< Terug

4. Het verdeelde Hongarije vanaf 1526 tot ± 1700

4.2  De Reformatie in de 16e eeuw in Hongarije

Hoewel de slag bij Mohács in politiek en militair opzicht, maar ook in godsdienstige, kerkelijke zaken een breuk in de Hongaarse geschiedenis vormt, is er toch al vóór 1526 sprake van enige duidelijke onrust in de kerk van dit land. In 1521 wordt een pauselijke bul alom bekend gemaakt, waarin wordt gewaarschuwd voor de gevaarlijke opvattingen, de nieuwe leer van dr. Martin Luther uit Wittenberg in Duitsland. Het schijnt dat reeds dán via kooplui en studenten ook in Hongarije de nieuwe leer hier en daar wordt verbreid. In 1523 komt de rijksdag in Buda bijeen, die een “ketterparagraaf” aanneemt. Hierin heet het dat
de volgelingen van Luther streng gestraft zullen worden: “Lutherani comburantur” [lutheranen worden verbrand]. Ook dreigt de inbeslagname van de goederen van de aanhangers van “de nieuwe leer” van Luther, hoewel zij eerst nog formeel binnen de organisatie van de katholieke kerk blijven. [Gottas, 13].
De reden kan zijn dat in Hongarije niet alleen de prediking van Luther, maar ook zijn opvatting dat het Turkse gevaar nu eenmaal een straf van God is, waartegen men geen maatregelen kan nemen of hulp kan bieden, bekend worden! Luther staat hierin overigens niet alleen: het is duidelijk dat ook in Hongarije een samenhang wordt gezocht en gevonden tussen het diep verval van de oude kerk en de dodelijke militaire bedreiging van het hele christelijke Europa door de Turken en de islam.

top

Toch verneemt men niets van martelaren en andere personen die inderdaad zijn gestraft om hun “nieuwe” geloofsopvattingen. Wel bekend is dat koningin Anna, de vrouw [weduwe] van de bij Mohács omgekomen koning Lajos II, de nieuwe leer een goed hart toedraagt en enige sympathie voor Luther heeft. Ook koningin Maria, de dochter van Karel V en vrouw van koning Maximiliaan van Habsburg is na 1564 een steunpilaar van de hervorming.
Het blijkt echter dat ook in Hongarije de katholieke kerk van Rome in verval is geraakt, evenals in de rest van Europa: aan het hof heerste een overdadige weelde en pronkzucht, pracht en praal, waaraan vooraanstaande prelaten, de kerkvorsten, volop deelnemen. Genotzucht en egoïsme kenmerken de hogere standen, de gees-telijkheid streeft vooral naar wereldlijke macht, en velen van hen genieten grote rijkdom door hun funktie van bisschop, abt etc. Typisch voor Hongarije is ook het samengaan van een hoge kerkelijke funktie en een bepaalde familie met een erfelijke, adellijke titel. Kerkelijke autoriteiten spelen dus een politieke rol. Bisschoppen en abten spelen vaak een bijzonder grote rol in het politieke leven, en ook wat betreft de verdediging van het land heeft de kerk met haar rijkdom, tienden en grootgrondbezit, de enorme domeinen, een belangrijke rol, en kapittels en kloosters spelen een rol als notaris: hier wonen degenen die kunnen lezen en schrijven, en deze klerken verifiëren de echtheid van documenten.
Verder geldt het koninkrijk Hongarije vanouds als grensland van de westerse christenheid, het meest oostelijk gelegen deel van de ’latiniteit’, een bolwerk van de kerk, dat veel aktiviteiten natuurlijkerwijs richt op het zuiden en oosten, waar haar missie voorschreef om de schismatieke en heidense buurvolken te bekeren. Vele eeuwen beschouwden de Hongaren de oorlogen tegen hun buren als kruistochten en de verdediging van het vaderland werd in hun bewustzijn geïdentificeerd met het verdedigen van het christendom. [Makkai, 163].
Het centrale, koninklijke gezag in Hongarije was voor het drama van 1526 al voor een groot deel uitgehold, en de koningen konden de hoge adel, de magnaten met hun uitgestrekte grondbezit en hoge posities, niet of nauwelijks de baas. Geestelijken in Hongarije behoorden als persoon ook al tot de adelstand, d.w.z. waren persoonlijk vrij, en de bisschoppen en anderen behoorden tot de aristokratie, de hoge adel. De aartsbisschop van Esztergom [Gran], het hoofd van de katholieke kerk, gold als een soort onderkoning: in funktie stond hij direkt onder de koning. 
De slag bij Mohács betekent ook voor de kerk een ernstige slag, omdat ook veel bisschoppen, o.a. de primaat, omkomen. Daarna vindt er een verdere uitholling van het gezag van kerk en staat plaats. het gezag van de kerk daalt ook als blijkt dat de rivaliteit en de onderlinge verdeeldheid verder toenemen: de kerk heeft geen bindende funktie meer. Het doen en laten van ‘frater Győrgy’ [maar ook kardinaal!] Martinuzzi maakt duidelijk dat de kerk moet onderhandelen met de Oostenrijkse Habsburgers èn met de islamitische Turkse machthebbers om nog iets te redden, en het snelle sukses van de protestantse leer maakt duidelijk dat de rooms-katholieke geestelijkheid blijkbaar zeer weinig binding heeft met het ‘gewone’ volk, de boeren en lijfeigenen.
Al snel na de ramp bij Mohács wordt de nieuwe leer verder verbreid; verscheidene Hongaren die in Duitsland studeren of er handel drijven, komen terug en verkondigen enthousiast wat hen door volgelingen van Luther is verteld. Veel eenvoudige predikers, leraren en anderen, trekken door het land, en spreken in de volkstaal met de mensen, waardoor ze veel gehoor krijgen bij de eenvoudige arme bevolking. Zij spreken de taal van het volk, en leven als het volk, ze geven een voorbeeld van eenvoud en offervaardigheid. Hier en daar worden al in de jaren na 1520 gemeenten gevormd, waar de kerkdienst volgens de nieuwe leer wordt gehouden, waar het misoffer en het Latijn in feite worden afgeschaft, waar de uitleg van het Woord in het centrum van de dienst staat en waar het celibaat ook als ballast wordt beschouwd. In veel gevallen steunen rijke edelen de kerkhervorming, maar soms laten edelen ook al merken dat ze belang hebben bij de secularisatie van kerkelijke goederen, evenals dat elders in Europa gebeurt. Ook van stadsbesturen krijgen de aanhangers van ‘de nieuwe leer’ wel steun en/of bescherming, maar de kerkelijke gemeenten staan op zichzelf zwak, en zoeken dus een band met buurgemeenten. Vanaf ± 1545 worden vervolgens vergaderingen van [evangelische] predikanten gehouden over allerlei kerkelijke, dogmatische en liturgische e.a. zaken die moeten worden geregeld. Men begint synodes bijeen te roepen of vergaderingen  op niveau van het comitaat [= provincie, graafschap].

Deel van een Turkse zuil, Buda, 16e eeuw.

top

Al snel worden ook theologische opleidingsscholen gesticht, vaak met een zeer ruime financiële steun van een adellijke familie. In Pápa wordt al in 1531 de Latijnse school omgezet in een protestantse theologische
school, en in 1536 wordt in Sárvár-Újsziget door de eerder genoemde Tamás Nádasdy een hogeschool en een drukkerij voor Hongaarstalige en vooral theologische en kerkelijke boeken gesticht. Het is de eerste Hongaarstalige drukkerij in het land. Een der belangrijkste medewerkers hier is de humanist János Erdődy [= Johannes Sylvester], een leerling van Melanchthon en navolger van Erasmus. [┼ 1560]. Hij vertaalt het hele Nieuwe Testament uit het Grieks in het Hongaars en geeft dat in 1541 uit. Later wordt hij professor in het Hebreeuws in Wenen, leraar in Debrecen en predikant in Lőcse [Leutschau, tgw. Levoca, Slow.]. Al in 1539 geeft Erdődy zelfs de eerste Hongaarse grammatica in Sárvár uit. In 1538 wordt in Debrecen ook een protestantse hogeschool opgericht en in 1549 gebeurt hetzelfde in Sárospatak, die de steun krijgt van Péter Perényi, een [eerder genoemde] rijke edelman.
De protestantse leiders zien met andere woorden het enorme belang in van de volkstaal. Voortaan moeten ook ‘leken’ de Bijbel als de basis van het geloof, in de moedertaal kunnen lezen! Overigens hebben Tsjechische Hussieten in Noordwest Hongarije al in het begin van de 15e eeuw het eerste deel van een evangelie in het Hongaars geleverd, waarvan een deel [als manuscript] is blijven bestaan.
Maar niet alleen de bijbel verschijnt in de Hongaarse taal; ook de eerste boeken over sprookjes [1536], wereldgeschiedenis [1559], mathematica [1575], botanica [1578], en na de grammatica van Erdődy ook een woordenboek [1585]. Zelfs doen de protestanten in Zevenburgen pogingen om de orthodoxe Roemenen hier te bekeren tot de nieuwe leer; de eerste drukkerij voor Roemeenstalige literatuur wordt al in 1529 in Kronstadt [Brassó,. tgw. Brasov, Roem.] opgericht, en later komt een dergelijke drukkerij tot stand in Hermannstadt [Szeben, Sibiu]. Ook worden hier psalmen [1570], de evangeliën [1582] en Luthers catechismus in het Roemeens vertaald en uitgegeven, evenals later het hele Nieuwe Testament.
Veel sukses hebben de nieuwe opvattingen van Luther vooral bij de Duitstalige inwoners van Hongarije en Zevenburgen [de Saksen]. In Opper-Hongarije neemt een synode van vijf koninklijke vrije steden, o.a. Kassa [tgw. Kosice], Lőcse [Levoca], Bártfa [Bardejov] en Eperjes [Presov], waar de burgerij voor een groot deel Duits is, in 1549 de Lutherse confessie aan, en voert het bestuur dus de lutherse leer officieel in.
Ook in Zips [Szepes, Spis] dat voor een belangrijk deel door Duitsers wordt bewoond, en in de mijnsteden zoals Selmecbánya [Schemnitz, Banská Stiavnica], Kőrmőcbánya [Kremnitz, Kremnica] en Besztercebánya [Neusohl, Banská Bystrica] krijgt de Lutherse leer veel aanhangers bij de vnl. Duitstalige burgerij.
Johannes Honterus, 1498-1549, de leider van de lutherse Duitsers [Saksen] in Zevenburgen organiseert in het autonome gebied van deze kolonisten [één der drie “naties” van Zevenburgen] al in 1542/44 een ”Evangelische kerk” nadat de heerschappij van de Habsburgers voorlopig is verdwenen. Deze kerk omvat vrijwel alle Saksen in het vorstendom en handhaaft zich zelfs de eeuwen door als zelfstandige organisatie.
Eigen scholen, drukkerijen, boeken tijdschriften, en andere godsdienstige en culturele verworvenheden zorgen ervoor dat de Zevenburgse Saksen nog meer dan vroeger zich onderscheiden door hun welvaart en ontwikkeling. Honterus is na zijn studie in 1533 naar Kronstadt [Brassó] teruggekomen waar hij al snel daarna in 1535 een drukkerij sticht; van 1544 tot zijn dood in 1549 is hij predikant in deze stad en geldt als beroemd geleerde, dichter, boekdrukker, pedagoog, jurist, geograaf, leraar en theoloog. Honterus wekt door dit alles ook het nationale bewustzijn van de Duitsers op en komt in de eerste plaats op voor de belangen der Saksen, maar de haat tegen ‘de Duitsers’ in het algemeen is in Hongarije wel een obstakel voor de verspreiding van Luthers ideeën. [Makkai, 163].
Kort na de dood van Honterus verspreidt men hier ook de catechismus van Luther en een soort handleiding voor de Evangelische kerk, het “Reformationsbüchlein”, evenals een ”Kirchenordnung aller [!] Deutschen in Siebenbürgen” in 1550. Het bewust bevorderen van de belangen van het ‘nationale bewustzijn’ van de Saksen, als een der drie officieel erkende naties in Zevenburgen, roept sinds 1526 ook al vraagtekens op. Men komt in Hongarije al in de 16e eeuw met wederzijdse verwijten. In Sebastian Brandts “Weltbuch” [Tübingen, 1534] staat al te lezen: “Diess lands [Hongarije] ist habhafig und mechtig an vihe, aber ein trewlos glaubbrüchig unbestendig volck, wie man täglich erfahrt”, en in Duitse historische volksliederen vindt dit ook z’n neerslag:
Man mischt uns kalk unter den wein, das muss des landsknecht trinken sein.
Damit tun uns vergeben, also kunmpt mancher landsknecht in Ungarn wol umb sein leben”….. [Joh. Weidlein, zie hieronder].

