Toch is het land daarmee nog steeds niet rustig. Het heidendom herleeft, en het christendom "van die buitenlanders" is opnieuw in de verdediging. De burgeroorlog is in volle gang. Velen denken dat ‘de goede oude tijden’ van het heidendom in Hongarije weer terug zijn en heidense extremisten onder leiding van Vata uit Békés gaan, vanuit het oosten van het land [het gebied over de Tisza] oprukkend, woest te keer. Een spoor van destruktie en massamoorden achtervolgt hen. Kerken worden verwoest, kloosters worden geplunderd, gelovigen, monniken en priesters gedood, en vele buitenlanders vermoord. Vervolgens gaat men ook de beide hertogen tegemoet. Andreas moet dan ook beloven het heidendom te herstellen, de bisschoppen en priesters te doden, kerken te verwoesten, het christelijk geloof te verwerpen en de goden te aanbidden. Andreas en Levente reageren op deze eisen niet eens negatief. Dan gaat de menigte naar Pest en in groten getale loopt men alom over naar het oude heidendom, zelfs ook edelen en geestelijken.
Dan komt in Buda, bij het veer over de Donau, op de Kelen-berg [de Blocksberg, de tgw. Gellértberg] ook een delegatie van hoge heren van de koninklijke Raad op de koning af, en wordt welkom geheten. Maar één der hoge heren, nl. Gerhard [Hong. Gellért], de bisschop van Csanád [Marosvár], wordt door een woedende menigte van kwaadaardig gepeupel met stenen bekogeld, en aangevallen. Het blijkt nu dat de nieuwe koning nog weinig gezag heeft, en niet in staat is om de menigte in bedwang te houden.
Als men deze buitenlandse bisschop ziet [Gerhardus of Gellért was uit Venetië afkomstig], is men woedend. Maar de bisschop houdt hen steeds weer een kruisteken voor, en roept: “Mijn Heer Jezus, reken hen deze zonden niet toe, want ze weten niet wat ze doen!” De woede koelt echter niet af, en men gooit de wagen van de bisschop om, en gooit hem met wagen en al van bovenaf, vanaf de Kelen-berg de diepte in. Daar blijkt hij nog in leven, hij bidt zelfs nog voor z'n moordenaars, maar men doodt hem met een lans, en slaat met een steen z'n schedel in.
Ook twee andere bisschoppen en vele andere geestelijken worden gedood door de woeste heidenen. Het zijn de eerste martelaren op Hongaarse bodem. Het lichaam van Gellért wordt al in 1053 uit Pest plechtig naar de kerk van Onze Lieve Vrouwe in Csanád overgebracht.
De nieuwe koning Andreas wenst zich intussen toch te verzoenen met z'n voorganger Peter, en biedt hem in Alba Regia zelfs een compromisvrede aan. Maar Peter wordt onderweg hierheen gevangengenomen, en bij gevechten worden hem zware verwondingen toegebracht: degenen die hem nu bewaken gunnen hem letterlijk het licht in de ogen niet meer: ze steken hem de ogen uit, "omdat hij zich zo heftig verzette".
Peter wordt nog wel voor de voeten van Andreas gebracht, maar sterft kort daarna in 1047 aan de verwondingen. Koning Andreas vindt echter dat z'n rivaal dat toch niet heeft verdiend, en op last van de koning wordt hij dan toch met alle eer als koning in de kathedraal van Alba Regia, Székesfehérvár, begraven. En de daders van deze moord worden zwaar gestraft. Het heidendom is dan ten einde. Het koninklijk gezag is toch hersteld, en ondanks beloften blijft koning Andreas christen. Vele hoge heren en anderen die aan hun vrijheid verknocht zijn, houden echter wel vast aan heidense praktijken.
Maar als het heidense oproer is uitgewoed kan koning András optreden. Hij wordt in 1047 met de kroon van z'n voorganger Stefanus gekroond, in aanwezigheid van drie nog overgebleven bisschoppen. Ook worden nu alom kerken en kloosters hersteld, en András doet zijn best om zich nu ook met de keizer te verzoenen. Ook hij erkent nu zelfs de keizer, Heinrich III, als heer, en geldt daarmee als vazal van de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Maar, anders dan van Peter, accepteert men dit van András: tenslotte is hij iemand uit het huis Árpád.
Bovendien is Heinrich III een zeer machtig vorst: sinds Karel de Grote is er geen keizer geweest met zoveel macht en gezag. Ook de vorsten van Bohemen en Polen bewijzen hem hun hulde. Hij geldt als dé heerser van de christelijke wereld. Maar over de heidense oproeren in Hongarije is hij beledigd: hier moet het gezag worden hersteld!
