|
3. De buitenlandse vorstenhuizen; grote bloei en diep verval in de late Middeleeuwen en de Renaissance, 1301 tot 1526
3.4 De macht van János Hunyadi èn van zijn vijanden, 1437 tot 1457.
Na het overlijden van koning Sigismund in december 1437 kiest men in het koninkrijk Bohemen nog in dezelfde maand zijn schoonzoon Albert [Albrecht] van Habsburg [16 aug. 1397 geb. in Wenen] tot koning en ook in Hongarije ziet men hem als de aangewezen opvolger, maar ‘de prelaten, baronnen en adel van het koninkrijk’ [de Hongaarse natie, de Standen [ordines], de landdag of rijksdag] gaat niet zonder meer met hem akkoord.
Gezien de ervaringen met Sigismund die meestal buiten het land woonde en die tegelijk ook keizer was, wil men met Albert formele afspraken maken: als koning van Hongarije mag hij niet óók Rooms-Duits koning zijn zonder toestemming van de Hongaarse standen en hij zal in de hoofdstad Buda moeten resideren. Als Albert sterft zal zijn vrouw Elisabeth [Erzsébet] en eventuele kinderen hem opvolgen: men erkent dus wel een zekere erfopvolging. De koning is persoonlijk voor de verdediging van zijn rijk verantwoordelijk en hij kan dus op eigen kosten een leger van huurlingen [géén buitenlanders!] hiervoor aanwerven. Alleen in geval van ‘absolute noodzaak’, als Hongarije b.v. zelf wordt aangevallen, kan de koning door invoering van de algemene dienstplicht, een insurrectio generalis, ook een beroep doen op de adel en de magnaten [baronnen, barones] om hem met hun eigen legers bij te staan. De edelen zijn echter nooit verplicht om de koning met z’n leger ook buiten de landsgrenzen te volgen! [Sinor, 109, Stadtmüller, 97, Marczali, 144].
Men verplicht deze buitenlandse koning ook om landgoederen [grondbezit, baronieën], ambten en waardigheden, b.v. het commando van militaire kampen of vestingen, kerkelijke funkties, de funktie van főispán [hoofd van een comitaat/provincie], etc. alleen aan Hongaren te verlenen. [Knatchbull-Hugessen, I, na blz. 43]. De koning mag ook geen kroondomeinen meer wegschenken aan gunstelingen en de landdag heeft de controle op de rijks-financiën en de munt: de koning kan hierin alleen veranderingen aanbrengen met toestemming van de landdag [de verzamelde adel], en de handel van buitenlandse kooplui wordt beperkt. De koning mag zijn dochter Elisabeth ook alleen met toestemming van de Hongaarse landdag laten trouwen.
Zo wordt de macht van de nieuwe koning Albert aanzienlijk beperkt en uit deze beperkingen spreekt een zekere angst voor buitenlandse invloeden die b.v. in de halve eeuw van koning Sigismund sterk zijn toegenomen. Men denkt zo de koning te kunnen controleren en de onafhankelijkheid van het rijk veilig te stellen. Hoewel men destijds ook aan Sigismund [Zsigmond király] voorwaarden stelde, zijn de voorwaarden voor Albert van Habsburg nu toch veel scherper omlijnd.
Toch worden de voorwaarden van de Hongaarse standen aan de koning op 18 december getekend, Albert wordt dan tot koning gekozen, en ze worden ook formeel vastgelegd in een zgn. kroningseed, die de koning aflegt bij de officiële aanvaarding van het koningschap, dus bij zijn kroning.
Aan veel latere Hongaarse koningen [zelfs tot het einde in 1916 toe!] worden ook dergelijke voorwaarden gesteld alvorens ze kunnen worden gekroond, zodat de ‘kroningseed’ van 1438 als een soort model gaat dienen. De Hongaarse Natie [de Landdag, Hong. országgyűlés] beperkt door wettelijke maatregelen voortaan de macht van de koning, en Albert van Habsburg vindt de voorwaarden wel goed zodat hij op 1 januari 1438 bij zijn kroning kan zweren dat hij zich geheel aan het koninkrijk Hongarije zal wijden en alle vijanden af zal weren, overeenkomstig de oude formules.
In 1439 wordt ook nog een wet afgekondigd met betrekking tot het ambt van paladijn [onderkoning, nádor], de tweede man van het koninkrijk. Tot dan is de paladijn een lid van de hofhouding die daarvoor door de koning wordt aangewezen, maar de landdag wil ook hierop invloed krijgen “want het behoort tot zijn ambt aan de koning van de kant van de standen [ordines] en aan de standen om van de kant van de koning oordeel en recht te verschaffen”. [Marczali, 144]. Voortaan wordt de paladijn gekozen door de landdag èn de koning samen als rechter tussen de koning en de natie m.b.t. hun rechten en verplichtingen. Hij is het hoofd van het bestuur en koninklijk stadhouder. [Sinor, 109].
Toch laat de lagere adel [nobilitas] op deze rijksdag in 1439 merken dat ze de koning wel iets beter is gezind dan de baronnen [magnaten] en ze staat de koning weer meer controle over de financiën en benoemingen toe. [Knatchbull-Hugessen, I].
Koning Albert heeft van zijn koningschap evenwel niet veel voordeel gehad: reeds in 1438,wanneer hij met een Hongaars leger in Bohemen de Hussieten bestrijdt, vallen de Turken, die gebruik maken van de verwarring rond de troonswisseling, o.l.v. Ali Bey Transylvanië weer binnen. Serviërs en met name Walachen onder leiding van hun vojvode Vlad Dracul zijn de Turken hierbij zeer behulpzaam en wijzen hen de weg door de Karpatenpassen. Zuid-Zevenburgen wordt verwoest en de Turken nemen 70.000 gevangenen in slavernij mee naar de Balkan. Zoals altijd zijn wreedheden, vernedering, onthoofding, marteling en slavernij het lot van de bevolking als de Turken een inval doen…
Een aantal jaren eerder is de wrede Vlad ‘Dracul’ uit Walachije als vorst verdreven [1431] en is in dienst van de Hongaarse koning Sigismund getreden; hij is toen verheven tot lid van de Orde van de Draak, om hem in de strijd tegen de ‘ongelovige’ Turken te gebruiken: vandaar zijn naam Dracul, die hij in 1431 aanneemt. Toch verandert hij later van mening en wordt hij weer vazal van de Turken en laat zich gewillig gebruiken voor roof, plundering en verraad. Ook door de sultan, Murad II, die van 1421 tot 1451 met een korte onderbreking over het Ottomaanse rijk regeert, wordt hij echter gewantrouwd. Zijn beide zoons, Vlad Tepes en Mircea, worden b.v. ook gevangen genomen. De opportunistische Vlad ‘Dracul’ Tepes wordt later vojvode van Walachije en wisselt herhaaldelijk van kamp. Dán weer kiest hij voor de Turken, dán weer vlucht hij naar Zevenburgen en onderwerpt zich aan de Hongaren [1456, 1462] en van 1462 tot 1474 wordt hij door de Hongaren gevangen gehouden, maar tenslotte valt hij in handen van de Turken die hem in Constantinopel in 1476 onthoofden.
Méér dan door zijn opportunisme is hij echter door zijn wreedheid en sadisme bekend geworden. Hij schakelde zijn adellijke tegenstanders wel op zeer hardhandige wijze uit en liet ook voor z’n eigen genot duizenden Turken b.v. eerst van een uitstekende maaltijd genieten om hen daarna op palen te laten spietsen…..
Deze ‘Dracula’ [die níet het bloed uit z’n slachtoffers zoog!] is sinds het einde van de 19e eeuw [1897] bekend gemaakt door de Ierse schrijver Bram Stoker. Diens verhaal berust dus voor een groot deel op fantasie, hoewel Dracula [Vlad Tepes of “de spietser”] wel degelijk heeft bestaan; hij is in 1431/32 geboren in de citadel van Segesvár [Schässburg, tgw. Sighisoara] en is bekend of berucht geworden door de harde maatregelen om tegenstanders schrik aan te jagen, naar de gewoonte van die tijd: foltermethoden, vierendelen, radbraken hoorden erbij, evenals doorboren met een spies en zorgen dat het zenuwstelsel niet wordt geraakt zodat het slachtoffer meerdere dagen helse pijnen lijdt. Ook zelf was hij wel slachtoffer van intriges en o.a. gevangene van de Hongaarse koning, van wie hij eerder bondgenoot was bij het verwerven van de kroon van Walachije.
Twee weken van z’n gevangenschap bracht hij door in het in het kasteel van Bran in de Karpaten. Vlad Tepes heeft ook veel vijanden gemaakt en die vertelden over hem nog vele jaren na z´n dood gruwelverhalen. M.n. Duitse kooplieden speelden hierbij een rol en al in 1499 is er in Neurenburg een gravure verschenen met de afbeelding van een aktie in Targoviste waar tientallen Turkse gijzelaars werden gespietst op een woud van palen, ze werden achtergelaten voor het leger van de sultan……
Een klein sukses voor de Hongaren is, naast de inval in Transylvanië, na twee jaar beleg, de verovering van de belangrijke Servische vesting Semendria [Smederovo, Hong. Szendrő] aan de Donau, de nieuwe residentie en hoofdstad van de despoot [vorst] Djuradj [George] Brankovic [* 1367, vorst van 1430 tot 1456] door de hierboven al genoemde Hongaarse veldheer János Hunyadi in 1438. Ook in het volgende jaar wordt het zuiden van Hongarije weer door de Turken bedreigd en aangevallen en dan gaat koning Albert zelf op weg naar Titel [bij de monding van de Tisza] waar een legerkamp wordt ingericht. Maar een groot deel van de soldaten gaat weldra wegens gebrek aan voedsel aan het muiten.
In deze omgeving, bij Neszmély, sterft op 27 oktober 1439 koning Albert aan dysenterie, nog maar 42 jaar oud. Hij wordt zoals bijna al z’n voorgangers begraven in de oude kroningsstad Székesfehérvár [Alba Regia], maar het land raakt door de plotselinge dood van de koning onzeker, zelfs verlamd en de oude tegenstellingen en grote gevaren doemen prompt opnieuw op….
Wel krijgt de koningin-weduwe de steun van de zeer machtige Garai-familie die haar oude rol wil hernemen. László Garai en Ulrik Cillei [Ulrich von Cilly] zijn de leiders van deze clan en zij steunen de vorstin, niet in de laatste plaats omdat hun macht aldus nog wel een aantal jaren verzekerd lijkt. Toch hebben deze magnaten ook machtige vijanden, een nieuwe aristokratie van de al eerder [blz. 27] genoemde families zoals Újlaki, Perényi, Hédervári, Csáki en Hunyadi [Makkai, L., Pamlényi, 93] die tijdens het bewind van Sigismund vaak als dank voor hun militaire prestaties grote landgoederen hebben verworven. Met name in het zuiden van het land, waar de Turkse dreiging altijd het grootst is, hebben deze ‘nieuwe’ baronnen evenals een aantal bekende, oudere machtige families, in feite een grote mate onafhankelijkheid [eigen belastingheffing, eigen rechtspraak, eigen soldaten] verworven in het begin der XVe eeuw. Hier in het zuiden bezitten m.n. de families Garai en Cilly, maar nu ook Újlaki en Csáki een grote macht. Miklós Ujlaki [┼ 1477] is b.v. de bán van Macsó. Het centrale koninklijke gezag is hier vrijwel nihil.
