|
9. De Oostenrijks-Hongaarse Monarchie, 1867-1914
9.4 De positie der zgn. ”nationaliteiten”
Toch gaat de groei en bloei van het nieuwe Hongarije als zelfstandige staat min of meer voorbij aan "de nationaliteiten", aan het platteland in de periferie van het land. Wel worden theaters en musea, wegen en huizen, monumenten en standbeelden, fabrieken en banken ook in de provinciale hoofdsteden en centra gebouwd, maar door de wetgeving en de politieke lijn van de regering worden degenen die zich opwerpen als vertegenwoordigers van diegenen die in Hongarije bewust níet Magyaren [willen] zijn toch op de achtergrond gezet. Men troost zich in Hongaarse kring dan ook al vlot met de gedachte dat het hier slechts enkele [Slowaakse, Servische en Roemeense] intellektuelen betreft die -hopeloos- verzet bieden tegen de vooruitgang, de moderne tijd en de nieuwe ontwikkelingen.
De boerenmassa's zijn nog in grote meerderheid passief, kennen weinig of geen nationaal bewustzijn, hebben geen interesse en kunnen vaak niet eens lezen en schrijven. Wanneer men -zo wordt in heersende kringen vaak gedacht- die kleine groep intellektuelen maar tot zwijgen brengt, dan is de kwestie weldra opgelost. In de pers worden dan ook graag voorbeelden aangehaald van niet-Magyaren, b.v. Slowaakse boerenzoons, die in Hongarije, b.v. in de Rooms-katholieke kerk, carrière hebben gemaakt, en als volbloed Hongaar verder door het leven kunnen en willen gaan.
Welke familienaam men ook draagt, welke godsdienst men ook belijdt, van welke afkomst men ook is, wanneer men de officiële Hongaarse taal [ook] spreekt geldt men -zonder enig onderscheid- als Hongaar [Magyaar], en het blijkt dat slechts kleine groepen geletterde Slowaken, en vooral Roemenen dat niet wensen.
Na 1867 blijkt ook dat b.v. Roemenen en Saksers in Zevenburgen, en Slowaken, Duitsers en Serviërs nogal verdeeld reageren op de Hongaarse overheidsmaatregelen t.b.v. de zgn. Magyarisering van het openbare leven in het land.
Kerkelijke leiders [bisschoppen] van de Roemeense Orthodoxe en Geünieerde kerken, zoals de orthodoxe aartsbisschop Miron Roman, die volledige loyaliteit aan de Hongaarse staat van zijn priesters eist, en ook een aantal gematigde activistische Roemeense politici gelden weldra [1875] voor een aantal Roemeense kiezers al als "verraders en magyaroonse renegaten". [Seton-Watson, Hist. of the Roumanians, 403].
Zíj verzetten zich tegen Hongaarse maatregelen: regelmatig doen zich immers incidenten voor: kinderen die in het openbaar Roemeens spreken worden van school gestuurd, een Roemeense student die zich aan de nieuwe [Hongaarse] universiteit van Kolozsvár [* 1872] laat inschrijven kan moeilijkheden krijgen, het vertonen van de Roemeense nationale kleuren [in Hongarije] is een misdaad, de taal van het openbare bestuur is alom Hongaars, en er zijn veel te weinig Roemeenssprekende ambtenaren: in de comitaten van Zevenburgen 5,4 % der hogere funktionarissen en 7,4 % der ambtenaren in steden en comitaten, terwijl hier 60 % der bevolking Roemeens spreekt. [Bodea-Candea, 58].
Verder wordt de Roemeense pers regelmatig gehinderd, confiscaties en arrestaties vinden plaats, evenals gevangen-neming van Roemeense journalisten, omdat ze "de perswet hebben overtreden": in het voormalige Zevenburgen heeft men immers nog altijd te maken met een strengere perswet dan in de rest van Hongarije, en de speciale rechtbanken voor persdelikten hebben vrijwel altijd een niet-Roemeense jury.
Roemeense bladen kunnen dan ook veel vrijmoediger in plaatsen zoals Arad, Nagyvárad [Grosswardein, tgw. Oradea] en Temesvár [tgw. Timisoara] publiceren. In Hongarije blijven overigens tientallen Roemeenstalige bladen bestaan, die voor het overgrote deel niet-politiek en lokaal zijn. De Roemenen in Hongarije houden ook, zoals blijkt, over het algemeen aan hun taal, hun kerken en cultuur vast, en men staat vrijwel buiten de Magyaarse maatschappij!
De Roemenen staan ook weinig open voor assimilatie. Immers: waar sprake is van een soort nationale, een eigen kerk, zoals bij orthodoxe en geünieerde Roemenen en orthodoxe Serviërs, is veel minder dan elders sprake van assimilatie aan de Hongaarse taal en cultuur, dan b.v. bij de rooms-katholieke Slowaken en Duitsers. Toch denkt men in nationalistisch-Magyaarse kringen wel, dat veel Roemenen en Serviërs op den duur voor de Hongaarse zaak gewonnen kunnen worden en loyaal kunnen en zullen blijven:
In het nieuwe koninkrijk Roemenië heeft men immers niets te zoeken, want hier is de overheid corrupt. Van burgerlijke vrijheden is in het koninkrijk Roemenië helemaal geen sprake, en de bevolking is nog veel armoediger dan in Hongarije, ze wordt uitgebuit door de bojaren, en zwaar onderdrukt; men is hier nog meer analfabeet en achtergebleven dan dat in Hongarije het geval is, en dát, terwijl de Roemenen in het oosten van Hongarije al bekend staan als bijgelovig, traditioneel, achtergebleven, conservatief en zeer armoedig.
Toch zijn er nu zelfs Roemenen in Hongarije, intellektuelen en burgers, die hun kinderen bewust een Latijnse naam geven, zoals Liviu, Iuliu en Octaviu, die niet kan worden vertaald in het Hongaars. Roemeense intellektuelen in Hongarije hebben intussen ook in de gaten, dat het "aktivisme" [politieke aktiviteiten in de Hongaarse staat] niets heeft opgeleverd, en dat de Roemenen in feite nog steeds van het Hongaarse politieke leven zo goed als buitengesloten zijn. Daarom wil men zich beraden over de politieke toekomst van de Roemenen in Hongarije, en in mei 1881 komen meer dan 150 Roemenen uit alle delen van het land [voor 2/3 uit Zevenburgen en 1/3 uit de rest van Hongarije, o.a. 62 juristen, 45 priesters, 17 landheren en 8 leraren] bijeen in Nagyszeben [Hermannstadt, tgw. Sibiu], op initiatief van Gheorghe Baritiu.
Er wordt een "Roemeense Nationale Partij" [Partidul National Roman] opgericht o.l.v. de eerder genoemde politici Babes en Mocsonyi en men doet een oproep tot éénheid van alle 2,5 miljoen Roemenen in Hongarije en keert zich duidelijk tegen de nationaliteitenwet van 1868, tegen de annexatie van Zevenburgen in 1868, tegen de kieswet en de degradatie van de Roemenen in het land.
Men wenst echter géén irredentisme, d.w.z. vereniging met het nieuwe koninkrijk Roemenië, dat in maart 1881 tot stand komt. Dat blijkt uit de toespraak van Babes: hij hoopt dat Roemenen en Hongaren zullen inzien dat ze moeten samenwerken tegen..... de Slaven en Rusland, het panslavisme! Beide volken, Roemenen en Magyaren, zijn natuurlijke bondgenoten, en daarvoor is, aldus Babes, wederzijds respekt nodig. Babes hoopt daarom ook op verbroedering en solidariteit van alle volken van "ons vaderland", in het bijzonder met de Magyaarse natie, met wier lot het onze zo nauw is verbonden! Wat kunnen we als broeders niet bereiken, aldus de Roemeense leider.....
Hij keert zich echter in scherpe bewoordingen tegen de Hongaarse regering, die het dodelijke gevaar van Rusland en het panslavisme voor Hongaren en Roemenen beide onderschat, en hij waarschuwt ook voor domme politici, die de kloof tussen beide nationaliteiten, bondgenoten, onophoudelijk verbreden! Zelfs tien jaar later pleit de gematigde Babes nog altijd voor een compromis tussen Roemenen en Magyaren, tègen de Slaven. Maar dát betekent het einde van z'n politieke carrière. [Habsb. Monarchie, III, I, VII, 599/600, Hitchins, Bodea-Candea, 59, Seton-Watson, Hist. of the Roumanians, 410, Gottas, 199]. De PNR wenst wel de officiële erkenning van het gebruik van de Roemeense taal in alle vooral door Roemeenstaligen bewoonde distrikten, Roemeense ambtenaren, bestuur en rechtspraak, etc. "Er moeten geen ambtenaren hier worden benoemd die niet op de hoogte zijn van de Roemeense taal en cultuur", en daarmee gaat men niet in tegen de wet!
Intussen neemt het aantal Roemeense lagere ambtenaren in Zevenburgen of Transylvanië -door de Hongaarse overheidspolitiek- sterk af: van 33 % in 1870 tot 6 % in 1891, en dus constateert de PNR dat de "magyarisering" slechts tweedracht en wederzijdse haat oplevert. [Bodea-Candea, 157].
Men zal voorlopig ook niet deelnemen aan de verkiezingen voor het Hongaarse parlement. Voor alle kerken en scholen, in het bijzonder de [niet officieel erkende] Roemeens-orthodoxe kerk, verlangt men ook meer autonomie, en dezelfde rechten als voor de rooms-[ en grieks-] katholieke kerk: d.w.z. financiële steun van de Hongaarse staat voor Roemeense kerkelijke scholen! De PNR wil ook algemeen kiesrecht, of althans voor alle mannen die indirekte belastingen betalen. De "magyarisering" wordt afgewezen, en men wil werken aan de bewustwording en de eenheid van de 2,5 miljoen Roemenen in Hongarije.
Zelfs die eenheid is immers nog een wensdroom: in het oosten van Hongarije is men geheel op het westen georiënteerd, en marktsteden zoals Arad, Nagyvárad en Temesvár, die aan de rand van het Roemeenstalige gebied liggen maar zeer weinig Roemenen tellen, hebben een volkomen westers, r.k. en kosmopolitisch karakter, omdat er veel Hongaren, Duitsers en Joden wonen. Ook de Roemenen die in het oosten van het eigenlijk Hongarije wonen, zijn geheel op het westen, de Grote Hongaarse Laagvlakte, georiënteerd, en hebben géén Roemeens-nationaal bewustzijn. Een groot deel der Roemenen hoort hier bij de grieks-katholieke [geünieerde] kerk, die verbonden is met Rome. De kerkelijke tegenstellingen tussen de Roemenen onderling spelen overigens nauwelijks meer een rol: Roemeense intellektuelen en burgers in Hongarije zijn het in steeds meer zaken volledig eens.