András is echter nogal gematigd, en niet geneigd tot een conflict met Heinrich III. Hij brengt hem een jaarlijkse schatting, en verleent hem hulp in oorlog. Maar toch wenst de keizer meer: Na onderwerping van Lotharingen is Hongarije aan de beurt, en András moet zich dan toch op een oorlog voorbereiden.
Dan wordt prins Béla -al beroemd als soldaat- vervolgens uit Polen teruggeroepen, om als legerleider tegen de Duitsers op te treden en aan Béla wordt het opperbevel van het leger gegeven. Bovendien krijgt hij 1/3 deel van het koninkrijk, grensgebieden in het noorden en oosten, die oorspronkelijk door hulpvolken en grenswachters zijn bewoond, als hertogdom: een Russische gewoonte, die in Hongarije nu ook wordt geïntroduceerd, maar in het begin der 12e eeuw weer wordt afgeschaft. Hij kan de koning, zijn broer, te zijner tijd opvolgen.
András heeft dan n.l. nog geen zoon. Bovendien mag hij in zijn hertogdom een hof voeren, munt slaan, inkomsten heffen, en schenkingen doen aan wie hem belieft. Alleen moet hij de koning wel "onvoorwaardelijk trouw blijven". Vóór alles geldt echter de zorg voor de verdediging van het gebied. Dat is overigens de algemene regel voor de bezitters van grond. De Hongaarse koningen schonken wel grond, donaties, weg, maar de ontvanger kreeg daarbij militaire verplichtingen, en kreeg dus het domein niet als eigen, onbeperkt bezit. Na een oproep van de koning moet men aan z'n militaire plicht: de énige plicht, voldoen. Verder is zulk land eigenlijk onvervreemdbaar erfgoed.
András treedt nu ook streng op tegen het heidendom, en geeft bevel dat iedereen die met de heidense ceremoniën doorgaat zal worden onthoofd. "Het ware geloof van Christus moet men belijden, en alleen naar de wetten van koning Stefanus leven", aldus koning András, die zich vooral als wettig erfgenaam van deze voorganger ziet. Strenge straffen worden nu gesteld op wie God, de godsdienst en de geestelijkheid beledigen, en priesters en leken vermoorden.
De kroning van 'Szent László' in 1077, uit de Geïllustreerde Kroniek
Toch is deze koning een nogal gematigd heerser. Hij onderhoudt ook vriendschappelijke betrekkingen met b.v. Polen, Beieren, Rusland en Byzantium. Als zichtbaar teken van de goede betrekkingen met de Byzantijnse keizer Constantijn IX Monomachos [1042-1055] wordt aan András al in 1047 zelfs een kroon geschonken van zeven gouden platen met afbeeldingen van email. Op deze "Monomachos-kroon" staan de keizer zelf, zijn zusters Theodora en Zoé, en allegorische figuren van o.a. de Rechtvaardigheid en de Gehoorzaamheid afgebeeld.
In de zomer van 1051 wordt hij echter door de westerse, Duitse, keizer uit de tent gelokt, en omdat Heinrich III Hongarije als z'n leengoed beschouwt, en ook daadwerkelijk gezag wenst uit te oefenen, begint de oorlog. De vorsten van Bohemen, Moravië, Beieren en Karinthië komen met troepen naar Hongarije, en bezetten delen van het land in het noorden. En Heinrich III komt zelf vanuit Stiermarken via het Balatonmeer naar Székesfehérvár. Nu passen de beide broers, András en Béla echter de taktiek van de verschroeide aarde toe, en het keizerlijke leger slaagt er niet in om de Hongaren te verslaan.
Integendeel: de keizer wordt ingesloten, en probeert op de vlucht te gaan, om het isolement te doorbreken. Ten koste van grote verliezen lukt dat tenslotte bij Kapuvár in het westen van Hongarije. In oktober 1051 lijdt Heinrich III nog een smadelijke nederlaaag bij Hainburg aan de Donau. Maar de keizer neemt wraak en komt terug! In juni 1052 belegert hij Poson [Pozsony, tgw. Bratislava] en na acht weken lukt het de stad in te nemen. Maar verder gebeurt er niets. Wel worden de Duitsers nog bij het Vértes-gebergte in Zala verslagen. Ook de volgende jaren vinden er wel schermutselingen plaats, maar van een echte strijd is geen sprake meer. Na de dood van keizer Heinrich III in 1056 worden de betrekkingen tussen het Duitse rijk en Hongarije beter.
