< Terug

7. Revolutie en Vrijheidsoorlog, 1848 - 1849

7.4  De Hongaarse offensieven,  januari tot mei 1849

De zelfingenomenheid van de Oostenrijkse bevelhebber, vorst Alfred von Windischgrätz, heeft intussen o.a. belangrijke gevolgen voor de Hongaren: zij krijgen enkele maanden de tijd om zich te reorganiseren en te versterken. Ondanks moeilijkheden hebben ze intussen bewezen de strijd met het absolutistisch geregeerde keizerrijk Oostenrijk [dat immers doof is voor alle Hongaarse argumenten en alleen de militaire overwinning opeist] nog lang niet op te geven. De Oostenrijkers willen in de lente van 1849 hun offensief hervatten, om de winter te mijden, en dan Hongarije -door de verovering van het gebied ten oosten van de Tisza- ‘het genadeschot’ geven. Vóór de lente wil Windischgrätz géén troepen hiervoor beschikbaar stellen. [Bartha, History of Hungary, ed. Pamlényi, 274].
Toch gaat ook voor Kossuth niet alles naar wens: Hij [officieel: het Honvédelmi Biztottmány] benoemt op 29 jan. de Poolse ‘revolutioniare’ generaal Henryk Dembinski [1791-1864], die net als Bem nog deelnam aan de veldtochten van Napoleon en aan de Poolse opstand van 1830/31. Daarna ging hij naar Frankrijk, waar hij namens Kossuth door graaf László Teleki is benaderd voor een hoge post in het Hongaarse leger. Door het sukses van József Bem in Zevenburgen is Kossuth hiertoe aangemoedigd. Dembinski wordt nu tot opperbevelhebber van de Honvéd benoemd, maar dat is geen sukses: niemand neemt Kossuth deze benoeming in dank af! Poolse émigrés genieten in Europa wel een internationale reputatie als dappere helden, en “geen enkele revolutie die zichzelf respekteert kan zonder een Poolse commandant”, maar deze benoeming in Hongarije speelt slechts de Habsburgse propaganda in de kaart. [Deak, 239]. Ook de Hongaarse generaals zijn allerminst ingenomen met de benoeming van Dembinski: voor hen is vooral duidelijk dat Kossuth deze buitenlander heeft benoemd om de rivaliteit tussen hen onderling tegen te gaan, en vooral om de ambitieuze en bekwame generaal Gőrgey tegen te werken! De andere generaals zijn ook beledigd: zij achten zich best bekwaam voor de post, en zien niets in deze onbekende buitenlander!
Sinds de proklamatie van Vác is voor Kossuth duidelijk dat Gőrgey niet te vertrouwen is: hij heeft immers laten merken eigenlijk een compromis met Wenen te zoeken! De beide Hongaarse leiders liggen elkaar ook niet. Dembinski heeft nauwelijks gezag, hij geniet geen vertrouwen en is totaal onbekend met dit land en z’n bevolking. Hij is bovendien een intrigant, bot en trots, verwaand en twistziek, en hij vervreemdt zich van de Hongaarse generaals. Deze laatsten verklaren dan dat ze hèm niet, maar Gőrgey wèl vertrouwen! [Kosáry, 239, Deak, 239/240]. De benoeming van Dembinksi is bovendien een slag voor allen in Hongarije die zich toch nog als trouwe onderdanen van ZM de keizer en koning zien. [Deak, idem].
Zelfs de Russische tsaar is er nu wel van overtuigd dat Hongarije niet vecht voor z’n eigen vrijheid maar voor een internationale revolutie! Een feit dat door Kossuth overigens ook altijd is verkondigd….. Voor de tsaar is duidelijk: de beide Hongaarse legers, in de Grote Laagvlakte en in Zevenburgen, worden n.b. gecommandeerd door notoire rebellen, vluchtelingen uit Russisch Polen.
Russische commandanten hebben dan ook al snel contact met gen. Puchner, die door Bem uit Zevenburgen is verdreven, en nu Russische hulp vraagt voor een inval over de Karpaten naar Zevenburgen. Hij verneemt nu geen protest uit Wenen, in tegenstelling tot enkele maanden eerder! [zie blz. 49]. Op 1 februari 1849 bezetten twee Russische generaals met 6.000 soldaten vanuit Walachije en Moldavië de steden Brassó [Kronstadt, tgw. Brasov] en Nagyszeben [Hermannstadt, tgw. Sibiu] om “een invasie van Magyaren en Székler te voorkómen”. Alles moet worden gedaan om een levensgevaarlijke alliantie van Polen en Hongaren te beletten, en tsaar Nikolaas I heeft zich dan ook in een eerder stadium al bereid verklaard om de Oostenrijkers te helpen.
Voor de tsaar is het een duidelijke zaak: de orde, zoals die in de ”Heilige Alliantie” na de val van Napoleon in 1815 is vastgelegd, en die in 1833 in Münchengrätz [tgw. Mnichovo Hradiste, CZ] tussen het Huis Romanov en Habsburg en de Pruisische koning is bevestigd, moet blijven! “In Naam van de Heilige en Ondeelbare Drieëenheid zullen de orthodoxe tsaar, de rooms-katholieke keizer en de protestantse koning elkaar op verzoek steun verlenen tegen alle binnenlandse en buitenlandse vijanden”. De schrik zit er in St. Petersburg goed in omdat hij zelfs al berichten heeft vernomen dat de Polen zelfs bidden voor het welslagen van de Hongaarse vrijheidsstrijd! [o.a. Deak, 286]. Toch kan de nieuwe opperbevelhebber Dembinski zich al op 26 febr. bij Kápolna ten z.w. van Eger niet handhaven tegen de Oostenrijkers, en slaat op de vlucht! De Honvéd  trekt zich ordelijk terug, en Windischgrätz denkt dat deze overwinning het einde van de oorlog in Hongarije betekent! [Niederhauser, 155]

