< Terug

10. De Oostenrijks-Hongaarse monarchie, waarin Hongarije een eigen rol
       wil blijven spelen.
Deel II, 1890 tot 1914.

10.14 Een strijdbare natie

Kan de ruim 50-jarige Hongaarse premier, graaf István Tisza de Borosjenő, nu eigenlijk tevreden zijn? Die gevaarlijke bur­ger­lijke radikalen zijn verslagen, de dreiging van vernie­tiging voor de Magyaarse natie is voorbij, heel de natie ligt machte­loos, in lethargie, aan zijn voeten. Hij geldt daarmee als de ongekroonde koning van het land, en men weet dat deze Hongaar­se minister-president veel invloed heeft op de politiek van de Monarchie als geheel. "Mijn fanatisme had sukses", zo laat hij in het parle­ment trots horen! Ook zegt hij dat hij vaak denkt: "Denk niet aan sukses, laat alles aan God over!"
De buitenwacht constateert echter, dat Tisza een machtswel­lus­teling is, die er behagen in schept om zijn tegenstanders te honen, dat hij zijn tegenstanders heeft verpletterd, en daar trots op is, dat hij een parlementair spel speelt maar van zeer onparlementaire en gewelddadige methoden gebruik maakt. Het lijkt er echter op dat Tisza onoverwinnelijk is, en bovendien de steun heeft van heel het conservatieve, gevestig­de burgerdom, van alle hogere klassen, van iedereen met een zekere invloed in Hongarije. De strijd tegen hem is hopeloos. Tisza kan maken en breken wie hij wil. In 1914 b.v. opent hij een heftige aanval op de kleine nieuwe splinterpartij, de "Radikale Partij" van Lajos Biró, Pál Szende en Károly Kern­stock. Men vraagt zich af wat Tisza bij die aanval drijft, maar waarschijnlijk is het de integriteit, de hoge moraal en het niveau van leiding van deze kleine partij.
Hij, de premier van dit grote rijk, het koninkrijk Hongarije met zijn bijna 20 miljoen inwoners, deel van een grote, eeuwenoude en eerbiedwaardige mogend­heid, gaat dan wel voortdurend in de aanval, maar voelt zichzelf en zijn kleine Magyaarse natie [er zijn nog geen 10 miljoen Hongaarssprekenden!] kennelijk tóch in de verdediging. Tegen allerlei moderne Europese tendensen, alle idealen van vrij­heid, gelijkheid en broederschap, van hervormingen en van sociale demokratie, moet en wil hij zich, desnoods alleen, óók een eeuw na de Franse revolutie nog, verdedigen. De calvinist graaf Tisza lijkt een optimist, maar is in werkelijkheid veel meer een fatalist en Realpoli­tiker.
De problemen van het land zijn en worden hiermee echter niet opgelost. Ook Tisza moet erkennen, dat b.v. de Roemenen toch een zeker gevaar voor de "nationale Magyaarse staat" blijven, en men merkt ook in Hongarije, dat de aantrekkingskracht van Praag en Belgrado op o.a. de twee miljoen Slowaakse en op de kleine 500.000 [of ruim 1 mln als men de Serviërs in Kroatië erbij telt] Servische inwo­ners -en nu zelfs ook Kroaten!- van het vaderland geleidelijk aan groter wordt.
Men weet ook wel dat deze massa's vrijwel rechteloze niet-Hongaren misschien alleen op de lange duur voor "de idee van de Hongaarse nationale staat" kunnen worden gewonnen, maar dat het "Hongarendom" [a magyarság] slechts bitter weinig Roemenen en Serviërs heeft weten te overtuigen. Er is eigenlijk geen Servische of Roemeense [of Slowaakse] politicus in Hongarije te vinden, die zich enthousi­ast vóór de politieke koers van de regering in Budapest uit­spreekt. De oppositie blijft sterk, en raakt nog meer opgewon­den, voelt zich gesterkt en aangemoedigd door de troonopvol­ger, de aartshertog Franz Ferdinand.
Met de 2,8 miljoen Roemenen in Hongarije, de grootste niet-Hongaars­sprekende "minderheid" of nationaliteit, blijft de verhouding dus moei­lijk. Het wantrouwen is diep en wederzijds, want de Roemenen hame­ren er voortdu­rend op dat zij in Honga­rije hun eigen taal en cultuur wensen te handha­ven.
Op scho­len, in het bestuur en voor de rechtbank moet het normaal zijn [wor­den!] dat men in het multinationale Hongarije z'n eigen moeder­taal ge­bruikt! Dergelijke geluiden zijn niet nieuw, maar ook niet nieuw is dat ze worden wegge­hoond door de Magyaren. Iuliu Maniu wordt b.v. voor "vuile verrader" uitge­maakt in het parle­ment, en tallo­ze incidenten, processen, gevangenisstraffen, boetes, doen zich steeds opnieuw voor.
