< Terug

2. Het koninkrijk der Árpáden, 1001 tot 1301

2.3  Herstel en consolidatie onder László I en Kálmán, 1077 tot 1116

Na de dood van Géza komt diens broer László, Ladislaus, die in 1040 of 1045 is geboren, aan de regering [1077-1095]. Hij is getrouwd met Adelheid van Zwaben [Zähringen], en heeft één dochter, Piroska, die later met de keizer van Byzantium, Ioan­nes Komnenos, t­rouwt. Al vóór hij koning wordt is hij al bekend geworden als een dappe­re held, een echte ridder­fi­guur. Men zegt dat hij door zijn levenserva­ring -met verbanning, straffen, ruzies, moorden en wraakzucht in de familie- ook al vroeg rijp en volwassen is, en een ernstig en wijs man met een vaste wil en vol plich­tsbe­wustzijn is gewor­den, en dat is een groot voordeel voor een nieuwe koning. Zijn positie is daardoor niet echt omstre­den, hij is een onbetwist heerser. "Met instemming van de groten en in overleg met geheel Hongarije -welk een geluk­kig land dat door zúlk een heerser wordt ge­sierd- nam hij de regering over zonder te streven naar macht en eer, zonder eer­zucht in we­reldlijke zaken".
Bovendien staat hij weldra bekend als vroom en trouw, en hij is een voorbeeld van een christe­lijk vorst. Vergevingsgezind tegenover zijn vijanden, zachtmoedig en mild is deze koning maar hij treedt tegen degenen die het land belagen, en ook tegen dieven, moordenaars en rovers hard op. Hij is een echte persoonlijkheid die de binnenlandse orde en vrede weet te herstellen en ook het centrale koninklijke gezag opnieuw vestigt.
Hij is dan wel een trouw zoon van de kerk en een aan­hanger van het pauselijk gezag, maar toch houdt hij zijn rechten, b.v. om bisschoppen te benoe­men. De paus kan tijdens de Inves­ti­tuur­strijd echter op deze Hongaarse koning rekenen, en beloont hem ook.
Toch laat deze koning zich eerst niet eens kronen, hoewel hij hij door het volk en de kerk wordt erkend: blijkbaar heeft hij nog wel respect voor de "wettige gekroonde koning" Salamon, die immers nog leeft. Maar na een mislukte poging van de Duitse keizer Heinrich IV in 1078 om Salamon te helpen, is het eigenlijk voor de vroegere vorst afgelopen. Hij is verlaten door iedereen. Hij vraagt nu de koning om vrede [1081], en krijgt die ook, maar toch meent hij dat niet echt, want de intriges en de hetze van de kant van Salamon gaan door.
László ziet zich dan gedwongen om deze rivaal gevangen te laten nemen, -in de latere Salamonstoren in Visegrád- maar bij een soort amnestie in 1083 laat hij hem weer vrij. Een verzoek van Salamon om z'n vroegere vrouw in Regens­burg op te zoeken [1084] heeft ook al niet het gewenste resul­taat: hij is niet meer welkom. Hij gaat weer naar Hongarije terug, en wel met hulp van bui­tenlanders: Kumanen [of Polovet­sen] uit Molda­vië en in het Beneden-Donaugebied. In 1085 komt hij n.b. met een groot leger naar Hongarije, en weet zelfs door te dringen tot het noord­oosten van het land, tot Ungvár en Borsava, maar hier, bij Munkács, wordt hij tenslotte [1086] versla­gen.
Hij vlucht en zet nog ruim een jaar de strijd voort op de Balkan, tegen Byzantijnse troepen. Ook hier wordt hij versla­gen, en sneu­velt in Pula [Istrië] in 1087, maar men zegt ook wel dat hij z'n leven als kluizenaar heeft beëindigd. Toch heeft deze gevaar­lijke rivaal van de koning nooit noe­menswaar­dige aanhang in Hongarije gehad. Daarvoor is het prestige en gezag van deze koning toch al veel te groot.
Al onmiddellijk bij zijn troonsbestijging -in het jaar dat de Duitse keizer de gang naar Canossa moet maken- is de koning van Hongarije bekend als trouw aanhanger van de paus. Hij is ook een diepgelovig man, en acht het gezag van de paus en de kerk voor zichzelf van het grootste belang. "Als een zeer deugdzaam man, krachtig en vroom, beschouwt hij de roem der wereld als vergankelijk, en hij hongert en dorst naar gerech­tigheid. Barmhartig, geduldig, troostend, rechtvaardig, hulp­biedend, medelijdend, vaderlijk", zo gaat deze koning later de geschiedenis in.



Evenals de eerste koning Stefanus sticht ook koning Ladislaus kerken en kloosters, en beleent abdijen, domkerken en kapit­tels met vele geschenken, zoals grondbezit! Deze koning is ook lichamelijk groot, en steekt boven de andere mensen uit, en bovendien schrijft hij het goede toe aan de genade van God, aldus wordt over koning Ladislaus vermeld.
In 1078 laat hij een synode van de aanzienlijken van het land samenkomen in Pannonhalma, om de openbare orde, de vrede en veiligheid in het rijk te herstellen. Diefstal moet weer zwaar bestraft worden, moorden en overvallen moeten eveneens worden aangepakt, en er wordt nu een wetboek met 18 hoofdstuk­ken opgesteld. Lijfstraffen of de doodstraf, en verlies aan vermo­gen of van vrijheid worden opgelegd aan degenen die de wet overtreden. Koning László is wat dit betreft een waardig opvol­ger van koning István, maar de koningen van 1038 tot 1077 hebben dan toch niet veel van blijvende waarde ach­tergelaten. Nu is de tijd van chaos en oorlogen echter voor­bij.
