|
3. De buitenlandse vorstenhuizen; grote bloei en diep verval in de late Middeleeuwen en de Renaissance, 1301 tot 1526
3.3 De feodale maatschappij, koningin Maria en koning Sigismund, 1382 tot 1437
Na de dood van koning Lodewijk de Grote wordt, uit dankbaarheid en respekt voor hem, zijn oudste dochter Maria [Mária] als opvolgster erkend. De 11-jarige nieuwe koningin is dan al een aantal jaren verloofd met Sigismund [Zsigmond] van Luxemburg [* 14 febr. 1368] die sinds 1379 zelf ook in Hongarije woont. In Polen volgt Maria voorlopig nog niet haar vader op, want de Poolse adel wenst alleen díe dochter van koning Lodewijk te erkennen die zich verplicht in het land te gaan wonen! Ondanks beloften aan de overleden koning weigert men dus in feite Maria te erkennen omdat zij al koningin van Hongarije is. Polen wil de personele unie met Hongarije dan ook verbreken want het heeft van deze band slechts nadelen ondervonden: Hongaarse troepen in Polen en het losmaken van Galicië van de Poolse staat door een koning die niet in z’n land woont zeggen voldoende…
Als Maria afstand doet van de Hongaarse troon en naar Polen, naar Kraków, komt zal men haar accepteren, maar deze voorwaarden zijn niet meer te vervullen. Na maandenlang overleg wordt tenslotte in 1384 een akkoord tussen beide landen bereikt: Maria blijft koningin van Hongarije en Hedwig, de jongste dochter, wordt koningin van Polen. Op 17 september 1382 wordt Maria als koning [!] van Hongarije gekroond in Székesfehérvár en haar moeder Elisabeth Kotromanovic zal regentes voor haar zijn.
Hedwig [Pools: Jadwiga] wordt in oktober 1384 in Kraków tot konigin van Polen gekroond en door haar huwelijk met de vorst van Litouwen legt zij de grondslag voor een voor Polen veel voordeliger band, een Unie met Litouwen!
Het regentschap van Elisabeth, de weduwe van Lodewijk, is overigens voor Hongarije geen sukses: zij staat geheel onder invloed van de paladijn, Miklós Garai de oudere [┼ 1386], die tevens een der rijkste baronnen van het land, bán van Macsó en de rijkste man in het zuiden van het land is. Na de dood van koning Lodewijk dient hij als gevolmachtigde. Elisabeth is bovendien grillig en achterdochtig en ze zit vol afgunst. [Sinor, 99].
Een belangrijk punt is ook de huiswet van de familie Anjou, die alleen een mannelijke erfgenaam erkent als opvolger, en koning Lodewijk zelf had overigens de Hongaarse adel al opgeroepen om zijn dochter te erkennen, want hij vermoedde waarschijnlijk reeds moeilijkheden! Er bestaat dan ook vanaf het begin fel verzet tegen koningin Maria en haar moeder, vooral van de kant van de feodale baronnen, die jaloers zijn op de machtspositie van Miklós Garai: Hij is hun rivaal en ze zijn bang dat Maria [dat Hongarije] de algemene buitenlandse politieke oriëntatie, die b.v. was gericht op Dalmatië, zal wijzingen omdat deze koningin is gehuwd met een Duitser.
In 1385 trouwt Maria inderdaad met Sigismund [van Luxemburg] in Buda en nu blijkt dat de familie Lackfi, ook een zeer rijke en machtige familie, eigenlijk de énige is die achter deze verbintenis staat! Vooral van de kant van een aantal rijke en machtige heren uit Kroatië en Dalmatië komt de oppositie: János Horváti, de bán van de kustgebieden, zijn broer Paul [Pál], de bisschop van Zagreb, de “koning van Bosnië” Stefan Tvrtko [die in 1390 overlijdt], de aartsbisschop van Kalocsa en de bisschoppen van Sirmium [Szerém] en Csanád wensen de koningin –nog een meisje immers- niet te erkennen!
Zij steunen de enige mannelijke erfgenaam der Anjous, de achterneef van koning Lodewijk die ook door hem was geadopteerd en in Hongarije is opgevoed: Karel II van Durazzo [* ± 1350], de vroegere bán van Kroatië en Dalmatië, maar sinds 1381 ook koning van Napels! Ondanks zijn Hongaarse opvoeding wordt hij toch “de Italiaan” genoemd en dat zegt genoeg, maar men is ook bereid Karels zoon László [Ladislaus] van Anjou-Napels, geb. 1377, te erkennen. In oktober 1383 gaan koningin Elisabeth en haar beide dochters Maria en Hedwig samen met paladijn Garai naar Kroatië om de twisten met de opstandelingen in het zuiden bij te leggen en naar het schijnt onderwerpen o.a. de gebroeders Horváti zich. Weldra laait de onenigheid echter weer op en om tegenover de aanspraken van van Karel van Durazzo beter opgewassen te zijn, staat Elisabeth, die ook haar bezwaren heeft tegen het huwelijk van haar dochter Maria met Sigismund, dan toch in dat huwelijk toe.
In 1384/85 blijkt de rebellie echter nog veel verder verbreid want op uitnodiging van o.a. Pál Horváti, de bisschop van Zagreb, komt Karel van Durazzo uit Napels naar Dalmatië en landt met een leger van Italiaanse huursoldaten in Zengg om zijn aanspraken op de Hongaarse troon kracht bij te zetten, maar ”in feite biedt hij slechts de helpende hand aan de familie Horváti”, zeggen anderen….
Karel van Durazzo gaat vervolgens met zijn troepen naar Buda, de koninklijke residentie, en dwingt Maria tot aftreden. Zonder verzet heeft hij de tocht naar de hoofdstad gemaakt en hij wordt zelfs op 31 december 1385 in Székesfehérvár tot koning Karel II [met de bijnaam “de kleine”] van Hongarije gekroond…
Maar dan neemt de koningin-moeder Elisabeth wraak: ze laat op 7 februari 1386 het paleis en de burcht van Buda overvallen en laat de nieuwe koning gevangen nemen! Vervolgens wordt “Karel II” van Durazzo naar Visegrád weggevoerd en gevangen gehouden. Hier vindt enkele dagen erna een bloedbad [of “een aanslag”] plaats waarbij Karel op last van paladijn Garai en door Balázs Forgách [Varga, 43] wordt gewond en op 24 februari in Visegrád aan zijn verwondingen sterft. Het verzet tegen Elisabeth en Garai is daarmee echter niet gebroken want door de familie Horváti wordt zelfs het zoontje van Karel van Durazzo, Ladislaus [László] van Anjou-Napels als koning erkend!
Weer gaat Elisabeth met haar dochter Maria [Hedwig is intussen koningin van Polen en haar huwelijk zorgt voor een unie met Litouwen] samen met paladijn Garai naar het zuiden en weer wil de koningin-moeder persoonlijk de rebellie bedwingen. Ze moeten eerst ook nog vluchten, maar komen dan toch terug. Toch mislukt ook deze poging: door János Horváti, de bán, worden ze aangevallen en paladijn Miklós Garai sr. wordt zelfs in gevechten dodelijk gewond. De beide koninginnen worden in een vesting gevangen gehouden, en Elisabeth Kotromanovic wordt, nadat ze gedurende een half jaar gruwelijk is mishandeld, tenslotte op 13 januari 1387 op bevel van Horváti in de gevangenis vermoord! Haar dochter Maria blijft gevangen.
Zo neemt een periode van wreedheden, terreur, partijtwisten en chaos opnieuw een aanvang! Ook de baronnen, de feodale heren, zien dan echter wel dat het zo niet langer meer gaat want de 17-jarige koningin zit gevangen, haar man Sigismund zit elders en in het land heerst opnieuw, na bijna zeventig jaar, de anarchie.
Tenslotte zoeken de families Lackfi [die Sigismund steunde], en het zoontje van de vermoorde paladijn, Miklós Garai jr. [1370-1433] met zijn aanhangers toch naar een verzoening ten bate van de rust en orde in het land.
Men wil eventueel Sigismund ook erkennen als koning, maar dan zal hij eerst concessies moeten doen. Hij zal samen met de magnaten, de feodale baronnen, moeten regeren en moet beloven het koninkrijk Hongarije tegen buitenlandse [Duitse!] inmenging te beschermen. Er mogen dus geen buitenlandse [Duitse] mannen in de Raad van State, de koninklijke adviesraad, worden benoemd en ook de prelaten mogen alleen Hongaarse geestelijken afvaardigen. Er zal tegen allen die tègen koningin Maria hebben samengezworen een amnestie worden afgekondigd. [Sinor, 100].
Vóór zijn kroning moet koning Sigismund [Zsigmond] beloven de wetten en privileges van het rijk te eerbiedigen. Dán pas is de rijksraad van het koninkrijk Hongarije bereid om Sigismund te laten kronen en hij wordt aldus, naast zijn gevangen vrouw koningin Maria, officieel erkend en op 31 maart 1387 plechtig door de bisschop van Veszprém in de kroningsstad Székesfehérvár [Alba Regia, de “koninklijke witte stad”] gekroond tot koning van Hongarije. Eigenlijk is het rijk hiermee een kieskoninkrijk geworden; de adel en met name de magnaten bepalen voortaan wie koning kan worden; degene namelijk die de voorwaarden der baronnen aanvaardt!….
De énige wens die Sigismund dan nog op korte termijn heeft is de bevrijding van zijn vrouw en een belangrijke stap daartoe is een bondgenootschap met Venetië, hoewel deze traditionele maritieme macht nooit eerder een bondgenootschap mét Hongarije sloot, maar alleen tègen dat land, samen met Napels b.v. Toch is Venetië nu bereid om Sigismund te helpen tegen de rebellen in Kroatië en Dalmatië. Een Venetiaaanse vloot vaart daarom uit naar de vesting Novigrad waar Maria gevangen zit. Deze dreiging alleen al is voldoende en János Frangepán [Frankopan] een Kroatische edele, bevrijdt Maria op 4 juni 1387.
Hiertegenover staat uiteraard dat de machtige republiek Venetië al erop rekent dat Hongarije als zeemacht aan de Adriatische kust heeft afgedaan en in dit gebied niet meer een zelfstandige politiek zal kunnen voeren. Één der schatrijke machthebbers is nu Miklós Garai jr. en hij krijgt als steunpilaar van de nieuwe koning dan ook een belangrijke machtspositie: hij wordt in 1387 bán van Macsó, een deel van Noord-Bosnië, en in 1394 ook nog bán van Kroatië, Slavonië en Dalmatië. In 1402 wordt hij bovendien nog paladijn [Hong. nádor, onderkoning] en daarmee de tweede man na de koning zelf en tot 1433 blijft hij de plaatsvervanger van de koning, die dan zeer geregeld lange tijd niet in het land is!!
Hij is echter een trots en eerzuchtig man die ongestraft zijn eigen gang wil gaan, zijn rijkdom graag toont en de eigen ambities zonder meer voor laat gaan boven het belang van het koninkrijk. Tegen andere baronnen, die hij slechts als gevaarlijke concurrenten beschouwt, zet hij zijn lijfeigenen b.v. ook in om hen te beroven en hij treedt bijzonder wreed op tegen zijn ondergeschikten. Ook is hij jarenlang [1387 tot 1401] aktief in de strijd om de Hongaarse suprematie in Dalmatië en Bosnië en hij weet Dalmatië te heroveren.
Na haar vrijlating neemt Maria, ondanks de beloften van vergeving, de aanhangers van haar tegenstander Karel [II] van Durazzo gevangen en ze laat hen om het leven brengen en Sigismund geeft zelfs bevel ook een aantal van hen [dertig man] te onthoofden na zware martelingen. Hun lichamen worden gevierendeeld opgehangen aan de vier poorten van de stad Pécs. Daaruit blijkt dat een woord, een belofte, van deze koning en koningin geen waarde heeft. [Varga, 43].
Vooral koning Sigismund is een lichtzinnig opportunist en een cynicus, die voortdurend in geldnood zit omdat hij zo royaal leeft. Hij is wel werkzaam en heeft veel eigen ideeën maar weet in de wereld van de Hongaarse feodale baronnen geen weg te vinden. Hij heeft dan ook geen enkel gezag en blijkt ongeloofwaardig. Hij bevoordeelt familieleden en vrienden en treedt vaak willekeurig op. Ook doet hij beloften die hij als de omstandigheden ertoe aanleiding geven, gewoonweg weer intrekt of negeert en meer dan eens geeft hij de indruk dat hij zijn koninkrijk beschouwt als persoonlijk bezit, waarmee hij zelf kan doen en laten wat hij wil, geheel naar eigen goeddunken. Daarom houdt het verzet tegen deze koning ook niet op.