Weldra lijkt er toch één dapper man, de schatrijke en intussen ook machtige János Hunyadi, boven alle verdeeldheid en tegenstellingen te staan! Hij is 1407/09 geboren in Transylvanië als kleinzoon van Serba, een uit Walachije afkomstige [of gevluchte] Roemeense bojaar of kenéz [edelman] die voor het eerst wordt vermeld in 1409, en als zoon van Vajk, die bekend staat als een echte ridder, een soldaat van nature. Zijn moeder is Erzsébet Morzinai, een Hongaars meisje van lage adel.
Vajk kreeg in 1409 van koning Sigismund bij koninklijk charta [besluit] een kasteel, Vajda in het comitaat Hunyad [later: Vajdahunyad of Roem. Hunedoara] en de landerijen erbij in leen wegens z’n grote verdiensten in de strijd tegen de Turken ten bate van de kroon…. Vanaf zijn jeugd is János Hunyadi dus bekend met gevechten tegen de wrede, steeds weer binnenvallende Turken. Eerst treedt hij in dienst bij de graaf der Székler en is page bij enkele adellijke families, dan aan het hof van de Servische despoot Stefan Lazarevic en in 1431 bevindt hij zich o.a. in het persoonlijjke gevolg van koning Sigismund in Bohemen waar hij betrokken raakt bij de Hussietenoorlogen. De krijgstaktiek der Hussieten interesseert Hunyadi en hij bestudeert die grondig. Nog in hetzelfde jaar 1431 bevindt hij zich in Milaan, waarheen hij door de koning persoonlijk in dienst wordt gesteld bij de huurlingenkapitein [condottiere] Filippo Visconti. In Italië leert hij niet alleen de moderne krijgskunst maar ook het zakenleven kennen. Hij bestudeert hier ook de klassieke Griekse en Romeinse militaire organisatie en strategie. Dan gaat hij naar Hongarije terug, waar hij een beschermeling wordt van Pipo d’Ozora [zie blz. 24] In 1428 is hij getrouwd met Erzsébet Szilágyi [* na 1410, ┼ 1483], een vrouw van dezelfde soort afkomst als hij.
In 1438 wordt Hunyadi bán [stadhouder] van het grensgebied van Szőrény [tgw. Severin] en van Temes [aan de zuidgrens!], vooral vanwege zijn dappere optreden in Zuidoost-Hongarije, het latere Banaat. In de wijde omgeving is het optreden van deze veldheer weldra bekend; hij spreekt niet alleen Hongaars en Latijn [de officiële taal van het land], maar ook Servisch en Roemeens en hij werft soldaten uit de wijde omgeving, de hele Balkan, zodat Hunyadi János ook bekend wordt als Janko Ugrin [Jan de Hongaar], Jencsa Szabjencsa [huiselijk], Ioanica, Iancu Voda of Iancul [Roemeens], Vojvode Janko [Servisch] of János Oláh; hij beschouwt zichzelf echter als Hongaar, onderdaan van de koning. Met rijke goederen is hij intussen door koning Sigismund beloond en hij is zijn belangrijkste raadgever. Hij heeft in zeer korte tijd veel aanzien en gezag verworven en is even zo snel schatrijk geworden. Dat is de belangrijkste reden waarom men wijd en zijd zelfs vertelt dat hij een bastaardzoon is van koning en keizer Sigismund zelf. [Varga, 64, Kosáry, 62] en de grote koninklijke schenkingen schijnen deze laatste lezing omtrent z’n afkomst te versterken. [Kosáry, 62]…...
Hunyadi is weldra de rijkste grondbezitter van het land met 26 kastelen, 57 steden en meer dan 100 dorpen in zijn bezit. Vooral in het noordoosten van het land, in de buurt van Kassa [Kosice], Munkács [Mukacevo], Bereg, Szatmár [Satu Mare], Tokaj, Debrecen en Nagybánya [Baia Mare] en in het zuiden bij Szabadka [Subotica], Temesvár [Timisoara], Csongrád en Déva vindt men de bezittingen van Hunyadi. Koning en keizer Sigismund [volgens geruchten dus: zijn vader!] was al trots op hem en zei terecht over hem: “De hele wereld kan aan de ambitie van Hunyadi niet voldoen” [Sinor, 111], en deze vorst leende ook wel geld van hem. In 1441 wordt János Hunyadi ook nog vojvode [vajda, vorst, stadhouder] van Transylvanië en intussen is dan alle hoop der Hongaren met betrekking tot de bevrijding van en de beveiliging tegen de Turkse bedreiging op hèm gevestigd, want orde en gezag van een centrale regering -van een krachtige koning- zijn vèr te zoeken!
Na de plotselinge dood van Albert van Habsburg op 27 oktober 1439 in Neszmély is de Hongaarse landdag over de keuze van een nieuwe koning ernstig verdeeld. De meeste magnaten, de rijkste landheren van het land, die onder invloed van de families Garai en Cilley staan, willen voorlopig nog afwachten: als de weduwe, koningin Elisabeth, die in verwachting is, een zoon krijgt wil men deze eventueel als koning erkennen en natuurlijk wil men eigenlijk de eigen macht in handen houden…
Maar er zijn ook Hongaarse edelen en magnaten die al denken aan een huwelijk van de Hongaarse koningin-weduwe met de 16-jarige [!] Poolse koning Wladyslaw III Jagiello. Beiden aarzelen echter en hebben verschillende redenen: is een personele unie met Polen nuttig? Zijn de leeftijdsverschillen tussen een 31-jarige vrouw en een jongen van 16 niet te groot? Elisabeth stemt tenslotte wel toe, maar op voorwaarde dat een eventuele zoon uit het eerste huwelijk haar zal opvolgen. [Szabó, 120].
Elisabeth van Luxemburg wedt intussen echter ook op het andere paard: de koningin wordt door de Garai-Cilley-fraktie tezelfder tijd [begin 1440] aangeraden om als voorzorgsmaatregel al vast de kroon van St. Stefanus uit Visegrád, waar de koninklijke regalia sinds de Anjou-koningen worden bewaard, te laten halen [roven] en dat gebeurt. Op last van Elisabeth gaat in februari 1440 een klein gezelschap, o.l.v. een hofdame, Ilona Kottaner, [geb. Helena Wolfram], die in een dagboek uitvoerig over het gebeurde heeft bericht [!], naar Visegrád en haalt in het geheim op 21 februari 1440 de kroon weg; ze overhandigt de kroon in Komárom aan Elisabeth.
Wanneer de volgende dag, 22 februari 1440, de koningin-weduwe in Komárom een zoon krijgt, Ladislaus [László] van Habsburg, is de vreugde bij de magnaten van de Garai-Cilley-fraktie natuurlijk groot: de plannen zijn geslaagd en de baby zal eens als Ladislaus V. Posthumus koning worden. Hij wordt door aartsbisschop Dénes van Esztergom gedoopt en men denkt al dat hij binnenkort ook maar moet worden gekroond…. Helena [Ilona] Kottaner wordt de min van de toekomstige koning Ladislaus V en schrijft haar herinneringen [Denkwürdigkeiten] op voor het nageslacht. …… De baby wordt zelfs al in april 1440 formeel tot koning van Hongarije gekozen en op 15 mei in de oude residentie en kroningsstad Székesfehérvár [Alba regia] met de kroon van St. Stefanus I. plechtig gekroond tot koning ‘László V’ maar het spreekt vanzelf dat er in feite niemand is die het land kan leiden….
Ondanks de formele kroning van de baby tot koning van Hongarije wenst met name de lage adel uit de comitaten, die getalsmatig wel de meerderheid van de landdag [de natie] vormt, maar daarom nog niet de macht bezit, eigenlijk ”een dapper vorst die tegen de Turken kan optreden en hen zal aanvallen” [Makkai, Pamlényi, 95/96] en géén koningin of een baby als koning! Deze ‘lagere’ adel is het dus totaal niet eens met de gang van zaken en wil ook een einde maken aan de nauwe banden met het Duitse rijk en met Bohemen en bovendien wil de adel de macht van de magnaten, de ’Garai-Cillei-fraktie’ uitschakelen.
Men is bang dat Hongarije opnieuw onder buitenlandse invloed zal komen en dat bovendien de strijd tegen de Turken zal verslappen. Vele edelen zijn ook van oordeel dat Ulrich von Cilley en Miklós Garai die samen ongeveer een vierde deel van het land in bezit hebben, niet kunnen worden beschouwd als vertegenwoordigers van Hongaarse belangen en de [lagere] adel beseft dat ze alleen samen met een krachtdadige, volwassen koning tegen de magnaten [baronnen, ook heel wat leenheren der edelen!] zal zijn opgewassen.
Mede op aandringen van de pauselijke nuntius kardinaal Giuliano Cesarini, van de nu alom bekende veldheer János Hunyadi, en van het hoofd der koninklijke kanselarij János Vitéz, die er allen van uitgaan dat alleen een krachtig optreden tegen de Turken, dus een krachtige koning, het land kan redden. [Makkai, 96], gaat er in maart 1440 een Hongaarse delegatie naar de Poolse hoofdstad Kraków waar ze op 8 maart de Hongaarse kroon plechtig aanbiedt aan de 16-jarige Poolse koning Wladyslaw III Jagiello [geb. 1424, koning sinds 1434]. Hij is overigens een zoon uit het 3e huwelijk van de Poolse koning [Wladyslaw II] die met Hedwig, de dochter van de Hongaarse koning Lodewijk de Grote [ook ooit koning van Polen!] was getrouwd. De jonge Wladyslaw doet aan de Hongaren nu verregaande toezeggingen en wordt daarom door de delegatie van de adel als koning [Ulászló I] aanvaard. Omdat de militaire situatie in 1439/40 een krachtig heerser vereist is Wladyslaw van Polen gevraagd, ondanks het feit dat koning Alberts weduwe de rechten van haar posthume zoon László niet opgeeft. [Kosáry, 61]. Nee, integendeel: de baby is immers intussen in mei 1440 tot koning gekroond… Maar wanneer in de daaropvolgende maand de Poolse koning in Hongarije arriveert, verklaart de Hongaarse landdag deze kroning [van László V Posthumus] ongeldig. Dat kán het begin van een burgeroorlog betekenen!