top

Aan de andere kant vindt men in Hongarije al in deze tijd degenen die ervan overtuigd zijn dat het land alleen door de Habsburgse koningen van de Turken kan worden verlost.
Het is echter ook sommige meer ontwikkelde Hongaren in de 16e eeuw al duidelijk dat het autonome vorstendom Zevenburgen, onderdeel van de Hongaarse kroon, ondanks de schatplichtigheid aan de Turken toch [dankzij o.a. het laveren van de opportunistische kardinaal en primaat Martinuzzi] erin is geslaagd om bijvoorbeeld de Turkse garnizoenen buiten de deur te houden en een aantal jaren later zelfs als lichtend voorbeeld van godsdienstvrijheid in heel Europa bekend wordt, hóever het ook van de Europese cultuurcentra is verwijderd…
Al zijn er tot dan toe alleen meningsverschillen tussen Magyaren en Duitsers in Hongarije geweest, als gevolg van het stationeren van keizerlijke troepen in Hongarije, die ter verdediging van de door de regering in Wenen gebouwde grensvestingen waren ingezet, ook botsingen, conflicten tussen de Magyaren
en de Duitsers in het land. Het feit dat er sinds 1526 Habsburgers op de Hongaarse koningstroon zitten, die in Hongarije als vreemdelingen, als Duitsers worden beschouwd, die de Magyaren de oude vrijheid, d.w.z. de gouden vrijdom van belasting van de adel wilden beperken, maakte de onenigheden nog dieper, die zich langzaamaan tot haat ontwikkelden. De Habsburgers werden daarbij steeds ”német nemzet”, Duitse natie, genoemd. De Turk en de met hem verbonden Magyaarse “Vrijheidshelden” verwoestten het land, vernietigden haar bevolking, leverden vele duizenden Hongaren aan de Turken als slaven uit, en alleen in de door keizerlijke troepen verdedigde gebieden van noord- en west-Hongarije kon de oude bevolking verder bestaan. Ook oude monumenten zijn alleen in dit gebied bewaard gebleven. [Das Bild der Deutschen in der ungarischen Literatur, Joh. Weidlein, in Der Donauraum, 1977].
Toch wordt deze overtuiging al in de 16e en 17e eeuw lang niet algemeen in Hongarije door iedereen gedeeld: dezelfde Habsburgse koningen laten immers voortdurend merken dat ze ook in hun koninkrijk Hongarije niet alleen oude rechten willen beperken, maar ook de godsdienstvrijheid volledig te niet willen doen. Bovendien blijkt dat al in dezelfde tijd niet zelden ontwikkelde en geleerde inwoners van Hongarije zich ondanks hun zogenaamde ‘buitenlandse [b.v. Zuid-Slavische of Duitse] afkomst’, toch volledig identificeren met de Hongaarse zaak, die niet alleen in dát land geldt als een zaak van nationale vrijheid tègen zowel de Ottomaanse [de Turkse] en de Habsburgse [Duitse] heerschappij, die beide worden ervaren als vreemd en buitenlands. Maar zowel de Turken, die zoals bekend veel verwoestingen aanrichten en regelmatig strooptochten in het weerloze land houden, waarbij duizenden mensen worden gedeporteerd, als generaals in Habsburgse dienst richten met hun huursoldaten in Hongarije enorme schade aan.
Een voorbeeld van de identificatie met het Hongaarse vaderland is een andere Zevenburgse Saksische kerkleider, Gáspár Heltai [waarsch. aanvankelijk Kasper Helth], geb. 1490/1510 in Hermannstadt [Szeben], ┼ 1574] die ook studeerde in Wittenberg. In 1545 wordt hij naar Klausenburg [Kolozsvár, tgw. Cluj] als predikant beroepen, en sticht in deze stad ook een drukkerij. De stad speelt door de vele aktiviteiten van Heltai weldra een grote rol als centrum van Hongaarse cultuur en godsdienst. Heltai laat hier o.a. een gezangenbundel uitgeven en een catechismus, hij vertaalt zelfs een groot deel van het Oude Testament en het hele Nieuwe Testament in de Hongaarse taal [± 1551 tot 1562/65], zorgt voor uitgave van een psalter [1560], en een “Canzionale, een Boek van historische ballades” [1574], dat de ballades van zes verschillende troubadours uit de 16e eeuw bevat, waarmee hij deze literaire vorm in Hongarije introduceert: De “historische ballade” is hiermee een typische 16e eeuwse vorm van historische literatuur, geschapen door de situatie aan de nieuwe grens, die door de Turkse verovering van een groot deel van Hongarije is geschapen. Deze vorm van ballades is heel anders dan de middeleeuwse, en veel meer gebaseerd op de werkelijkheid. Ze heeft de bedoeling om historische gebeurtenissen uit het recente verleden te bewaren voor het nageslacht en ze bekend te maken bij de massa, die hongerig is naar inspiratie door rondzwervende barden. Tinódi Lantos en Bakfark [zie hierboven] kunnen worden beschouwd als de beste volgelingen van Heltai.
Heltai geeft ook een “Kroniek over de daden der Magyaren” [na z’n dood, 1575] uit, die wordt beschouwd als de vertaling van de “Rerum Ungaricum Decades”, de geschiedenis van Hongarije van de belangrijke Italiaanse humanist Bonfini [15e eeuw]. Heltai vertaalt Bonfini evenwel niet letterlijk, want veel van de katholieke trekjes [ontleend aan de legenden van de Hongaarse heiligen] haalt hij eruit en vervangt de humanistische stijl van Bonfini door zijn eigen Magyaarse stijl. Ook reorganiseert Heltai de hele struktuur van Bonfini’s werk, en verandert de periodisering., en voegt er een deel over de 16e eeuw, waarbij hij zich deels baseert op Brodarics en Zsámboky’s eerdere werk en op zijn eigen ervaringen, eraan toe. Zelfs schrijft Heltai zijn eerste toneelstuk in het Hongaars, een dialoog “Over de schadelijkheid van de dronkenschap en de gulzigheid” [1552] met uiteraard een moraliserend  doel!

Sommige edelen in Zevenburgen wilden los van de keizer en koning optreden,
zoals Bocskay