In het zuiden, in Dalmatië en Kroatië, heeft Ladislaus van Napels b.v. nog steeds veel aanhangers en zij hebben ook de steun van de koning van Bosnië, Stefan Tvrtko, die zich van de Hongaarse voogdij heeft losgemaakt. Maar Sigismund en Maria kunnen hier weinig tegen doen, en het lijkt er zelfs op dat zij vrij onverschillig staan ten opzichte van de belangen van het land waarover ze regeren. Grote gebieden b.v. in het noorden langs de Vág [Váh] worden verpand aan familieleden, die hieruit dus rijke inkomsten halen. Ook Galicië en Lodomerië gaan voorgoed aan Polen verloren. Velen vinden overigens Sigismund een onrechtmatige, illegale koning; zijn positie is en blijft zwak en ook zijn prestige is gering. Maar terwijl binnen Hongarije zijn macht wordt aangevochten komt er [opnieuw!] een nog gevaarlijker bedreiging uit het zuiden van de kant van de Turken.
Na de slag op het Merelveld [of Lijsterveld, Kosovo Polje] op 28 juni 1389 zijn de Servisch-Bulgaarse legers door de Turken verslagen en de nieuwe sultan Bajezid [1389-1402] wenst de opmars op de Balkan voort te zetten. In Syrmië [Szerém, tussen de Donau en de Save] moeten de Turkse legers zich weliswaar in 1391 terugtrekken, maar in 1393 lukt het hen toch een einde te maken aan het ‘tweede Bulgaarse rijk’ door de verovering van Trnovo. In het daarop volgende jaar gaan ook Vidin, Nikopol [Nicopolis] en Silistria aan de Turken verloren, zodat zij nu definitief een aantal belangrijke vestingen aan de Donau in handen hebben. Daarna wordt Wlachije, waarvan de vorst aan Hongarije ondergeschikt is, aangevallen maar dan komt koning Sigismund te hulp en besluit om een beslissende slag tegen de Turken te wagen [Sinor, 101]. Servië wordt een Turkse vazalstaat.
Vorst Mircea, de vojvode van Walachije, die eerder door de Turken schatplichtig is gemaakt, onderwerpt zich nu weer aan de Hongaarse koning, die hem immers wil helpen, en ook de vojvode van Moldavië schaart zich in 1390/91 weer aan de zijde van Sigismund. Zelfs de familie Horváti, eerder felle vijanden van Sigismund, zweert de koning opnieuw trouw, evenals de Bosnische koning Stefan Tvrtko, de Dalmatische steden en Miklós Garai, de bán van Kroatië. Zo kan de koning dan toch alle krachten in Hongarije en de nevenlanden op de Balkan organiseren [1392]; maar ook van elders krijgt hij steun: de paus proklameert een kruistocht van de christenheid tegen de Turken, en hij vraagt hiervoor de steun van West-Europa.
Uit Frankrijk melden zich b.v. 15.000 soldaten, o.a. enkele honderden zwaargewapende ruiters o.l.v. Jean de Nevers, de neef van de Franse koning,. En ook uit Engeland worden 10.000 man troepen onder commando van prins Henry van Lancastrer, een neef van koning Richard II, gestuurd. Verder telt men Italianen, Duitsers, Tsjechen, Spanjaarden en Bourgondiërs, in de christelijke legermacht. [Kosáry, 57]. Maar ook Hongaarse magnaten met hun banderia, vendels, nemen deel en op het Rákosveld bij Pest verzamelen zich de 90.000 man en men acht het Europese leger uiteraard onoverwinnelijk….
Langs de Donau trekt men naar het zuiden en een deel van het leger gaat door Transylvanië naar Walachije, de Karpaten over en de beide ‘Donauvorstendommen’ Moldavië en Walachije verklaren zich tegen de Turken.
Hier en daar komt het ook tot roof en plundering en andere wreedheden, maar verder verloopt de tocht langs de Donau in het huidige Servië en Bulgarije voorspoedig en weldra wordt Nikopol [Nicopolis] weer belegerd, maar nu door de legers der christelijke ridders! Tijdens het beleg krijgt koning Sigismund echter bericht dat zijn vrouw Maria -op 17 mei 1395- is overleden en hij spoedt zich dan zelf naar Hongarije terug.
Ontevredenen hier verklaren dan zelfs de Hongaarse troon vakant en men overweegt zelfs om Hedwig van Polen [de zuster van de overleden Maria] of de laatste mannelijke Anjou, dan toch maar tot koning [-in] van Hongarije uit te roepen! Toch gaat Sigismund na de begrafenis van Maria in Várad terug naar het strijdtoneel!
Intussen is de Turkse sultan Bajezid ook met 140.000 man bij de Donau gearriveerd, en hoewel het Turkse leger tweemaal zoveel soldaten telt als de christelijke legers samen lijkt het toch dat deze laatsten beter zijn bewapend. In de veldslag die dan op 28 september 1396 bij Nicopolis wordt geleverd boeken de Turken tenslotte de overwinning…….
Sommigen zeggen al snel hierna dat m.n. Servische hulptroepen de doorslag hebben gegeven: zij streden mee met de Turken tegen hun ‘medechristenen’ terwijl dezen nu juist op versterking van de 5.000 man Serviërs hadden gerekend, maar ja, de Turken dwongen de door hen overwonnen volken altijd om met hen mee te vechten. Hongaarse bronnen spreken dan ook wel van verraders, renegaten, Turkse huurlingen, hypocrieten, opportunisten en collaborateurs, maar later, b.v. in de 17e eeuw doen sommigen Hongaarse [Zevenburgse] vorsten wel eens hetzelfde. [Varga, 46]. Al eerder is de tegenstelling tussen het rooms-katholieke westen, waarbij ook Hongarije behoort, en het orthodoxe oosten van Europa, op de Balkan, aan de orde geweest en westerse [r.-katholieke] machtsaanspraken zorgden al in de middeleeuwen, bijvoorbeeld bij de kruistochten, altijd voor diep wantrouwen, en verbittering van de kant van de Byzantijnse, oosterse christenen.
De nederlaag zorgt bij de christelijke legers uiteraard voor een enorme paniek en een chaos. Vele duizenden worden gedood en 9.000 christenen worden gevangen genomen. Later worden zij onthoofd of als gevangenen weggevoerd naar het oosten. Koning Sigismund zelf ontsnapt met een klein gezelschap ter nauwernood op een schip dat hen naar de haven van Constantinopel brengt! In het westen van Europa weet men gedurende zes maanden zelfs niets over het lot van de vorst. Waar hij zich bevindt en óf hij nog leeft is onbekend! Pas in maart 1397 landt hij tenslotte in Dalmatië en gaat dan via Kroatië en Slavonië naar Buda, zijn residentie terug.
Intussen hebben de Turken dan ook Syrmië, het gebied ten noorden van Belgrado, geplunderd en zijn weer naar het zuiden teruggekeerd, maar na Nikopolis wordt de situatie door de Turken voorlopig gelukkig niet verder uitgebuit! Van hun overwinning maken de Osmaanse Turken geen gebruik want er zijn grote binnenlandse moeilijkheden in het Turkse rijk. Tot het midden van Klein-Azië dringen n.l. Mongolen of Tataren binnen en zij verslaan sultan Bajezid vernietigend bij Ankara in 1402! Hun leider Timurlenk [Tamerlan] neemt zelfs de sulten gevangen en deze sterft in gevangenschap in 1403….. Zijn opvolgers strijden daarna om de macht, hetgeen de Europese landen een soort adempauze verschaft tot ± 1415.
Hiervan wordt echter door de christenen [in Hongarije en elders] ook geen gebruik gemaakt. Integendeel: na 1396 nemen de oude vetes en moeilijkheden weer hun plaats in en een enkeling die zich inspant voor de verdediging van de zuidelijke grenzen van het rijk, langs de Donau, tegen de Turken neemt een uitzonderlijke positie in.
Zo iemand is b.v. Filippo Scolari, die in 1369 in Florence is geboren en in 1426 in Ozora in het comitaat Tolna is overleden. Hij was leerling-handelaar en met een Italiaanse handelsagent kwam hij naar Hongarije. In 1388 komt hij aan het hof in Buda in dienst van de koning. Hij wordt met de verdediging van de grenzen in het zuiden belast en moet de Venetianen, en vooral de Turken gaan bestrijden. Weldra krijgt hij een machtspositie, bouwt forten aan de Donau, wordt bán van Szőrény [Severin] en graaf van Temes en főispán van verscheidene comitaten in het zuidoosten van Hongarije, het latere Banaat. Als zeer bekwaam soldaat en diplomaat wordt hij vooral bekend en in zijn nieuwe vaderland Hongarije heet hij ‘Pipo d’Ozora’ en wordt een der rijkste mannen van het land. Zelfs aan koning Sigismund leent hij wel eens geld. Ook brengt hij een schare Italianen mee naar Hongarije en vele knechten, handwerkers, kooplui en kunstenaars komen mee om hun geluk te beproeven …. Scolari bouwt aan de Maros in Lippa een eerste hospitaal voor gewonde soldaten en hij is later, in 1411 en 1419 ook aktief in de strijd tegen Venetië in Dalmatië. Bij hem leert de later zo beroemde János Hunyadi de militaire taktiek en allerlei vaardigheden. [Sinor, 102,103].
Ook zorgt Scolari dat b.v. familieleden in Hongarije een carrière kunnen opbouwen: zijn broer Andra Scolari wordt b.v. bisschop van Zagreb, en later bisschop van Várad [nu Oradea in Roem.], één der rijkste diocesen van het land, en na hem wordt Giovanni Milanesi del Prato bisschop van Várad. Beide bisschoppen maken in de 15e eeuw deze stad tot centrum van de humanistische cultuur in Hongarije! [Sinor, 129]. Ook een neef van Filippo, Giovanni Buondelmonte, wordt bisschop van Kalocsa.
Intussen ontbreekt het koning Sigismund geheel aan macht of prestige en de ontevredenheid over hem is zeer groot. Hij wordt, zoals eerder is gemeld [blz. 21], door sommigen niet eens erkend als wettig koning. Om nu de onvrede weg te nemen en de baronnen gerust te stellen roept de koning in oktober 1397 een rijksdag [landdag] bijeen in Temesvár. Elk comitaat heeft hier vier afgevaardigden.
De Gouden Bul van 1222 wordt hier bekrachtigd evenals de wetten van 1351 en koning Zsigmond belooft de buitenlandse ambtenaren te ontslaan en verpachte kroondomeinen weer zelf terug te nemen.
Aan de willekeurige maatregelen van de koning zal een einde komen en jaarlijks zal zelfs een rijksdag bijeen kunnen komen! “Het is echter maar een opwelling van deze koning die bleef neigen naar tirannie”. [Szabó, 112].
'Man met kap', ± 1420, gevonden onder de Burcht van Buda in 1974
In feite verandert er echter niets. De baronnen houden de macht en de koning is van hen afhankelijk. Allerlei ambten en funkties zijn voor een som geld nog steeds ’gewoon’ te koop, óók voor buitenlanders en ook het verpanden van domeinen is en blijft aan de orde van de dag. De “kleine koningen”, de feodale baronnen of magnaten bestrijden elkaar op leven en dood en strijden daarbij ook nog om de gunsten van de koning. István Lackfi, een der machtigste baronnen van het land, is b.v. nog steeds ontevreden over het optreden van koning Sigismund en wil weer een beroep doen op Ladislaus [László] van Anjou-Napels.
Hij wordt echter door zijn rivalen, de machtige en invloedrijke Miklós Garai j.r. en diens vriend Hermann von Cilly [afkomstig uit Stiermarken maar door Sigismund in aanzien gekomen en met enorme domeinen in de grensgebieden in het zuidwesten van het land beleend] in 1397 of 1398 vermoord…. Ze menen daarmee de koning een grote dienst te hebben bewezen en wensen dus een beloning van die orde….
In februari 1398 roept koning Sigismund zelfs de standen [ordines], d.i. de adel en de geestelijkheid, van Kroatië en Slavonië bijeen in Krizevci [Hong. Kőrős] en zelfs vijanden van de koning mogen hier onder vrijgeleide komen! Maar ook nu blijkt dat een belofte van deze koning niets waard is: weer laat de koning een dertigtal van zijn vijanden arresteren en onthoofden!
