|
5. Hongarije in de XVIII eeuw, 1703 tot 1792
5.4 De revolutionaire koning Josef II, 1780 tot 1790
De nieuwe koning van Hongarije en Bohemen en aartshertog van Oostenrijk is de op 13 maart 1741 geboren oudste zoon van Maria Theresia, Josef [József] II. Hij is al in april 1764 gekozen en gekroond tot Duits-Rooms koning en is vanaf 1765 keizer van het Duitse rijk, sinds zijn vader is overleden, maar is door zijn moeder altijd buiten de Oostenrijkse en Hongaarse regeringszaken gehouden, ondanks het feit dat hij formeel mederegent was. In zijn jeugd had hij een hekel aan leren, hoewel hij dat later heeft ingehaald: vanaf z’n 17e jaar is hij ineens zeer ijverig, wil alles leren, en vindt blijkbaar dat hij heel wat moet inhalen; hij wil dan alles weten en bestuderen. Hij speelt ook goed piano en cello, leert o.a. Latijn en componeert zelf ook. Veel belangstelling heeft hij voor de wiskunde en de krijgswetenschap; het militaire bedrijf heeft zelfs zijn bijzondere liefde.
Al vroeg laat Josef merken geheel zijn eigen gang te willen gaan en de raad van anderen volledig in de wind te slaan. Als zesjarige jongen geldt hij al als halsstarrig en hij laat zich liever straffen dan dat hij om vergeving moet vragen. [Knappich, 229]. Hij is zeer impulsief en zelfbewust, zelfs fanatiek en wordt ook wel “een revolutionair van bovenaf’ genoemd.
Met zijn moeder en met de ‘staatskanselier’ Von Kaunitz kan hij slecht opschieten, maar de ruzies worden toch steeds weer bijgelegd. Ook aan het hof in Wenen zorgt het optreden van Josef II, die openlijk spot met alle oude gebruiken, gewoonten en rechten, voor moeilijkheden en Maria Theresia probeert hem voortdurend af te remmen, hoewel dat vergeefs blijkt.
Zij ziet ook -nadat Josef een jaar mederegent is [1766]- overduidelijk dat de manier waarop Josef optreedt anderen kwaad maakt, beledigend is, en dat zijn spottende, ironische wijze van optreden, zijn verwijten aan anderen en zijn eigenwijze optreden, zijn hatelijke toon en honende woorden hem waarschijnlijk nooit vrienden zal opleveren, en ze vindt haar zoon aanmatigend en verwaand. [Knappich, 228/232].
De keizerin, haar zoon en de kanselier staan zelfs alle drie enkele malen op het punt om hun ontslag te nemen, en Maria Theresia schrijft in 1775 n.b. dat zij de laatste tien jaar door het optreden van haar zoon geen geluk meer kent, hoewel alle crises en conflicten toch steeds weer worden bijgelegd “omdat in menselijke toewijding aan de geliefde persoon van de moeder de keizerlijke zoon bij geen enkel familielid achterbleef”. [idem, 232].
Josef II is met andere woorden een typisch vertegenwoordiger van zijn tijd: hij is een ijskoude rationalist, hij verafschuwt alles wat met mythen en vooroordelen te maken heeft en gelooft absoluut in de overwinning van het menselijke Verstand; hij is dus een zeer ijverig en fanatiek aanhanger der “Verlichting”, en wil eigenlijk door zijn menselijke, eenvoudige en natuurlijke houding een voorbeeld stellen.
Hij beschouwt zichzelf dan ook als de eerste dienaar van de staat, en verklaart b.v.: “Ik heb de mensen lief zonder beperking, voorkeur geniet bij mij degene die goed nadenkt en eerlijk handelt, en niet degene die alleen maar vorsten als voorvaderen heeft”. Hij wil ook het contact met de gewone mensen houden en iedereen mag hem spreken. Talloze verhalen gaan er dus over hem, want Zijne Majesteit verkleedt zich regelmatig om bij zijn onverwachte bezoeken niet herkend te worden! Hij houdt ook niet van plechtigheden en pracht en praal, en dat alles maakt hem vooral in het begin populair bij veel onderdanen.
Deze keizer en koning is namelijk óók in staat om met z’n onderdanen te praten, in het Latijn, Frans, Italiaans, Hongaars, Tsjechisch, maar het liefst praat hij in Weens dialekt.
Vanaf 1780 kan hij zijn ideeën over het bestuur zelf toepassen. Aan de ene kant gaat hij daarbij verder in het spoor van zijn moeder, die hij in de erflanden opvolgt: een meer centralistisch bestuur vanuit Wenen en overheidsmaatregelen ter controle van de rooms-katholieke kerk, maar men kan ook aanvoeren dat hij ten enenmale de gematigdheid, de voorzichtigheid, de takt en het gevoel voor de tradities van zijn verstandige moeder mist. Hij wil beslist een aantal zeer drastische veranderingen op politiek, sociaal, religieus en juridisch gebied invoeren, waarbij hij een onstuimige dadendrang toont en zeer dogmatisch te werk gaat, geheel volgens zijn eigen principes. Josef II blijft dan ook niet zo populair als hij in het begin was.
Volgens de leer der fysiocraten ziet de keizer in de boerenstand de eerste steunpilaar van de staat en vereert die ook, wanneer hij op een dag in Moravië een boer op het veld de ploeg uit de hand neemt en zelf een voor trekt [Knappich, 246].