Daarmee komt de herinnering aan de "ideale tijd" van de eerste koning ook weer boven. Koning Stefanus, grondlegger van het rijk en van de dynastie, wordt juist nu weer vereerd als voorbeeld van een goed, rechtvaardig en verheven vorst. Legen­des en mythen rondom zijn persoon zijn altijd blijven bestaan, maar worden nu ook opgeschreven. Het verschil met de tijden na zijn dood zijn immers zo duidelijk. Van Stefanus herinnert men zich nu weer de rust en vrede, de orde en rechtvaardigheid, de gerechtigheid en wijsheid. Geen wonder dan ook, dat er wonderen worden toegeschreven aan de eerste koning. Een Duitse ridder Konrad, die boete kwam doen bij het graf van prins Imre, ook al een voorbeeld van een christelijke levenswandel, in Alba Regia, ziet hier dat o.a. zegels van pauselijke brieven afvallen en dat zijn zonden, zoals ze op schrift staan, verbleken.
Dat heeft tot gevolg dat men de lichamen van de prins, maar ook die van zijn vader koning István en van zijn leermeester bisschop Gellért opgraaft, en ontdekt dat b.v. de rechterhand van de koning nog ongeschonden is en niet verteerd, ongeveer 45 jaar na z'n dood!...Het volk begint dan de graven van Stefanus en z'n zoon, en de bisschop-martelaar Gerhardus nog meer dan vroeger te bezoeken, met name op 15 augustus. De verhalen over de genezing van zieken en andere wonderen bij de graven worden ook steeds meer bekend.
Koning Ladislaus vraagt dan paus Gregorius VII om toestemming om "het gebeente van hen feestelijk te mogen verheffen", d.w.z. het heilig te verkla­ren. En de paus is bereid om "de lichamen van degenen die het zaad van het christelijk geloof in Pannonia uitstrooiden en met hun prediking en leer dit land tot de Heer bekeerden, te verheffen". Aldus worden de grote voorganger van de koning en de beide anderen heilig gesproken, formeel op een synode in Alba Regia [Székesfehérvár] op 15 augustus 1083.
Voortaan geldt de 20e augustus, de dag van zijn plechtige herbegrafe­nis en de dag van de koninklijke rechtspraak, als de officiële dag van de 'waardige verering van het aandenken van de heili­ge koning István' [of S­tefanus]. Aldus vermeldt de 'Legenda Maior S. Stepha­ni', die waar­schijn­lijk in opdracht van koning László I is geschreven.
Voortaan geldt de eerste koning Stefanus/István dus als heilig, zijn rechterhand wordt in een reliekschrijn ge­plaatst, als kostbaar relikwie vereerd, en bij processies op 20 augus­tus, voor het eerst in 1083, rondgedragen. Ook prins Imre en bis­schop Gellért worden heilig verklaard, en koningin Gizella geldt van nu aan als zalig....
Pas vanaf het midden van de 13e eeuw is er echter sprake van een kroon die van de eerste koning St. Stefanus zou zijn ge­weest, en die hij van de paus zou hebben ontvangen. Prompt spreekt men van de Heilige Kroon van St. Stefanus, maar deze kan onmogelijk uit het jaar 1000 stammen, naar men vandaag de dag zegt. Het gaat en ging echter bij de mensen veeleer om de daden en deugden, het mysterie, de macht en het charisma, de uitstra­ling van symbolen [relikwieën!] van de heilige koning, dan om de pure historische feiten.
Dit alles bevordert ook zeer het koninklijke gezag: László is immers de waarachtige erfgenaam van zijn heilige en grote voorganger, de door God aangewezen koning. Hij is even wijs en genadig, rechtvaardig en vrijgevig als zijn illustere voorgan­ger. Ook is hij populair en is een voorbeeld van alle goeds dat men van een koning mag verwachten. Hij wordt hooggeacht en zeer gewaardeerd als heerser en als wetgever, maar ook als krijgs­man. Volgens een kroniekschrijver noemt men hem zelfs algemeen niet bij z'n eigen naam, maar als "de vrome koning".



"De zalige Ladislaus, een afstammeling van het voorname ge­slacht der koningen van Hongarije,...  glansde hoogst voornaam”, zo heet het in een legende over de koning. "Zijn vader was de zeer bekende koning Béla I, een broer van de zeer beroemde koning Andreas I, door wiens bekwaamheid van geest in de jaren van zijn heerschappij, de staat, ja geheel Pannonia, zo wel geordend en verrijkt opbloeide als het sinds de dagen van de heilige Stefanus in recht, vrijheid en rijkdom niet zijn glans had vertoond.
In zijn tijd begon Hongarije, rijker dan ooit tevoren, het hoofd in vrijheid, vol met hoornen van overvlo­ed, onder de hemel te verheffen en bijna alle landen in rijkdom, eer en roem te overtreffen". Koning Ladislaus is dus al tijdens zijn leven de ge­vier­de held, en de afgod van het volk, wanneer men de kro­nieken mag geloven.
Hoe trouw aan kerk, paus en geloof, deze koning ook mag zijn ge­weest, en hoezeer deze koning ook de paus steunt in de investituurstrijd, toch is László I van Hongarije er de man niet naar om maar gehoorzaam te doen wat men van hem verwacht.  Zo geeft hij zijn eigen invulling van 'trouw' aan de paus. Deze koning heeft zelf nog veel vrijheid wat betreft het bestuur van de kerk, in navolging van koning István.
Hij mag bisdommen oprichten, abdijen en kloosters stichten, bis­schoppen benoemen, enz. Dat alles in navolging van de apos­tolische en eerste koning van Hongarije. Op het privilege dat aan Stefanus is verleend beroept Ladislaus zich nu ook. Beke­ring en missie, organisatie van de kerk: het is alles de taak van de koning, die zelf het patronaat van de kerk in handen heeft! Zo heeft de zgn. lekeninvestituur in Hongarije eigen­lijk alle ruimte.
Maar dat is toch in tegenspraak met de aanspraken van de paus, juist ten tijde van de Investituurstrijd met de Duitse keizer. Toch vertrouwt Gregorius VII de Hongaarse koning, die volg­zame zoon der kerk, en voelt zijn macht en aanspraken niet door hem aange­tast. Daardoor geniet de Hongaarse koning ook een grote mate van vrijheid, en b.v. het celibaat wordt in Hongarije nog lang niet overal streng toegepast.