Daarom nemen de haat en de verachting jegens deze koning verder toe: niemand is blijkbaar in dit land zijn leven zeker, zelfs edelen worden onrechtmatig en gruwelijk op bevel van de koning gedood en intussen worden allerlei vreemdelingen door de koning bevoorrecht en beloond, soms terecht [zoals Pipo d’Ozora] maar vaak helemaal niet terecht. Ook gaat de koning door met zijn verkwistende levenswijze; hij geeft enorme bedragen aan geld uit en laat zijn persoonlijke belangen duidelijk voorgaan. Allerlei plannen omtrent de opvolging in Bohemen, waar zijn volkomen onbekwame en kinderloze broer Wenzel IV [Václav] koning is, en in het Duitse rijk waar deze broer als rooms-koning in 1400 zelfs wordt afgezet, doen bij Sigismund de gedachte opkomen dat Hongarije misschien kan dienen als machtsbasis en inkomstenbron voor hem en zijn familie. Hij kan zich dan toeleggen op de erfenis in Bohemen en zo mogelijk zelfs in het Duitse rijk……Dergelijke [erf-] opvolgingszaken worden door Sigismund uiteraard als privézaken beschouwd en hij betrekt veeleer familieleden dan een rijksdag hierin. Deze natie, Hongarije, is voor hem alleen een middel en geen doel.
Daarom komen nu zelfs vroeger zo trouwe vrienden zoals Miklós Garai j.r. in verzet tegen de koning en op wens van de paus sluit zelfs de geestelijkheid zich aan bij de vijanden van Sigismund. Op 28 april 1401 neemt men de koning in zijn eigen paleis in Buda zelfs gevangen! Eerst wordt hij naar Visegrád en vervolgens naar het kasteel van de familie Garai in Siklós overgebracht, en een deel van de adel besluit hem zelfs te verbannen en wenst een raad in te stellen om de troonopvolging verder te regelen. Tijdens zijn gevangenschap komt de koning naar het lijkt echter tot inkeer. Hij wil wel toegeven aan de baronnen, maar dezen zijn het nu onderling lang niet eens, o.a. over de troonopvolger: moet men de koning van Polen vragen of de hertog van Oostenrijk, of toch de laatste Anjou, Ladislaus van Napels? Men weet intussen dat paus Bonifatius IX [1389-1404], die niet goed bekend staat, de Italiaan zal steunen maar de meeste baronnen voelen hiervoor niets.
Omdat men het niet eens kan worden besluit men Sigismund dan toch maar vrij te laten en te erkennen. Dat is vooral te danken aan machtige Miklós Garai, die de machthebber in het hele zuiden van het rijk is en bovendien paladijn, en nu de steun krijgt van de vojvode van Transylvanië, Stibor, en van Hermann von Cilli [Cilley]. Na vier maanden is koning Sigismund [Zsigmond] weer op vrije voeten op voorwaarde dat alle buitenlandse avonturiers en profiteurs uit Hongarije zullen worden verwijderd en dat hij geen wraak zal nemen op de samenzweerders die hem al die maanden gevangen hielden… [Knatchbull-Hugessen, I, 43].
Op 27 oktober 1401 wordt een algemene amnestie afgekondigd zodat deze zaak, zou men denken, is geregeld en tot het verleden behoort. Ook regelt de koning dan opnieuw de opvolging voor zijn koninkrijk Hongarije. Hij is inmiddels opnieuw getrouwd en wel met een dochter van Hermann von Cillei, één van z’n baronnen en bán van Kroatië, n.l. Barbara von Cilly [Hongaars: Cillei Borbála, 1392 - 1451]. Korte tijd hierna treedt hij van 1402 tot ’04 op als regent van Bohemen voor z’n onbekwame broer.
Sigismund bepaalt nu [1402] op eigen houtje dat hertog Albrecht [Albert] van Oostenrijk uit de familie von Habsburg, die is geboren in 1397 en de zoon is van Albrecht IV van Oostenrijk, in Hongarije zal opvolgen. Hij zal ook proberen hem aan zich te binden. Uit deze regelingen blijkt overigens dat de koning zich van eerder gedane plechtige beloften niets aantrekt, en zijn minachting voor wetten, zijn gedrag alsof het land zijn persoonlijk bezit is, zijn onverschilligheid en autokratische optreden zijn nu eens te meer duidelijk.
De landdag, die in Pozsony [Pressburg, tgw. Bratislava] bijeen wordt geroepen, moet alles onder dreigementen en belofen van koning Sigismund op 2 september 1402 ook goedkeuren, en Miklós Garai, die zich met de koning heeft verzoend, blijft paladijn. Toch is deze openlijke schending van regels en beloften voor de Hongaarse landdag de druppel die de emmer doet overlopen. Een aantal vooraanstaande Hongaarse baronnen en prelaten, onder leiding van János Kanizsai, de aartsbisschop van Esztergom en primaat of hoofd van de kerk in het land, protesteert heftig tegen de bepalingen van de koning en annuleert ze, terwijl men de koning zelfs van de troon vervallen verklaart!…
Een Staatsraad zal de lopende zaken regelen en de rechten van de koning in handen nemen. Ladislaus van Napels, de laatste Anjou, die ook door de paus krachtig wordt gesteund, wordt als koning erkend en hij komt weldra in Dalmatië aan land. Met een legertje van Kroaten, Hongaren en Italianen gaat hij, nadat hij zich eerst op 5 augustus 1403 in Zara heeft laten kronen, vervolgens in triomftocht naar het noorden, naar Győr, Esztergom, Visegrád, Obuda en Eger en andere steden…..Vooral in de bisschopssteden zijn overal vlaggen en vaandels van Napels en van de Anjous te zien. Maar Sigismund neemt ook tegenmaatregelen en komt, nadat hij eerst naar Bohemen was gevlucht, met een leger van 10.000 Hongaarse en Kumaanse ruiters het land weer binnen. Hij verenigt zijn leger met de banderia’s van de vojvode van Transylvanië en van Miklós Garai, en van andere trouwe leenmannen en neemt o.a. Győr in, belegert Esztergom, etc. Het leger van de vojvode Stibor van Transylvanië verslaat de troepen van Ladislaus van Napels aan de Rába in het westen en drijft de rebellen vervolgens op de vlucht. Ook de andere steden worden daarna door de legers van Sigismund heroverd en een aantal samenzweerders wordt op bevel van Sigismund al bij z’n terugkeer onthoofd…
Maar als de koning de situatie weer meester is wordt, óók op 8 oktober 1403 in Buda een algemene amnestie afgekondigd. Deze maatregel bevordert weldra de rust en deze korte burgeroorlog behoort dan tot het verleden. De aanhang van de ‘tegenkoning’ verdwijnt vervolgens als sneeuw voor de zon en hij komt in november naar Napels terug. Maar de paus blijft toch nog steeds hem steunen en daarom wil Sigismund maatregelen tegen hem en tegen de macht van de kerk nemen.
Op 4 april 1404 wordt voor Hongarije het placetum regium [het recht van placet] afgekondigd, d.w.z. de koninklijke investituur in plaats van de pauselijke: voortaan mogen pauselijke edikten, brieven, dekreten, etc. in Hongarije alleen nog bekend worden gemaakt met koninklijke toestemming. Geestelijken moeten hieraan, op straffe van de dood hieraan ook gehoorzaam zijn! Dit placetum regium past in een tijd waarin de pausen weliswaar hun machtsaanspraken handhaven, terwijl hun werkelijke gezag in feite gering is: de Engelse koning kondigde het in 1393 al af en de Franse koning stoorde zich al tientallen jaren niet aan een paus in Rome!….. Hij liet n.l. zijn eigen paus in Avignon doen wat híj wilde. Nu kan dus ook in Hongarije -na raadpleging van alle prelaten, baronnen en edelen- op straffe van de dood en confiscatie van goederen [sub poenae capitis et privationis beneficorum] geen pauselijke bul of een excommunicatie betreffende de koning of zijn gebieden, zonder uitdrukkelijke toestemming van de koning worden gepubliceerd. [Knatchbull-Hugessen, I, 43].
Alle pogingen tot kerkelijke inmenging van buiten, via publikaties, dekreten, processen, de zgn. rescripta, executiones en verboden hebben in dit land geen enkele rechtskracht of waarde meer. Zo wordt de invloed van buiten, van Rome uitgebannen en niemand kan voortaan nog een kerkelijke funktie aanvaarden of kerkelijke grond, beneficia, beheren zonder toestemming van de koning en wie vóór de koning al pauselijke dekreten en dergelijke bekend maakt, wacht een zware straf. [Knatchbull-Hugessen, idem].
De macht van de kerk lijkt aldus beteugeld, maar in Hongarije speelt de kerk vooral een rol als deelhebber aan de politieke en maatschappelijke macht, naast haar rol in geestelijke zaken, en de geestelijkheid maakt deel uit van de gevestigde belangen. De kerk is bovenal grootgrondbezitter en ze bezit naar schatting ongeveer een achtste deel van alle grond. [Makkai, Pamlényi, 93] en de prelaten [de hoge geestelijken, zoals bisschoppen] zijn vertegenwoordigd in de rijksdag naast magnaten en adel, zij hebben veel inkomsten en staan bekend om hun rijkdom. Een aantal van hen vertoont deze rijkdom door pracht en praal, velen bekleden hoge funkties waardoor ook hun inkomsten vaak enorm zijn. Daarbij ontvangt de kerk ook de tienden en verscheidene kloosters en abdijen zijn, zoals elders in Europa, rijk begiftigd met landgoederen, dorpen, etc. Het peil der geestelijkheid is echter niet hoog, hoewel de kloosters ook in Hongarije dé centra van cultuur zijn doordat de [een aantal] kloosterlingen in elk geval kunnen lezen en schrijven!
Daar staat tegenover dat de kerk in de 14e en 15e eeuw lijdt aan verval en haar gezag vermindert snel door het pauselijke schisma. Hoewel Hongarije meestal trouw is aan Rome heeft ook de paus in Avignon [op het gebied van de familie Anjou wonend!] in de tijd van het schisma en tijdens de Anjous wel invloed hier.
Algemeen speelt echter de kerkelijke overheid eenzelfde rol als de poltieke machthebbers, de baronnen en/of de koning. Ze heeft juridisch en sociaal-economisch een zeer grote invloed en heeft daarnaast op moreel gebied toch wel veel gezag. Ook in Hongarije worden honderden dorpskerken gebouwd volgens de vaste regels en de talloze kerkelijke feestdagen, vooral van de beide Hongaarse heilige koningen [Szent István, Szent László] en van de heilige koningszoon Szent Imre zijn hoogtepunten…. Ook de talloze wonderverhalen en de mystiek hebben veel invloed op de eenvoudige gelovigen.
De kerk is daarnaast ook corrupt en voor een som geld kan vaak een hoger kerkelijk ambt worden gekocht en ook de allerhoogste machthebbers, zoals koning Sigismund, gedragen zich soms [of vaak] wreed en oneerlijk. Men mag dus ook aannemen dat op de domeinen van de edele heren dikwijls sprake is van lijfstraffen en nietsontziende wreedheid en hardheid, ruwe zeden, etc. Toch behoudt ‘de kerk’ in Hongarije in het algemeen wel haar gezag, want van een theologische strijd die op een brede sociale en kerkelijke hervormingsbeweging uitloopt zoals in Bohemen, waar ze n.b. de steun heeft van de grote meerderheid der bevolking, is in Hongarije geen sprake geweest. Voorzover arme boeren en lijfeigenen in dit land hun onvrede hebben geuit, is er dan ook geen sprake van een religieus karakter van een dergelijke ’boerenopstand’. Wel is er in de 14e en 15e eeuw sprake van b.v. toenemende volksvroomheid en een vlucht in de mystiek en het flagellantendom, en ook van nogal grote invloed van de Boheemse Hussieten in noordwest Hongarije, maar hierin is dit land niet origineel.
Door het koninklijke recht van placet [4 apr. 1404] is de macht van de koning overigens niet groter geworden! Wel roept koning Sigismund in 1405 weer een landdag bijeen in Buda, vooral omdat hij krachtiger wil optreden tegen de Turken. Voor het eerst komen hier naast de prelaten, magnaten en edelen ook vertegenwoordigers van de acht belangrijkste koninklijke vrije steden! Er komt ook een dekreet om de ontwikkeling van de steden te bevorderen.
Voortaan zullen deze steden één stem in de landdag hebben, en hun eigenlijke invloed blijft dus gering! Er is in Hongarije n.l. nog geen sprake van een opkomende macht van de stedelijke burgerij zoals dat in West-Europa het geval is. Voortaan zal de landdag in twee vertegenwoordigende vergaderingen bijeenkomen. De prelaten en magnaten vormen dan de “Tabula Superior”, de hogere tafel en de edelen uit de comitaten met de vertegen-woordigers der steden vormen de “Tabula Inferior”, de lagere tafel. Voor de wetgeving is voortaan ook de instemming van deze laatste nodig. [Szabó, 144].
Deze landdag [of Rijksdag] beraadslaagt verder over een betere verdediging en mede in verband hiermee worden het bestuur en de rechtspraak van de steden beter geregeld. Maar de maatregelen hebben geringe gevolgen en omdat de steden gebrek hebben aan eigen financiële middelen komt er van een betere verdediging ook niets terecht…. In feite blijven de baronnen [de magnaten, de “groten”, de rijke feodale grootgrondbezitters] in dit land aan de macht, want zij bepalen de politiek en zijn eigenlijk de koning de baas….