Steeds weer wordt de Roemenen gezegd, dat ook zij belang hebben bij een sterk Hongarije, bij een sterke Monarchie, om zo tegen de Slavische volken, en in het bijzonder tegenover Rusland sterk te staan. Dat is ook de reden voor het formele bondge­nootschap van het koninkrijk Roemenië met Duitsland en de monarchie, maar m.n. in Budapest heeft men geen begrip voor de wrevel van Roemenen over de Magyaarse politiek.
Men wijst er in Budapest ook op dat de Roemenen in Hongarije het zelfs beter hebben dan hun broeders in het ko­ninkrijk Roemenië, het Regat. In Hongarije zijn minder analfa­beten onder de Roemeense bevolking, de armoede is er minder groot. Ook wijst men er graag op, dat de grote boerenopstand in maart 1907 in Roemenië met harde hand wordt neergeslagen! De Roemenen in Hongarije mogen met andere woorden wel dankbaar zijn, dat zulke toestanden niet in Hongarije heersen. "De Roemenen in Honga­rije mogen zich gelukkig prijzen in Hongarije te wonen en niet in Roemenië, waar de boerenopstand de hele boel in vuur en vlam zet", aldus de Budapesti Hírlap, het blad van de al eerder genoemde magyaarse [en joodse] chauvinist Jenő Rákosi, in 1907.
Elk Roemeens protest tegen de situa­tie in Hongarije is dus ongerechtvaardigd. De Wet Apponyi van 1907 zal het onder­wijs in Hongarije ook nog verbeteren, en vergele­ken met Roeme­nië slaat Hongarije inderdaad nog een goed figuur: op de 7 miljoen inwoners van het Regat zijn er 1907/08 247.000 leer­lin­gen van lagere scholen, op de 3 mln. Roemenen in Honga­rije zijn er in 1906/07 224.000, van wie er 189.000 op Roe­meense scholen [d.w.z. met enkele urren onderwijs in de Roemeense moedertaal] gaan. Het analfabetisme onder de Roemenen in Hongarije neemt ook af, van 1890: 86 % tot 1900: 80 %, en in 1910: 72 %.....
Dit alles maakt op de Roemeense politici in Hongarije echter niet veel indruk. Van de Magyaarse nationale staat verwachten ze niet veel meer. Ze hebben hun contacten met de troonopvol­ger en ook in Roemenië zelf. Van irredentisme is nog weinig sprake, ze blijven geloven in een gedemokratiseerd en gefede­reerd Oostenrijk, maar ze zien de Magyaarse nationale staat Hongarije dan toch als een obsta­kel. Deze Roemenen uit Hongarije putten bijvoorbeeld moed uit de houding van de toekomstige vorst, Franz Ferdinand, die duide­lijk anti-Hongaars is; hij maakt de Magyaarse leiders uit voor canaille, verraders, onverbeterlijke Hunnen. Met zijn ontkenning van de voorrechten der Magyaren zet hij dus de Ausgleich van 1867, de basis voor de hele monarchie, op zijn kop, en dat kan nog wel eens levensgevaarlijk worden. De Roemeense leiders hebben ook nooit de contacten met hun eigen achterban verloren, en blijven -ook als intellektueel, als onder­nemer, notaris, advo­kaat- solidair met hun eigen volk, met hun ker­ken, met de plat­telandsbevolking.
Ze wijzen er bovendien op, dat het aantal Roemeense scholen afneemt, van 1907 tot 1912 van 2.975 tot 2.635, dat het aantal Roemeense leerkrachten afneemt van 3.086 tot 2.767, dat er van de bijna 200 middelba­re scholen in Hongarije slechts een handvol [4] Roemeenstalig is, enz. enz. Het aantal leerlingen van Roemeense scholen loopt terug van 189.000 tot 171.000 [1906-10], terwijl het aantal Roemeense leerlingen op Hongaar­se scholen toeneemt.
Van de Roemeense kinderen gaat in 1906/07 ruim 15 % naar een [Hongaarse] staatsschool, in 1910/11 bijna 25 %! Juist door de schoolpolitiek raakt de sfeer tussen Roemenen en Hongaren verder bedorven, en de Roemeense bis­schoppen, zowel orthodoxe als geünieerde, proberen de geest van verzet levend te houden, maar er is eigenlijk geen sprake van een magyari­sering der Roemenen in Hongarije!

top

Vaida Voevod stelt in een artikel in de "ősterreichische Rundschau" in januari 1913 vast dat de heerschappij van de Magyaren in Hongarije en van de Duitsers in Oostenrijk de wortel van alle kwaad in de monarchie is. De idee van een Daco-Roemeense staat tot aan de Tisza [rivier] acht hij even­wel bor­relpraat! Bovendien vindt hij dat Tisza, de ongekroonde koning van Hongarije, niet bezig is met het instand houden van de monarchie maar alleen met het instand houden van de heer­schap­pij van de lage adel en de oligarchie over de minder­waar­dige rassen in Hongarije!