Burcht Buda, eind 15e eeuw
Wladyslaw [Ulászló I] voldoet immers aan de voorwaarden van de landdag en hij legt de kroningseed af, eveneens in de kroningsstad, waar hij ook wordt gekroond op 17 juli 1440. Voor deze kroning kan men uiteraard de door Elisabeth geroofde kroon niet gebruiken en daarom wordt uit het graf van Hongarije’s eerste heilige koning een andere kroon, een relikwie, gehaald….. De nieuwe koning uit het Huis Jagiello heeft ook de steun van Miklós Újlaki, een belangrijke magnaat, die echter geen aanhanger is van de fraktie van Garai en Cilly. Vooral z’n vriend, de machtige János Hunyadi, raadde hem aan om koning Ulászló I. te steunen.
Ulászló I belooft o.a. dat Polen Hongarije in de strijd tegen de Turken ook zal helpen, en hij voegt de daad zelfs zó bij het woord dat hij niet naar Polen teruggaat maar in Hongarije blijft. Toch kan hij de strijd met de Turken nog niet beginnen want in het westen [Transdanubië] en in het zuiden [Kroatië en Slavonië] van het land is z’n gezag nihil. Behalve de genoemde machtige magnaten is ook de koningin-weduwe hier. Na de kroning van haar baby heeft ze zich naar Pozsony [Pressburg] begeven waar ze volgens het testament van z’n vader koning Albert, haar zoon moet [zal] opvoeden. Nu en dan verblijft ze ook in het nabije Oostenrijk waar ze krachtige steun ontvangt van haar zwager, keizer Frederik III van Habsburg [1415-1493], die in febr. 1440 Rooms-Duits koning wordt en in 1452 tot Duits keizer wordt gekroond. Ook in het noorden, in de bergen van Opper-Hongarije [tgw. Slowakije] is er sterk verzet tegen de nieuwe koning Ulászló I en z’n koningschap. Hier zetelt de Tsjechische huurlingenleider Jan Jiskra van Brandys [Giskra von Brandeis] die met Hussieten uit Bohemen hierheen is gevlucht en nu n.b. ruime financiële steun ontvangt van dezelfde keizer….
De Hussietenleider, die zich in de bergen vele jaren weet te handhaven, steunt uiteraard ook de aanspraken van Ladislaus Posthumus en z’n moeder en door haar wordt hij zelfs benoemd tot “Generaal-rijkshoofdman van Opper-Hongarije”. Kassa [Kosice], Szepes [Spis], Sáros en de welvarende mijnsteden hier zijn in zijn bezit, maar hij voert in zijn gebied een terreurbewind door middel van brandstichting en meedogenloze uitroeiing! Zijn Hussietenaanhang moet zich ook geregeld in de wildernis, in de bossen en grotten terugtrekken, en het voornaamste doel van de -katholieke- keizer is uiteraard slechts om deze ‘ketter’ en z’n soldaten op te hitsen tegen koning Ulászló. Op 21 mei 1440 gaat koning Ulászló I. met soldaten op weg naar het zeer onrustige Buda, waar hem pas op 29 juni trouw wordt gezworen door de standen en László V. wordt afgezworen!……..
Op de achtergrond speelt uiteraard de jaloezie, de ruzie tussen het steeds machtiger geworden Huis Habsburg en de Poolse [en nu ook Hongaarse] koninklijke familie Jagiello, die ook over een zeer groot gebied in het oosten de macht uitoefent, een belangrijke rol. Welke dynastie tenslotte in het centrum van Europa zal winnen ligt nog in het duister……. Ook is het niet vreemd dat men juist in deze jaren van enorme onzekerheid over het lot van het koninkrijk zich vastklampt aan bepaalde eigen, typisch Hongaarse symbolen waarvan men [leidende kringen van het land, adel en geestelijkheid] denkt dat díe althans enig gezag hebben, garantie geven.
Nu in korte tijd blijkt dat ook leidinggevende mensen, zelfs koningen, door hun volkomen onverwachte dood die grote spanningen oproept, het land in onzekerheid brengen en nu buitenlandse relaties, invloeden en dynastieën [met name het Duitse rijk en het Huis Habsburg] ook in het grote Hongaarse rijk invloed willen uitoefenen, groeit bij sommigen de behoefte om te zoeken naar de aloude symbolen van het eigen koninkrijk die wellicht -los van de persoon- nog enig houvast kunnen bieden. Het ligt dan voor de hand dat b.v. de heilige koningen uit het Huis Árpád [Szent István, Szent László] meer dan ooit gelden als symbolen van goed bestuur en ridderlijk gedrag, dat dokumenten zoals de Gouden Bul [Bulla Aurea] uit 1222, en b.v. de handelingen [ceremoniën] die bij de kroning van een Hongaars koning ’al eeuwen’ gelden, en met name de ‘heilige’ kroon en de andere regalia van de eerste christelijke en heilige koning gelden als typische, maar buitengewoon belangrijke, zaken waarbij men steun vindt en waaraan een groot gezag wordt ontleend in tijden van onrust, onzekerheid, spanningen en dergelijke. Ze vormen al in de Middeleeuwen een soort basis, een constitutie of garantie, voor het bestaan van het koninkrijk, waarop men verder kan bouwen.
Voortaan zijn Hongaarse koningen gehouden zich hieraan te houden en ze hebben de instemming van de adel en de kerk èn de vertegenwoordiging van de Standen, de Landdag [landsvergadering, Országgyülés] beslist nodig. Uit 1440 dateert b.v. de eerste beschrijving van de kroningsplechtigheden zoals die zich in Hongarije [in de voormalige koninklijke residentie, Alba regia, Székesfehérvár, Stuhlweissenburg, lett. de witte burcht van de -koninklijke- zetel] voltrekken. De gang van zaken bestaat uit achttien punten die achtereenvolgens precies aangeven wat er dient te gebeuren, zoals de keuze van een koning, de processie, het opsommen van de koninklijke plichten, de eed van de nieuwe koning met de hand op de bijbel, de consecratie en de slag met het zwaard, de kroning door de bisschoppen, het zeggen van het Te Deum en andere gebeden, de eed van de koning ten overstaan van ‘het volk’ en het heffen van het zwaard in de vier windrichtingen. Een Hongaars koning dient [evenals een Engelse koning!] b.v. al in deze tijd te beloven de kerk te verdedigen, de zwakken, weduwen en wezen te beschermen en de priviliges van de onderdanen te handhaven.
Van belang is ook dat de sancta corona, de heilige kroon van S. Stefanus, al vanaf het midden der XVe eeuw geldt als hét symbool van het koninklijke gezag; de baronnen zien het bezit hiervan dan al als middel om zich van de macht te verzekeren, en daarom wordt speciaal deze kroon veilig opgeborgen in een kist en bewaaakt door de ‘koninklijke kroonwachters’. Deze kroon vertegenwoordigt de Hongaarse natie, behoort tot de hele natie [de adel en geestelijkheid] en er geldt het recht van de natie om een geschikt persoon te zoeken om het land te regeren en de kroon te dragen. Nooit omstreden is ook de positie van het hoofd van de kerk in Hongarije: vanaf het begin is de aartsbisschop van Esztergom [Gran] de primas, de vorst-primaat, die echter pas sinds 1393 officieel zo heet.[ Fügedi, 175].
N.b. al in 1440 beschouwen de praelati, barones, milites, proceres et nobiles totius regni Hungariae dat er slechts één kroon de èchte is, n.l. de kroon die door de paus in het jaar 1000 aan de eerste [heilige en nationale] koning is geschonken!Er moet a.h.w. dus altijd een symbolisch en mysterieus contact tussen de rex coronatus [een eenmaal gekroonde koning] èn de stichter van het koninkrijk, de eerste koning, zijn…. [Fügedi, Erik, Kings, Bishops, Nobles and Burghers in Medieval Hungary, Londen, 1986, I, blz. 163 - 180]. Juist in het jaar 1440, wanneer er n.b. twee personen tot koning worden gekroond, schrijft Helena Kottaner b.v.:
“Wann sy habent drew geseczin dem Kunigreich zu Ungern. Vud wo der aine abgeet, da mainen Sie daz er nicht rechtleich Kunig sey. Das ein gesecz ist, daz und das Haisst, daz ain Kunig sey. Daz ein gesecz ist, daz vud das Haisst, daz ein Kung zu Ungern sol gekront werden mit der heiligen Kron. Das ander, daz in sol kroenen der Erz Bishoue zu Gran. Das dritt daz die Kronung so beschehen zu Wissenburg”. [idem, blz. 175].
Dit alles betekent echter niet dat de edelen een partner van gelijke hoogte vormen als de kerkelijke hoogwaardig-heidsbekleders en de baronnen. Het aloude systeem van familiares houdt nog steeds veel [lagere] edelen onder invloed van de [rijkere, hogere] baronnen en deze edelen kunnen alleen de baronnen weerstaan in een verbond met de koning. János Vitéz, notarius van de koninklijke kanselarij, en zijn kring wilden zo’n verbond wel, maar de geknakte koninklijke macht, die is beroofd van haar financiële middelen en door een rivaal wordt bedreigd, was niet sterk genoeg om de edelen in de gewenste richting te steunen en tegelijk invloed op hen uit te oefenen. In deze omstandigheden is de koning wel verplicht om de énige manier om uit de problemen te komen te kiezen door n.l. tot een akkoord met de groep van baronnen, die de meerderheid van de edelen voor zich kan winnen, te komen. Duidelijk is dat de baronnen, de machtigsten van hen, in dit verbond de leiding hebben. Gelukkig voor Hongarije is dat János Hunyadi deze baron is. [The History of Hungary until 1849, blz. 196].
Aanvankelijk heeft koning Ulászló dus slechts steun in het centrum van het land en in Transylvanië van János Hunyadi, waar hij vojvode is. Nog in de herfst van 1440 ziet de toestand voor de koning er slecht uit en eigenlijk is er sprake van een soort burgeroorlog tussen de aanhang van de Poolse koning en de koningin-weduwe Elisabeth in Hongarije. Maar de landdag steunt de koning wel en neemt ook enkele maatregelen om hem te helpen. De landdag zal elk jaar een- of tweemaal bijeen komen en voor koninklijke dekreten is voortaan de instemming nodig van de prelaten, magnaten en adel. Ook wordt nog eens bepaald dat niet koningin Elisabeth [Erzsébet] maar de landdag [de natie!] het recht heeft om een koning aan te wijzen. Ladislaus V wordt dus niet erkend en de kroning van Wladyslaw [Ulászló] wordt wèl geldig verklaard. “Niet de kroon maar de wil van de landdag verleent aan het koninklijke gezag haar werkzaamheid”. [Marczali, 145, Tárnoky, 92].