Sigismund hoort overigens op deze landdag vooral klachten over het optreden van de magnaten, en inderdaad: hun heerschappij zorgt in Hongarije voor moord en brand op grote schaal; zij leggen zeer zware belastingen op en leven zelf in pracht en praal, in weelde op hun kastelen en burchten, bijna als onafhankelijke vorsten. Ze roven en organiseren moordpartijen op lijfeigenen van andere heren en ze voeren eigenlijk voortdurend oorlog tegen elkaar en letten niet op een of ander “nationaal belang”. Ze hebben eigen legertjes ter beschikking waarmee ze de domeinen in de buurt plunderen; ze schamen zich nooit om zware straffen op te leggen of wreedheden te begaan; ze schenken aan vrienden naar willekeur delen van hun enorme landgoederen en omdat veel boeren en andere ondergeschikten bescherming van hun oogst, hun land of erf zoeken, worden sommige magnaten alleen maar steeds rijker en brutaler. Juist tijdens de regering van koning Sigismund nemen de verschillen tussen arm en rijk zeer toe en de pracht en praal van de gunstelingen des konings en andere edelen staan steeds duidelijker, steeds scherper, tegenover de ellende, armoede en onderdrukking van de lijfeigenen en boeren. Dat het tenslotte in de 15e en 16e eeuw enkele malen tot een uitbarsting is dan ook geen wonder, maar we zien dezelfde soort verschijnselen [boerenopstanden, jaqueries] ook in andere Europese landen.
Een verschil met enkele andere Europese koninkrijken is wellicht dat ‘men’ in Hongarije beseft dat deze koning géén Hongaar is en in z’n achterhoofd altijd buitenlandse belangen laat meespelen of zelfs prevaleren! Datzelfde geldt overigens voor de Tsjechen in Bohemen, die ook met lede ogen zien dat koning Sigismund en z’n familie weinig of niets doen voor de belangen van dit koninkrijk!……. Opportunisme en uitbuiting lijken in deze barre tijden de overhand te hebben, en van enig sterk, geloofwaardig gezag of van een streven naar enige orde en eerlijke bestuur is o.a. in Hongarije geen sprake.
Grondbezit van dorpen en koninkl. vrije steden kerk lagere edelen magnaten, baronnen
1382: 15 % 12 % 53 % 20 %
1437: 5 % 12 % 43 % 40 %
[Makkai, Pamlényi, 93].
Veel land komt dus in bezit van de magnaten en in het midden der 15e eeuw bezitten zij ruim 50 % van de landerijen in Hongarije. Van deze klasse van magnaten, de ongeveer zestig families [!], zijn de familie Garai en Cillei weer de rijkste; samen bezitten zij de helft van de domeinen der magnaten, d.w.z. een kwart van alle grond en de koning is, blijkt –zo bleek uit het bovenstaande- van hen afhankelijk. Miklós Garai blijft tot zijn dood in 1433 paladijn, d.i. formeel de vertegenwoordiger van de ‘natie’ bij de koning en omgekeerd maar de Hongaarse koning kan men intussen beter beschouwen als een primus inter pares, een eerste onder zijns gelijken. Door zijn ambt heeft hij wel enig gezag, maar enkele magnaten hebben meer grondbezit en dus inkomsten dan hij!
Langzamerhand wordt de koning ook niet meer zo bedreigd door de Hongaarse adel en baronnen, maar dat is niet te danken aan zijn gedrag dat meer respekt zou afdwingen: het komt vooral door zijn afwezigheid. Koning Sigismund [’van Luxemburg’] houdt zich n.l. na 1410/11 veel meer bezig met het Duitse rijk, Bohemen, het kerkelijke schisma, etc, en verblijft dan vaak maandenlang buiten Hongarije!
Kort voor die tijd onderneemt Sigismund overigens nog een veldtocht naar Bosnië o.a. om de macht van zijn rivaal Ladislaus van Napels [van Anjou] eindelijk te breken. Deze ‘tegenkoning’ van weleer bleef na 1403 in Dalmatië aan de macht en heeft hierbij ook voordeel van het feit dat de binnenlanden van het onherbergzame Bosnië na verscheidene incidenten en jarenlange strijd onafhankelijk van Hongarije zijn geworden. In 1408 wordt het hele gebied onderworpen, met uitzondering van de stad Zara [Zadar] en op 19 juli 1409 verkoopt Ladislaus van Napels deze stad aan Venetië voor 100.000 dukaten en trekt zich dan voorgoed terug naar Napels, waar hij in 1414 overlijdt.
Het zwakke bestuur van Sigismund [Zsigmond] en zijn regelmatige afwezigheid zorgen intussen voor steeds meer wanorde, corruptie, willekeur en usurpatie van de feodale heren, ellende van vele onderdanen en een verlamming van de verdediging van het land, en degeneratie en verval van zeden is het gevolg. Deze koning echter hecht nu eenmaal zeer aan luxe en overdaad, hij reist veel met een groot gezelschap en is verspillend en mondain. [Sinor, 106]. Van de zestig rijkste families hebben er een 20 à 30, vaak van buitenlandse [Italiaanse of Oostenrijks/Duitse] afkomst, een bezit aan grond van naar schatting vijf maal dat van de koning zelf. De koning, die altijd veel geld nodig heeft, geeft ook nog steeds uitgestrekte domeinen aan vrienden, o.a. meer dan 2.000 dorpen…. terwijl hij er zelf nauwelijks 1.000 overhield. De reeds zo rijke grondbezitters krijgen er op deze manier samen meer dan 4.000 dorpen bij en hun bezit steeg van 4.500 naar 8.000 dorpen in het land. [Varga, 44, Sinor, 104]. O.a. omdat van de verschillende families die zich tegen de koning hadden verzet [en b.v. waren onthoofd!] het bezit was gekonfiskeerd, kan nu een nieuwe adel of aristokratie worden geschapen.
Verscheidene edelen worden juist in de 15e eeuw tot baronnen en ontvangen privileges en grond in bezit. Voorbeelden hiervan zijn de families Ujlaki, Thallóczi, Rozgonyi, Perényi, Pálóczi, Hédervári, Csáki en Hunyadi en meestal krijgen ze grond in bezit als dank voor militaire diensten.
Vooral in het zuiden van het land hebben de baronnen grote militaire en politieke macht en mede ten gevolge van de dreiging die van de Turken uitgaat kunnen ze zich als onafhankelijke vorsten gedragen. Ze hebben de hoogste funkties in het bestuur [ambten], zoals bán van Temes, van Szőrény, van Macsó, als hoofd van een comitaat [ispán], als vajda [vojvode] van Zevenburgen [Erdély, Transylvanië] en ze mogen zelfs in naam van de koning zelf belasting heffen op hun domeinen [hun uitgestrekte grootgrondbezit] en geld gebruiken om eigen huursoldaten te werven. [Makkai, Pamlényi, 93]. Maar ook b.v. de vojvodes van Zevenburgen laten de zaken liever over aan een plaatsvervanger en strijken zelf een groot deel van de inkomsten op. Ze hebben weinig gezag en bevoordelen slechts hun eigen families, dat alles in navolging van de koning zelf.
Vooral de beide vojvodes van de familie Csáki maken zich [van 1415 tot 1437] schuldig aan zulke praktijken. [Makkai, Histoire de Transylvanie, 109]. Ook al bepaalt een nieuwe wet dat er een nieuwe militaire organisatie [de militia portalis]zal komen, en dat er voor de lagere klassen voortaan ook militaire dienstplicht komt, die tot dan toe alleen formeel voor de adel gold, en al wordt een nieuw systeem van maten en gewichten ingevoerd en de export van goud en zilver uit het land geheel verboden [Sinor, 104,105], toch bevorderen al deze maatregelen níet de orde en veiligheid, het welzijn en de vrede in Hongarije! Ook de instelling van de Orde van de Draak [Sárkányrend] in 1408 door koning Sigismund en z’n vrouw Borbála, is in feite een apparaat om gunsten te verlenen als dank voor dapper gedrag als militair in de strijd tegen de Turken, en dat komt slechts ten goede aan de machtige families, zoals Garai en Cilley, en hun cliënten, die de koning steeds al steunden in ruil voor gunsten….
Een edele die het leger ingaat wordt alleen al daarom door de koning financieel en economisch gesteund, en een militaire loopbaan geldt steeds meer als het hoogste berikbare, naast de diensten aan de kerk of aan het hof. [Makkai, Hist. de Transylv., 91].
Typisch Hongaars is het zgn. familiaritas-systeem, de Hongaarse vorm van de West-Europese feodaliteit en het is te vergelijken met het systeem van patroon en cliënt, leenheer-leenman, die in een persoonlijke verhouding tot elkaar staan. Vrij geworden en armere edelen nemen vrijwillig dienst bij een grootgrondbezitter of als soldaat of als beheerder van de domeinen. De edele heer neemt hen dan zijn z’n familie op, voorziet in hun onderhoud, geeft hen juridische bescherming en zij leggen persoonlijk de eed van trouw aan hem af. Zo verrichten vleen in het land als armere mensen diensten aan de rijken en er ontstaat een uitgebreid net van persoonlijke dienstbetrekkingen. Soms staan de heren aan vazallen een deel van hun domeinen af of vertrouwen hen lagere funkties toe; de heren laten zich b.v. door hun vazallen, hun familiares, vertegenwoordigen. Een paladijn laat een vice-paladijn het werk doen, een bán laat laat een vice-bán zorgen voor de verdediging van het bánát [marke, grensgebied] etc. Slechts enkele hoge funktionarissen worden door de koning zelf -uit de magnaten- benoemd en de baronnen benoemen weer lagere mensen. Ook in Hongarije zijn de funkties formeel niet erfelijk, alleen het grondbezit, d.w.z. hèt onderscheidingsteken van adeldom, is erfelijk, maar soms wordt toch iemand benoemd in een funktie die ook zijn vader bekleedde, b.v. als hoofd van een comitaat [főispán]. [Makkai, Histoire de Transylvanie, 89, Tárnoky, 95/96].
In 1410 wijzigt de positie van de Hongaarse koning Sigismund zich plotseling, want na het afzetten van de broer van de koning, de Boheemse koning Václav [Wenzel] IV als Duits koning, heeft men in 1400 een nieuwe Duitse koning [d.w.z. toekomstig Duits keizer!] aangewezen, maar deze overlijdt in 1410. Vervolgens wordt Sigismund zelf tot Duits koning gekozen en zet daarmee de traditie van de familie der Luxemburgers toch voort. Mede omdat Sigismund zijn aandacht dan ook aan het grote Duitse rijk moet geven wil de Hongaarse landdag, die in 1411 bijeenkomt, de troonopvolging zeker stellen en ze verklaart zich bereid om, als Sigismund geen zoon [meer] krijgt, zijn tweejarige dochtertje Elisabeth uit z’n tweede huwelijk met Barbara Cilley tre erkennen als erfgename. Ze zal trouwen met Albrecht van Oostenrijk [Szabó, 117]. Voor de Hongaarse koning komen aldus de belangen van andere landen veel meer in het zicht dan ooit en Hongarije zélf komt voor hem meer op de achtergrond.…..
Hoewel de macht van Sigismund dus toeneemt heeft hij ook met veel grotere moeilijkheden te kampen. In 1411 breekt de oorlog met Venetië weer uit, want Hongarije wil de stad Zara [Zadar], de énige die niet in haar bezit is, terug hebben, maar de aanvallen mislukken: in 1413 volgt een bestand voor vijf jaar en Zara en Sibenik blijven die jaren Venetiaans! Om nu de kosten voor de oorlog verder te dekken laat de koning zestien steden in Szepes [tgw. Spis, het mijnstedengebied in het noorden, tgw. Slowakije] aan Polen verpanden! [Makkai, Pamlényi, 80]. De bedoeling hiervan is uiteraard van tijdelijke aard, maar…….
In 1418 wordt de oorlog hervat, maar Hongarije krijgt de Dalmatische steden niet meer terug, en bij de vrede in 1419 komt Dalmatië voorgoed bij de machtige republiek Venetië.
Van nog veel meer belang zijn de bemoeienissen van Sigismund met kerkelijke kwesties. De Duits-Roomse koning, d.w.z. straks keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse natie, wenst eindelijk een einde te maken aan het al jaren voortslepende kerkelijke schisma, het feit n.l. dat er twee pausen zijn, in Rome en in Avignon. Een comcilie in Pisa [1409] zet de beide pausen dus af en benoemt een nieuwe paus, maar het resultaat is dat er dan drie pausen zijn! Hieraan moet een einde komen en daarom komt er op aandringen van Sigismund een concilie in Konstanz bijeen [1414/15], dat de kerk zal moeten hervormen, één paus zal aanwijzen die algemeen wordt erkend, en -van niet minder groot belang- ook een oplossing zal zoeken voor de moeilijkheden met de volgelingen van de Tsjechische prediker Jan Hus in Bohemen.