Men begint nu -vanaf 1877 en vooral vanaf 1881- ook de publieke opinie in West-Europa wakker te schudden. In memoranda en publikaties wordt b.v. geprotesteerd tegen de Hongaarse hegemonie en de onderdrukking van Roemenen en anderen. [Bodea-Candea, 61]. Een prominent Roemeens politicus zegt nu zelfs openlijk dat "de Roemeense kroon incompleet is, omdat ze niet wordt gesierd met de parels van [het Hongaarse] Transylvanië, een deel van Zuidelijk-Hongarije [Banaat] en [de Oostenrijkse] Bukovina.... [May, 281]. Voor een dergelijke uitlating moet de Roemeense regering zich dan wel verontschuldigen, omdat ze "indiskreet en provokatief" was, maar toch....
Het koninkrijk Roemenië is bovendien verbonden met Oostenrijk-Hongarije door een geheim vriendschapsverdrag, alleen al vanwege de angst voor Rusland. Ondanks deze formele betrekkingen neemt de afstand van de Roemenen tot de "Hongaarse nationale staat" toe. In de jaren '80 vinden in Hongarije steeds meer persdelikten en -processen plaats, en vrijwel altijd worden dan niet-Magyaarse journalisten en redakteuren gearresteerd en veroordeeld. Talloze incidenten doen zich voor, en steeds strenger wordt de perswet uitgelegd. Steeds vaker worden m.n. Roemeense bladen aangeklaagd, voor het gerecht gedaagd, geconfisceerd, en veroordeeld wegens "persdelikten".
Er is dus steeds meer sprake van polarisatie en agitatie, ondanks het feit dat in Hongarije "hetze tegen personen van een andere nationaliteit strafbaar is". Dit wetsartikel wordt echter alleen tègen niet-Magyaren gebruikt. [Weber, 252]. In 1885 wordt vervolgens het gerechtshof te Nagyszeben [Hermannstadt, tgw. Sibiu], waarvan de Saksische [Duitstalige] leden van de jury regelmatig op een persproces pleiten voor vrijspraak van Roemeense journalisten, uitgevers, enz., naar Kolozsvár [Cluj, Klausenburg] overgeplaatst. Deze stad is n.l. sterk overwegend Hongaars, en geldt als bolwerk van de Magyaarse cultuur en hoger onderwijs. De direkte aanleiding hiervoor is een artikel van Gheorghe Baritiu over de Roemeense boerenopstand van Horia en Closca [1784], en de schrijver is n.b. vrijgesproken....
Toch blijft de Roemeense Nationale Partij een zeer geringe rol spelen in de Hongaarse politiek. Alle plannen, oproepen, memoranda, enz. helpen niet veel. De PNR houdt voor verkiezingen wel congressen -in 1884 b.v.- maar concentreert zich op een passieve houding: toch wordt men in 1887 aktief! Door de Hongaarse autoriteiten wordt ze zeer gewantrouwd en met argwaan volgt men vanuit Budapest het doen en laten van de PNR. De Roemeense Nationale Partij heeft ook geen sympathie voor het koninkrijk Roemenië, al is ze wel geïnteresseerd in de ontwikkelingen aldaar. Ze concentreert zich geheel op Hongarije en op de Oostenrijks-Hongaarse monarchie als geheel.
Bijzonder is tenslotte dat al in de jaren '80 enkele tienduizenden Hongaren [Magyaren!] naar de ander kant van de Karpaten, naar het in menig opzicht zo achterop komende Roemenië trekken: in 1889 wonen er n.b. 48.000 Hongaren in Roemenië [Katus, 426], maar een deel van hen behoort tot de zgn. "Csángó-Magyaren" wier voorvaderen al eeuwen in de Karpaten in Zuidwest-Moldavië wonen.
Waarschijnlijk staan alleen de Zigeuners in Hongarije, die met name in de berggebieden in de Karpaten zijn te vinden, nog ongunstiger bekend dan de Roemenen! Ze leiden een zwervend bestaan en hebben vaak geen vast beroep terwijl velen hen slechts met diefstal, armoede, onaangepast gedrag, enz. associëren.
Veel beter staan daarentegen de Duitsprekende Saksers in Zevenburgen bekend. Maar ook zij krijgen te maken met Hongaarse overheidsmaatregelen, die diep ingrijpen in hun eeuwenoude vrijwel autonome gemeenschap, maar ze staan hier niet zonder meer afwijzend tegenover: Wel wenst men handhaving van de al in de 13e eeuw door de Hongaarse koning verleende autonomie. Juist hieraan wordt echter een einde gemaakt.
In 1876 [WetsArt. XII] komt het n.l. tot een reorganisatie van het binnenlandse bestuur: een aantal gebieden met een al eeuwen bestaande traditionele autonome status [vanaf de middeleeuwen!’] wordt nu opgeheven.
Het gaat hierbij in de meeste gevallen, zoals de Jászság [Jazygië], Nagykunság [Groot-Kumanië] en Kiskunság [Klein-Kumanië] en Székelyfőld [het Széklergebied], om een status die inderdaad al volledig is achterhaald. Ook enkele kleine territoria [Torna, Felsőfejér en het zgn. "Partium"] worden bij andere comitaten ingedeeld, en hier is sprake van een zuiver administratieve aangelegenheid. Alleen de opheffing van de eeuwenoude Saksische "Kőnigsboden", en de indeling hiervan bij gewone comitaten, levert felle protesten op. Vele "Saksen" [Duitsers] zijn verbitterd: ze zijn bang dat ze nu op den duur hun cultuur en taal zullen verliezen. Toch blijven hun eigen Evangelische kerk en hun sterke culturele en economische positie, evenals de eigen financiële middelen bestaan. De "Universitas" [het culturele verbond] zorgt hiervoor. Sommige Saksen zijn dan ook tevreden en erkennen de noodzaak tot een moderne, uniforme regeling voor het hele land wel. Anderen klagen echter, en blijven verontwaardigd over de aantasting van hun historische privileges, en ze uiten hun grieven zelfs bij de Duitse rijskanselier Bismarck!
De Duitse regering doet echter niets: de Oostenrijks-Hongaarse monarchie is tenslotte de belangrijkste en meest betrouwbare bondgenoot van het Duitse rijk, en de Hongaarse premier Tisza wordt ooit als blijk van vriendschap door Bismarck onderscheiden met de Orde van de Zwarte Adelaar, terwijl z’n voorganger graaf Andrássy een bijzonder goede vriend van Bismarck was... Alleen enkele Duitse professoren hebben na 1871 belangstelling voor het lot van kleine en bedreigde Duitse taalminderheden in Midden-en Oost-Europa, en ze krijgen veel gehoor bij nationalistische conservatieve kringen en bij studenten.
De 1,8 miljoen Duitssprekenden in Hongarije vormen echter zéker geen eenheid. Ze zijn niet georganiseerd, kennen geen echte gemeenschappelijke kerk, cultuur, tradities en geschiedenis. De rooms-katholieke "Schwaben" [Hongaars: sváb], veelal welvarende boeren in het zuiden van Hongarije en in het Banaat, voelen bij voorbeeld al geen enkele verwantschp of band met de evangelische "Sachsen" [Hongaars: szász] in Zevenburgen! Een gemeenschappelijk Duits "nationaal" bewustzijn is in Hongarije niet te vinden…...
Toch worden er in 1875/78 al pogingen ondernomen om "alle Duitsers" in de landen van de "Kroon van St. Stephanus" tot een eenheid te brengen, m.n. door het parlementslid voor Besztercze [Bistritz, tgw. Bistrita] in Noord-Zevenburgen, Edmund Steinacker [1839-1929]. Hij is een vooraanstaand en zeer aktief man, die verscheidene Hongaarse politici zoals Eőtvős, Trefort en Lónyay persoonlijk kent. Met name in het parlementaire debat verheft hij nogal eens zijn stem vóór het behoud van de politieke en economische banden met Oostenrijk en vóór de rechten en ontwikkeling van álle nationaliteiten in Hongarije, vóór het behoud van de Saksische autonomie, enz. Door vertegenwoordigers van de Magyaarse, nationalistische meerderheid wordt Steinacker derhalve verscheidene malen heftig aangevallen, beledigd en weggehoond. Hij gaat echter verder en ook in Duitstalige bladen laat hij zijn stem jaren lang onvermoeibaar horen tègen de "magyariseringspolitiek". Zeer vele Duitstaligen in Hongarije herkennen zich echter niet of nauwelijks in Steinacker.
Onder anderen de rooms-katholieke Duitse boeren, de "Schwaben" in het Zuiden van het land [het welvarende Banaat, Baranya, Tolna] en de Duitsers in de westelijke grensgebieden [Vas, ődenburg/Sopron, Pressburg/Pozsony] weten zich op het platteland in de min of meer geïsoleerde boerengemeenschappen namelijk goed te handhaven!
Overigens staan alle Duitsers altijd al bekend als netjes, schoon, zelfbewust en ijverig, en ze genieten -óók ten opzichte van Magyaarse boeren- een relatieve welstand!
Vooral in de steden, zoals Budapest, Pécs [Fünfkirchen] en Pozsony [Pressburg] is sprake van een snel proces van 'magyarisering' [en urbanisering!] bij burgerij, ambtenaren, industriëlen en intellektuelen. Aan de andere kant breidt het aantal Duitstalige kranten en tijdschriften in Hongarije zich van 1867 tot 1881 uit van 40 tot 120, en van 1881 tot 1890 tot 149! Verrewege de meeste bladen zijn a-politiek, en alleen van lokaal belang, loyaal tegenover de Hongaarse overheid en níet “Duits-nationaal” [Deutschnational] gezind. Veel Duitstalige schrijvers, kunstenaars, wetenschappers en andere intellektuelen in Hongarije publiceren overigens steeds meer in het Hongaars, en het is duidelijk dat vooral stedelijk, jongere Duitssprekende inwoners van Hongarije spontaan en gemakkelijk, zonder problemen en zelfs vaak enthousiast, zich steeds meer beschouwen als "magyar". Ze nemen Hongaarse namen aan en identificeren zich volledig met het vaderland, evenals zoveel Joden en Slowaken in Hongarije ook doen.
Dit proces in Hongarije, en de politiek ten aanzien van de niet-Magyaren in het algemeen, begint in de jaren '80 ook de aandacht te trekken in het westen, o.a. in het Duitse keizerrijk. Langzamerhand komen er, ondanks het feit dat Oostenrijk-Hongarije en het Duitse rijk zeer goede, vriendschappelijke betrekkingen onderhouden, protesten tegen de behandeling van de Duitse minderheid in Hongarije. Door middel van pamfletten, brochures en persartikelen vestigt men nu in Duitsland de aandacht op de 1,8 miljoen Duitstaligen in Hongarije, maar ook op Duitse minderheden elders in Midden- en Oost-Europa.