Wanneer dan ook nog enkele overwinningen worden behaald door de bevelhebber János Hunyadi, die samen met János Vitéz de koning krachtig steunt, wordt de macht van de nieuwe koning gevestigd. Ook Belgrado, dat eind 1440 door de Turken is belegerd en door János Thallóczi wordt verdedigd, wordt tenslotte na veel verwoestingen door Hunyadi ontzet. [Varga, 63/64]. Ook Miklós Garai en z’n aanhangers worden nog in 1440 verslagen en Hunyadi weet, na een nederlaag tegen de Turken onder leiding van bey Ishak, tenslotte toch samen met zijn vriend en collega Miklós Újlaki, de bán van Macsó, in 1441 de Turken een nederlaag toe te brengen en hen óver de Karpaten naar Walachije te verdrijven. [Makkai, Hist. der Transylv., 115].
In dat jaar wordt Hunyadi vojvode van Zevenburgen en ook de aanhang van de familie Cilley geeft zich over omdat men boos is op koningin Elisabeth die zich geheel en al aan haar zwager, de Duitse keizer Frederik III toevertrouwt. [Szabó, 120]. De populaire Hunyadi, die ook al veel prestige geniet, wordt in feite de leider van een soort anti-Habsburgse coalitie in Hongarije.
De eerste koning Stephanus en z'n zoon Imre uit de kronierk van Thurócz, 15e eeuw
Steeds is er dus opnieuw sprake van gevechten en de definitieve overwinning laat op zich wachten; de kroon is nog altijd in handen van Elisabeth en ook de Hussietenleider Giskra handhaaft zich nog… Toch wordt er aan een verzoening gewerkt, en vooral de pauselijke nuntius is daarbij aktief: hij dringt steeds aan op eenheid van de christenen tegen de Turken! En uiteindelijk wordt na lange onderhandelingen op 14 november 1442 in Győr [Raab] een akkoord of compromis bereikt. Hierbij doet Elisabeth formeel afstand van haar rechten en ze verzoent zich met Wladyslaw [koning Ulászló I]. Voorlopig houden Ulászló en Elisabeth hun bezit en de koning blijft in z’n ambt totdat het zoontje van Elisabeth [László] 15 jaar zal zijn en dan zal hij alsnog opvolgen. De nu 18-jarige koning zal de oudere dochter van Elisabeth huwen. Polen zal ook troepen naar Hongarije sturen om tegen de Turken hulp te bieden. Hongarije doet ook definitief afstand van de aanspraken op de eerder door koning Sigismund aan Polen verpande steden in Szepes [Spis] en op Galicië en Moldavië. Op 17 december 1442 sterft de vml. koningin Elisabeth echter, maar haar zwager, keizer Frederik III [die het alleen om machtspolitiek gaat] handhaaft voor z’n neefje de aanspraken en negeert daarmee het akkoord van Győr!
De ergste bedreiging komt echter weer van Turkse kant, wanneer nog in 1442 een Turks leger het zuiden van Transylvanië opnieuw binnenvalt. De inval is voor de Turken ditmaal zeer gemakkelijk en ze kunnen ongehin-derd hun gang gaan met het zaaien van dood en verderf, met hun strooptochten en met het stichten van moord en brand alom. Ze verslaan een Hongaars leger o.l.v. bisschop Győrgy Lépes, die in de strijd zelf ook omkomt.
Hunyadi is intussen zelf ook in Transylvanië aangekomen, hoort van de Turkse inval en verzamelt in allerlijl een regiment troepen. Hij werpt zich vervolgens ook in de strijd maar komt ten val, waarna hij door de Turken wordt omsingeld. Hij doorbreekt echter de omsingeling en ontsnapt ternauwernood. Dan wil hij wraak nemen op de vijand en verzamelt een volksleger van weliswaar weinig geoefende maar toch zeer enthousiaste, gemotiveerde volgelingen, en hij behaalt vervolgens een grote overwinning op de Turkse troepen o.l.v. Sahin pasja, in Maros- szentimre [tgw. Santimbru, ten NO van Alba Iulia] [o.a. Sinor, 111/112]. 5.000 Turken worden gedood en vele duizenden Hongaarse mannen, vrouwen en kinderen worden bevrijd. Het is in feite de eerste overwinning op de Turken in Europa….
In Marosszentimre had Hunyadi, die voor de Turken al gold als gevreesde bevelhebber, het hoofd der Hongaarse voorhoede, z’n beste commandant János Kemény in zijn eigen wapenuitrusting laten vechten, waarbij Hunyadi zijn beste soldaten de opdracht gaf om Kemény goed te beschermen. Hunyadi zelf bleef ook commandant, maar de Turken richten zich, o.l.v. bey Mezid, natuurlijk vooral op Kemény, die dan ook wordt gedood. “Naar Turkse gewoonte laadt Hunyadi na de zege twee wagens met de afgehouwen hoofden van de belangrijkste Turken en met veroverde vaandels en schatten… en met tien paarden voor elke wagen gespannen, laat hij ze naar Buda sturen om te laten zien dat het met de Turken is gedaan”… [Varga, 69].
Hoewel Hunyadi nog verdere aanvallen op de Turken wil ondernemen om hen voorgoed uit Europa te verdrijven moet hij toch geduld hebben wegens de onzekere situatie in Hongarije zelf. Intussen krijgen de Turken dus gelegenheid om wraak te nemen op de nederlaag in Transylvanië! De sultan, Murad II, geb. in 1403/04, regerend van 1421 tot 1451, stuurt nog in 1442 een leger van ongeveer 100.000 man naar Walachije en Moldavië maar dan verzamelt Hunyadi ook een leger, hoewel veel kleiner dan het Turkse. Deze 20.000 huursoldaten en 15.000 geoefende krijgers, vooral Székler-Hongaren, van Hunyadi weten vervolgens de Turken toch terug te drijven uit Walachije. Ook de Serviërs en Roemenen, o.l.v. Vlad Dracul in Walachije, sluiten zich dan bij de overwinnaar, de Hongaar Hunyadi, aan.
Het jaar daarop wordt, vooral op aandringen van de Heilige Stoel, een Europese kruistocht georganiseerd om de Turken ‘voorgoed’ uit Europa te verdrijven en duizenden Hongaren, Duitsers, Tsjechen, Polen, Serviërs, Roemenen [Vlachen] en anderen melden zich, en de Hongaarse landdag verleent de koning, die door de overwinningen van Hunyadi in een veel betere positie is gekomen, volmachten en is tot alle offers bereid. [Marczali, 146]. Gezanten van de paus hebben overal gehoor gekregen, maar b.v. de Habsburgse Duitse keizer Frederik III is -uiteraard- níet bereid mee te werken aan de overwinning van een rivaal….
In de zomer van 1443 onderneemt dan het Europese kruisvaardersleger van ± 40.000 man onder leiding van Hunyadi een tocht naar het zuiden. Deze “Lange Veldtocht” [a hosszú hadjárat, van 22 juli 1443 tot 25 januari 1444] verloopt zeer suksesvol. Bij de IJzeren Poort aan de Donau worden de Turken verslagen en dan gaat Hunyadi verder naar de Balkan. George Brankovic, de Servische leider, en de vojvode van Walachije, Vlad Dracul, trekken met hun hulptroepen ook mee. Ook veel Tsjechische hussietenkrijgers bevinden zich in het grote leger en Hunyadi past hun taktiek om barrikades op te werpen en wagens op de flanken te plaatsen geregeld toe. De Balkan wordt voor een groot deel bevrijd van de Turkse, islamitische heerschappij. Bij Sofia behaalt Hunyadi in december een grote overwinning nadat de stad overigens in de as is gelegd.
Eerder is op 3 november de stad Nisj al bevrijd, waardoor Servië is beveiligd. Het Balkangebergte wordt gepasseerd en men komt vervolgens in het dal van de Maritza, en gaat op weg naar Adrianopel [Edirne], de Europese residentie van de sultan.
Murad II, die heeft vernomen dat 30 tot 40.000 man van z’n legers zijn gevlucht en dat andere Turkse soldaten krijgsgevangen zijn gemaakt [december 1443], ziet zich dan gedwongen om vrede te vragen. Het leger der christenen is echter in januari 1444 door honger en kou ook gedwongen om de tocht verder uit te stellen en hoewel het prestige van János Hunyadi zeer groot is, heeft hij zijn doel nog niet bereikt!
Bulgaren, Roemenen [Wlachen] en Serviërs zijn voorlopig van de Turkse heerschappij bevrijd, maar de Turken zijn nog dichtbij en zijn niet verslagen. “We kunnen óf Europa bevrijden van een gruwelijke Turkse invasie, óf we kunnen vallen voor de christenheid en de kroon van het martelaarschap bereiken”, aldus Hunyadi. [Kosáry, 62] en hij schrijft in een brief aan de paus: “Wij zijn in het zestigste jaar van de strijd tegen de Turken, en tot nu toe heeft slechts één volk de wapens opgenomen tegen de vijand. Alleen wij -alleen gelaten- hebben de hitte van de strijd doorstaan”. [Kosáry, 64]. Toch lijken deze woorden van Hunyadi wat overdreven want behalve Hongaren binden ook anderen de strijd aan tegen de Turken, en ze krijgen van vele kanten hulp. Maar Hunyadi vindt deze hulp blijkbaar verre van voldoende en meent dat de Turkse dreiging veel ernstiger is dan velen denken.
Daarbij komt dat het koninkrijk Hongarije en ook Polen zichzelf zien als een bolwerk van de katholieke kerk van Rome! “De grenzen van Hongarije en Polen raken beide die van de barbaarse volken, en daarom moeten deze landen wel als een bolwerk en schild van het geloof zijn, tot eer van God”, aldus koning Ulászló [Wladyslaw] die immers over beide landen regeert. Steeds meer beschouwt men in Hongarije zich als een “antemurale christianitatis”, het bolwerk der christenheid, een grensland en schild tegen de oosterse ”ketters” èn tegen de “ongelovigen”, de Turken.
Wanneer de Lange Veldtocht van Hunyadi eenmaal voorbij is, houdt koning Ulászló in februari 1444 een triomfale intocht in zijn residentie Buda en het hele land lijkt nu verenigd in de strijd tegen de Turken. Ook de weerspannige Giskra in het noorwesten van het land heeft op 1 september 1443 al een bestand voor één jaar met de koning gesloten, en ook deze verzoening is in de eerste plaats te danken aan de pauselijke nuntius kardinaal Cesarini, die een eensgezind optreden van de christenheid tegen de ongelovigen primair acht. [Sinor, 110].
In de zomer van 1444 begint men vervolgens op verzoek van de sultan met de onderhandelingen over een vrede, waarbij Hongarije voor het eerst voorwaarden aan de Turken kan stellen! Zij moeten o.a. Servië ontruimen en de Donauforten Semendria en Golubac aan de christenen overlaten. Bovendien zullen ze 100.000 goudstukken losgeld moeten betalen als losprijs voor de Turkse krijgsgevangenen. De koning wint dan de raad in van de Staatsraad en van Hunyadi zelf, en men verklaart zich in juli 1444 voor een vredesverdrag met de Turken. Er komt ook een Hongaarse landdag bijeen in Szeged, en hier wordt op 1 augustus een vredesverdrag voor tien jaar getekend. De sultan, die de smaad van de nederlaag niet wilde dragen, is dan intussen afgetreden en opgevolgd door zijn 12-jarige zoontje Mehmet II. Bovendien denkt men in het Ottomaanse rijk nu in de eerste plaats aan een consolidatie van het bestaande bezit aan grondgebied en men zal zich ook concentreren op de verovering van Constantinopel. Maar de vrede van Szeged is niet zo definitief als ze eerst lijkt.