Tussen het koninkrijk Roemenië en Hongarije is de verhouding ook slecht te noemen. Zo suggereert de Roemeense minister van oorlog, Fili­pescu, dat, wanneer Transylvanië bij het ko­ninkrijk Roeme­nië komt, dat koninkrijk best met de Donaumonar­chie kan samen­gaan, maar dat wekt natuurlijk de woede van de Hongaren op....
Openlijk wordt ook wel eens gesuggereerd dat Transylvanië veroverd zou kunnen worden, maar dat dat Roemenië’s militaire krachten nog te boven gaat... Voorlopig zal men in Boekarest dus nog rekening houden met een sterke Donaumonarchie. Roemenië heeft ook belang bij een sterk Oostenrijk, aldus Popovici in 1906, en ”dat sluit de annexa­tie van Transylvanië bij voorbaat uit”. Zo'n annexatie is pas mogelijk bij een débacle van Oostenrijk, maar dát zal volgens Popovici "met wiskundige zekerheid" binnen enkele tientallen jaren leiden tot ”de ondergang van Roemenië in de Russische zee”. Van tragiek en van belang is de voorspelling van Aurel Popovici uit 1906, zeker achteraf, niet ontbloot, maar óók Popovici ziet Honga­rije met z'n idee van "nationale staat" als een obstakel, dat de monarchie op de rotsen van de vernieti­ging drijft....
In 1913 en 1914 worden er nieuwe contacten gelegd tussen de monarchie en Roemenië. In november 1913 wordt graaf Ottokar Czernin [1872-1932] benoemd tot gezant van de monarchie in Boekarest. Hij is een vertrouweling van Franz Ferdinand, en heeft evenals hij sympathie voor de Roemenen [in Honga­rije], maar hij hoopt toch op verzoening tussen de monarchie [met name Honga­rije] en Roeme­nië. Hij moet als gezant o.a. nagaan hoe groot de Roemeense vrees voor Rus­land nog is, en of het voor de monar­chie nog mogelijk is om de gunst van Roemenië te herwinnen. Maar weldra hoort Czernin van de Roe­meense koning Carol, dat z'n land wel nooit samen met de Donaumonar­chie zal kunnen strijden, tenzij Wenen iets doet ten bate van de Roemenen in Hongarije! Hij rappor­teert dan ook naar Wenen, dat de onver­zoenlijke houding van Hongarije een zeer slechte invloed heeft, maar het blijkt ook nú hoe groot Tisza's invloed in de Oosten­rijks-Hon­gaarse Monarchie is.
De benoeming van Czernin wordt in het Hongaarse parlement scherp aangevoch­ten, maar Tisza neemt het voor Czernin op: ook de Hongaarse premier is voor een détente met Roemenië! In dezelfde maanden heeft hij al geheime contac­ten opgenomen met Roemeens politici van de R.N.P. in Hongarije, en onderhan­delt vanaf oktober 1913 tot febru­ari 1914 met hen. In de Roemenen en hun aanspraken ziet Tisza n.l. het enige echte gevaar voor Hongarije.
Het wordt Tisza nu ook duidelijk [alsof het dat nog niet was!] wat de Roemenen in Hongarije verlan­gen: algemeen kiesrecht, erkenning van de Roemeense taal op scho­len, benoeming van Roemeense rechters, meer vrijheid voor de Roemeense pers en vergaderingen, subsidie voor Roe­meense economische aktivitei­ten. Voor Tisza is dit echter niet aan­vaardbaar, want concessies in deze zin zouden het idee van de "magyar nemzeti állam", de Hongaarse natio­nale staat, ondermij­nen. De Roemenen weigeren echter de voorstellen van Tisza te aanvaar­den en de onderhandelingen worden in februari 1914 afgebroken. De Roemeenstalige krant Romanul in Arad schrijft dan: "Tisza maakt zichzelf of anderen iets wijs. De [3 miljoen] Roemenen van Hongarije en Zevenburgen zullen nooit ter kennis nemen dat de Magyaren in Hongarije nu eenmaal het meest vooraanstaand zijn, en dat de Hongaarse nationale staat nu eenmaal een gegeven is. Veel­eer zullen ze voor gelijke rechten der nationaliteiten in Hongarije strijden tot het uiterste. Een compromis [van de Magyaren] met de nationaliteiten kan alleen op deze basis worden bereikt."
Voor vele Magyaren zijn de Roemenen bovendien een soort minder­waardige mensen, zonder historie van betekenis, zonder histo­rische staat, arm en onderontwikkeld, oosters, Byzan­tijns, een volk van arme boeren en herders, maar deze kwalificatie geldt wezenlijk voor veruit de meeste niet-Magyaarse inwoners van het land. Een uitzondering maakt men dan wel voor de 2 miljoen Duitsers en soms ook wel voor de Serviërs die men dan toch wel beschouwt als dappere en hardnekkige strijders.