Het gevaar van Duitse kant is dus geweken. In 1058 wordt de vrede getekend, en András vraagt dan aan de keizer diens 10-jarige dochtertje Judith als bruid voor z'n 5-jarige zoontje Salamon. En in 1058 wordt de verloving van de beide vorstelijke kinderen plechtig bezegeld. Ook wordt nu Salamon [geboren in 1051 of 1052] tot opvolger door z'n vader aangewezen, en eigenlijk wil András al tijdens z'n leven z'n zoon laten kronen [1058]. Daarmee geeft de Hongaarse koning eigenlijk ook aan dat hij de Duitse feodale aanspraken op de leenhorigheid van Hongarije niet erkent.
Wel blijft de verhouding tussen de koning en z'n broer Béla slecht. Hij vertrouwt hij zijn broer niet. Zijn zoontje Salamon kan immers niet regeren zolang z'n broer Béla ook nog leeft. Maar dat voelt de broer van de koning, Béla, die in Polen verblijft, natuurlijk als een belediging: hij immers heeft z'n broer negen jaren bijgestaan en gered, en geldt als de held, die de vijand versloeg. Maar nu wordt hij genegeerd, en uitgesloten van de troonopvolging! Omdat de koning in 1052 een zoon kreeg, is z'n broer plotseling uit het gezicht.
Nu zint Béla dus op wraak, wel doet hij openlijk afstand van z'n rechten, maar dat is schijn, althans dat denkt de koning. András laat z'n broer nu de keuze: of hertog worden, en het opperbevel overnemen, of het koningschap. Béla kiest dan het hertogdom, maar blijft ontevreden, en voelt zich ook nog steeds bedreigd. De koning laat zelfs een aanslag op z'n broer plegen, maar deze ontkomt, en vlucht naar Polen. En in 1060 -wanneer z'n broer, koning András, oud en ernstig verzwakt is door een hartaanval- komt hij o.a. met Poolse hulptroepen naar Hongarije om zich met András te meten, z'n rechten kracht bij te zetten, en wraak te nemen.
Men kan nu ook zien dat het christendom althans formeel heeft overwonnen, want beide partijen in deze broederstrijd bieden tegen elkaar op als het gaat om voordelen voor de kerk, voor de prelaten. Er wordt geen beroep meer gedaan op het oude heidendom. Maar wel geldt de strijd tegen de Duitse voogdij en leenheerschappij als inzet. Beide partijen beroepen zich nu ook wel op de trots van de Hongaarse natie, op het patriottisme.
Het overgrote deel van de Hongaarse troepen kiest nu de kant van Béla, vermoedelijk omdat men in András, die nu Duitse troepen te hulp roept, toch een vazal van de keizer meent te zien. Het slechte voorbeeld van Peter Orseolo is men nog niet vergeten. Béla overwint in een slag bij de Tisza! Daarna lopen nog eens velen over naar de winnende partij van prins Béla en zijn neefje Salamon vlucht nu met z'n moeder, Anastasia van Kiev, naar de Duitse keizer Heinrich IV.
Ook András' koninklijke leger vlucht, samen met Duitse hulptroepen naar Oostenrijk, en de koning zelf valt op de vlucht uit z'n wagen, wordt door paarden vertrapt, en gevangen genomen bij Moson [Wieselburg]. Hier bevindt zich een van de weinige doorgangen door het grensgebied, de gyepű, naar het westen. Totaal verzwakt sterft hij in het woud ’Bocon’ [Bakony] in zijn palts ’Scirc’ [Zirc] tegen het einde van 1060. Hij wordt begraven in ’Tihon’ [Tihany], in de crypte van de door hemzelf in 1055 gestichte abdijkerk.
Zijn broer Béla I volgt hem op als koning [1060-1063], en wordt op 6 december 1060 in Alba Regia, Székesfehérvár [Duits: Stuhlweissenburg] gekroond. Opnieuw zijn er nu heidense helpers, onder aanvoering van een zoon van Vata, een zekere János, die verwachten dat de nieuwe koning, die immers tot de meer nationaal gerichte 'partij' kan worden gerekend, dan toch mogelijk de oude heidense eredienst zal herstellen.
Ze komen in 1061 naar de zitting van de koninklijke raad in Alba Regia, uit ieder dorp twee oudsten, en ook boeren en knechten. En men denkt nu dat de hoogwaardigheidsbekleders, samen met de koning, wel onder de indruk moeten komen van de grote menigte, en zich zullen terugtrekken in de stad. Men verzoekt de koning: "Sta ons toe naar het gebruik van onze vaderen, naar heidense wijze te leven, de bisschoppen te stenigen, de priesters weg te halen, de geestelijken te wurgen, belastinginners op te hangen, de kerken te verwoesten en de klokken kapot te slaan". Dat lijkt echter op een oproer! Aanvankelijk is de koning slechts bedroefd, en verzoekt om drie dagen bedenktijd. En intussen bezingt het 'gemene volk' luide z'n spot met het christelijk geloof. Maar koning Béla laat niet met zich spotten en treedt buitengewoon hard op, met ijzeren hand wordt deze tweede heidense opstand onderdrukt. De heidense revolte wordt in de kiem gesmoord.