In Hongarije denken sommigen zelfs al dat het misschien toch beter is de al verzwakte Turken een definitieve nederlaag toe te brengen. Hun voornaamste woordvoerder is -niet onverwacht- kardinaal Cesarini, die betoogt dat deze vrede tegen de belangen der christenheid ingaat. Deze vrede met de ongelovigen is slechts schijn, en hij acht tegenover ongelovigen woordbreuk overigens ook niet zondig. [Hildenholm, 210]. In een vlammend betoog pleit hij bij de koning en de landdag voor voortzetting van de strijd nu de overwinning zo dichtbij lijkt. Hij weet hen zelfs te overtuigen van het nut van een nieuwe kruistocht, en ook van Hunyadi zelf is bekend dat hij vóór de vrede eigenlijk ook de kruistocht had willen voortzetten. Om zijn argumenten nog sterker te laten klinken zegt Cesarini dat van alle kanten hulp voor de kruistocht is toegezegd en dat ”de sultan zijn troepen ‘immers’ naar Azië heeft gestuurd”. Ook enkele andere gezanten sluiten zich bij de nuntius aan; het moment van de eindoverwinning is nu gekomen, menen ze. Ook de paus spoort de koning aan om de oorlog voort te zetten, ondanks de vrede die nu eenmaal was gesloten. [Kosáry, 62].
Dus wordt de oorlog voortgezet. De Hongaarse koning en zijn bevelhebber János Hunyadi breken weliswaar hun eed, maar “een eed aan de heidenen is toch ongeldig”. [Varga, 75]. Een klein maar efficiënt en goed geoefend leger van 28.000 man trekt dan weer naar de Balkan om de Turken aan te vallen. Intussen is de vroegere sultan Murad II in september 1444 overigens weer aan het bewind gekomen om de christelijke [vooral Hongaarse] legers te kunnen weerstaan. Vanuit Orsova bij de IJzeren Poort aan de Donau trekt men langs de rivier via Vidin naar Nikopolis en vervolgens gaat men naar Varna aan de Zwarte Zee. Tot verbazing van de christenen staan de Turken hier echter opgesteld om de strijd aan te gaan! [Sinor, 113].
De slag bij Varna, op 10 november 1444, is dan wel niet beslist, maar wanneer de Hongaars-Poolse koning door zijn Poolse troepen ertoe wordt gebracht om een uitval te doen met 500 Hongaarse en Poolse ruiters om de eer niet alleen aan de ‘held’ János Hunyadi te laten geven, sneuvelt de koning zelf en daarmee is de veldslag voor de christenen verloren!…… Koning Ulászló, van wie men later zei dat hij toch wel een roekeloze aanval ondernam, is door de niets ontziende, dappere Turkse Janitsaren, het keurkorps van het Ottomaanse leger, gedood. Ook neemt men al gauw de rijke handelsstad Genua zeer kwalijk dat die stad met haar schepen de Turken hulp bood! Vanuit Klein Azië brachten Genuese schepen de Turkse soldaten naar Varna en omgeving, maar Genua dreef al vele jaren handel met de Turken en had grote financiële belangen in het Ottomaanse rijk…….
De bevelhebber, Hunyadi zelf, ontsnapt ternauwernood aan de dood maar hij wordt n.b. door Vlad Dracul, de Walachijse vorst, gevangen genomen… Deze was n.l. bang voor de wraak van de sultan voor zijn verraad van enkele maanden tevoren. Daarom viel hij, nu hij zag wie zou winnen, de Hongaren en Polen aan. Opnieuw “wist de gewetenloze opportunist Vlad Dracul niet goed of hij meer bang moest zijn voor de Turken dan voor de Hongaren” en hij steunde immers altijd de sterkste [naar Varga, 77].
Maar na enkele dagen wordt János Hunyadi toch weer vrijgelaten; de sultan maakt namelijk duidelijk dat hij veel meer belang heeft bij het hoofd van de aanstichter van de vredebreuk en van het verraad; kardinaal Cesarini, de nuntius in Buda. Deze wordt uitgeleverd aan de Turken en door hen terechtgesteld. [Hildenholm, 211].
Over het lot van de koning verkeert men in Hongarije overigens nog enige tijd in grote onzekerheid. Men kan eigenlijk niet geloven dat hij dood is, ook al hebben de Turken zijn hoofd allang op een paal gestoken. Ondanks de enorme zegepraal voor de Turken treedt de sultan in november 1444 toch opnieuw af, ten gunste van z’n zoon die dan weer twee jaar ‘tijdelijk’ regeert.
Aldus is er een einde gekomen aan het korte bewind van de Poolse koning over Hongarije en men staat opnieuw voor de keuze van een vorst. Na de nederlaag bij Varna heersen in Hongarije opnieuw partijtwisten, grote verdeeldheid en chaos. In 1444 schrijft de kanselier van de Duitse keizer Frederik III b.v.: ”Hongarije is inderdaad machtig en kan zich beroemen op een sterk leger, maar voor het verdrijven van de Turken van het vasteland van Europa is een nog veel sterker leger vereist”, terwijl Hongarije er eigenlijk alleen voor staat. [Kosáry, 63]. Nu, na Varna, lijkt alles zelf opnieuw verloren. Hunyadi, ”misschien wel de grootste staatsman en generaal die Hongarije ooit heeft voortgebracht” [Sinor, 110], heeft er nog nèt het leven afgebracht en het land wordt, nu Walachije en Moldavië weer afhankelijk zijn gemaakt van de sultan, weer rechtstreeks bedreigd.
In deze crisissituatie komt in de lente van 1445 weer een Landdag [országgyűlés] bijeen op het Rákosveld bij Pest om een ‘nieuwe koning’ te kiezen en om zich te beraden op verdere maatregelen. De machtige magnaten [barones] nemen nu hun kansen waar; ze voelen zich niet meer door Hunyadi bedreigd en ze laten Ladislaus [László] V Posthumus van Habsburg opnieuw aanwijzen tot koning.
Maar dit 5-jarige kind is, sinds de dood van z’n moeder, onder toezicht geplaatst van de Duitse keizer Frederik III en men vreest dat de machtige keizer deze jonge en volkomen machteloze ’koning’ en de kroon van het land niet eens aan Hongarije zal uitleveren [overdragen]…
Belangrijker is echter dat de magnaten opnieuw ongehinderd hun gang kunnen gaan en hun privébelangen de voorrang geven. Er wordt eveneens in 1445 een Koninklijke Raad van vijf man [als regentschapsraad] benoemd en tevens worden zeven kapiteins-generaal aangewezen als uitvoerend orgaan. O.a. Hunyadi en Giskra worden hierin benoemd. [Varga, 78]. Maar al gauw blijken deze beide raden machteloos en ze vormen vooral een teken van verregaande desorganisatie. Deelnemers aan de landdag [de adel, de magnaten, de prelaten] moeten, zo wordt bepaald, in de Hongaarse taal een gelofte afleggen dat ze zich aan de wet zullen houden en degene van wie men kan aantonen dat hij gewelddaden heeft gepleegd, mag niet weggaan voor hij het geroofde bezit teruggeeft aan de rechtmatige eigenaar. ”Blijkbaar is er op grote schaal sprake van misstanden;”… men ziet hoe de zeden verwilderen. [Marczli, 147], en toch verandert er niet veel.
Hongarije lijkt ten prooi te vallen aan egoïstische baronnen [machtige, vrijwel onafhankelijke feodale heren] die elkaar het licht in de ogen niet gunnen en elkaar vaak op bloedige wijze bestrijden en nog altijd elkaars lijfeigen boeren [èn allerlei ander bezit] proberen afhandig te maken. Deze heren hebben in de regel niets over voor de verdediging van het land en ze laten de zaken van het algemeen belang op hun beloop. Ook Hunyadi, slechts één van de zeven militaire, en één der vijf politieke leiders, kan hiertegen niet veel doen.
Weliswaar heeft Hunyadi de inkomsten van z’n eigen grondbezit en belastinggelden van z’n eigen bezittingen steeds besteed aan het werven van troepen en hij kon ook rekenen op de van hem afhankelijke leenmannen [familiares] en familieleden evenals op massa’s boeren die door hem werden opgewekt om tegen de Turken te strijden, maar de financiële of andere steun van de baronnen [die voor een groot deel hem beschouwden als een gevaarlijke rivaal] was er niet!
Bártfa, tgw. SK, Bardejov, Stadhuis, 1505-'11
Wel komt er op 5 juni 1446 weer een landdag bijeen die vooral het verzet van de lagere adel tegen de magnaten-heerschappij belichaamt. Op het Rákosveld bij Pest neemt men nu dan toch besluiten die een meer slagvaardig beleid mogelijk moeten maken. Men kiest formeel de nu 6-jarige László V tot koning, maar hij is [zo kon men verwachten!] nog altijd in handen van de Duitse keizer, en daarom wensen enkele edelen en prelaten, o.a. János Vitéz [* 1408/11], die vanaf 1445 bisschop van Várad [tgw. Oradea] is, de benoeming van een regent, en dat moet János Hunyadi zijn. Tijdens de minderjarigheid van de koning wordt hem door de landdag een beperkt gezag verleend, en hij zal als koning fungeren of diens taken waarnemen. [zie ook: Knatchbull-Hugessen, I, 47 e.v.].
Ook de bevoegdheden van de Staatsraad worden nu vastgesteld. Eerder kon een koning de leden ervan benoemen als adviseurs, maar nu wordt bepaald dat weliswaar de regent zoveel leden kan benoemen als hij wil, maar dat er tenminste twaalf leden permanent in de staatsraad zitting hebben: zes edelen, vier baronnen en twee prelaten, ofwel: de paladijn, de opperrechter en tien andere mannen. Een comité voor militaire zaken wordt door deze landdag ook benoemd, en de leden ervan moeten vaststellen hoeveel soldaten elk comitaat moet leveren, en ze moet belastinggelden innen om de troepen te betalen.
Hiermee bezit Hunyadi ondanks de beperkingen die hem worden gesteld, toch een grote macht. Bovendien zal het leger worden versterkt, want een nog veel sterker Hongaars leger moet de Turken op afstand houden. Immers: alleen de geruchten al dat de Turken in aantocht waren joegen de mensen bij duizenden, ja honderd-duizenden op de vlucht. Vrijwel niemand der lagere klassen kan lezen of schrijven, reizen of zich informeren, en dan zijn geruchten al méér dan voldoende om enorme paniek, grote angst en schrik aan te jagen. Men ziet in deze tijd begrijpelijk de Turken als woeste, barbaarse krijgers, als wrede heersers, die geregeld gruwelijk te keer gaan. Wilde paniek zaaien, grote angst verspreiden, slechts enorme schade aanrichten, duizenden onschuldigen in gevangenschap en slavernij meevoeren: dát lijkt het enige doel der Turkse soldaten te zijn…..
