|
8. Van capitulatie tot compromis, 1849 - 1867
8.5 Oostenrijks moeilijkheden: Hongaarse mogelijkheden?!
Het rebelse Hongarije, 1859/61.
Het nieuwe Oostenrijkse kabinet van graaf Agenor Goluchowski, de min.v. buitenlandse zaken, kan evenwel na een half jaar van diepe crisis en een faillissement nog geen concrete maatregelen voor hervormingen aankondigen, hoewel hij iets gematigder lijkt dan z’n voorganger Bach. Wel voelt de keizer zich aangemoedigd door de vrede van Zürich tussen de monarchie, Sardinië en Frankrijk op 10 november 1859, want hier blijkt dat de verliezen voor Oostenrijk meevallen, maar ook blijkt dat de Habsburgers niet meer hun gezag kunnen opleggen aan de onwillige Italiaanse burgers van Toscane en Modena: de bevolking wil aansluiting bij het koninkrijk Sardinië, en slaagt hierin. Ook hierdoor wordt het toch al zeer levendige nationalisme in Hongarije verder aangemoedigd. Voortdurend worden er oproepen gedaan en pamfletten verspreid ten bate van een nieuw gewapend verzet voor de nationale onafhankelijkheid.
Het verzet tegen het Patent is bij de Hongaarse protestanten [m.n. de calvinisten] intussen algemeen en fel geworden, ondanks de administratieve druk, enkele arrestaties en vervolging. De diverse kerkvergaderingen wijzen het af, en sturen op 12 december 1859 een Adres aan de keizer, die nog eens te verstaan wordt gegeven: “Nooit, nooit in 300 jaar heeft, zolang de protestantse kerk bestaat, de staat [de Habsburgse macht] zich met verordeningen in de interne zaken van de kerk gemengd”. Ook uit de massale handtekeningenakties [eind 1859] blijkt dat overgrote meerderheid der Hongaarse protestanten zich tègen het Patent verklaart. Alleen de lutherse Slowaken [met 450.000 leden] verklaren zich ervóór, en drukken hun grote trouw en dankbaarheid tegenover de Habsburgse dynastie en de keizer uit. [Gottas, 99/103].
Prompt denken veel Magyaren natuurlijk weer dat de panslavistische en reaktionaire elementen bij de Slowaken opnieuw aan het werk zijn…. Zelfs de gouverneur, aartshertog Albrecht mengt zich opnieuw in de strijd, en wil een beslissing t.b.v. het Patent forceren, maar de vier calvinistische en een der 4 lutherse synodes sturen een delegatie [met o.a. baron Vay, graaf Teleki, Kálmán Tisza, graaf Menyhért Lónyay en baron Frigyes Podmaniczky] naar Wenen. De regering richt intussen echter twee nieuwe evang.-luth. distrikten [synodes] op, en in Pozsony [Pressburg, tgw. Bratislava] wordt n.b. Kuzmány bisschop! Maar dit dient uiteraard alleen om de Magyaren dwars te zitten. Zelfs in Engeland en Schotland weet men de zaak der Hongaarse [protestantse] kerken aanhangig te maken, en vraagt men om bemiddeling, en nu wil zelfs lord Palmerston wel stappen laten nemen ”ten bate van de godsdienstvrijheid in Hongarije” [Révész, 30/32] en hij dringt aan op intrekking van het Patent. Tenslotte stemt de keizerlijke regering toe: tot 1 april 1860 kunnen alle synodes [distrikten] zich uitspreken over Patent [= de regeringspolitiek!], en dan blijkt dat de hervormde kerk [2/3 deel der protestanten] algemeen tegen is, en dat de evang.-lutherse kerk verdeeld blijft: de 330 vnl. Slowaakse en ook wel enkele Duitse gemeenten [met 540.000 leden] zijn voor, 229 gemeenten [met 300.000 leden, vnl. Hongaars, Duits] zijn tegen. [Gottas, 125].