Op bevel van de koning breken gewapende krijgsknechten op de menigte los, velen worden geslagen, de leiders worden op houten podia demonstratief gedood, de rest gegrepen en "met de zweep geslagen". Toch laat de koning als een gebaar van goede wil de gevangenen weldra vrij, en streeft naar verzoening.
Hij geldt als een verstandig en wijs vorst, een goed soldaat, rechtschapen, energiek en heldhaftig, krachtig en doeltreffend optredend, vastbesloten en veelbelovend, en een vroom christen. Men heeft dan ook zeer hoge verwachtingen van hem. Zijn vrouw, Richeza van Polen, heeft op hem ook een grote invloed. "Hij heerste over het koninkrijk in vrede, door vijanden ongestoord, en hij zocht het welzijn van het volk. Onder andere bewees hij zijn wijsheid daardoor, dat hij grote munten uit zuiver zilver liet slaan", zo heet het: In Hongarije komen nu ook Byzantijnse gouden munten en zilveren denarii, met een vaste koers in omloop. Eén gouden Byzantijnse Solidus wordt nu 40 denarii waard, in plaats van 30, zoals koning Stefanus had bepaald. Zo herstelt deze koning langzamerhand het krediet van het Hongaarse geld, en daarmee van het koninkrijk zelf.
Maar een koning moet wel over vaste inkomsten beschikken, en wel in edelmetaal uitgedrukt. Dat streven leidt tot meer centrale macht, het vestigen van buitenlandse kolonisten in onherbergzame en onbewoonde streken, en meer mijnbouw. Uit verscheidene buurlanden komen dan ook vreemdelingen naar het land, en zelfs Arabieren en Bulgaarse moslems, Armeniërs, Ismaëlieten en Saracenen en Joden worden graag gebruikt voor de financiële zaken, voor munt en tolwezen, en voor de koophandel. Maar de koning neemt ook maatregelen om 'het volk' te beschermen tegen buitenlandse kooplui. Om b.v. Joden van de handel op de markt af te houden, wordt bepaald dat -in tegenstelling tot de regels van koning Stefanus, dat markten op zondag vóór de kerken gehouden moesten worden, o.a. om de kerkgang te bevorderen [vandaar: vásár = markt, vasárnap = zondag]- nu de markten voortaan op zaterdag, de joodse rustdag, moeten worden gehouden.
Toch moet de koning nog steeds op z'n hoede zijn voor aanhangers van z'n neefje Salamon en diens moeder, en hun aanhangers in Oostenrijk. Maar echte conflicten gaat Béla tactvol uit de weg. Hij neemt ook geen wraak op vrouwen, zoons en bezittingen van allen die Salamon waren gevolgd, maar laat hen ongestoord. Deze koning streeft naar vrede en verzoening. En "Hongarije werd rijk, en verhief het hoofd boven alle naburige volken, die het aan rijkdom en roem overtrof. Toen werden daar de armen welvarend, en de rijken roemrijk". De invloed en de macht van de buitenlanders is ook verminderd. Hij laat zelfs merken tot een akkoord, een compromis, met Salamon bereid te zijn: eventueel zal Béla z'n vroegere hertogdom weer in bezit nemen, en trouw zweren aan koning Salamon! Hij krijgt echter geen antwoord op z'n voorstellen.
Men zit in Oostenrijk immers niet stil, en aan het hof van Heinrich IV treft men voorbereidingen voor een nieuwe aanval op Hongarije, in 1063. Onder leiding van de Beierse hertog en de bisschop van Bremen waagt men nog een aanval. Maar de Hongaarse koning is intussen in Dőmős door een ingestort dak ernstig gewond geraakt, en doodziek. Toch wil hij nog aan de strijd deelnemen, en de invallers verslaan. Bij Kapuvár wacht men de vijand -de aanhangers van Salamon en van de een leger van de Duitse keizer- op.
Er wordt nog een slag geleverd bij Moson, maar hier sterft de koning [1063], nog vóór de strijd goed en wel losbarst. Hij wordt begraven in een klooster dat hijzelf had laten bouwen in Zugzard [Szekszárd]. Ondanks zijn korte koningschap is Béla I toch een zeer gerespecteerd en hooggeacht vorst. Hij kwam ook op voor de eenvoudige massa's, de arme boeren, tegen de kooplieden en de geldhandelaars. Hij wordt nu toch opgevolgd door zijn 12-jarige neefje Salamon [1063-1074] en als deze hoort van de dood van z'n oom koning Béla, gaat hij naar z'n schoonvader, keizer Heinrich IV en verzoekt hem te helpen bij terugkeer naar Hongarije. Dat doet de keizer graag, en hij stuurt ook maar tegelijk een leger met Salamon mee. Daarom gaan Géza en z'n broer László naar Polen op de vlucht: ze denken dat ze tegen Salamon en z'n Duitse helpers toch niet op kunnen.