Met een leger op basis van de banderia, de vendels der oligarchie, is volgens Hunyadi echter niets te beginnen. Daarom wil hij een permanent staand legerr van goed geoefende en bewapende soldaten. Hij wil dan ook een uniforme zware belasting invoeren, en de baronnen en edelen zullen naar de grootte van hun landgoederen hieraan moeten meebetalen.
En Hunyadi, de grote landheer, zelf? Hij is immers de rijkste grootgrondbezitter van het land? Hij kreeg echter nooit geld of soldaten van de koning. Met de opbrengst van zijn domeinen betaalde hij z’n leger steeds zelf, en zoals andere baronnen hief hij ook zelf z’n belasting. [Pamlényi, Makkai, 97]. Zo krijgt men de indruk dat hij een van hen is, maar de methoden van machtsmisbruik en uitbuiting gebruikt hij niet. Veeleer verwerft hij door zijn optreden een zekere sympathie van de boeren en lijfeigenen. Hij hanteert orde en wet, en wenst van zijn ondergeschikten veel meer medewerking dan exploitatie. Daarom verachtten de baronnen hem, en ze haten hem. [Sinor, 114]. Intusen bereidt Hunyadi weer een veldtocht tegen de Turken voor, maar hij heeft ook andere zorgen: zijn rivalen zijn nog steeds zeer sterk, onder anderen keizer Frederik III.
Tegen hem doet Hunyadi in de herfst van 1446 een inval in Stiermarken en ook Wiener Neustadt wordt bezet. Hunyadi wil de keizer n.l. dwingen om de koning en de kroon van Hongarije uit te leveren. Maar de Hongaren bereiken hun doel niet. Na bemiddeling van de pauselijke nuntius wordt een akkoord in Győr [Raab] gesloten, op 1 juni 1447. De keizer zegt evenwel alleen toe dat hij de stad Győr zal ontruimen; er komt een bestand en ‘men zal de normale betrekkingen hervatten’. De wijde omtrek van Győr blijft echter in handen van de Duitse keizer en deze bedreigt na korte tijd ook weer de westelijke grensstreken van Hongarije. Er is dus weinig veranderd.
Ook ’s keizers vazal Giskra, een andere machtige tegenstander van Hunyadi, die in de bergen van Noordwest-Hongarije een eigen machtspositie heeft opgebouwd, wordt wel gedwongen om een akkoord met Hunyadi te sluiten, maar ook hij, die trouw is aan de keizer en door hem financieel wordt gesteund, weet zijn positie te handhaven. Op 21 juli 1447 wordt een verdrag met Hunyadi gesloten en Giskra’s heerschappij in het gebied dat hij dán in handen heeft wordt in feite erkend en van inkomsten kan hij ook verzekerd zijn. [Sinor, 115/116].
Enkele maanden eerder is Hunyadi een militaire campagne tegen de Turken gestart, maar op kleine schaal, en telkens wanneer Hunyadi [1446] suksessen boekt biedt Vlad Tepes, de vojvode van Walachije, zijn diensten aan de Hongaarse bevelhebber aan, maar zodra de kansen keren gaat hij -zoals gewoonlijk- al gauw weer samen met de Turken. Om deze volstrekt onbetrouwbare opportunist uit te schakelen wordt hij op last van Hunyadi in december 1446 gearresteerd en terechtgesteld. [Hildenholm, 212, Seton-Watson, Hist. of the Roum.]. Wanneer de sultan in 1447 toch weeer wordt verslagen gaat Hunyadi met een leger naar Moldavië dat in juli 1447 van de Turkse heerschappij wordt bevrijd.
Toch merkt Hunyadi steeds dat hij in feite te weinig troepen heeft en dat hij eigenlijk niet is opgewassen tegen de Janitsaren, het keurkorps der Turkse troepenmacht. Hij zal ook ruiters en kanonnen tegen hen in moeten zetten. In het najaar van 1448 is alles daarvoor gereed en is hij opnieuw klaar voor een veldtocht naar de Balkan, om de Turken uit Europa te verdrijven. Met o.a. huurlingen uit Bohemen, Polen en het Duitse rijk, ruiters uit Bosnië en Kroatië, lichtgewapende ruiters uit Walachije en huzaren uit het Széklergebied, in totaal 25.000 man, dringt Hunyadi weer diep door in de Balkan. Uit het westen van Europa is evenwel geen hulp gekomen en de paus stuurde, toen de troepen van Hunyadi onderweg waren, wat geld dat echter was ingezameld “voor de bekering van de Ruthenen en andere ongelovigen”, d.w.z. orthodoxe christenen….. Nu wordt echter een derde deel van dit geld aan het leger van Hunyadi gegeven, maar de rest dient alsnog voor de bekering van degenen die Hunyadi juist wil bevrijden.
De sympathie van veel Serviërs en Roemenen [Walachen] voor de katholieke christenen is dan ook [en was altijd al] gering. Veel Serviërs verzetten zich tegen de legers van Hunyadi en vluchten de bossen in. Zij wensen niet bevrijd te worden door zogenaamde broeders die hen zullen willen bekeren tot ‘het ware geloof’, en die hen dus in feite toch beschouwen als minderwaardig. “Juist toen spande de pauselijke inquisitie zich zeer in om door strenge maatregelen bekeringen te maken onder de orthodoxie. Grieken en andere ‘kettters’ moeten weer terug naar de Moederkerk [van Rome]”. [Varga, 79].
Hunyadi weet met z’n leger o.a. tot in Kosovo door te dringen en er bestaan dan plannen om contacten te leggen met de Albanese opstandelingenleider Georgi Kastrioti Skanderbeg [na 1403 – 1468], die al in 1443 met 300 man naar de troepen der Hongaren vluchtte. Ook hij verzet zich tegen de Turkse heerschappij en roept de Albanezen tot de vrijheidsstrijd op. In 1444 verzette hij zich met z’n 15.000 soldaten, ruiters en voetknechten, met sukses tegen een Turkse overmacht en weet een vrijwel onafhankelijke staat te stichten. Pas in 1478/79 moeten de Albanezen de strijd opgeven en na zware offers en verwoestingen in hun land berusten ze opnieuw in de Turkse opperheerschappij.
Toch hebben de militaire akties van Hunyadi tenslotte geen sukses, hoewel men o.a. drie dagen weet stand te houden tegen een twee tot drie maal zo sterke Turkse troepenmacht. Door de sultan wordt Hunyadi echter gedwongen om op het Lijsterveld [Kosovo Polje, Hong. Rigómező] slag te leveren, op 18 en 19 oktober 1448. Hier lijdt hij de nederlaag. Zelf weet hij nog te ontkomen, maar wordt door Servische boeren gevangen genomen en in handen van de Servische heerser [despoot] Djordje Brankovic [┼ 1456] overgeleverd. Nu de sultan de overwinning heeft behaald wil Brankovic, “ook een opportunistische vazal, net als Vlad van Walachije [Seton-Watson, Hist. of the Roum.] wel weer in de gunst van de Turkse heerser komen en daarom houdt hij Hunyadi twee maanden lang gevangen”.
Pas nadat de Hongaarse landdag Brankovic enkele malen heeft gedreigd met maatregelen, komt de Hongaarse bevelhebber in december 1448 weer vrij, zij het onder harde voorwaarden. Hunyadi moet een hoog losgeld betalen en moet gekonfiskeerde Hongaarse landgoederen beloven terug te geven. Bovendien moet hij toestemmen in een huwelijk van zijn zoon Matthias [* 1440/1443 in Kolozsvár] met Elisabeth von Cilly, de dochter van Ulrich von Cilly en kleindochter van Brankovic….
Voorlopig kan men van een bevrijding van de Balkan dus slechts dromen, ofwel: men kan dat vergeten. De verschillende kleine en in feite machteloze volken op de Balkan, die zonder enige échte onafhankelijkheid of een gevestigde staat leven en aan hun opportunistische en despotische heersers zijn overgeleverd, voelen bovendien zonder meer een diepe, natuurlijke aversie tegen een Hongaarse [of andere westerse, d.w.z. katholieke] ’bevrijding’. Door de nederlaag van Hunyadi in 1448 is zijn positie in Hongarije vanzelfsprekend ook zeer verzwakt.
De oude rivaliteiten en intriges, en de grote macht der rijke landheren blijft ongeschonden; van een sterk centraal gezag is nog altijd geen sprake. Sinds het bewind van koning Sigismund is het bezit van de kroon immers sterk verminderd en de hoge edelen, de magnaten of baronnen hebben hun grondbezit en daarmee hun inkomsten aanzienlijk kunnen vergroten. Zonder de winning van aanzienlijke voorraden goud en zilver, resp. 1.500 à 2.000 kilogram per jaar en 10.000 kg per jaar, die intussen bij goud 40 % en bij zilver 30 % van de wereldproduktie van deze tijd uitmaken, zou de Hongaarse staat de enorme verliezen, die in de loop der jaren [ook door persoonlijke verrijking] optreden, nooit kunnen opvangen. [Das grosse Buch der Slowakei, Hochberger, Sinn, 1997, blz. 457/458].
Toch sluiten de machtigste heren van het land, Ulrich von Cilly, László Garay [die ook paladijn is], maar nu ook samen met János Hunyadi en Miklós Ujlaki in 1450 een akkoord: Hunyadi zal regent blijven tot de koning, die nog altijd in handen is van keizer Frederik, achttien jaar zal zijn geworden. [Sinor, 116] en de verloving van de beide zoons van Hunyadi, Matthias [Mátyás] en Ladislaus [László] met resp. de dochters van Cilly en Garay, bezegelt dit het akkoord van de baronnen, de machtigste en invloedrijkste mannen van het koninkrijk.
De keizer en zijn beschermeling, de oorspr. Tsjechische huurlingenleider Jan Jiskra von Brandeis [of Giskra, ± 1400 – 1476, zie ook blz. 39 en 42], sluiten zich uiteraard hierbij niet aan, en in 1451 weet Giskra zelfs bij de plaats Losonc [tgw. Lucenec, Slow.] Hunyadi te verslaan… maar niet lang hierna wordt de potentaat van Opper-Hongarije, Jan Giskra toch tot een bestand gedwongen, hoewel hij z’n machtspositie kan houden. Hij heeft nu eenmaal militair talent en beheerst met zijn nogal vrijgevochten en oproerige huurlingen heel wat burchten en economische centra, stadjes, in Opper-Hongarije [tgw. Slowakije]
Wel krijgt Hongarije in 1452 in zekere zin ook enkele bondgenoten tegen de keizer. Ook de Standen van het hertogdom Oostenrijk en het koninkrijk Bohemen, waar Ladislaus [László] V als zoon van Albert van Habsburg ook zou opvolgen, zijn n.l. ongeduldig geworden en wensen de vrijlating van de jonge koning. Op 5 maart 1452 sluiten Hongarije, Oostenrijk en Bohemen zelfs een bondgenootschap om keizer Frederik III onder druk te zetten: men valt hem aan en neemt hem in Wiener Neustadt gevangen. [[Sinor, 116, Szabó, 123].