top

Zo wordt Heltai de leider van de kerkhervorming in Kolozsvár en verbindt kerk en cultuur. Hij is de eerste die de filosofie van het “Magyaarse protestantisme” voor de hele Hongaarse geschiedenis hanteert, en hij vertegenwoordigt ook de belangen en de cultuur van Hongaarse burgers in de steden, nog wel in de Hongaarse taal. Dit is des te meer een grote prestatie omdat Heltai als Sakser in Zevenburgen is geboren en pas als volwassene is geassimileerd. [Vardy, 14]. Later kiest hij echter niet meer voor Luther of Calvijn, maar voor de “unitariërs” van Ferenc Davidis.   
De “Hongaarse Luther” is evenwel Mátyás Dévai Bíró [± 1500-1545 in Debrecen]. Hij studeert eveneens in Wittenberg en ook in Kraków van 1523 tot 1529, maar wordt wegens zijn sympathie voor Luther van 1531 tot 1533 gevangen gezet, kort nadat hij in Buda als prediker werkzaam is geweest. Ook iets later, ± 1535 zit hij gevangen, in Kassa, en verblijft enige tijd buiten Hongarije in ballingschap. Verschillende lange reizen maakt hij o.a. naar Bazel en naar Neurenberg, waar hij de universiteit bezoekt. In Bazel komt hij min of meer onder invloed van de Zwitserse hervormer Zwingli en knoopt contacten met hem aan. Vanaf 1535/36 werkt hij in de drukkerij van Sárvár, die onder leiding van János Erdődy en onder bescherming van de paladijn Tamás Nádasdy staat.
Maar tenslotte gaat Dévai Bíró zijn eigen gang en vestigt zich toch weer in Debrecen en in Nagyvárad [tgw. Oradea], in het oosten, waar hij een belangrijke plaats in de kerkelijke organisatie inneemt. In 1545 organiseert hij de eerste synode, in Erdőd bij Nagyvárad, waar onder grote invloed van Dévai Bíró een confessie [nodig als duidelijke omschrijving van de godsdienstige opvattingen] wordt opgesteld.Van zijn hand verschijnen ook de eerste calvinistische geschriften in de Hongaarse taal, maar er is in deze jaren nog geen sprake van een duidelijke scheiding tussen volgelingen van Luther en Calvijn. De volgelingen van de beide grote kerkhervormers zijn het niet helemaal eens over b.v. de avondmaalsopvattingen en over de houding ten opzichte van de staat, de overheid, maar over de hoofdzaken, n.l. het bestrijden van de leer van de katholieke kerk van Rome is men het wèl eens. Mátyás Dévai Bíró schrijft in 1538 ook nog een ”Orthographia Ungarica”.
Een andere belangrijke en bekende protestantse leider is Péter Bornemisza [1535-1585], die “met kop en schouders boven de anderen uitsteekt”. ”In nauwelijks tien jaar [vanaf 1573] vloeide er een zestal prekenbundels uit zijn pen, waarvan er slechts één  beneden de 600 bladzijden blijft, maar meerdere liepen tot over de duizend”. Bornemisza schrijft ook gezangen en geeft die uit, en hij staat als een zeer geleerd, veelzijdig en belezen man bekend. Literatuur, zoals een bewerking van het klassieke drama “Elektra” [1558], de geschiedenis en de religie vormen het onderwerp van zijn werk, maar Bornemisza heeft ook een rijke fantasie en een zekere breedsprakigheid, die hem tot de meest vruchtbare schrijver van zijn tijd maken. Wel werkt hij meer in de breedte, en minder in de diepte dan Méliusz Juhász.
Mihály Sztárai [┼ 1575] is een populair prediker in West-Hongarije; hij is student en magister in de theologie geweest aan de beroemde universiteit in Padua. Eerst treedt hij in de franciscaner orde in, maar al spoedig sluit hij zich aan bij de hervorming en gaat in zijn preken en polemische geschriften, zoals “Papok házassága” [Het priesterhuwelijk, 1550] en “Az igaz papság tükre” [Spiegel van het ware priesterschap, 1559] fel tekeer tegen de misstanden in de oude kerk. Hij vertaal ook de psalmen en maakt een gezangenbundel.   
István Szegedi Kis [Szeged, 1505 - 1572] studeerde in Wenen en Kraków; in 1544 wordt hij doctor in de theologie te Wittenberg. Eenmaal terug in Hongarije werkt hij vooral in de buurt van z’n geboortestad in het zuidoosten van het land. Hij wordt nogal tegengewerkt door kardinaal Martinuzzi die intussen de belangrijkste leider van kerk en staat in het land is geworden! Kis wordt ook gearresteerd en gevangen gezet, maar wordt vrijgekocht. Dan wordt hij een zeer vooraanstaand, gezaghebbend theoloog en kerkleider, en men vraagt hem geregeld om als scheidsrechter aanwezig te zijn bij theologische twistgesprekken. Enkele theologische handboeken verschijnen ook van zijn hand, en worden na zijn dood uitgegeven en soms vertaald: in het Frans, Duits en Engels! Hij is ook kerkelijk opzichter geweest van het Donau-gebied [Debrecen en de wijde omgeving], wanneer de [hervormde] kerk eenmaal is georganiseerd. Dan is Szegedi Kis al een overtuigd calvinist, of zoals men in Hongarije vaak zegt: “van de Helvetische confessie”. Samen met Szegedi Kis is Márton Kálmáncsehi Sánta [+ 1557], een vroegere kanunnik uit Gyulafehérvár [Alba Iulia], na de dood van Bíró een der belangrijkste calvinistische kerkelijke leiders.
In Opper-Hongarije is vooral Gál [Gallus] Huszár [┼ 1575] een bekend protestants leider, maar na een proces en gevangenschap gaat hij naar Pozsony [tgw. Bratislava]. Ook hij publiceert en drukt zelf een gezangenbundel en prekenbundels. Wegens moeilijkheden vlucht hij tenslotte naar Debrecen. Minder bekend geworden zijn o.a. István Kopácsi [┼ 1562?], die het Collegium [de theologische school] van Sárospatak opricht, prof. is en ook toneelstukken schrijft. Ook hij was eerst franciscaner monnik; verder András Szkharosi Horvát [16e eeuw], eveneens franciscaner monnik, dichter en prediker; die bekend is hij omdat hij zich inzet voor de lijfeigenen!
Opmerkelijk is dat de kerkhervorming in Hongarije weliswaar eerst, vanaf ± 1530, de richting van Luther opgaat, maar dat ze vanaf 1545/50 duidelijk meer in de richting van de Franse reformator Calvijn gaat. De “Augsburgse Confessie” van de Evangelische kerk wordt eerst in verschillende delen van Hongarije wel ingevoerd, maar in 1559 [officieel in 1564/67] wordt de “Helvetische Confessie” door de kerk van Zevenburgen en van het oosten van Hongarije [de door de handel relatief welvarende ‘boerenstad’ Debrecen en de wijde omtrek, het Tisza-gebied] aanvaard en in het Hongaars vertaald. Voor het andere specifieke calvinistische kerkgeschrift, de Heidelbergse catechismus, geldt hetzelfde: die wordt in 1566 in het Hongaars vertaald. Omdat de Hongaren calvinisten worden [met hun kenmerkende opvattingen over het avondmaal en de predestinatie] komen de Saksen, die evangelisch [luthers] blijven, in 1564 openlijk apart te staan, en nemen een confessie van Hermannstadt [Szeben, Sibiu] aan.

top

De verandering in gezindheid, van Luther naar Calvijn in de jaren na 1545, lijkt ook samen te hangen met het optreden van de Habsburgse keizer [vanaf 1556] en koning Ferdinand: in Duitsland hebben de protestanten in 1547 een gevoelige nederlaag geleden en dan blijkt dat Ferdinand de hervorming wil breken. In 1548 neemt de rijksdag in Pozsony [Pressburg] een wet aan tegen de ketters, “anabaptisten, wederdopers en sacramentariërs”, d.w.z. aanhangers van Zwingli en Calvijn. [Gottas, 3]. Men voelt zich vervolgens wel gedwongen om een confessie op te stellen, om “de verdenking van ketterij af te wenden” [idem] en het blijkt dat vooral de mijnsteden in delen van Opper-Hongarije [tgw. Slowakije] zich samen sterk voelen en een confessie, naar het voorbeeld van de Duitse “Confessio Augustana” opstellen.
Uit het voorafgaande blijkt al dat een aantal Hongaarse protestantse leiders zelf ook een soort proces van rooms-katholiek via luthers naar calvinistisch hebben meegemaakt, en een relatief groot aantal aanhangers der hervorming, vooral in Zevenburgen, sluit zich tenslotte zelfs aan bij de “unitariërs” of “socinianen”. In 1557 is al 2/3 der bevolking van Hongarije protestant, en er zijn nog slechts drie magnatenfamilies [de rijkste grootgrondbezitters] katholiek! [Gottas, 2]. Merkwaardig is dat de Hongaarse calvinisten [de Gereformeerde of Hervormde kerk], als enige in de wereld, vanaf het begin vasthouden aan de funktie en titel van bisschoppen!
De rooms-katholieke kerk van Hongarije leidt in het midden der XVIe eeuw zelfs al een marginaal bestaan: de ‘oude kerk’ is hier en daar zelfs in feite verdwenen. Haar eigendommen zijn praktisch overgenomen door overheid en adel, bisschoppen zijn soms gehuwd of ze zijn gevlucht, hun zetels zijn vaak jarenlang onbezet. Toch worden b.v. door de rijksdag nooit wetten aangenomen die deze nieuwe situatie ook legaliseren; weliswaar is János Zápolya  tegenover de protestanten zeer gematigd en zijn zoon János Zsigmond wordt zelf protestant [tenslotte: unitarisch!], maar in het Habsburgse deel, het koninkrijk in het westen van het land, wordt de kerk van Rome toch gesteund door de heersende Habsburgse koningen. Zij kunnen voorlopig nog weinig beginnen tegen het protestantse geloof, want verreweg de meeste adellijke grondbezitters beschermen zelf hun protestantse boeren en lijfeigenen en zijn zelf ook protestant geworden! Dat levert hen landgoederen van de kerk op en tegelijk kan men de revolutionaire geest onder de arme boeren tegengaan, en de demokratische idealen van m.n. de calvinistische reformatie worden in Hongarije door diezelfde adellijke machthebbers vaak uitgelegd als beperking van de koninklijke macht. De hervormers en predikers die meestel uit de steden en plattelandssteden komen, hebben vanaf het begin de wensen van de boeren en burgers tot uitdrukking gebracht en de landheren, die de lijfeigenen exploiteren en het land zo te gronde richten, scherp bekritiseerd. Maar later waarschuwen ze onderdrukte boeren ook om geduldig en gehoorzaam te zijn! Zo blijven de landheren in Hongarije toch wel aan de macht. zij het nu vooral als ‘beschermers van het geloof’.
Dat het calvinisme [‘de Helvetische confessie’] juist in Hongarije zoveel aanhangers heeft gekregen, in tegenstelling tot alle buurlanden in het centrum van Europa, hangt nauw samen met de politieke situatie. Het lutherse kerktype, in Hongarije ook bekend als “het Duitse geloof” of ‘de Augsburgse confessie’, is vaak van de overheid afhankelijk en onderhoudt nauwe banden met de vorst, de overheid. De “overheid” van het koninkrijk Hongarije zetelt echter buiten het land: in Wenen, en wordt juist door de adel en ook de rest van de bevolking als vreemd element, buitenlands, ervaren. Op den duur vereenzelvigt de Habsburgse dynastie zich geheel met de katholieke kerk van Rome, en al in diezelfde tijd, in de XVIe eeuw, wordt het calvinisme beschouwd als ”a magyar vallás”, het Hongaarse geloof!! Tegen het einde van de XVIe eeuw is Hongarije zelfs voor 80 à 90 %  protestants, en met name calvinistisch, geworden, en er zijn n.b. 900 evangelische [lutherse] gemeenten, vooral in de Slowaakse en Duitse delen van west- en noord-Hongarije. Déze situatie is alleen te vergelijken met een ander, in deze tijd ook nog altijd wat rebels [en zelfs al ruim een eeuw Hussitisch!] Habsburgs gebied, n.l. het koninkrijk Bohemen.