Maar Tisza blijft zonder meer van mening dat hij op deze wensen naar meer vrijheid niet kan ingaan, en hij is er bovendien van overtuigd, dat -àls hij conces­sies zou doen- het verlangen om Transylvanië in te lijven bij Roemenië alleen maar sterker zou worden. "De verovering van Transylvanië blijft altijd het grootste lokaas voor Roemenië", aldus Tisza. Tegenover de koning-keizer verklaart Tisza nog op 15 maart 1914: "Voor Oostenrijk-Hongarije blijft de situatie moeilijk, tenzij we de steun van Duitsland hebben"...
Het is duidelijk dat de Hongaarse regering nooit de grieven van haar Roemeense onderdanen zal kunnen wegnemen, tenzij ze de fundamenten van haar eigen politiek van enkele decennia verloochent.
Het feit dat de Hongaarse [Magyaarse] bureaukratie, het bestuur en de rechtspraak en een zeer groot deel van het onderwijs voor de niet-Magyaren gesloten blijft, betekent op den duur echter dat bijvoorbeeld Roemeenstalige intellektuelen hun heil blijven zoeken bij hun eigen mensen, en in vrije beroepen zoals advokaat of arts, aktief zullen blijven. Er zal op den duur een klasse van Slowaakse, Servische en Roemeense intellektuelen komen, die door de toenemende welstand onafhan­kelijker en economisch sterker zal staan dan de Hongaarse, aldus de historicus Gyula Szekfü, maar ”deze klasse zal vijandig blijven staan tegenover de idee van de Hongaarse nationale staat en het heersende bestel”.

Het vanaf 1908 verschijnende literaire blad 'Nyugat' [Westen]

top

Aan de ene kant blijft het irredentisme van de Roemenen sluimeren, aan de andere kant blijft bij enkele Roemeense politici, evenals bij hun kerkelijke leiders, ook de hoop op een vernieuwd, federaal Oostenrijk bestaan. Zij keren zich niet tegen de Habsburgse monarchie, maar van de Hongaarse regering verwacht eigenlijk geen enkele Roemeen meer iets, en dat is niets nieuws na ruim 40 jaar.
Intussen is de geest van afscheiding in Transyl­vanië eigenlijk al zo sterk geworden dat men merkt dat de Hongaarse Roemenen nog meer nationalistisch zijn dan hun broeders in Roemenië. Tallo­ze afgestudeerde Roemenen uit Hongarije, zowel in Wenen als in Roemenië zelf, houden de geest van verzet tegen het Magyaarse nationalistische Hongarije wakker. Ook de organisatie ASTRA, de Transylvaanse Associatie voor Roemeense literatuur en volkscultuur, blijft aktief.
Zij wordt door de Hongaarse auto­riteiten be­schouwd als de meest gevaar­lijke Roemeense instel­ling. Overal houdt ze bij­eenkomsten en con­gressen, organiseert tentoonstellingen en bibliotheken, geeft stipendia, en heeft nauwe contacten met Roemeense intel­lektue­len in het Regat. "Onder de dekmantel van cultuur wordt door de ASTRA aan de idee van de Magyaarse staat de oorlog verklaard", aldus auto­riteiten in Budapest. Ook de Liga voor de Culturele Een­heid van de Roeme­nen blijft o.l.v. prof. Nicolae Iorga zeer aktief, ook op politiek terrein. Zelfs in West-Europa heeft ze afde­lin­gen, waar b.v. lezin­gen en persconferenties worden gegeven.
Het aantal Roemeense banken en kredietinstellingen, land­bouwcoőperaties en verzekeringsmaatschappijen neemt in Honga­rije intussen ook voortdu­rend toe. Van 1908 tot 1913 kopen Roeme­nen in Hongarije in totaal 166­.000 juk land op, en voor de Hon­gaar­se regering is ook dít onrustba­rend, hoewel dit alles zich nog op bescheiden schaal afspeelt. Bovendien heeft de haat tegen Hongarije in het Regat groten­deels de diepgewortelde vrees voor Rusland al vervangen. De K.u.K.-gezant in Boekarest, von Aerenthal, had hiervoor al ge­waar­schuwd, en het lijkt dus steeds meer aantrekkelijk voor Roemenië om Transylvanië van een zwakke Donaumonarchie in handen te krijgen dan dat men ooit Bessarabië van Rusland zou krijgen...
Toch blijft er bij sommige Roemeense politici hoop bestaan: "Wij hebben de diepe overtuiging dat we onze cultuur en vooruitgang hebben te danken aan het Huis Habsburg, en we realiseren ons dat de politieke strijd tussen Magyaren en Roemenen slechts als een broedertwist beschouwd kan worden, dit temeer vanwege het gevaar dat ons beiden bedreigt, n.l. de vernietiging door Rusland, en dat onze beide volken aaneengesmeed worden door onverbrekelijke banden van vitale belan­gen, nu en voor altijd", aldus Alexandru Vaida Voevod.