De paus kan deze koning dus dankbaar zijn. Het kerke­lijk leven wordt meer geordend, misbruiken worden bestreden, de levenswijze der monniken wordt meer strak geregeld, er komt orde in de kerk­diensten, verplichtingen van leken en geeste­lijken worden gecodificeerd, enz. Vooral dit laatste is nodig omdat veel priesters niet geschoold zijn, een losbandig leven leiden, het celibaat niet houden, hun plichten nogal eens verzaken, geen preek houden, enz.
Daarom komt een synode in 1092 in Szabolcs bijeen om het kanonieke recht vast te leggen. Hier wordt een nieuw kerkelijk wetboek met 40 hoofdstukken opgesteld, waar­door de moraal en het aanzien van de kerk moet verbeteren. Ook kerkelijke feest­dagen, rechten van de kerk en bescherming van kerkelijk bezit worden nu vastgelegd.
Ook worden opnieuw strenge straffen vastgesteld voor heidense gebruiken: het brengen van offers bij heilige bomen, bronnen of stenen, en het godsgericht, evenals voor het jagen of handel drijven op zon­dag, het verzuimen van de kerkdienst, echtbreuk, verkrach­ting, het niet betalen van tienden, enz. enz. Er is echter ook al sprake van pracht en praal bij de hoge geeste­lijkheid, en van grote rijkdom van de kerk.
Franse Benediktijner monniken komen nu ook naar Hongarije en stich­ten abdijen o.a. te Sümeg en te Somogyvár [1091]. Zo kan de kerke­lijke hervormingsbeweging die te Cluny is begon­nen, ook in Hongarije voortgang vinden. Toch komt er weldra een keerpunt in de goede verhouding tussen koning en kerk in Hongarije.



In 1089 sterft de 'koning' van Hongarije's buurland Kroatië, de ban Zvonimir [1075-‘89], een zwager van Ladislaus. Deze Zvonimir had Kroatië niet geërfd, maar had de macht overgenomen en wenste daarna erkenning door Rome als 'koning' van Kroatië. De paus wenst daaraan alleen te voldoen als de nieuwe heerser zijn gebied als leen aan de paus geeft, zoals dat in de Middeleeu­wen wel meer voorkomt. Veel bezwaren bestaan er ook niet tegen des te meer omdat m.n. aan de kust van Dalmatië de invloed en de macht van Rome en de Latijnse cultuur zeer sterk zijn.
Maar wanneer de Kroatische koning plotseling sterft, komen er moeilijkheden over de opvol­ging. Sommige Kroaten wensen de laatste afstammeling van de oude koninklijke familie der Trpimirovic, Stjepan II, op de troon maar deze is onervaren en heeft geen gezag, bovendien sterft hij weldra. Daarop vragen de rijke Dalmati­sche koopmanssteden, zoals Zadar [Zara], Split [Spala­to] en Trogir de Hongaarse koning om in te grij­pen.
Ook door z'n zuster, de koningin-weduwe van Kroa­tië Helena, en door de Kroatische adel wordt Ladislaus nu gevraagd koning te worden van het buurland. Koning László maakt dan ´natuurlijk´ van de gelegenheid gebruik om zich van het buurland meester te maken, en hij onderwerpt eerst zonder veel moeite Slavonië ten noor­den van de Save, en daarna ook de zuidelijke delen van Kroatië in 1091. De Hongaarse koning László geldt dan ook als de stichter van Zagreb, waar hij in 1094 een bisschopszetel sticht.
Door de nieuwe heerser worden ook de machtige adellijke families van de zupans aangepakt, en vervangen door benoemde ispáns, net als in Hongarije zelf! Met de onderwerping van het bergland heeft men echter meer moeite. De Hongaarse koning vraagt nu ook de paus om erkenning, richt de kerk opnieuw in, m.n. in Slavonië, sticht een bisdom in Zagreb en reorganiseert de grens­gebieden in banaten, een soort mark­graafschappen. In het huidige Slavonië worden nu ook comitaten gesticht, zoals Varazdin en Kriz [Kőrős].
Maar wanneer de Byzantijnse keizer merkt dat zijn invloed hierdoor verloren gaat, hitst hij de woeste Kumanen op tegen Hongarije. Zij doen dan -in samenwerking met volgelingen van de eerder genoem­de ex-koning Salamon- in 1091 invallen in het oosten van het land, in de buurt van Szamos en Maros, in Bihar. Maar tenslot­te worden ze bij Orsova verslagen door de koning. Hierna wordt Álmos, een neef van de koning, aangewezen tot "koning van Kroatië en Dalmatië" [1091].
Maar het werkelijke gezag van Álmos is zeer gering. Hij roept weliswaar de hulp van de Duitse keizer in om z'n gezag te vestigen, en ook b.v. Byzantijnse aanspraken tegen te werken, maar vooral de Dalmatische steden verzetten zich hiertegen. Zij zijn dan toch veel meer op de zee, en daarmee op Byzanti­um en Venetië georiën­teerd dan op het verder afgelegen Honga­rije. Ook de paus, de kerk, steunt de verbitterde Álmos en de Hon­gaarse aanspraken dan niet meer, waardoor er een minder goede verhouding tussen Hongarije en Rome ontstaat. Maar koning László weigert in te grijpen tegen de zin van de paus in!
Intussen is in Hongarije zelf al weer de oude strijd om de opvolging gaande. Koning Ladislaus heeft n.l. geen zoon, en na zijn dood zal één van zijn neven, Kálmán [Coloman] geboren ong. 1067, of Álmos, geboren ong. 1069, beide zoons van z'n broer en voorganger Géza, de troon erven. Deze beide prinsen zijn na de dood van hun vader in 1077 door hun Griekse stiefmoeder in de steek gelaten, en door hun oom koning László opgevoed. Zij zijn echter elkaars tegenoverge­stelde. De oudste, Kálmán, is lelijk en mager, ziekelijk en lichame­lijk zwak. Hij is echter wel intelligent en staat bekend als een echte boekenwurm. Boeken, de wetenschap, de godsdienst, de theologie en geleerden interesseren hem veel meer dan de koninklijke bezig­heden zoals de strijd, de jacht en het hofle­ven. Over zijn kwaliteiten als koning bestaat dus twijfel. Hij zou eigenlijk maar geestelijke moeten wor­den, zijn jeugd brengt hij voor een deel ook in een klooster door. Hij wordt ook be­leend met het grote bisdom Várad. Later vlucht hij, zoals menige ontevreden Hongaarse prins, naar Polen.