Het keizerlijke Patent is hiermee praktisch van de baan. De goeverneur van Hongarije, aartshertog Albrecht von Habsburg, die zich zo duidelijk in de kerkzaken had gemengd -en wel tègen de Magyaren- wordt nog in april 1860 ontslagen, en opgevolgd door de loyale beroepsoldaat [”Feldzeugmeister der K.u.K Armee”] Ludwig August [Lajos Ágost] Benedek, een beminnelijke, hartelijke en vrijmoedige, evang.-luth. Hongaar uit Sopron [ődenburg]. Hij krijgt naast het burgerlijke gezag ook het opperbevel in Hongarije.
Vanuit Wenen verwacht men intussen in Hongarije nauwelijks meer iets op het gebied van echte hervormingen. Op 5 maart 1860 komt de Rijksraad in Wenen bijeen, om de keizer van advies te dienen inz. een beter evenwicht op de begroting: de uitgaven moeten veel minder worden, want Oostenrijk heeft zich zwaar in de schulden gestoken. Maar nu worden, na de verloren oorlog, ook nog eens schandalen in verband met wapencontracten i.v.m. de oorlog openbaar, en regeringskringen moeten fraude toegeven. De Nationale Bank kan niet eens meer geld in contanten uitkeren. Een bankroet van de Habsburgse monarchie dreigt. Maar de keizer denkt raad te weten: de Rijksraad zal worden uitgebreid: de zgn. “Verstärke Reichrat”, maar de bevoegdheden ervan worden niet groter!
Ook in Hongarije is men van één en ander op de hoogte, en als een demonstratie ter herinnering aan de revolutie van 1848, komen op 15 maart 1860 een aantal jongeren in Pest bijeen om uiting te geven aan hun onlustgevoelens over het failliete Oostenrijk en het nog altijd onconstitutionele regime in Hongarije. Deze demonstratie wordt wel door politie en soldaten neergeslagen, een aantal studenten wordt gearresteerd, de politie opent het vuur op de menigte, er zijn een aantal gewonden, maar ze wekt als de lont in het kruitvat. De begrafenis van het éne dodelijk gewonde slachtoffer op 4 april 1860 loopt uit op een massademonstratie, de eerste sinds 1849! Minstens een kwart der bevolking van Pest en Buda loopt achter de baar! [Szabad, 78].
Duizenden Hongaren zijn ook aanwezig bij de begrafenis van graaf István Széchenyi op zijn landgoed in Nagycenk [Grosszinkendorf bij Sopron] op 11 april 1860: Op 3 maart is door de politie de kamer van de graaf in de inrichting van Dőbling doorzocht en alle aanwezige geschriften die bij Széchenyi worden aangetroffen, worden in beslag genomen. Gevolg is dat opnieuw de emoties en zeer zwartgallige, duistere, pessimistische gevoelens de overhand krijgen; vanaf 20 maart tekent zich een diepe crisis en doodsstrijd af, waarna Széchenyi op 8 april 1860 de hand aan zichzelf slaat en sterft op 68-jarige leeftijd. De oppervlakkige rust in Hongarije is hiermee opnieuw wreed verstoord Zelfs door z’n grootste politieke tegenstander Kossuth is Széchenyi ooit “de grootste Hongaar”genoemd, en zijn dood betekent voor zeer velen een schok. Hij is immers een nationale figuur gebleven, hij was en bleef het symbool van de ”Reformära” [1825/48]. Ook elders in Hongarije wonen tienduizenden mensen de herdenkingsdiensten bij voor graaf István Széchenyi.
Beroemd wordt ook de elegie van János Arany ”Széchenyi halálára” [Bij de dood van Széchenyi] waarin hij duidelijk maakt dat de bezorgdheid van Széchenyi om het geliefde Vaderland hem de waanzin en tenslotte de dood indreef. Zijn dood betekent dus een offer.