Voor hem en andere Roemeense politici is duidelijk dat het belang van alle kleine volken, gelegen tussen het machtige Duitse en Russische rijk in, gediend is met het voortbestaan van de Habsburgse monarchie, die ze dus als historische nood­zaak beschouwen. Van irredentisme is dus slechts in zoverre sprake, dat men onder het Magyaarse juk vandaan wil, maar wél binnen de monarchie wenst te blijven. De grieven van de Roemenen tegen de 'dwarse, eigenzinnige' Magyaren worden echter niet weggenomen. Ze worden integendeel nog eens onder­streept door Aurel Lazar [van de Roemeense Nationale Partij] in een rede in Nagyvárad [Grosswardein, tgw. Oradea] in april 1914, waar hij opnieuw de Roemeense grieven naar voren brengt. De kloof tussen Magyaren en Roemenen is nooit zo groot ge­weest.... Ook enkele ontmoetingen zijn in dit verband van belang n.l. die van de Russische tsaar Nikolaas II met de Roemeense ko­ning, een gelegenheid voor de beide ministers van buiten­landse zaken, Sazonov en Bratianu, om [in het geheim] op 14 juni 1914 zelfs een reisje over de grens naar het Hongaarse Transyl­vanië te maken.
"It provoked shrill outcries in the Magyar press", en ook Tisza protes­teert hiertegen heftig: Rusland schijnt dus belang bij het gebied te hebben.... Kort tevoren heeft de Roemeense kroon­prins Ferdinand drie weken lang Rusland bezocht, en Sazonov heeft intussen n.b. in het geheim aan Roemenië Transylva­nië beloofd, als het zich met Rusland mocht verbinden..….
Hij komt ook in St. Petersburg terug met de overtuiging dat Roemenië -mocht er een oorlog tussen Oostenrijk en Rusland komen- de kant zal kiezen van degene die de overwinning zal behalen en bovendien zal kiezen voor degene die de meeste territoriale concessies aan Roemenië zal beloven. Ook de Duitse keizer Wilhem II en de Oostenrijkse troonop­vol­ger aartshertog Franz Ferdinand, die het goed met elkaar kunnen vinden, ontmoeten elkaar op diens kasteel Konopiste in Bohemen. Beiden verklaren dat "de dikta­toriale maatregelen van Tisza en de slechte behandeling van  de niet-Magyaren in Hongarije scherp worden afgekeurd". Honga­rije en z'n premier vormen dus in de zomer van 1914 een obsta­kel in de verhouding van Oostenrijk-Hongarije tot Servië en Roemenië, maar de nieuwe richting van de Roemeense politiek is, zo meent men in Berlijn te weten, vooral te wijten aan de behandeling van de ruim 2,8 miljoen Roemenen door Hongarije.
De Hongaarse premier is er ook nog steeds van overtuigd dat invoering van algemeen kiesrecht, zoals in Oostenrijk, de deur openzet voor nog meer rassenhaat en jaloezie. En Tisza lijkt nog gelijk te krijgen ook: in de Oostenrijkse Reichsrat is het aantal partijen groter dan ooit, de nationale tegenstellingen groeien alleen maar, en het blijkt dat de meeste kiezers aan hun eigen 'nationale' partijen de voorkeur geven!
Ook na de invoering van algemeen kiesrecht is er in Oosten­rijk dus niets opgelost. De haat tussen b.v. Tsjechen de Duitsers, en tussen Polen en Ukraïners neemt alleen maar toe. Voor Tisza is het duidelijk: Hongarije moet deze weg nooit opgaan!  Integendeel: Wanneer onverhoopt Franz Ferdinand aan de macht komt moet Hongarije sterk staan.
"Als de Magyaren politieke zelfmoord begaan door met open ogen in een val te lopen, die voor hen is opgezet, zal dat een groot ongeluk voor Europa betekenen", aldus Tisza... Hij blijft dus van mening dat Hongarije níet met de geest van de tijd moet meegaan, en ook híj bedoelt wellicht [natuurlijk!] dat de Hongaarse [Magyaarse] staat eerst en vooral een geheel nationale Magyaarse staat moet zijn, vóór dat er ooit sprake kan zijn van verdere hervormingen.

top

In 1913 verklaart hij, de stoere en stugge, autoritaire calvinist, nog -heel typerend-: "Ik zou mijzelf eerder 100 maal laten verpletteren door de omstan­dig­heden, dan het verwijt van laksheid of lafhartig­heid op mijn geweten te laden".
Willens en wetens zal graaf Tisza de strijd voor zijn Magy­aarse natie aanbinden met de vele vijan­den die hij meent te kennen. Tisza gelooft ook heilig in zijn persoonlijke roeping om de Habsburgse Monarchie in takt te houden, en dat kan alleen als Hongarije intern standvastig blijft en de door hem uitgezette koers handhaaft.