Erzsébet királyné [koningin Elisabeth], portret van Gyula Benczúr
In 1880 wordt in Wenen een "Deutscher Schulverein" opgericht, kort daarna in 1882 in Berlijn een "Allgemeiner Schulverein". Het "Deutschtum" moet, zo vindt men, beschermd worden! Zelfs in Oostenrijk achten de "Duitsers" hun positie immers bedreigd door de pro-Slavische politiek van minister-president Taaffe. Begrijpelijk dat één en ander, gezien het voorgaande, in Hongarije wordt uitgelegd als gevaarlijke en ondermijnende uitingen van "pangermanisme" en "Grossdeutsches Denken". Met name de vereniging in Berlijn, die speciaal voor politieke aktiviteiten in Hongarije werkzaam is, wordt in Hongarije beschouwd als een instelling ten bate van "anti-nationale agitatie".
Maar in Hongarije weet men al snel Duitsers in het land te vinden, die in het openbaar hun aanhankelijkheid aan het Hongaarse vaderland verklaren. Onder anderen in Budapest vinden demonstraties plaats en b.v. de "Pester Lloyd" een Duitstalige en zeer gezaghebbende krant, veroordeelt krachtig deze buitenlandse inmenging in Hongaarse zaken!
Wij zijn trouw aan de Hongaarse staat, we worden in het geheel niet gehinderd, nóch door wetten, nóch door de regering om "Duits" te blijven! Het instandhouden van de Duitse taal in Hongarije is best mogelijk en wordt, zo zeggen de Duitse Hongaarse burgers, zelfs gewaarborgd! We wensen als trouwe kinderen van ons vaderland, geen inmenging in onze aangelegenheden, en vastbesloten verwerpen we de doelstellingen van de "Berliner Schulverein". We hebben geen buitenlandse hulp nodig voor onze belangen in Hongarije want we leven onder bescherming van constitutionele wetten en een verantwoordelijke regering", aldus deze vooraanstaande Duitse burgers van Hongarije. [Gottas, 195/197]. Ook in het Hongaarse parlement wordt deze "anti-Hongaarse agitatie" vanuit Berlijn scherp aangevallen: de Duitse afgevaardigde Otto Hermann houdt in februari 1882 een interpellatie ertegen, en bekritiseert ook b.v. de aktiviteiten van de [Duitse] agenten onder de Saksers in Zevenburgen.
Premier Kálmán Tisza vult hem zelfs aan: Ook hij keert zich tegen "onware beweringen van particuliere buitenlandse verenigingen". De Hongaarse staat, aldus Tisza, heeft nooit niet-Hongaren onderdrukt, ze zal voor ieder die tot een andere nationaliteit behoort èlke wet uitvaardigen, die in het algemeen belang is, en nodig is voor het leven van de staat.
Voor de goede verstaander is het hierbij natuurlijk duidelijk, dat de regering het "in het algemeen belang" al vele jaren o.a. noodzakelijk vindt, dat alle staatsburgers de Hongaarse taal machtig zijn......Tisza wijst er ook nog op dat de "Deutsche Schulverein" met haar "uitdagende dwaalleer" de goede verhoudingen tussen Oostenrijk-Hongarije en Duitsland bemoeilijkt. Toch is men in Hongarije wel enigszins verontrust, omdat de raison d' être van de "magyar nemzeti állam" weer eens wordt ondermijnd, nu zelfs vanuit het vriendschappelijk gezinde Duitse rijk! De officiële betrekkingen tussen Wenen, Budapest en Berlijn blijven echter goed, vooral omdat Bismarck geen inmenging in Hongaarse zaken wenst; dat gaat tegen de Duitse belangen in, zo meent hij. Bismarck en zeer vele “realistische” politici met hem vinden bovendien altijd dat binnenlandse zaken ondergeschikt zijn aan de diplomatieke betrekkingen tussen staten. Hij is de Magyaren welgezind: "Daar leven tussen Donau en Karpaten de Hongaren. Voor ons is dat net alsof daar Duitsers zaten, want hun lot is met het onze verbonden, en ze staan en vallen met ons. Dat onderscheidt hen fundamenteel van Slaven en Roemenen.
De Hongaarse factor is voor ons het belangrijkste op de hele Balkan, die zoals bekend aan de Wiener Landstrasse begint", aldus Bismarck in 1884, volgens de "Denkwürdigkeiten" van Bülow. [May, 294, Weidlein, 5].
Ook de Duitse consul-generaal in Budapest vindt de ongerustheid in Duitsland overdreven, en hij legt de nadruk op de vriendschappelijke verhoudingen en op de ondeelbaarheid van Magyaarse en Duitse belangen: beide volken zijn natuurlijke bondgenoten tegen invloeden van het Slavendom..... Hongaren en Duitsers zijn op elkaar aangewezen...... en geen van beide is op de Slaven aangewezen, zo wordt eraan toegevoegd. [Gottas, 197].
Wel duidelijk is intussen dat ook de "Deutschungarn" verdeeld zijn. Velen van hen voelen zich nauw verbonden met hun Hongaarse vaderland. Zelfs de ongeveer 25 parlementariërs der Saksen uit Zevenburgen, die nog het meest een eigen Duitse cultuur hebben, zijn bijna steeds tevens lid van de Liberale regeringspartij, en ze komen níet op voor bijzondere belangen van "das Deutschtum in Ungarn"....
Dat blijkt b.v. in november 1888, wanneer Edmund Steinacker die in 1881 opnieuw parlementslid is geworden, weer eens zijn stem verheft tegen de "magyariseringspolitiek". "Dát is toch niet de belangijkste bestemming, het hoogste doel van Hongarije?", zo vraagt Steinacker zich af, maar híj neemt in deze zaak een uitzonderingspositie in! Ook hij moet wel erkennen dat het proces van magyarisering zich inderdaad met veel energie, met grote snelheid en met veel sukses uitbreidt.
Hij keert zich echter als één der weinigen daartegen, en constateert zelfs openlijk dat Hongaarse staatsburgers voor de wet als rechtsóngelijke mensen worden behandeld, en dat 90 % der bepalingen van de "nationaliteitenwet" van 1868 alleen een papieren troost bevatten........ De niet-Magyaren zouden hun nationaliteit [dus in onderwijs, rechtbank, enz.] vrijelijk moeten kunnen onderhouden, aldus Steinacker. Hij wordt door Tisza echter scherp aangevallen, wegens zijn "onvaderlandslievende uitlatingen", en een storm van verontwaardiging en protest steekt er dan ook tegen Steinacker op in parlement en pers. Hij wordt verguisd, zelfs de Saksische parlementsleden steunen hem niet meer en tenslotte wordt hij in november 1888 gedwongen zijn zetel op te geven. [Gottas, 194].
Toch zegt men in Hongarije maar al te vaak dat de "nationaliteitenkwestie" géén centrale rol speelt in de binnenlandse politiek van het land. Ze is immers nauwelijks omstreden: slechts een enkele afgevaardigde erkent de "Hongaarse [Magyaarse] nationale staat", zoals o.a. de wet van 1868 dat bepaalde, níet! De "Hongaarse nationale staat" is veeleer een basis, uitgangspunt, een dogma voor alle politieke partijen van enig belang, en men maakt er zich alleen druk om wanneer iemand dit dogma, de basis van de staat, openlijk aanvalt.
De verhoudingen met Oostenrijk en daarmee in verband economische en financiële ontwikkelingen, en zaken van de drie gemeenschappelijke KuK-ministeries trekken eigenlijk veel meer aandacht in de dagelijkse politiek. De Hongaarse publieke opinie is het hierover dus wel eens, dat n.l. het geleidelijke èn vreedzame proces van assimilatie dat zich in Hongarije voltrekt, in een land dat zich snel ontwikkelt, industrialiseert en ontsluit, waar de steden en fabrieken in opkomst zijn en wegen en spoorlijnen worden aangelegd, eigenlijk alleen maar als logisch en normaal kan worden gezien. Allerlei andere factoren, zoals met name historische en geografische, spelen hierbij ook nog een belangrijke rol, zoals al eerder is opgemerkt. De Hongaarse natie heeft immers heel wat "in te halen", na drie en een halve eeuw van buiten-landse heerschappij. Het zgn. magyariseringsproces wordt in Hongarije ook bevorderd door verscheidene wetten die met name tijdens het kabinet-Tisza worden ingevoerd.
Een bekend voorbeeld hiervan is de wet op het lager onderwijs [WA XVIII, 1879] van de bekende minister van openbaar onderwijs en godsdienst, Ágost Trefort [1817-1888], een zwager van baron Eőtvős en evenals hij een liberaal en tolerant rooms-katholiek politicus. In zaken van taal en natie kan men echter ook Trefort niet 'liberaal' noemen, en dat geldt voor vrijwel alle Hongaarse [Magyaarse] politici van zijn tijd. Dat er aan de situatie van het onderwijs in Hongarije nog veel valt te verbeteren is aan de andere kant ook duidelijk: Ondanks de aanwezigheid van duizenden kerkelijke scholen van alle confessies: rooms- en grieks-katholiek, gereformeerd en evangelisch-luthers, Roemeens en Servisch orthodox, en joods, is immers het percentage analfabeten nog steeds groot, en de staat heeft -ondanks b.v. pogingen van baron Eőtvős- nog altijd weinig greep op het onderwijs. Van de 13.800 lagere scholen in 1869 zijn er 5.800 Hongaarstalig [= 42 %], 6.460 niet-Hongaarstalig en 1450 gemengdtalig.
Vele van deze scholen ziin klein en hebben slechts zeer beperkte middelen, ondanks de rijke tradities van b.v. het protestantse onderwijs. Soms zien kerkelijke scholen zich genoodzaakt om financiële steun bij de overheid te vragen, maar dan worden ze wel aan controle van de staat onderworpen, en moeten aan eisen van de staat voldoen.
Pas nu ziet de Hongaarse overheid weer een taak op dit terrein, en sommigen dromen zelfs al over verplicht algemeen staatsonderwijs in het land, in de liberale geest der eeuw. Voorlopig heeft echter ook de regering slechts beperkte middelen. Nú pas wordt bepaald dat het de taak van de overheid is om, waar geen kerkelijke school is, een staatsschool te stichten, naar de plannen van baron Eőtvős.
Op deze scholen -maar ook op andere- wordt Hongaars nu een verplicht leervak! De Hongaarse taal wordt ook verplicht voor alle opleidingen voor onderwijzers, en een "volledige mondelinge en schriftelijke beheersing" ervan is voortaan vereist. Deze opleidingen vallen onder staatscontrole en de staat verleent de diploma's.