Zeer bijzonder voor Hongarije is uiteraard het feit dat de nieuwe koning zich niet wil laten kronen tot apostolisch koning: hij is de eerste vorst van dit land die dat weigert, en het gevolg is natuurlijk de neiging van vele Hongaarse edelen [de natio hungarica] en anderen alle maatregelen van Josef II als van voorbijgaande aard of zelfs als illegaal te beschouwen: na hem komt er toch wel weer een normaal mens op de troon, die zich ‘gewoon’ aan de eeuwenoude wetten houdt, en al die dekreten en edikten van deze eigenzinnige man zullen vroeg of laat toch wel weer worden herroepen!
Spottend noemt men hem in Hongarije a kalapos király, de koning met de hoed, zoals hij door de monnik István Ágost [+ 1784] voor het eerst in een gedicht honend wordt genoemd. Noch tot koning van Hongarije, noch tot koning van Bohemen laat hij zich kronen; integendeel: hij laat in 1784 de kroon van St. Stefanus van Hon-garije en die van Wenzel [Václav] van Bohemen n.b. naar de keizerlijke Schatkamer in Wenen overbrengen…
Hij trekt zich dus niets aan van gevoelens en wetten van de Hongaren en Tsjechen, en voor de Hongaarse natie is dit een openlijke vernedering, omdat de ”heilige kroon van St. Stefanus”, de eerste koning, al eeuwenlang hèt symbool is van wettige gezag, de macht over het koninkrijk!
Voortaan is de kroon van Hongarije alleen nog in Wenen te zien, en het is duidelijk dat Josef II alle tradities van b.v. Hongarije minacht. Voor hem is zo’n kroon een museumstuk, een kostbare antiquiteit, een curiosum uit lang vervlogen tijden. Het feit dat juist dit symbool van wettig gezag uit het land zelf min of meer wordt ‘geroofd’ maakt Josef II al tot de meest gehate koning uit de geschiedenis [naar Ronin, 147].
Als regeerder is hij ervan overtuigd dat hij is geroepen om, als hoogste dienaar van de staat, deze staat volgens de principes van de Verlichting en het Rationalisme te leiden vanuit de duistere machten van het verleden, zoals de adel en de r.k. kerk, naar een veel betere toekomst, die zal zijn gebaseerd op redelijke overwegingen. Later zal Josef II gelden als een goed voorbeeld van een “verlicht despoot”. Zelfbewust en radicaal, fanatiek gaat hij hierbij te werk, overtuigd van zijn eigen goede bedoelingen en van het redelijke van z’n maatregelen: zijn eigen filosofie is dè oplossing voor alle kwalen en vooroordelen. Hij spot eigenlijk met alle oude gebruiken en voorrechten en zou het liefste zien dat ook andere mensen tot zijn heldere en rationele inzichten komen….Hij wil het liefst alles uitschakelen wat tussen hem en ‘het volk’ in staat: de Standen, de landheren, de gilden, en de kerk. “Alles voor het volk, maar niets met [of: door] het volk”, aldus zegt men weldra over deze vorst.
Wat deze Verlichtingsideeën betreft is hij het ook eens met de Pruisische koning Frederik II, die hij zelfs vereert en graag wil bezoeken. Dat gebeurt in 1769 en 1770 en beide vorsten zijn hierover ook zeer opgetogen. Overigens spreken ze ook af om in het conflict om de koloniën tussen Engeland en Frankrijk neutraal te blijven.
De eenheid en de integratie van zijn Habsburgse erflanden staat Josef II altijd voor ogen. Een eed op de Hongaarse constitutionele wetten is voor Josef II dus overbodig; dat is een overblijfsel uit de oude, lang vervlogen tijd van onwetendheid en duisternis. Al die mythen en bijzonderheden van naties, kroonlanden en maatschappelijke klassen moeten toch eigenlijk worden afgeschaft.
Allerlei privileges en tradities zijn voor Josef II slechts hinderlijke obstakels en zonder meer het gevolg van bijgeloof en onwetendheid. Vooral de rooms-katholieke kerk zal haar macht moeten afstaan. Maria Theresia is zelf nog vroom katholiek maar haar zoon en opvolger is een vrijdenker die dan ook de eeuwenoude voorrechten van deze kerk zeker wil laten verdwijnen. Voortaan zal de staat aan een achttal algemene seminaries, waarvan vier in Hongarije, de rooms-katholieke priesters laten opleiden, uiteraard in de geest der Verlichting en de verdraagzaamheid.
Voor alle pauselijke bullen, brieven, dekreten en aanwijzingen vanuit Rome is voortaan eerst koninklijke en keizerlijke sanctie nodig alvorens ze in Oostenrijk, Bohemen en in Hongarije kunnen worden bekend gemaakt. Het burgerlijk huwelijk wordt ook erkend, bisschoppen hoeven geen eed van trouw aan Rome af te leggen en het is hun verboden om eventueel een pelgrimstocht naar Rome te maken! De kerkelijke censuur op zaken die niet onmiddellijk met het geloof te maken hebben, wordt eveneens afgeschaft. Dit intensieve toezicht van de staat op de r.k. kerk noemt men het Josephinisme [Jozefinisme].