De Hongaar János Silvester vertaalde het Nieuwe Testament al in 1541 in het Hongaars.

top

Van de 168 scholen in Hongarije zijn er 134 [80 %] protestants, en van de 30 drukkerijen in het land zijn er 29 protestants. Tot ± 1606 worden er in dit land totaal ongeveer 500 verschillende boeken gedrukt en uitgegeven, waarvan 90 % door de protestanten! Juist het protestantisme heeft de volkstaal zeer krachtig gepropageerd en daardoor een enorme invloed gekregen op de ontwikkeling van de cultuur. De reformatie is in Hongarije, net zoals in de andere landen van Europa, een in het geheel genomen spontaan, natuurlijk proces: van enig tegenwerking is nauwelijks sprake, gemeenten en synodes worden vanzelf en van onderaf, door de gelovigen en hun geestelijke leiders zelf, in het leven geroepen, en kerkelijke/godsdienstige literatuur en lektuur wordt naar behoefte gedrukt en uitgegeven. Die behoefte aan beleving van de godsdienst in de volkstaal lijkt overigens enorm: eerder waren immers weinig spontane akties [uitgaven, publikaties] door de kerk erkend dan na een lange formele procedure. Bovendien bleef Latijn in de kerk altijd nummer één!
Omdat veel edelen, aristokraten van de allerrijkste families zoals Nádasdy, Erdődy, Thurzó, Révay, Zrínyi, Perényi, protestants zijn geworden, komt er ook veel geld voor het drukken en uitgeven van boeken beschikbaar. Veel Hongaarse studenten blijven naar Duitse universiteiten, zoals die te Wittenberg, gaan om er hun in het land zelf begonnen theologische studie te voltooien. De predikanten der calvinistische kerk staan over het algemeen bekend als ontwikkeld en ijverig, en juist door hun scholen en hun kerkgezang staan de Hongaarse calvinisten bekend. Als de eigenlijke stichter der “Hervormde kerk [“Református egyház”] van Hongarije” geldt Péter Méliusz Juhász [± 1536-1572], de opvolger van Kálmáncsehi Sánta. 
Ook hij studeert eerst in Wittenberg en wordt een aanhanger van Luther, maar hij komt ook in aanraking met de opvattingen van Bullinger en Calvijn, en wordt dan een hartstochtelijk en onvermoeibaar aanhanger van deze laatste. Vanaf 1561 heeft hij zeer veel gepubliceerd, meer dan 30 à 40 boeken, en hij laat zich gelden als een scherp criticus en een goed organisator van de kerk. Voor de ‘orthodoxe’ calvinistische leer, de belijdenis en de organisatie spant hij zich erg in en met weergaloze ijver, ongekende hartstocht en ongeëvenaard talent stelt hij de kerk en haar belijdenis veilig tegen allerlei dwalingen. [Dekker, 40]. Méliusz Juhász vertaalt ook delen van de Bijbel, laat een prekenbundel publiceren en wordt op ongeveer 20-jarige leeftijd al predikant in Debrecen. Al op ongeveer 25-jarige leeftijd wordt hij bisschop van het kerkdistrikt van de Tisza, Oost-Hongarije, met Debrecen als centrum.
“Op de kansel was hij vol van ira et studio. Geweldig kon hij te keer gaan tegen de dwalingen en de zonden van zijn tijd. Als hij op de kansel fulmineerde.. dan boog de gemeente het hoofd, zoals een korenveld buigt wanneer de stormwind giert over de vlakte. Toch kon hij ook weer de bekommerden en nooddruftigen heerlijk vertroosten. Uiterwaard sprak hij meer over de dwalingen in de leer dan over de afwijkingen in het leven; alhoewel hij toch ook met nietsontziende vrijmoedigheid hoog en laag op de zonden wees en strafte. Zo is het zelfs voorgekomen dat hij een edelman, aan wie een van zijn boeken was opgedragen, in datzelfde boek, waarvoor die edelman dus blijkbaar de kosten had gefourneerd, ernstig over zijn gebreken onderhield…. Hij spoorde de rijken voortdurend aan, ook de vorsten van Zevenburgen spaarde hij niet, om voldoende fondsen aan te leggen voor de uitgave van de nodige geschriften. Zijn ambtgenoten die niet schreven deed hij in de ban. “Schrijft,” riep hij hun toe, “uw preken uit; geeft uw gedachten in druk; ze roepen dan veel luider, en lopen verder dan uw woorden, en spreken nog na uw dood”. Een golf van literatuur is van deze man en door deze man uitgegaan over de Hongaarse landen….. Zelden zal men iemand vinden die zijn medemens zó de waarheid durft te zeggen als deze prediker…. maar zijn scherpste wapens gebruikt hij tegen de roomse kerk, althans in zijn commentaar op de brief aan de Colossenzen, dat in 1561 uitkwam. Hierin gaat hij vooral tekeer tegen de paus. Later trekt Méliusz vooral tegen de unitariërs en hun voorman Ferenc Davidis ten strijde. [Dekker, 40-42].
Als zeer invloedrijk kerkleider is ook Juhász betrokken bij de “godsdienstgesprekken”, die in navolging van wat in Duitsland al eerder plaatsvond, de bedoeling hebben om de protestanten onderling tot eenheid te brengen. Dit is wat Hongarije betreft nooit gelukt. Hier [en in Zevenburgen] blijven de “evangelische” [lutherse, Augsburgse] en de “hervormde” [calvinistische, Helvetische] kerken vanaf de 2e helft der 16e eeuw altijd gescheiden, hoewel de calvinisten veel meer aanhang in Hongarije houden; zelfs krijgt nog een derde protestantse stroming aanhangers: vanuit Polen komen “socinianen” naar Zevenburgen, vooral in de tijd dat István Báthory zowel vorst van dit gebied als koning van Polen is, en er tussen beide landen meer contacten bestaan. Deze “socinianen” worden meestal unitariërs genoemd, omdat ze de drieëenheid van God [en daarmee de goddelijkheid van Christus] loochenen. Nog altijd wonen er enkele tienduizenden Unitariërs in dit gebied, midden in het huidige Roemenië. 

top

De meest bekende leider van hen is Franz [Ferenc] Davidis [van Duitse afkomst, Hertel], geb. in Kolozsvár [Cluj] in 1510/20 en overleden in de gevangenis van Déva in 1579. Hij staat bekend als een groot redenaar, en goed predikant -ook hij publiceert enkele prekenbundels - en als een nuchter en verstandig, maar zeer kritisch, vurig en fel persoon. Hij is wel tweetalig, maar vanwege z’n voorkeur voor het Hongaars wordt hij volgeling van Calvijn [Makkai, 166]. Als zovele protestantse leiders is hij aanvankelijk rooms-katholiek, vervolgens luthers en dan calvinist. Zelfs is hij enige tijd [geref.] bisschop in Kolozsvár, en geniet veel aanzien. Maar al is in 1564 de Heidelberger catechismus door de kerk van Zevenburgen aangenomen, Davidis voelt zich steeds dieper in de waarheid ingeleid, en begint weldra de onvoldoende van dit leerboek in te zien.
In 1566 laat hij deze catechismus van de dwalingen zuiveren en geeft die uit onder de titel: “Catechismus van de kerken van God in Hongarije”. Hij bekritiseert hierin de kerkelijke leer en Méliusz Juhász ziet zich dan gedwongen om in Kolozsvár vanaf ± 1565 een verbitterde woordenstrijd met hem en zijn “pestleer van de antichrist” te voeren. Als rationeel, zakelijk en kritisch mens aanvaardt Davidis geleidelijk een aantal “gevestigde” orthodoxe opvattingen –zoals de godheid van Christus- niet meer, en wordt ± 1564/67 onder invloed van Giorgio Blandrata [de lijfarts van vorst Zápolya en aanhanger van Michaël Servet, die op bevel van Calvijn in Genève is ter dood gebracht!] unitarisch, of wel ”anti-trinitarisch”.
Met Méliusz Juhász voert hij in Nagyvárad [1567] en in Gyulafehérvár [Alba Iulia] 1566 nog wel een “godsdienstgesprek” [dispuut] maar dat levert geen oplossing: Méliusz en de dogmaticus Davidis weten elkaar absoluut niet te overtuigen, maar Davidis wordt tenslotte opgesloten en sterft in 1579 de gevangenis, hoewel hij tot het laatst toe van zijn opvatting diep overtuigd blijft. In zijn cel schrijft hij nog: ”Noch het kwaad, noch de donder van de paus, noch het Kruis, noch de gedachte aan de dood kunnen de voortgang van de waarheid stuiten. Ik heb geschreven wat ik in het hart en geweten voelde en in ben overtuigd dat na mijn dood de dwalingen der valse profeten zullen verdwijnen”…[Dekker, 43].
Davidis krijgt in Zevenburgen veel volgelingen, en zelfs János Zsigmond Zápolya beschermt hem en wordt unitarisch. Vanaf 1569/70 vormen de unitariërs in Zevenburgen een min of meer aparte organisatie, die zich [vooral later] kenmerkt door een humanistische inslag en een optimistische visie op de mens. Davidis belandt zelf uiteindelijk in de gevangenis, omdat men zijn denkbeelden, die nog afwijken van de échte unitariërs en meer aansluiten bij de mystieke profetie van een “duizendjarig rijk”, tenslotte toch gevaarlijk vindt. Davidis zelf gaat dus meer en meer de kant uit van mystiek en spiritualisme, en houdt er, vindt men, sektarische opvattingen op na. Maar dat speelt zich af, enkele jaren nadat de landdag van Zevenburgen al heeft besloten om, uniek, als 1e in Europa, in 1557 en 1564 godsdienstvrijheid in te voeren voor katholieken, calvinisten en lutheranen “voor de rust van het rijk”, en vervolgens in 1571 ook voor unitariërs, op voorstel van Davidis!
In 1557 proclameert de landdag in Torda [Turda] al  dat  ”iedereen  die  godsdienst  mag  aanhangen die hij
wenst, mits hij anderen respekteert”, en in 1568/71 bepaalt de landdag dat de vier bestaande religies [als religiones receptae] volledige vrijheid genieten: ze hebben gelijke rechten en ook afgevaardigden in de Standenvergadering. Het grootste kerkgebouw is voor de gemeente met de meeste leden, en de secularisatie van kerkelijke goederen [b.v. die van de bisschop van Gyulaféhérvár [Alba Iulia of Weissenburg, het feitelijke bestuurscentrum van Zevenburgen], betekent een krachtige steun voor de hervorming. De bisschopszetel is daarna zelfs een tiental jaren vakant, en dan leggen leken nogal eens beslag op kerkelijke grond. [Makkai, 164]. Voortaan kent Zevenburgen dus officieel drie nationes [van Magyaren, Székler en Duitsers]en vier religiones [zie hierboven]. Ook op het gebied van de taal is er geen sprake van rivaliteit; de hogere klassen spreken Latijn, Duits of Hongaars. De -historische- vrijheid van godsdienst in Zevenburgen  is overigens [Makkai, 165] ook te danken aan de aarzelende houding van vorst János Zsigmond Zápolya [+ 1571], die eerst sympathie heeft voor de hervorming en later meer speciaal voor de unitarische ideeën van Ferenc Davidis. Na de dood van Zápolya wordt de hoofdman van Nagyvárad [Oradea, Roem.], István [IV] Báthory [1533-1586] tot vorst van Zevenburgen gekozen; hij was opperbevelhebber van Zápolya.
Hij is in principe wel rooms-katholiek, maar hij is ook objektief en praktisch, en gebruikt geen geweld tegen de protestantse meerderheid in z’n gebied. Wel oefent hij censuur op unitarische geschriften uit, ontslaat de zeer onverdraagzame Davidis als hofprediker en verbiedt de unitarïers. Davidis kan immers over de katholieke kerk en het pausdom alleen met een diepe, buitengewone haat spreken.
Toch blijft Davidis zeer onverdraagzaam en bereikt dat de synode van Torda in 1578 zich openlijk tegen de kinderdoop uitspreekt en een vrije uitleg van de bijbel toelaat. Dat betekent in dit geval dat nog meer extremisme en verdeeldheid mogelijk wordt. Báthory wil dan een proces tegen Davidis en heeft daarbij de steun van gematigde unitariërs [1579]; hij laat hem opsluiten, en na een proces wordt de oude en zieke Davidis tot levenslang veroordeeld, maar sterft in de gevangenis in Déva.