De 'Új Vásár piacz', nu Deák tér, ± 1860
Opnieuw blijkt dat Hongarije een zeer gevaarlijk gebied is waar elk incident kan leiden tot massaal protest en volksverzet. Ook in Italië blijft het zeer onrustig, ook hier roeren de nationalisten zich, en de Italiaanse eenheidsbeweging, die vooral tegen Oostenrijk is gericht, groeit voortdurend. Tengevolge van deze crisis ziet Goluchowski zich in april 1860 dan toch genoodzaakt om hervormingen af te kondigen: De eenheid van Hongarije wordt hersteld, de vijf provincies worden na bijna 11 jaar opgeheven, Buda wordt hersteld als hoofdstad van het koninkrijk Hongarije, de comitaatsvergaderingen, de traditionele basis van het provinciale bestuur, worden hersteld, en men belooft dat een nieuwe Hongaarse landdag bijeen zal komen. Benedek [zie hierboven] wordt de nieuwe gouverneur. Als Oostenrijks bevelhebber is hij aktief geweest in Galicië, Italië, Hongarije [in 1849!] en bij Solferino. Hij wenst vooral verzoening van Hongarije met de troon en weet al snel maatregelen te treffen om dat te bereiken: het beruchte Patent [zie hierboven] wordt na enig overleg op 15 mei 1860 definitief opgeheven, en minister Leo graaf Thun, die bij de Hongaren gehaat is, wordt ontslagen.
De Hongaarse protestantse kerken houden dus hun traditionele autonomie, hun scholen en financiële middelen, en kunnen hun eigen leiding in vrijheid kiezen. Het gevolg hiervan is dat er nu onmiddellijk een campagne in de kerken wordt ontketend tegen de “patentisten”, die bedreigd en gehoond worden, en verdacht gemaakt als ”onpatriottisch”. Verscheidene predikanten worden door een heftige agitatie en door fanatisme vernederd en enkele [protestantse!] bisschoppen die eerder hun trouw aan de keizer hadden laten blijken, worden ontslagen. Daarentegen worden de ”autonomisten” [nationaal-gezinde Hongaren] zoals de predikanten Tőrők en Takács in de zomer van 1860 tot bisschoppen benoemd!
Voor Wenen van nog veel grotere betekenis en gevaarlijker is echter de bevrijding van Sicilië in mei 1860 door de nationalisten, de “Roodhemden” van Giuseppe Garibaldi. Hiermee forceert men de Italiaanse eenheid en bij veel Hongaren wekt dit enorm veel enthousiasme. Men verneemt bijvoorbeeld dat in het Italiaanse leger van de vrijheidsstrijders ook Hongaarse soldaten o.l.v. de eerder gevluchte István Türr [1825-1908] n.b. als generaal dienst doen.
In Wenen bestaat nu de vrees dat Garibaldi en zijn enthousiaste vrijheidsstrijders zullen oprukken naar Noord-Italië, Venetië zullen bevrijden en dan misschien wel via Noordoost-Italië naar de grenzen van Hongarije zullen oprukken. Hier en daar bereidt “het volk” zich zelfs al voor op de bevrijding van de gehate Oostenrijkers, en geheim overleg vindt ook al plaats. Er wordt b.v. een plan gemaakt voor een gewapende opstand van aanhangers van Kossuth en Garibaldi samen, en in juni 1860 vinden vier dagen achtereen demonstraties van studenten en ’lager volk’ in Pest plaats waarbij men luidkeels de namen van de bekende nationale leiders noemt. De demonstranten vallen zelfs de politie aan, en er worden weer arrestaties verricht. O.a. Mihály Táncsics, de radikale afgevaardigde van 1848, wordt veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. [Szabad, 83].
Ook de gouverneur, Benedek, is allerminst gerust over de situatie in zijn land, en hoewel hij nog veel vertrouwen geniet, acht hij een gewapende opstand helemaal niet onmogelijk! Snelle hervormingen zijn nodig, anders is de catastrofe nabij [Szabad, 83]. Opvallend is het dat Kossuth nu, in de zomer van 1860 blijkbaar alle akties wel wil steunen die kunnen meehelpen om de Habsburgse heerschappij in Hongarije ten val te brengen. Hij spreekt ook zijn steun uit voor de legale akties voor herstel van de zelfstandigheid, en vindt een personele unie van een zelfstandig Hongarije met Oostenrijk niet eens meer onmogelijk! [Szabad, 89].