Op 13 september 1781 wordt het “Tolerantiae Edictum” afgekondigd, waarbij de [bijna] volledige godsdienst-vrijheid voor alle religies, katholieken, maar ook voor protestanten en orthodoxen wordt gegarandeerd. Al op 1 oktober wordt dit ingevoerd.
“Zijne Majesteit, die ervan overtuigd is dat de ongerechtigheden die voortkomen uit alle dwang die het menselijk geweten geweld aandoet, en die gelooft dat de grootste weldaden voor de godsdienst en voor de staat voortkomen uit die algemene geest van tolerantie die zo aangenaam is voor de principes der christelijke liefdadigheid”,
kondigt hierbij aan dat de vrije particuliere uitoefening van de godsdienst overal in zijn landen wordt toegestaan aan evangelisch lutherse, calvinistische en grieks-orthodoxe kerken. In Oostenrijk en Bohemen betreft deze vrijheid nog slechts weinig inwoners, maar in Hongarije betreft het de helft der bevolking: 600.000 evangelisch- lutherse en 975.000 hervormde of calvinistische inwoners, samen een vierde deel der bevolking en even zovele Servische en Roemeense orthodoxen, ook een vierde der bevolking, kunnen voortaan in vrijheid hun kerken organiseren en met name voor de protestanten geldt dat ze na ruim twee eeuwen weer normaal kunnen leven…
Waar meer dan honderd niet-katholieke gezinnen zijn, kunnen ze hun eigen scholen en een eigen kerkgebouw laten bouwen, evenwel zonder toren of klokken… Ze mogen ook hun eigen kerkelijke leiders kiezen. Niet-katholieken kunnen voortaan ook iedere waardigheid en positie b.v. in het leger, het ambtenarenapparaat, de gilden etc. bekleden en ze mogen zelf eigendom bezitten. De enige kwalificatie is voortaan verdienste en bekwaamheid en een christelijk leven…
Geen eed tegen de principes van de protestanten is voortaan nog verplicht en protestanten worden niet langer gedwongen aan katholieke kerkelijke plechtigheden deel te nemen. Kinderen uit een kerkelijk gemengd huwelijk hoeven niet meer rooms-katholiek te worden opgevoed: is de vader katholiek dan worden alle kinderen ook katholiek, is de vader protestants dan geldt dat de jongens een protestantse opvoeding krijgen en de meisjes een r.k. opvoeding [van de moeder]. Lijfstraffen om godsdienstige redenen worden ook afgeschaft.
Maar de rooms-katholieke bisschoppen o.l.v. kardinaal József graaf Batthyány [1727-1799], een zoon van de vroegere paladijn, die in 1766 aartsbisschop van Kalocsa [de 2e man van de r.k. kerk] werd en in 1776 prins-primaat en aartsbisschop van Esztergom [Gran] [1777 kardinaal], die vanouds in dit land een zeer sterke positie en een grote macht bezitten, en o.a. door de maatregelen van de koning zelfs nog meer strijdbaar zijn geworden, eisen dat -zoals dat overal in katholiek Europa geldt- kinderen uit een kerkelijk gemengd huwelijk toch allemaal rooms-katholiek worden opgevoed… Voor hen is immers een wet van een wereldlijke overheid van veel minder belang dan de eeuwige goddelijke [kerkelijke] wet… Nog vele jaren van strijd over deze bepaling en eis van de kerk van Rome zullen volgen!
Joodse begraafplaats, begin 18e eeuw, in Bodrogkeresztúr
Ook worden tot grote onvrede van de machtige kerk van Rome in Oostenrijk en Hongarije in januari 1782 alle religieuze ordes en meer dan 700 kloosters, die zich niet met ziekenverpleging of met onderwijs bezig houden, opgeheven omdat ze de keizer en z’n hof “volkomen nutteloos” lijken. Hun vaak zeer uitgestrekte landgoederen en financiële middelen en hun scholen komen toe aan de staat. Deze financiële middelen zullen verder besteed worden aan de armenzorg, de ziekenhuizen en voor een speciaal ”Religionsfonds”. Er komen dan ook tehuizen voor doven, zieken en armen tot stand die door de staat worden gefinancierd. De doodstraf wordt ook afgeschaft, want naar de filosofie der Verlichting is misdaad in principe een kwestie van een ondeugdelijke opvoeding en van een gebrek aan inzicht en ontwikkeling. Dus: de mens is eenvoudigweg altijd te verbeteren! Iets later komt ook, in 1786 een algemeen burgerlijk wetboek tot stand en een wetboek van strafrecht zal volgen…..
Het blijkt echter alom dat ál te ijverige, gewetenloze en onbekwame ambtenaren van de keizer dan kans zien om
de maatregelen van de vorst tot in het absurde door te voeren, en zo wordt nogal eens waardevol bezit verkwanseld en vernietigd, en kerken en kloosters worden b.v. magazijnen, kazernes en paardenstallen.
Martelingen, hekserij en tovenarij en dergelijke bijgelovige streken [of: onzin] worden afgeschaft, maar de pers heeft een ongekende vrijheid. Wat niet direkt tegen de nieuwe hervormingen is gericht, zelfs aanvallen op de keizer, de adel of de geestelijkheid kan openlijk worden bekend gemaakt. [Knappich, 246/248].
Een speciale commissie voor de regeling van de betrekkingen tussen kerk en staat overweegt zelfs om een meer rechtvaardige inkomstenverdeling en belastingplicht voor de rooms-katholieke kerk in te voeren, uiteraard tot diepe verontwaardiging van het episcopaat.