top

De gematigde unitariërs erkennen vervolgens d.m.v. een “Consensus” weer de godheid van Christus, maar de ideeën van Davidis -die ook een duizendjarig rijk verwacht en “de ongelovigen” wil vernietigen - blijven toch wel bestaan: volgelingen van hem gaan steeds meer in ‘judaïserende richting’, en worden tot een sekte; de sabbatisten, die de zaterdag als verplichte rustdag zien. O.a. een kleine groep Székler-Hongaren die altijd al opgejaagd werden door een sociale revolutie en tegen het maatschappelijke feodale systeem gekant zijn, sluit zich bij deze als “sekte” beschouwde groep, die dus ook herhaaldelijk is vervolgd, aan. [Makkai, 167/168]. Ook anti-trinitarische buitenlanders worden in Zevenburgen als vluchtelingen wel opgevangen.
Vorst Báthory’s doel is wel het herstel van het katholicisme: hij nodigt b.v. in 1579 de jezuïeten weer naar Zevenburgen uit; hun centrum wordt Kolozsvár [Klausenburg], hier wordt in 1581 een academie gesticht en zij brengen de contrareformatie op gang…Veel jezuïeten willen overigens helemaal niets weten van gods-dienstvrijheid voor de ketters, die scheurmakers die afwijken van de aloude leer van de heilige kerk en het onderling niet eens ééns zijn, maar protestanten gaan in Zevenburgen ook tekeer tegen de jezuïeten die als -uiteraard- gevaarlijk voor de vrijheid van godsdient worden beschouwd. Báthory wordt in dec. 1575 ook tot koning van Polen gekozen, en dan laat hij zijn oudste broer Kristóf tot vorst in Zevenburgen kiezen.
In Zevenburgen bestaan dan naast 1e de rooms-katholieke kerk, waarbij nog slechts weinig inwoners [o.a. een deel van de Székelyek in Csík] behoren, 2e de evangelische kerk der Saksen en een klein aantal Hongaren en Slowaken, die al in 1543 is erkend, 3e de grootste, de hervormde kerk, waarbij de meeste Hongaren behoren en die vanaf 1564 is erkend, en als 4e de unitarische kerk. Overigens worden in 1556 de rooms-katholieke priesters -die door felle protestanten hier worden gehaat- uit Zevenburgen verbannen!
Volgens de protestantse Zevenburgse historicus László Makkai had de godsdienstige tolerantie in het vorstendom overigens meer het karakter van een wapenstilstand dan van een vrede! [Makkai, 169], en het enige dat vorst Báthory bereikt met het verbieden der anti-trinitariërs is dat de positie der calvinisten wordt vesterkt: veel unitariërs lopen over naar de wèl erkende en meest verwante stroming.
De orthodoxe godsdienst van de Roemenen in Zevenburgen, vooral arme boeren en herders, wordt evenwel niet formeel erkend. Hun aanwezigheid beschouwt men vaak als tijdelijk, een groot aantal van hen is voor de Turken uit Moldavië of Walachije gevlucht en woont in geïsoleerde streken in de bergen. Van vervolging of een verbod of iets dergelijks is overigens ook geen sprake! Wel zijn de Roemeense orthodoxen altijd gewantrouwd door de heersende Hongaarse adel en kerk, maar vanaf het midden der 15e eeuw wordt, onder invloed van het concilie van Florence door Italiaanse leden der Inquisitie en franciscanen, met nog meer druk geprobeerd om hen te bekeren, hoewel dat volkomen mislukt.
Ook de aanhangers van de ‘nieuwe leer’, de protestanten, proberen dat, vooral door middel van de volkstaal en er worden vanaf 1554/59 door lutherse Saksen in Brassó [Kronstadt] en Szeben [Sibiu, Hermannstadt] drukkerijen gesticht die evangeliën [1561], een catechismus, het hele Nieuwe Testament, en vanaf 1564 ook andere boeken in de geest der hervorming [van nu af aan: de “Helvetische richting”] worden gedrukt. Men denkt dat de geschriften in de volkstaal bij de Roemenen of “Walachen” wel een gunstig effect zullen hebben, omdat ze ook gericht zijn tegen de officiële kerktaal van de hiërarchie, het oud-Slavisch. Aan de Roemenen wordt dan ook het gebruik van de volkstaal en een bisschop toegestaan [1572], en in 1579 komt een bisdom tot stand in Alba Iulia [Gyulafehérvár]. Vorst Báthory ziet hierin overigens ook een soort tegenwicht tegen de calvinisten. [Makkai, 169]. Bijzonder is dat deze Roemeense bisschop vrij door de priesters wordt gekozen en wordt gewijd door de metropoliet van Moldavië of Walachije, maar ook houdt deze kerk vast aan het traditionele oud-slavisch als kerktaal!
Toch speelt de kerkhervorming een zeer belangrijke rol bij het aanmoedigen van de culturele ontwikkeling van niet alleen de Magyaren en Duitsers, maar ook de niet-Magyaren in het land. De Slowaken, die voor een aanzienlijk deel de leer van Luther hebben aangenomen, de Roemenen en de katholiek gebleven Kroaten danken hun literaire taal aan de vertalingen door de hervormers en de religieuze polemieken die in het 16e eeuwse Hongarije worden gevoerd, maar ook de Hongaarse taal zelf krijgt, door de ‘nieuwe’ godsdienstige polemieken en door het al langer aanwezige humanisme juist in de tijd van de reformatie een enorme stimulans, hoewel er nog altijd veel boeken in het Latijn -imers de officiële taal!- verschijnen.
De reformatie zou overigens ook in Hongarije geen levenskracht hebben gehad, als haar leiders er niet voor hadden gezorgd dat de bijbel in de volkstaal onder de mensen kwam. Het gewone volk moest de schriften kunnen onderzoeken en de protestantse schrijvers waren wel genoodzaakt om de bijbel in de volkstaal over te brengen omdat zíj immers in geloofszaken niet anders hebben dan de heilige schrift: de bijbel is de enige bron van hun geloof. [naar Dekker, 47]

Het Turkse beleg van Buda in 1541

top

Het spreekt dan vanzelf dat ook de taalkunde en de literatuur [incl. gedichten en toneelstukken!] een geweldige stimulans krijgt door de kerkhervorming: bijna iedere belangrijke hervormer schrijft een eigen grammatica en de volksontwikkeling, het onderwijs, boekt door de hervorming in korte tijd een grote voortgang. Zelfs in een klein stadje zoals Pápa komt al kort na 1530 door een zekere Péter Gyzdawyth een calvinistische opleiding [als aanzet voor een college of református kollégium] tot stand die landelijke bekendheid zal genieten als centrum van kunst en cultuur, van wetenschap, theologie en filosofie, de vaderlandse en internationale geschiedenis, voor de ethische, geestelijke en karaktervorming voor vele honderden jongeren. Ook ver buiten Hongarije dringt dat door. De oprichter deelt in een brief van 3 mei 1534 aan Tamás Nádasdy in Sárvár o.a. mee dat hij wel “capellanus” is, “sed non papisticus”. Vooral in de 16e en 17e eeuw kennen deze gerenommerde opleidingen een bloeitijd en nooit meer stonden het Hongaarse onderwijs en de cultuur zó zeer op Europees niveau als in deze eeuwen. De rondtrekkende studenten trokken, om hun kennis te verbreden, van de ene universiteit in het westen naar de andere en brachten steeds weer nieuwe, moderne resultaten, methodes en systemen van de wetenschap mee naar huis. [uit: Pápa, Hungarian Pictures, 2e druk, 2000, blz. 14/15].
Terwijl vroeger [nog in de 15e eeuw] ook beroemde bevelhebbers en hoge ambtenaren soms niet eens konden lezen of / en schrijven, is dat in korte tijd voorgoed veranderd, ofwel: in belangrijke mate verbeterd. Vele tientallen volksscholen worden in de steden en op het platteland opgericht en kerkvergaderingen dringen erop aan dat tenminste alle leraren een bijbel bezitten die ze uiteraard ook [moeten kunnen] lezen, en daarbij allerlei geschriften en verklaringen van geleerden. In de eerste helft der XVI eeuw zijn er in Hongarije 134 protestantse en 34 katholieke scholen.
“Nooit was er in ons vaderland zo’n groot aantal scholen, als in de 16e eeuw. In onbelangrijke stadjes of ook op dorpen worden de leerstoelen door vooraanstaande wetenschappers en schrijvers bezet.”… “Een uit het westen hierheen komende machtige stroming redde het schoolwezen van ons land voor het gevaar van het definitieve verval. n.l. de reformatie, en het daarmee verbonden humanisme. De versterking van de protestantse scholen was niet alleen in hun onmiddelllijke omgeving van grote betekenis, maar ook in de terugwerkende kracht die ze op het diep gezonken katholieke schoolwezen uitoefende”. [Pápa].
Maar ook Hongaarse katholieke leiders leren hiervan: ze worden gedwongen om op hun terugveroverde posities de al bestaande scholen verder te leiden en zelfs nieuwe scholen te stichten, en ook zij zijn er weldra van overtuigd dat de gelovigen de bijbel in hun eigen taal moeten kunnen lezen. De jezuïet István Szántó is de eerste die ± 1580 openlijk zegt dat de kerk van Rome niet kan volstaan met te zèggen dat ze tegen de vertaling van de bijbel geen bezwaar heeft, maar dan ook metterdaad die vertaling ter hand moet nemen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan! Szántó zelf slaat de hand wel aan de ploeg, maar kan het enorme werk niet voltooien. [naar Dekker, 53].
Tot de eerder genoemde predikers [Dévai Bíró, Heltai en Sylvester [Erdősy]] die ook taalgeleerden zijn horen ook Balázs Szikszai Fabritius, die in 1590 een Nomenclatura laat uitgeven, István Benczédi Székely [± 1510 tot ± 1563] als een van de meest aangehaalde predikers / historici; hij is de eerste die een wereldgeschiedenis in het Hongaars schrijft, de ”Chronica van de belangrijke gebeurtenissen van de wereld” [Chronica a világnak jeles dolgairól] in 1559, dat op de voet volgde van minder belangrijke werken zoals “Over de Joodse en de Magyaarse Naties” van András Farkas uit 1538, “Geschiedenis van het Verleden en de Toekomstige gebeurtenissen vanaf de Schepping tot de Dag des Oordeels” [1544] van de beroemde lyrische dichter András Batizi, die tussen 1530 en 1550 vooral verzen met verwijzingen naar de bijbelse verhalen schrijft en “De Gebeurtenissen vanaf het Begin van de Wereld” van András Dézsi uit 1548. Al deze schrijvers gebruiken de bijbelse historie als uitgangspunt en beschouwen het Hongaarse protestantisme als identiek met Magyaars [Hongaars] patriottisme.