Er is in Hongarije dan ook zeer veel onrust merkbaar. Steeds weer vinden er demonstraties plaats, b.v. op de nationale feestdag, St. Stephansdag op 20 augustus 1860, op marktdagen en op wijnfestivals, en ook boeren in Bihar komen in verzet tegen landmetingen: uiteraard een maatregel van de gehate overheid. De regering verdenkt dus iedereen en alles! De geest van oproer en verzet tegen de autoriteiten moet nu maar eens worden bedwongen, zo vindt men in Wenen. Maar steeds weer is ’het volk’ enthousiast voor….. Kossuth, voor Garibaldi, enz., al worden ook massale arrestaties verricht van mensen die b.v. ”contact met de ballingen onderhouden”. [Szabad, 84]. Geheime comités voor een waardige ontvangst van Garibaldi in Hongarije worden al opgericht! Men rekent op hem als bevrijder, en zijn portret hangt naast dat van Kossuth aan vele muren in de eenvoudige boerenwoningen….[Hanák, 304].
Het is dan ook niet onverwacht dat Kossuth, namens het Hongaarse Nationale Direktoraat, en de Italiaanse [Sardijnse] premier Cavour op 11 september 1860 een geheim militair akkoord sluiten over samenwerking tussen Italiaanse en Hongaarse nationale bewegingen tègen de gehate Habsburgers. Alles duidt zelfs op een a.s. oorlog: Cavour laat intussen [over de Donau, via Roemenië] wapens naar Hongarije smokkelen en laat wapens voor Kossuth naar Italië komen. Het lijkt erop dat de bevrijding van Hongarije met Italiaanse hulp nabij is…..
Vanwege de ”grote gevaren” van een komende sociale revolutie en linkse, radikale, revolutionaire of republikeinse woelingen, waarmee een dreigende overwinning van Kossuth c.s. gepaard zou kunnen gaan, komen enkele bekende, rijke en aartsconservatieve Hongaarse aristokraten zoals Dessewffy, Apponyi, Széchen, en László Szőgyényi-Marich ook bijeen en organiseren zich. Al steunen zij de regering loyaal en wensen ze vooral handhaving van hun privileges tegenover de massa, toch hebben ook deze conservatieve magnaten een duidelijk [anti-Duits en anti-Slavisch] nationaal gevoel. Ze spreken zich uit voor een compromis met de kroon, voortzetting van de banden met het Huis Habsburg, en als “de natuurlijke leiders van het koninkrijk” willen ze een herstel van de status quo ante [vóór 1848]: een herstel dus van het feodale systeem. [Szabad, 81].
De nieuwe Citadel op de Gellértberg, om 'de Hongaren eronder te houden'. ± 1860
Ook voor de keizerlijke regering in Wenen is de dreiging van Hongarije, van binnenuit, zeer reëel en gevaarlijk. De Oostenrijkse Reichsrat, die weer opnieuw bijeen kan komen, eist nu ook veel grotere bevoegdheden: men pleit al voor een verregaande autonomie van de kroonlanden en de omvorming van het keizerrijk tot een federatie. Vooral de Hongaarse afgevaardigden laten zich duidelijk in deze zin horen, maar al eerder bleek dat een aantal Hongaren, die uitgaan van een soeverein koninkrijk Hongarije, weigert zitting te nemen in deze Reichsrat: men wil van Wenen concessies afdwingen, en er bestaan al plannen om samen te gaan werken met de ballingen van Kossuth. Hier gaat het níet om de conservatieve aristokratie maar meer om liberalen. Deze oppositie wordt in de herfst van 1860 gevormd door de eerder genoemde M. Lónyay, Kálmán Tisza en een vriend van Teleki, de vroegere landdagvoorzitter van 1848/49 Pál Almásy [1818-1882]. Deze laatste is na de nederlaag van 1849 in Genève, Brussel en Parijs geweest, maar nu teruggekeerd.
Tenslotte worden op 27 september 1860 twee rapporten aan ZM aangeboden door een Reichsrat-delegatie, met aanbevelingen betr. politieke hervormingen en een nieuwe Constitutie. Franz Joseph moet zelf maar beslissen of de monarchie terug gaat naar een conservatieve politiek of voortgaat op de weg van moderne, meer liberale hervormingen. Vooral door de dreigende situatie in Hongarije [en door de ontwikkelingen in Italië, waar enthousiaste menigten steeds opnieuw spontaan een politieke omwenteling weten te bereiken!] is de keizer wel gedwongen om toe te geven. Het absolutisme en centralisme zijn bankroet, veranderingen in moderne, liberale zin, zijn dus onvermijdelijk. De ontevredenheid is overal merkbaar, en het prestige van Oostenrijk is internationaal snel minder geworden. Maar ’s keizers beslissing -in wezen die van het hof- valt uit ten gunste van de oud-conservatieven!