Ook veel gelovigen gaan de maatregelen van keizer Josef II veel te ver: het aantal kerkelijke feestdagen wordt verminderd, processies en bedevaarten worden verboden, de kerkdiensten moeten eenvoudiger worden, en lijken moeten n.b. voortaan in eenvoudige zakken, bestrooid met kalk, worden begraven. Dat zorgt uiteraard voor veel onrust en verbittering onder het gewone volk. [idem, 248].
Wanneer de paus tegen de kerkelijke hervormingen van Josef II protesteert laat de kanselier Kaunitz eenvoudigweg weten: “Alle zaken horen tot de bevoegdheden van de staat voorzover ze niet dogmatische zaken, die alleen de ziel aangaan, betreffen”. Daarop besluit de paus om zelf naar Wenen te gaan. Hij wordt door de keizer in maart 1782 met alle verschuldigde eer ontvangen, en wordt gedurende ruim een maand met alles overladen, maar hij kan Josef II niet van zijn besluiten doen afzien! [Knappich, 247].
Tegen de wil van de landheren dwingt Josef II in 1781 ook de volledige afschaffing van de lijfeigenschap af en de verplichte diensten [robot] die de lijfeigenen moesten verrichten kunnen voortaan worden afgekocht. Andere dekreten van de keizer en koning regelen o.a. de erfopvolging van boeren, en in 1789 biedt een belasting en urbariaal-patent een meer rechtvaardige verdeling van de belastingen onder boeren en landheren. [idem, 246].
Ten bate van de joden, wier aantal in Hongarije snel is toegenomen van 12.000 in 1700 tot 75 à 80.000 in 1775 vooral door immigratie vanuit het pas [1773] verworven Galicië, worden door de welwillende keizer en koning Josef II maatregelen getroffen: De vorst beoogt immers de emancipatie van hen, en de assimilatie in de christelijke samenleving. In 1783 kondigt hij de “Systematica Gentis Judaicae Regulatio” af.
Zoals in veel andere landen van Europa gold eeuwenlang ook in de Habsburgse gebieden: Als groep moeten ze een speciale ‘tolerantiebelasting’ betalen in ruil voor een beperkt aantal vrijheden en gunsten, veel beroepen zijn voor hen verboden, ze kunnen geen lid van een gilde zijn, en dus trekken ze vaak rond als marskramer of koopman, zwerver of handelaar. In veel steden is hun de vestiging verboden, evenals op het platteland, maar toch krijgen heel wat joden bescherming van een comitaat [provincie], een stadsbestuur, een adellijke landheer of op een andere manier. De belasting is dan vaak een formaliteit geworden. Hun commerciële en financiële aktiviteiten zijn allang bekend, en de over het algemeen zeer hechte en orthodoxe gemeenschappen onderscheiden zich verder ook door uiterlijke kenmerken: taal, kleding en baardgroei b.v. en ze regelen hun zaken vrijwel helemaal zelfstandig. Hun rabbijnen hebben groot gezag en ook onderhouden met name joden relatief veel buitenlandse contacten en zijn zeer mobiel. Feitelijk vormen ze een in alle opzichten aparte groep.
Nu komt er een eind aan hun aparte bestaan! Vanaf het Tolerantie-edikt mogen ook joden zich overal vrij vestigen en land, etc. in bezit hebben, hun kinderen naar een [christelijke] school sturen en in de handel en alle andere beroepen werkzaam zijn. De rationele koning en keizer beveelt hen ook hun uiterlijke kenmerken voortaan maar weg te laten en zich dus maar aan te passen aan de moderne maatschappij. Dat levert echter felle protesten op van de rabbijnen en het gaat dus niet door! Toch ligt voor de joden in de Habsburgse monarchie de weg naar de volledige emancipatie open! Al maken de joden in Hongarije slechts één procent van de totale bevolking uit, toch is hun percentage op één [Nederland] na het grootste van Europa.
Josef II laat ook het ambtenarenapparaat sterk uitbreiden en verbeteren. Vanaf 1787 is voor ambtenaren zelfs een universitaire opleidingsgraad nodig en de Duitse taal moet als enige officiële taal ook in Hongarije worden ingevoerd! Binnen zes maanden, in 1784 geldt Duits als verplichte taal voor de centrale regering in Wenen, in 1785 voor comitaten [provincies] en vanaf 1787 voor de gemeenten. Kennis van de Duitse taal is voortaan een voorwaarde voor alle beroepen in het onderwijs tot en met de universiteit. Doel van de vorst is officieel om de Latijnse taal [de officiële taal in Hongarije], “een dode taal die de meerderheid der inwoners niet verstaat” en “een taal waardoor een land toch niet moet worden geregeerd”, te vervangen, echter níet door het Hongaars!
Het zichtbare effect is voorlopig nog gering, maar de verontwaardiging is natuurlijk níet gering. Voor het eerst in de geschiedenis worden de meer dan drie miljoen Hongaren [Magyaren] zich ervan bewust dat een eigen nationale taal nu juist een zeer belangrijk kenmerk [hèt kenmerk!] van een natie vormt!