top

Kossuth daarentegen ziet nu een offensief van de Honvéd als redmiddel: een overwinning kan het enthousiasme bij de bevolking wekken en het tegelijk makkelijker maken om nieuwe rekruten te werven. [Niederhauser, 155].
De generaals weten intussen stand te houden: Gőrgey,die aanvankelijk met z’n Opper-Donauleger naar het noorden is uitgeweken, blijft in Szepes [Spis] en mede dankzij Richard Guyon, een Britse commandant in de Honvéd, kan hij naar Eperjes en Kassa doorbreken. Generaal Klapka [1829-92] houdt stand tegen gen. Von Schlick bij Miskolc en gen. Perczel houdt in het zuiden stand o.a. tegen de Serviërs. Hij moet ook Debrecen verdedigen, en hij houdt op 25 januari bij Szolnok de Oostenrijkers tegen. Daarna boekt hij meer suksessen.
Ook gen. Károly Vécsey en gen. János Damjanich krijgen opdracht om resp. uit de Bácska en uit het Banaat meer naar het noorden te gaan. In totaal komen hier bij de Tisza, midden in het land, 50.000 man bij elkaar.
Toch berust de organisatie van het leger als geheel bij Kossuth, de leider en voorzitter van het Comité van Verdediging, het eigenlijke machtscentrum. Op hem rust de verantwoordelijkheid, en hij levert een enorme krachtsinspanning. Een relatief enorm groot leger van 120.000 man in januari en 200.000 man in de zomer van 1849 wordt op de been gebracht, en Hongarije produceert tenslotte 500 geweren per dag! Ruim een halve eeuw eerder [in 1793] produceerde Frankrijk met driemaal zoveel inwoners evenveel!
Kossuth weet ook steeds weer financiële hulpmiddelen te krijgen, nieuwe rekruten en vrijwilligers te werven en nieuwe regimenten bij de Honvéd te voegen. Zijn aktiviteiten grenzen aan het ongelooflijke, en nog altijd wordt hij door zeer velen op handen gedragen. Niets ontgaat hem, duizenden dokumenten worden door hem persoonlijk getekend, en eventueel van opmerkingen of correcties voorzien. Hij wil steeds op de hoogte worden gesteld, m.n. door regeringscommissarissen en gevolmachtigden die zich in opdracht van het Comité van Verdediging serieus laten informeren ove de krijgsverrichtingen, etc. “Door hèn controleert Kossuth het hele land”. Deze commissarissen mobiliseren het volk en moedigen de soldaten aan, zij bestrijden ook eventuele “contrarevolutioniare aktiviteiten”. Men kan ze vergelijken met de Jacobijnse commissarissen tijdens de Franse revolutie, maar in Hongarije zijn het toch vooral representanten van de [conservatieve] lage adel. [Deak, 225/227]. Deze laatsten geven ook de toon aan in enkele ‘vrijkorpsen’ en deze vrijkorpsen staan niet zo gunstig bekend: onverantwoordelijk gedrag, insubordinatie, wreedheden, hinderen van de normale militaire operaties, zorgen ervoor dat deze korpsen tenslotte na veel kritiek onder de minister van oorlog worden geplaatst en bij het leger worden ingelijfd [idem, 229, 230]. Toch is ondanks vele moeilijkheden het enthousiasme nog groot genoeg  en duizenden Hongaren wijden zich trouw aan hun taak. O.a. veel vrouwen doen voorbeeldig werk bij het verplegen van gewonde soldaten: in mei 1849zijn dat er 12.000!
Zeer bekend is gravin Blanka Teleki [1806-1862] geworden, een dochter van graaf Imre Teleki en Karolina Brunszvik. Zij had in 1846 een meisjesinternaat voor adellijke jongedames gesticht in Pest, die hier op een moderne, demokratische en nationale manier worden opgeleid. In 1848 stuurt ze de meisjes naar huis en ze meldt zich bij het leger als verpleegster. Blanka Teleki neemt weldra de organisatie van het Militair Tehuis in Nagyvárad [tgw. Oradea, Roem.] en in Debrecen op zich. Na de overgave in 1849 trekt ze zich terug maar wordt later [1851] toch gearresteerd en veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf. In 1857 wordt ze vrijgelaten maar is dan zwaar ziek, halfblind en gebroken. Ze geldt als voorbeeld van de pioniersgeest en de emancipatie; het werk van Rousseau, Pestalozzi, Lamartine, Le Blanc en Michelet is door haar in het Hongaars vertaald en in haar vaderland bekend geworden! In 1850/51 en in de gevangenis van Kufstein werkt ze ook nauw samen met haar tante gravin Thérèse Brunszvik, en de laatste vijf jaar van haar leven brengt ze door op het familieslot in Pálfalva [tgw. Pauleni, Roem.].
Van veel kanten bestaat overigens sympathie voor de Hongaarse vrijheidsstrijd, hoewel nergens daadwerkelijke hulp vandaan komt! In heel Europa en zelfs ook in Noord-Amerika leeft men nu mee met de dappere, vrijheidslievende en heldhaftige Hongaren, die bereid zijn hun goed en bloed op te offeren voor de vrijheid van hun vaderland en de constitutionele rechten van het land.
Zelfs Friedrich Engels en Karl Marx vereren en verheerlijken in hun artikelen in de “Neue Rheinische Zeitung” van jan./febr. 1849 Kossuth en de Hongaarse strijd voor onafhankelijkheid en tegen absolutisme en despotisme. Kossuth, zo vinden Marx en Engels, kan men slechts verwijten dat hij nog niet veel verder gaat met zijn eisen aan de Kroaten etc. Voor de vrijheidslievende en revolutionaire Duitsers, Polen en Magyaren hebben ze sympathie, maar de andere Slaven en de Roemenen en Saksers in Transylvanië beschouwen ze als barbaren, die bijna nog nomadisch leven, zonder historie, vervallen en contrarevolutionair! Marx en Engels vinden dan ook dat de germanisering en magyarisering van “die achtergebleven volken zonder cultuur en historie” de beste en meest prijzenswaardige daden van resp. het Duitse en Magyaarse volk zijn! [Kann, II, 44-47]. Opmerkelijk is dat zij de strijd in Hongarije absoluut niet zien als klassenstrijd, anders zouden ze stellig tot een heel andere conclusie zijn gekomen.
Toch is de politieke en militaire situatie in Hongarije nog niet onverdeeld gunstig: Kossuth kan niet zonder meer doen wat hij wenst. Hij wordt b.v. na de slag bij Kápolna waar Dembinski de nederlaag leed en zich moest terugtrekken, gedwongen om -na harde gesprekken en overleg op 3 maart in Tiszafüred met officieren van de Honvéd die kritiek op hem hebben- Dembinski te ontslaan: zíj hebben geen enkel vertrouwen in hem en zijn niet bereid om nog langer onder hem te dienen! Hij is intussen zo gehaat door z’n onbekwaamheid en hooghartigheid dat hij moet verdwijnen.

Dan begint dus tóch de strijd, de oorlog. In Vác vecht men n.b. vóór de kathedraal

top

‘Tiszafüred’ betekent met andere woorden een rebellie van hoge officieren tegen ‘de leider’ Kossuth, en is een teken dat de ‘vredespartij’ sterk staat; zij is ervan overtuigd dat de Magyaren als ze volledig op zichzelf zijn aangewezen en geen enkele hulp van buiten krijgen het op den duur toch níet vol zullen kunnen houden.
Begin maart wordt gen. Antal Vetter, een vml. keizerl. officier, tot z’n opvolger benoemd, maar ook dit betekent geen sukses! Hij wordt ernstig ziek en stelt z’n post al ter beschikking! Weer is duidelijk dat het Kossuth erom te doen is Gőrgey te passeren, maar dat wordt steeds moeilijker en op 30 maart moet Kossuth aan de generaals toegeven: gen. Artúr Gőrgey wordt tot opperbevelhebber van de Honvéd benoemd.
Toch blijkt dan nóg eens de minachting van Kossuth voor Gőrgey, die hij haat en dus niet kan uitstaan: formeel is Gőrgey slechts tot “vice-opperbevelhebber” benoemd! [Deak, 255]. In veel opzichten hebben de politieke leider Kossuth en de militair Gőrgey n.l. tegengestelde opvatiingen over doel en middelen van de strijd en in  veel opzichten blijft Gőrgey gematigder en politiek voorzichtiger, bijvoorbeeld t.o. de dynastie.
Voor de machthebbers in Wenen maakt dit niets uit: die Hongaarse rebellen moeten zich slechts overgeven! Met rebellen praat je niet, je onderwerpt ze! Dit zorgt ervoor dat de strijd in Hongarije toch doorgaat en Kossuth is degene die dat steeds, zo b.v. op 13 februari 1849, weet te motiveren: “Wat betekent de onvoorwaardelijke overgave voor Hongarije? Betekent het dat Hongarije moet ophouden Hongarije te zijn, en dat het één der provincies van Oostenrijk moet worden, beroofd van zijn bestaan als natie en als staat? Betekent het niet dat de natie haar eigen doodvonnis moet tekenen?” Op deze vragen heeft de Hongaarse landdag slechts één antwoord: “Terwijl de Magyaarse natie níet vecht om nieuwe rechten te verkrijgen maar -door de natuurwet van zelfbehoud en tot verdediging van haar bestaan als staat die al 1000 jaar bestaat- is gedwongen om de wapens op te nemen, en terwijl Hongarije nu [hoewel gegarandeerd door koninklijke eden] na eedbreuk het voorwerp van een gewapende aanval is geworden, zal de natie haar bestaan als staat, haar onafhankelijkheid, haar constitutie en haar nationaliteit verdedigen tot de laatste man en tot de laatste druppel bloed”. [Knatchbull-Hugessen, II, 113/114].
Het blijkt dus dat Kossuth, die zijn ‘eigen‘ generaals en ook anderen in het land niet altijd goed aanvoelt en begrijpt, wèl goed in de gaten heeft hoe men in Wenen over dit land denkt!
In Oostenrijk is overigens, zo denken de generaals, de regering en het hof, al veel te lang gepraat over burgerrechten, volkssoevereiniteit, rechten van de nationaliteiten, beknotting van de macht van de keizer, de kerk en de adel, een parlementaire regering etc. en het is er nog altijd nu en dan onrustig! Bovendien lijken de Hongaren na “Kápolna” [26 februari] toch verslagen….
Daarom wordt de in januari pas gekozen rijksdag, die haar zittingen houdt in Kremsier [tgw. Kromeriz, Moravië, CZ] en n.b. vrijwel klaar is met een ontwerp grondwet, op 7 maart -volgens het plan van de regering van 4 maart!- ontbonden, o.a. omdat ze meer demokratische hervormingen wenste. [Deak, 251]. Bovendien is de kwestie van de Duitse eenheid nog altijd een groot probleem: zal de Habsburgse monarchie als geheel [met haar miljoenen niet-Duits-sprekende onderdanen!] wel een onderdeel van de Duitse bond kunnen worden? Velen vinden dat dat niet kan, en in Wenen voelt men er eigenlijk alleen iets voor als Oostenrijk een grote stem krijgt binnen zo’n geheel. Deze zaak is nog lang niet geregeld.
Met ingang van 4, resp. 7 maart wordt per keizerlijk dekreet een nieuwe Constitutie voor de hele Habsburgse monarchie [als eenheid!] ingevoerd, de zgn. “Oktroyierte Reichsverfassung”. De keizer, die nog steeds in Olmütz verblijft, krijgt hiermee een zeer grote macht, o.a. op het gebied van de buitenlandse politiek, oorlog, financiën, binnenlandse veiligheid, kerk en onderwijs. Hij heeft het recht van veto over alle wetten en de ministers zijn alleen aan hem persoonlijk verantwoording schuldig.
Een rijksdag dient ZM alleen voor advies, een zeer beperkt kiesrecht wordt ingevoerd, de eenheid en ondeelbaarheid van het keizerrijk Oostenrijk staan voorop, en Hongarije wordt als Oostenrijks kroonland in vieren verdeeld. Alle wetten van ná maart 1848 worden geannuleerd, Zevenburgen, Kroatië-Slavonië en de Militaire Grenzen worden weer afzonderlijke gebieden, los van Hongarije, en over de “Servische Vojvodina” komt er nog een aparte regeling. Elke volksstam heeft recht op gebruik en ontwikkeling van z’n eigen taal en nationaliteit en er is in scholen, bestuur en in het openbare leven sprake van gelijke rechten voor alle talen. Er is in heel de monarchie ook sprake van gelijkheid voor de wet en van gemeentelijk zelfbestuur.
Dat staat althans op papier geschreven; in werkelijkheid wordt Oostenrijk hiermee een gecentraliseerde en autoritaire staat, waar b.v. in de helft van het rijk [o.a. in de hoofdstad Wenen] het standrecht van kracht blijft en de politie en het leger veel macht hebben. Controle en beperkingen blijven alom bestaan. 
Zelfs wordt het koninkrijk Hongarije apart vermeld: de constitutie van dit land kan alleen in zoverre blijven dat alle bepalingen die met de rijksgrondwet niet in overeenstemming zijn, vervallen! Opvallend is uiteraard de nadruk die de gelijkheid van alle naties [volken, talen] in de monarchie krijgt, terwijl de situatie in Hongarije en vooral de nevenlanden, hiermee nog volledig in strijd lijkt. In Hongarije is immers al in 1844 Hongaars tot de officiële taal van het land verklaard, en de houding van Kroaten, Serviërs, Roemenen, Saksers, etc. in 1848 duidt erop dat deze kwestie -in een straks bezet Oostenrijks kroonland Hongarije- nog een belangrijke rol kan spelen. Maar goed…. met de nieuwe grondwet voor de hele monarchie worden alle wetten, beloften, eden, etc. van de keizer als apostolisch koning van Hongarije van 1848 verbroken. 
Het is duidelijk dat Kossuth en de zijnen zich alleen gesterkt voelen in hun opvattingen over de strijd voor de vrijheid en onafhankelijkheid van Hongarije. Kossuth wil dan ook een gepast antwoord geven op het keizerlijke Oostenrijkse manifest van 4 maart 1849. [Kosáry, 241]. “De tijd is gekomen”, aldus de Hongaarse leider, “om volledig met Oostenrijk te breken, maar dat kan pas gebeuren als de militaire situatie duidelijk ten gunste van Hongarije is veranderd!”.