In een persoonlijke brief aan de K.u.K.-minister van financiën en bestuurder van Bosnië-Hercegovina van 1903 tot 1912, de Hongaar István Burián von Rajecz [bij Pozsony/Pressburg, 1851 – Wenen, 1922] schrijft hij: "De Hon­gaarse natie kan geen afstand doen van haar recht om op gelij­ke voet met andere naties, verenigd onder de scepter van de ge­meenschappelijke soeverein, te staan, en zij kan niet toe­staan in een positie te worden geplaatst dat ze door anderen overstemd kan worden. Zij kan de constitutionele rechten, die ze ten koste van eeuwen gevuld met bloedige strijd, heeft verworven, niet overdragen, en ze kan ook niet toestaan dat ze tot de status van een provincie in een vergroot rijk, dat het hoogste gezag uitoefent, wordt vernederd". Met andere woorden: dit is een oorlogsverklaring aan iedereen die de status van Hongarije [zoals dat land die al sinds ruim veertig jaar kent] aanvalt, zoals b.v. de troonopvolger zelf! Ook is alle gepraat over een soort trialisme, een derde partner in de monarchie, een aparte status voor b.v. de Zuid­-Slavische gebie­den, voor Tisza volstrekt uit den boze. Dat de Hongaarse regering voet bij stuk houdt, en niet van concessies aan b.v. de "nationaliteiten" [de niet-Magyaren] wil weten, blijkt ook uit een kerkelijke kwestie uit 1912.
In juni van dat jaar verschijnt namelijk de pauselijke bul "Chr­isti Fideles". Er wordt nu een apart bisdom Hajdúdorog opge­richt voor Hon­gaarssprekende Gri­eks-katholie­ken, intussen ongeveer 250.000 mensen in het noordoosten van Hongarije. In dit land vallen de Grieks-katho­lieken n.l. sinds het ontstaan van deze kerk in de 17e eeuw onder jurisdik­tie van de Rooms-katholieke kerk, dus onder de paus. Verscheidene Hongaarse akties ­voor een apart bisdom dat er speciaal moet komen voor de Hongaarstalige grieks-katholieken, zijn jarenlang ge­voerd, en eindelijk heeft de paus gehoor gegeven aan het verzoek van deze gelovigen. Men heeft in Rome zolang geaar­zeld, omdat men, als zij hun zin zouden krijgen, een prece­dent zou scheppen. Rome moet niet veel hebben van nationale kerken, en de keizer en het hof in Wenen zijn er ook tegen. Een eigen Hongaarse nationale "Grieks-katholieke kerk" [= bisdom] is -naast de al bestaande Roemeense en Rutheense- eigenlijk uit den boze. Overigens beschouwen zeer vele grieks-katholieke geeste­lijken zich al vele jaren lang als deel der Ma­gyaarse natie, en zijn geassimi­leerd: de liturgische Slavische taal wordt alleen voor de kerkelijke ritus in het kerkgebouw gebruikt, verder spreekt men naar buiten, in het maatschappe­lijk verkeer, Hon­gaars. Bovendien worden deze geestelijken door de Hongaarse staat betaald en ze zijn in de Hongaarse taal opgeleid. De kwestie is deste meer van belang, omdat er niet alleen door de Magyaarse natie aan de grotendeels zeer arme en anal­fabetische boerenbevolking van Ukraïnse [Rutheense] grieks-katholieke gelovigen wordt "getro­kken", maar sinds het begin van de twintigste eeuw is er óók sprake van aktiviteiten van Russi­sche Orthodoxe popes in dit gebied, die met steun van de Russi­sche tsaar en zijn regering in dit sterk achtergebleven grensgebied in de Karpaten bezig zijn.
Het lijkt er veel op dat zij enig sukses hebben bij hun pogingen om de Ukraïnse broeders over te halen om tot het oude orthodoxe geloof der Slavische vaderen terug te keren; voor de gewone gelovi­gen bestaat er n.b. geen onder­scheid tussen de "pravo­slavische", de ortho­doxe, en de zgn. Grieks-katholieke litur­gie.
Alleen in het leven van de pries­ters is het verschil duide­lijk: de grieks-katholieke geeste­lijken zijn in het westen, in de monarchie, opgeleid, spreken vaak ook Hongaars [en lezen alleen die taal!], worden als katholiek beschouwd, zijn rijker en meer ontwik­keld. Het enige duidelijke onderscheid met de rooms-katholieke geestelij­ken is, dat de griekse getrouwd kunnen zijn. Pas in de emigratie, in Noord-Amerika, voelt men zich vaak ineens weer Oosters, byzantijns, Slavisch en orthodox. Velen keren echter na een paar jaren naar Hongarije terug, en zo ontstaat er ook in de ziel van vele Ukraïners in het achterge­bleven Noordoost-Hongarije een soort schisma.