Erkenning en aanvaarding van het Duits als officiële taal zal vroeg of laat zeker leiden tot de volkomen ondergeschikte positie van Hongarije als kroonland en van het nog minder belangrijk worden –of zelfs uitsterven- van het Hongaars als taal ten opzichte van resp. Oostenrijk en het Duits. Want, zo heet het in een koninklijke instruktie van 6 mei 1784, “alle provincies van de Monarchie zullen slechts één geheel uitmaken, in alle provincies moeten de krachten van het volk op één gemeenschappelijk doel, de macht van Oostenrijk, zijn gericht”. Kennis van de Duitse taal wordt voortaan de graadmeter van de ontwikkeling en de voorwaarde voor een maatschappelijke status…. Om het verkeer in alle kroonlanden van zijn centralistisch geregeerde rijk te vergemakkelijken moet dus het Duits worden gebruikt. Voortaan moeten ambtenaren en leerkrachten hun kennis van het Duits laten toetsen, voorzover ze in dat beroep aan het werk willen blijven. Maar wat Josef II als middel ter bevordering van een algemeen begrip en van wederzijdse broederliefde heeft aangezien, leidt tot het tegendeel, tot de haat tussen nationaliteiten en een taalstrijd. [Knappich, 245].
Achteraf is het buitengewoon vreemd dat deze vorst, die ervan overtuigd is dat hij het welzijn van al zijn onderdanen moet en kan bevorderen, wèl [na eeuwen] de vrijheid van godsdienst invoert, maar de taal van een groot deel van z’n onderdanen voortaan wil verbieden of laten afdwingen! Stellig heeft Josef II ook hierbij zijn doel voor ogen: “Ik wil het algemeen welzijn dienen, en een monarch heeft het recht om zijn onderdanen gelukkig te maken, zelfs tegen hun eigen wil in”. [Gottas, 171].
Ter bescherming van de eigen industrie en handwerkers worden ook scherpe maatregelen tegen de invoer van alle produkten, vooral metaal- en textielwaren, die niet in de monarchie zelf kunnen worden gemaakt. Aan ondernemers en fabrikanten worden ook premies en belastingverlichting gegeven als ze een nieuw bedrijf starten, want “aan iedereen moet het geoorloofd zijn op zijn eigen manier zijn brood te verdienen”, aldus Josef II.[Knappich, 246]..
Met het oog op de uniformiteit van de erflanden wordt het bestuur van Hongarije ook enigszins vereenvoudigd: de Schatkist wordt met de Koninklijke Stadhouderlijke Raad in Wenen [het hoogste uitvoerende orgaan voor Hongarije] verenigd, en de Koninklijke kanselarijen van Hongarije en die van Zevenburgen [beide in Wenen] worden ook verenigd. Het centraal gelegen Buda [Ofen] wordt formeel [weer, na ruim twee eeuwen] in plaats van Pozsony {Pressburg] de hoofdstad van Hongarije omdat de Stadhouderlijke Raad in 1783 en daarna ook de Hofkammer hier worden gevestigd en Josef II overweegt ook om de grote mate van autonomie van de Hongaarse comitaten aan te pakken: ze vormen met hun eigen rechtspraak en bestuur, hun soms erfelijke főispáns maar de nog veel meer invloedrijke alispáns [vice-gouverneur] die door de adel van het comitaat zelf werden gekozen en die met z’n ambtenaren tot de lage adel behoorden, eigenlijk staatjes in de staat en een machtig bolwerk, een struikelblok voor hervormingen. Het kroonland Hongarije zou eigenlijk opnieuw moeten worden ingedeeld in tien distrikten o.l.v. een benoemde commissaris, een “Kreishauptmann”.
Burcht van Sárospatak, 17e en 18e eeuw
Deze commissarissen moeten dan alle zaken in verband met belastingen, handel, registratie van grondbezit en inwoners, betrekkingen tussen grondbezitters en hun ondergeschikten, de boeren en lijfeigenen, benoemingen en ontslag van ambtenaren, de controle op en distributie van soldaten, enz., enz. moeten regelen.
Op economisch gebied volgt Josef II in bepaalde opzichten het beleid van zijn moeder, en ook hij laat de douanerechten voor Hongaarse produkten die naar de Oostenrijkse erflanden worden uitgevoerd, bestaan. Hongarije blijft aldus de leverancier van vee, vlees, wijn, textiel, tabak, tarwe en andere agrarische grondstoffen. Ook Josef II durft n.l. de belastingvrijdom van de Hongaarse adel niet aan te pakken, omdat hij dan natuurlijk de hele machtige en rijke Hongaarse aristokratie tegen zich zou krijgen!
Het spreekt vanzelf dat deze koning nooit een Hongaarse rijksdag [landdag, országgyűlés] van de adellijke standen bijeen roept: aan de mening van gekozen afgevaardigden van de adel of het volk heeft een verlicht despoot geen behoefte: “Alles voor maar niets door het volk”.
De koning kan dan ook een vrijwel absoluut gezag uitoefenen. Kerkelijke eigendommen aan grond en geld worden nu systematisch geregistreerd met het oog op een eventuele belastingheffing, en ook worden particuliere eigendommen aan huizen en grond, vooral dus van de adel, geregistreerd. Daarom worden vooral veel Oostenrijkse ambtenaren naar Hongarije gestuurd die zich echter zowel bij de adel als bij de boeren zeer gehaat maken; ze worden als spionnen van een onwettige koning uit Wenen beschouwd!