top

Toch is de zgn. Vredespartij nog altijd geneigd om een compromis met Oostenrijk te zoeken, mits dat land de eis tot onvoorwaardelijke capitulatie laat vallen. Zij vreest ook dat de linkse, radikale revolutionairen in Hongarije o.l.v. Kossuth anders de macht zullen overnemen! Daarom probeert men tussen Kossuth en de linkervleugel een wig te drijven en men beschuldigt minister László Madarász [1811-1909], die voor de post en de politie verantwoordelijk is en als linkse voorman wel het vertrouwen van Kossuth heeft, èn die de schatkist beheert [!] van verduistering! [Deak, 220/221, Bartha/Pamlényi, 276]. Bovendien denkt men dat hij eigenlijk een soort jakobijn is die tegen alle gematigden desnoods met terreur wil optreden.
De gelegenheid vindt men gemakkelijk: een paar maanden eerder is graaf ődőn Zichy op bevel van gen. Gőrgey geëxecuteerd en o.a. zijn diamanten zijn in beslag genomen. Men [de “vredespartij”] vermoedt nu dat Madarász ze ten eigen bate heeft gebruikt, en deze heeft geen verweer. In werkelijkheid wilde Kossuth de diamanten gebruiken voor financiering van de buitenlandse verbindingen der Hongaarse revolutie, maar dat kan niet openlijk worden gezegd. Gevolg is dat Kossuth zich gedwongen ziet om Madarász te laten aftreden, [Niederhauser, 164] maar radikale vrienden van hem laten het er niet bij zitten en proberen op 24 maart Kossuth te bewegen om het parlement op te schorten [zodat gematigden zich niet meer kunnen laten horen] en zelf diktator te worden! Bem moet dan tot opperbevelhebber worden benoemd en Gőrgey moet daarentegen door een krijgsraad wegens verraad worden veroordeeld, maar zoiets durft Kossuth toch niet aan! [Bartha/Pamlényi, 276].
De gevolgen zouden een politieke en maatschappelijke ruk naar links zijn geweest, waarbij de lage adel en andere grondbezitters nog meer twijfels en zelfs afkeer zou krijgen t.o.v. de ‘revolutie’ en er –midden in oorlogstijd!- maatregelen ten bate van de boeren zouden komen. De breuk met Oostenrijk wordt dan ook definitief. [Niederhauser, 155]. Met name een sociale omwenteling gaat Kossuth nog te ver.
De buitenparlementaire linkse radikalen en de linkervleugel in de landdag sluiten zich nu op 5 april aaneen tot “Radikale Partij” en ze wil een republiek. In de houding van Kossuth is men blijkbaar toch teleurgesteld. Dat is te begrijpen: zoals eerder vermeld is Gőrgey immers op 30 maart tot [vice-] opperbevelhebber benoemd.
De oorlog en hiermee een nieuw offensief tegen Oostenrijk worden nú pas goed ingezet. Over allerlei zaken, politieke idealen, etc. is men het weliswaar politiek niet eens, en de generaals zijn nogal eens jaloers op elkaar, maar nú geldt primair dat de oorlog dient te worden voortgezet. Daarover is men het wèl eens!
Al enkele weken eerder [op 5 maart] heeft gen. János Damjanich [1804-49] bij Szolnok, een zeer belangrijke oversteekplaats aan de Tisza, de Oostenrijkers verdreven. Op de krijgsraad die op 30 maart in Eger wordt gehouden beslist men dat een deel van het leger via Győngyős zal doorstoten maar dat het grootste deel langs een meer zuidelijke route zal optrekken. In Gődőllő zal het leger als geheel de Oostenrijkers aanvallen. 
In het zuiden verdrijft gen. Móric Perczel [1811-99] de Serviërs verder uit het Banaat en de Bácska [tussen Donau en Tisza]; hij verovert de sterke vesting Pétervárad [Petrovaradin] en vervolgens Szenttamás op 3 april. De Hongaarse huzaren en de artillerie blijken goed tegen de Oostenrijkers opgewassen! Wel krijgt men te maken met steeds minder manschappen en moeilijkheden bij de rekrutering. Ten oosten van Pest rukken Hongaarse troepen met o.a. de generaals Damjanich, Győrgy Klapka [1820-1892] en Aulich vanuit Eger op naar Győngyős en Hatvan [2 april] en naar Tápióbicske [50 km ten z.o. van Pest, op 4 april] en naar Isaszeg [6 april] en Gődőllő, waar Jellacic -midden in Hongarije!- wordt verslagen, en generaal Lajos Aulich [1792-1849] dwingt Windischgrätz bij Gődőllő zich terug te trekken. Het lijkt erop dat de jongere officieren die nu in het Hongaarse leger tot generaal zijn bevorderd maar in het keizerlijke leger hun hele opleiding hebben gekregen, toch wat bewegelijker zijn dat de oudere Oostenrijkse collega’s….
Op 10 april verovert gen. Gőrgey nog de Donaustad Vác. Hij heeft enkele dagen eerder [7 april] nog met Kossuth in Gődőllő gesproken en deze heeft er bij Gőrgey op aangedrongen om nu snel Pest en daarna Buda te veroveren, waar de Oostenrijkers al voorbereidingen treffen voor hun vertrek….
Toch weigert Gőrgey op deze voorstellen in te gaan! Hij wil eerst de belangrijke vesting Komárom aan de Donau bezetten zodat de Oostenrijkers vervolgens min of meer geïsoleerd in het centrum van het land [Buda en Pest] zullen komen  te zitten! Kossuth treft dan ook in Debrecen, op 12 april voorbereidingen voor de definitieve breuk met Oostenrijk, d.w.z. een proklamatie van onafhankelijkheid, maar hij wil dan toch dat Gőrgey [de vredespartij!] achter hem staat. Toch is deze kwestie nu niet dringend, omdat Hongarije aan de winnende hand is… In feite heeft Kossuth z’n besluit genomen en heeft het Landelijk Comité van Verdediging samengeroepen om dat mee te delen. Hongarije zal de Habsburgers afzetten en de onafhankelijkheid van de natie proklameren.
En zelfs in Wenen is men nu [alleen door de militaire nederlagen!] toch nerveus geworden: Windischgrätz wordt, terwijl hij n.b. nog onlangs van spionnen had gehoord dat de militaire weerstand van Hongarije binnenkort ineen zou storten [Niederhauser, 155], “na drie maanden niets doen” op 12 april 1849 ontslagen en wordt opgevolgd door de bijna 77-jarige zeer ervaren Franz Ludwig baron von Welden [1772-1853], die zich al in de tijd van Napoleon en in Italië voor de monarchie zeer verdienstelijk maakte.
In Zevenburgen gaat het generaal Bem ook nog steeds voor de wind: de 12.000 Russische soldaten van gen. Lüders worden verdreven, en de laatsten van hen vluchten op 15 maart door de Rode Torenpas naar Walachije. Ook de laatste Oostenrijkse vestingen Hermannstadt [Szeben, Sibiu], de zetel van het militaire commando en centrum van het Saksische verzet, en Kronstadt [Brassó, Brasov], die door de Russen worden beschermd, worden op 11/12 maart door Bem ingenomen, en de 25.000 man keizerlijke Oostenrijkse soldaten moeten uit het hele gebied vertrekken!…. Alleen de [geïsoleerde] vestingen van Déva en Gyulafehérvár [Alba Iulia, Karlsburg] blijven nog in Oostenrijks bezit. Van belang bij de krijgsverrichtingen in Zevenburgen is de positie van de majoor van de Honvéd Áron Gábor [1814-49], die de belangrijkste fabriek van kanonnen en munitie leidt!

