|
9. De Oostenrijks-Hongaarse Monarchie, 1867-1914
9.2 Van Andrássy naar Tisza, 1871-1875
De in november 1871 vervangen maar zeer gerespekteerde Hongaarse minister-president graaf Andrássy, die eens van rebel minister-president werd, is overigens niet zonder reden door ZM ontslagen. Tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 heeft hij er sterk op aangedrongen dat de Oostenrijks-Hongaarse monarchie neutraal moest blijven, hoewel veel Oostenrijkse generaals eigenlijk wel wraak wilden nemen op Pruisen dat immers in 1866 Oostenrijk zo smadelijke nederlagen toebracht.
Ook de publieke opinie in Oostenrijk is deels pro-Frans en beide keizers, Franz Joseph en Napoleon III hadden zich al verzoend, mede uit haat tegen Pruisen. Toch vindt Andrássy dat de Habsburgse monarchie zich terughoudend moet opstellen, hoewel Beust wel een oorlog [uit wraak] met Pruisen wilde. Hij stond evenwel alleen.
De Hongaarse premier vindt b.v. dat Oostenrijk-Hongarije geen enkel belang heeft bij een zwak Pruisen, al is het maar met het oog op een sterk Rusland! Daarom moeten Oostenrijk-Hongarije en het nieuwe Duitse rijk o.l.v. Pruisen naar de mening van Andrássy samenwerken, om naar het oosten tegen Rusland sterk te staan en elkaar rugdekking te geven. Deze angst voor Rusland en de andere Slavische volken wordt een soort basis voor de buitenlandse politiek van Andrássy, en om de Slavische invloed in te dammen is –naar de mening van heel wat politici- het “kunstmatige systeem van het dualisme” van de nieuwe monarchie o.l.v. Oostenrijkers [Duitsers] en Magyaren ook geschapen!
Anderszijds vrezen Hongaarse politici ook dat Oostenrijk, als het zich ten bate van Pruisen/Duitsland inmengt en deze [weldra winnende!] partij steunt, weer te sterk zal worden. Hongarije heeft m.a.w. geen enkel belang bij een herstel van Oostenrijkse invloed in Duitsland, en is al bang dat de "Ausgleich" dan weer op losse schroeven komt te staan. Dat gaat tegen Hongaarse belangen in! [Kosáry, 297 e.v.]. Één en ander is voor keizer en koning Franz Joseph I de reden om Andrássy in 1871 tot KuK-minister van buitenlandse zaken te benoemen. Hij is immers een man van de wereld, heeft ervaring en is begaafd en een bijzonder krachtige persoonlijkheid.
In tegenstelling tot sommigen in Oostenrijk wil Andrássy met het nieuwe Duitse rijk wel een goede verhouding scheppen, en hij wil verzoening. De benoeming van Andrássy bevalt de Duitsers ook wel: Bismarck heeft alle vertrouwen in hem en kan hem waarderen. In de niet-Magyaarse volken van Hongarije ziet hij niet veel en de politiek van Andrássy om die ‘nationaliteiten’ in bedwang te houden bevalt hem wèl.
In september 1872 komen de drie keizers van Rusland, het nieuwe Duitsland en Oostenrijk in Berlijn bijeen om een verbond te sluiten, en vooral Bismarck, de Duitse rijkskanselier, wenst -als tegenwicht tegen Frankrijk- vriendschap te sluiten met Rusland. Toch blijft Andrássy ook nu nog bang voor een machtig Rusland: dat grote Slavische rijk kan men het beste maar voorzichtig benaderen in verband met de miljoenen Slavische onderdanen van Oostenrijk en Hongarije! Een krachtige buitenlandse politiek van de algemeen bewonderde en al jaren bekende Oostenrijks-Hongaarse minister van buitenlandse zaken zegt echter niets over de labiele binnenlandse situatie van b.v. Hongarije, waar in 1871/72 de bekende politici, de mensen met ervaring wegvallen.
De nieuwe Hongaarse premier, graaf Lónyay heeft immers nog weinig prestige. Het systeem verandert dus niet. De verkiezing voor de 413 leden van de Hongaarse landdag in 1872 levert geen echte veranderingen op. De "Deák-partij", de vrijzinnige aanhangers van "1867" krijgen -o.a. dankzij geweld en corruptie- opnieuw een ruime meerderheid van 245 zetels. De aanhangers van Kálmán Tisza van het zgn. "links centrum", die het in vele opzichten praktisch eens zijn met de regeringspartij, krijgen 116 zetels. De wèrkelijke oppositie van de aanhangers van Kossuth, de "1848-partij" of "extreemlinks" van Dániel Irányi, die vooral kan rekenen op de steun van kleine boeren en burgerij in de Grote Hongaarse Laagvlakte krijgt 38 zetels, en kleine groepen van onafhankelijken, Roemenen, Serven, enz. krijgen slechts 14 zetels.
Opmerkelijk is trouwens dat de "1848-ers", de aanhangers van Kossuth, die zelf in Italië in ballingschap verblijft, het in de praktijk níet eens zijn met hun vereerde leider: de plannen van Kossuth voor een Donauconfederatie van Hongarije, Servië en Roemenië samen tegen de Habsburgse dynastie lijken immers volstrekt irreëel, en een herstel van de republiek [van 14 april 1849] lijkt zonder een nieuwe oorlog en een revolutie eveneens volslagen onmogelijk! De meeste aanhangers van de "1848-partij" in Hongarije zijn dan ook voor een personele unie met Oostenrijk, en zijn dus gematigder dan Kossuth zelf. Wel moet volgens hen de Ausgleich worden vervangen, en Hongarije moet een onafhankelijke staat worden met een eigen leger, eigen buitenlandse betrekkingen en een eigen economische politiek. Dit staat ook in het "Manifest van 1871" van deze partij. [Kosáry, 293]. Daarna kan een zelfstandig Hongarije eventueel verdragen met Oostenrijk sluiten...
Deze nationalistische oppositie van 'extreemlinks' komt ook niet meer met ideeën over verdere demokratisering van de Hongaarse samenleving. In feite is ze nu even conservatief als de andere partijen. Een mens- of wereldbeschouwing ligt aan het Hongaarse politieke partijwezen overigens niet ten grondslag: men houdt zich eigenlijk alleen met de uitleg van de Ausgleich bezig: Met andere woorden: betekent '1867' het begin of het sluitstuk van een ontwikkeling? Het is dus niet verbazingwekkend dat Kossuth, één der weinige ballingen die na 1867 níet naar het vaderland wenst terug te keren, toch ook wel wanhoopt. Al op 19 september 1867, vier maanden na zijn geruchtmakende brief aan Deák, schrijft hij aan een vriend: "Ik geloof nu niet meer aan de toekomst. Ik ben ervan overtuigd dat al mijn inspanningen overbodig zijn, en ik wens werkelijk niets liever dan dat men mij in de eenzaamheid van mijn rouw laat en mij vergeet". [Zarek, 503].
Maar dezelfde Kossuth zorgt er ook steeds voor dat men hem in Hongarije niet vergeet! Hij schrijft en beantwoordt vele duizenden brieven en telegrammen van/naar aanhangers en vrienden in het land en blijft min of meer de koers, de aktiviteiten van de '1848-partij' leiden.