'Monomachoskroon', ± 1045, in 1879 opgegraven



Álmos daarentegen is "de lieveling van z'n oom, is schoon van uiterlijk, ridderlijk, een echte koningszoon, groot, een soldaat, en zou, ook al is hij de jongste, toch eerder koning moeten worden...Hij wordt dan ook na de verovering van Kroatië  hier 'koning'. Tenslotte openbaart zich ook nog een verschil in politieke richting: Kálmán blijft trouw aan de paus, hij is dan ook getrouwd met een Italiaanse prinses, de dochter van graaf Rogier -die de paus zeer trouw is-, Buzilla van Sicilië. Hij is ook de 'hoop van de pause­lijke par­tij'. En Álmos is juist te­leurgesteld in de paus, die hem in Kroatië immers niet steunt. Koning Ladislaus/László raakt er dan geleidelijk toch ervan over­tuigd dat Kálmán, de verstandige en diplomatieke oudste neef, en niet diens jonge­re broer, koning moet worden. Álmos is niet zo soepel en diploma­tiek, en stelt zich boven­dien op als vazal van de Duitse keizer. Kort voor z'n dood wijst koning László dus Kálmán aan als opvolger, en laat hem uit Polen terug­komen. Dit gebaar ziet men ook als verzoe­nend in de richting van de paus. Het is een van de laatste daden van de vrome en dappere koning László van Hongarije, hij sterft namelijk op 29 juli 1095.
Hij wordt eerst begraven in het klooster van Somogyvár, en later in de kathedraal van Nagyvárad [Oradea], die door hem­zelf is gesticht. In 1113/14 wordt de citadel van deze stad, de hoofd­plaats van het uitgestrekte comitaat Bihar, voor het eerst vermeld als marktcentrum. Ook deze Hongaarse koning, László I, is door het nageslacht nooit verge­ten. Hij blijft nog vele eeuwen het ideaal van de middel­eeuwse ridder, de rechtvaardige koning, een goed en wijs bestuurder. Ook over hem is zeer veel geschreven, en in de volksverhalen blijft hij leven, men heeft hem steeds zeer hooggeacht. In 1192 wordt hij ook heilig verklaard.
Talloze wandschilderingen in eenvoudige dorpskerken van Zevenburgen, en b.v. in het zuidwesten van het land, laten de wijdverbreide verering zien van deze ridderlijke koning, vooral als strijder tegen de heidenen en als redder van het door de Kumanen [Hong. Kunok] geroofde meisje.
In de "Beeldenkroniek" van ongeveer 1370 wordt deze voor­beel­di­ge koning Ladislaus dan ook verreweg het meest afge­beeld. Vooral als ridder die tegen de vijanden optreedt blijft hij zeer bekend. Zijn beeltenis op munten, die pas veel later worden geslagen, geeft ook deze symbolische funktie aan. Door hem is Hongarije verder tot bolwerk van de chris­telijke cul­tuur in Europa gemaakt, en hij heeft het koninkrijk verder uitgebreid, met name in het oosten en noor­den. Omstreeks 1110 wordt n.l. de organisatie van de bescher­ming van de oostelijke grenzen nog beter ter hand genomen, en ook in het noordwesten van het land wordt het land in bezit genomen tot de natuurlij­ke grens van de Karpaten.
Hier worden ook comitaten of graaf­schappen gesticht, zoals Nyitra, Trencsén, Zólyom, Galgóc enz. Er wordt hier ook een bisdom Nyitra opge­richt. Daarmee ver­valt zeer geleidelijk aan ook de funktie van de "gyepü", het verdedi­gings­stelsel binnen de woeste en verlaten grensstreek. Maar de moeras­sen en bossen aan de zeer dun bevolkte natuur­lijke grenzen van het land blijven nog lange tijd een hinder­nis.
Toch nemen het koninklijk gezag en het kerke­lijk bestuur binnen het hele Karpatenbekken nu lang­zaam aan meer vaste vorm aan. In het begin der 12e eeuw is er sprake van meer dan 70 comitaten, in plaats van de eerder genoemde 45 comitaten van koning Stefanus. Vooral in het oosten, in Transyl­vanië, worden burchten en graafschappen gesticht, die met name dienen voor de verdediging, zoals Gyulafehérvár [de witte burcht: de residentie van de gyula]. Deze stad, Alba Iulia, wordt voor het eerst vermeld in 1097, en in 1103 als bis­schopszetel.
Het is, gezien het voorgaande, niet meer dan logisch dat de nieuwe koning Kálmán [1095-1116] zijn jongere broer Álmos toch óók een en ander aan bezit geeft. En dat gebeurt ook. Een derde deel van het ko­ninkrijk valt Álmos als hertog toe [110­2], maar toch is hij niet een goed be­stuurder. De Kroaten, waarover hij in 1089 al hertog is gewor­den, kon hij al niet de baas, dit gebied moet hij nu afstaan, en is daarover beledigd, hoewel hij compensa­tie heeft gekregen: 1/3 van het hele ko­ninkrijk!



Toch wordt hij, hoewel hij zich aanvankelijk in het koning­schap van z'n oudste broer schikt, een gevaarlijke intri­gant, die onop­houde­lijk zijn broer, de koning, en diens gezag onder­mijnt. Ook hij vlucht tijdelijk naar Polen. Hier is Boleslaw III hertog, en deze is getrouwd met de zuster van z'n vrouw Predsla­va. Beide vrouwen zijn dochters van grootvorst Svato­polk van Kiev.
Vooral wan­neer duidelijk wordt dat koning Kálmán zijn eigen zoon István, en níet zijn broer wil laten opvolgen is er echter bijna al weer sprake van burger­oorlog, omdat Álmos naar de wapens grijpt [1098].