Voor het eerst in de geschiedenis wordt nu, in 1785/87 een volkstelling in de Habsburgse monarchie gehouden, die men echter niet als helemaal betrouwbaar en zuiver kan zien. De monarchie telt in totaal ruim 20 miljoen inwoners, en hiervan tellen de landen van de Hongaarse kroon er samen bijna de helft, ongeveer 9 ¼ miljoen. Ook naar de moedertaal vraagt men voor het eerst de inwoners, en dat levert interessante gegevens op.
Een overzicht leert het volgende:
I. De Oostenrijkse erflanden, d.w.z. de landen die behoren tot het H. Roomse Rijk der Duitse Natie:
A. De landen van de Oostenrijkse kroon:
Het aartshertogdom Oostenrijk, dat bestaat uit Neder-Oostenrijk [onder de Enns, met Wenen] met 1.200.000 inw, en Opper-Oostenrijk [boven de Enns, Linz] met 600.000 inw., het hertogdom Stiermarken [Graz] met 750.000 inw., van wie 2/3 Duitsers en 1/3 Slovenen, het hertogdom Karinthië [Klagenfurth] met 270.000 inw., van wie 30 % Slovenen en 70 % Duitsers, het hertogdom Krain [Laibach] met 400.000 inw, van wie 95 % Slovenen, het zgn. Küstenland [de stad Triëst, Gőrz en Gradisca] met 200.000 inw., van wie 65 % Slovenen en bijna 30 % Italianen, het graafschap Tirol met Vorarlberg [Innsbruck] met 650.000 inw., van wie 40 % Italianen. Samen tellen deze erflanden ruim 4 miljoen inwoners.
B. De landen der Boheemse kroon:
Het koninkrijk Bohemen [Praag] met 2.500.000 inw., van wie 65 % Tsjechen en 1/3 Duitsers, het markgraaf-schap Moravië [Brünn] 1.250.000 inw., van wie 70 % Tsjechen en < 30 % Duitsers, het hertogdom Oostenrijks Silezië met 300.000 inw., van wie 30 % Polen, 20 % Tsjechen en ± 50 % Duitsers. Samen > 4 mln. inwoners.
C. De pas verworven gebieden ten koste van Polen, die níet bij het Duitse rijk behoren: Galicië [Lemberg] met 2.300.000 inw., van wie 55 % Ruthenen en 45 % Polen, en Bukovina [Czernowitz] met 450.000 inw., n.l. 80 % Ruthenen en 20 % Roemenen.
Samen tellen al deze Oostenrijkse kroonlanden bijna 11 mln. inwoners.
II. De landen van de Hongaarse kroon van St. Stefanus.
a. Het koninkrijk Hongarije [Pozsony/Pressburg en Buda/Ofen] met 6.435.000 inwoners, van wie 2.960.000 Magyaren, 1.220.00 Slowaken, 775.000 Duitsers, 635.000 Roemenen, 290.000 Ruthenen, 250.000 Serviërs, 85.000 Joden, 75.000 Zigeuners, 40.000 Zuid-Slavische Schokatzen en Bunjevatzen, en 40.000 Slovenen
b. Het grootvorstendom Zevenburgen [Transylvanië] [Kolozsvár/Klausenburg] met 1.440.000 inw., van wie 880.000 Roemenen, 400.000 Magyaren en Székler [-Hongaren], 135.000 Duitsers [Saksen], 40.000 Zigeuners, 5.000 Joden, 5.000 Armeniërs en 5.000 anderen.
c. Het koninkrijk Kroatië en Slavonië [Agram/Zagreb] met de havenstad Fiume [een apart gebied] met 645.000 inwoners, van wie 460.000 Kroaten, 165.000 Serviërs, 15.000 Italianen en 5.000 Duitsers.
d. Het gebied der Militaire Grenzen met 710.000 inw., van wie 360.000 Kroaten, 240.000 Serviërs, 80.000 Roemenen en 30.000 Duitsers.
Van de 8.555.832 inwoners van de landen der Hongaarse kroon samen [excl. Milit. Grenzen] is aan het einde der XVIIIe eeuw nog slechts 36,4 % Magyaars [Hongaarssprekend]: in totaal 3.360.000. In de landen der Hongaarse kroon samen wonen verder nog 1,6 miljoen Roemenen [ruim 17 %], bijna 950.000 Duitsers [ruim 11 %], 1,2 mln. Slowaken [14 %], ruim 800.000 Kroaten [ruim 9 %] en ruim 650.000 Serviërs [ruim 7 %] en verder nog 600.000 [7 %] mensen die nog weer een andere taal spreken.
Van de ruim 9 miljoen inwoners is slechts 50 % rooms-katholiek, 25 % is protestants [calvinistisch en luthers] en ± 25 % orthodox [de bijna 1,6 mln. Roemenen en de 655.000 Serviërs].
Verder is van belang dat 340.000 inwoners van Hongarije worden gerekend tot de hoge en lage adel, maar van hen is de Magyaarse adel zeer sterk overwegend [10 % van de Hongaren].