top

Maar Bem heeft óók nog te maken met een 20 tot 25.000 man slecht bewapende en slecht getrainde Roemenen -vooral boeren- o.l.v. Avram Iancu die in het Zevenburgs Ertsgebergte [Muntii Apuseni] schuil houden en een guerilla voeren tegen de Hongaarse troepen! Het gevaar is dus nog lang niet geweken.
Ook bisschop Saguna en een aantal andere Roemeense nationalisten zijn lang niet ingenomen met de Hongaarse overwinningen: zij vinden dat een bezetting! Daarom gaat de bisschop [niet voor het eerst!] op 25 febr. weer ”in naam van de Roemeense natie” naar de keizer in Olmütz en biedt ZM opnieuw een petitie aan. Hij vraagt hierin de vereniging van alle door Roemenen bewoonde gebieden van de monarchie [!] als een autonoom hertogdom, een kroonland van het keizerrijk Oostenrijk. Roemeens moet hier de offciële taal worden! Saguna wil ook een eigen Roemeens Nationaal Congres bijeen laten roepen, een aartsbisdom voor alle Roemenen in de monarchie en evenredige vertegenwoordiging in centrale regeringsorganen.
Keizer Franz Joseph aanvaardt “met vreugde en dankbaarheid de grote offers van de moedige en loyale Roemeense natie voor Zijn troon en de monarchie tegen een groep mensen die de wet heeft geschonden en een burgeroorlog is begonnen”, de Hongaren n.l.! [Seton Watson, Hist. of Roum., 285, Hitchins 258/259], en hij belooft ook nauwkeurig aandacht aan het memorandum te schenken. Hij zal het in overweging nemen en ”natuurlijk erkent de keizer de wetten van menselijkheid en rechtvaardigheid”, maar de nieuwe grondwet van Oostenrijk [van 4 maart] is toch een slag in het gezicht van de Roemenen, en niet alleen van hen!
’Wenen’ is alleen van plan om Hongarije te vernederen, te straffen en te verdelen, maar aan de ‘nationaliteiten’ wordt geen autonomie of een eigen territorium toegezegd! Nationalisme is, zo vindt men in Wenen nog steeds, juist de grootste bedreiging voor de integriteit van de Habsburgse monarchie! [Hitchins, 262].
Saguna is dan ook zeer teleurgesteld en op 12 maart laat hij nog een keer een memorandum in Wenen het licht zien, waarin hij de Oostenrijkse regering probeert te overtuigen van het goed recht der Roemenen op Transylvanië, waar zij -althans volgens hem- “vóór de immigratie van de Magyaren het exclusieve bezitsrecht hebben uitgeoefend”. Later zouden ze hun politieke rechten hebben verloren en na de zgn. ”Unie van de Drie Naties van Transylvanië” van 1438 zijn ze door de Magyaren en Szekler en de Saksers onderdrukt…
Het enige wat Saguna van de regering in Wenen te horen krijgt is dat de beste hoop voor de toekomst van de Roemenen is gelegen in de loyaliteit ten opzichte van de kroon… Pas in augustus, als de ’rebellie’ voorbij is, vertrekt de bisschop weer naar Zevenburgen. [Hitchins, 264/265].
Door de militaire overwinningen is Kossuth nu erg optimistisch geworden, en z’n zelfbewustzijn en trots zijn grenzenloos. Hij meent dus dat Hongarije definitief kan breken met Oostenrijk, dat immers -zo heeft hij ervaren- de éne na de andere nederlaag tegemoet gaat…..
Van belang is nu [zie hierboven] de proklamatie van de onafhankelijkheid en de afzetting van het Huis Habsburg door de Hongaarse landdag, maar dat levert niet eens een duidelijke beslissing: de meerderheid van de landdag,  de vredespartij der gematigden, is nog tegen deze radikale stap, maar Kossuth wijkt níet!
De volgende dag, 14 april 1849 heeft weer een zitting van de landdag plaats in Debrecen, in de [református] Grote Kerk om te besluiten over de afzetting, maar in de kerk bevinden zich veel meer toeschouwers dan afgevaardigden der landdag. Toch waagt niemand het om in het openbaar iets tegen Kossuths voorstellen te zeggen: hij is immers populair en kan erop wijzen dat z’n politiek veel sukses heeft! Daarom verklaart de Hongaarse landdag op deze historische dag het Huis Habsburg voor eeuwig uitgesloten van de troon van Hongarije. In de Grote Kerk verklaart István Szoboszlai Pap, de calvinistische bisschop van het gebied, ook dat de onafhankelijkheidsverklaring de vrucht is van het lijden, van de strijd van drie eeuwen. Voor de dynastie is het een bittere vrucht, maar hij is verdiend, na zóvele gevallen van woordbreuk, intriges en verraad. [Habsb. Monarchie, IV, blz. 497].
Na de feestelijke verklaring dat het land zich tot soevereine, onafhankelijke staat verklaart, houdt Kossuth een rede. ”Aan Hongarije is”, aldus de leider, ”door de hofkliek de oorlog opgedrongen, maar deze oorlog is nooit tegen de koning of de dynastie gericht geweest. Het gaat alleen om de strijd voor de wetten, voor de vrijheid”. [Zarek, 486]. Alle zonden van de Habsburgers worden hier nog eens genoemd, en ook wordt een zeer rooskleurig beeld van de militaire en diplomatieke situatie van het vaderland geschetst.
De Hongaarse staat zal goede betrekkingen met de buurvolken in de monarchie moeten hebben en zo mogelijk een verbond met Italië [dat niet eens als eenheid bestaat!] en met de Europese provincies van het Turkse rijk op de Balkan moeten sluiten… De toekomstige regeringsvorm moet door een nationale vergadering worden vastgelegd, en tot die tijd zal het land onder leiding staan van een goeverneur [kormányzó elnők, voorlopig staatshoofd, rijksbestuurder] die ook de regering vormt”. Aldus Kossuth op 13 april in de Grote kerk van Debrecen. [Deak, 260, etc]. Kossuth wordt vervolgens met algemene stemmen tot goeverneur [voorlopig staatshoofd] gekozen, en verklaart o.a. “Buiten mijn diepste wens voor het geluk van mijn land heb ik geen wens dan vrij te zijn om uit te rusten… Totdat de natie volledig is verzekerd van haar toekomst, zólang zal ik uw goeverneur zijn en uw president, als u dat wilt. Maar ik zweer bij de eeuwige God en bij mijn eigen eer dat ik, zodra de periode van onzekerheid voorbij is, en het moment [van de eindzege] er is, niet meer dan een bescheiden en arm burger zal worden”. [Knatchbull Hugessen, II, 119, Deak, 261].
Zes dagen later, op 19 april, volgt de officiële Onafhankelijkheidsverklaring van de hand van Kossuth, die als reden duidelijk “voor God en de wereld” aangeeft dat de met een vloek beladen dynastie van het Huis Habsburg-Lotharingen eeuwenlang tegen de Hongaarse natie een misdadige politiek heeft gevolgd. Hongarije proklameert volgens haar historische en natuurlijke recht zichzelf tot soevereine, onafhankelijke en vrije staat. Het land wordt formeel géén republiek! Met zoveel woorden worden onder ‘Hongarije’ óók Zevenburgen en alle andere delen en provincies zoals Kroatië-Slavonië en de Militaire Grenzen verstaan, en ”de territoriale eenheid van de hele staat is ondeelbaar en onschendbaar”. 