Regelmatig ontvangt hij delegaties van Hongaarse particuliere bezoekers en vereerders, hij wordt 'in absentia' steeds weer tot parlementslid gekozen [Deak, Lawful Revolution, 350], maar blijft buiten Hongarije. Zodoende wordt hij "de kluizenaar van Turijn", onverzoenlijk en principieel, maar ook irreëel!
In 1865 sterft zijn vrouw en zijn beide zoons worden of zijn dan intussen opgeleid tot ingenieur. Lajos jr. blijft in Italië, maar Ferenc keert later naar Hongarije terug. Op hoge leeftijd wordt Kossuth bijna blind, maar toch blijft hij levendig en strijdbaar, een symbool van onverzettelijkheid maar ook en vooral: een legende!
Aan de éne kant heeft Kossuth geen enkele invloed meer op de gang van zaken in Hongarije en vervreemdt hij van de dagelijkse werkelijkheid in het oude vaderland, maar aan de andere kant is zijn invloed onmiskenbaar toch groot.
De beide grote partijen, die vanaf 1874 steeds meer samenwerken, staan b.v. voortdurend onder een zekere druk van de nationalistische oppositie; ook zij wensen -met handhaving van de "Ausgleich" van 1867- wèl het recht van Hongarije op b.v. een eigen Nationale Bank, een eigen geldsysteem, en de eigen nationale kleuren in het leger. Men gaat er dus vanuit dat Hongarije als soevereine staat in principe allerlei rechten hieraan kan ontlenen.
De 'liberale' leiders en vrijwel het hele establishment van Hongarije benadrukken dan ook voortdurend sterk de gelijkwaardigheid van Hongarije [Transleithanië] ten opzichte van Oostenrijk [Cisleithanië]. Alleen op deze basis wil Hongarije met Oostenrijk verder binnen het kader van de Habsburgse monarchie samenwerken.
Na '1867' is de dagelijkse politiek in Hongarije evenwel nog lang niet gezond. Het binnenlandse bestuur blijft ondanks enkele hervormingen ondoelmatig, achterhaald en verouderd. De conservatieve leider, baron Pál Sennyey verklaart b.v. in 1872 in het parlement: "Ons bestuur bevindt zich in Aziatische toestanden", [Bárány, Habsb. Monarchie, II], en enkele jaren later zegt de bekende journalist en schrijver Béla Grünwald in datzelfde parlement openlijk: "Ons vaderland is als een politiestaat". [idem, II, VI, 306].
Na berichten over verduistering van overheidsgelden wordt minister-president Lónyay al na een jaar gedwongen om zijn ontslag te nemen, en hij wordt opgevolgd door z'n minister van landbouw, industrie en handel, de weinig energieke mijnbouwdeskundige József von Szlávy [1818-1900].
Deze premier wordt ook na twee jaar [in 1874] vervangen door de jurist István Bittó [* 1822] die min.-pres. ad interim wordt [1874/75]. Wanneer hij, samen met zijn minister van financiën Kálmán Ghyczy, er niet in slaagt om belastingvoorstellen en bezuinigingen aanvaard te krijgen moet hij in februari 1875 z'n ontslag indienen. Béla baron Wenckheim [1811-1879] volgt hem op maar is slechts enkele maanden aan het bewind. Kálmán Tisza de Borosjenő, ook een calvinist en o.a. bekend uit de strijd tegen het Patent, is zijn minister van binnenlandse zaken.
Alle fraaie wensen van Hongarije tot meer nationale onafhankelijkheid worden dan nogal getemperd door politieke instabiliteit maar toch vooral door de economische crisis die op 9 mei 1873 onverwacht uitbreekt. Overigens komt de klap in Oostenrijk nog harder aan: op 1 mei is in het Prater in Wenen de Wereldtentoonstelling, de grootste ooit, geopend en die geldt als symbool van de economische hausse, een triomf, de indrukwekkende welvaart die de veel meer vrije markt, het kapitalisme met zich meebrengt. Toch weet men van de schaduwzijde ervan: ¼ van de parlementsleden in Oostenrijk is b.v. betrokken bij ondernemingen die bekend staan vanwege corruptie, schandalen, speculatie, bedrog en steekpenningen……. Op deze Wereldtentoonstelling in mei 1873 spreken o.a. ook Andrássy en zijn Russische collega Gorcakov elkaar en Andrássy zegt hem: ”Oostenrijk heeft de vriendschap van Rusland nodig tegen een mogelijke dag dat het nieuwe Duitsland gaat proberen om aantrekkingskracht op de Duitsers in Oostenrijk uit te oefenen en in haar eigen sfeer te lokken”. [Crankshaw, 260]. Hieruit blijkt wel dat Andrássy toch wel een realist is, die de monarchie aan alle kanten veilig wil stellen en niet teveel wil verplichten.
Ook met Engeland en Italië zoekt hij toenadering, en voor het eerst na 20 jaar staat Oostenrijk [-Hongarije] niet meer alleen. Ondanks de heftige reakties van het Vatikaan bezoekt de Italiaanse koning in 1874 zelfs Wenen: de paus komt zelfs met een encycliek tegen het liberalisme en dreigt om de keizer te excommuniceren, maar Franz Joseph trekt zich er niets van aan, en bezoekt in 1875 Italië! [Crankshaw, 261].
De economische crisis gaat ook Hongarije niet voorbij. Vooral door de graanimport vanuit Amerika en Rusland, maar ook tengevolge van enkele overstromingen en slechte oogsten, raakt de Hongaarse graanexport in grote moeilijkheden en in 1873 is er dus sprake van een grote depressie. Er dreigt een staatsbankroet en de gebreken van de Hongaarse economische en financiële politiek komen nu aan het licht: het gebrek aan vervoersmiddelen, de slechte verbindingen, het lage peil van de produktie, de achtergebleven landbouwmethoden, de hoge kosten van vervoer, de kapitaalschaarste en de enorme tekorten van de overheid.
De nationale schuld blijkt van 1867 tot 1875 tweemaal zo hoog te zijn geworden. De slecht georganiseerde belastinginning in Hongarije speelt ook een rol: velen houden zich aan de traditie van het ontduiken van de opgelegde belastingen omdat de overheid tot voor kort identiek was met de gehate en vreemde [Oostenrijkse, keizerlijke] vijand. [May, 87]. De Hongaarse overheid heeft ook teveel geld in een snelle ontwikkeling van de spoorlijnen geïnvesteerd. Het optimisme van de Hongaren na 1867 heeft dus een flinke deuk opgelopen. De "overwinning" die men in dat jaar op Oostenrijk heeft behaald kan toch niet zo snel worden omgezet in materiële suksessen en snelle ontwikkelingen als men aanvankelijk dacht. De verwachte ongelooflijke opbloei van het land blijkt vooreerst een illusie, en heeft voor teleurstellingen gezorgd.
Nu blijkt Hongarije toch afhankelijk te zijn van de Oostenrijkse Nationale Bank: zíj is de redder uit de nood voor het land, en in één klap leert men in Hongarije alle vooroordelen tegenover Oostenrijk te overwinnen. Het is echter slechts voor korte tijd. [Gottas, Hochliberalismus, 85/89]. Naar aanleiding van deze economische crisis is de roep om overheidsmaatregelen ook zeer versterkt. Er volgen enkele protektionistische maatregelen om de prijzen op de binnenlandse markt op peil te houden, en men weet de gevolgen van de crisis beperkt te houden. Hongarije weet binnen de monarchie een monopoliepositie op agrarisch gebied te behouden.