De aanstelling als leerkracht aan zo'n school zal -logischerwijs- op den duur ook afhangen van de kennis van de Hongaarse taal. [Gottas, 202]. Hiermee wordt ook de autonomie van de confessionele scholen zeer beperkt, want ook op deze scholen [70 tot 80 % van het totaal] wordt een grondige beheersing van de Hongaarse taal vereist! De minister van openbaar onderwijs en godsdienst stelt voortaan het aantal lesuren Hongaars vast, en hij kan een instelling die zich hieraan niet houdt, sluiten. [Weber, 150]. De parlementaire goedkeuring van deze wet in mei 1879 levert weinig moeilijkheden op, ondanks de zeer felle debatten, waarbij b.v. Béla Grünwald zich een fel voorstander van de wet betoont omdat hij overtuigd is van het nut van een snelle 'magyarisering' van het hele openbare leven in Hongarije.
Toch laat één Magyaarse afgevaardigde zijn opmerkelijke stem van protest duidelijk horen! Het is Lajos Mocsáry [1826-1916], een 'nemes' uit de Alfőld, maar gekozen in een vnl. Roemeens distrikt. Hij neemt het op tegen de minister, en keert zich "als goed Hongaar" tegen deze wet, die volgens hem onrechtvaardig is tegenover de niet-Magyaren. Mocsáry maakt de zgn. 'magyarisering' ook belachelijk, en noemt ze een utopie, een dwaasheid. Daarmee treedt hij in de sporen van Széchenyi, Deák en Eőtvős [Szekfü, 89]. Toepassing van de Nationaliteitenwet van 1868 acht hij een betere zaak, een noodzaak zelfs! Hiervoor kan premier Tisza nog wel enige clementie opbrengen ["Mocsáry herkent wel de goede bedoelingen, ik wil hem vergeven, want hij weet niet wat hij doet", Szekfü, 89], maar in zeer korte tijd wordt Mocsáry daarna in pers en publiek verdacht gemaakt, en als landverrader gebrandmerkt!....
Van alle kanten wordt hij belasterd, omdat hij duidelijk maakt dat hij het logisch vindt, dat Roemenen, Serviërs, Saksers enz. in déze wet een aanslag op hun bestaan zien! Mocsáry acht de wet dan ook een provokatie: ze zal, aldus Mocsáry op 30 april 1879, nog heel wat moeilijkheden opleveren! Inderdaad protesteren Servische, Roemeense en enkele Saksische politici nu ook fel. Éen der Servische parlementsleden vindt zelfs dat er nu een tijdperk begint, dat de talen der nationaliteiten uit het openbare leven, uit kerken en scholen worden verdrongen, en een Roemeense afgevaardigde is ervan overtuigd dat de bestaande parlementaire meerderheid, de èchte meerderheid nl. de niet-Magyaren, te vuur en te zwaard, tot elke prijs zal willen magyariseren! [Gottas, Hochlib., 201].
Mocsáry wordt tenslotte van zijn zetel vervallen verklaard en uit de oppositionele Onafhankelijkheidspartij gestoten. [May, 263]. Een aantal jaren later [in 1886] publiceert hij nog een anoniem pamflet met de titel "A kőzmüvelődési egyletek és a nemzetiségi kérdés" [de culturele verenigingen en de nationaliteitenkwestie], waarin hij zijn schaamte uitdrukt over het chauvinisme van zijn landgenoten! Hij blijft dan ook naar mogelijkheden zoeken om de verschillende volksgroepen in het land met elkaar te verzoenen, en in 1888 wordt hij nog voor de Roemeense Nationale Partij in het parlement gekozen, Tot op hoge leeftijd is hij aktief, maar kan uiteindelijk geen enkel sukses boeken: als een eenling vecht hij tegen de publieke opinie, n.b. op het terrein van taal en natie: dat maakt hem tot 'outcast' in dit Hongarije.
Intussen vindt men dan allang dat de wet op het lager onderwijs van 1879 een sukses is: het aantal Hongaarstalige lagere scholen neemt van 1869 tot 1891/92 geleidelijk toe van 5.800 [42 %] tot 9.445 [56 %], en het aantal gemengde en niet-Hongaarstalige scholen neemt dus relatief af van 58 % tot 44 %.
Omdat echter het totaal aantal lagere scholen sterk toeneemt, van 13.800 tot 16.900 in dezelfde periode, blijft het aantal kerkelijke lagere scholen van b.v. Roemenen, Ruthenen en Serviërs toch ongeveer gelijk.
1870: 1880: 1890:
orthodoxe [Roemeense en Servische] lagere scholen: 1.604 1.809 1.823
geünieerde [Rutheense en Roemeense] " " 2.058 2.220 2.166.
Een gevolg van deze wet is wel dat vooral in streken waar de Magyaren de minderheid vormen veel staatsscholen [met Hongaars als enige onderwijstaal!] tot stand komen, en dat b.v. in de Grote Hongaarse Laagvlakte [Nagyalfőld] de groei achterblijft! De minister vindt overigens zichzelf nog gematigd. Hij verklaart o.a.: "Ik wil niemand met geweld magyariseren, maar ik moet toch openlijk bekennen dat in Hongarije de staat slechts als Magyaars [Hongaars] kan bestaan; alle aspiraties in de richting van een polyglotte [meertalige] status getuigen van politieke zotheden, waarmee men maar snel moet afrekenen ["einen kurzen Prozess machen muss"].….. [Gogolák, Habsb. Mon., III, 2, 1292/1293].
In deze situatie is het niet vreemd, dat zeer velen in Hongarije zichzelf dan nog gematigd en vreedzaam achten, wanneer men de niet-Magyaren nog verenigingen, kerken en scholen toestaat, kranten en tijdschriften laat uitgeven, en hen in het parlement nog aan het woord laat komen. Hongarije ["magyar ország": het Magyaarse land], als relatief rustig en beschaafd land, als constitutionele en parlementaire staat, vervolgt zijn nationale minderheden niet eens te vuur en te zwaard ["tüzzel és vassal"], zo vindt men zelf........ Toch is een duidelijk proces van magyarisering gaande dat willens en wetens, via het onderwijs, vooral van bovenaf wordt gestimuleerd, en dat er onvermijdelijk toe zal leiden dat steeds meer inwoners de Hongaarse taal zullen gebruiken!
Ook de theoreticus van de liberale regeringspartij, Gusztáv Beksics [* 1847] vindt zichzelf nog gematigd, en is vóór een liberale cultuurpolitiek. Wie geen Hongaars spreekt, kan toch wel een goede Hongaar zijn.... taal is niet het enige criterium voor patriottisme, voor nationaal gevoel, aldus de gezaghebbende politicus, dichter en publicist, toneel- en romanschrijver Beksics. "De gebieden der nationaliteiten [waar dus vooral Slowaken, Roemenen, Serviërs, Duitsers en Ruthenen [Ukraïners] wonen], zijn niet als bezet gebied te beschouwen. Het zijn geen landstreken van de vijand, maar delen van het vaderland! Niet-Magyaarssprekenden zijn geen onderworpen vijanden, maar Magyaren, aldus Beksics in zijn toonaangevende boek "Het moderne Hongarije" [A modern Magyarország] in 1881. Hij is wèl voor exclusief Hongaarstalig onderwijs, en wil de Hongaarse taal en cultuur alom over het vaderland verbreiden. Dát is voor hem de voornaamste plicht van staat en maatschappij, en dat is volgens Beksics absoluut geen belediging van de nationaliteiten: het is immers in hun eigen voordeel!
Wel is er volgens Beksics een soort algemene waakzaamheid over alle sferen, van kerken, scholen en verenigingen der nationaliteiten geboden. De Hongaarse staat moet b.v. ook hun geestelijken controleren, en hun benoemingen, en erop wijzen dat de geestelijkheid ook de plicht heeft om de gelovigen op te roepen tot liefde voor het vaderland, aldus Beksics. Hij staat hoog in aanzien, heeft veel gezag, en schrijft ook verschillende boeken over vrijheid en demokratie in Hongarije en in Europa. Typisch voor zijn tijd is ook, dat hij zeer optimistisch is over de economische en politiek ontwikkelingen van z'n vaderland.
Hij vergelijkt later [1905] koning Ferenc József I zelfs met de beroemde renaissancekoning Mátyás Corvinus, en gaat er in zijn boek "Magyarosodás és Magyarosítás" [Magyarisering en magyarisatie] in 1883 van uit dat -onder voorbehoud van een voldoende lange tijd en van gunstige politieke verhoudingen- het scheppen van óók een taalkundige eenheidsstaat Hongarije best mogelijk is. "De zin, het doel van de assimilatie is de volledige en algemene neiging tot de Hongaarse taal", en Beksics berekent al dat, wanneer de groei van de jaren '80 zal aanhouden, Hongarije -excl. Kroatië-Slavonië- in 1940 ongeveer 24,6 miljoen inwoners zal tellen, van wie ± 72 % Hongaars zal spreken.
Voor Beksics en voor velen met hem is daarmee dan het "probleem" der nationaliteiten in Hongarije in feite opgelost: "Het zal niet groter zijn dan in Rusland, waar ook 70 % der inwoners Russisch spreekt". [Knatchbull-Hugessen, II, 326]. In 1890 schrijft Beksics nog over "de Roemeense kwestie en de rassenstrijd in Europa" en tien jaar later over de toekomst van Hongarije ["Magyarország jővője"]. De hoofdzaak is voor Gusztáv Beksics echter duidelijk: Niet-Magyaren voelen zich al praktisch Hongaar ["Magyaar"], en de uiteindelijke assimilatie is over enkele decennia wel verzekerd..... Een zeer gezaghebbend en bekend publicist als Béla Grünwald is hiervan ook overtuigd. Hij doet in 1878 een politieke studie het licht zien over "Opper-Hongarije", het huidige Slowakije, waar hij zelf ook vandaan komt: "A felvidék, politikai tanulmány". Hierin wordt duidelijk dat hij in een natuurlijk assimilatieproces gelooft. Eens zullen de niet-Hongaarstaligen zich Hongaar voelen, en de officiële taal spreken. Grünwald geldt zelfs als "de grote Magyarisator", degene die bij uitstek het assimilatieproces verwoordt en verdedigt.
Hij is de woordvoerder van de meest harde en dogmatische voorstanders van assimilatie, eventueel met dwang, hij wenst ook geen compromis te sluiten en is onverbiddelijk in zaken van taal en natie. Maar volgens Grünwald is assimilatie van de niet-Hongaarse boerenbevolking zinloos: veeleer hangt het proces samen met de moderne algemene ontwikkelingen in onderwijs, cultuur en wetenschap, economie, beschaving, intelligentie; voor Grünwald en vele Magyaren hangen déze ontwikkelingen ten nauwste samen met de magyarisering in Hongarije.