top

Het Huis Habsburg heeft door de oorlog tegen de Hongaarse natie de Pragmatieke Sanktie met eigen hand verscheurd en iedere band van wederzijdse verplichtingen tussen haar en Hongarije opgeheven, zo wordt verklaard. De onafhankelijkheid is een absolute noodzaak omdat de op leven en dood vervolgde natie werd onderdrukt. Hongarije heeft genoeg geduld gehad: steeds weer is dat geduld op de proef gesteld. Het Huis Habsburg-Lotharingen wordt dan ook schuldig bevonden aan alle kwaad dat Hongarije in 300 jaar is overkomen: iedere nieuwe koning streefde immers naar inlijving van het koninkrijk Hongarije bij de Erflanden of naar het reduceren van dit land tot een Oostenrijkse kolonie. Een kwaadaardige dynastie staat hier tegenover een loyale, maar bedrogen natie!
Verscheidene malen moest Hongarije vechten om de vrijheid of het bestaan te redden. Bij iedere wapenstilstand [met de Habsburgers in de XVIIe eeuw] werden weer de officiële rechten opgeschreven èn geschonden bij de eerste de beste gelegenheid. Blijkbaar [zo wordt vastgesteld] voldoet voor de Habsburgers alleen de volledige afbraak van de historische rechten van Hongarije. Voor eeuwig wordt dit Huis nu uitgesloten van de troon van het koninkrijk Hongarije. Het land wenst nu z’n plaats in de Europese statenfamilie in te nemen, en wil op basis van vrede en vriendschap te leven…. maar ook de ‘wrede Serviërs’ en de ‘onwetende, misleide en moorddadige Roemenen’ krijgen een veeg uit de pan. [Deak, 261/262, Zarek, 487, Knatchbull Hugessen, II, 118 e.v].
Kossuth verklaart in april ook nog dat hij eigenlijk republikein is, maar dat hij zijn land meer lief heeft dan z’n politieke ideëen. “Als het voor de onafhankelijkheid van ons vaderland noodzakelijk is om het monarchale principe aan te nemen, dan zal ik mijn persoonlijke overtuiging opofferen, en een monarchie aanvaarden, en ik geloof dat iedere Magyaar die zijn land meer dan zichzelf liefheeft op deze wijze zal handelen. Ik stel daarom voor dat we niet de vestiging van een republiek proklameren”, aldus Kossuth. [Knatchbull Hugessen, II, 123]. Het eerder genoemde woord president [elnők] kan men dan ook het beste letterlijk nemen: voorzitter.
Een gevolg van deze stappen is de ontbinding van het Országos Honvédelmi Bizottság, het Landelijke Comité van Verdediging, waarvan enkele leden overigens al enige tijd niet meer verschenen, en in de praktijk kon men het Comité identificeren met Kossuth!
Er wordt op 2 mei een nieuw kabinet benoemd o.l.v. Bertalan Szemere [1812-1869], die eerder onder Batthyány min.v. binnenl. zaken was en dat nu blijft. Het kabinet bestaat uit ervaren en dynamische mensen. [Deak, 176]. Sebő Vukovics [1811-73, van Servische afkomst] wordt min.v. justitie, László Csányi [1790-1849], de reg.- commissaris van Zevenburgen die eens samenwerkte met gen. Bem [maar veel harder is!] en zeer trouw is aan Kossuth, wordt min.v.verkeer, de zeer gematigde conservatief Ferenc Duschek [1797-1873], van Duits-Tsjechische afkomst [Dusek]  wordt min.v. financiën, Mihály Horváth, [1809-78, zie ook blz. 52], de katholieke bisschop van Csanád, gematigd en bekend als intellektueel, liberaal schrijver en historicus wordt min.v. onderwijs en godsdienst. Nu wordt ook een minister van buitenlandse zaken benoemd, n.l. graaf Kázmér Batthyány [1807-54], een r.k. magnaat, familielid van de vroegere premier. Batthyány wordt ook min.v.handel.
Minister van oorlog, van bijzonder belang, wordt gen. Artúr Gőrgey, de opperbevelhebber die wegens zijn militaire suksessen voor niemand meer onbekend is! Allerlei generaals die Gőrgey vijandig gezind zijn worden hierna [in mei en juni] geleidelijk ontslagen. [Deak, 278].
Ook in dit kabinet zitten vogels van diverse pluimage en sommigen kan men beschouwen als ‘vredespartij’ maar allen willen ze toch de oorlog [”waartoe Oostenrijk ons heeft gedwongen”] voortzetten. Wel is opmerkelijk dat Kossuth en Szemere een slechte verhouding hebben! [o.a. Niederhauser, 165/166], maar evenzeer dat er geen sprake is van de eerder ze gevreesde ‘ruk naar links’. Toch verklaart Szemere in de landdag in Debrecen bij de presentatie van z’n nieuwe kabinet op 2 mei dat hij een republikeinse, revolutionaire en demokratische koers zal varen, maar desgevraagd zegt hij daarna ook dat men die [voor velen afschrikwekkende!] woorden niet zo serieus moet nemen. In de praktijk gaat Szemere inderdaad voort met de koers van Kossuth.
De nieuwe premier staat bekend als cynicus en intrigant, maar is ten aanzien van de niet-Magyaren gematigd, en in juli verklaart hij o.a.: “Alle nationaliteiten zijn mijn broeders”. Deze woorden baten echter weinig: men is dan nog alleen gebaat bij daden en die komen al veel te laat!
De positie van Kossuth wordt nu ook nauwkeuriger omschreven en hij moet accepteren dat de landdag formeel boven hem staat. Hij moet als staatshoofd de eed afleggen zich te houden aan de wetten en besluiten van de landdag. Wel houdt hij belangrijke benoemingen zelf in handen en blijft in feite ook dè leider van het land, met zeer grote invloed en enorm veel prestige, ook in de landdag. Unaniem wordt hij op 7 mei dan ook in z’n funktie als voorlopig staatshoofd [goeverneur] door de landdag gekozen en hij legt op 14 mei de eed af.
Hoewel Kossuth zoals steeds ook nu door zijn vele aanhangers luide wordt toegejuicht en aanbeden en hoewel velen in het land in Oostenrijk inderdaad dè vijand van een onafhankelijk Hongarije zien, is zijn optimisme toch wel erg groot. Zijn energie en aktiviteit zijn ook nog altijd verbazingwekkend en ook zijn aanzien m.n. bij de gewone burgers en boeren is onverminderd groot. 
Intussen bereidt men zich zelfs in Pest en Buda en in de wijde omgeving zich al voor op het vertrek van de keizerlijke troepen en de komst van de nationale regering van Kossuth…
Toch willen zowel radikalen als de vredespartij nog proberen om de leider voor hun standpunt te winnen, maar deze gaat zoals gewoonlijk z’n eigen gang. Kossuth, naiëf en optimistisch in buitenlandse zaken, meende nu eenmaal dat het klimaat rijp is voor een geheel zelfstandig Hongarije! Het land vecht immers niet alleen voor zichzelf maar ook voor de vrijheid [!] van ándere volken, en het zal, zo denkt hij, daarvoor wel dank oogsten bij b.v. Britten, Fransen, Italianen en Duitsers….Zij zullen een onafhankelijk, progressief, parlementair en constitutioneel Hongarije dat zich tegen de reactionaire, absolutistische Habsburgse monarchie keert èn een bolwerk tegen de expansie van een panslavistisch Rusland vormt toch wel steunen!? Hij denkt dus dat andere volken en regeringen wel met sympathie naar Hongarije kijken! [Deak, 288].