Men legt zich nu ook toe op meer mechanisatie en een intensievere bebouwing van de grond. Moerassen worden drooggelegd, woeste grond ontgonnen, en zo wordt van 1870 tot 1880 ruim 1,1 mln ha nieuw akkerland gewonnen. De teelt van aardappels en suikerbieten neemt ook snel toe. Typerend voor Hongarije is dat men het over de oorzaken van de economische crisis fundamenteel niet eens is. Terwijl Kálmán Széll, de bekwame minister van financiën van Tisza, na 1875 de belastinginning sterk verbetert, de begroting tenslotte in evenwicht weet te krijgen en de overheid meer financiële armslag weet te geven, beweert de 'linkse' [nationalistische] oppositie steeds opnieuw dat Oostenrijk en haar financieel-economische overwicht in de monarchie de oorzaak van alle kwalen is!
Men geeft Oostenrijk nog altijd de schuld van het feit dat Hongarije is achtergebleven: de Habsburgers voerden immers eeuwen lang een koloniale politiek ten opzichte van hun Kroonland Hongarije...
Intussen heeft de regerende "Deákpartij" na het vertrek van haar leiders, Deák, Andrássy en Eőtvős te lijden van instabiliteit, verval en verdeeldheid, en tegenstanders van de Ausgleich juichen zelfs al en denken dat nu een herziening van '1867' aan de orde is. Sommigen zien de basis van de Dubbelmonarchie na slechts enkele jaren dus al in gevaar komen….. Zwakke en middelmatige kabinetten volgen elkaar op en de verzwakte regeringspartij probeert dan zelfs de steun van het gematigde deel van de oppositie te kopen om de "Ausgleich" te redden. Dit laatste is niet zo moeilijk sinds de leiders Tisza en Ghyczy in 1873 uit de 'linkscentrum' -partij zijn getreden. In 1874 werken beide grote partijen samen, en zijn eensgezind b.v. bij de nieuwe kieswet [WA XXXIII, 1874].
Alleen door de kleine oppositiepartij van "extreemlinks", en door conservatieve aristokraten wordt de wet fel bestreden. Voortaan gelden bij de verkiezing van het lagerhuis een belastingcensus en men kijkt naar familie en afstamming, privileges, eigendom, opleiding, ontwikkeling en beroep in plaats van alleen naar vermogen en inkomsten. Er verandert m.a.w. niet veel! Het kiesrecht blijft in Hongarije zeer beperkt tot ± 5,5 % der bevolking. In Kroatië-Slavonië en zelfs in Zevenburgen blijven aparte kieswetten met een nog veel hogere census [resp. 2 en 3,2 %] bestaan! De 'open' verkiezingen met corruptie, gewelddaden, intimidatie en manipulatie blijven ook voortbestaan. Zo worden alleen de belangen van de hogere klassen veilig gesteld. In 1865 is 79 % der landdagleden van adel of behoort tot de aristokratie, in 1878 nog steeds 77,4 %. [Gottas, Hochlib., 49/50].
Dergelijke 'verkiezingen' hebben dus als enige doel om een regering een meerderheid te verschaffen, haar te legaliseren, de "Ausgleich" te behouden, en de Magyaarse hegemonie te bevestigen.
In Zevenburgen blijft ook een duidelijk overwicht van Hongaarse [Magyaarse] kiezers: 56 % tegen 28 % Roemeense kiezers. In werkelijkheid zijn zoals bekend de etnische verhoudingen omgekeerd. Men handhaaft -ondanks de aperte oneerlijkheid- ook nu de grote ongelijkheid in de omvang van kiesdistrikten: een kiesdistrikt met tientallen Roemeense dorpen met 50 à 60.000 inwoners en slechts 160 "betrouwbare" Magyaarse kiezers [!] is en blijft -met andere woorden- gelijkwaardig aan een voornamelijk [Hongaarstalige] Székler-distrikten of kiesdistrikten op de Grote Laagvlakte met 4 à 5.000 kiezers!.... Vaak zijn juist de grote en zeer uitgestrekte kiesdistrikten met veel kiezers van de lage adel, de burgerij en Magyaarse intellektuelen zoals predikanten, advokaten en onderwijzers, in handen van de oppositie, de trouwe aanhangers van de idealen van Kossuth uit 1848!
Met name in het centrale deel van het land zijn de calvinistische "kleine luiden" zeer nationalistisch -en provinciaal- gebleven. Men heeft hier geen enkele boodschap aan een compromis met de Habsburgse keizer, met "Wenen", heeft geen oog voor 'hogere politieke belangen' en wenst eenvoudig een integraal herstel van de Magyaarse nationale onafhankelijkheid! Na de fusie van de beide grote partijen ligt hier in 1874 ook de basis voor de oprichting van de "Onafhankelijkheids-partij" van László Mocsáry, een nieuwe partij die de oude nationalistische idealen van 'linkscentrum' wenst voort te zetten. De regering in Budapest vindt deze 'linkse' oppositie [van Onafhankelijkheidspartij en 1848-partij] echter zeer gevaarlijk: ze kan met haar massale aanhang de basis van de staat, d.w.z. het compromis van 1867, en daarmee het hele land, gemakkelijk in gevaar brengen!....
Het feit dat het conservatieve en nationalistische politieke klimaat ook na 1867 toch blijft, is voor de vroegere oppositieleider Tisza aanleiding om met z'n principes te breken. Tisza is n.l. ondanks zijn aanvankelijke verzet tegen de "Ausgleich" tot de slotsom gekomen dat met dit akkoord met Oostenrijk valt te leven. Wanneer de "Ausgleich" kan dienen voor de emancipatie van Hongarije op vrijwel elk terrein is dat voor Tisza voldoende. Intussen hebben de politieke ontwikkelingen na 1867 hem duidelijk gemaakt dat dit inderdaad het geval is!
Tisza geeft daarom zijn verzet op, en stopt zijn programma van Bihar van 1868 in de ijskast. Hij erkent dat het compromis van 1867 voor Hongarije ook voordelen oplevert, en verklaart o.a. "Ik heb mijn vaderland meer lief dan mijn principes". Daarmee biedt hij min of meer zijn diensten aan de regeringspartij aan. Weldra vindt -in maart/april 1875- inderdaad de fusie van "linkscentrum" met de 1867-regeringspartij plaats.
De nieuwe partij van de nieuwe en energieke minister van binnenlandse zaken [per 2 maart 1875] Kálmán Tisza, de vrijzinnigen ["Szabadelvű Párt"] of liberale partij, beschikt hiermee over een ruime 2/3 meerderheid in het parlement. Op 2 oktober 1875 wordt de 44-jarige Tisza zelf minister-president.
De calvinistische lage edelman Kálmán Tisza van Borosjenő is geboren in december 1830 en is gehuwd met gravin Ilona Degenfeld-Schőnborn. Al op jeugdige leeftijd is hij aktief voor de Hervormde kerk en de nationale politiek geweest, en heeft zich als conservatief nationalist steeds in de jaren '50 en '60 verzet tegen compromissen met en inmenging van de Habsburgse monarchie, voorzover ze niet uitgaan van de zelfstandigheid van de Hongaarse natie.
Na 1867 raakt hij er echter van overtuigd dat Hongarije "niets verloren en alles gewonnen heeft", en wordt in 1875 zelfs de "redder van de Ausgleich"! De politieke rust keert hiermee enigszins terug, en de ruzie om de politieke positie van Hongarije in de Donaumonarchie verliest snel aan intensiteit.