Grünwald zelf stamt overigens ook af van een Hongaars geworden Duitse burgerfamilie uit de Karpaten in Opper-Hongarije, en hij stelt zich de "magyarisering" als een soort levensdoel. Hij is het idool van de zgn. "Hurrah-magyarisierer", degenen die bij elk suksesje aan het "taalfront" al staan te juichen, en hij vindt b.v. Eőtvős en Deák, maar ook premier Tisza, veel te slap, te tolerant. De nationaliteitenwet van 1868 kan, wat Grünwald betreft, ook formeel verdwijnen. Hierbij staat hem de Franse eenheidsstaat met haar gecentraliseerde bestuur en haar éne officiële taal voor ogen, evenals de Pruisische methoden tegen de Polen. Bekend zijn enkele typerende uitspraken van hem geworden zoals: "De Hongaarse middelbare school is als een geweldige machine waar aan de éne kant Slowaakse boerenzoons worden ingestopt, die er aan de andere kant als Magyaren, als "úri emberek" als Heren, gentlemen, weer uitkomen. [Seton-Watson, History of the Roumanians, 400, etc].
En: "Het zou van een ongelofelijke bekrompenheid getuigen wanneer iemand serieus zou wensen een Slowaak te zijn". [idem, Hist, of the Czechs and Slovaks, 207, en Habsb. Monarchie, III, 2, 1183/1290/1299].
Met andere woorden: via het -Hongaarstalige- onderwijs moet de bevolking tot beschaving en cultuur, d.w.z. tot Magyar en patriot, worden gevormd. Tegenstanders worden door Grünwald dan ook bespot en uitgemaakt voor onpatriottische verraders en slappelingen en in het parlement heeft Grünwald veel invloed en gezag en vooraanstaande politici zoals Tisza en later Bánffy en Apponyi moeten met zijn standpunt terdege rekening houden! Het is dan ook niet verwonderlijk dat b.v. de Slowaken steeds meer scholen verliezen, en dat de maatschappelijke druk op hen zeer groot is. Wanneer men zich nu maar aanpast en de Hongaarse taal, de taal van bestuur, rechtspraak en van de hele maatschappelijke bovenlaag, spreekt heeft men immers alle kansen op goed onderwijs, een goede baan, etc. etc. Zeer vele duizenden Slowaken merken als vanzelf dat kennis van de Hongaarse taal hen op de maatschappelijke ladder snel omhoog stuwt.
"Een Magyaar is een Heer, een Slowaak is maar een boerenpummel", aldus een bekend gezegde. [Macartney, Hungary & her Successors, 90/91]. Vele ambtenaren, burgers, arbeiders en intellektuelen, wier ouders nog op het platteland in de bergen een geïsoleerd en armoedig bestaan hebben gekend, wonen nu in provinciesteden of in Budapest en zijn in het Hongarendom [a magyarság] volledig opgegaan. Van de bevolking van de Hongaarse hoofdstad is in 1890 naar schatting ongeveer 1/6 deel van Slowaakse afkomst, maar wat dit betreft heeft de Hongaarse hoofdstad op tienduizenden Slowaken precies dezelfde aantrekkingskracht als Wenen op tienduizenden Tsjechen en Berlijn op duizenden Polen.
De volkscultuur van de 1,8 miljoen Slowaken in Hongarije is alleen nog te vinden in de 'achtergebleven' boerendorpen in de Tátra, maar in allerlei plaatsen in dit gebied, "Opper-Hongarije", is de Hongaarse cultuur en maatschappelijke bovenlaag al zeer aktief om door middel van scholen, bibliotheken en leeszalen, kinderhuizen, boekwinkels, theaters, etc. etc. de Hongaarse cultuur te verbreiden. In 1881 wordt daartoe in Eperjes [tgw. Presov] een lokale vereniging opgericht en in 1882 komt de "Felvidéki Magyar Kőzművelődési Egyesület", de FEMKE, het Hongaarse Culturele Verbond van Opper-Hongarije tot stand, dat dient om met alle middelen -behalve fysiek geweld- de Magyaarse cultuur op Slowaaks gebied te verbreiden. De FEMKE kan bij haar aktiviteiten uiteraard steeds rekenen op alle steun van de overheid, van ruime financiële middelen, fondsen uit de openbare kas, enz.
De FEMKE dient bovendien als voorbeeld voor de magyarisering van andere delen van het land: In 1885 wordt b.v. de EMKE, de "Erdélyrészi Magyar Kőzművelődési Egyesület", het Hongaarse Culturele Verbond van Zevenburgen, opgericht: men vindt immers dat de Roemenen in dit gebied al zoveel sympathie ontvangen vanuit het koninkrijk Roemenië, het "Regat", dat daarnaast ook aktie moet worden ondernomen van Hongaarse kant…..
In 1892 telt de EMKE al 20.000 leden en heeft al Kr. 1 miljoen aan kapitaal. Ook de DEMKE [Délvidéki Magyar Kőzművelődési Egyesület], opgericht om in het Zuiden, in het Banaat en in de Bácska o.a. bij Serven en Duitsers de Magyaarse cultuur te verbreiden, wordt opgericht. Één en ander maakt duidelijk dat àlles moet dienen om de niet-Magyaarse volken, de 7,5 miljoen mensen der zgn. nationaliteiten, d.w.z. ruim 53 % der totale bevolking van het land tot overtuigde Magyaren te maken, hen op te voeden in de nationale geest van de "Hongaarse nationale staat" en dat men eigenlijk geen enkel vreedzaam middel schuwt.
Het wordt [bijna] een schande om als inwoner van Hongarije in het openbaar niet-Magyaars te willen zijn, en om b.v. te wijzen op de nauwe bloedverwantschp van meer dan de helft van de inwoners van het eeuwenoude koninkrijk, met Roemenen, Serviërs, Oostenrijkers of Duitsers, en Roethenen [Ukraïners] óver de grenzen, en van de Slowaken met de Tsjechen. Als vanouds is men in Budapest ook zeer beducht voor alles dat kan wijzen op "pangermanisme", op "panslavisme" en op "Daco-Roemeense theorieën", enz. Dat alles ondermijnt immers de idee, het dogma van de "magyar nemzeti állam": de Hongaarse nationale staat.
Ook de wet op het voortgezet onderwijs [WA XXX 1883] dient het proces van magyarisering, dat in Hongarije dus samengaat met urbanisatie, een snelle industrialisatie, de ontsluiting van het platteland, de economische en intellektuele ontwikkeling, de emancipatie, enz. Ook voor het middelbaar onderwijs wordt Hongaars nu onderwijstaal, en Hongaarse taal- en cultuuronderwijs worden verplicht voor alle hoogste klassen der middelbare scholen, ook o.a. de kerkelijke gymnasia, en "zóvele lesuren in de Hongaarse taal en literatuur zijn verplicht als nodig zijn om in die taal volledig en grondig te leren". [Weber, 151].
Van de 151 bestaande middelbare scholen [vooral confessionele] zijn er tot 1883 14 niet-Hongaarstalig, o.a. 7 Saksische [evang.-lutherse] in Zevenburgen, en 4 Roemeense en Slowaakse met < 4.000 leerkrachten [Seton-Watson, History of the Roumanians, 406], maar nu eist men ook van deze scholen dat ze zich vooral richten op de volledige kennis van de Hongaarse taal en cultuur! Alle verzoeken van Slowaken en Roemenen om eigen scholen te mogen stichten worden verontwaardigd van de hand gewezen! [Macartney, 25]. De niet-Hongaarstalige leerkrachten krijgen 4 jaar de tijd om de Hongaarse taal te leren [Bodea-Candea, 58].
Wèl kunnen ook na 1883 de kerken hun middelbare scholen en de subsidies daarvoor houden, maar het is duidelijk dat ook zij worden onderworpen aan een strenge controle, b.v. wat betreft leerplan en examens, door de minister van openbaar onderwijs en godsdienst. Als gevolg van de wet van 1883 worden er in de komende beide decennia nog 39 nieuwe exclusief-Hongaarse gymnasia gesticht! Het is gezien deze ontwikkeling niet eens meer verbazingwekkend, dat minister Trefort in 1883 openlijk verklaart, dat "eerst de kwantiteit van kenners van de Hongaarse taal moet worden geschapen, en dat zich dan op den duur via een doelbewuste nationalistische politiek, op natuurlijke wijze, de kwaliteit van mensen, die zich Magyaren voelen, zal vormen". [Gottas, 202].....
In feite is er in 40 jaar in Hongarije niet eens zoveel veranderd, want ook in de jaren '40 werden dergelijke gedachten geuit, maar toch houdt premier Tisza in maart 1883 bij de debatten in het parlement over het wetsovoorstel vol, dat deze wet níet de tendens tot magyarisering voortzet! Hij verklaart dat hij nooit een vriend van het chauvinisme is geweest, en ook nooit een aanhanger van gewelddadige magyarisering.... Hij is er ook van overtuigd dat men nationaliteit en taal met geweld niet kan verbreiden. [Gottas, 202]. Tisza beschouwt zich derhalve nog als een gematigd en 'vrijzinnig' politicus. Er is in Hongarije immers geen sprake van grootscheepse demonstraties, van oproeren en van gewelddaden van de kant van de overheid. Maar er is wel sprake van een beklemmende chauvinistische sfeer en van een dwingend karakter van talloze maatregelen op het terrein van de taal!
Hongarije is dan wel een constitutionele en parlementaire staat, maar het is geen land, waar men op het gebied van de moedertaal en de volkscultuur, en het onderwijs daarin, iedereen tot zijn recht wil laten komen.
Niet alleen bestaat er bij de hogere sociale klassen angst voor de lagere klassen, zoals elders in Europa ook wel het geval is; er bestaat óók een grote angst om de 'nationale staat', die zojuist [in 1867] is herrezen uit het stof, ten onder te zien gaan, b.v. door het panslavisme. Men klampt zich daarom hartstochtelijk vast aan de eigen nationale belangen, de eigen staat, en acht die zonder meer zeer nauw verbonden met de eigen taal………De meeste uitgesproken leiders van de niet-Magyaarse nationaliteiten hebben zich dan ook in de loop der jaren in passiviteit teruggetrokken uit het openbare leven, omdat ze de zinloosheid van akties wel hebben ingezien: persprocessen, verdachtmakingen, perscampagnes en eventuele uitstoting uit het parlement zijn immers geen zeldzaamheid.
Het is deze leiders ook duidelijk geworden dat de Magyaren, de Hongaarstaligen, op alle terreinen in het offensief zijn, en dat vrijwel niets hen kan weerhouden. Béla Grünwald, de ideoloog van de "magyarisering" gaat in het parlementaire debat van 1883 bijvoorbeeld nog een stap verder dan minister-president Tisza zelf.