top

Zoals zo vaak vermengt Kossuth ook nu internationale revolutionaire slogans en nationalistisch pathos met internationale diplomatieke tradities [idem, 259]. Wat dit laatste betreft heeft Hongarije overigens zoals bekend al eeuwen geen enkele ervaring meer!!
Hij, de gedreven idealist, verkijkt zich bovendien grondig op de realiteit buiten z’n vaderland Hongarije en onderschat ernstig de machtsverhoudingen in Europa! Hij is trouwens nooit buiten Hongarije en Wenen geweest. Van alle revoluties van 1848/49 is de Hongaarse de énige die nog niet in bloed is gesmoord, en het tij van revolutie is in heel Europa gekeerd. Het land staat totaal geïsoleerd en de kans op reële hulp van van de kant van Engelsen, Fransen, Italianen en Duitsers, maar ook van Roemenen, Slowaken, Serviërs en Kroaten is vrijwel nihil, maar men denkt dat de openbare mening in het westen van Europa veel sympathie heeft voor Hongarije, dat de strijd tegen onderdrukking en despotisme, absolutisme, reactie en contrarevolutie is aangegaan.
Toch is hierboven al vermeld dat velen in Hongarije weinig bewondering hebben voor de gedrevenheid van Lajos Kossuth, en ze hebben de revolutie vaak in stilte allang de rug toegekeerd, en zelfs van de Hongaarse opperbevelhebber Gőrgey én een aantal generaals en officieren is bekend dat ze Kossuth niet mogen en zijn blijven hopen op een compromis met Oostenrijk, op een gematigde en voorzichtiger politiek! 
Waarom Gőrgey zich overigens in het openbaar nooit duidelijk heeft uitgesproken tegen de onafhankelijkheids-verklaring blijft onduidelijk, maar hij is vóór alles een loyaal militair, een soldaat. In andere dan militaire zaken is hij onzeker, verward. [Deak, 260]. Op het verzoek van een groep officieren om zich van Kossuth te distantiëren en zichzelf tot militair diktator uit te roepen, troepen naar de westelijke grens te sturen en een akkoord met Oostenrijk te zoeken, gaat hij dan ook niet in. Al eerder heeft hij trouwens duidelijk gezegd waarvoor hij vecht. Hij vreest nu dan ook een totale inbreuk op de machtsverhoudingen, een risiko voor de internationale positie van Hongarije en voor het moreel van de troepen, en hij weet dat het land na een breuk met Oostenrijk niet op buitenlandse steun hoeft te rekenen.
Maar Gőrgey acht zich niet bij machte om politiek in te grijpen en mede hierdoor kan Kossuth verder gaan met z’n plannen en velen steunen hem nog enthousiast, zich niet of nauwelijks bewust van de risiko’s. Men kent immers alleen de binnenlandse situatie, de eigen streek, het eigen volk, de eigen natie. Hoe weinig Hongaren spreken een andere taal of weten ècht iets van een ander land?
De diplomatieke vertegenwoordigers van de Hongaarse regering in Parijs en Londen, resp. graaf László Teleki en Ferenc Pulszky maken ook nu weer duidelijk dat de burgerlijke Franse en Britse regeringen vooral bang zijn voor een linkse, revolutionaire en radikale ideëen in Hongarije, en bovendien de Habsburgse monarchie een grote betekenis toekennen als nuttige, waardevolle buffer tussen Rusland en de Duitse landen. Parijs en Londen willen ook wel bemiddelen en hun goede diensten aanbieden, maar tenslotte mislukt dat alles..
Teleki geldt weliswaar als een zeer intelligent, ontwikkeld en belezen man, maar ook als controversieel, wat neurotisch, emotioneel. Hij heeft duidelijke radikale, republikeinse sympathieën, en is in augustus 1848 weer naar Parijs gestuurd waar hij moet proberen de aandacht van Frankrijk voor het lot en de  strijd van Hongarije te trekken. Teleki heeft ook regelmatig contact met allerlei émigrés.In Frankrijk weet men evenwel over Hongarije bijzonder weinig en men volgt in de regel de Britse regering in haar standpuntbepaling. Wel krijgt hij veel steun van de ‘ongekroonde koning’ der Poolse émigrés in Parijs, vorst Adam Czartoryszki. [Niederhauser, 167], maar ook dat betekent in feite niet zoveel.
Overigens laat graaf Teleki aan Kossuth per brief [pas op 14 mei!] weten dat hij vindt dat Hongarije “onze verschillende nationaliteiten” veel meer rechten moet geven, en hij is ervan overtuigd dat de toekomst van het land hiervan afhankelijk is! Dán zullen de Hongaren sympathie winnen en zullen anderen de Hongaarse taal willen leren! Hij heeft van de Poolse emigranten in Parijs ook geleerd dat een confederatie met buurvolken wellicht het beste is en komt zelfs met voorstellen voor een verbond met Walachije, Servië en Bulgarije. [Niederhauser, 167/168]. Het is dan natuurlijk allemaal al veel te laat…….
Bovendien hebben de verschillende volken van Hongarije naar aanleiding van de nieuwe “Maartgrondwet” hun wensen dan al bij de keizer naar voren gebracht: de Slowaken wensen b.v. [op 10 maart] een eigen territorium binnen eigen grenzen voor hun natie [Slovensko] met eigen bestuur, en zelfs garanties dat de Hongaren níet weer hun heerschappij hier kunnen uitoefenen! [Niederhauser, 168]. Iets dergelijks wensen de Roemenen [Saguna!] eveneens en de wensen [eisen] der Kroaten zijn sinds het voorjaar van 1848 niet veranderd!
In Londen is Pulszky de Hongaarse ‘gezant’; ook hij is een ontwikkeld man, thuis in West-Europa, in de journalistiek en de politiek. Hij is net als Kossuth en Gőrgey afkomstig uit Opper-Hongarije [± tgw. Slowakije]. Pulszky is ook een charmant man met een brede belangstelling voor kunst, filosofie en archeologie. In 1845 huwde hij een dochter van een zeer rijke Weense bankier, en in 1848 wordt hij eerst staatssecretaris voor buitenlandse zaken. In december vlucht hij het land uit naar Engeland, maar houdt nauwe contacten met het vaderland en wordt gezant in Londen. [Deak, 294-297].
De Britse minister v. buitenlandse zaken, de liberaal Palmerston, heeft veel sympathie voor Hongarije, maar de belangen van de Habsburgse monarchie en van de Europese veiligheid gaan daarboven uit! “De integriteit van de Habsburgse monarchie is essentieel voor de Europese veiligheid en Oostenrijk met zijn miljoenen Slaven mag  geen vazal van Rusland worden”, wat Palmerston betreft! [Deak, 298]. Tegen Pulszky zegt hij dan ook dat hij vindt dat de Magyaren zich moeten verzoenen met Habsburg, omdat het in het kader van het Europse statensysteem onmogelijk is om Oostenrijk te vervangen door een reeks kleine staten. “Oostenrijk is een Europese noodzaak en en het is de natuurlijke bondgenoot van Groot-Brittannië in het oosten”. [Kosáry, 243].
Hiermee sluit de Britse minister zich ook aan bij de vroegere Oostenrijkse kanselier von Metternich die veel sympathie geniet in Engeland en hier regelmatig e.e.a. publiceert. Palmerston hoopt overigens dat Oostenrijk zich ná deze oorlog zal laten leiden door de rede en grootmoedigheid… [Deak, 298].