Met Kálmán Tisza komen bovendien een Magyaars nationalist aan het bewind, die al tijdens de behandeling van de "Nationaliteitenwet" in 1868 als oppositieleider deze wet ontoereikend, onaf vond, en de voorstellen wilde herzien. Deze wet beschouwt hij als een hinderpaal voor de uitbouw van een Magyaarse nationale staat. [Gottas, 186]. Het Hongaarse liberalisme, de politiek van Kálmán Tisza, blijft dus sterk nationalistisch gekleurd. Als premier van Hongarije eist Tisza ook het recht op een eigen Nationale Bank voor zijn land op! [Gottas, 91/94].
Een portret van Liszt, van Mihály Munkácsy
Nu wordt deze "Magyar állami eszme" [de idee van een Magyaarse staat] de basis, het dogma van de Hongaarse binnenlandse politiek, en zelfs met onparlementaire methoden kan en moet dit dogma worden gehandhaafd.
Voor instellingen, personen en denkbeelden die hiertegen ingaan, en die b.v. de Slavische verbondenheid van Serviërs en Slowaken benadrukken, is het dan ook steeds moeilijker om zich te handhaven en te manifesteren!
Na 1870 worden de aanvallen van de Magyaarse nationalistische pers op b.v. de "Matica Slovenská", het Slowaakse culturele nationale instituut, dat in 1863 is opgericht in Thurócz Szent Márton [Turciansky Sv. Martin] en ook op de Slowaakse middelbare scholen in Opper-Hongarije steeds scherper. Één van de meest bekende en uitgesproken Magyaarse nationalisten is Béla Grünwald [1839-1891].
Zelf komt hij uit het Slowaakse Opper-Hongarije, is van Duitse afkomst en verblijft veel in Frankrijk, maar hij is een zeer nationalistisch Hongaars schrijver en journalist, en voorstander van een zo snel mogelijke assimilatie der niet-Magyaren in Hongarije. Hij is in 1871 "alispán" [vice-goeverneur] van het comitaat Zólyom geworden, en wil het bestuur van de Hongaarse staat, en van de comitaatsbesturen verbeteren. Hij is een felle voorstander van "de Magyaarse nationale staat", en hekelt en bestrijdt het panslavisme. Hij is nu b.v. van mening dat de werkzaamheden van de "Matica" uitgesproken politiek zijn georiënteerd en beslist tègen de Hongaarse staat zijn gericht. "Door de "Matica Slovenská" wordt de onpatriottische geest van het panslavisme verspreid", aldus Grünwald.
Velen in Hongarije zijn het met de bekende publicist eens: "Een klein groepje Slowaken gaat maar door met haar panslavistische agitatie en wordt door tsaristisch Rusland geleid en betaald". Vooral voor dat laatste is men in Hongarije zeer bevreesd: De Magyaren bevinden zich als een eilandje in de onmetelijke Slavische zee, en Rusland zou ooit in Midden-Europa de macht kunnen uitbreiden..., zo is de gedachte, de nachtmerrie van velen in Hongarije.
Het plaatsje Thurócz-Szent-Márton, en dan vooral de Matica geldt dan ook als "bolwerk van Russische intriges". [Gottas, Hochlib., 189]. De minister van binnenlandse zaken Kálmán Tisza is het [lente 1875] geheel met Grünwald eens, en waardeert zijn heftige anti-Slavische agitatie.
Intussen zijn dan al -geheel onverwacht- in 1874 de drie Slowaakse gymnasia, het evangelisch-lutherse in Nagyrőcze [tgw. Velka Revuca] en in Thurócz Szent Márton [tgw. Martin] en het r.k. in Znióváralja [tgw. Klástor pod Znievom], met in totaal 500 leerlingen, door de Hongaarse autoriteiten gesloten!
In 1875 is het vervolgens de beurt aan de "Matica": op 1 april pleit Tisza als minister al in het kabinet voor beëindigen van de aktiviteiten van de culturele vereniging naar aanleiding van "panslavistisch gekleurde politieke opruiïng" der "Matica Slovenská". Er komt een voorlopig [zeer oppervlakkig] onderzoek en al op 5 april 1875 wordt de "Matica" op last van de autoriteiten gesloten. "De Matica Slovenská was", zo zegt men natuurlijk als verklaring, "een verzamelpunt van Grootslavische en Russofiele neigingen van een kleine klasse der Slowaken. Ze betekende een hindernis voor de Hongaarse nationale staat"... De zittingen werden al eerder door de comitaatsoverheid van Thurócz beschouwd als "verstoring van de openbare orde, aanleiding voor een volksoploop en wellicht voor een revolte", en vanaf het begin heeft men in de Matica een toevluchtsoord voor zgn. "panslavistische agitatie" gezien, als bolwerk van politieke aktie tegen de Hongaarse staat.
Nu worden geschriften en fondsen evenals de bibliotheek in beslag genomen. Allerlei petities ten bate van de "Matica Slovenská" worden afgewezen [Gottas, 186/188]. Eigenlijk geeft men met de sluiting onverbloemd aan dat "de Magyaarse nationale staat" het hoofddoel is van de Hongaarse politiek....Toch komen er openlijke protesten: al op 13 april 1875 verklaart de Servische afgevaardigde dr. Mihajlo Polit-Desancic in het Hongaarse parlement: "Hongarije ís geen nationale staat, maar een nationaliteitenstaat! U kunt besluiten dat dit land het rijk der Magyaren is- dat staat in uw macht, omdat u dit wetgevend lichaam de meerderheid vormt. Maar u kunt níet de statistiek opstellen en veranderen! U kunt er ook niets aan doen dat wij, de niet-Magyaarse nationaliteiten in dit land de meerderheid vormen". Polit pleit nu samen met het Roemeense parlementslid Vincent Babes voor ontwikkeling der nationale culturen en onderwijs in de nationale geschiedenis der niet-Magyaren. Dit alles vormt uiteraard een geweldige provokatie voor de grote Magyaarse meerderheid in het parlement!
Minister Tisza dreigt zelfs en waarschuwt dr. Polit vanwege deze opvatting die "tegen de wet ingaat ook buiten dit huis te verkondigen of zelfs te laten gelden, want op het moment dat hij, Polit, dát probeert zal hij zich ervan kunnen overtuigen dat de Hongaarse [Magyaarse] staat nog over voldoende kracht beschikt om -ondanks alle achterbakse intriges- haar vijanden neer te slaan”, aldus Tisza! [Gottas, Hochlib., 203/204].
Tisza voegt Polit nog toe: "Er ís geen Slowaakse natie, er is dus ook geen Slowaakse nationale geschiedenis, en er is niet zoiets als "een nationale geschiedenis der niet-Magyaren" in Hongarije! Het pleidooi van dr. Polit om de fondsen aan de "Matica" als rechtmatige eigenaar terug te geven wordt natuurlijk ook afgewezen, en dan wordt n.b. de parlementaire onschendbaarheid van Polit opgeheven, en deze afgevaardigde der Servische minderheid wordt voor enige tijd uit het Hongaarse parlement gezet! Tisza schrikt blijkbaar nergens voor terug wanneer hij denkt dat de "Hongaarse nationale staat" wordt belaagd of bedreigd! Tisza en zeer velen in Hongarije zijn er n.l. van overtuigd dat de "panslavistische aktiviteiten" in Hongarije de kop moeten en kunnen worden ingedrukt, en dat dit levensgrote gevaar definitief uit het vaderland kan en moet worden uitgebannen.... Juist in 1875 ziet men op de Balkan dit gevaar opnieuw opdoemen! Zie hieronder.