Op dit concilie zijn ook veel Duitse en Hongaarse prelaten aanwezig, evenals Sigismund, intussen zelf keizer, zelf. De Hongaarse prelaten en magnaten zijn in volle pracht uitgedost aanwezig met vaak een groot gevolg. En er vindt in het algemeen een enorme verspilling door de hoogwaardigheidsbekleders plaats. Sigismund, die de eenheid van zijn enorme rijk in gevaar ziet, wenst als Boheems koning en Duits keizer de Tsjechische Hussieten fel te bestrijden, maar geeft aan de hoogleraar theologie dr. Hus wel persoonlijk een vrijbrief om zelf onder geleide naar Konstanz te komen. Oók als hij zich niet aan de besluiten van het concilie zal kunnen houden, zal hij veilig en wel naar Praag terug kunnen keren…. Desondanks wordt dr. Jan Hus op 6 juli 1415 toch levend verbrand…. Op de beloften van Sigismund kan men dus ook in dit geval niet bouwen.
Het concilie van Konstanz [1414 tot 1418] wordt deels wel een sukses, want de eenheid van de kerk van Rome wordt hersteld en de ‘ketterij’ van Hus wordt [denkt men] met de dood van de leider van deze nieuwe opvattingen ‘voorgoed’ uitgeroeid…. Zoals bekend groeit in Bohemen het verzet der Tsjechen na de dood van Hus echter uit tot een complete opstand, en de ”Hussietenoorlogen” kunnen pas na vele tientallen jaren worden bedwongen, hoewel de opvattingen van Hus bij de Tsjechen in Bohemen blijven leven!
Een klein sukses voor Sigismund is wel dat de paus, die zoveel aan de keizer en koning heeft te danken, in 1417 [eigenlijk al in 1404] het recht van de Hongaarse koning erkent om [aarts-] bisschoppen aan te wijzen.
Ook in enkele buurlanden wordt het onrustig, zoals in het noordwesten van Hongarije. Maar in Bohemen, waar Sigismund in 1419 zijn overleden broer als koning opvolgt vertrouwt men hem helemaal niet en de grote onrust duurt voort. Gewapende aanhangers van Hus verspreiden zich vanaf ± 1430 ook in Hongarije en houden hier grote delen in het noordwesten jarenlang bezet. Zij ondervinden ook veel sympathie van arme Hongaarse boeren en lijfeigenen die in dezelfde lage sociale positie verkeren als de Tsjechische aanhangers van Hus. Vooral in Zevenburgen [Transylvanië] is de geest van oproer na enige tijd merkbaar en de verschillen tussen arm en rijk zijn hier het grootst. Toch is er in Hongarije geen sprake van Hongaarse of Duitse volgelingen van de leer van Hus en een echte godsdienstige hervormingsbeweging vindt men er niet, hoewel de Hussitische vluchtelingen uit Bohemen zich wel handhaven en hun invloed niet gering is. Ook in Hongarije passen ze hun nieuwe militaire technieken soms toe en houden zich [1437! Zie hieronder] staande d.m.v. een wagenkamp. In de bossen en grotten in de bergen komen ze geregeld bijeen en in 1420-’30 worden zelfs voor het eerst delen van de bijbel in het Hongaars vertaald…. maar de officiële kerk -die voor deze ‘ketterij’ doodsbang is- reageert slechts met martelingen, gevangennemingen, doodstraf, etc. Tot ongeveer 1460 blijven de huurlingenlegers der Hussieten een min of meer zelfstandige plaats in Noordwest-Hongarije innemen. [Dittrich, 233, Varga, 54].
Vooral de consolidatie van de macht der baronnen en de daaruit voortvloeiende verscherpte onderdrukking van de lagere klassen is hiervan een oorzaak en in 1432 komen boerenoproeren in verschillende plaatsen aan de grensstreek van Bohemen [Moravië] tot een uitbarsting. De boeren leven hier in zeer slechte omstandigheden en daardoor krijgen de radikale opvattingen van Hus invloed op de massa. Het aantal kleine boeren met weinig of zelf helemaal geen grond is veel groter geworden, en velen van hen melden zich voor betaalde seizoenarbeid bij rijke boeren of in de steden, maar in het algemeen zijn de lasten zeer verzwaard en ondragelijk geworden. De sociale tegenstellingen tussen de rijke bovenlaag, de baronnen en de lagere adel, d.w.z. “de Hongaarse natie”, die bovendien altijd de zegen van de allesoverheersende kerk krijgt, èn de armoedige boeren en lijfeigenen die weinig rechten meer hebben zijn m.a.w. in enkele decennia veel scherper geworden. Ook de kerk is geworden tot een instituut waarin de hoge heren bisschoppen, de paus en de andere prelaten zonder meer de scepter zwaaien en hun gezag altijd en overal door dreigen en straffen kunnen en willen afdwingen.
De adellijke heren van Hongarije zijn overigens ook tegenover de koning vrijwel eigen baas en gaan hun eigen gang: ze dwingen de boeren ook -ondanks herhaaldelijke koninklijke verboden- het land niet te verlaten en te verhuizen naar een beter oord. Van de officiële vrijheid om te gaan en te staan waar men [d.w.z. de lagere stand] wil komt in de praktijk vaak bitter weinig terecht. Terwijl de koning vaak bezig is met ’hogere belangen’ van het Duitse rijk of van de officiële kerk en haar absolute gezag en poogt om keizer te worden, hebben de hoge Heren in het land het vrijwel voor het zeggen. De koning is en blijft bovendien afhankelijk van een aantal fracties van de adel [liga’s] en hij heeft veel volgelingen heel wat land [koninklijke domeinen] geschonken, zodat zijn eigen inkomsten veel minder werden.
Niet alleen in het noordwesten van Hongarije, maar ook in het zuidoosten moet Sigismund zich met de verdedi-ging van Hongarije bezig houden. Hier zijn het de Turken die het land, en daarmee eigenlijk geheel Europa, bedreigen. Deze verdediging is een groot probleem: steeds opnieuw vinden hier plotselinge strooptochten plaats, waarbij velen het slachtoffer worden van de moorden, ontvoeringen, martelingen, wraak, etc. De weinige en kleine steden hebben vaak lage aarden wallen, die totaal onvoldoende zijn voor bescherming, en ook komen er voortdurend Servische, Bulgaarse en in Zevenburgen en bij Temesvár vooral Roemeense vluchtelingen naar het zuiden van Hongarije waar ze denken veilig te zijn…
Een grootscheeps militair optreden tegen de Turken wordt echter in deze tijd nog veel te kostbaar en overbodig gevonden, hoewel de koning al eens tot een internationaal verbond tegen de Turkse bedreiging [en dus een soort nieuwe kruistocht] opriep. Toch wordt de adel wel bij de verdediging betrokken, en ze moet óf zelf dienst nemen óf soldaten, boeren en lijfeigenen, leveren. Naarmate de landheren meer grond in bezit hebben moeten ze ook meer mensen leveren. Op papier telt men in Hongarije zelfs 130.000 man soldaten..
Ook de boeren moeten militaire dienst verrichten en in oorlogstijd moet één op 33 boeren soldaat worden, later wordt dat 1 op 20 en in de 16e eeuw 1 op 10 boeren… [Marczali, 142/143]. Het gevaar neemt dus toe want de Turken maken op de Balkan allerlei gebieden aan zich schatplichtig of ze onderwerpen ze rechtstreeks.
Het vorstendom Servië weet zich echter na 1389 o.l.v. de ‘despoot’ Stefan Lazarevic los te maken van de Turken en ook de opvolger van deze vorst, George Brankovic is na 1429 meer onderhorig -of voelt zich meer verplicht- aan Hongarije dan aan de Turken. Ook Bosnië krijgt tegen 1400 met de eerste aanvallen der Turken te maken en is verdeeld. Om tegen de Turken een dam op te werpen neemt Sigismund in 1427 de strategische Servische vesting Belgrado [Hongaars: Nándorfehérvár] aan de Donau in, zodat men [hij!] ook ten zuiden van deze rivier over een sterke vesting kan beschikken. Langs de Donau worden 1427 tot 1430 ook andere forten, vestingen gebouwd en zwaar versterkt of sterk uitgebreid om de Turken tegen te houden, zoals Galambóc [Golubac] en Szendrő [Smederovo]. Deze laatste vesting wordt een complex van 1,5 km lengte met vijf poorten en 25 torens. Toch is voor de christenen moeilijk om deze vestingen tegen de voortdurende Turkse aanvallen en belegeringen in bezit te houden. Het hele grensgebied ten zuiden van de Donau staat als “Macsói bánság” [grensgebied van Macsó] vanaf ± 1312 tot bijna het einde der 15e eeuw min of meer onder Hongaarse heerschappij.
Miskolc, de zgn. Avaskerk, ± 1470
Verder naar het westen behoort ook Kroatië tot de Hongaarse kroonlanden en het vormt met Slavonië, het bánság van Ozora [Noord-Bosnië] en tot de 2e helft der 14e eeuw ook met Dalmatië, de zgn. partes subiectae, de zgn. onderworpen gebieden, maar formeel gelden deze gebieden als onderdeel van Hongarije. De Kroatische magnatenfamilies, zoals Frankopan [H. Frangepán], Thallóczi, Keglevic en Zrinski [H. Zrínyi] zijn vaak nauw verwant aan Hongaarse adelllijke families en de adel [de lagere, minder rijke grondbezitters], soms ook verwant aan de Hongaarse adel, handhaaft vaak ook de Kroatische taal. Voor Hongarije en Kroatië geldt echter dat de eeuwen door de Latijnse taal de officiële taal is van bestuur en kerk. In talloze opzichten kan men de maatschappelijke situatie in Hongarije en in Kroatië ook goed vergelijken en de positie van het veel kleinere koninkrijk Kroatië levert in de middeleeuwen weinig of geen moeilijkheden op!.
In Walachije [H. Havasalfőld], het gebied ten zuiden van Zevenburgen, is van 1386 tot 1418 Mircea de Oude aan de macht; dit gebied is aan het eind der 14e eeuw aan Hongarije onderhorig geweest, maar nadat Mircea na de nederlaag van 1389 [Kosovo Polje] door de Turken is gevangen genomen kan hij pas weer vrij komen wanneer hij belooft een schatting aan de Turkse sultan te zullen betalen [1391]. Daarmee wordt Walachije schatplichtig aan de sultan. Even later vlucht Mircea echter naar het Hongaarse Transylvanië en zoekt de steun van koning Sigismund. De nederlaag bij Nikopol in 1396 zorgt er evenwel voor dat ook de Hongaarse koning hem niet echt kan helpen, en in 1417 onderwerpt Mircea zich weer aan de Turken. Elk jaar moet hij 3.000 dukaten als schatting betalen.
Maar ongeveer tien jaar later lukt het Sigismund toch weer om Walachije onder zijn invloed te krijgen. Basarab, een tegenstander van de Turkse heerschappij, wordt door Sigismund dan [1427] op de troon van Walachije geholpen. Plannen van Sigismund om de zuidelijke grensgebieden door een grootscheepse kolonisatie van Duitse ridders ‘veilig te stellen’ tegen de Turkse machthebbers mislukken echter. Wel moeten de vojvode [koninklijke stadhouder] van Zevenburgen, de graaf der Saksers en de bisschop van het gebied samen meer soldaten leveren voor de verdediging van de zuidoostgrens; ze leveren elk 500 soldaten, elk comitaat moet nog 3.000 soldaten leveren terwijl de geestelijke orden, de steden en de Székler ook nog een bijdrage leveren.
Later wordt de verdediging van dit uiterst kwetsbare grensgebied aan de Karpaten nog verder versterkt, maar Zevenburgen blijft vanaf 1416 toch steeds weer door de Turken bedreigd. [Seton Watson, Hist. of the Roum., Makkai, Hist. de Transylvanie, 110]. Jaar na jaar vallen Turkse plunderaars het gebied vanuit het zuiden binnen.
Zo wordt in 1429 en in 1432 de stad Kronstadt [Brassó, tgw. Brasov] door de Turken aangevallen en verwoest en ook het gebied der Székler [1429] en de stad Hermannstadt [Nagyszeben, tgw. Sibiu] in 1432 worden door de Turken geplunderd. [Varga, 62]. De Moldavische vorst Alexander de Goede [1401-1431] zoekt zijn hulp vooral bij de Poolse koning.