De executie van graaf Batthyány, okt. 1849

top

Ook andere landen, zoals Sardinië en Turkije, waar graaf Gyula Andrássy sinds kort Hongaars vertegen-woordiger is, en dat in juni een liberale opstand in Walachije heeft onderdrukt, en de Verenigde Staten van Amerika, hebben wel sympathie voor de strijd in Hongarije, maar ze zien geen mogelijkheid om tegen Oostenrijk op te treden.
Pruisen is weliswaar tegen Hongarije gekant en biedt ook hulp aan Oostenrijk aan, maar de voorwaarden hiervoor worden door “Wenen” niet aanvaard. [Deak, 299] en dan blijft Rusland over. Dat land is allang bereid om Oostenrijk te steunen, en Hongarije’s afscheiding van Oostenrijk versterkt alleen de morele basis van de alliantie tussen Habsburg en Romanov tegen Hongarije. [Deak, 263]. Ook de aanwezigheid van  enkele duizenden Polen [waarschijnlijk 3 tot 5.000] in de Honvéd en allerlei berichten en vooral geruchten over een revolutionair verbond tussen die beide rebelse volken, Polen en Hongaren, verontrusten de tsaar. Maar in het Hongaarse leger dienen óók enkele honderden Duitsers en Italianen en een aantal Engelsen!
De strijd gaat intussen door. Op 19 april behaalt gen. Damjanich, die in 1804 als Serviër in Stása in het gebied der Militaire Grenzen is geboren en de Servische grensregimenten aanvankelijk probeerde voor Hongarije te winnen, maar later als dapper en sterk commandant in het Hongaarse leger dienst doet en na de bezetting van Szolnok tot generaal wordt bevorderd, bij Nagysalló een overwinning op de Oostenrijkers.
Langs de linkeroever van de Donau trekt men nu verder naar het westen, naar Bars, Léva en Nyitra en vervolgens naar de sterke vestingstad Komárom die op 25/26 april ook wordt ingenomen. Enkele dagen eerder zijn Buda en Pest door de Oostenrijkers ontruimd, en alleen de burcht van Buda blijft o.l.v. gen. majoor Heinrich Hentzi von Arthurm nog in Oostenrijks-keizerlijke handen, maar ze is helemaal ingesloten door de Hongaarse troepen. o.l.v. gen. Aulich.
Ook in het zuiden van Hongarije [de Bácska, tussen Donau en Tisza] zet men, ten koste van zware verliezen en wreedheden [b.v. bij Szenttamás worden duizenden Servische burgers gedood] de strijd voort. Hier speelt de verdeeldheid der Serviërs onderling de Hongaarse troepen o.l.v. generaal Perczel in de kaart: conservatieve Serviërs o.l.v. de patriarch Rajacic willen nu met het zegevierende Hongarije tot een akkoord komen, want op de Oostenrijkse beloften vertrouwt men niet meer. Op 13 mei verklaart de patriarch dan ook officieel dat hij het betreurt dat hij ooit de wapens heeft opgenomen tegen Hongarije! [Deak, 270/271].
Ook in Zevenburgen [Transylvanië] worden door generaal Bem militaire suksessen geboekt. Behalve een knap veldheer blijkt József Bem trouwens ook een verstandig, taktvol en tolerant politicus te zijn, die ook sympathie oogst bij b.v. de Roemenen. Bem wil, nu de strijd in Zevenburgen bijna is geleverd [maart/april 1849] ook amnestie verlenen aan Roemeense boeren en Saksers die eerder verzet boden aan het Hongaarse gezag, en hij wil het gebied op basis van autonomie reorganiseren, maar daarmee stelt hij, aldus de regeringscommissaris met alle volmachten, Csányi, het militaire [zijn eigen!] gezag bóven het burgerlijke gezag. [Deak, 272, Seton Watson  Hist. of the Roumanians, 287].
Csányi [* 1790 in Zala], die al eerder als regeringscommissaris hard optrad tegen Saksers en Roemenen, wil nu juist hard en genadeloos optreden tegen alle ‘verraders’ en schuldigen. Hij wil strafexpedities organiseren, revolutionaire tribunalen instellen, en geen enkele vorm van autonomie toestaan. Hij dreigt de Roemenen die met hun verzet door willen gaan dan ook met zware lijfstraffen. Wat dit betreft heeft hij zelfs de volledige steun van Kossuth, en beiden verwerpen de “clementie-manie” van Bem. [Deak, 271].
Kossuth heeft ook niet veel anders dan minachtende woorden over voor de Roemenen: het zijn voor hem niet meer dan onwetenden, misleide kinderen! ”Voor de Roemenen heb ik alleen maar kanonnen en kogels” aldus de Hongaarse leider! [idem] maar Csányi is zelfs nog meer onverdraagzaam, ongeduldig en hard dan Kossuth.
Deze laatste is nog gematigd te noemen, en is b.v. tegen collectieve straffen en massadeportaties [van Roemenen uit de grensgebieden]. Kossuth heeft ook goede contacten met enkele Roemeense leiders zoals Ioan Dragos, een gematigd parlementslid, aanhanger van hem en hij vraagt hem op 14 april contact op te nemen met de leider der 25 à 30.000 Roemeense boerenguerilla’s in het Zevenburgs Ertsgebergte, Avram Iancu, om hem te bewegen de wapens tegen Hongarije nu neer te leggen.
Enkele Roemeense leiders hebben n.l. Kossuth al hulp aangeboden en hem gewaarschuwd voor de Russen! Die hulp kan komen op de voorwaarde dat de Roemenen in Hongarije [en Zevenburgen] nationale en politieke rechten krijgen en dat Hongarije een federale staat wordt. [Seton Watson, Hist. of the Roum., 289].
Een delegatie o.l.v. Dragos gaat dan met de Roemeense rebellen van Iancu overleggen over een compromis-oplossing, en aan de Roemenen wordt op 26 april aangeboden: amnestie wanneer men de wapens neerlegt, staatssteun voor Roemeense scholen, gelijke rechten voor alle burgers, volledige godsdienstvrijheid ook voor de orthodoxen, onbeperkt gebruik van de Roemeense taal in alle betreffende lagere scholen, de kerken, rechtbanken en het lokale bestuur; regeringsbesluiten zullen in alle talen van het land worden gepubliceerd. Hongarije blijft echter een politieke eenheid. De brief van Kossuth, meegegeven aan Dragos, vermeldt ook dat de amnestie níet geldt voor bisschop Andreiu Saguna: hij geldt nu als verrader, en voor hem is er geen vergiffenis… Hij is immers naar Wenen gegaan om bij het hof [achter Hongarije om] rechten te vragen! [blz. 58/59]. Maar Iancu is wel bereid tot overleg. [Deak, 312, Hitchins, 267-270].

top

Toch is het historische wantrouwen van sommige Hongaren t.a.v. de Roemenen nog zeer groot: een Hongaars majoor, Hatvani, een vertrouweling van Kossuth, heeft níet het bevel gekregen om de operaties te stoppen, en arresteert met zijn vrijcorps [szabadcsapat] van 1.500 man een aantal Roemeense leiders bij Abrudbánya [tgw. Abrud, Roem.] en enkelen van hen worden zelfs vermoord: een grote blunder van Hongaarse kant!
Nu zijn de Roemenen woedend, Iancu en de zijnen weigeren om verder te praten en nemen wraak op de Hongaarse bevolking van Abrudbánya waar gruwelijke massamoorden het leven van ± 4.000 Hongaren kosten. Ook Ioan Dragos, die door Roemenen die hem medeplichtig achten aan de Hongaarse aanval is gearresteerd, wordt op 10 mei 1849 vermoord. [Hitchins, 270]. Het is dus niet verwonderlijk dat veel Roemenen denken dat Hongarije alleen maar een bestand met hen wil om troepen tegen Oostenrijk vrij te maken!
Ook voor de ± 250.000 Zevenburgse Saksers heeft Kossuth geen goed woord over: ”Zij hebben de Russen naar Transylvanië gehaald en ze zijn dus niet meer te vertrouwen!…Vertrouw de Saksers niet!…. Ik ben geen terrorist maar ik vraag wel garanties tegen nieuw verraad van deze misdadige en ondankbare Saksers die de onbeschaamdheid hadden om de Russen aan te sporen, en dus duizendvoudig schuldig zijn aan goddeloos verraad van hun land”, aldus Kossuth aan generaal Bem. [Seton Watson, Hist. Roum., 288].
Kossuth denkt er dan sterk over om, wanneer de oorlog eenmaal ten einde is, hen uit Zevenburgen, waar hun voorouders sinds de vroege middeleeuwen als autonome gemeenschap wonen en waar ze tot rijkdom aan cultuur in hun steden zoals Hermannstadt en Kronstadt, en tot welvaart en relatief hoge ontwikkeling zijn gekomen, te verdrijven! [Deak, 289]. ”Ze moeten zich van de Russen ontdoen anders volgen er harde maatregelen…”. Generaal Bem moet van Kossuth ook de Saksische leiders aan Csányi uitleveren, en er staat hen dus niet veel goeds te wachten!………  
De evangelische Saksers in het zuiden en oosten van “Siebenbürgen” zijn immers eigenlijk pro-Habsburg, en sommigen identificeren zich in de loop van de oorlog van 1848/49 dan ook met de Roemenen, zoals de vooraanstaande en gezaghebbende dominee Stephan L. Roth, die van een onafhankelijke Magyaarse natie voor de Saksers niets verwacht. “Zo’n Magyaars Hongarije is te klein, de Magyaren zijn te veel vermengd met andere volken” en Hongarije kan volgens hem alleen overleven als het zich bij een andere, grotere staat [zeg: Oostenrijk] aansluit! [Szekfü, État et Nation, 50]. Veel Saksers zijn zowel voor het ene als voor het andere bang en concentreren zich alleen op het behoud van de eigen privileges en cultuur en vestigen alle hoop op een herstel van het Duitse [Oostenrijkse] gezag. Niet alleen Hongaren en Roemenen liggen in 1848/49 dus met elkaar over hoop, maar ook tussen de Roemenen en Saksers zijn de betrekkingen in deze jaren steeds slechter geworden. [Hitchins, 263/264].
Van Magyaarse kant vertrouwt men de Saksers nu niet meer en regeringscommissaris Csányi laat daarom, na een proces, als afschrikwekkend voorbeeld dominee Stephan Roth, ondanks de door Bem toegezegde vrijgeleide, op 11 mei 1849 in Kolozsvár [Klausenburg, tgw. Cluj-Napoca] terechtstellen. “Hij heeft de Oostenrijkse generaal Puchner gehoorzaamheid betoond en de vijand geholpen”, alus de beschuldiging. [Seton Watson, Hist. of the Roumanians]. Voor de Hongaarse autoriteiten is het duidelijk: Roth heeft de zaak van het vaderland -Hongarije- veraden en buitenlandse hulp gevraagd: dat is landverraad.
Ook hier blijkt dat de tolerante, menselijke, generaal Bem weinig echte invloed meer heeft: Kossuth heeft hem tegen zijn zin dan ook overgeplaatst naar het Banaat! Toch gehoorzaamt Bem niet en blijft voorlopig nog in Transylvanië, waar de gedreven nationalistische commissaris Csányi dus [met instemming van Kossuth] alle feitelijke macht heeft. Dat is voor de ± 1.300.000 Roemenen in Zevenburgen en de Saksers een buitengewoon ongunstige ontwikkeling: het blijkt dat de Hongaare machthebbers uiteindelijk géén begrip voor hun wensen hebben en dat zij zich eigenlijk volledig, exclusief, concentreren op de eigen Magyaarse [Hongaarse] Natie! Het spreekt dan ook vanzelf dat ook bisschop Saguna van z’n doodvonnis heeft gehoord, maar hij kan zich gelukkig prijzen dat hij níet in het gebied zelf is, maar zich in Wenen ophoudt…..
Uit alles blijkt dat Kossuth -en velen met hem- de niet-Magyaren [60 % der totale bevolking van Hongarije] toch maar al te vaak beschouwen als ondankbare, potentiële landverraders en in het algemeen ziet men om zich heen steeds meer verraad en gevaar! Maar dit kan men óók zien in het licht van het feit dat ook in Hongarije al vele maanden wordt ingezien dat in Wenen niets wordt nagelaten om de niet-Magyaarse nationaliteiten in het rebelse land te steunen: ”zij hebben de volledige steun van de regering [in Wenen] en als zij tegen hun wil worden gedwongen om om de Hongaren als vijanden te behandelen is dat alleen om de zaak der vrijheid te steunen”, aldus Schwarzenberg. [Bagger, 145].
Toch voelt Hongarije zich korte tijd later al gedwongen deze kortzichtige politiek te herzien, maar het is te laat! Daar staat tegenover dat, wanneer Hongarije maanden eerder wezenlijke concessies aan de niet-Magyaarse ‘nationaliteiten’ had gedaan, het nog maar de vraag is of Oostenrijk zich dan wèl bij de overwinning van ‘de vijand’ Hongarije [waarmee het nooit wilde overleggen!] had neergelegd! Men kan aannemen dat dat niet het geval zou zijn: het verlies van Hongarije, een enorm land [het hele oosten van de monarchie], zou immers het einde van Oostenrijk als Grote Mogendheid hebben betekend! 