Enkele malen wordt aan prins Álmos vergiffe­nis ge­schonken, hij wordt in genade aangenomen, maar de prins houdt niet op met zijn bedrei­gingen, en roept ook hulp in van z'n zwager Boleslaw. Wel komen beiden met een groot leger naar Hongarije, maar dan distantieert Boleslaw zich toch van Álmos. De hele zaak loopt dus op niets uit. Ook nadat Álmos als boetedoening een kruisvaart naar het Heilige Land heeft ge­maakt [1108], gaat hij door met z'n intriges! Nu zet hij alles op één kaart, en hoopt hij de steun van de Duitse keizer Heinrich V en van de hertog van Bohemen te krijgen. Maar ook deze hulp baat niet: ook de keizer laat Álmos vallen, hoewel met Bohemen de strijd nog enkele jaren doorgaat [1108/09].
Álmos is en blijft ja­loers op zijn broer, en be­schouwt hem steeds met minachting. Toch ontvangt hij in Honga­rije geen enkele steun. In 1109 wordt Álmos tenslotte gevangen genomen, en wordt van landverraad beschul­digd: met hulp van de vijand heeft hij de koning aange­vallen! Hij, de broer des konings, heeft de dood­straf ver­diend, maar daarvoor schrikt de koning nu toch terug. Wel neemt de koning harde maat­regelen: Álmos en diens zoontje Béla [geboren in 1109?] worden in het klooster van Dőmős blind gemaakt [1113], een daad waarop echter veel kri­tiek komt, zowel uit het land zelf als ook van elders! Men zegt zelfs dat deze straf toch wel zwaar op 's konings geweten heeft gele­gen.... De jonge prins Béla wordt zelfs op konink­lijk bevel gecastreerd, om maar te zorgen dat er geen opvol­ger uit deze fami­lietak zou komen....
Toch is koning Kálmán [Coloman] niet de wreedaard die men zou verwachten. Hij is veeleer een geleerde, een waardige en intelligente, rustige en nuchtere geest, een koel en verstan­dig man, redelijk en menselijk, met een scherp verstand en wilskrach­tig. Maar terwijl het volk de vorige koning László heeft liefgehad, heeft men voor Kálmán veeleer respect. Beiden zijn echter zeer energieke vorsten geweest, en hebben het land bekwaam geleid. Door deze koningen wordt Hongarije een machts­factor van betekenis in de regio.
Het gezinsleven van koning Kálmán is echter niet gelukkig geweest. Zijn eerste vrouw overlijdt al op jonge leeftijd in ± 1110, en zijn tweede vrouw, de Russische Euphemia van Kiev pleegde over­spel. Vanwege zijn eigen wetten -die echtscheiding verbieden- is de koning dan wel verplicht haar te verstoten en naar Rusland terug te sturen met haar onechte zoon Boris [geboren in 1104], die vele jaren later nog aanspraak zal maken op de troon van Hongarije!
Onder het bewind van koning Kálmán komen 84 wetsartikelen tot stand, en hier­uit kan men ook 's konings goede en verstandige politiek aflezen. Deze koning voltooit hiermee het werk van zijn voorgangers István en László. Enkele van zijn wetten zijn nogal bekend geworden, b.v. de bepalingen die tegen de heksen en tove­naars gaan: "zij bestaan immers niet", wordt er gezegd al argument om hierin niet te geloven. Ook tegen duivelskunsten moet worden opgetreden, maar lijf­straffen [het afsnijden van lichaamsdelen, het blindmaken] en een duel, een godsgericht, worden wel toegestaan. Wel is er sprake van iets mildere straffen. Persoonlijke vetes mogen niet meer door de bloedwraak worden opgelost, diefstal zal ook niet meer met de dood worden be­straft. Er komen nu ook -lage­re- rechtbanken in de comitaten en bisdom­men. De koning en zijn paladijn dienen dan alleen nog voor zaken van hoger beroep.
Deze koning is ook meer toegevend tegenover het kerkelijk [dat is: het pauselijk] gezag. Hij ziet b.v. in 1106 plechtig af van zijn recht om bisschoppen te be­noemen, en daarmee past hij zich aan de opvattingen van Rome aan: de lekeninvestituur wordt in Honga­rije afgeschaft. Maar tot een echte kwestie zoals in Duitsland is deze zaak nooit geworden. Het celibaat wordt ook nog maar eens herbevestigd, want blijkbaar wordt het lang niet algemeen nageleefd, echtschei­ding wordt streng verboden. Voor doop, huwelijk en begrafenis worden de kerkelijke plechtigheden vastgesteld. Regelma­tig komen nu ook landelijk synodes bijeen, en hierop heeft de koning geen invloed meer. Allerlei zaken moeten steeds weer worden geregeld, vooral om de kerk, het geloof en de christelijke leefregels bij geeste­lijken en bij het volk verder ingang te doen vinden en het heidendom, dat blijk­baar niet geheel is verdwe­nen, te bestrij­den. Misbrui­ken -ook van gees­telijken- moeten worden bestraft, en tegen rijkdom moet ook soms worden opge­treden.



Ook krijgt de kerk op juri­disch gebied veel grotere macht. En het aanzien der kerk neemt ook toe door de hogere ontwikkeling van geeste­lijken, die immers de enige geletterden in de samen­leving vormen. Talloze legenden, annalen, gesta [heldendaden], vitae [heili­genlevens], acta [officiële documenten], worden vanaf het einde van de 11e en het begin der 12e eeuw in Hongarije opge­schreven. Zij dienen natuurlijk ­vooral ter rechtvaardiging en bevestiging van het koninklijke gezag en van de christelijke grondslag van staat en kerk.
Het is evenwel opvallend dat nu ook mondelinge overleveringen over het pre-christelijke verle­den, over de afstamming van de oer-Magyaren van 'Hunor en Magor', over de herkomst van het volk der Hongaren -die zich in deze tijd nog iden­tiek met de Hunnen achten-, over Etelkőz en Levedia in Rusland, waar men doorheen trok, over het verbond der zeven stammen, de Hetumo­ger, over het bloed­verbond der Magyaren, over de Hunnen en hun vorst Attila, de sage van het witte paard, de hoorn van Lehel enz. enz., over de afstamming van de dynastie, over de verove­ring van het land onder de leiding van de Turul [de arend], over de strijd in het begin, over enkele dappere hel­den, en ook over de grote daden van de christelijke vorsten en hun strijd tegen heidense opstandelin­gen enz., worden opge­schre­ven, bijvoorbeeld in de "Gesta Ungarorum", een soort nationale geschiedenis der Hongaren uit ong. 1091/92.