De teruggekeerde emigranten zijn zich pas in Amerika bewust geworden van een grote Ukraïnse natie en van een demokratische geest. Zij zijn zich dán ook pas bewust van de onderdrukkende methoden en het feodale systeem van Hongarije, en stellen zich kritisch op tegenover de autoriteiten. Eenmaal terug in Hongarije moet men a.h.w. dus kiezen: Men wenst een welis­waar meer welvarend, Ma­gyaars, westers en moderner, maar geassimileerd leven met enig materieel perspek­tief, wat meer geld en een lap grond, óf men wenst een leven met behoud van de oude tradi­ties, de Slavi­sche ziel, het oude en ware geloof [= de o­rthodoxie], de cyrilli­sche letters en de oude ortho­doxe kalender, de byzan­tijnse waarden, het oosten.

top

Een commissaris van de minister heeft in 1898 al eens heel treffend gezegd: "A rutén kérdés ma előszőr gyomor-kérdés, s csak másodsorban nemzetiségi kérdés" [De Ukraïnse kwestie is tegen­woordig in de eerste plaats een kwestie van de maag, en pas daarná een nationaliteitenkwestie]. Vele Ukraïners ["Ruszinok"] raken of zijn dus al sterk beïnvloed door de Magyaarse maat­schap­pij, waarin men immers vooruit kan ko­men, waar meer aanzien en geld is te vinden, waar als het ware de toekomst ligt, en waarvan boven­dien hun eigen popes [een deel van] hun inkomsten krijgen! Men maakt het dus zichzelf met neigingen tot of de overgang naar de Russische ortho­doxie en het vasthouden aan het oosten, aan het isole­ment, de oude tradities, enz. alleen maar moei­lijk. De "schis­ma-beweging" blijft echter, zeker niet in de laatste plaats door Russisch geld en mensen, bestaan.
Na een jarenlange strijd worden pas in 1912 75 paro­chies met [voor een deel] de Hon­gaarse taal in het noordoosten van Hongarije losge­maakt van de [vooral Roe­meense en Roetheen­se of Ukraïnse] Byzantijn­se "Geünieer­de kerk", onder leiding van een Hon­gaarsta­lige vica­ris-gene­raal. De zetel Hajdúdorog ligt overigens in de Grote Hon­gaarse Laagvlakte, midden in Hon­gaarstalig gebied. Het gebruik van de cyril­lische letters zal door Latijnse worden ver­van­gen. De Hongaarse taal mag, naast de oud-Slavi­sche, worden gebruikt in de liturgie. Naar schatting gaat het in het nieuwe bisdom om 184.000 Hon­gaars­sprekenden en 32.000 Roe­theenssprekenden.
Hevige Roe­meense protes­ten volgen ech­ter. Deze ontwikke­ling wordt gezien als een gevolg van de regeringspolitiek die via aller­lei middelen het gebruik van de officiële Hongaarse taal bevor­dert. Er volgt dan ook een heftige polemiek met Roemeensta­lige tegenstanders ervan, die fel hebben geprotestee­rd, o.a. de Roemeense Nationale Par­tij, de Orthodoxe kerk en de Roemeense Grieks-katho­lie­ken. In Gyula­fehérvár [Karlsburg, tgw. Alba Iulia] vindt op 29 mei 1912 een demonstratie van 35.000 mensen plaats…… Een hiermee verwante zaak vormt het proces in 1914 te Szatmár­ Németi [tgw. Satu Mare]. De vicaris van het nieuwe bisdom Hajdúdorog is samen met twee ande­ren namelijk gedood bij ontploffing van een bom in een pakje, en de daders weten te ontkomen. Maar als gevolg hiervan worden een pater Mure­sianu en 14 paro­chianen veroor­deeld tot gevange­nis­straf, "omdat ze het gebruik van de Hon­gaar­se taal in de eredienst hebben geschon­den". De kerkelijke zaken gaan in dit deel van Hongarije namelijk zeer nauw samen met politieke en nationale. Men merkt bovendien een zekere [enorme] achterdocht bij de autoriteiten, die vrezen dat "het buitenland", zeg maar: de Russische tsaar, achter deze aansla­gen zit. 
Een ander "monsterproces", het zgn. "Russofielenproces" in Márama­rosszi­get [tgw. Sighetul Marmatiei] vindt plaats van december 1913 tot maart 1914. Hier worden 32 Roetheense boe­ren als "pro-Russische agitato­ren" veroor­deeld wegens pansla­vistische akti­viteiten en sepa­ra­tis­me tot samen bijna 40 jaar. Ook hier geldt: Men ver­moedt dat Rusland er­achter zit. ”Rus­sische financi­ële steun voor agitatie onder de Roethe­nen in Hongarije" bete­kent immers voor Hongarije buitengewoon gevaarlijk, onder­mijnend en onvaderlands­lie­vend gedrag.