Salamon wordt vervolgens met alle eer in Alba Regia door het volk, de adel en de prelaten ontvangen, en gekroond. Hij wordt eerst ook algemeen erkend, maar wanneer eenmaal de Duitse keizer zijn hielen heeft gelicht, "met een flinke beloning, die rijkelijk is geschonken uit de rijke schat van Hongarije", vertoont zich tòch opnieuw een rivaal, een troonpretendent, n.l. Géza, de ongeveer 20-jarige zoon van koning Béla! De jonge en zwakke, goedwillende Salamon is al snel bang voor z'n neef, die wellicht Poolse troepen meeneemt, en hij vlucht met zijn hofhouding al naar het uiterste westen, naar ’Mosun’ [Moson of Wieselburg]. Toch is Géza eerst wel bereid tot verzoening, zoals die door de kerk wordt bereikt, en hij belooft trouw aan koning Salamon. Men overreedt hem ook, om zich met het hertogdom waarover z'n vader ooit heerste -dus 1/3 deel van het koninkrijk- tevreden te stellen. En dat doet Géza. Hij erkent Salamon als koning, en voortaan is hijzelf: koninklijke prins. Maar hij weet dat hij zonder veel moeite heel Hongarije in handen zou kunnen krijgen...
Toch sluiten de beide koninklijke rivalen, onder invloed van de bisschoppen vrede in ’Geur’ [Győr] op 20 januari 1064. Samen met de machtige heren, o.a. bisschop Mór [Maurus], zet Géza z'n neef vervolgens met Pasen 1064 in de kathedraal van Quinque Ecclesiae [Pécs] de kroon op het hoofd, in aanwezigheid van alle groten van het land. "De hele gemeenschap der Hongaren, die de eendracht tussen de koning en de hertog en hun wederzijdse liefde zag, prees God, de vredevorst, en er was grote blijdschap bij het volk", aldus de latere kronieken. Maar al in de volgende nacht branden de kerk en het paleis af. Dat wordt natuurlijk als een zeer ongunstig voorteken van een toekomstige tweedracht gezien: deze koning Salamon heeft blijkbaar niet veel persoonlijk gezag. Zijn gezag wordt voortdurend ondermijnd. Duidelijk richt hij zich op Duitse helpers en voorbeelden.
Zo levert de troonopvolging in Hongarije steeds toch weer enige moeilijkheden op. Tegenover het aloude senioraatsprincipe [de opvolging van de oudste man der gehele familie] staat het meer Europese en christelijke principe der primogenituur, het eerstgeboorterecht van de oudste zoon van de koning b.v.
Ondanks de macht en invloed van de katholieke kerk van Rome is toch de invloed van heidense, primitieve zeden en gewoonten nog zeer groot. Naarmate het centrale koninklijke gezag echter in betekenis inboet, worden de lokale machthebbers [stamhoofden, adel] belangrijker, en nemen het nomadendom en de armoede ook toe. Bovendien vertegenwoordigen in Hongarije verschillende pretendenten ook vaak verschillende buitenlandse belangen.
Koning Stephanus 'de Heilige', 1000-1038, uit Geïllustreerde Kroniek
De kroning van een vorst is dan ook van grote betekenis: een erfgenaam die al tijdens de regering van z'n vader wordt gekroond, en daarmee de zegen van de kerk, de paus en God ontvangt, heeft alleen daardoor al een groot gezag. De wijding door en in de kerk verleent aan de zoon des konings al veel meer zekerheid.
Maar hoewel in het westen de vrede aldus is getekend, komen er vanuit het oosten van het land nieuwe gevaren. Woeste barbaarse stammen van Uzen, Kumanen en Petsjenegen doen, resp. 1068 en 1071, invallen in Hongarije. Het hele gebied van Nyr [de Nyírség] tot aan de stad Byhor [Bihar] wordt verwoest. En als buit drijven ze talloze mannen, vrouwen en kinderen en vee voor zich uit. Bij de beek Lapus [Lapos], bij de Zomus [Szamos] en in de stad Dobuka [Doboka] wachten de koning en zijn leger hen al op. Met een regen van pijlen worden de heidenen vervolgens bestookt, en ze moeten een smadelijke aftocht blazen.