Het zal weldra blijken dat Kálmán Tisza -vanaf oktober 1875- als premier óók voor weinig of niets terugdeinst en een scherp debat nooit vreest, en dat hij zich bovendien jarenlang kan handhaven, en de steun van velen geniet.........
De [zogenaamde, gemanipuleerde!] verkiezingen van 21 oktober 1875 wijzen uit dat de liberale [vrijzinnige] partij van Tisza inderdaad kan beschikken over een grote meerderheid in het Hongaarse parlement. De nieuwe partij, een fusie van de beide grote partijen, krijgt n.b. 333 van de 413 zetels, d.w.z. 80 %. Alle andere groepen vallen hierbij dus volkomen in het niet. De als "separatisten" bekend staande 'extreemlinkse' oppositie van "Onafhankelijkheidspartij" [26 zetels] en "1848-partij" [7 zetels], de conservatieve pro-Habsburgse rooms-katholieke aristokraten o.l.v. baron Pál Sennyey met nog geen 20 zetels en tenslotte enkele onafhankelijken, Roemenen, Slowaken en Serviërs [met < 30 zetels] spelen geen rol meer van enige betekenis......De nieuwe generatie Hongaarse politici heeft [ondanks de nieuwe premier Tisza] veel minder élan dan de vorige. Ze is conservatief, gericht op consolidatie en uitbouw van Hongarije's positie in de Donaumonarchie, één de grote mogendheden van Europa. In Hongarije is evenwel geen sprake van een emancipatie van de lagere klassen van het volk of van demokratischer verhoudingen.
Na de Frans-Duitse oorlog, waaraan Oostenrijk-Hongarije vooral dankzij minister van buitenl. zaken graaf Andrássy niet deelneemt, krijgt men vooral voor het Pruisen van de "IJzeren Kanselier", de autoritaire landjonker Otto von Bismarck veel bewondering, en de invloed van het nieuwe Duitse keizerrijk o.l.v. Pruisen is enorm. Na enkele jaren is de economische macht overal voelbaar, met name in het buurland, de Oostenrijks-Hongaarse monarchie.
Ook in Hongarije wordt openlijk gezegd en gepropageerd dat de staat haar macht nu eenmaal dient te gebruiken om b.v. op energieke wijze aan het openbare leven een Magyaars [Hongaars-nationaal] karakter te geven. Na 1867 richt dit zich vooral tegen de nog steeds zeer grote Oostenrijks-Duitse culturele en andere invloeden! Dit proces van "magyarisering" zal ook onvermijdelijk samengaan met sociaal-economische ontwikkelingen, zo denkt men in Hongarije algemeen.
Meer spoorwegen, urbanisatie, de ontsluiting van het platteland door meer wegen, meer scholen en uitbreiding van het onderwijs en de cultuur, de toenemende macht en invloed van een centrale regering, van de produktie, de export en de industrie, zullen dan ook wel nauw samenhangen met een sterk toenemend aantal inwoners dat de officiële taal, de Hongaarse, spreekt en kan verstaan. Men denkt verder ook dat de staat in dezen wel nooit krachtig genoeg kan optreden! Wilskracht behoort nu eenmaal tot een Natie; het is de basisvoorwaarde om te overleven. Zoals het koninkrijk Pruisen de Polen wil opvoeden tot een "hogere" Duitse cultuur, en zoals met name Engeland en Frankrijk in hun overzeese gebieden, de uitgestrekte koloniën in Afrika en Azië, de zegeningen van hun eigen, westerse beschaving aan de inheemse bevolking willen bijbrengen, zó behoort ook de Hongaarse staat degenen die bijvoorbeeld nog niet de officiële taal van het land spreken, op te voeden tot trouwe staatsburgers, onderdanen, die zich althans in de officiële taal kunnen uitdrukken.
De Hongaarse taal -die al de taal van parlement en regering, staatsscholen, rechtspraak en verreweg de meeste middelbare scholen is- dient dus ook door te dringen in de niet-Hongaarstalige periferie, de berggebieden van de Karpaten, precies zoals eerder de Engelse taal ooit ook doordrong in de Schotse Hooglanden en in het Keltische Ierland en Wales, en zoals de Franse taal ooit doordrong tot in de verste uithoeken van Frankrijk.
Men acht dit proces dus vrijwel identiek met de komst van de moderne beschaving, de cultuur, zoals andere Europese mogendheden hun macht en beschaving laten doordringen tot in de uithoeken van hun overzeese imperia. Het sociaal-darwinisme, de "Wille zur Macht", de invloeden van Treitschke en Nietzsche en andere filosofen doen zich in deze tijd van het moderne imperialisme en van de gewapende vrede [1871-1914] ook in Hongarije duidelijk gelden. Het is een tijd van optimisme en van zelfoverschatting, van wensdromen en illusies, in Hongarije vooral ten aanzien van de assimilatie van de niet-Hongaren.
Maar....... Hongarije is nu eenmaal níet een al eeuwen gevestigde macht met een sterk centraal gezag en een eigen vorst en hof, zoals b.v. Engeland en Frankrijk, staten die al eeuwen geleden aan dit min of meer natuurlijke proces konden werken.
Graaf Gyula Andrássy, de eerste premier van Hongarije vanaf 1867
Toch houden veel leidinggevende Hongaren het Franse voorbeeld van de "État national" voor ogen, de eenheidsstaat met z'n sterke centrale bestuur, waarin tenslotte staat, taal en natie elkaar min of meer volledig dekken.
Met name via het onderwijs denkt men de Hongaarse taal en cultuur te kunnen verbreiden. De zogenaamde "nationaliteiten", de niet-Hongaarssprekende boerenbevolking in de bergen aan de periferie, de Slaven en Roemenen, en enkele geestelijke en intellektuele leiders, vormen immers voor vele denkende en schrijvende Magyaren [de leidende klassen in de maatschappij] in alle opzichten "slechts" een randverschijnsel.
Het zijn de niet-historische volken, zonder een eigen historische staat, grotendeels nog analfabeet, agrarisch, achtergebleven, primitief, een marginaal verschijnsel zoals de boeren en schaapherders hier en daar in Ierland, in Schotland, en in Bretagne.....
Toch laat de Hongaarse werkelijkheid voorlopig nog een ander beeld zien. Volgens de "Révai Lexicon" telt Hongarije zonder Kroatië-Slavonië en de Militaire Grenzen in 1870 13.219.260 inwoners. Van hen zijn 6.163.348 Hongaren [46,7 %], 2.469.918 Roemenen [18,7 %], 1.820.922 Duitsers [13,8 %], 1.817.230 Slowaken [13,7 %], 469.421 Ruthenen [of: Ukraïners] [3,6 %], 267.345 Serviérs [2 %], 206.645 Kroaten, en 4.421 anderen. Daarbij komt dat ook onder de Magyaren nog altijd veel analfabetisme voorkomt, en dat níet zij, maar vooral de Duitsers [en b.v. Joden] bekend staan om hun hogere cultuur en ontwikkeling! Men gelooft echter niet zozeer in de macht van het getal alswel in de "survival of the fittest", en het zal nog blijken welke natie, welke taal en cultuur zichzelf als het meest krachtdadige en als enige rechthebbende uit het oogpunt van de historie van het Karpatenbekken acht! Dát is ongetwijfeld de Hongaarse taal: Duitsers, Serviërs en Kroaten stammen immers allen af van kolonisten, en van de meeste Roemenen en Ukraïners beweert men hetzelfde, terwijl de Slowaken de eeuwen door nooit een politieke macht of het begin van een staat hebben gevormd.…… Alleen de Magyaren hebben in het Karpatenbekken al 1000 jaar geleden een staat gesticht die n.b. alle historische stormen heeft doorstaan en na 1867 intern weer vrij is....