top

Hun doel is om een parallel aan te tonen tussen de rooms-katholieke kerk die de principes van het oorspronkelijke christendom verliet en de Magyaarse natie die de idealen verliet die haar ooit tot grote en welvarende natie had gemaakt. Resultaat van beide is volgens deze historici desintegratie en lijden, en Benczédi  Székely’s antwoord op deze problemen is duidelijk: terug naar de oorspronkelijke idealen van het christendom en tegelijk terug naar de idealen en deugden van de Magyaarse natie, zoals ze voor het laatst in praktijk werden gebracht tijdens het bestuur van de grote koning Matthias Corvinus! [Vardy, 13/14]. Toch blijft Heltai de eerste en grootste historicus die de filosofie van ‘het Hongaarse protestantisme’ toepast op de gehele Hongaarse geschiedenis en aansluiting bij de cultuur van de burgerij in de steden zoekt. [idem].
De onophoudelijke strijd met de Turken en de burgerooorlogen maken ook dat veel mensen een uitleg, een verklaring voor het lijden van hen zelf en van het land zoeken en hun toevlucht zoeken bij de nieuwe religie. De reformatie blijkt dan een krachtige bron voor inspiratie en voor de verdere strijd en verzet te worden. Ook kent de reformatie een bijzonder sterke sociale tendens tegen de landheren, die verantwoordelijk worden geacht voor de bittere nood en armoede en de ongelijkheid in het verscheurde land. De schrijvers-predikers richten hun algemene afkeur tegen zowel de rooms-katholieke kerk als tegen de grootgrondbezitters. of die nu katholiek bleven of protestant worden. In hun talloze preken, psalmen, spelen, gezangen en fabels wordt dat duidelijk. Uit het voorgaande blijkt ook dat de reformatie in Hongarije alle bekende stromingen van de 16e eeuw vertegenwoordigt, van zeer gematigd humanistisch geőrienteerd evangelisch, luthers tot zeer fel en principieel antitrinitarisch. “De schrijvers van de hervorming waren in constante stijd, niet alleen met de katholieke kerk maar ook met elkaar”. [Old Hungarian Literature, blz. 723]. Het literaire leven van Hongarije omstreeks 1550 is in de greep van wanhopige strijd in een door oorlog geteisterd land, en de eerste generatie schrijvers der hervorming wijdt z’n literaire aktiviteiten vooral aan propaganda en het maken van bekeerlingen.
De meeste schrijvers in de tijd van de hervorming waren predikers van beroep; hun meest populaire genre was het vers dat op muziek is gezet. Voor protestantse kerkdiensten zijn gezangen onvermijdelijk en daarom wordt gebruik gemaakt van bijbelse psalmen, middeleeuwse hymnes en gezangen van Luther en andere belangrijke auteurs van de reformatie die in het Hongaars worden gezongen. De vele liederen die zo worden gemaakt kunnen nauwelijks vertalingen worden genoemd, het zijn meer losse parafrases die worden opgevuld met elementen van satire en uitdrukkingen van persoonlijke en politieke emoties en een sociale overtuiging. Een didaktische tendens komt erin naar voren, ten koste van lyrische inhoud en goede vorm. Het was niet eens ongewoon om hele preken in versvorm te schrijven en te populariseren door ze van melodieën te voorzien. Didaktische en lyrische elementen zijn vaak vermengd met verzen in verhalende vorm; bijbelse verhalen worden ‘vertaald’ in lange gedichten en een groot aantal gezangen gaat over de bijbelse geschiedenis. De hele gevarieerde protestantse dichtkunst der XVIe eeuw geeft als geheel de indruk dat ze onder sterke invloed van de bijbel staat. Het Oude Testament wordt bij het volk bijzonder populair omdat men de diepe gelijkenis voelt tussen de geschiedenis van de Hongaren en die van de joden van het Oude Testament. De hele stijl, opvatting, terminologie en voorstelling van deze 16e eeuwse Hongaarse verhalen en gezangen is hiermee in overeenstemming. [Old Hungarian Literature, Hungary, 724].
De protestantse auteurs van de tweede helft der 16e eeuw boeken ook enig sukses als schrijvers van b.v. toneelstukken. De eerder genoemde beide polemische werken van Mihály Sztárai [blz. 18] over religi-euze twistpunten kunnen zelfs als de eerste Hongaarstalige toneelstukken worden beschouwd, en er verschijnen ook andere satirische karakterstukken met dialogen waarin b.v. intrige, dubbelspel, roof en verraad aan de kaak worden gesteld. Allerlei genoemde predikers proberen op hun manier wel de moraal [van de bijbel] èn daartegenover uiteraard de zonde ertegen aan de orde te stellen!
Religie, de literatuur, de moraal, gezangen, de felle theologische en politieke strijd van die dagen, nederlaag en overwinning, satire, dapperheid en verraad komen door elkaar aan de orde en zeer veel hiervan wordt in een godsdienstige vorm gebracht, want de rondtrekkende zangers hebben in het algemeen wel sympathie voor de ideeën der hervorming en kennen de religieuze thema’s. Maar ook de humanistische en klassieke genres komen in de 16e eeuw nog altijd volop aan de orde.
Al is de aktiviteit van de “oude kerk” in Hongarije in deze tijd sterk bij die van de verschillende protestantse stromingen achtergebleven, toch is de kerk van Rome niet helemaal verdwenen. Ook van buiten Hongarije is de r.k. kerk wel aktief: in 1533 en 1535 verschijnen b.v. in Kraków en in Wenen ook in de Hongaarse taal gedrukte bijbelgedeelten. Benedek Komjáti levert de “Brieven van Paulus”, vertaald uit de [Latijnse] Vulgata, in Kraków, en Gábor Pesti laat in Wenen het “Nieuwe Testament of de Vier Evangeliën” in het Hongaars verschijnen.
Toch kunnen deze beide r.k. bijbeldelen lang niet wedijveren met de protestantse vertalingen uit de grondtekst, die uiteraard ook meer betrouwbaar zijn. Opmerkelijk is dat zowel Komjáti als Pesti toch is beïnvloed door de hervorming: uit de kanttekeningen van Komjáti is duidelijk dat hij b.v. wat betreft de rechtvaardiging van de zondaar uit het geloof en de goede werken onder invloed van de nieuwe leer staat, en de vertaling van Gábor Pesti ademt de sfeer van Erasmus. [naar Dekker, 47].  
De katholieke kerk van Rome bevindt zich in deze jaren tot ± 1560 in Hongarije in een wankele, onzekere en moeilijke positie: het Concilie van Trente [1545 tot 1563] zal uitmaken hoe men op de kerkhervorming moet reageren, en zolang weet eigenlijk niemand hoe de strijd tegen de hervorming kan/moet worden aangepakt. Een voorbeeld is keizer en koning Ferdinand die [zie blz. 8] hierover ook zijn [van het concilie] “afwijkende” mening heeft, en tot concessies bereid is! Het resultaat van het Concilie is bekend: de kloof wordt nog veel groter, en van enige verzoening is geen sprake meer.