top

Toch komt, alle aansporingen ten spijt, de bevolking ook steeds minder in beweging. “Te wapen, Magyaar! Voor je Vaderland, voor je huis, voor je van onze voorouders geërfde haardsteden, voor de grond die je voedt”, zo klinkt het nog steeds uit de mond van Kossuth, die zich van het ene naar het andere comitaat spoedt en boeren, burgers en edelen steeds weer opwekt [Zarek, 482] maar het heeft weinig effekt. Het enthousiasme is verdwenen, de bevolking is oorlogsmoe, maar wel neemt Kossuth in april stappen om de boeren tegemoet te komen: land dat ze in bezit hebben blijft hun eigendom. Ook dat heeft weinig effect.
Toch lijkt alles globaal gezien nog in orde en er is ook nog steeds sprake van snelle en grote militaire suksessen: op 22 april wordt Komárom ingenomen en vier dagen later trekt het leger hier de Donau over naar Szőny, ten zuiden van de rivier waardoor het lijkt dat Buda en Pest zullen worden ingesloten…… Daarom neemt Von Welden het beluit om zijn troepen naar het westen terug te trekken en alleen in de burcht van Buda blijft nog een garnizoen achter. 
Op 23 april kan gen. Lajos Aulich Pest binnentrekken, zonder één schot te lossen, en bij de Donauovergang bij Komárom, bij Szőny, stoten de eerste soldaten van de Honvéd op de al verenigde keizerlijke troepen! Ze kunnen de aftocht van de Oostenrijkers echter niet tegenhouden omdat ze nog met weinigen zijn. [Niederhauser, 169].
Op 4 mei vraagt gen. Gőrgey aan de Oostenrijkse commandant van het garnizoen van de vesting Buda [Ofen], gen. Hentzi, die met 4.000 man de vesting nog altijd bezet houdt maar geheel is ingesloten, zich over te geven, maar Hentzi weigert. Dán komt het bevel tot de aanval en ondanks zware verliezen aan beide kanten dringen Hongaarse troepen op 20/21 mei door op de heuvels van de burcht.
De Oostenrijkers weren zich nog geducht: Pest wordt zelfs vanuit de burcht van Buda nog gebombardeerd en op de nieuwe Kettingbrug over de Donau wordt op 21 mei door de Oostenrijker Alnock von Edelstadt een aanslag gepleegd. Die mislukt en de brug blijft intakt, maar b.v. het Duitse theater van Pest en enkele andere gebouwen zijn na het Oostenrijkse bombardement niet meer dan een ruïne. Bij de Hongaarse bestorming en verovering van de Burcht op 22 mei komt ook Hentzi om het leven. Op 23/24 mei vieren de Hongaren vervolgens met gejubel en vreugde eindelijk de overgave en de bezetting door de Honvéd van de Burcht van Buda, de historische koninklijke residentie in de hoofdstad.
Artúr Gőrgey is nu de gevierde held, maar eerbewijzen neemt hij niet aan. In de rest van het land hebben de Hongaarse troepen ook suksessen geboekt: midden april heeft gen. Mór Perczel de Bácska van Servische troepen gezuiverd, op een strook land aan de Donau na, en de zo populaire en bij de soldaten geliefde gen. Bem heeft het Banaat onder zijn controle gebracht. Alleen de geïsoleerde vestingen Arad en Temesvár blijven nog Oostenrijks bezit hoewel ze niet meer kunnen worden bevoorraad. Vrijwel het hele land is dus bevrijd van de Oostenrijkers, en alleen de westelijke grensstrook, de beide juist genoemde vestingen samen met Gyulafehérvár/Karlsburg [tgw. Alba Iulia] en de gebieden óver de Dráva [Drave, Drau]: Kroatië en de Militaire Grenzen, zijn nog in Oostenrijkse handen.
Omdat de politicus Kossuth meer geïnteresseerd is in effecten dan in militaire noodzaak en wenselijkheid heeft men inderdaad Buda veroverd, en heeft nagelaten om de Oostenrijkse troepen te achtervolgen tot buiten de grenzen, zodat ze zich -zonder noemenswaardig verlies- o.l.v. gen. Welden toch kunnen voorbereiden op een nieuwe inval. In feite heeft Oostenrijk echter de nederlaag geleden en kan in Hongarije geen enkele sukses meer boeken. Overal moest men zich terugtrekken en de vervanging van Windischgrätz door Welden leverde geen enkel sukses op! Oostenrijk heeft m.n. te weinig soldaten, want in Noord Italië heeft men al 150.000 man nodig en in Oostenrijk en Bohemen 50.000, terwijl de 80.000 man die in het keizerlijke leger in Hongarije dienst doen nu op de terugtocht zijn. [Bagger, 157/158].
Daarentegen blijkt het Hongaarse leger, de Honvéd, die men aanvankelijk uiteraard met minachting beschouwde als een samenraapsel van enthousiaste maar onervaren, naïeve boeren en burgers, na enkele maanden toch een daadkrachtig geheel dat -voor het eerst in de historie- zelfs de trotse keizerlijke Habsburgse legers kan verdrijven. Het spreekt dus vanzelf dat de heroïsche veldtochten in april later tot een mythe worden en dat de suksesvolle Hongaarse generaals en politieke leiders zonder meer als helden gelden. Talloze afbeeldingen van de strijd [van Mór Than] maar ook van de militaire en politieke kopstukken worden gemaakt en onder het volk verspreid. Ook de martelaren van deze ”Vrijheidsstrijd” [Szabadságharc] blijven in ere, terwijl de soldaten der Honvéd en de leden van de Nemzetőrség alom als helden worden beschouwd.
Toch krijgt Hongarije van buiten weinig of geen daadwerkelijke steun en erkenning en de Grote Mogendheden beschouwen de hele strijd eigenlijk tot het laatst als een binnenlands conflict, een burgeroorlog in de Habsburgse monarchie. De vrijheid van Noord-Italiaanse [rand-] gebieden heeft men nog geaccepteerd, maar Hongarije behoort tot de kern van de monarchie, en de positie van Oostenrijk zonder Hongarije zou het einde van die roemruchte staat als mogendheid èn als buffer betekenen: het prestige van de eeuwenoude Habsburgse dynastie en monarchie zou voor altijd zijn verdwenen! De 13e april 1849 betekende al een dieptepunt in de historie der Habsburgse dynastie! Toch is van serieuze plannen om de Hongaren te helpen nooit sprake geweest en een interventie is niet aan de orde, ondanks het feit dat de publieke opinie hier en daar, b.v. in Italië en in Polen maar ook in West-Europa, veel sympathie heeft voor de Vrijheidsstrijd der Hongaren o.l.v. Kossuth.

top