Een verder onbekend gebleven gees­telijke aan het hof van koning Ladislaus heeft, op basis van oudere bronnen en tradi­ties, deze 'heldendaden' genoteerd. Al is het oorspronkelijke werk verloren gegaan, toch kan men een en ander zonder veel moeite uit latere historische werken wel afleiden, reconstrue­ren. Bij het eenvoudige volk zijn deze verhalen, sprookjes, sagen en over­leveringen altijd wel bewaard gebleven.
Maar toch: steeds duidelijker krijgt de kerk van Rome, als univer­sele gemeenschap met strakke regels, ook in Hongarije gestal­te. De Romeinse geest wordt ook in Hongarije duidelijk zicht­baar, allerlei bepalingen worden nu aan de voorschriften vanuit Rome getoetst. De standpunten van de kerk na de Inves­tituurstrijd worden dan ook in Honga­rije geheel van kracht [1105/06]­. Juist nu wordt ook de Duitse aanduiding "Ungari" vervangen door het Latijnse "Hungari", en de invloed van Fransen en Italianen aan het hof en in de kerk neemt ook toe. Als redenen  hiervoor gelden o.a. de Italiaanse [Siciliaanse] vrouw van de koning, de aanwezigheid van monniken en andere geleerde gees­telijken uit Frankrijk, en de grote Italiaanse invloed aan de Dalmatische kust, die nu immers onder Hongaarse invloed komt.
Dit alles bevordert de invloed en macht van de paus van Rome. Paus Grego­rius VII acht zich immers boven alle wereld­lijke vorsten vèr verheven, en be­schouwt alle koningen eigen­lijk als zijn leen­mannen. Maar aan de Hongaarse koning wordt aanvanke­lijk door paus Urbanus II [1088-1093] toch nog stil­zwijgend het patronaat van de kerk gegund, alleen al uit piëteit jegens de apostoli­sche koning Stefanus. Een latere paus, Paschalis II [1099-1118], pakt echter de zaken van de kerk strenger aan, en benoemt zélf een nieuwe aartsbisschop van Kalocsa in 1105, en ook de Hongaarse koning kan dan alleen nog maar dienen en gehoorzamen. Een synode van Esztergom in 1112 bevestigt dat ook: niemand kan ook in Hongarije voortaan geeste­lijke macht van een wereldlijk heerser [de koning] ontvangen! Maar bij volk en koning van Hongarije blijven de herinnerin­gen aan de apostolische en heilige koning Stefanus, die als stichter van bisdommen, kerken en kloosters, en als de patroon van de kerk beroemd is geworden, altijd bestaan, en het dubbe­le apostoli­sche kruis blijft de eeuwen door het symbool daar­van.
In opdracht van de koning wordt door bisschop Hartwig van Regensburg onge­veer 1090/1100 ook een 'Vita S. Stephani' geschreven, groten­deels gebaseerd op de Legenda Maior, en in feite een soort uitleg over de heiligverklaring van deze koning: Zo moet het verhaal over leven en werk van de eerste heilige koning van Hongarije bewaard blijven! Bovendien wordt het gezag van de koning zo ook histo­risch gerechtvaardigd. Bisschop Hartwig schrijft ook over de zetel van de koning, Alba Regia, Székesfehérvár, als een schitterende stad met een grote en prachtige, rijk versierde kathedraal.
Achter de zetel [szék] van de koning is, aldus Hartwig, de crypte met de sarkofaag van de eerste heilige koning van Hongarije te vinden. Deze Duitse bisschop bericht ook uitvoe­rig over de vele wonderen die bij het graf van Stefanus
zijn 'gebeurd', en over de plechtigheden in 1083. Ook een andere bisschop, Thiet­mar van Merse­burg, heeft het leven van St. Stefanus be­schreven. Er komt ook een wet betreffende erfenis van grondbezit. En voortaan worden drie soorten grond­bezit onder­scheiden: Een patrimonium is een onvervreemdbaar erfgoed, een donatie die is verkregen door "eerste bezet­ting" [prima occupatio, n.l. in 896] of door schenking door St. Stefanus. Een beneficium is verleend door latere koningen, en kan alleen worden geërfd door rechtstreekse mannelijke afstamme­lingen van de eigenaar. Als deze er niet zijn, vervalt het domein aan de kroon. En ten derde zijn er landerijen die verkregen zijn door aankoop. De eigenaars hiervan zijn de enigen die volledig vrij hun bezit kunnen verkopen, en dus geheel vrije beschikking erover hebben. Voor de Hongaarse geschiedenis is deze codificatie van koning Kálmán van groot belang, omdat grondbezit en erfrecht de eeuwen door een enorme betekenis hebben gehad.
Ook worden de financiën van de koning, en dus van de staat, opnieuw geregeld. Er wordt een soort directe belasting in geld en natura voor de lagere klassen inge­voerd, n.l. de collecta of census regalis, die door alle vrije mannen, pachters en vreemdelingen [kolonisten of hospites: gasten] moet worden opge­bracht. Men vindt nu dat zij voor hun vrijheid, voor hun bescherming, moeten betalen aan de koning.
Rechtspraak en administratie worden nu ook beter geregeld, evenals de militaire plichten, de krijgsdienst. Het blijkt ook dat er zich in Hongarije al vele vreemdelingen hebben gevestigd. Velen van hen hebben zich al snel aangepast, en, hoewel ze van Islamitische ["Ismaëlitische" of "Sara­ceense"] herkomst waren, zoals Bulgaren, Khazaren, Petsjenegen en Arabieren, ze bekeren zich meestal in de loop der tijd. Eerst wonen ze nog apart en houden hun eigen cultuur, maar koning Kálmán wenst de integratie van deze groepen 'gasten', en neemt maatregelen voor hun assimilatie in de christelijke Hongaarse cultuur.