top

Oláh en Verancsics, de beide geleerde humanistische kerkvorsten, prinsen-primaat van Hongarije, proberen in de 2e helft der 16e eeuw door hun werk, hun boeken en door andere vreedzame aktiviteiten de r.k. kerk weer iets van haar oude macht, invloed en aanzien terug te geven, maar van veel sukses kan men nog lang niet spreken.
Van 1553 tot 1568 is de eerder [zie blz. 9] genoemde Miklós Oláh primaat van de Hongaarse katholieke kerk. Na 1526 gaat hij mee met de weduwe van de Hongaarse koning, Maria van Habsburg, sindsdien “Maria van Hongarije”, naar de Nederlanden -waar zij in 1530 landvoogdes werd- en aan haar hof in Brussel blijft Oláh haar secretaris. In Brussel schrijft hij ± 1536 zijn “Hungaria”, een opmerkelijk historische en geografische beschrijving van z’n oude vaderland! In 1543 wordt hij bisschop van Zagreb en Ferdinand I benoemt hem tot kanselier! Zijn opvolger is van 1568 tot 1573 Antal Verancsics, een diplomaat, die zijn enorme werk “De rebus gestis Hungarorum” slechts voor een deel voltooit.
Deze beide primaten nemen een nogal gematigde houding aan: ze bevelen zelfs [samen met bisschop Győrgy Bornemisza van Nagyvárad] de Augsburgse Confessie aan de gelovigen aan! [Gottas, hfdst. 4]. Met name in Zevenburgen en de delen van Hongarije [Partium] die in de 16e eeuw daarbij horen krijgt de kerk van Rome nooit meer vaste voet; de overgrote meerderheid is en blijft protestants.
Wel proberen enkele bisschoppen en anderen het katholicisme te herstellen. Voorbeelden zijn András Monoszlói van Veszprém, die 1589 een “Nuttig boekje over de Bijstand van de Heiligen” en de ”Ware Leer over de Dienst der Beelden” schrijft, terwijl bisschop Miklós Telegdi van Pécs [1535-1568] de catechismus van Petrus Canisius vertaalt en in 1577/80 drie dikke delen uitgeeft van zijn Preken voor zon- en feestdagen.
Ook de humanistische geleerde staatsman en diplomaat, kardinaal Ferenc Forgách [1530/35-1577], bisschop en kanselier van István Báthory, maar uiteraard pro-Habsburg, hoewel hij nogal eens wisselde van standpunt, en een opvolger van Oláh en Verancsics, schrijft van 1571 tot ’75 een werk over de historie van z’n eigen tijd [1540 tot 1572], “De Statu Rei Publicae Hungaricae…Commentarii”, waarin hij overigens ook kritiek uit op de feodale politieke misstanden. Ook Forgách ziet uiteraard het diepe verval van z’n land, de totale sociale en politieke ineenstorting, en vergelijkt de situatie met die onder koning Matthias Corvinus. De oude discipline en deugden hebben de Hongaren volgens hem verloren, maar hij ziet ook lichtpunten in de persoonlijke heldenmoed van b.v. Szondy, Dobó en Zrínyi.
Hij probeert de ketters door zijn publikaties in een kwaad daglicht te stellen en door de uitgaven van preken, een catechismus enz. te bestrijden. Het bijzondere hierbij is dat Rome, om de protestanten tègen te werken, nu juist methoden van die protestanten gaat gebruiken! De volkstaal en de kerkliederen komen nu ook in de katholieke kerk in gebruik! Toch blijven ook in deze moeilijke, en zelfs vaak ellendige tijden veel Hongaarse edelen de Italiaanse humanistische idealen en de Latijnse taal trouw en sturen ook nu nog hun zoons naar de universiteiten van Padua, Bologna, of zelfs naar Frankrijk of Engeland. [Kosáry, 108].
Een zeer belangrijke organisatie, bedoeld om de protestanten door woord en geschrift te bestrijden, vormt ook in Hongarije de Societas Iesu, de Jezuïetenorde, die vanaf 1561 in Nagyszombat [Trnava], in Habsburgs gebied, aktief is. Zoals ook elders het geval is, staan de Jezuïeten al snel als ijverig, fanatiek, intelligent en opofferingsgezind als het gaat om de belangen van de kerk. In Nagyszombat komt ook de enige katholieke drukkerij tot stand, en deze plaats blijft, zolang Esztergom nog in handen van de Turken is, het centrum van het Hongaarse katholicisme. In 1567 brandt het ordehuis der Jezuïeten evenals een deel van de stad dan wel af, maar de afwezigheid van de Jezuïeten is maar tijdelijk….. Pas na 20 jaar kan het college der jezuïeten weer worden opgebouwd!

top

Ongeveer in 1580 verschijnt ook voor het eerst een rooms-katholieke bijbelvertaling van de hand van István Szántó, maar veel bekender en veel meer verbreid wordt de protestantse vertaling van de hele bijbel van de hand van de gereformeerde predikant van het dorp Gőnc, in het noordoosten, in het comitaat Abaúj, Káspár Károli [* 1529], die van 1586 tot 1590 de bijbel vertaalt en laat drukken en uitgeven in het naburige Vizsoly. Door de steun en aanmoediging van verschillende magnaten zoals vorst István Báthory en Zsigmond Rákóczi en met medewerking van geleerden en helpers zet hij zich tot een heel nieuwe vertaling.
Hoewel deze Károli-vertaling, die wordt opgedragen aan ”de Heren in Hongarije en Zevenburgen, de dappere volken, de vrome gemeente en de ijverige predikers”, later wel wordt herzien blijft ze toch enkele eeuwen dè protestantse bijbel voor Hongarije, te vergelijken met de Lutherbijbel en de Nederlandse Statenbijbel, die evenwel pas een halve eeuw later verschijnt! Ook de Hongaarse standaardbijbel heeft een enorme literaire invloed, en dichters en schrijvers maken er vele malen gebruik van. Spreekwoorden en spreuken worden eraan ontleend en deze bijbel-vertaling is tot in de 20e eeuw meer populair dan ènige andere!
Dat deze vertaling grote invloed heeft en zal krijgen, bewijst het feit dat al in 1591 bisschop Demeter Napragyi van Veszprém bij Károli klaagt dat zijn parochianen de bijbel [in de vertaling van Károli]  meenemen en dat sommigen zelfs zal zijn overgegaan tot ‘de ketterij’. “Wat heb je toch gedaan dat je het onkundige volk een knots in handen geeft”, aldus de bisschop, die terdege beseft dat Károli al zijn voorwoord al aantoont dat de officiële katholieke grondtekst, de Vulgata, op vele punten niet betrouwbaar is. [naar Dekker, 49].
Duidelijk is dat de Hongaarse protestanten, die immers in Zevenburgen en in het hele oosten van het land volledige vrijheid van godsdienst hebben en vaak steun hebben van de rijke aristokratische families met hun vele grootgrondbezit, en soms ook van de vorsten, maar die vanuit Wenen eerst met scepsis en wantrouwen, en vervolgens met vijandschap en diepe haat worden bekeken, zich steeds duidelijker met het de facto zelfstandige vorstendom Zevenburgen [Transylvanië] identificeren, en van de rooms-katholieke Habsburgse koningen niet of nauwelijks de “bevrijding” van het vaderland [van de Turkse heerschappij] verwachten. Godsdienst [kerk] en politiek [de strijd om de macht] gaan in dit land voorlopig nog decennia lang samen, en objectieve verslaggeving lijkt onmogelijk. Men wil als het ware óf een bevrijding van de Turken door [samen met of onder leiding van] de Habsburgers, óf men wil [in samenwerking met of met goedvinden van de Turken] een bevrijding van het centralistische en absolutistische Habsburgse juk. 
Dit heeft grote gevolgen voor de geschiedschrijving; een voorbeeld hiervan is de hervormde predikant van Sárvár, István Magyari, die in 1602 een boek schrijft “Over de Oorzaken der rampen die het Vaderland zijn overkomen”, waarin hij het verval van de kerk van Rome, de misbruiken en het halsstarrige vasthouden aan dwalingen en afgodendienst van de “oude kerk” ziet als dè oorzaak van alle rampen! Als straf heeft God, aldus Magyari, Hongarije gestraft met rampen, machteloosheid en verdeeldheid.
“De afgodendienst van de kerk van Rome is de oorzaak van alle onheil. Het protestantisme is de enige weg ter ontkoming. Godsdienst en vaderland moeten samengaan. De Reformatie maakt het volk vrij in  meer dan één opzicht. Zie naar Bocskai in Zevenburgen. Weg met Rome, los van Wenen”. [Dekker, 59/60].
Tegenover de katholieke kerk van Rome plaatst Magyari dus de vrijheid die het protestantisme geeft. Maar dit boek vraagt a.h.w. om een weerwoord en dat verschijnt al in 1603 van de hand van de later zo beroemde kardinaal Péter Pázmány [1570-1637], die nota bene de dominee van Sárvár in de Hongaarse taal in een “Antwoord op het Boek van Magyari”, uitgegeven in Nagyszombat [Trnava], het centrum van de jezuïeten-orde in Hongarije, bestrijdt! Het is voor het eerst dat een Hongaarse jezuïet een werk in de landstaal schrijft en uitgeeft! Door kardinaal Forgách is de jonge en intelligente Pázmány ertoe gebracht om de ketterse geschriften met een ongekende felheid te weerleggen. Met dit geschrift staat Pázmány met één sprong in de voorste gelederen van de contrareformatie…. [Dekker, 60].
Ook het boek van Miklós Gyarmathy, de calvinistische predikant van Helmecz, “Over de aanbidding der Heiligen”, dat hij als antwoord op een boek van bisschop Monoszlói van Veszprém in 1598 in Debrecen laat uitgeven, vraagt al om een weerwoord van katholieke zijde…..

top

Het Zevenburgse hof van vorst Báthory in Gyulafehérvár [Alba Iulia] is overigens nog een verlaat middelpunt van het Hongaarse humanisme: hier werken o.a. de historicus en bisschop [en kanselier van de vorst] Ferenc Forgách van Gimes [± 1530/35-1577] die nogal kritiek heeft op de feodale toestanden, de historicus Pál Gyulai [± 1550-1592 of 1629 [Vardy, 16], Márton Berzeviczy [1533-1590], Ambrus Somogyi [1564-1637], Lestár Gyulafi [1557-1605] en de politieke denker Farkas Kovacsóczi [± 1540-1594], de historicus János Baranyai Decsi  [1560-1601] die ook z’n eigen tijd, het einde van de XVIe eeuw, beschrijft in zijn Commentarii, en korte tijd ook de grootste dichter van die tijd Bálint Balassa [1554-1594].
Evenals in verscheidene landen van Centraal en West-Europa worden deze decennia dus ook in Hongarije beheerst door de godsdienstige tegenstellingen. De hele literatuur, de geschiedschrijving en de politieke “partijvorming” draagt deze kenmerken. Men spreekt van een “Duitse partij” die vooral in het Habsburgse deel, in het koninkrijk, aan de westelijke rand en in Opper-Hongarije overheersende invloed heeft, en die de redding van het land en het herstel van de eenheid vooral -of zelfs uitsluitend- verwacht van de koning en keizer uit het Huis Habsburg, die immers in het Duitse rijk altijd nog over een enorm machtspotentieel beschikt, die rooms-katholiek is en ervan overtuigd is dat Hongarije door de ellende van de Turken wordt geteisterd doordat het de katholieke religie en Gods kerk, de Moederkerk, vaarwel zei…
Daartegenover staat de zogenaamde “Turkse” of ook wel “Nationale” partij die haar aanhang met name in Zevenburgen telt, en die dit vorstendom als uitgangspunt, als basis, ziet voor het herstel van Hongarije als  onafhankelijke staat, en die eventueel -tijdelijk, als het nuttig lijkt- samen met de Turken de Habsburgse macht en daarmee de katholieke kerk met haar pretenties van de énige ware kerk, het absolutisme en het centralisme, van Hongaarse bodem wil doen verdwijnen. Het zijn juist deze mensen die het verval van de katholieke kerk in de 15e eeuw èn nu, in de 16e eeuw, het vervolgen van de protestanten zien als oorzaak van de ellende. Het protestantisme, nota bene bekend als “a magyar vallás” [de Hongaarse religie], betekent de vrijheid en de reddding voor de natie, volgens hen. M.a.w. tegen de Habsburgse contrareformatie heeft Transylvanië het vaandel van de godsdienstvrijheid hoog te houden. Beide tradities hebben meer dan een eeuw ook in zeer sterke mate de geschiedschrijving beïnvloed, eigenlijk beheerst.
Miklós Istvánffy [1538 geb. in Kisasszonyfalva, overl. 1615/16 in Kassa] is een bekend rooms-katholiek historicus. Hij is o.a. secretaris van kardinaal Miklós Oláh geweest en heeft deelgenomen aan de vredesonderhandelingen met de Turken in Zsitvatorok in 1606, en is ook luitenant-paladijn. Hij schrijft een geschiedenis van Hongarije vanaf 1490, “Historiarum de Rebus Hungaricis Libri XXXIV”, dus in 34 delen, d.w.z een zeer uitgebreid standaardwerk van ongeveer 900 vellen folioformaat. Het werk is na zijn dood in 1622 door Pázmány [zie D. III] in Keulen uitgegeven. Istvánffy gaat er, logisch gezien het voorafgaande, vanuit dat alleen een Hongarije onder Habsburgse leiding sterk genoeg zal zijn om de verdeeldheid te niet te doen en de Turken voorgoed weg te krijgen.
De belangrijkste Hongaarse [Zevenburgse] humanistische historicus van deze tijd is István Szamoskőzi [1570-1612], de tegenpool van Istvánffy, hoewel beiden aan de beroemde universiteit van Padua hebben gestudeerd. Hier studeerden altijd al veel Hongaren, en veel leken kregen hier een klassieke opleiding [historie, letteren, politiek]. Van enig belang is ook dat de dogen-republiek Venetië, waaronder o.a. Padua valt, geregeld met de Turken onderhandelt en protestanten tolereert. Gevolg is dat studenten uit Habsburgs gebied tenslotte hier niet meer komen [Makkai] en dat Hongaren uit Zevenburgen juist wel hier studeren.
Szamoskőzi [Latijn: Zamosius] die enige tijd aan het hof van [de katholieke!] vorst István Báthory  verbleef, is juist trots op de onafhankelijkheid van het vorstendom Zevenburgen dat zich toch weet te handhaven tussen de katholieke Habsburgse Oostenrijkers/Duitsers en de islamitische Ottomaanse Turken, met z’n voor deze tijd unieke geloofsvrijheid. Hij schrijft een “Rerum Ungaricarum Libri IV” over de geschiedenis van Hongarije van 1558 tot 1586, dus over zijn eigen tijd, en een “Rerum Transylvanicarum Pentades”, d.w.z. vijf delen over de geschiedenis van Zevenburgen. Hij laat hierin zien zeer ontwikkeld en belezen te zijn, waardevolle bronnen te gebruiken en een gezond, kritisch oordeel te hebben.