De Uzen worden dan ook nog wel "Turken" of "Zwarte Kumanen" genoemd, en zijn afkomstig uit het steppengebied van Wolga en Don. Ze hebben de Petsjenegen [Hong: Besenyő] of Polovetsen -ook een Turkse stam- steeds verder naar het westen opgejaagd. O.a. in het latere Walachije [vanaf 1070] en in Hongarije, maar ook in Byzantium hebben deze laatsten hun toevlucht gevonden. In Hongarije mogen ze vanaf ong. 1070 blijven wonen nadat ze door hertog László zijn verslagen bij Cserhalom. Maar ze dienen dan als grenswachters in de bergen, in het onherbergzame oosten van het land, bij het Neusiedlermeer [Fertő] in het westen, en elders verspreid!
Ook een aantal Uzen kunnen vanaf 1065 in Hongarije blijven wonen, aan de benedenloop van de Donau. Weldra verspreiden ze zich ook verder naar het westen, maar ze worden door de koning en Géza en diens broer László met sukses bij de Szamos en de Bistritz [Beszterce] bestreden.
Vooral de jonge prins László, die hertog van Bihar wordt, onderscheidt zich in de strijd als "de sterkarmige, als een leeuw, langer dan de andere mensen". Als een knappe 20-jarige jongeling staat hij bekend, en hij is het die blijkbaar het meest tot de verbeelding spreekt. Een zeer populair verhaal vertelt later dat de zalige hertog Ladislaus [László] plotseling een heiden zag, die op z'n paard een Hongaars meisje meevoerde. De heilige hertog geloofde dat zij de dochter van de bisschop [!] van Warad [Nagyvárad, tgw. Oradea] was.
Hij joeg hem achterna, maar kon hem niet inhalen. Maar hij riep tegen het meisje: grijp de gordel, en gooi je op de grond. Dat deed ze. Ladislaus wilde toen de heidense Kumaan [Petsjeneg] doden, maar het meisje smeekte hem: laat hem vrij! Maar László denkt er het zijne van ["bij vrouwen is geen trouw"], en naderhand doodt hij die heiden toch. Men doodt immers alle heidenen, en wil de christenen bevrijden.
Zo is er toch voortdurend sprake van strijd met de nomadenstammen uit het oosten van Europa. Voor de Hongaarse koning, die de grenzen wil beveiligen, is dit overigens de aanleiding om althans de dalen van Transylvanië [Zevenburgen] geleidelijk aan te laten bezetten en te koloniseren. Ook op de Balkan doen de Petsjenegen regelmatig aanvallen. Hertog Géza weet echter het centrum der Petsjenegen Belgrado te veroveren, en eigent zich daarbij een enorme schat aan goud en edelstenen toe. Dit is ook voor de Byzantijnse keizer tot voordeel, want de Petsjenegen doen dan ook geen aanvallen meer op het Byzantijnse rijk.
Ook nu er opnieuw overwinningen zijn te behalen in de strijd, is er echter weer rivaliteit binnen de koninklijke familie der ‘Árpáden’ in Hongarije. Tussen koning Salamon en zijn neven, de jonge en dappere en ook populaire Géza en László bestaat n.l. voortdurend nijd en afgunst, en de tegenstellingen worden opnieuw steeds groter. De overwinningen van de prinsen vormen een bedreiging voor de koning, en deze is dus geïrriteerd en jaloers.
Men vermoedt bovendien dat de koning door het buitenland wordt gesteund, en wel door de Duitse keizer! Salamon wil de beide neven dan uit de weg ruimen. Maar Géza hoort van dergelijke plannen, en bereidt zich voor op de strijd. Ondanks pogingen van de bisschoppen om te bemiddelen -en in de hefst van 1073 wordt inderdaad de vrede voor een half jaar getekend- gaat de strijd toch door. Maar deze keer moeten zowel Salamon als Géza het zonder buitenlandse hulp stellen, vanwege binnenlandse moeilijkheden in het Duitse rijk zowel als in Rusland en Polen. Salamons troepen verslaan eerst Géza wel, maar dan wordt de prins door een leger van z'n broer László geholpen bij Mogyoród.
De beide broers hadden al een bondgenootschap in het nabijgelegen Gődőllő gesloten. Hier wordt koning Salamon volledig verslagen, en hij vlucht naar Moson. Zonder verzet kunnen de beide prinsen nu het westen van het land in bezit nemen. Levente gaat nu [1074 ?] naar Rome om aan de paus om hulp te vragen, en Géza laat zich dan zelfs kronen, hoewel koning Salamon nog wel leeft, en nog een klein stuk onverdedigd moerasland bij Pozsony en Moson in bezit heeft. Hij vlucht dan zelfs naar Istrië, en vraagt dan de Duitse keizer weer te hulp, maar deze is zelf verstrikt in moeilijkheden in Duitsland. Toch heeft hij wel oren naar het bezit van Hongarije als leen, en hij komt zelfs naar Hongarije, via de linker Donauoever naar Vác, maar deze veldtocht wordt geen sukses. Bij Cinkota, vlakbij Pest, wordt de keizer door prins Géza verslagen in 1074. Opnieuw past men n.l. de taktiek van de verschroeide aarde toe. Weer wordt Hongarije niet door de keizer veroverd! Ook 's keizers vader en grootvader konden dat al niet!