In het noorden en westen blijven ook nog grote groepen Slavi­sche inwoners wonen, de latere Slowaken en Slowenen. Hoewel zij zeer langzaam worden teruggedrongen, oefenen zij toch een grote invloed uit op het maatschappelijke leven der eigenlij­ke Hongaren. Vele termen in verband met de landbouw en het dage­lijkse leven, maar ook op politiek terrein danken de Hongaren aan de Slavische inwoners van het koninkrijk. Zie ook blz. 23.



Óók woorden zoals péntek [patek] vrij­dag, csütőrtők [ctvrtek] donderdag, szerda [srda] woensdag, szom­bat [subota] zaterdag, kereszt [krst] kruis, császár [cisar] keizer, diák scholier, pünkősd pinksteren, húsvét pasen, asztal [stul] tafel, pecsenye [pecene] gebraden, enz. enz. zijn -naast de vele al op blz. 23 genoemde- woor­den die, soms via het Latijn, aan de Slavische buren zijn ontleend.
Maar ook het Latijn, de officiële taal van het hof en van de kerk, is van grote invloed op de Hongaarse taal geweest. Woor­den als templom [templum], szent [sanctus], iskola [scola], pápa [paus], angyal [angelus], keresztyén [christia­nus], plébánia [parochie], káptalan [kapelaan], pogány [paga­nus], püspők [episcopus], kolosztor [klooster, claustrum], istálló [stabu­lum], bazilika, monostor [monasterium], kehely [kelk], palota [palati­um], kápolna [capella], en torony [turrum] verraden duidelijk hun Latijnse en vaak kerkelijke oorsprong.
Ook worden Latijnse, kerkelijke namen, zoals István, Mihály, Lukács, Márk, András, Ferenc, János, Győrgy, Miklós, Márton, Benedek, Lőrinc, József, Margit, Katalin, Erzsébet, Mária en Magdolna langzaam aan gewoon in Honga­rije, maar toch blijven de eeuwen door ook authentieke Hongaarse namen bestaan, zoals Béla, Kálmán, Árpád, Géza, Csaba, Zoltán, Levente, Csilla, Tünde, Emőke, Anikó, enz. Ook Slavische namen zoals László [Ladislav] en Duitse zoals Henrik doen hun intre­de in het middeleeuwse koninkrijk Honga­rije.
De uit het oosten, van de steppen langs de Zwarte Zee, het gebied van de benedenloop van Don en Wolga afkomstige woeste nomadenstammen der Polovetsen [Polovtsi], Koemanen [Kumanen, Cumani, Kun] en Petsjenegen [Bisseni, Besenyők] die aanvanke­lijk al­leen -vanaf ongeveer 1070/80- naar Hongarije zijn gekomen om te roven en te plunderen, vaak op de raad van buitenlandse vijanden van de Hongaarse koning, blijven ook nogal eens wonen in Hongarije. Hun levenswijze ver­schilt immers niet eens zoveel van die der Hongaren in het oosten van de laagvlakte. Als kolonisten en bewakers van de grens zijn ze welkom, en mogen hier, in het Tisza-gebied, blijven wonen, mits ze christenen worden. Heel anders ligt het echter met de nog weinig talrijke Joden. Men vindt hen niet gewenst, zij houden dan ook streng vast aan eigen wetten, cultuur en godsdienst, en leven afgezonderd. In Honga­rije mogen ze wel grond bezitten, maar ze mogen toch alleen in bisschopssteden wonen. Ook de bepalingen voor de handel worden steeds strenger, de belastingen verzwaard, en voor de Joden is van belang dat de markten alleen nog op hun rustdag, de zater­dag, mogen worden gehouden, zoals al eerder is vermeld! Toch lukt het nooit de Joden uit de handel uit te bannen.
Maar ook heel andere soort vreemdelingen 'vestigt' zich wel in Hongarije. Ook dit land krijgt vanaf 1096 te maken met de Kruistochten. En als regel betreft het hier -tienduizenden- vreedzame en gelovige mensen, die slechts door het land trek­ken op weg naar hun doel: het Heilige Land. Ze mogen in 1096 alleen op voor­waarde door Hongarije trekken, dat ze hier kopen wat ze nodig hebben aan voedsel, kleding enz. En dat gebeurt vrijwel zonder één incident: dat éne inci­dent doet zich voor vlak bij Zemun [Semlin, Zimony], tegenover het latere Belgrado aan de Donau, waar nog een veldslag wordt geleverd, die o.a. aan 4.000 Hongaren het leven kost.
Maar later vertelt men toch vooral nog de verhalen van de voorspoe­dige reis door Hongarije, en over zijn voor­beeldi­ge koning, enz. Door de kruistochten ont­staat er ook een positief beeld over Hongarije in het westen.



Er zijn echter ook anderen, avon­turiers, armen, eenvoudigen en hongerige mensen uit het westen van Europa, die al rovend en plun­derend, gewelddadig en zeer ongedisci­plineerd door het land trekken, haveloos en bandeloos, en tegen hen neemt de Hongaar­se koning, krachtig en vastbesloten, wèl maatrege­len. Zijn reputatie en zijn gezag worden er slechts groter door. Die reputatie is echter bepaald niet slecht. De Hongaarse koning Coloman [Kálmán] leest blijkbaar ongewoon veel, hij be­hoort ook tot de literati, degenen die kunnen lezen en schrijven, en staat later dan ook bekend als "Kőnyves Kálmán" [de boekenwurm]. Dat is voor zijn tijd echter iets zeer eigenaar­digs, en deze koning Kálmán gaat het blijkbaar ook financieel goed. Hij voert een min of meer imperialistische politiek, en be­schikt blijkbaar over de financiële middelen daarvoor.
In het oosten van het land worden de rivierdalen van Transyl­vanië of Erdelew, b.v. dat van de Maros, nu langzaam aan wat meer bevolkt, er worden burchten gesticht en comitaten inge­richt, en de vajda [vojv­ode, gouverneur] van het gebied -die in Alba Iulia [Gyulafehérvár] zetelt- heeft er een grote macht, vooral wanneer het gaat om de verdedi­ging van het gebied. Toch houdt dit bergachtige gebied nog lange tijd haar woeste, zeer onher­bergzame en geïso­leerde karakter. De dichte bossen en uitge­strekte wouden zijn ongeschikt voor landbouw en vee­teelt. Er wonen dan ook zeer weinig mensen. Trans­yl­va­nië -dat van Honga­rije geografisch geïso­leerd is- heeft haar eigen belangen, hoewel het wel onder de Hongaarse kroon valt.