De ruim 6 miljoen Magyaren [Hongaarssprekenden] hebben dan ook de sterke overtuiging en de vaste wil om de gevolgen van de historische rampen [zoals die van Mohács in 1526 en van de Turkse en Habsburgse heerschappij] uit te wissen, weer goed te maken. De negatieve gevolgen van de geschiedenis moeten worden uitgebannen, goedgemaakt. Zoals op politiek terrein Hongarije in 1867 haar zelfstandigheid na taaie onderhandelingen heeft herwonnen, zo zal men op etnisch gebied, wellicht na een taaie strijd, ook de eenheid herwinnen.
De ruim 7 miljoen niet-Hongaarssprekende inwoners van Hongarije zullen met andere woorden langzaam maar zeker, zeker níet te vuur en te zwaard, maar op vreedzame wijze en via een natuurlijk assimilatieproces wel worden tot "echte Magyaren", d.w.z. de Hongaarse taal leren spreken en schrijven. In brede maatschappelijke kring gaat men hiervan uit.
De Hongaren staan dan ook in de tijd van de "Donaumonarchie" [1867-1918] bekend als hevig nationalistisch. Ze zijn hypergevoelig in kwesties betreffende hun taal, staat en natie, hoewel ze dat vooral nog tegenover de Duitse taal en t.o. de Oostenrijkse machthebbers tonen! Wanneer de Dubbelmonarchie eenmaal als gegeven wordt aanvaard en wanneer blijkt dat Hongarije van Oostenrijkse kant zeker niet meer wordt bedreigd, wordt dit chauvinisme al gauw aangewend tegenover de niet-Hongaarse nationaliteiten.
Wat dit betreft is ook de regerende partij, die zich liberaal of liever: vrijzinnig ["szabadelvü"] noemt, zeker niet tolerant of liberaal te noemen. Een zeker extremisme, ongeduld en dogmatisme inz. het "historische staats-recht" is de Magyaarse leidende kringen niet vreemd. Men wil de geschiedenis als het ware regelen, omvormen, een eenheidsstaat en -volk opleggen, waarbij men de tegenstander gemakkelijk onderschat.
Heftig, koppig, onhandelbaar, zeer overtuigd van de juistheid van de eigen zaak, trots en zeer zelfbewust, en niet afkerig van illegale akties tegen degenen die zich níet wensen te schikken in "de Magyaarse natie", omdat de leidende kringen juist juridisch en m.n. in het historische recht zijn geschoold, reageert men in Hongarije in deze halve eeuw van de Donaumonarchie. "Daarom worden degenen die níet voor de aantrekkingskracht der Magyaren bezwijken, vaak vervuld van een bittere haat tegen hen". Maar deze Magyaren, de leidende kracht van aristokratie en lage adel [in totaal ± 700.000 man] bezitten in het land een dominante positie, zowel in het bestuur, in het parlement en in alle overheidsorganen, als in sociaal-economisch opzicht.
Historisch en geografisch bevinden de Magyaren zich ook in de meest gunstige positie in het centrum van het land, in het meest vruchtbare deel van het land, de Grote Laagvlakte, en alle anderen hebben historisch gezien zeer weinig betekenis en invloed. Overigens is er ook in de eerste helft van de 19e eeuw in Hongarije al sprake van een assimilatieproces bij b.v. de Duitse burgerij en Joden in vrijwel alle steden. "Een klein volk vecht hier om te overleven, niet in de Slavische of Germaanse zee te verdrinken, en haar drang tot zelfbehoud wordt omgezet in een blind geloof in eigen kracht en eigen recht"...... [Steinacker, 296].
De Magyaren [of degenen die zich hiermee konden en wilden identificeren] hebben immers deze staat gesticht, alle gevaren bezworen, de geschiedenis, de civilisatie in het Karpatenbekken geschapen, hoewel vooral dat laatste door Duits-Oostenrijkse historici wordt betwist of ontkend: Hongarije heeft immers door de eeuwenlange Habsburgse heerschappij een duidelijk algemeen Midden-Europees karakter gekregen en van een authentieke Magyaarse cultuur en geest is slechts in zeer beperkte mate sprake. Al onder de regering van de eerste Hongaarse koning István [┼ 1038] kwamen n.b. West-Europese geestelijken om zijn volk ontwikkeling bij te brengen! Toch hebben de Hongaren terdege het bewustzijn van een natuurlijke en historische Magyaarse suprematie en leiding over het land kunnen handhaven. Dat bewustzijn is hen evenwel niet overgeleverd door de massa boeren en landarbeiders, maar vooral door de lage adel, de nemesség, die de eeuwen door hardnekkig de nationale tradities, de instellingen, de cultuur en de taal heeft vasatgehouden.
Alle vrijheidshelden uit de talloze opstanden en revoluties tegen de heerschappij van Turken en Habsburgers, vanaf de 16e tot en met de 19e eeuw, of ze nu Hunyadi, Jurisich, Zrinyi of Damjanics heetten, een Slavische of een Duitse naam droegen, identificeerden zich tenslotte immers volledig met hun Hongaarse vaderland!
Met andere woorden: alleen iemand die de Hongaarse taal níet spreekt heeft gevoelsmatig een besef van verschil tussen de woorden "Hongaar" [Ungar] en "magyar". Maar: juist door de vaste wil tot "magyarisering" van het hele maatschappelijke en culturele leven worden de andere idealen van de moderne tijd, van politieke en burgerlijke vrijheden, van meer sociale gelijkheid en vooral van tolerantie vaak de grond ingeboord. Zelfs de in de 19e eeuw opkomende burgerij [vaak van Duitse of Joodse afkomst] spiegelt zich in Hongarije aan de in aanzien dalende lage adel, de landadel of nemesség, die zich nu juist echt "Magyaars" voelt. [Steinacker, 294].
Pijnlijk is men zich sinds het einde der 18e eeuw [door de eerste volkstelling onder Joseph II, 1780-1790!] bewust geworden van een "Vielvőlkerstaat", maar men klampt zich dan deste meer met hartstocht en élan vast aan de idee dat juist dít gegeven nooit kan of moet worden gehonoreerd b.v. in het bestuur. De éénheid van het eeuwenoude, historische koninkrijk moet worden gehandhaafd. De etnische verdeeldheid is, zo beweert men vrij algemeen, immers vooral tot stand gekomen door de plunderingen van de Turken en de kolonisatiepolitiek van de Habsburgers.
Tot in de 19e eeuw is er overigens nog geen sprake van enige solidariteit van Roemenen, Duitsers, Slowaken en Serven in Hongarije, en ook niet van een soort afkeer van een Magyaarse staat.