Hij legt er zelfs de nadruk op dat de Magyaarse cultuur superieur is ten opzichte van de andere nationaliteiten [de nationale minderheden]. "Door de verheffing van het niveau der middelbare scholen verhogen we de geestelijke kracht van het Magyaarse ras [!] en zo verzekeren we de bekwaamheid om het grote werk tot behoud van de staat te verrichten tegenover de niet-Magyaarse volksstammen van het land, waarvan met uitzondering van de Duitsers, geen ènkele zich kan beroemen op een noemenswaardige literatuur, en geen ènkele de verdere voorwaarden van geestelijke ontwikkeling uit eigen middelen bezit. Die [nationaliteiten] kunnen slechts door óns op een hoger niveau worden gebracht”, aldus Grünwald, die zelf [zoals al eerder is gezegd] van Duitse afkomst is, maar een hartstochtelijk Magyaar in hart en nieren is geworden! [Gottas, 202].
Alleen voor de Duitsers heeft deze Hongaarse nationalist enig respect, voor alle anderen toont hij niet veel anders dan minachting, en hij is in het 19e eeuwse Hongarije op dit terrein zéker niet de enige!....
Hoewel in 1880 de Hongaarssprekenden "slechts" 46,7 % der bevolking van Hongarije [exclusief Kroatië-Slavonië] uitmaken, vormen alle andere nationaliteiten steeds meer in geografisch, economisch en politiek opzicht een min of meer marginaal verschijnsel. Hun aantal daalt relatief, maar toch stijgt hun aantal absoluut nog altijd! Het proces verloopt met ander woorden toch langzamer dan menig Magyaar hoopt.....
Hongarije [exclusief Kroatië-Slavonië].
Moedertaal: 1880: 1890:
Hongaars 6.403.700 = 46,7 % 7.356.900 = 48,6 %
Roemeens 2.463.000 = 17,5 % 2.589.100 = 17,1 %
Duits 1.869.900 = 13,6 % 1.988.600 = 13,1 %
Slowaaks 1.845.400 = 13,5 % 1.896.600 = 13,1 %
Servisch/Kroatisch 632.000 = 4,6 % 678.700 = 4,5 %
Rutheens [Ukraïns] 353.200 = 2,6 % 379.800 = 2,5 %
overige 311.400 = 1,5 % 243.800 = 1,6 %
aantal inwoners: 13.878.600 15.133.500
Het proces om Hongarije geheel tot een Magyaars land te maken schrijdt wel steeds verder voort, en van overheidswege wordt het dus ook zeer sterk bevorderd: in 1881 wordt b.v. het bedrag dat men moet betalen wanneer men een Hongaarse familienaam aanneemt, nog eens sterk verlaagd, van 5 Gld. tot 50 Kreuzer, en het gevolg is opnieuw dat steeds meer mensen, vooral Duitser burgers, Slowaken en Joden een typisch Hongaarse achternaam aannemen. Van 1848 tot 1867 bedroeg dat aantal 1.603 personen, van 1867 tot 1880: 4.384 personen, en van 1881 tot 1905 zelfs 42.437 personen! Daarna gaat dit proces nog sneller.
Weiss wordt Fehér, Schwarz wordt Fekete, Schőnthaler wordt Szépvőlgyi, Cohen wordt Kun, enz., en van talloze bekende en onbekende inwoners van het land kent men na enige tijd alleen nog maar de ‘echte’ Hongaarse naam…
Één van de talloze voorbeelden is de bekende componist en violist Ede Reményi, ooit Eduard Hoffmann [remény = hoop!], die in 1848/49 gold als “de violist van de Vrijheidsoorlog”. Hij kreeg in 1860 amnestie en gaat dan naar Hongarije terug. Hij ontdekt Johannes Brahms en stelt o.a. de Joodse violist Joseph Joachim in Berlijn voor. Reményi wordt door Brahms zeer gewaardeerd en door hem “de koning der violisten” genoemd. Reményi en Joachim zijn ook degenen die Brahms in contact brengen met Hongarije en m.n. met de Grote Laagvlakte, de Alfőld, en die Brahms vervolgens inspireren tot het maken van zijn eerste grote concertwerk, de “Hongaarse Dansen”.
Ede Reményi is ook bekend geworden als degene die het initiatief neemt tot oprichting van een standbeeld van de beroemde dichter Sándor Petőfi [1823-1849] in Budapest. Niet verwonderlijk is dat keizer en koning Franz Joseph hier niets voor voelt, want Petőfi had hem in dec. 1848 met een gedicht zwaar beledigd! Maar de patriot Reményi financiert dat beeld vervolgens uit eigen de opbrensten van z’n concerten, en in 1881 wordt het standbeeld van de populaire en meest beroemde Hongaarse dichter –met een feestrede van de zeer populaire romanschrijver Mór Jókai- onthuld op een prominente plek aan de Donaukade in Budapest…. Evenals Reményi zijn er duizenden mensen in het land die de Hongaarse zaak kennelijk met hart en ziel zijn toegedaan dat ze eigener beweging als “magyar” verder willen leven! De maatschappelijke druk ervaren ze blijkbaar vooral als eigenbelang: hun carrière, ambitie, loopbaan is in het geding!
Toch houden vele honderdduizenden Hongaren hun Duitse of Slavische achternaam, hoewel ze zich maatschappelijk volledig wensen aan te passen en na één generatie [of in nog veel minder tijd] Hongaars spreken.
Het Hongaarstalige onderwijs werpt wel degelijk haar vruchten af, en het "Magyaarse karakter" van Hongarije wordt steeds duidelijker zichtbaar, allerlei andere tendenzen zijn in het defensief gedrongen. "Of Hongarije zal een grote nationale staat vormen, òf het zal überhaupt ophouden een staat te zijn", aldus de eerder genoemde Gusztáv Beksics. Men mag aannemen dat zeer velen in Hongarije het volstrekt met hem eens zijn. [Seton-Watson, Hist. of the Czechs and Slovaks, 272]. Hongarije als een multinationale staat, vergelijkbaar met b.v. Oostenrijk, ziet [vrijwel] niemand als een mogelijk alternatief!
`
Het meer welvarende en rijkere Oostenrijk [Cisleithanië] geldt overigens merkwaardigerwijs in deze hele periode van een halve eeuw in geen enkel opzicht als "leerzaam voorbeeld" voor Hongarije! In Oostenrijk ziet men vanuit Hongarije slechts een conglomeraat van volken en kroonlanden, waarbinnen elke samenhang ten enen male ontbreekt. De vele en voortdurende ruzies tussen b.v. Tsjechen en Duitsers in Bohemen [hier is tientallen jaren -zegt men- sprake van een “Kleinkrieg”] leren Hongarije slechts één les: een minderheid zal wel nooit tevreden zijn met concessies, en gelijkheid van alle talen voor de wet garandeert slechts een voortdurend geharrewar.
Zelfs de krachtige maar ook tolerante Oostenrijkse minister-president Eduard graaf von Taaffe [1833-95], die van 1868 tot 1870 en van 1879 tot 1893 met zijn zgn. ”IJzeren Ring” aan de macht is, wordt bekend door z’n beschouwing dat de Oostenrijkse politiek er één is van “fortwursteln”. Hij geldt ook als verzoener, compromisfiguur, onderhandelaar, en humoristisch, skeptisch en toch luchthartig. Overigens is hij ook degene die –terwijl hij bewust geen enkele theorie of filosofie wil aanhangen- de nadruk legt op praktische resultaten in de taalconflicten in Oostenrijk, en daarbij niet langer de “Duitsers” wil bevoordelen.
In Hongarije leidt zijn politiek wel tot enig wantrouwen, want men denkt hier dat Taaffe door zijn ‘taalakkoorden’ de Slavische volken van Oostenrijk, o.a. de Tsjechen, bevoordeelt. Ook krijgt hij te maken met allerlei vijanden die zich weldra organiseren: Duitse nationalisten, Slavische nationale partijen, katholieken, etc., terwijl ook in Oostenrijk een werkelijke oplossing voor de kwestie der nationaliteiten niet aanwezig is! Voor het [nationalistische] Hongarije van Tisza is dat alles geen leerzaam voorbeeld….. In Budapest maakt men zich ook wel bezorgd over het verlangen van sommige volken [groepen] in Oostenrijk om tot een federatie te komen: de Tsjechen dringen hier vooral op aan, eigenlijk al sinds de “Ausgleich” van 1867, die voor de Magyaren zo gunstig was maar hèn niets opleverde! Vooral in Budapest houdt men een diep wantrouwen t.o. de Slavische volken, die men als gevaar beschouwt, en Hongarije wenst geen ènkele wijziging in de binnenlandse struktuur van Oostenrijk! Dat lijkt zeer egocentrisch, maar hierin staan de Magyaren niet alleen: De Polen in Oostenrijks Galicië onderdrukken in dit kroonland ook de Ruthenen, en voelen niets van sympathie voor hun Slavische ‘broeders’, zoals de Tsjechen, Slowenen, Slowaken, Kroaten, e.d.
Toch kan een Hongaarse regering op binnenlands terrein sinds 1867 vrijwel geheel haar eigen gang gaan, en haar eigen politieke lijn volgen, zoals hierboven duidelijk is gemaakt, maar ondanks alle suksessen wijzen sommigen in Hongarije er toch op dat de taalgrens niet wezenlijk verschuift in het voordeel van de Hongaren, en dat het assimilatieproces zich toch vooral in de steden afspeelt, en veel minder op het platteland!
In het met Hongarije verbonden koninkrijk Kroatië-Slavonië doen zich ook nog regelmatig moeilijkheden voor, omdat de Kroaten in het algemeen niet tevreden zijn over de "Nagodba", het akkoord met Hongarije van 1868.
Er is hier al even weinig sprake van volksinvloed als in Hongarije, en de rijksregering in Budapest wenst niet tegemoet te komen aan de eisen van vele Kroaten. In vele opzichten bevindt Kroatië zich in een ondergeschikte positie t.o.v. Hongarije, en bijvoorbeeld de bepaling dat Hongaars de officiële taal is voor de gemeenschappelijke Hongaars-Kroatische aangelegenheden, zet regelmatig kwaad bloed.
O.a. in augustus 1883 breken er weer eens onlusten uit, als protest tegen een door de Hongaarse direkteur van het departement van financiën en belastingen te Zagreb genomen maatregel. Deze eist n.l. nu formeel tweetaligheid [Hongaars en Kroatisch] voor alle ambtenaren, en nieuwe [Hongaarse] wapenschilden. Al gauw breken er in Zagreb rellen uit, en het komt tot massaal Kroatisch verzet. Allerlei grieven worden geuit, en het blijkt dat vele Kroaten het Hongaarse bestuur en hun heerschappij zat zijn. Kroatische nationalisten vergelijken hun eigen positie t.o.v. Hongarije vanaf 1868 immers met de Hongaarse positie t.o.v. Oostenrijk vanaf 1867, en kunnen dan alleen maar diep teleurgesteld zijn over de arrogante Hongaarse houding.
De censuur, het zeer beperkte kiesrecht, de onderhorige positie van Kroatië ten opzichte van Hongarije zijn opnieuw in het geding, en eigendommen van de overheid worden aangevallen door woedende Kroatische demonstranten.