Het feit dat koning Salamon steeds weer vertrouwt op hulp van de Duitse keizer en diens leger, en zich als een Duitse vazal gedraagt, is overigens voor z'n vijand prins Géza aanleiding om juist veel meer te vertrouwen op de Byzantijnse keizer. Wel blijft de prins rooms-katholiek, maar hij heeft toch een grote sympathie voor de Byzantijnse keizer, die tenminste Hongarije níet wil veroveren!
Voor de afgezette koning Salamon is dit alles dan wel moeilijk te verteren. Hij wordt in bedwang gehouden door z'n neef László, en is -volkomen ongevaarlijk- leenman in een klein stukje van z'n eigen rijk. Salamon sterft pas in 1087 of 1088, maar Géza I kan nu als wettige koning optreden [1074-1077]. Ook hij wordt gekroond in Alba Regia, Székesfehérvár. Maar ook zijn heerschappij is van korte duur. Toch is hij een oprecht en eerlijk vorst, die op z'n vader Béla I lijkt. Men wil nu, vooral ook van kerkelijke zijde in de eerste plaats vrede en verzoening in Hongarije. Maar de paus heeft aanvankelijk bezwaren tegen de nieuwe koning met zijn sympathie voor het oosten!
Koning Géza heeft n.l. vooral de vriendschap gewonnen van de Byzantijnse keizer Michael VII Dukas [1071-1078]. Deze is hem dankbaar vanwege de milde houding tegenover Griekse krijgsgevangenen, en stuurt hem een nieuwe gouden koningskroon, een gouden band met parels, edelstenen en emaille platenmet o.a. portretten van Christus en van hemzelf, "de gelovige keizer der Romeinen", de heilige aartsengelen Michaël en Gabriël, Demetrius en George, Kosmas en Damianus, soldaten en de troonopvolger Constantijn Porphyrogenetos, én van Geobitzas [Géza], “de gelovige koning van Tourkias” [Hongarije], als teken van vriendschap. Zeer opmerkelijk -vanuit Byzantium bekeken- is natuurlijk de afbeelding van een trouwe, gelovige koning van een ”Turks [!] rijk”. Deze kroon, de "corona graeca", vormt later als onderdeel, samen met het bovenstuk, de "corona latina" van Stefanus zelf, naar men vele eeuwen later beweert, de zgn. Heilige Kroon van Stefanus.
Later wordt deze corona graeca samengevoegd met de zgn. corona latina, de kroon die koning Stefanus I in het jaar 1000 van de paus heeft ontvangen en deze [samengestelde] ‘Heilige Kroon van St. Stefanus’ is dan bij uitstek een symbool van de banden met zowel het oosten als met het westen van Europa. Het is bovenal het symbool van de goddelijk werkende koninklijke macht: pas als een koning is gekroond met deze kroon kan hij legitiem worden erkend als vorst!
De paus, Gregorius VII, is dan ook bereid om Géza te steunen want Hongarije als vazal van Rome is hem toch óók wel welkom: Als Géza zijn koninkrijk dus onder de pauselijke leenheerschappij stelt is de paus bereid hem te steunen. Maar dat gaat de Hongaarse koning toch te ver. hoewel hij ook wel tot overleg met z'n vijanden bereid is.
Hij wil zich b.v. wel met Heinrich IV en met Salamon verzoenen. Ook de hoge geestelijkheid dringt daar op aan. Maar door z'n plotselinge dood in het begin van 1077 komt daar niets meer van en na de dood van Géza vraagt men z'n broer László [Ladislaus] om koning te worden.
Zo eindigt een periode van buitengewone instabiliteit. In nog geen veertig jaar heeft men acht koningen zien komen en gaan, en er is steeds sprake geweest van rivaliteit tussen de leden van het koningshuis, en van pogingen tot inmenging van de kant van de Duitse keizer. Er is nauwelijks een Hongaars koning te noemen die van rivalen en pretendenten in de familie, of van pogingen om Hongarije in leenhorigheid te krijgen geen last heeft gehad. Opstanden en oproeren, wreedheden zijn aan de orde van de dag geweest, en het geweld speelt een beslissende rol.