Op 20 oktober 1860 kondigt de keizer-koning een nieuwe grondwet af, het zgn. ”Oktober Diploma”, dat vooral bedoeld is als middel om de Hongaren tot bedaren te brengen en te lokken. [Bagger, 179]. De Habsburgse monarchie wordt formeel weer een constitutionele staat, en de vertegenwoordigende lichamen, de Landdagen van de kroonlanden, zullen worden hersteld. Ook in Hongarije wordt de grondwet van april 1848 hersteld, hoewel de Hongaarse en Zevenburgse Hofkanselarijen, zoals die in de oude tijd, tot 1848 in Wenen bestonden ook weer terugkomen! Er komt in Wenen een min. z. portefeuille voor Hongaarse zaken [o.l.v. de uiterst conservatieve en loyale graaf Antal Széchen] en ook de Koninkl. Hong. Stadhouderlijke Raad [o.l.v. de al even conservatieve magnaat Győrgy Majláth] wordt hersteld.
Ook de Kroatische en Zevenburgse landdagen worden hersteld, evenals de provinciale vertegenwoordigingen [comitaatsvergaderingen of congregationes] hoewel hun invloed beperkt blijft. Het is dus duidelijk dat de keizer inz. Hongarije toch deels terug wil naar de toestand van vóór 1848! Wel komt er in Pest een Koninkl. Hong. Curie, een hooggerechtshof en de ontevredenheid in Hongarije zal hierdoor waarschijnlijk alleen bij de hoogste aristokratie sterk afnemen. Van belang is overigens dat de Oostenrijkse vorst eerst nog in Warschau is geweest, waar hij de [autokratische] Russische tsaar en de Pruisische regent Wilhelm spreekt: hij wil hen blijkbaar polsen hoe zij denken over een vernieuwing en omvorming van Oostenrijk en of ze hem eventueel zullen helpen tegen de Italianen. Dit laatste weigeren ze echter! [Szabad, 86].
Van een stabiele staat aan de Donau komt ook bitter weinig terecht. De ontevredenheid blijft: een door de landdagen gekozen Rijksraad van 100 leden mag meepraten over de financiën, militaire en economische zaken, maar de keizer houdt de beslissende stem! Ook houdt de centrale regering in Wenen zeggenschap over handel en verbindingen en de keizer houdt alle militaire zaken [oorlog] en buitenlandse zaken, de zgn. gemeen-schappelijke aangelegenheden van het rijk, onder zich! Deze ”constitutie” is dus schijn.
Duidelijk is ook dat in Hongarije de vroegere situatie van wettelijke bevoorrechting van de rijkste maatschappelijke groepen wordt hersteld: de “virilisten” [de hoogst aangeslagenen der belasting] krijgen zonder meer zitting in de lokale raden. Als eenmaal de Hongaarse landdag bijeen komt, kan Franz Joseph als koning van Hongarije worden gekroond…...
Van groot belang is wel dat de talen der verschillende nationaliteiten van Oostenrijk worden erkend in onderwijs en lokaal bestuur, en Hongaars wordt hersteld als officiële taal van het land en van alle bestuurslichamen in Hongarije. De comitaten met hun bevoegdheden worden hiermee hersteld en dan blijkt al snel dat veel [gekozen] mensen in de provincie dezelfde zijn als degenen die in 1848/49 ook hierin waren gekozen! Zij eisen dus prompt het volledige herstel van de Aprilwetten van 1848 of zelfs de onafhankelijkheid van Hongarije! [Habsb. Mon. II,VI, 367]. De formele opheffing van de adellijke privileges, herendiensten en andere feodale kenmerken van vóór 1848 blijven bestaan, en aan vroeger niet-kiesgerechtigde groepen wordt nu deelneming aan verkiezingen beloofd.
In wezen levert het Oktober Diploma een compromis aan de conservatieve adel en nationaliteiten. In het vorstendom Zevenburgen worden ook vèrstrekkende hervormingen, overeenkomstig de wensen van nationaliteiten, de confessies en de maatschappelijke klassen beloofd! [Idem, 365 ev.]. In Wenen rekent men er nu op dat de verzoening met Hongarije is bereikt, en men stelt het voor alsof het Oktober Diploma overal met enthousiasme wordt ontvangen. [Szabad, 86/87].