Al gauw worden er "buitengewone maatregelen" bevolen, en door het leger wordt de orde hersteld, de constitutie wordt geschorst. De landdag [Sabor], waar de anti-Hongaarse minderheid, de nationalistische "Rechtspartij" [zie hieronder] heftig en zeer luidruchtig te keer gaat, wordt ontbonden, en in plaats van een bán [stadhouder] wordt door de regering in Budapest een rijkscommissaris benoemd, n.l. de Hongaarse graaf Károly Khuen-Héderváry [1849-1903], een neef van premier Tisza. De nationalistische leider Ante Starcevic wordt gearresteerd en in 1885 veroordeeld. Aanvankelijk treedt graaf Khuen nog gematigd op, maar weldra geldt hij als een despoot wiens enige doel het is om aan de macht te blijven. Oppositie is nog slechts zeer beperkt mogelijk, het recht van vergadering is beperkt, de strenge censuur en de corrupte verkiezingen blijven bestaan, en ..... Khuen speelt nu vooral de Servische minderheid uit tegen de Kroatische meerderheid! Wel voert Khuen-Héderváry een krachtig beleid: hij voert onderwijs- en bestuurshervor-mingen door, en onder zijn regime wordt de orde gehandhaafd.
In 1886 wordt het "koninkrijk Kroatië-Slavonië" definitief ingedeeld in 8 comitaten en twee "koninklijke vrije steden", Zagreb [Dts: Agram, Hong. Zágráb] en Osijek [Esseg, Eszék]. Het voormalige gebied der Militaire Grenzen, dat vooral door Serven wordt bewoond, wordt nu voorgoed bij het burgerlijke bestuurde Kroatië ingedeeld. De 8 nieuwe comitaten of graafschappen zijn: Lika-Krbava, Modrus-Fiume, Zagreb, Belovár-Kőrős [Bjelovar-Kriz], Verőcze [Virovitica], Varazd [Varasdin], Pozsega [Pozega] en Szerém [Srijem, Syrmië]. In 1890 telt dit 'koninkrijk' 2,2 miljoen inwoners. N.b.: het Oostenrijkse kroonland Dalmatië blijft alleen op papier [!] deel uitmaken van het Hongaarse Kroatië! Weliswaar is de meerderheid der bevolking van Kroatië Kroatisch en rooms-katholiek, n.l. 62,2 % [1,36 mln] maar een grote minderheid is Servisch en orthodox, n.l. 25,7 % [562.000]. Enkele kleinere groepen spreken Duits of Hongaars.
De Servische bewoners van de Krajina, de zgn. "Gränzer", staat dus voortaan onder burgerlijk gezag. Toch valt de opheffing van de zeer grote mate van autonomie en van hun eeuwenoude eigen gebied slecht.
De nieuwe rijkscommissaris Khuen-Héderváry bevoordeelt hen echter, en bevordert hun Servische nationale zelfbewustijn. Servische scholen worden gesticht, de Servische cultuur en het cyrillische schrift worden bevorderd, vele Servische ambtenaren worden benoemd, en zelfs wordt een "Servische Nationale Bank" gesticht [1895].
Een Servische krant wordt in Zagreb [de hoofdstad, waar zeer weinig Serven wonen!] opgericht, een Serviër wordt zelfs voorzitter van de Kroatische Sabor, en aan de Servische orthodoxe kerk worden allerlei concessies verleend. Het openlijk tonen van de Servische nationale kleuren wordt zelfs in Kroatië toegestaan.... Voor de Kroaten is duidelijk dat dit alles moet dienen om de [Kroatische] meerderheid te krenken, en de onderlinge haat in stand te houden.
De conservatieve en autoritaire Hongaarse graaf Khuen voert op deze manier 30 jaar lang, van 1883 tot 1903, een verdeel-en heers-politiek. Toch wordt ook de economische vooruitgang bevorderd. Landbouwmethoden worden verbeterd, scholen worden gesticht, wegen en spoorlijnen worden aangelegd, en er komt tussen Hongarije en Kroatië een nieuwe financiële regeling tot stand.
Het beleid van Khuen is hiermee te vergelijken met dat van een andere Hongaarse aristokraat in het Zuid-Slavische deel van de Donaumonarchie, Benjámin Kállay. Deze was eerder Oostenrijks gezant in Belgrado en is van 1882 tot 1903 KuK-minister van financiën, en als zodanig ook gouverneur van Bosnië-Hercegovina. Ook hij bevordert de materiële vooruitgang, en evenals Khuen-Héderváry speelt hij op handige wijze de verschillende bevolkingsgroepen tegen elkaar uit. Terwijl echter in Kroatië de Servische minderheid wordt bevoordeeld, worden in Bosnië-Hercegovina juist de [Kroatische] rooms-katholieken en de Moslims tegen de [Servische] orthodoxen opgezet en bevoordeeld!
De Habsburgse monarchie voert met andere woorden een zuiver opportunistische politiek en een verdeel-en-heers-politiek tegenover haar Zuid-Slavische onderdanen. De Kroaten zijn in hun eigen gebied dan ook zeer ontevreden over het bewind van Khuen. Deze Hongaarse rijkscommissaris [die later als "bán" wordt benoemd] wordt weliswaar gesteund door de "Unionisten" of Nationale Partij van de conservatieve adellijke grootgrondbezitters en hoge ambtenaren, die de unie met Hongarije willen handhaven, maar dat helpt níet om de Kroaten als volk, als natie, tevreden te stellen. Een belangrijke oppositiepartij, de nationalistische "Kroatische Rechtspartij" [Hrvatska Stranka Prava] onder leiding van Ante Starcevic blijft zeer ontevreden.
Zij baseert zich op het historische recht van het soevereine koninkrijk Kroatië-Slavonië [incl. Dalmatië] en wil de vereniging met Fiume, Dalmatië èn met Bosnië-Hercegovina. Men wenst dus de stichting van een zgn. "Groot-Kroatië", d.w.z. de vereniging van de Zuid-Slavische onderdanen van de monarchie [excl. de Slovenen] in één afzonderlijk gebied. Deze "Groot-Kroatische idealen" worden vooral door Kroatische geestelijken uitgedragen. De "Rechtspartij" wenst ook als minimum-eis de correcte uitvoering van de Nagodba, maar eigenlijk wil men slechts een personele unie met Hongarije en met Oostenrijk! Al jarenlang is Starcevic zeer teleurgesteld over de politiek van de heersers in Wenen en Budapest, al gelooft hij eigenlijk niet meer in de mogelijkheid tot echte veranderingen van deze staat. Extremisten in de "Rechtspartij" zeggen zelfs al openlijk: "Als Wenen en Budapest ons niet willen helpen, roepen we de Russen wel om ons te bevrijden! In 1888 worden Starcevic en zijn aanhangers zelfs uit de Landdag, de Sabor verwijderd, formeel "wegens verduistering". [May, 265/267].
Ook andere -gematigder- Kroatische nationalisten zijn teleurgesteld in de monarchie: het zijn de aanhangers van de bisschop van Djakovo, Josip Juraj Strossmayer [zie blz. 3 / 4] en van Draskovics, en hun gematigde "Kroatische Nationale Partij", die voor een deel zich heeft afgescheiden als "Onafhankelijke Nationale Partij".
Met haar 23 afgevaardigden wenst ze zich geheel los van de Hongaarse autoriteiten op te stellen. Strossmayer c.s. wensen bovendien veel meer toenadering tot, en samenwerking tussen de [Kroatische] r.-katholieken en [Servische] orthodoxen, en dus godsdienstige verdraagzaamheid. Hierom wensen het rooms-katholieke episkopaat en het Kroatische establishment met bisschop Strossmayer niets meer te maken te hebben. Ook keizer-koning Franz Joseph I keert zich tegen de rebelse bisschop van Djakovo, wanneer deze n.b. een gelukstelegram naar Rusland naar aanleiding van de 1000-jarige dood van de Slaven-apostel Methodius stuurt en in 1885 Rusland zijn apostolische zegen geeft! [Zarek, 520]. Naar aanleiding van het 1000-jarig jubileum van het orthodoxe christendom in Rusland, dat in Kiev wordt gevierd, krijgt Strossmayer in 1888 zelfs een persoonlijke terechtwijzing van de vorst, want in een gelukstelegram heeft Strossmayer n.b. de wereldomvattende missie van Rusland geroemd!......
Vergeefs probeert Strossmayer ook de paus voor zijn ideëen van verzoening met de oosterse orthodoxie te winnen. Hij verzet zich immers ook al zolang tegen pogingen van de kerk van Rome om de orthodoxen "terug te winnen"!
Er is evenwel niet alleen onder de Kroaten sprake van verdeeldheid. Ook bij de Serven in zuidelijk Hongarije, die vooral georganiseerd zijn in de SNSS, de nationale liberale partij, is er vanaf de jaren '80 sprake van toenemende verdeeldheid tussen de gematigde rechtervleugel o.l.v. de jurist dr. Mihajlo Polit-Desancic [zie ook blz. 27/28] die toch bereid is tot een compromis met Hongarije, en de linkervleugel, die meer progressief is, en de nadruk legt op de eenheid van alle Serven, zowel ten Noorden als ten Zuiden van de Donau, o.l.v. Jasa Tomic. Zij organiseren zich dan in de "Servische Radikale Partij" met het blad "Zastava" [vaandel] als orgaan. [Habsb. Monarchie, Djordjevic, 750].
Schilderij van de beroemdste Hongaarse meester Mihály Munkácsy,'In de cel van de veroordeelde', [1869]
Toch blijven veruit de meeste Kroaten en Serven zeer trouwe en loyale onderdanen van Zijne Majesteit de Oostenrijkse keizer en Hongaarse koning! Evenals de Kroaten bekend staan als trouwe en gelovige katholieken, staan de Serven bekend als trouwe aanhangers van de [nationale] orthodoxe kerk.
Hetzelfde kan men ook bij de andere nationaliteiten in Hongarije waarnemen. De boerenbevolking is over het algemeen zwijgzaam en trouw aan de koning en aan de kerk, loyaal en volgzaam, gehoorzaam aan de landheren, leeft nog vaak op het geïsoleerde platteland in armoede en onwetendheid, analfabetisme en oude tradities. Dat alles wil echter níet zeggen, dat men zich gewillig tot "Magyaren" laat maken! De pastoors en priesters, de lagere geestelijkheid, heeft immers ook gestudeerd en is zich met name bij Kroaten, Serven en Roemenen zeer bewust van z'n nationaliteit.