Het feit dat de Magyaren aan alle kanten omringd worden door volken van een heel andere etnische stam -n.b. in wat zij beschouwen als hun historische koninkrijk, hún eigen land: "magyar ország" [het Hongaarse land]- maakt ook, dat hun nationalisme in zeker zin van een bijzondere onverdraagzame soort is. [Robert Kann].
Vele historici zijn van mening dat de Hongaren, vanuit een ernstige twijfel aan de toekomst van hun eigen kleine natie en gedreven door een zeer sterke wil tot verzet, tot behoud van de vrijheid voor die natie, met name na 1867 [wanneer men weer 'onder ons' is] een fanatieke vastbeslotenheid aan de dag leggen. Met een "überhebliche Stolz" en een "Herrengefühl" [van de adel geërfd!] klampen ze zich vast aan het idee van [herstel van] de eigen, nationale staat. Gevolg hiervan is een politiek van dromen en illusies, zelfbedrog, nationale trots en chauvinisme, en van het verzwij-gen of zelfs doodzwijgen van tegenargumenten. Door deze "overdrijving" van het Hongaarse nationalisme is de hele ontwikkeling van volk en staat in de jaren na 1867 in een doodlopende straat geraakt [Steinacker, 275]. Er is sprake van een verdringingsproces, en dit proces slaagt in zeker zin ook nog, tot aan een "restlose und offenbar gutgläubige Überzeugtheit der Magyaren mit ihren Ansprüchen und ihrer Umdeutung der Tatsachen im Recht zu sein" [aldus ook Harold Steinacker]. Sommige historici zoals de Fransman [!] Louis Eisenmann, de Amerikaan William Johnston en de Hongaar Gyula Szekfü zien een verklaring voor de verschillende nationale trekken en fouten ook wel in de zgn. "Aziatische" herkomst der Magyaren.
Ze zouden lijden aan een gebrek aan zelfkennis, aan de neiging tot zelfbedrog. In dit verband wordt wel eens herinnerd aan het verschijnsel der luchtspiegeling op de puszta, de zgn. "délibáb". Met andere woorden: "wat men algemeen als de werkelijkheid ziet is ook omkeerbaar".
Een overdreven ijdelheid van m.n. de lage adel, de nemesség, die, hoewel soms verarmd en vaak in de stad wonend als ambtenaar, zich toch zeer zelfbewust de ruggengraat van de Hongaarse maatschappij acht, een zekere wens om harde en grondige arbeid uit de weg te gaan, zouden ook kenmerkend zijn.
Hongarije is tot in de 20e eeuw het enige land in Europa waar menig aristokraat en Heer van de landadel nu juist pronkt met níet-werken, waar diegene als Heer [úr] geldt die níet met de handen werkt, waar grootheidswaan en een grenzenloze gastvrijheid blijven overheersen, en waar men nog snel verrukt en buitengewoon enthousiast is.
Men leeft er met wensdromen [getuige de literatuur vanaf de 19e eeuw en b.v. de filmkunst in de 20e eeuw], met fantasie, emotie, een enorme verbeeldingskracht en retoriek en men bedrijft de politiek niet met het hoofd maar met het hart, met dramatiek en met emoties. Hongaren hebben, zo zegt men, ook een zekere neiging tot uiterlijkheden, tot pronkzucht; de façade, de show is primair. Ze hebben volgens Eisenmann " une imagination orientale: incapable de résister aux mirages éclatants de la grandeur, du prestige, etc" Wellicht hebben ze dan meer Zuidelijke, mediterrane dan zgn. "Aziatische" of Noord-Europese karaktertrekken.
Vooral de ± 700.000 mensen van de oude landadel, de gentry, schijnen de gevangenen te zijn van hun verleden. Deze typische Hongaarse landadel richt zich, ook wanneer ze in de 19e eeuw eenmaal tot de petite of haute bourgeoisie behoort, in haar gewoonten en voorkeuren, smaak en cultuur, vooral op de in rang hogere aristokratie. Zeer vele oude, feodale en typische nationale trekken blijven hier lang bewaard, mede omdat men zich tot vèr in de 19e eeuw [1867] algemeen heeft afgekeerd van de buitenlandse, vreemde machthebbers uit Oostenrijk. Men kan zich in het eigen grootse verleden als natie blijven koesteren.
Gevolg van deze bijzonder conservatieve mentaliteit is b.v. dat allerlei eeuwenoude en historische openbare funkties, zeer vele aanspreektitels, namen, oeroude grenzen, blijven gehandhaafd ook al doen ze vaak allang geen dienst meer.
De toonaangevende klasse van de adel blijft dan ook trots op het nationale verleden, en verscheidene algemeen-Europese en Oostenrijkse denkbeelden worden, hoe modern, nuttig en funktioneel ze ook zijn voor b.v. de industriële en financiële ontwikkeling, toch bij voorbaat al gewantrouwd.
De echte Magyaar is, zo zegt men, afkerig van het stadsleven, van de handel, enz. Dat is eigenlijk beneden zijn waardigheid. Koopmanschap wordt veracht, en pas nadat zich in de 2e helft der 19e eeuw Duitsers en Joden in de provinciesteden vestigen en [voor een groot deel] Hongaarstalig worden, vestigen zich ook Magyaren in de steden!
"No Hungarian bourgeois was more Magyar in his outlook and feeling than the assimilated Magyarized Jew, and nothing gratified such an individual so much as to be able to pass for an authentic Magyar". [May, 243].
En wie is dan "Magyaar"? Dat is degene die de Hongaarse taal spreekt. Nooit is precies na te gaan wie ooit qua ras of natie 'magyar' is of tot Magyaar is geworden. Alleen de moedertaal telt in Hongarije, níet de nationaliteit. Iedere staatsburger behoort immers tot de "éne en ondeelbare" Hongaarse natie [magyar nemzet], óók degenen die Roemeens, Servisch, Duits of Slowaaks spreken! Slechts vanuit de familienaam is de herkomst [vaak] te herleiden. Zéér vele volledig geassimileerde Hongaren dragen dan ook een Duitse naam of een van oorsprong Slavische naam, eindigend op b.v. -itzky, -nszky, -ik, -ics, of ze heten Lengyel [= Pool], Tóth [= Slowaak], Horváth [= Kroaat], Németh [= Duitser], Rácz [= Serviër], Oláh [= Walach of Roemeen].
Juist ten tijde van de Donaumonarchie, bijna een halve eeuw van rust en vrede, van een ongekende vooruitgang en een grote bloei op o.a. cultureel en economisch gebied, en van de facto binnenlandse zelfstandigheid, zijn zeer vele tienduizenden inwoners van Hongarije zeer vlot, enthousiast en spontaan, vrijwillig overgegaan tot het gebruik van de Hongaarse taal, vooral als ze wensten deel te hebben aan het leven in de stad, het burgerdom, de ambtenarij, het bestuur, enz. Ze passen zich volledig aan, assimileren, gaan op in het "Hongarendom" [a magyarság] en hebben daarvan vrijwel uitsluitend de grote maatschappelijke en persoonlijke voordelen gemerkt!! Vele duizenden inwoners zijn en blijven ook tweetalig, vooral Duits-Hongaars en Slowaaks-Hongaars.