top

Opmerkelijk is dat zelfs een Italiaan, Joannes Michael Brutus [1517-1592] in een historisch werk over Hongarije vanaf de dood van koning Matthias Corvinus [1490] tot 1552 uitvoerig probeert om het standpunt en de politiek van Zevenburgen en het huis Zápolya tegenover de Habsburgse historici  te rechtvaardigen!
Zoals elders in Europa in de 16e eeuw verschijnen ook in Hongarije zeer veel wetenschappelijke boeken over b.v. planten en dieren, botanie, astronomie, natuurkunde, medische ontdekkingen, chirurgie, ziekten, geneeskrachtige kruiden, en ook geestelijken, predikanten zowel als priesters, houden zich hiermee wel bezig. Een beroemd humanist en natuurkundige, András Dudith [1533-1589], heeft zelfs de moed om zijn stem in zijn boek “De cometarum significatione” [1579, over de betekenis van de kometen] te verheffen tegen het bijgeloof in sterrenbeelden en andere astrologische veronderstellingen die in deze tijd nog algemeen voorkomen. Dudith is ook een hartstochtelijk voorstander van religieuze tolerantie, en woont enige tientallen jaren in Polen.
Nog vele tientallen jaren blijven Hongarije en Zevenburgen sterk overwegend protestantse landen, hoewel de protestanten verdeeld èn ook bedreigd blijven. Calvinisten vormen vèruit de grootste groep en hun theologische hogescholen [Colleges] in Sárospatak, Pápa, Debrecen en Nagyvárad [Oradea, Grosswardein] en in Zevenburgen Kolozsvár [Cluj], Marosvásárhely en de vorstelijke residentie en hoofdplaats Gyulafehérvár [Weissenburg, Alba Iulia] zijn de belangrijkste centra van cultuur en religie van het land. Enkele van de genoemde steden worden nogal eens bedreigd of zelfs bezet door Habsburgse of Turkse troepen, maar de opleidingen blijven altijd bestaan, vooral dankzij de steun van machtige edelen, zoals de families Perény en Nádasdy.
Degenen die aan deze [theologische] opleidingen hebben gestudeerd worden vaak daarna nog naar buitenlandse universiteiten gestuurd om er hun opleiding af te ronden. Aldus hebben vele honderden Hongaarse predikanten de universiteit van Wittenberg, Heidelberg, Straatsburg, Genève, Bazel en Marburg, en niet te vergeten in de 17e eeuw vooral Franeker, Leiden en Utrecht [en Groningen] bezocht! De eerstgenoemde drie Nederlandse universiteiten ontvingen in ongeveer twee eeuwen resp. ongeveer 1.200, 600 en 550 theologie-studenten uit Hongarije…..
De universiteiten in de Republiek der Verenigde Nederlanden werd min of meer ontdekt door protestantse Hongaren die vanuit Emden kwamen en intussen o.a. hoorden dat Heidelberg in 1622 was verwoest en de [calvinistische] universiteit hier was gesloten. “Het kleine land aan de Noordzee en zijn ondewijsinstellingen waren voor het Hongaarse [geletterde!] publiek niet meer onbekend. Immers, in 1620 is in Kassa [Kosice, Slow.] het boek Evropica varietas van de nog jonge maar al zéér bereisde en intelligente Márton Szepsi Csombor [Szepsi, tgw. Moldava, 1594 - Kolozsvár, 1622/23] verschenen waarin de auteur de gewesten Friesland, Holland en Zeeland, incl. hun belangrijkste steden beschrjft [maar óók o.a. Danzig, Pruisen, Denemarken, Polen, Bohemen, Silezië, Zwitserland, Brittannië, Londen en Canterbury, Kraków en Parijs, Heidelberg en Neurenberg]….Ook het feit dat de universiteiten en de athenaea illustra in Nederland in belangrijke mate de calvinistische richting van de reformatie vertegenwoor-digden, heeft de keuze van studenten met dezelfde geloofsovertuiging uit het verre Hongarije vergemakkelijkt. [o.a. naar Péter Eredics “Sporen van de peregrinatio hungarica in de vroegmoderne tijd”, uitgeg. n.a.v. ”290 jaar Hongaarstalige kerkdiensten in Utrecht”, 2012].

Hongaarse dracht, 16e eeuw

top

Wie na een buitenlandse studie te voet [!] naar het vaderland terugkwam kon hier meestal rekenen op veel meer gezag en hij stond veel meer in aanzien en in ere dan degene die alleen in Hongarije had gestudeerd. Toch zijn er ook voorbeelden van predikanten die, eenmaal terug in Hongarije, moeilijk-heden krijgen omdat ze bijvoorbeeld het feodale systeem [m.a.w. de totale óngelijkheid van de kerkleden en de materiële en dus geestelijke afhankelijkheid van de grote meerderheid] niet meer ‘gewoon’ konden accepteren.
In de 17e en 18e eeuw worden ook veel Hongaarse protestantse bijbeluitgaven en boeken, woordenboeken, grammatica’s, etc. etc. in het buitenland gedrukt en uitgegeven, eenvoudig omdat de situatie in Hongarije nu eenmaal lang niet ideaal, maar vaak levensgevaarlijk is. Van de buitenlandse bijbel-uitgaven in de Hongaarse taal worden er [vanaf 1722] elf in Nederland gedrukt: zeven in Utrecht, twee in Amsterdam en twee in Leiden, verder drie in Bazel en één in Kassel. In Wittenberg studeren in de 16e eeuw [tot 1622] in totaal meer dan 1.000 [protestantse] studenten uit Hongarije; en ook in Padua, Wenen, en Kraków blijven [r.-katholieke] studenten uit het chaotische, onveilige en steeds door oorlogen geteisterde Hongarije komen.
Opmerkelijk is dat de universiteit van Padua juist in de 2e helft der 16e eeuw het centrum [en dus het strijdtoneel!] wordt van twee historiografische stromingen: de éne benadrukt dat het de plicht van de historicus is om onpartijdig en onafhankelijk te blijven en alleen de feiten, zonder zijn uitleg en eigen waardeoordeel weer te geven. De àndere ‘school’ vraagt daarentegen van de historicus juist wèl een eigen waardeoordeel, een mening om hem van nut te laten zijn voor de staatslieden van z’n tijd en in het algemeen begaan met de noden van het volk. Gegeven de chaotische omstandigheden in het Hongarije van de 16e eeuw werden alle in Padua opgeleide Hongaarse humanisten navolgers van de tweede van deze scholen. Als consequentie hiervan bevatten de meeste van hun werken enige partijdigheid, en zij schreven ook politieke verhandelingen waarin ze tonen specifieke politieke doelen na te streven. [Vardy, 15/16].
Van grote betekenis is tenslotte dat het Hongaarse protestantisme, zowel van calvinisten als van lutheranen, volledig afhankelijk blijft van de rijke adellijke begunstigers, de feodale grootgrondbezitters, die immers op het sociaal-economische en juridisch-politieke terrein volledig de macht hebben over hun lijfeigenen en boeren. De macht van de adel wordt zelfs in de 16e eeuw nog verder uitgebreid. Hun kastelen worden versterkt, zij zijn een toevlucht voor velen en meer dan eens aanvoerders in de strijd, en het centrale gezag is voor een groot deel verdwenen.
Bovendien: deze edele heren konden door de reformatie de kerkelijke landgoederen in bezit nemen, de revolutionaire ijver van de ondergeschikten beter in de hand houden en ook [tegen de koning in] de ‘demokratie’, d.w.z. hun belangen als ‘natie’ op de rijksdag, als ideologisch wapen gebruiken. Aanvankelijk brengen de predikers en hervormers, die meestal uit de steden komen, vooral ook de wensen van de boeren en burgers naar voren en bekritiseren de landheren die de lijfeigenen exploiteren, maar later klinkt veel meer de vrome vermaning om toch vooral geduldig en gehoorzaam te blijven.
Zelfs de calvinisten in Hongarije kennen geen gekozen vertegenwoordiging van de kerkleden, een  kerkenraad; hun predikanten en vooral de bisschoppen houden een grote macht. Zo blijven de geestelijke en de wereldlijke macht nauw verbonden, en van een ontwikkeling naar een meer burgerlijke samenleving is note bene in het overwegend calvinistische Hongarije geen sprake. Slechts zeer kleine minderheden van antifeodale groepen protestanten [de eerder genoemde sabbatisten en unitariërs] proberen zich op het platteland te handhaven.

top