Vooral in de steden komt nu geleidelijk iets in beweging: hier organiseert men zich, hier wonen soms zeer zelfbewuste en nationaal gezinde burgers en intellektelen, die lezen over overheidsmaatregelen, die kunnen vergelijken, zich vaak aktief bezig houden met het lot van hun natie, en verontrust zijn over b.v. de toenemende maatschappelijke en politieke druk van het Magyaarse nationalisme, dat steeds duidelijker haar stempel op het openbare leven in Hongarije zet. Het idee van de "Hongaarse nationale staat" wint n.l. steeds meer veld, en voor allerlei andere aspekten, zoals sociale hervormingen, eerlijker verkiezingen en enige demokratisering [volksinvloed] is er in Hongarije geen enkele aandacht. Enige maatschappelijke nivellering, een rechtvaardiger sociaal-economische struktuur en emancipatie van de vele miljoenen niet-Magyaren èn van de lagere klassen in het algemeen komen in dit land niet aan de orde! [Katus, Habsb. Monarchie, 472]. Integendeel: ”het Magyaarse nationalisme beheerst in dit land zelfs het denken over gerechtigheid en vrijheid. [Wolf, Memorandum Prozess 1894, 223].
Éérst wil men blijkbaar een "nationale Magyaarse staat" [magyar nemzeti állam] vestigen, om de vermeende fouten van de historische ontwikkelingen uit te wissen en om het voortbestaan van de "magyar nemzet", de eigen natie, voorgoed te verzekeren, en pas daarná zullen al die andere zaken aan de orde kunnen komen.
Toch speelt niet alleen bij de Magyaren het nationalisme een grote rol. Bij zeer vele zelfstandige, heersende volken en naties van Europa in de tweede helft der 19e eeuw is immers sprake van een imperialistische houding en van een soort historische missie, die men ten aanzien van anderen [b.v. in de koloniën] heeft te vervullen.
Na 1867 zijn ook de Hongaren eindelijk het stadium van onderworpenheid van hun eigen volk en natie gepasseerd; ze dromen dus niet meer over een verloren gegane onafhankelijkheid en vrijheid, maar bedrijven praktische politiek, die in deze tijd van imperialisme, kapitalisme en kolonialisme inderdaad ten koste gaat van de andere naties, nationaliteiten of volken, in hun ‘eigen’ historische koninkrijk.
De 2,5 miljoen Roemenen in het Oosten van Hongarije worden bijvoorbeeld niet als "natie" erkend, evenmin als alle andere niet-Magyaren. Hun leiders hebben zich jarenlang volkomen afzijdig gehouden van de Hongaarse staat, maar nu [1887] wil men zich toch aktiever opstellen. Op haar 3e congres in 1887 wordt het programma van 1881 van de "Roemeense Nationale Partij" [PNR] nog eens bevestigd.
De deelnemende Roemeense priesters, professoren, advokaten, journalisten en artsen, enkele bankiers en landheren willen hun positie duidelijk maken, en alle grieven worden nog eens genoemd: de rechten van de Roemenen als volk worden genegeerd, Roemenen voelen zich benadeeld in hun historische en nationale rechten, en bij het Hongaarse bestuur en de rechtspraak zijn veel te weinig Roemenen betrokken.
Het aantal Roemeenstalige ambtenaren en advokaten is veel te gering. Geen van de 63 provinciale gouverneurs van Hongarije is Roemeen, er is in heel Hongarije geen Roemeense rechter te vinden. De Roemeense taal wordt uit het openbare leven langzaam maar zeker weggedrongen, en aan klachten van Roemenen wordt nooit aandacht geschonken. De nationaliteitenwet van 1868 is een dode letter. De annexatie van Transylvanië [Zevenburgen] bij Hongarije in 1868 is zónder instemming van de Roemeenstalige meerderheid tot stand gekomen. Pressie van de Hongaarse autoriteiten, chicanes, illegale praktijken, corruptie, misbruiken zijn aan de orde van de dag. Roemeense nationale kleuren en liederen zijn streng verboden, het Roemeenstalige onderwijs op kerkelijke scholen in Hongarije wordt door de overheid verwaarloosd, en daarbuiten zijn er geen mogelijkheden. Er is, zo beweren de Roemeense politici, in het algemeen een duidelijk superioriteitsgevoel bij de Magyaren, die deze staat met àlle inwoners als hun eigen natie beschouwen. Op de andere nationaliteiten, met name op de Roemenen, kijkt men neer.
De Magyaren achten zich in alle opzichten -cultureel, maatschappelijk, historisch, enz.- de meerderen en voelen zich geroepen om over het hele Karpatenbekken te heersen. Zij zullen niet rusten voor dat in het hele maatschappelijke leven de Hongaarse taal op alle niveau's bepalend is!
De Roemenen in het land willen nu deze zaak wereldkundig maken en men heeft, door de ervaringen geleerd, weinig vertrouwen in de Hongaarse overheid..... Daarom wil men in 1892, wanneer koning Franz Joseph I 25 jaar apostolisch koning van Hongarije zal zijn, een Memorandum aanbieden. Daarmee is weer eens duidelijk dat de Roemenen wèl trouwe onderdanen van de Habsburge koning-keizer willen blijven, maar dat ze de Hongaarse [Magyaarse] autoriteiten mret hun aanspraken op hegemonie níet vertrouwen! Typerend is dat men nog steeds enige steun in Wenen zoekt, en níet in Boekarest! De PNR concentreert zich dan ook nog volledig op de situatie binnen de Habsburgse monarchie! Ondanks het feit dat de Hongaren dit soort aktiviteiten en plannen als onvaderlandslievende en gevaarlijke agitatie en propaganda beschouwen, en maatregelen eisen tegen deze "kleine groep separatisten", gebeurt er evenwel nog niets.
Of deze zogenaamd "separatistische akties" werkelijk zo gevaarlijk zijn, moet nog worden afgewacht, want tegen de heersende Magyaarse natie en haar politieke doelstellingen is al 20 jaar niets en niemand wèrkelijk bestand.
Er zijn bijvoorbeeld ook Hongaren die deze agitatie van de Roemenen en anderen vergelijken met de "separatistische agitatie" van de armzalige Ieren in die uithoek van het Verenigd Koninkrijk tegen de almachtige Britten: alleen een stelletje priesters en beroepspolitici ”houden de nationale zaak kunstmatig in leven”, en zónder hen zou die agitatie een natuurlijke dood sterven". [Knatchbull-Hugessen, II, XX, 300-329].
Voor de Hongaarse landdagverkiezingen in 1887 wordt tenslotte door de PNR een kandidaat gesteld in Karánsebes, n.l. de KuK-generaal b.d. Traian Doda, en hij wordt ook nog gekozen! Generaal Doda voelt zich echter niet in staat om als énige de belangen van de Roemenen in Hongarije te vertegenwoordigen [Wolf, 220], en hem wordt overigens n.b. al gauw het lidmaatschap van het parlement ontnomen! Men zegt dat hij "voor het moment in het kader van de constitutie zijn zetel niet kan innemen"…….
In het volgende jaar wordt Doda zelfs in Arad tot 2 jaar gevangenisstraf en een boete van 1000,- Gld. veroordeeld, naar aanleiding van een pamflet met een oproep aan de kiezers om de regeringspolitiek te veroordelen!.....
Generaal b.d. Doda wordt evenwel na een petitie aan de kroon, de keizer en koning in Wenen, toch ontslagen van rechtsvervolging, maar een andere Roemeen, Ioan Slavici, wordt wèl veroordeeld tot een jaar gevangenis, naar aanleiding van de publikatie van het "Adres" met grieven, ± 1887. Slavici vormt zeker geen uitzondering. Zeer regelmatig is er sprake van persprocessen: met name door de Roemeens-talige pers in Hongarije worden de strenge perswetten -vooral die in Zevenburgen- nogal eens "overtreden", en meer dan eens wordt zelfs beweerd dat de perswetten speciaal tegen de Roemeense bladen in Hongarije [en met name in Transylvanië] gericht zijn.
Één van degenen, die zelfs als buitenlander, de ontwikkelingen scherp volgt is de Britse consul-generaal in Budapest, sir Arthur Nicolson, [* 1849]. Hij is een zeer ervaren diplomaat, die op de ambassades in Berlijn, Peking, Constantinopel, Athene en Teheran heeft gewerkt, en van 1888 tot 1893 in Budapest verblijft. Al in 1888 ziet hij dat de Roemenen in Hongarije een wijdverbreide onvrede tonen.
Toch spreekt de Roemeense Nationale Partij in 1890 op haar 4e congres nog uit, dat alle tendenzen die een unie met Roemenië wensen, moeten worden bestreden. Wel wil de PNR een nauw verbond, b.v. een douaneunie, van de monarchie met Roemenië, maar ze wenst vooral [nog steeds] dat de Roemenen in Hongarije trouwe onderdanen en nuttige burgers van een sterke Habsburgse monarchie blijven.
Bij sommigen in het koninkrijk Roemenië, over de Karpaten, leven ook irredentistische ideëen. Hier en daar worden b.v. schoolkaarten gebruikt waarop het woongebied van de Roemenen, "Tara Romaneasca" duidelijk wordt aangegeven, zelfs tot aan de rivier de Tisza! De geografische, eeuwenoude politieke en historische grenzen, die dwars door dit Roemeense woongebied gaan, vindt men er niet op!.....
Van dit alles zijn veruit de meeste Hongaren [Magyaren] zeer zeker niet onder de indruk. Zeer velen van hen laten zich, waar het gaat om "het magyarendom", in de eerste plaats leiden door de feiten, de cijfers en de statistieken, en die cijfers wijzen duidelijk in de richting van een toenemende magyarisering, terwijl ook blijkt dat steeds meer mensen in Hongarije óók de Hongaarse taal als tweede taal kennen. Toch komen de Roemenen juist naar voren als groep, die zich nog het minst van alle wenst te assimileren aan de Magyaarse [Hongaarse] taal en staat.
Van de verschillende bevolkingsgroepen spreekt als tweede taal ook Hongaars:
1880: 1890: 1910:
Duitsers 20,2 % 25,2 % 39,8 %
Kroaten [in Hongarije] 10,3 % 17,5 % 30,8 %
Slowaken 9,5 % 12,0 % 21,4 %
Serven [in Hongarije] .. 11,0 % 16,6 %
Roethenen 5,5 % 7,4 % 14,0 %
Roemenen 5,7 % 7,0 % 12,7 %
overigen 18,6 % .. 31,4 %
Van de Hongaarstaligen spreekt 10,7 % ook Duits, 3,7 % ook Slowaaks, maar slechts 2,7 % spreekt ook Roemeens. Hieruit blijkt dus dat de vooruitzichten voor de positie van de Hongaarse taal in het land steeds gunstiger worden en dat met name Duitsers, Kroaten en Slowaken openstaan voor de toenemende culturele en maatschappelijke "magyarisering". Toch spelen deze 'problemen' slechts een marginale rol, zowel figuurlijk, psychologisch, als letterlijk, fysiek en geografisch: de niet-Magyaarse "nationaliteiten" [talen] zijn nu eenmaal -behalve de Duitse- te vinden in de bergen, in de periferie, in de marge, aan de rand van het land………
|