Ook in andere richting heeft de koning echter zijn belangen en interesses. Naar aanleiding van opvolgingstwisten wordt in 1099 een veldtocht van duizenden Hongaarse ruiters tegen Wladimir [Lodomeric] van Galicië [Hali­cs] ondernomen, maar van een duurzame bezetting van de stad Przemysl kan niets komen: dat is een uitzichtloze onderneming! Dus moet de Hon­gaarse koning het beleg van deze stad in 1099 hals over kop weer opgeven, te meer omdat hij door inval­len van Kumanen [die zich door de Slavi­sche vorst laten ophit­sen] in het nauw komt. Met 8.000 man doen de Russen en Ukraïners een aanval op de Hongaren bij Przemysl, en weten hen te ver­drijven. En intussen trekken de woeste Kumanen mas­saal naar Honga­rije, en richten hier grote verwoes­tingen aan: met dezelfde taktiek van ruiter­nomaden, die de Hongaren ooit zelf met sukses toepasten. Kálmán is dan toch te roekeloos geweest.
Op den duur moet en zal de krijgstaktiek van de Hongaren zich dan ook wijzigen, en zwaar­gepantserde ridders moeten het land gaan verdedigen. Maar nog veel belangrijker zijn de pogingen om op de Balkan de Hongaarse heerschappij verder te vestigen. Onder andere omdat Venetië en Byzantium zich bezig moeten houden met andere conflicten, kan Kálmán zijn gezag in Kroa­tië meer laten gelden.
In 1102 wordt o.a. Zagreb bezet, en nog in hetzelfde jaar laat de Hongaarse koning, na een akkoord met de vertegenwoordigers van twaalf Kroatische adellijke families, zich zelfs in Biograd kronen tot "koning van Kroatië". Hiermee wordt de personele Unie van Hongarije en Kroatië een feit, door de zgn. "Pacta conven­ta". In de volgende jaren wordt de rest van Kroatië door de Hon­gaarse koning veroverd [1105].
Het bestuur kan nu worden geregeld, Kroatië wordt in comita­ten ingedeeld en onder be­stuur van edelen [ispáns] geplaatst. De Kroatische edelen behouden wel hun oude privile­ges, en hun bevoorrechte posi­ties. Ook houdt dit koninkrijk in feite zijn eigen binnenlandse, autonome bestuur. Hongaarse edelen kunnen er geen grondbezit verwerven, en de Kroatische landdag -later: de Sabor- kan eigen soldaten oproepen. Formeel is er alleen sprake van een personele unie, maar in feite neemt de Hongaarse koning, en daarmee de staat, het bewind over: vanaf de 12e eeuw tot de 20e eeuw bestaat er een reële unie tussen Hongarije en Kroatië.
De ban [bán, banus] is hier de hoogste koninklijke ambtenaar, de vertegenwoordiger van de Hongaarse koning, én de vertegenwoor­d­iger van Kroatische belangen bij de Hongaarse koning, een soort mili­taire gouver­neur, leider van het leger en van de rechtspraak. Hij zorgt ook voor de inning van belastin­gen, en hij moet het gebied beschermen.

Abdij van Pannonhalma, oorspr. 11e eeuw



De rust en veiligheid zijn daarmee gere­geld. Ook Slavonië en Dalmatië behoren formeel tot zijn gebied. Eigenlijk is Kroa­tië hiermee zonder veel geweld onder de Hongaarse kroon ge­bracht, en er is al gauw sprake van georden­de verhoudingen, die eeu­wenlang bljven bestaan. In 1103 kan koning Kálmán met een gerust hart naar Hongarije zelf terugke­ren. Maar met b.v. met Venetië en met Byzantium is de strijd om het bezit van de Dalmatische kust voor Hongarije in feite nog maar pas begonnen! Toch weet de Hongaarse koning gebruik te maken van de nieuwe vriendschap met de Byzantijnse keizer, en hij krijgt van hem de vrije hand in Dalmatië!
De steden aan de Adriati­sche kust zouden nu met een groot Hongaars leger [1105] misschien kunnen worden veroverd, maar dat gebeurt niet: koning Kálmán onderhandelt met afgevaardig­den der ste­den, en belooft plechtig dat hij hun politieke, materi­ële en kerkelijke vrijheden, gewoonten en privileges zal handhaven! De rijke en welvarende handelssteden aan de Dalma­tische kust, zoals Spalato [Split], Sebenico [Sibenik], Zara [Zadar], en Trogir [Traù], en de eilanden komen slechts nominaal onder Hongaarse heerschappij, in werke­lijk­heid handhaven ze hun eigen autonome bestuur. De republiek Venetië kan daarmee in het begin zelfs wel vrede hebben [1107], maar een aantal jaren later, in 1115/18, wordt toch de doge van Venetië door de Dalmatische steden weer gehuldigd!
Na vele tientallen jaren is het koninkrijk Hongarije dus  bezig met een meer op expansie, naar buiten gerichte, poli­tiek. Blijkbaar is de binnenlandse rust in het land verzekerd en geconsolideerd, en is het centrale, koninklijke, gezag groot genoeg. Dat alles vereist een groot leger, en hiervoor zijn hogere inkomsten nodig. Nu worden ook door de edelen soldaten gerekruteerd, bestaande uit vrijwilligers en horigen. Op den duur zullen deze edelen, wier steun de koning nodig heeft, met eisen komen en nog meer invloed en macht krijgen, maar in de 11e eeuw is hiervan nog weinig te merken. Het koninklijk gezag is -afhankelijk van de persoon van de koning- toch nog zeer groot.
Na jaren van ziekte sterft de koning tenslotte op 3 februari 1116. Zijn zoontje László is als kind al in ± 1110 overleden, en dus volgt zijn zoon István, geboren in 1101, op. Deze is echter nogal roekeloos en avontuurlijk van karakter, en bezit niet de zin voor realiteit van z'n vader.