Dan weet men tenslotte concessies van de keizer te krijgen; de 12-jarige koning Ladislaus V van Hongarije en Bohemen wordt eindelijk door Frederik III vrijgelaten en mag naar Hongarije terugkeren. Toch blijft hij onder Duitse invloed want Ulrich von Cilley, zijn oom van moederskant, wordt z’n voogd en algemeen oordeelt men overigens dat er van Von Cilley een slechte invloed uitgaat. Corruptie, zedenloosheid, moreel verval en decadentie zijn de kenmerken die men met von Cilley verbindt. De nieuwe voogd wil inderdaad de jonge koning buiten Hongarije houden en die verblijft dan ook meestal in Wenen en in Praag, waar hij de speelbal is van machtige magnaten.
“Het is moeilijk na te gaan hoe groot de invloed van Hunyadi was, en welke betrekkingen hij met Cilly had; meestal stelden Hongaarse historici dat Hunyadi de held en Cilly de schurk, de booswicht was. Dat is een erg simpele voorstelling van zaken. Dat de koning steeds door Cilly werd bestookt tegen Hunyadi, is niet waar, anders zou Hunyadi wel zijn ontslagen. Niets van dat soort dingen gebeurde, en de beide tegenstanders schijnen [dus toch] een modus vivendi te hebben gevonden”. [Sinor, 117].
Wel is bekend dat János Hunyadi in januari 1453 aftreedt als regent [tengevolge van intriges?] en dat Ladislaus [László] V Posthumus zelf, officieel op 4 september 1452, koning wordt. Hij wordt op de Hongaarse landdag in Pozsony [Pressburg, tgw. Bratislava] gehuldigd. Wegens z’n verdiensten voor het land krijgt Hunyadi trouwens de titel “Graaf van Beszterce, Déva en Gőrgény” en hij wordt benoemd tot opperbevelhebber of te wel: kapitein-generaal van het gebied van het koninkrijk Hongarije en administrateur van de koninklijke inkomsten [capitanus regie majestatis in regno Hungariae constitutus administratorque proventum regalium] [Sinor, 116], en zijn zoon, de 20-jarige László Hunyadi wordt benoemd tot bán van Kroatië en Dalmatië.
Toch is en blijft Hunyadi bij zijn tegenstanders verdacht. De wantrouwige Keizer Frederik III, die in Hongarije uiteraard slechts een prooi [een toekomstig nieuw bezit, een ‘kroonland’] voor zijn eigen dynastie ziet, vermoedt b.v. nog steeds dat Hunyadi de macht in het land wil grijpen en in plaats van de 12-jarige koning zèlf wil gaan regeren. Ook de baronnen, vooral von Cilly, en Giskra maken hem verdacht. Men zegt -zonder een bewijs- dat hij zijn zakken vult met koninklijke belastinginkomsten en ook gaat het gerucht dat hij wordt betaald door de sultan… “vandaar dat hij de Hongaarse strijdmacht bij Varna en in Kosovo [in 1444 en in 1448] naar de ondergang leidde, en n.b. zélf ongedeerd terug kon keren”, aldus beweren Hunyadi’s vijanden. [Varga, 82/83]. Toch blijft Hunyadi bij de gewone soldaten en bij boeren en lijfeigenen bijzonder populair, terwijl een rivaal van hem, Giskra, wordt ontslagen en teleurgesteld het land voorlopig verlaat! Alleen omdat niemand zijn achter-gelaten troepen soldaten, die doorgaan met roven en plunderen en de boel in brand steken en die o.a. uit een zekere onvrede meer en meer in het vaarwater der Hussieten en de Broederbeweging komen, tot rust kan brengen, wordt Giskra in 1455 teruggeroepen om het hele gebied van de rondzwervende soldaten te zuiveren. [Das grosse Buch der Slowakei, 459].
Terwijl echter in Hongarije de machtsstrijd en de instabiliteit jarenlang voorduren, kunnen de Ottomaanse Turken hun slag slaan. Een belangrijk -vooral symbolisch- sukses voor hen is b.v. de verovering van de eeuwenoude hoofdstad van het Byzantijnse rijk, de beroemde keizerstad Constantinopel op 29 juli 1453. Deze stad wordt nu de residentie en hoofdstad van het Turkse rijk, hoewel de wijde omgeving allang Turks gebied was. Voor de christelijke wereld betekent de verovering van het oude Byzantium, ooit de hoofdstad van het Oost-Romeinse rijk en het centrum van de kerk van het oosten, uiteraard een groot, historisch, verlies, maar de Turske veroveringen op de Balkan en in het Middellandse Zee-gebied gaan, langzaam maar zeker, steeds verder door. Hierna worden ook weer allerlei plannen gemaakt voor een kruistocht van ’christelijk Europa’ tegen de ‘ongelovige’ Turken. Ook Hunyadi overweegt weer een veldtocht ter ondernemen, en de kerk, m.n. bisschop János Vitéz, spoort hem daartoe aan: “Bewijs dat je de kracht hebt om de missie van de koningen van de oude en vermaarde Hongaarse natie te voltooien”, aldus de bisschop. [Kosáry, 63]. Maar juist Vitéz en Hunyadi zijn het over het binnenlandse bestuur niet eens, want de kerkvorst wil een sterk centraal, koninklijk gezag herstellen terwijl Hunyadi dát blijkbaar nog niet aktueel acht. “Vitéz is ervan overtuigd dat tegen de Turkse dreiging alleen een sterk centralistisch koningschap is opgewassen”.[Makkai, Pamlényi, 95].
Toch blijft Hunyadi, hoewel de andere magnaten hem niet steunen, en zich alleen met hun eigen zaken bezighouden, in de reddding van Hongarije tegen de Turken, zijn levenswerk zien, terwijl Cilly b.v. juist in deze jaren wordt tegengewerkt door de gematigde Boheemse generaal en regent [1453], machthebber en latere [1458] koning George [Jirí] Podebrady [1420-1471], die in Bohemen koning László V van Habsburg opvolgt.
In 1454 gaat Hunyadi via het dal van de Morava naar het zuiden en ook George [Djordje] Brankovic helpt hem nu weer. Smederovo [H. Szendrő] en Krusevac worden veroverd, maar Nis en de Donauvesting Vidin weet men niet in te nemen. Dat is al een veeg teken! Tenslotte mislukt de hele onderneming, en Hunyadi moet opnieuw op de vlucht gaan voor de Turken…..
Maar ook in een wijder verband maakt men plannen voor een kruistocht tegen de Turken. De pauselijke nuntius in Wenen en secretaris der keizerlijke kanselarij van Frederik III, sinds 1447 bisschop in Italië, Aenea Silvio Piccolomini [1405-1464], een der meest beroemde geleerden van z’n tijd, is er juist in Wenen van overtuigd geraakt dat de Turken een enorm gevaar betekenen voor de “republica christiana”, de christelijke gemeenschap in Europa en zijn hoofddoel wordt dan ook de verdediging tegen dit levensgrote gevaar.
Piccolomini is intussen in Wenen ook in aanraking gekomen met het meest nabije buurland, Hongarije en zijn bewoners waarvoor hij een grote interesse toont. Ook wil hij het humanisme bewust in Hongarije introduceren. Hij heeft een groot aantal historische, geografische en belletristische werken op zijn naam staan en voert een uitgebreide persoonlijke correspondentie. Vanuit Wenen onderhoudt hij ook regelmatig contact met de vorst-primaat van Hongarije, de aartsbisschop van Esztergom [Strigonium], kardinaal Széchy, over politieke zaken [vanaf 1443] en met de aartsbisschop van Kraków, met de bisschop van Győr [Raab] en met bisschop [1445] en kanselier Vitéz. Als eerste bericht hij over die merkwaardige Magyaren, die volgens hem verwant zijn aan mensen in het Noorden van Rusland!….. Ruim drie eeuwen later wordt dat voor het eerst inderdaad bevestigd! In 1456 wordt deze beroemde intellektueel kardinaal en in 1458 paus [Pius II] [Valjavec, 132-135].
Tezelfdertijd gaan er ook geruchten dat de Turken onder leiding van hun sultan Mehmet II sinds de verovering van Constantinopel in 1453 alle resten van het Byzantijnse rijk in Klein Azië en Griekenland hebben “opgeruimd” en nu met een enorme legermacht op weg zijn naar de dan nog Hongaarse vestingstad Nándorfehérvár [Belgrado], de “witte burcht” aan de Donau, “de sleutel tot Hongarije”. Met 100.000 man en met 2.000 vaartuigen en 300 kanonnen zal men de Donauvesting proberen te veroveren. Nu wordt, denken velen, het lot van Hongarije beslist, en wanneer de Turken eenmaal deze vesting aan de Donau hebben veroverd ligt de grote Hongaarse laagvlakte als het ware voor hen open. Cilly laat de koning, die op jacht is, al vast in veiligheid brengen, maar hij was meestal toch al in Wenen te vinden….; de aristokraten aarzelen om hun banderia’s op te stellen en men vindt het ook nog niet noodzakelijk om een algemene insurrectio, een mobilisatie, te proklameren. Slechts enkele baronnen staan achter Hunyadi, die van plan is naar Belgrado te gaan, en hier wordt de verdediging geleid door Mihály Szilágyi, de zwager van Hunyadi.
Intussen verlaat ook het garnizoen van de hoofdstad Buda de stad al [Szabó, 124] en velen denken dat het land al verloren is. Uit West-Europa heeft men ook wel hulp gevraagd, maar de reakties zijn uiterst lauw gebleven. Het enige is dat de paus, Calixtus III weer een kruistocht proklameert maar ook hierop komt weinig reaktie. Wel wordt de charismatische Italiaanse franciscanermonnik, Giovanni Capistrano [1386-1456, Hong. János Kapisztrán] bekend omdat hij zeer enthousiast mensen [‘kruisvaarders’] voor het leger van Hunyadi rekruteert; hij is fanatiek, zeer welsprekend en ijvert voor de strijd tegen de ‘ongelovigen’, de Turken, en al z’n enthousiaste woorden worden onmiddellijk vertaald door Hongaarse franciscaners. Veel boeren, lijfeigenen, ambachtslieden, dorpspastoors en monniken, veelal uit Zuid-Hongarije, en ook een aantal studenten meldt zich voor de strijd, maar edelen en baronnen vindt men er niet! De bewapening is dan ook vrij primitief: met bijlen, zeisen, hooivorken en dergelijke zal men de Turken bestrijden…. Toch weet Capistrano alleen al 20.000 mensen [Pamlényi, Makkai, 99] of wellicht zelfs wel 60.000 man te mobiliseren. Dit leger zal de 10.000 man van Hunyadi te hulp komen, maar naderhand blijkt de morele waarde ervan toch groot te zijn geweest.