Voor een groot aantal schrijvers en andere Hongaren lijkt het bekend worden van het feit dat de heersende Magyaren, die deze staat ooit hebben gesticht, lang niet meer een meerderheid der bevolking vormen een soort sein te worden om nog veel meer dan voorheen de “nationale taal” en cultuur in stand te houden. De invoering van de Duitse taal als officiële taal van alle Habsburgse landen, incl. Hongarije, geeft hieraan ook een sterke impuls. Tijdens de regering van Josef II worden de rechtspraak en het onderwijs hervormd, en hierbij gaat het de koning en keizer vooral om het onttrekken van beide aan de macht en invloed van adel en kerk.
In 1781 komt een Academie voor Wetenschap en Letteren tot stand, en in 1782 een Hogeschool voor Ingenieurs in Pest. Ook bestaan er plannen om tot invoering van algemene leerplicht te komen, maar de tijd is er nog niet rijp voor: de koning wordt niet begrepen en zeker niet gewaardeerd, en hij is zijn tijd vooruit. Voor onderwijs los van de kerken zijn niet of nauwelijks mensen opgeleid! Juist de adel en geestelijkheid van de rooms-katholieke kerk voelen zich dus in hun positie bedreigd, ook al doordat de koning op 22 augustus 1785 per dekreet de term “lijfeigenen” [jobbágy] afschaft en het zgn. Boerenpatent uitvaardigt. Weer wordt met één pennenstreek een eeuwenoude traditie afgeschaft….
Voortaan moet -aldus de koning en keizer- de overgrote meerderheid der bevolking niet langer verstoken zijn van het recht op huwelijkssluiting, een beroep, eigendom, bewegingsvrijheid, handel, een beroep op de rechter los van de rechtspraak der adellijke Heren. Hun jurisdiktie over de voormalige lijfeigenen verdwijnt dus formeel. Er zullen 38 rechtbanken komen om voortaan o.a. aan de boeren bescherming te geven tegen de tirannie van de landheren, en ook zal een ander soort hooggerechtshof worden ingesteld. De gelijkheid van alle mensen voor de wet, een ideaal van de Verlichting, betekent deze maatregelen nog niet, maar het is toch een belangrijke stap daartoe.
Ook worden de verplichte tienden en de herendiensten zoals die vanaf de middeleeuwen al bestaan, afgeschaft. Dezelfde maatregel is al eerder in Oostenrijk ingevoerd. Het gaat Josef II echter niet zozeer om de rechten en vrijheden van de boeren, als wel om een hogere belastingopbrengst, en wat deze vorst betreft zal ook de Hongaarse adel belasting moeten betalen. Veel boeren denken overigens dat de koning volledige emancipatie van de voormalige lijfeigenen en boeren wil doorvoeren maar daarin vergissen ze zich toch! Enkele boerenopstanden [jacquerie] tegen de landheren worden dan ook met geweld neergeslagen!
Maria Theresia als konigin van Hongarije
De meest bekende boerenopstand breekt uit na de weigering door de koning als grootvorst van Zevenburgen, om het verzoek der Roemeense geünieerde [Grieks-katholieke] bisschoppen van Zevenburgen om erkenning van hun volk als vierde autonome natie, naast de drie historische der Magyaren, Székler en Duitsers te aanvaarden in oktober 1784. Ook de geruchten dat iedereen die zich voor het keizerlijke leger meldt, vrij wordt, zorgen voor onrust: De Roemenen vormen immers een meerderheid der bevolking in Zevenburgen en eisen nu hen rechten op….men wil ook een verdeling van de grond onder de boeren en belastingplicht voor de adel.
De straatarme landarbeiders en boeren wapenen zich onder leiding van Gheorghe Crisan [* 1733], Nicolae Horia [* 1730] en Ion Closca [* 1750] en komen dus in gewapend verzet tegen de bestaande orde; 100 edelen [uiteraard: in grote meerderheid Hongaren en Székler] worden vermoord en 230 kastelen en landgoederen worden geplunderd… Ook deze opstand wordt wreed neergeslagen door het keizerlijke leger en ongeveer 4.000 [Roemeense] boeren vinden de dood…… Na de nederlaag worden o.a. de drie genoemde leiders gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Op 28 februari 1785 worden Crisan en Horia ter dood gebracht, maar Closca heeft dan al in de gevangenis zelfmoord gepleegd!
Wanneer de keizer en koning in 1788 wegens een nieuwe oorlog met Turkije [die in 1787 uitbreekt] om soldaten en geld vraagt, blijkt duidelijk hoe onpopulair hij in Hongarije eigenlijk is: Hij wil het leger van de monarchie uitbreiden tot 300.000 man, en dat betekent een verdubbeling, maar hij ontmoet in Hongarije alleen maar vijandschap en onverschilligheid. Volgens de eeuwenoude traditie zou hij de Hongaarse landdag om rekruten en om belastinggeld moeten vragen, maar daarvan is geen sprake!! Josef II vraagt immers niets dan gehoorzaamheid en vertrouwen aan zijn onderdanen….
Zijn moeder Maria Theresia heeft zoiets nooit ervaren, althans: zij zocht tenslotte toch het compromis en liet merken begrip te hebben voor de Hongaarse wensen en tradities…….De Hongaarse natie maakt hem dan dus duidelijk dat ze slechts aan de wensen van de koning wil voldoen als deze eerst de landdag bijeenroept, en als die standenvergadering [de Natie!] op wettige manier, haar toestemming geeft!