Transylvanië [Zevenburgen, Erdély] neemt alleen al door de geografische positie een aparte plaats in de Hongaarse geschiedenis in. In de 14e en 15e eeuw staat het gebied, een heuvelland tussen de hoge bergen, [héél anders dan de rest van het koninkrijk Hongarije] onder bestuur van een vojvode [Slavisch voor: vorst, Hong. vajda] die namens de Hongaarse koning de zorg draagt voor de verdediging, de belastingen en het bestuur. Het gebied staat al vroeg bekend als het domein van verschillende volken en in 1412 schrijft koning Sigismund al aan de paus over het gebied als een territorium “promiscuarum gentium et linguarum”, van gemengde volken en talen. [Seton Watson, History of the Roumanians, 102]. Toch zijn er weinig schriftelijke bronnen bewaard gebleven, o.a door de vernietiging van veel archieven met oorkonden, etc. door de Tataren in 1241.
Duitse kolonisten wonen al vanaf de 12e eeuw als grensbewakers in Zevenburgen [Transylvanië], door hen genoemd naar de zeven burchten die ze ter verdediging bouwden. Deze Duitsers, “Saxones” of Saksers, hoewel de meesten van hen uit het westen van het Duitse rijk, het Moezelgebied en Luxemburg, afkomstig zijn, bewonen de zgn. Sachsenboden of Kőnigsboden [Fundus regius], het gebied dat zij van de Hongaarse koning hadden gekregen. Het gebied is autonoom en verdeeld in negen “Stühle” [bestuurlijke en juridische distrukten, met Hermannstadt als centrum en het zgn. Nősnerland [met Bistritz, Besztercze, tgw. Bistrica, als centrum] in het noorden en het Burgenland [met Kronstadt , Brassó, tgw. Brasov als centrum] in het zuidoosten. Vooral het stroomgebied van de Maros [D. Mieresch, Roem. Mures] mert de Grote en Kleine Küküllő [Kokel, Tarnava] vormt het woongebied der Saksen.
De Saksen zijn vooral vrije boeren en burgers met privileges. Door de rijkste grootgrondbezitters en de meest bekwame militaire leiders wordt een comes [graaf] gekozen, die ook burgemeester van Hermanstadt is. De Saksische kolonisten staan bekend om o.a. hun zelfbewustzijn, want ze zijn hierheen gekomen [uitgenodigd, geroepen] om het land in cultuur te brengen en te verdedigen, en -in persoonlijke vrijheid- handel en nijverheid op gang te brengen. Hun steden hebben dan ook een grote mate van welvaart door de produktie en verkoop van textiel, gereedschappen, kleding, wapens, papier etc.
Als tweede groep met een geheel eigen karakter zijn in Zevenburgen [Erdély] de Székler [Siculi, Hong. székely] bekend. Ook zij bewonen een autonoom distrikt van het gebied, het zuidoostelijke grensgebied. Hun taal is Hongaars, maar hun afkomst staat allerminst vast. Sommigen menen dat de Székler van Bulgaars-Turkse herkomst zijn [volgens László Makkai: later geheel gemagyariseerde oorspr. Turkse stammen], anderen zeggen dat het achtergebleven Hunnen zijn en weer anderen [zoals István Bóna] zijn ervan overtuigd dat de Székler als grenswachters in de 11e en 12e eeuw m.n. vanuit het zuiden en westen van Hongarije naar het latere woongebied zijn gekomen…. [Kurze Gesch. Siebenbürgens, o.a. blz. 174 en 175].
Al vanouds gelden zij als dappere, zelfbewuste mensen die persoonlijk vrij zijn [en daarom van adel!] en gemeenschappelijk grondbezit kennen; zij zijn vooral herders en boeren. Wel zijn ze onderworpen aan militaire dienstplicht en hebben nog zeer lang de militaire basis van hun familie- en stamorganistatie gehandhaafd. Evenmin als de Saksen zijn de Székler dus aan het feodale systeem gewend geraakt. Wel betalen de Székler belasting aan de kroon, in de vorm van paarden en ossen, en ze kiezen zelf hun militaire en juridische autoriteiten, met als hoogste gezagsdrager de “comes siculorum”, de graaf der Székler. Hun gebied Székelyfőld is in zeven [later acht] ‘sedes’ met een regionale bestuursvergadering en rechtspraak verdeeld.
De derde groep met zekere privileges wordt gevormd door de adel en magnaten der Hongaren [Hungari, magyarok]. Zij bewonen vooral de dalen en vlakten in het westen van Zevenburgen [Transylvanië], zoals het dal der Maros en haar zijrivieren, de Kleine Szamos en de Aranyos.
Hun maatschappelijke orde is die van het eigenlijke Hongarije; de overgrote meerderheid bestaat uit boeren en lijfeigenen die ondergeschikt zijn aan de adel en magnaten, die zich als de natie beschouwen. Hun gebied is verdeeld in zeven comitaten [graafschappen] en vier steden, Clussenbergh [Kolozsvár, Klausenburg, tgw. Cluj-Napoca] aan de N.W. hoofdroute naar Hongarije via de pas Királyhágo [Kőnigsstuhl] langs de Snelle Kőrős en aan de rivier de Kleine Szamos, dat het centrum is van handel en nijverheid en waar ook enige rivaliteit tussen Duitsers en Hongaren bestaat, [Makkai, Hist. de Transylv. 103/104], en verder: Torda [tgw. Turda], Dés [Dej] en de hoofdplaats en residentie van de vojvode, Gyulafehérvár [Weissenburg, Alba Iulia].
Ook hier is ’de natie’, de adel, persoonlijk vrij, bezit het land in eigendom en is vrij van belasting. Zij heeft de politieke, juridische en economische macht in handen, terwijl de rest der bevolking verplicht is tot allerlei diensten en werk en hiernaast nog de zware lasten betaalt. Geleidelijk heeft men ook híer steeds minder vrijheid overgehouden en zijn de sociale tegenstellingen veel scherper geworden. Met name in het gebied der Magyaren vestigen zich ook steeds meer anderen, met name Roemenen [Oláh, Vlachi, Blacchi] die vanaf de 13e eeuw in schriftelijke bronnen worden vermeld.
Huidige en m.n. ook vroegere Hongaarse historici concluderen hieruit dat zij ‘dus’ vóór de 13e eeuw niet in Transylvanië [Zevenburgen] woonden, terwijl m.n. Roemeense historici sinds de 18e eeuw aannemen dat er sprake is van een soort historische continuïteit: De Roemenen, die een Romaanse taal spreken, zouden afstammen van de door de Romeinen gekoloniseerde Daciërs in hun provincie Dacia [2e eeuw n. Chr.] en het woord Vlachi [of: Walachen] is te vergelijken met Wales, Wallonië, Wallis: het Germaanse woord voor een ‘geromaniseerde bevolking van een grensgebied’. De Walachische arme boeren, lijfeigenen en met name ook schaapherders bewonen vooral de hellingen der Karpaten, die zeer dun bevolkt en onherbergzaam zijn en die de Magyaren [immers vroegere nomaden en ruiters!] nooit bewoonbaar of geschikt achtten.
Het gebied der Wlachen [Terra Blacorum] is slechts ten dele afgebakend en min of meer georganiseerd en de meeste bewoners hier kennen nauwelijks een vaste woonplaats, steden, maar ze zwerven vooral, zijn armoedig en zonder enig bewustzijn als ‘natie’. Toch is hier en daar sprake van vorsten, knezen [een Slavisch woord voor ridders, ruiters], die later de adel vormen, vazallen van de Hongaarse kroon die b.v. met geiten en schapen hun tribuut betalen. In b.v. Máramaros [Maramures], een zeer dun bevolkt gebied in de bergen, met dichte bossen, en in Fogaras [Fagaras] in het Hongaarse gezag vrijwel afwezig en hier vormt zich een Roemeense adel [leiding].
Later, wanneer het centrale gezag zich meer kan laten gelden, en de tegenstellingen met het Turkse gebied, aan de andere kant van de bergen [de Karpaten], en met de dan gevormde vorstendommen Walachije en Moldavië veel groter worden, wordt de adel in Zevenburgen ‘gemagyariseerd’ en richt zich op het Hongaarse gezag. Ook gaan dergelijke families over naar de kerk van Rome en conformeren zich dus op maatschappelijk en cultureel gebied aan Hongarije. [Makkai, Hist. de Transylv., 118]. Enkele delen van Transylvanië zouden in de 14e en 15e eeuw in feite onder bestuur van Walachije [Z] of Moldavië [O] vallen, [Bodea, Candea, 12], maar men kan ook de nadruk leggen het feit dat die beide vorstendommen nu en dan onder Hongaarse suzereiniteit [formeel gezag, alleen in naam] vallen. In ieder geval: handel en andere contacten vinden voortdurend plaats en ’de Roemenen’ worden nooit tot Hongaren….
Hongaarse kolonisten vestigen zich zelfs óver de Karpaten heen in Moldavië, de zgn. Csángó-Magyaren [Valjavec, 208], en ook een aantal Duitse kolonisten, handwerkers, vestigt zich hier! Toch komen door de steeds toenemende druk van de Turken veel meer Roemenen naar Zevenburgen en stichten daar verschillende nederzettingen o.l.v. knezen. Zij worden ook gedwongen tot het betalen van belasting, maar ze betalen niet de kerkelijke tienden, maar 1/50. [Kosáry, 41].
De vorstendommen Moldavië [naar de rivier de Moldova genoemd] en Walachije worden in de 14e eeuw overigens gesticht door edelen die uit Transylvanië of uit Máramaros zijn weggegaan en van énig feitelijk gezag van een Hongaarse koning is eigenlijk geen sprake, hoewel ze in die tijd formeel wel onder nominaal gezag van hem staan. Alleen in het bánát [grensgebied] van Szőrény [Severin] in het zuiden, langs de Donau, kan men wel een tijd [vanaf ± 1233] van enige Hongaarse invloed spreken, maar de kerkelijke scheiding -tussen de katholieke kerk van Rome en de orthodoxe kerk van Byzantium- of wel die tussen de [r.k.] Hongaren en Duitsers aan de éne kant en de [orth.] Roemenen aan de ándere kant, is al en blijft ook in de middeleeuwen van fundamentele betekenis!!
Behalve de genoemde bevolkingsgroepen zijn er in Zevenburgen in de 14e en 15e eeuw ook al kleine groepen Bulgaren, Grieken, Armeniërs en Joden en ook Zigeuners woonachtig! Hoewel sommige inwoners hier ook profiteren van de toenemende handel en nijverheid blijven verreweg de meeste mensen toch steeds meer gebukt gaan onder de steeds zwaardere lasten [belasting in natura] en herendiensten én de steeds hogere kosten voor de verdediging. Juist de situatie aan de steeds meer bedreigde grenzen van dit gebied maakt dat Zevenburgen [Erdély, Siebenbürgen] of Transylvanië steeds meer op zichzelf is aangewezen en z’n eigen gang gaat o.l.v. de vojvode en de eigen bisschop. De lijfeigenen hadden allang reden tot klagen maar nu door de toenemende immigratie van Roemenen van over de Karpaten de bevolking toeneemt, voelen de landheren zich niet meer gedwongen om met hen voorzichtig om te gaan als in de tijd dat er nog gebrek was aan werkkrachten [lijfeigenen!]. [Varga, 57]. Het recht om zich vrij te verplaatsen wordt hun b.v. ontzegd.
Men wil overigens de Roemeense boeren en lijfeigenen ook op ander terrein strenger aanpakken en omdat ze geen kerkelijke tienden betalen worden ze -vergeefs, naar zal blijken- gedwongen om tot de kerk van Rome over te gaan. In Transylvanië is bovendien de nona [een extra belasting van 1/9], die in Hongarije in 1351 is ingevoerd, destijds uitgesteld, maar nu zijn de edelen, de grondbezitters ervan overtuigd, dat -gezien de hogere lasten van de verdediging van het gebied in verband met de Turkse overvallen- de nona ook in dit gebied moet worden ingevoerd.
Een andere reden om de lijfeigenen en arme boeren nog zwaarder te belasten is dat de bisschop van Zeven-burgen, de “allereerwaardigste broeder in Christus” Győrgy Lépes [± 1375-1442], in 1437 van alle gelovigen [bijna de hele bevolking dus!] de betaling vraagt van achterstallige schulden; die schulden zijn veroorzaakt door een al jaren durende devaluatie, want ”koning Sigismund had zeer slecht geld gemunt en de bisschop wenst dit minder waardige geld niet te ontvangen” [Varga, 57]. Na enkele jaren komt er nieuw geld van meer waarde en dan legt de bisschop aan zijn diocees [heel Transylvanië] de plicht op om de schulden van de vorige jaren ook te betalen. Bisschop Lépes heeft tevoren al eens bekend gemaakt dat hij betalingen van tienden ook al niet meer in natura maar in geld wenste te innen en alle maatregelen worden herleid tot de noodzaak om meer aan de verdediging van het gebied te doen.