In juli 1456 komen de Turken dichtbij Belgrado en ze nemen de benedenstad in. Hun kanonnen en katapulten te land en hun schepen met galeien op de Donau zijn goed opgewassen tegen de Hongaarse verdedigers, die zich concentreren op de verdediging van de vesting Kalemegdan met haar garnizoen van 5.000 man. Dan komt het leger van Hunyadi te hulp en omsingelt de stad. Er volgt een hevige strijd die zich ook op de rivieren, de Donau en de Save, afspeelt. Ondanks de beschietingen weten de Turken niet tot de vesting door te dringen, er worden ook nieuwe verdedigingswerken en wallen aangelegd en Hunyadi maakt contact met het garnizoen en organiseert de bevoorrading. Wanneer een Turkse janitsaar de ladder, die tegen de vestingmuur is geplaatst, beklimt en al op de muren verschijnt, ondanks het feit dat hij met pijlen en stenen en andere projektielen wordt bekogeld, werpt een man van het garnizoen, de Serviër Titus Dugovic [Titusz Dugovics] zich met de aanvaller op de stormladder en laat zich samen met z’n belager in de afgrond vallen. De christenen houden de aanvallen op de vesting voorlopig dus van zich af, en op 14 juli wordt de Turkse Donauvloot vernietigd, hoewel de christenen hierbij ook zware verliezen lijden. Na een week van zware gevechten om de vesting slaan de christenen tenslotte op 21/22 juli de Turkse aanvallen af en op 22 juli wagen een aantal verdedigers zich buiten de vesting en doen een wanhopige uitval. Ze wagen zich echter zóver dat de terugtocht hun wordt afgesneden.
Men vermoedt ook dat de Turken zich niet zomaar gewonnen geven en dat ze onverwacht, met versterkingen, terug zullen komen! Dat is voor Capistrano en de zijnen een reden om de Turken te achtervolgen, maar na lange en zware gevechten worden Capistrano en z’n leger door de Turkse ruiterij van het fort afgesneden. Dan komt Hunyadi echter te hulp vanuit het [naar het lijkt] bevrijde Belgrado. Vervolgens slaan de Turken onder leidng van de sultan op de vlucht, tot algemene vreugde van de christenen en de dappere János Hunyadi is nu de gevierde held van christelijk Europa. De volgende dagen telt men op de slagvelden bij Belgrado 24.000 lijken van gesneuvelde Turken, maar het aantal gedode christenen wordt niet minder groot geschat. [Varga, 88].
“De hele christelijke wereld haalt verlicht adem als de zege van János Hunyadi bekend wordt”, en de paus die voor de belegering van Belgrado al gebeden had aanbevolen in alle landen der christenheid, beveelt nu dat voortaan in heel Europa om 12.00 uur ’s middags de klokken van alle kerken der christelijke wereld moeten worden geluid om alle gelovigen te herinneren aan de dreiging der Turken en aan de overwinning.
Na juli 1456 zijn de Turken blijkbaar zo onder de indruk van de macht van de Europese christenen gekomen dat ze Hongarije zelfs voor een periode van zeventig jaar vrijwel met rust laten. In het legerkamp der Hongaren bij Belgrado breekt echter al snel na de overwinning de pest uit. Veel soldaten worden dan alsnog geveld en ook János Hunyadi sterft op 11 augustus 1456 aan de ziekte in Zemun [Semlin].
Hij had zijn beide zoons Ladislaus en Matthias nog aan de zorg van bisschop Vitéz toevertrouwd, en maakte zelfs al weer plannen voor een volgend offensief tegen de sultan die immers van z’n beste wapens en troepen was beroofd. [Sinor, 127, Varga, 88]. Hunyadi wordt begraven in Gyulafehérvár [Alba Iulia]. Ook de dappere Capistrano overlijdt op 23 oktober 1456 in Ujlak [Ilok] bij Belgrado aan de pest. Hij wordt in 1724 door de r.k. kerk heilig verklaard.
Na de dood van Hunyadi gaat koning László V [van Habsburg] samen met Ulrich von Cilly [die na de dood van Hunyadi tot z’n opvolger als kapitein-generaal is benoemd] naar Belgrado, ”om te kijken hoe de Turken het fort aanvielen, hoe Hunyadi overwon en om de beroemde kanonnen te aanschouwen” [Varga, 88]…
Ze gaan erheen met 4.000 gewapende Oostenrijkse ‘kruisvaarders’ die onder commando van von Cilly staan, en deze nieuwe ‘bevelhebber’ acht nu in de eerste plaats de tijd gekomen om af te rekenen met de familie Hunyadi! Toch worden de koning en z’n bevelhebber met alle eerbetoon door de 23-jarige László Hunyadi in de vesting Belgrado ontvangen en het blijkt dat de zoon van Hunyadi zichzelf al heeft uitgeroepen tot kapitein-generaal van de zuidelijke forten aan de grens van Hongarije. Hij was overigens ook al bán van Kroatië en Dalmatië, gebieden die erbij aansluiten. Volgens de sluwe intrigant von Cilly getuigt dit gedrag van de jonge Hunyadi van een grote mate van eigendunk en verwaandheid en hij is van plan om Hunyadi uit Belgrado weg te krijgen! Stel dat hij een machtspositie zoals z’n vader zou krijgen! Daarom moet de vesting Belgrado met zíjn ‘kruisvaarders’ worden bezet en Hunyadi moet worden geliquideerd….
László Hunyadi vertrouwt de zaak van z’n gasten en hun gevolg dan ook niet helemaal en hij laat slechts de koning en Cilly persoonlijk binnen. Een brief van Cilly aan zijn schoonvader Djordje Brankovic wordt door Hunyadi en z’n oom Mihály Szilágyi [de commandant van de vesting Belgrado] echter onderschept en hierin staat o.a. dat Brankovic op last van Cilly ook naar Belgrado moet komen “want weldra kun je je dan met de hoofden van de zoons van Hunyadi vermaken”. [Varga, 90].
Dát is het sein voor de moord op Ulrich von Cilly, de rivaal der Hunyadi’s, op 11 november 1456. Men vermoedt dat gewapende mannen van het fort van Belgrado [dus onder commando van Hunyadi jr. zelf of van z’n oom Szilágyi] de moord pleegden, maar volgens sommigen is von Cilly door aanhangers van …. de koning zelf vermoord. [Varga, 89, Marczali, 148]. Nu is de jonge koning -die eerder al niet veel meer dan een speelbal van magnaten en hun intriges bleek- dus ook in de macht van de jonge Hunyadi en deze laatste wordt als opvolger van Cilly toch kapitein-generaal der Hongaarse strijdmacht. De koning moet mee naar Temesvár en hier sluit hij een akkoord met de gebroeders Hunyadi; hij neemt beiden als broers aan en belooft volledige amnestie. Hij verzekert dat hij de dood van z’n oom von Cilly niet zal wreken op László Hunyadi. Dat belooft hij ook aan de moeder van de beide broers, Erzsébet Szilágyi. Dan wordt hij vrijgelaten en kan naar z’n residentie Buda vertrekken op 27 november 1456.
Na enkele maanden worden de broers Hunyadi in maart 1457 naar de koninklijke residentie in Buda uitgenodigd om deel te nemen aan feestelijkheden aan het hof. Hierbij zullen niet alleen de koning en de hofhouding aanwezig zijn, maar ook de magnaten van de bekende families, zoals Garay en Cilly en hun aanhangers. Onder druk van de magnaten die de moord op von Cilly wel degelijk willen wreken [maar uiteraard hun plannen niet zeggen], en vaak al jaren jaloers zijn op de Hunyadi’s, worden beide broers nu gevangen genomen “omdat ze een samenzwering wilden plegen tegen de koning” [Szabó, 126].
Het lot van de Hunyadi’s lijkt nu wel bezegeld, want in dit feodale Hongarije dat al tientallen jaren wordt geteisterd door rivaliteiten tussen de rijkste en belangrijkste families der grootgrondbezitters is álles mogelijk. Moord en roof, samenzwering en intriges, leugens en valsheid, zware beschuldigingen en arrestaties behoren blijkbaar tot in de hoogste kringen tot de vrij normale zaken en van een centraal gezag, een daadkrachtige koning met overtuigingskracht en geloofwaardigheid en allang is geen sprake meer. Op de binnenplaats van het paleis op de burcht in Buda, het tgw. Szent Győrgy plein, wordt de oudste van de beide broers, László, op 16 maart 1457 onthoofd en z’n broer Matthias en enkele andere familieleden worden gevangen gezet. De ter dood gebrachte Hunyadi wordt het jaar daarop in de kathedraal van Gyulafehérvár [Alba Iulia] begraven.
Deze gebeurtenissen brengen echter een golf van verontwaardiging teweeg. Tegenover de machteloze koning, de Duits-Habsburgse koning László V Posthumus, die blijkbaar geen enkele gezag of invloed heeft en die zich als vazal gedraagt, verzet men zich nu en met name Mihály Szilágyi wil nu wraak nemen op de magnaten en een militaire campagne ‘tegen de vijanden van de koning’ starten. De aanhang van Cilly etc. neemt echter Matthias [Mátyás] Hunyadi ook gevangen en ontvoert hem naar Wenen. Later wil men hem naar Praag overbrengen en dat gebeurt ook.
Zo ontstaat er opnieuw het gevaar van een burgeroorlog tussen de magnaten en Hunyadi c.s. Het gedrag van de koning wekt intussen veel verbittering en woede op, want uit niets blijkt enig begrip van hem voor de hachelijke situatie waarin het land verkeert; de 17-jarige vorst, die er al zolang bekend om staat dat hij zich vooral voor jachtpartijen, hofleven en ander vermaak interesseert, stuurt nog een schitterend uitgedoste delegatie naar Frankrijk om hier te onderhandelen over een koninklijk huwelijk met een dochter van koning Karel VII…
Visegrád, tijd van Koning Matthias, fontein 15e eeuw
Er breken vervolgens in de herft van 1457 oproeren uit en “de hele natie schaart zich om de weduwe van Hunyadi”, Erzsébet Szilágyi, en haar broer. [Marczali, 148/149]. Zij roepen de Hongaarse Natie [de Standen] te wapen. [Szabó, 126] en het verzet breidt zich zo snel uit dat de koning moet vluchten. Zijn gezelschap neemt echter Matthias Hunyadi mee! Volkomen onverwacht sterft de jonge koning echter op 23 november 1457, en de geruchtenstroom komt opnieuw snel op gang. “Men” spreekt o.a. van vergiftiging door de Hussieten maar een onderzoek in Praag [1988!] wijst uit dat de Hongaarse koning aan een vorm van leukemie is overleden. In de kathedraal van Praag is hij begraven.
|