Weldra blijkt dat de Hongaren, m.n. de lage adel en de burgerij zeker níet tevreden zijn, integendeel: vergeleken met de situatie van vóór maart 1848 zijn alleen enkele sociale hervormingen blijven bestaan, maar aan de nationale wensen van Hongarije komt de keizer niet tegemoet! Daarom blijft de wens naar herstel van de aprilwetten van 1848 bestaan: deze zijn immers al door ’s keizers voorganger gesanktioneerd. Nu dringen, naar het voorbeeld van het belangrijke en centrale comitaat Pest vele provinciale vergaderingen [congregaties] daarop aan, maar voorlopig tevergeefs.
De bekende politicus Ferenc Deák [1803-1876]
Verzet en teleurstelling worden dan in Hongarije steeds groter, en demonstraties vinden in de herfst van 1860 alom plaats. In Pest wordt een menigte door bajonetten verspreid, twee doden en vele gewonden zijn het resultaat. Ook worden op verscheidene plaatsen Oostenrijkse vlaggen en wapenschilden neergehaald of overgeverfd. Ook op 2 december 1860, de dag van de troonsbestijging van Franz Joseph in 1848, doen zich vele incidenten voor, b.v. in Nagykőrős en in Vác waar een menigte van studenten, boeren en burgers uiteen wordt gedreven met de bajonet. Overal is al weer sprake van een “revolutionaire situatie”.[Szabad, 86/92].
Het lijkt erop dat Hongarije weer aan de vooravond staat van radikale hervormingen. In de raden van gemeenten en municipia [comitaten en zelfstandige gemeenten] waarin net als in 1848/49 veel geprivilegeerden, mensen van de lage adel, en vaak dezelfde mensen als toen zitten, worden al weer allerlei resoluties aangenomen en besluiten afgekondigd die veel verder gaan dan de plannen van het hof, de keizer in Wenen.
De ambtenaren op het platteland weigeren medewerking aan de inning van belastinggeld en aan de rekrutering, ze boycotten alle organen van het absolute regime, het “wettige gezag”, ze willen veel meer omvattende amnestie, herstel van de oude aprilwetten, herstel van een onafhankelijk Hongarije. Kortom: de keizer kan nog lang niet tevreden zijn, Hongarije blijft een blok aan het been voor Oostenrijk, en het Oktober Diploma is nog slechts het begin! De politieke koers van zo kort geleden is nu al mislukt, Goluchowski wordt op 13 dec. ontslagen: hij was te vriendelijk tegenover de Slaven en geldt als federalist. Voor hem komt Anton Ritter von Schmerling [1805-93], die liberaal [constitutioneel] en Duitsgezind is, in de plaats.
Op 23 december komt hij met een programma, dat [wat Hongarije betreft] weinig afwijkt van dat van z’n voorganger. Er is weinig veranderd, want al in een dekreet van 16 jan. 1861 beveelt de regering in Wenen dat ”de Hongaarse municipia hun machtsmisbruik [d.w.z. al die resoluties en besluiten] moeten beëindigen” op straffe van het gebruik van geweld. Dit levert natuurlijk alleen maar fel protest op van bijna alle comitaten [provincies], die vanouds op hun zelfstandigheid gebrand zijn! In wezen erkent men in Hongarije Franz Joseph I niet als wettige koning, alleen al omdat hij niet is gekroond! [Szabad, 91/93]. Ook de opheffing van het aparte bestuur van de “Servische Vojvodina” en van het ”Banaat van Temes” na bijna 12 jaar stelt de Hongaren niet tevreden: men beschouwt dit eenvoudig als pas een begin van de erkenning van de rechtmatige eisen van de Hongaarse natie, en als de opheffing van onrecht!