Het proces van natuurlijke assimilatie wordt nog sterk bevorderd door het onderwijs, door de wetgeving van 1868 en later, die de Hongaarse taal als de officiële taal van de staat en van alle provinciale [comitaats-] en gemeentelijke autoriteten aanwijst, door de snelle economische en culturele ontwikkelingen in Hongarije, door de buitengewoon krachtige nationale geest en het superioriteitsgevoel der Hongaren, en met name ook door het urbanisatieproces. Velen die met hart en ziel voor de nationale zaak waren gewonnen, werden later zelfs de meest onverzoenlijke en onverdraagzame kampioenen ervan, zoals b.v. de bekende schrijvers en kritici Béla Grünwald en Jenő Rákosi [Kremsner]. Wie [dus] zou ontkennen dat het magyariseringsproces vaak plaatsvond met volledige instemming der geassimileerde personen zelf, zou de zaak ernstig misverstaan. [Macartney, Hungary & Successors]. Eenzelfde proces vindt namelijk ook elders in de Donaumonarchie plaats: in Wenen wonen omstreeks de eeuwwisseling b.v. honderdduizenden Tsjechen, die voor het overgrote deel intussen Duits spreken, en van wie alleen de achternaam nog iets laat zien over hun herkomst en geboortestreek of die van hun ouders.
In deze tijd van industrialisatie en urbanisatie vindt dit proces ook plaats in Duitsland, waar b.v. honderdduizenden Polen zich in Berlijn en vooral in het Ruhrgebied vestigen. Alom in Europa doet zich een massale interne migratie voor, waarbij mensen weliswaar hun eigen dialekt of taal verliezen, maar die in feite inruilen voor werk, voor [soms] materiële voordelen, en zich moeten en willen aanpassen. Omdat Hongarije in allerlei opzichten een geweldige sprong moet en kan maken naar de moderne tijd doet zich dit proces in dít land wel binnen een korte periode voor.
Er zijn ook historici die spreken van "magyaroonse renegaten", verraders van hun eigen natie of nationaliteit, in Hongarije vooral Slowaken en Duitsers. Zij gaan ervan uit dat er in Hongarije in deze halve eeuw nauwelijks sprake is van een "natuurlijk assimilatieproces", maar dat veeleer moet worden geproken van een zéér geforceerd proces, dat welbewust door de Hongaarse overheid en al haar instellingen ten koste van alles is bevorderd. Dit laatste is inderdaad het geval, maar het is moeilijk aan te geven waar een “natuurlijk proces” voor de belanghebbenden precies ónnatuurlijk wordt.
Ruim zes miljoen "Magyaren" [mensen die die taal spreken] willen inderdaad zeven miljoen niet-Hongaarssprekende inwoners van hun land, die overigens onderling ook weer zéér verschillende talen spreken, zo snel mogelijk en met alle vreedzame [!] middelen tot "Magyaren" maken! Sommige schrijvers en historici wijzen er ook op dat in de Hongaarse taal nu eenmaal geen onderscheid kan worden gemaakt tussen "Magyar" en Hongaar. Zie hierboven. Mede hierdoor kan de sterk groeiende groep Hongaarssprekenden [Magyaren] zich presenteren als de enige echte, authentieke inwoners van het vaderland, als de echte Hongaren.
Eenmaal "magyar" geworden wordt er evenwel vrijwel nooit gelet op oorspronkelijke etnische afkomst, en zeker niet gediscrimineerd! Honderdduizenden bewoners van Hongarije van allerlei herkomst beschouwen zich dan ook als volbloed Magyaren, en weten zelfs niet beter of [ook] hun eigen voorvaderen zijn onder leiding van vorst Arpád in 896 over de Karpaten naar dit land gekomen.....
Van groot belang is uiteraard ook het feit dat "de Hongaren" [Magyaren] een taal spreken die absoluut niets lijkt op ook maar één van de andere talen die in heel Midden-Europa wordt gesproken. De Hongaren voelen zich m.a.w. van nature al zeer geïsoleerd, verstaan geen andere taal in hun wijde omgeving, voelen zich niet met een ander volk verwant, voelen hun kleine natie dus als bedreigd [door de zee van Slavische volken en door de nabije Duitsers], hebben een panische angst voor de ondergang, "hebben geen vrienden", en zijn zich hierdoor deste meer bewust van het feit dat alle andere nationaliteiten in hun land wèl verwanten over de grenzen hebben!
Voor alles wat enigszins kan wijzen op "panslavisme", een gevoel van verbondenheid van Slowaken, Serviërs en/of Ukraïners [Ruthenen] in Hongarije met b.v. Rusland of met elkaar is men zeer alert, gevoelig, geprikkeld, eigenlijk buitengewoon op z'n hoede en bang! Al gauw is er dan sprake van "een samenzwering" of van "verraad" tegen het Hongaarse vaderland....
In veel mindere mate geldt dit ook voor de "Duitsers" in Hongarije: voor alles wat kan wijzen in de richting van 'verbondenheid' van de Duitssprekende inwoners van Hongarije met b.v. Oostenrijk of zelfs met het Duitse rijk, is men evenzeer op z'n hoede. Het "Pangermanisme" van de jaren na 1880 is evenzeer verdacht als "Panslavisme".
Wanneer men m.a.w. denkt, dat de aandacht van niet-Magyaren in Hongarije naar "broeders" buíten de landsgrenzen wordt getrokken, reageert men uitermate geprikkeld. Dit alles, gevoegd bij de geografische situatie die als het ware de Hongaren in alle opzichten in het vruchtbare centrum van het hele Karpatenbekken plaatst, en de anderen, de zgn. "nationaliteiten", vooral naar de periferie, in de marge verwijst, zorgt ervoor dat de Magyaren een buitengewoon grote mate van nationalisme, chauvinisme, bepaald niet vreemd is. De angsten van de natie worden nu echter verdrongen door pogingen om op den duur alle burgers van het land tot een Hongaarse [= Magyaarse] identiteit, taal en bewustzijn te brengen.
Degenen echter, die persé niet als Magyaren in dit land wensen te leven, om de eenvoudige reden dat ze dat nu eenmaal niet zijn, vormen -begrijpelijk, gezien het voorafgaande- inderdaad vaak een marginaal verschijnsel, vreemd, aan de periferie: de achtergebleven boeren hen herders in de bergen van Opper-Hongarije [Slowaken] of van Zevenburgen [Roemenen]. Des temeer is het opmerkelijk dat er, ondanks alle maatschappelijke en politieke druk, toch steeds een aantal Roemenen, enkele Slowaken en Serven zijn, veelal intellektuelen, die de "Magyarisering" afwijzen en bewust als Roemeen, Slowaak of Serviër in dit land wensen te leven!
Na 1867/70 worden deze 'nationaliteiten' steeds meer in het defensief gedrukt, en in alle vertegenwoordigende lichamen en in het onderwijs is dat overduidelijk. De niet-Hongaarssprekenden zijn sterk ondervertegenwoordigd, in het [conservatieve en voor bijna 80 % aristokratische/adellijke] parlement is de Hongaarse taal de enige toegestane, en in het openbare leven is sprake van een langzaam maar zeker toenemende druk. Het gebruik van een niet-Hongaarse taal in het openbaar is voor hoe langer hoe meer Hongaren een 'onpatriottische daad'. Na 1867 voelt men zich als leidende klasse van Hongarije ook niet meer gehinderd door b.v. de keizer-koning in Wenen, die eerder -in de jaren ’60, buiten de Hongaarse autoriteiten om- nogal eens gehoor heeft gegeven aan Slavische of Roemeense memoranda en wensen.
Keizer Franz Joseph en keizerin Elisabeth met hun kinderen in Gödöllö
|