Bovendien moet de koning alle onwettige maatregelen herroepen en ongedaan maken en zich dan ook als koning officieel laten kronen, en de eed op de Hongaarse constitutie afleggen. maar deze koning luistert niet naar zulke wensen, en zet troepen in om voortaan belastinggeld te innen! Een soort passief verzet, een reaktie op de maatregelen van Josef II breekt dan uit in de vorm van het dragen van de nationale kleding door veel edelen en in een sterk toenemend gebruik van de Hongaarse taal!
Zelfs is er sprake van het benaderen van de Pruisische koning door een aantal edelen in verband met de plannen voor een opstand! Uit vrees dat hij de gebeurtenissen niet meer kan beheersen, belooft de koning dan op zijn ziekbed, bij een “Rescriptum” van 18 december 1789 een Hongaarse rijksdag bijeen te zullen roepen, zodra de oorlog voorbij is. Voor het eerst is een dergelijk koninklijk geschrift zelfs mede in de Hongaarse taal opgesteld!
De koning is zeker ook bevreesd dat de overrompelende gebeurtenissen in Frankrijk, waar zijn zwager Lodewijk XVI, die is gehuwd met z’n zuster Marie Antoinette, regeert, ook naar Oostenrijk kunnen overslaan…
Tenslotte geeft de koning zelfs volledig toe aan de wensen van de Hongaarse Standen, hij heeft blijkbaar spijt over z’n daden, heeft het échec van z’n verlichte absolutisme en van zijn centralistische politiek erkend, en herroept op zijn sterfbed, op 28 januari 1790 vrijwel alle maatregelen -ook met betrekking tot Hongarije, behalve het Tolerantie-edikt en het Boerenpatent. Zelfs wordt in 1790 de verordening afgeschaft dat alleen katholieken zich in Buda en in Pest mogen vestigen… en in Pest is men dan al begonnen om de stadsmuren, die alleen nog een belemmering voor de uitbreiding vormen, af te breken. Per 1 mei 1790 zal de toestand van 1780 weer zijn hersteld, omdat -zoals de koning zelf schrijft- “Wij ervan overtuigd zijn dat u aan de oude regering de voorkeur geeft en alleen daarin uw geluk zoekt en vindt … daarom stellen we de vervulling van uw wensen niet uit”. De Heilige Kroon van Hongarije zal ook naar het land worden teruggebracht.
Op 17 februari 1790 nemen de kroonwachters hun taak om te waken over de regalia, de kroon, de kroningsmantel, de scepter, het zwaard en de globe al weer op zich en brengen die in luxe rijtuigen in een triomfantelijke tocht met een escorte van prachtig uitgedoste magnaten, vertegenwoordigers van alle comitaten en van honderden gewapende ruiters en infanteristen over naar Buda. Ze worden overal ontvangen met klokgelui met eresalvo’s, met vreugdevuren en met Te Deums uit dankbaarheid, en overal staat de jubelende menigte haar uitbundig toe te juichen. Na een reis van drie dagen komt de stoet in de hoofdstad Buda [Ofen] aan, waar de heilige kroon van St. Stefanus drie dagen lang wordt tentoongesteld, voordat ze uiteindelijk definitief in de burcht van Buda wordt geplaatst. [Les insignes royaux de Hongrie, Éva Kovács en Zsuzsa Lovag, Corvina Kiadó, Budapest, 1980, blz. 15].
In het koninklijk paleis van Buda wordt de kroon overigens dan voor het eerst door een historicus bestudeerd, die vaststelt dat het chronologisch onmogelijk is ze met koning István de heilige in verband te brengen. [naar: Vladimir Ronin, Geschiedenis van Hongarije, 150]. Ook constateert deze historicus dat de ‘heilige kroon’ uit twee aparte delen bestaat, een “corona graeca” [het onderstuk, de gouden horizontale band met o.a. parels] een “corona latina” [het bovenstuk, de twee elkaar kruisende gebogen gouden banden en het kruis erop]. De beide delen hebben een geheel andere, eigen oorsprong en zijn pas later in elkaar gevoegd.
Josef II maakt dit alles echter niet meer bewust mee: hij sterft op 20 februari 1790 in Wenen en tot vrijwel het laatste moment blijft hij van zichzelf en van z’n goede bedoelingen voor het volk vast overtuigd!
In zekere zin zijn de tien jaren van koning Josef II wel een bijzonder merkwaardig intermezzo te noemen, want deze vorst is de eerste koning van Hongarije die zich niet laat kronen en dus geen eed op de constitutie aflegt, vervolgens neemt hij buitengewoon veel en vèrstrekkende maatregelen die elkaar snel opvolgen, en tenslotte herroept hij vrijwel alles!
Hij is ook degene die de Duitse taal als een soort eenheidstaal van de Habsburgse monarchie bewust bevordert en oplegt en daardoor veel verzet oogst, maar aan de andere kant voert hij ook ongekende vrijheden in en wil op deze weg eigenlijk nog veel verder gaan. En het einde van alles is tenslotte dat hij zich gedwongen voelt om veruit de meeste maatregelen weer in te trekken! Ongewild heeft deze koning bijgedragen aan een hernieuwd besef van de Hongaren [Magyaren] een eigen nationale taal te hebben! Één dag na de dood van Josef II wordt de eeuwenoude “Heilige Kroon” van Hongarije al plechtig naar Buda teruggebracht….
De kroning van Maria Theresia tot koning [!] van Hongarije, Pozsony [Pressburg], 1741
|