Kort tevoren [1435] is er ook een landdag in Hongarije bijeen geweest waarbij men nog eens aandacht op de verdediging legde. De verdediging van het land wordt wel als een taak van de koning gezien, maar de koning is afhankelijk van z’n leenmannen, de baronnen en edelen. Sigismund vraagt dus aan deze landdag hem middelen [geld, etc.] voor de verdediging te verschaffen en dat gebeurt. De lagere adel mag, naast de koning en de magnaten, nu ook zelf troepen werven en belasting heffen van hun boeren en lijfeigenen en ze mag ook in de comitaten de rechtspraak over deze ondergeschikten regelen, beslissen over lijfstraffen, boeten, etc. ….
In Transylvanië, waar de lasten en plichten hoger en zwaarder zijn dan elders in het land, loopt de situatie in 1437 tenslotte uit de hand: bisschop Lépes legt dan de ban op aan die dorpen die in het betalen van achterstallige schulden achterop zijn geraakt, en het wordt aan alle pastoors verboden om te dopen, de biecht te horen, de communie te vieren, te trouwen, de stervenden van de laatste sakramenten te bedienen en te begraven, etc. Dat zijn voor de bevolking in deze tijden bijzonder zware [collectieve!] straffen! Bovendien speelt een grote rol dat men van de kant van de r.k. clerus in deze tijd een bijzonder groot wantrouwen heeft tegen alles wat ook maar lijkt op het ‘Hussietendom’, dat te vuur en te zwaard moet worden bestreden…. Idealen van zuiverheid, ascese, onvrede met de bestaande politieke en sociale orde, het streven naar eenvoud en waarheid zijn bij de lijfeigenen en boeren van Hongarije uiteraard wel aanwezig maar ze zijn nu wel bijzonder verdacht want ze kunnen de basis vormen voor onrust, rebellie, oproer….
Al eerder heeft Rome, op verzoek van de heersende klassen, een inquisiteur naar Hongarije en naar Transylvanië gestuurd die nu paal en perk moet stellen aan de afwijkingen van de leer der kerk. Het is Jacobo delle Marche [of: de Marchia, Tárnoky, 124], een franciscanerpater, die “door zijn optreden al wezenlijk bijdraagt tot het uitbreken van de opstand van 1437” [Tárnoky, 124]. Hij reist van de éne stad naar de andere, van het éne dorp naar het andere op zoek naar verspreiders van de infectie [der ketterij]. Hij neemt hen gevangen, hij martelt ze, tot ze de kerk om vergeving smeken…. Velen buiten de knieën en het hoofd … [Varga, 55].
In het oosten van het land, en met name in Transylvanië, breekt in het voorjaar van 1437 dan een oproer uit. Het is de natuurlijke reaktie op de toegenomen uitbuiting van de lijfeigenen en boeren. Roemenen en Hongaren, arme boeren, lijfeigenen en ook lagere edelen sluiten zich aaneen en in juni 1437 houdt men een bijeenkomst op de heuvel van Bábolna [tgw. Bobilna] aan de Szamos [Somesul] bij Alparét [Olpret]. Hier komen de boeren bijeen, gewapend met hooivorken en zeisen, en ze gaan ook te keer tegen kastelen en kloosters die beroofd, geplunderd of verbrand worden. Weldra brengen de rebellen zelfs een georganiseerd leger op de been en ze passen de technieken toe van de Hussieten uit Bohemen: wagenforten worden gebouwd als verschansing en de infanterie speelt een grote rol. “Het is niet onmogelijk dat de Hussieten een zekere invloed hebben gehad op de opstand der boeren in Transylvanië; de bisschop beschuldigde hen in elk geval van hussitisme” [Makkai, Hist. de Transylv., 112] en “nu wordt duidelijk dat de prediking van de Hussieten ook in Transylvanië wortel had geschoten”. [Varga, 57]. Allerlei ontevredenen sluiten zich dan bij de opstandige boeren aan en Antal Budai Nagy [ ┼ dec. 1437], zelf uit de lage adel afkomstig, wordt hun leider.
Men stuurt vervolgens een delegatie naar de magnaten om met hen te onderhandelen., maar de vojvode, László Csáki laat deze onderhandelaars mishandelen: van een aantal boeren worden de oren afgesneden en anderen worden gevangen genomen en afgeslacht…. Op de wensen van de boeren om een einde te maken aan de misbruiken bij het innen van de kerkelijke tienden en aan de gedwongen bekeringen, en om de nona af te schaffen, etc. gaan de rijke en deftige heren-magnaten natuurlijk niet in…
Dan breken de gevechten uit waarbij de boeren de techniek van de Hussieten verder toepassen, tegen het leger van de vojvode, de adel en tegen de troepen der Székler. Na een overwinning van de boeren bij Dés wordt de adel in het nauw gedreven en men moet toegeven… De magnaten zijn nu wel bereid tot overleg en er komt een compromis tot stand in Kolozsmonostor [enkele kilometers van Kolozsvár] op 7 juni 1437.
De boeren krijgen hun traditionele rechten terug, de bisschop eist niet meer de betaling van achterstallige tienden, de nona wordt afgeschaft en het recht van vrije vestiging der boeren wordt bevestigd. Voortaan zullen de boeren minder belastingen hoeven te betalen en elk jaar mogen de boeren en lijfeigenen een algemene vergadering houden op de heuvel van Bábolna [bij de stad Dés] waar ze n.b. gewapend mogen komen. Ze zullen hier dan excessen van de zijde van de landheren beoordelen en ze mogen ze zelfs bestraffen. Één dag per jaar zal men herendiensten bij het hooien en maaien verrichten en kapiteins van het volk zullen de heren aan hun beloften houden! Dan gaan de boeren naar huis, klaar om de oogst binnen te halen… [Sinor, 58/59, Makkai, 112]. In de middeleeuwse verhoudingen lijkt dit uiteraard een revolutie want hier lijkt het alsof de macht der rijke en almachtige Heren voortaan beoordeeld gaat worden door de ondergeschikten, de arme boeren en lijfeigenen……
Maar in de nazomer van 1437 komen de magnaten en edelen in verzet tegen het akkoord van juni; ze wapenen zich onder leiding van István Báthory, één der rijkste grootgrondbezitters in Zevenburgen. Het blijkt nu dat de adel het akkoord slechts had getekend om tijd te winnen, en het compromis bleef een dode letter… [Sinor, 105, Varga, 58/59].
De machtige Hongaarse edelen en baronnen roepen, nu ze in gevaar verkeren, de andere bevoorrechte groepen, de Saksers en de Székler ook te hulp om de boeren nu toch samen te verslaan en dit betekent dat men in Transylvanië voor het eerst zonder koninklijke goedkeuring zich op eigen initiatief verenigt op een algemene vergadering der [bevoorrechte] standen. Op 14 september 1437 wordt in Kápolna [tgw. Capilna] de zogenaamde “Broederlijke Unie van de Drie Naties” [Unio Trium Natiorum Transylvaniae] gesloten ter gemeenschappelijke verdediging van de eigen privileges. Men zal elkaar voortaan in de tijden van nood helpen en alle aanvallen van binnenuit en van buitenaf afweren, en de legers van de Hongaarse adel, van de Saksers en de Székler, worden verenigd.
Maar ook de boeren, die deze unie natuurlijk zien als een duidelijke schending van het akkoord van Kolozs-monostor, maken zich klaar voor de strijd. Enkele dagen na de Unie van Kápolna van 14 september komt het al tot een gewapend treffen tussen boeren en edelen bij Apáti [tgw. Apateu] waar de boeren n.b. weer een overwinning behalen! Weer moeten de edelen toegeven, en na onderhandelingen wordt opnieuw een akkoord gesloten, op 6 oktober 1437. Intussen is de lage adel nog ontslagen van de plicht tot het betalen van kerkelijke tienden, met de bedoeling om de adel als geheel voor de baronnen te winnen, dus weer: tijd te rekken…
Beide partijen zullen afgevaardigden naar de koning sturen om zijn steun te vragen en de nu 70-jarige koning Sigismund moet als scheidsrechter optreden… De koning is dan juist uit z’n andere koninkrijk Bohemen gevlucht en is, zwaar ziek, op weg naar Hongarije. Hij sterft echter onderweg op 9 december 1437 bij Znaim [Znojmo, in Zuid-Moravië] en hij wordt -naar z’n laatste wens- naast de heilige ridder-koning László [┼ 1095], die hij zozeer vereerde en als voorbeeld zag, in de kathedraal van Nagyvárad [Oradea] begraven.
Zijn opvolger, Albert van Habsburg, laat de zaken voorlopig op hun beloop. Zo gaat de strijd in Transylvanië tussen edelen en boeren/lijfeigenen verder, en hoewel de laatsten overwinningen hebben behaald, raken ze toch langzamerhand uitgeput. De edelen brengen hen tenslotte een nederlaag toe waarbij in december de boerenleider Antal Budai Nagy ook de dood vindt. Zijn lichaam wordt uit wraakzucht in stukken gehakt. [Sinor, 59, Varga, 59]. Ook negen van zijn commandanten worden zwaar gestraft: ze worden op palen geslagen en op een heuvel bij Torda in het openbaar opgehangen… Men moet er zo wel van overtuigd raken dat ze een ernstige misdaad hebben begaan, aldus de overwinnaars, de landheren, en het spreekt vanzelf dat ook de kerk het met een dergelijk zwaar vonnis tegen zondige en levensgevaarlijke ketters geheel eens is...
De overgebleven boeren-opstandelingen verzamelen zich tenslotte bij Kolozsvár en bezetten deze stad. Hierbij krijgen ze de steun van de burgerij. Nog één keer wordt een veldslag geleverd bij Kolozsmonostor, en de monniken van het klooster hier zijn zelfs bereidwillig genoeg om de rechten der boeren en lijfeigenen voor de toekomst op te schrijven. Maar het is tevergeefs. De gevechten gaan verder, velen vinden de dood en anderen worden zeer zwaar gestraft. De stad Kolozsvár [Klausenburg] die nog een paar weken als laatste bolwerk der boeren blijft, valt begin 1438 in handen der adellijke troepen en dan worden de leiders der rebellie ook hier zwaar gestraft: hun ogen worden uitgestoken, hun neus afgehakt, hun oren en handen worden eveneens afgehakt en hun lippen verminkt… [Sinor, 59]. Maar de burgers van de stad die de boeren zo terwille waren geweest worden ook gestraft: Kolozsvár verliest haar privileges!
De Drie Naties van de overwinnaars [Hongaarse adel, Saksers, Székler] hernieuwen dan hun Unie in 1438 nog eens plechtig en nemen hun maatregelen: Boeren en lijfeigenen [de massa der armere Hongaren en de Roemenen] gelden voor hen voortaan als buitengewoon gevaarlijke wezens waartegen men te allen tijde zich moet wapenen. Martelingen, executies, gevangenschap, verminkingen etc. zijn hun lot en de enorme angst en haat bij de leidende klassen blijven nog lange tijd bestaan: de Unie van de drie geprivilegeerde standen in Zevenburgen blijft zelfs ruim vier eeuwen van kracht!……..
De ontwikkelingen in Hongarije gedurende de laatste helft van de regering van koning Sigismund [‘van Luxemburg’] onttrekken zich voor een groot deel aan de ogen van de koning persoonlijk. Nu en dan verblijft hij nog wel eens in Hongarije, maar meestal is hij op reis in het grote en heilige Roomse Duitse keizerrijk waarvan hij in 1433 officieel keizer wordt, maar waar hij [zie hieronder] al vanaf 1410 ‘Rooms-Duits koning’ is. Hier heeft het druk met het herstel van het keizerlijke gezag tegenover de vele honderden vorsten, en dus wenst hij de eenheid van het rijk te bewaren. Ook de eenheid van de rooms-katholieke kerk gaat hem ter harte, getuige z’n initiatieven tot en aanwezigheid op het concilie van Konstanz. Hoewel hij niet erg godsdienstig is, beschouwt hij zichzelf toch als wereldlijk hoofd der christenheid, onder de paus als geestelijk hoofd en ook vindt hij zichzelf een tweede Karel de Grote. [Sinor, 107]. Toch worden door het concilie van Bazel [1433], op verzoek van keizer Sigismund, ook enige formele concessies gedaan aan de gematigde Hussieten in Bohemen.