Overleg van de keizer persoonlijk met de gematigde Hongaarse politici zoals Ferenc Deák en baron József Eőtvős in december 1860 levert niets op, en een bijeenkomst van Hongaarse politici op uitnodiging van de keizer in Esztergom [Gran] op 18 dec. 1860 om met voorstellen te komen voor een nieuwe kieswet, spreekt zich uit vóór herstel van de aprilwetten van 1848: Dát is de conditio sine qua non voor de Hongaarse natie! Dán alleen zijn de problemen van Hongarije op te lossen, vindt men algemeen, en de conservatieve graaf Apponyi stelt al provocerend de vraag: wat gebeurt er als de Hongaarse Landdag een zgn. ”restitutio in integrum” [een volledig territoriaal herstel] van Hongarije tot de grenzen van april 1848, dus de annexatie van Zevenburgen en herstel van de banden met Kroatië-Slavonië, eist? [Habsb. Monarchie, 366, II, VI].
Toch is niet alleen Hongarije ontevreden: ook in Oostenrijk zelf is er verzet tegen het Oktober Diploma: de burokratie, de ambtenaren, en de Duitstalige burgerij in Wenen verzetten zich tegen het herstel van de macht van de conservatieve adel [aristokratie] en tegen het federalisme, want men vreest dat dit de macht van de regering in Wenen zal beperken.
Op 26 februari 1861 kondigt men dus per dekreet officieel al wéér een nieuwe grondwet af: het zgn. Februaripatent, voor de ”Gesamtstaat” en de kroonlanden, maar níet voor het grootste kroonland: Hongarije. Één centrale Reichsrat komt er, die uit twee kamers zal bestaan: een ”Herrenhaus” [Senaat, 1e kamer] van hoogwaardigheidsbekleders, prelaten en aristokratie en een aantal benoemde leden, en een Huis van Afgevaardigden [een 2e kamer], dat indirect door de landdagen wordt gekozen.
Maar de keizer houdt ook nu weer vele voorrechten: hij benoemt de voorzitters van beide huizen, en bepaalt dus de te behandelen onderwerpen. Hij houdt ook alle macht betr. oorlog, leger en buitenlandse zaken. De Reichsrat zal ook niet over de begroting beslissen! Van een echt parlementair stelsel is in Oostenrijk dus nog lang geen sprake! Van de 343 leden van het Huis zullen er 85 afkomstig zijn uit Hongarije, 54 uit Bohemen, 38 uit Galicië, 26 uit Zevenburgen, 22 uit Moravië, 20 uit Venetië, 9 uit Kroatië, enz. Toch stuurt op deze manier Hongarije één afgevaardigde op 116.000 inwoners en b.v. Salzburg één op 48.000 inwoners.
Het kiessysteem maakt ook nog duidelijk dat het sterke overwicht van de hogere klassen, adel, feodale grootgrondbezitters en hogere burgerij verzekerd blijft. Deze ideeën leveren dus opnieuw veel verzet op en hebben alleen de steun van de aanhangers van het feodalisme en absolutisme, het leger, de ambtenaren en de r.k. kerk. Met name in Hongarije blijft het verzet heftig: hier beschouwt men [b.v. kandidaten voor de a.s. landdag] het “Februaripatent” als illegaal en bijna als een oorlogsverklaring; men weigert belasting te betalen en soldaten op te roepen [voor zo’n onwettig bewind]….Vooral de eis tot één centraal parlement in Wenen [met geringe bevoegdheden!] is de Hongaren zonder meer een doorn in het oog.
Toch is het verzet in Hongarije alleen “nationaal” wat betreft de wil om de soevereiniteit van de natie te herkrijgen, maar over b.v. de rol van de massa’s arme boeren en over de plaats van de niet-Magyaarse nationaliteiten, de miljoenen Roemenen, Duitsers, Slowaken, Kroaten en Serviërs in Hongarije bestaat nog geen eensgezindheid. Vele [kleine en middelgrote] grondbezitters van de lage adel zijn toch wel bang voor de boeren, wanneer die ook rechten zouden krijgen, en over een schadevergoeding voor het land etc. dat men bij afschaffing van de lijfeigenschap [1848] heeft ingeleverd bestaat ook geen eensgezindheid. Formeel bestaat er bij de hogere klassen der Magyaren wel een streven naar verzoening en samenwerking met alle andere in Hongarije wonende volken [de nationaliteiten], maar in feite is men nog láng niet zover als Kossuth vanuit z’n ballingschap eerder te kennen gaf.