Zo is het koninklijk gezag uitgehold, en centrifugale krachten -die aanvankelijk nog met heidense samengaan- hebben een belangrijke invloed. Strijd, intriges, verraad, ontrouw, geweld en machtsmisbruik zijn tot bijna normale omstandigheden geworden. De inkomsten van het hof zijn dan ook gering. Zwakke koningen zorgen bovendien ook voor verder geldontwaarding en inflatie; ze hebben in alle opzichten geen krediet en onwillige heren maken dan misbruik van het gebrek aan centraal gezag.
Toch blijft in Hongarije veel ontzag voor het ambt, de funktie van koning bestaan, ongeacht de persoon die dat ambt bekleedt. Bovendien geldt de kroning van een nieuwe vorst [“door de genade Gods!”] als een soort garantie voor de uitoefening van het koninklijke, en dus hoogste, gezag. Het voorgaande laat ook zien dat enkele koningen nog tijdens hun regering al vast een opvolger laten kronen, om zeker te zijn van de opvolging, maar de keuze van de persoon van de koning is toch vaak een omstreden zaak. Het schijnt echter dat ondanks de verwarring omtrent de opvolging op de troon, in Hongarije nog steeds een soort wonderbaarlijk prestige uitgaat van het koningschap, ongeacht de soms onbekwame drager daarvan. Wellicht is dat dan toch te danken aan het onvergetelijke koningschap van Stefanus I.
Toch gaat het beschavingswerk ook in Hongarije door. Er worden kerken en kloosters gesticht, en enkele geestelijke orden, zoals die der Benediktijnen, doen ook in Hongarije hun arbeid tot heil van velen. De christianisering is echter nog steeds grotendeels het werk van Duitsers en andere buitenlanders. Er bestaan ook veel contacten met orden in Duitsland en Frankrijk. Vele Franse, Duitse en Italiaanse geestelijken vestigen zich ook in Hongarije, en zij vullen de lege plaatsen van honderden vermoorde Hongaarse priesters en monniken op. Kerken en kloosters worden ook vaak rijk begiftigd met landgoederen, kostbaarheden, enz. Beroemd worden later b.v. kloosters van Garamszentbenedek, Tihany, Szekszárd, Kolozsmonostor, Veszprém, Pannonhalma en Pécsvárad.
Maar in het oosten van het land, het gebied ten oosten van de Tisza is het heidendom nog zeer sterk. Hier is het koninklijk gezag dan ook gering gebleven.
"Het geloofsleven van de aanzienlijken is dan wel verdiept, maar in brede lagen van het volk was het geloof nog lang niet vast geworteld. Velen lieten zich alleen na pressie van bovenaf, op bevel van de koning of van de heren dopen. Als men hoorde dat de Duitse keizer weer op komst was om z'n aanspraken op leenheerschappij kracht bij te zetten, leverde dat bij velen al snel de reactie op, dat men terug moest naar de 'eigen' oude zeden van het heidendom". In het midden van de elfde eeuw zijn dan ook vele buitenlanders en Hongaarse priesters en christelijke heren ten offer gevallen aan het blinde geweld van heidense Hongaren. Opvallend is ook een zeker isolement dat wordt gekoesterd. Bij invallen van buitenlandse legers trekt men zich terug in eenzame en verafgelegen streken, moerassen, bergen en bossen, om daar het heidendom te praktiseren. Hongarije is ook nog steeds omgeven door een vrijwel onbewoond stuk grensland, een brede strook woeste grond, de zgn. gyepü, een gebied dat de buitenlanders op een veilige afstand moet houden.
Tegelijk met een proces van verarming, ook bij oorspronkelijk aanzienlijke families, heeft ook een aantal mannen kans gezien om, in de nabijheid van het hof of dankzij een hoge funktie [b.v. van comes, ispán], of door verovering en machtsmisbruik, op de sociale ladder omhoog te klimmen. Steeds worden aanhangers van een nieuwe koning beloond met goederen en met ambten, tegen feodale verplichtingen.
In ruil voor schenkingen van land, knechten en vee, neemt men dan militaire verplichtingen op zich, en treedt in dienst van de koning. Deze vaak verarmde edelen, die op of bij de koninklijke domeinen wonen, vormen de 'ministri regis', de vrije ridders, die de koning dienen'. Later heten ze de 'servientes regis', dienaren des konings. Juridisch staan ze alleen onder gezag van de koning. Ook Italiaanse een Duitse immigranten worden als inheems beschouwd, en gaan op in de Hongaarse maatschappij. Ze gelden op den duur als gelijkgesteld met de oorspronkelijke Magyaarse edelen, de nobiles, van wie men zegt dat ze afstammen van de leiders van de stammen die in 896 naar het Karpatenbekken kwamen.
Het oudste bewaarde M.E., deels Hongaarstalige document, 'Klaaglied van Maria'
|