Er gaan namelijk heel wat Roet­he­nen over tot de ortho­doxie, en men meent wel zeker te weten, dat Russi­sche propaganda en financiële steun vanuit Rusland hierachter zitten. Toch lijken ook in dit geval de Magyaren overdreven angstig te reageren op akties van niet-Magyaren. In 1910 is immers van de Roet­henen [Rus­zinok] nog 77 % anal­fabeet, en nog 97 % van hen behoort tot de geü­nieerde of grieks-katholieke kerk. De magyarisering is, zo lijkt het, bijna tot een obsessie voor de leiden­de kringen in Hongarije geworden, en de zwakste groepen, de Slowaken en Roethenen worden daarbij als eersten 'gebrui­kt'.
Ook de ontwikkelingen bij Serviërs en Kroaten sedert 1903/05 stemmen Hongaarse kringen echter zeker niet tot gerustheid.  Er is hier immers sprake van steeds duidelij­ker eensgezindheid van alle Zuid-Slavische inwo­ners van de Habsburgse Monarchie. Talloze demonstraties van met name jongeren en studenten, in Zagreb, in Belgrado en in  andere steden maken steeds opnieuw duidelijk dat vele Serviërs, Kroaten en Slovenen een héél andere, nieuwe, staat wensen dan de bestaande "Donaumonarchie", waarin ze slechts een ondergeschikte plaats innemen.
Alle Zuid-Slavische gebieden zouden moeten worden verenigd tot een derde partner in de monarchie, maar juist hierop wensen Wenen en Budapest niet in te gaan. Met name Hongarije wenst geen derde partner binnen de monarchie! Omdat dus voor Kroaten en Serviërs binnen de monarchie geen verandering van de huidige toestand is te verwach­ten, hebben velen van hen zich al afge­keerd van de beide hoofdsteden van de monarchie, en kijken bijvoorbeeld naar Belgrado.
Misschien kan het koninkrijk Servië voor de Zuid-Sla­ven ooit als voor­beeld dienen, als een kern van een nieuwe Zuid-Sla­vische staat, van een federatie, zoals een halve eeuw eerder Sardinië-Piemont het voorbeeld was voor Italië, en voor sommigen staat overigens al vast, dat de macht van de Donaumonar­chie evenals die van het Ottomaanse Rijk van de Turken ten dode is opgeschreven……….
Door de voortdurende onrust in alle staten op de Balkan, de verschillende oorlogen onderling, de vele grensverande-rin­gen, de talloze "historische" aanspraken op andermans gebied, de pogingen van Turkije en ook van Oostenrijk om hun macht te herstellen en zelfs uit te breiden, de pogingen van Rusland en van b.v. Engeland om hier invloed te krijgen, is het voor heel Europa wel zeker dat de zogenaamde "Balkankwestie" nog lang niet is opgelost.
Niemand is tevreden, en de spanningen blijven zeer groot. De onderlinge verhoudingen zijn vaak slecht. De Balkan blijft als “kruitvat van Europa” gisten. Het Turkse rijk bestaat immers nog, evenals de Habs­burgse monarchie.
Ook in Hongarije is men zich dit alles wel bewust, maar men troost zich met de gedachte dat de spanningen zich toch vooral over de grenzen voordoen, ten zuiden van de Donau, buiten de landen van de Heilige Kroon van St. Stephanus. Veel ver­band met de situatie der Serviërs in Zuid-Hongarij­e, die in de eerste plaats welvarend zijn, een hechte gemeenschap vormen, en tevreden lijken, kan niemand zien. Er zijn nauwe­lijks Serviërs in Hongarije te vinden die met jaloersheid kijken naar het koninkrijk Servië, dat immers veel kleiner, armer, onrustiger, en veel minder ontwikkeld is dan Hongarije!
De Kroaten lijken eveneens tevreden te stellen, zodra men hun autonome status, verleend in 1868 bij de Nagodba, zou respek­teren. Ondanks het bestaan van de nieuwe "Servokroatische Coalitie" van 1905 mag men toch aannemen dat dit slechts een gelegenheidsverbond tegen de Hongaren is. De westerse, rooms-katholieke Kroaten leven al eeuwen in de Habsburgse monarchie, en niets wijst erop dat ze zich daarvan echt willen losmaken. Nooit in het verleden is er sprake geweest van een politieke, een culturele, een godsdienstige of  een economische band tussen Kroaten en Serviërs. Wanneer de Hongaarse regering zich niet meer direkt zou be­moeien met de eigen zaken van de Kroa­ten, van het ko­ninkrijk Kroatië-Slavonië, zou men in dit gebied stellig tevreden zijn. Dat is evenwel nog lang niet het geval!

De vergaderzaal van het parlement, waar het wel eens tot ernstige incidenten kwam!

top