Het is ook niet aan Sigismund te wijten of te danken dat jaren ná het neerslaan van de boerenopstand in Zevenburgen enkele jonge geleerden [priesters?] die kennelijk de ideeën van Hus hebben gehoord, Tamás en Bálint uit hun woonplaats Kamonc [Kamenica] in Syrmië [Szerém], tussen de Donau en de Save [Száva] gelegen, naar Moldavië vluchten en -waarschijnlijk als eerste Hongaren- de bijbel in het Hongaars vertalen [zie ook blz. 29] “zodat niet slechts priesters de woorden van God kunnen verstaan maar ook het gewone volk”. Ze krijgen veel gehoor bij onderworpen lijfeigenen en boeren die het evangelie op hun eigen situatie toepassen en die toestand vergelijken met die van het volk Israël onder de Egyptische farao. [Dittrich, 233, Varga, 55/56, Tárnoky, 124].
Toch gaat, ondanks het keizerschap en het koningschap van Bohemen, het koninkrijk Hongarije Sigismund nog wel aan het hart. Hij is zelfs wel trots op zijn Hongaarse koningschap: hij heeft altijd Hongaarse soldaten in dienst en Hongaarse diplomaten vergezellen hem op zijn vele reizen ook buiten het land. Hij kleedt zich ook op Hongaarse manier en doet zich voor als Hongaar. Ook naar het concilie van Konstanz gaat hij samen met de paladijn van Hongarije en hij omringt zich met talloze Hongaarse magnaten, en overal waar hij heen gaat vergezelt hem een aantal Hongaarse ruiters. [Sinor, 107].
In 1429 verklaart hij tegenover Duitse vorsten: “Jullie kunnen ook wel een ander kiezen tot je keizer, want Hongarije is voor mij voldoende, er is daar genoeg brood voor mijn hele leven” [Kosáry, 60] en hij roept zelfs eenmaal de Duitse rijksdag naar Pressburg [Pozsony] in Hongarije, en wanneer hij merkt dat de Duitse vorsten hiertegen bezwaren maken zegt hij dat ”Hongarije voor hem nu eenmaal nummer één is, en dat hij daar altijd brood en wijn vindt”. [Marczali, 143]. Pas op 31 mei 1433, 23 jaar na zijn verkiezing tot Rooms koning wordt Sigismund pas door de paus tot keizer gekroond. Na een regering van een halve eeuw overlijdt de vorst. [zie hierboven]. Zijn tweede vrouw Barbara von Cilley speelt in de geschiedenis een enigszins vreemde en bovenal oppervlakkige rol en heeft geen enkele invloed ondanks haar afkomst uit de zo machtige familie. De koning en keizer laat uit dit tweede huwelijk slechs één dochter na, Elisabeth, geb. 1409, die intussen is gehuwd met Albert [Albrecht] van Habsburg, van Oostenrijk, geb. in 1397. Met betrekking tot de erfopvolging is Sigismund nogal ijdel en wil aan z’n schoonzoon Albert van Habsburg in plaats van aan Ulászló [Wladyslaw, de Poolse koning] de Hongaarse en Tsjechische kroon toevertrouwen.
Door de nieuwe politieke verbintenis van Hongarije met het Duitse rijk en dus ook met Oostenrijk begint in de 15e eeuw ook een nieuw tijdperk voor de Hongaarse buitenlandse politiek en handel. Deze handel komt in handen van Weense en -aan Hongaarse kant- bijna uitsluitend van Pressburgse burgers. [Valjavec, 162/163].
Hoewel in de 15e eeuw ook Sopron [ődenburg], Pressburg [Pozsony, tgw. Bratislava], en Tyrnau [Nagyszombat, tgw. Trnava] proberen het stapelrecht voor de handelsprodukten te verkrijgen, slagen deze Hongaarse steden daarin niet. Wenen, dat al in de 14e eeuw grote invloed op de economie in Hongarije [de handel op de Donau!] probeert te krijgen, blijft de belangrijkste handelsstad, ook voor het buurland. Maar niet alleen op economisch gebied, ook op andere terreinen, zoals dat van de cultuur, heeft het nabije Wenen grote invloed op Hongarije. Aan de universiteit in deze stad [sinds 1365] heeft men al in 1366 besloten om een vierde [studenten-] natie, de Hongaarse, op te richten. Tot 1450 bezoeken 3.200 studenten uit Hongarije de Weense universiteit en van 1450 tot 1526 bezoeken nog eens 2.900 Hongaarse studenten deze hogeschool, een relatief groot aantal. Tot 1454 zijn er tachtig hoogleraren en docenten hier werkzaam. [Valjavec, 174/175]. Aan de universiteit van Praag studeren ook Hongaren, die hier o.a. worden beïnvloed door de opvattingen van dr. Jan Hus.
Behalve de Duitse en Oostenrijkse invloeden blijven ook die vanuit Italië bestaan, en naast talloze Italianen die in Hongarije zijn betrokken bij het militaire en economische leven zijn er ook enkelen die vanwege hun culturele aktiviteiten bekend zijn geworden: Manetto Ammanati, een Florentijns bouwmeester, werkt jarenlang aan het hof in Buda, en Pier Paolo Vergerio, de raadgever van koning Sigismund op het concilie in Konstanz op literair en historisch gebied, blijft na het concilie nog twintig jaar in Hongarije. Ook in Italië, b.v. in Padua, studeren regelmatig Hongaren.
Bekend is ook Branda Castiglione [1350 - 1443], een rechtsgeleerde uit Padua, die eerst bisschop van Piacenza en later kardinaal wordt, maar in 1410 als pauselijk legaat naar Hongarije gaat met vèrstrekkende bevoegdheden voor een oplossing van de conflicten van de adel met koning Sigismund, en die 1412/13 zelfs gouverneur van Veszprém wordt! In Hongarije bevordert hij o.a. de kunsten en wetenschappen.
In de steden van noordelijk Hongarije, tgw. Slowakije, en in delen van Zevenburgen blijven Duitse burgers een zeer invloedrijke positie houden, maar hier en daar begint de adel tegenover de burgerij haar macht te tonen en loopt de invloed van het Duitse ‘element’ terug ten bate van het Hongaarse aandeel. In de belangrijke steden zoals Buda [Ofen] en Kolozsvár [Klausenburg] dringt het ‘Magyarendom’ wel verder door en ontneemt soms tijdelijk aan de Duitsers enkele tot dan toe uitgeoefende privileges. Alleen in het westelijke grensgebied, in Zips [Szepes, Spis] en omgeving en in Zevenburgen handhaven de Duitsers zich goed. [Valjavec, 74].
In Buda, dat in 1276 haar privileges van 1244 bevestigd ziet, neemt het Duitse patriciaat de belangrijkste plaats in. Rijke Duitse burgers, veelal uit Beieren [Neurenberg] en Oostenrijk [Wenen] afkomstig, hebben de grond en de wijnbergen in de omgeving in bezit en zijn de eigenlijke machthebbers in de Hongaarse hoofdstad. Hoewel het koninklijke paleis op de burcht hèt centrum van de stad vormt, en de stad in de eerste plaats residentie van de koning is, neemt de burgerij -en m.n. het rijkste deel ervan, het patriciaat- ook een belangrijke plaats in: men kan eigen rechters kiezen en een aantal patriciërs wordt in de adel opgenomen. Het stapelrecht van Buda [van 1335] verleent deze stad een monopolie in de buitenlandse handel, maar dat is vooral op papier.
Conflicten tussen de gilden [van de handwerkers, de burgerij in die tijd] en het patriciaat lopen uit op een oproer van de eerstgenoemden: ze nemen in 1395 de macht over, maar hun machtsovername [waarbij n.b. koning Zsigmond in 1404 in Buda gevangen wordt genomen door de aartsbisschop van Esztergom en de paladijn!] wordt o.a. door koning en adel als gevaarlijk gezien en in 1402 wordt de oude situatie hersteld en door een koninklijk Diploma in december 1403 bevestigd. Alleen grondbezitters kunnen rechter of stadsraad worden en Duitse [textiel-] handelaars blijven de leidende klasse in de stad. In de stadsraad van Buda zijn van de 12 leden slechts twee Hongaren…. In de jaren ’30 van de 15e eeuw verzet de Hongaarse burgerij zich wel steeds meer tegen het Duitse patriciaat.
Ondanks dergelijke conflicten wordt er ook gebouwd, vooral komen er burgerhuizen tot stand en van 1390 tot 1420 wordt het paleis op de burcht verbouwd en verder uitgebreid met nieuwe vleugels en binnenplaatsen en het geheel wordt versterkt als vesting. Het aan de overkant van de Donau gelegen Pest, waar Duitsers ook een vooraanstaande plaats innemen, blijft nog lange tijd aan Buda ondergeschikt. De markten en veekooplui van Pest zijn al in de 14e eeuw bekend. Over de rijke en welvarende mijnbouwsteden in Opper-Hongarije is hiervoor al e.e.a. vermeld en hier zijn de in deze tijd gebouwde soms fraaie raadhuizen, burgerwoningen en kerken bekend gebleven. Prachtige voorbeelden hiervan zijn nog altijd te vinden in stadjes zoals Bártfa [tgw. Bardejov], Lőcse [tgw. Levoca], Eperjes [tgw. Presov], en andere in Slowakije
Door de toegenomen handel op de Donau wordt ook Pressburg [Pozsony, tgw. Bratislava] een belangrijke stad, waar vee, vlees, wijn, vis en b.v. leer worden overgeladen en verkocht, en de markten en wijngaarden geven de stad welvaart. Ook hier, aan de grens met Oostenrijk en dichtbij Wenen, vormen Duitsers verreweg het belangrijkste deel der bevolking. Onder de regering van koning Sigismund wordt ook in deze stad de burcht sterk uitgebreid en verbouwd tot koninklijke residentie [1431-’34]; de koning komt er ook geregeld, want de stad ligt ten opzichte van zijn keizerrijk veel gunstiger. In 1291 wordt Pressburg [Latijn: Posonium, Hong. Pozsony] een koninklijke vrije stad en in 1430 krijgt de stad van koning Sigismund het recht om zijn munt te slaan. Veel belangrijke gebouwen, zoals een aantal kerken en enkele poorten en het Oude Raadhuis dateren dan ook uit de 14e en 15e eeuw.
Hoewel de steden in Hongarije wel groeien gaat hun ontwikkeling toch, vergeleken bij West-Europa, veel trager. De Hongaarse stadjes zijn vaak zeer ruim gebouwd, en zoals bekend zijn er steden bij die geen echte muren en poorten of versterkingen kennen, dan alleen een lage aarden wal. Veel burgers verbouwen zelf nog graan of wijn en houden vee. Al in 1400 is Hongarije -voorzover het bekend is- toch vooral bekend als een land van veel ruimte, dun bevolkt, en van vee- en wijnkooplui en ruime plattelandsstadjes op de laagvlakte.
Koning Sigismund zelf heeft ook belang bij de vergroting van z’n inkomsten en op de raad van een Duitse handelaar, en van 1398 tot 1407 z’n belangrijkste economische adviseur, Mark von Neurenberg, voert hij ook een systematische stedenpolitiek. In 1405 komen op uitnodiging van de koning vertegenwoordigers van een 250 steden en kleine stadjes [of dorpen met rechten, oppida] bij elkaar en het resultaat is een koninklijk dekreet dat elke plaats die een stadsmuur kan bouwen wordt verheven tot koninklijke vrije stad [civitas], en er komt een zekere controle op de aktiviteiten van buitenlandse kooplieden.
Ook worden voortaan de maten en gewichten van Buda algemeen geldend en men kan zich [b.v. als lijfeigene] vrij in een stad vestigen. Voor de nijverheid en gilden gelden voortaan ook enkele regels, alles naar het voorbeeld van Zuid-Duitsland en Italië. Aldus neemt de bedrijvigheid in de steden in Hongarije toe en de meer dan 20 grootste steden van 3 tot 5.000 inwoners tellen een 25 à 30 % handwerkslieden; hiervan oefent 2/3 tot ¾ deel wel 50 tot 60 verschillende soorten beroep uit. Koning Sigismund steunt ook de groeiende groep kooplieden, maar hij verwachtte van zijn politiek ten opzichte van de steden toch meer, en veel bepalingen bleven een dode letter. Slechts weinig plaatsen kunnen inderdaad zelf een muur bouwen en worden dan een koninklijke vrije stad [civitas], in tegenstelling tot een plattelandsstadje [oppidum] zonder veel versterkingen.
Toch levert deze politiek voor de koning tenslotte niet zoveel op en na ± 1410 geeft hij veel van ‘zijn’ koninklijke vrije steden in pacht aan de baronnen. Slechts een dertigtal vrije, autonome steden [onder de koning als ènige beschermheer] overleeft het maar vele honderden stadjes houden slechts een beperkte vorm van enig zelfbestuur op het platteland. Een machtige en rijke, welvarende burgerij komt in Hongarije in de 14e en 15e eeuw dus niet tot stand…… [The History of Hungary until 1849, blz. 193-195].
De 'Schrijn des Heren' van Garamszentbenedek, ±1480
|