Het plan van Schmerling beantwoordt dus niet aan de wensen der Hongaren, die steeds konsekwent blijven uitgaan van de aprilwetten van 1848. Daarentegen beschouwt de regering in Wenen blijkbaar het koninkrijk Hongarije nog steeds als onderdeel van het keizerrijk [de Gesamtmonarchie]. Daarom boycot men de nieuwe Reichsrat, overigens samen met Kroaten, Italianen en afgevaardigden uit Zevenburgen, en het verzet neemt steeds verder toe.
Men krijgt overigens hierdoor de indruk dat b.v. de Kroaten het nu [in tegenstelling tot 1849 onder hun bán Jellacic] geheel met de Hongaren eens zijn, en zich samen met hen tégen het absolutisme van de keizer in Wenen willen keren. In feite willen de Kroaten nog steeds hetzelfde: een zelfstandige natie [incl. Dalmatië, Slavonië en de stad Fiume] die eventueel in verbond met Hongarije zich tegen het centralisme en de burokratie van Wenen keert. Ook de wens tot autonomie [in verbondenheid met Hongarije] bij de Slowaken in het Noorden en bij de Serviërs in het Zuiden herleeft. [Hanák, 307]. Toch blijkt dat de overgrote meerderheid in Hongarije geen echte concessies wil doen aan de [andere] nationaliteiten, maar uitgaat van de éne [politieke] Hongaarse natie en van de territoriale en politieke integriteit, de eenheid van het grondgebied van het historische koninkrijk Hongarije.
Vooral in de comitaatsvergaderingen is de roep om een “restitutio in integrum”, het volledige territoriale herstel van het vaderland zeer duidelijk te horen. Op deze congregationes worden b.v. de overleden, vroegere leden van 1848 met ere genoemd, en degenen die moreel dood [!] verklaard worden, die m.a.w. in 1848/49 vóór Oostenrijk kozen, en nu als collaborateurs gelden, worden van de lijsten van verkiesbare personen afgevoerd!
Hier en daar is het ”Leve Garibaldi” of “Leve Kossuth” niet van de lucht, en verscheidene főispáns [prov. gouverneurs] leggen met opzet de ambtseed van 1848 af, in plaats van de formule zoals die door de Hofkanselarij in Wenen is voorgeschreven. Vele comitaten nemen resoluties aan waarin het herstel van de aprilwetten van 1848 wordt geëist, ook worden weer belastingen, als illegaal, geweigerd, ze nemen ook de vroegere bevoegdheden over financiën en politie weer over en zelfs moet hier en daar aan keizerlijke ambtenaren militaire bescherming worden verleend! [Habsb. Mon., II, VI, 367/368].
Het Rudasbad in Buda, 1850
Geruchten over een op handen zijn de nieuwe revolutie zijn in Hongarije in 1861 dus weer volop aanwezig. Het is duidelijk dat de idealen van Kossuth c.s. nog niets aan kracht hebben ingeboet! Volgens een politierapport ”is er geen twijfel mogelijk: bij een invasie zal Hongarije onmiddellijk als één man vechten onder het vaandel van de verbannen revolutionairen of onder dat van een andere vijand van Oostenrijk”. [Szabad, 96]. Alom vinden demonstraties en rellen plaats, de autoriteiten worden regelmatig geboycot, en veel Hongaren laten zich al inschrijven voor een nieuwe “Nationale Garde”. Zal de gewapende strijd in Hongarije na 12 jaar dan toch worden hervat?
Hierop lijkt het níet: de internationale situatie is intussen immers veranderd: de Italiaanse eenheid is [afgezien van Venetië en de Kerkelijke Staat] voltooid, en het nieuwe koninkrijk Italië zal geen militaire akties meer uitvoeren. De Franse keizer staat hiervoor garant: hij wenst de steun van de katholieken en zal geen aanval op het gebied en de macht van de paus dulden. Al staat Oostenrijk min of meer alleen, zeker is ook dat geen enkel land de Hongaren bij hun verzet, laat staan een eventuele gewapende strijd tegen Oostenrijk zullen helpen. De wapens voor Klapka zijn intussen overigens in Roemenië onderschept en in beslag genomen. En vooral: men beschouwt de Habsburgse monarchie dan toch als noodzakelijk voor het behoud van het evenwicht in Europa, zoals de Britse regering dat al vele jaren openlijk zegt.
|