|
11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919
11.1 De Eerste Wereldoorlog breekt uit, het jaar 1914
Zoals algemeen bekend loopt het bezoek van de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger aartshertog Franz Ferdinand [* 1864] met zijn vrouw, aartshertogin Sophie von Hohenberg, geb. Chotek, aan de Bosnische hoofdstad Sarajevo op 28 juni 1914, hun veertiende trouwdag, ter gelegenheid van militaire oefeningen, uit op een drama. Beiden worden bij een aanslag -de zesde in een stuntelige serie- dodelijk getroffen, en de dader, Gavrilo Princip, een 19-jarige gymnasiast en Bosnisch-Servische nationalist, wordt daarna gearresteerd.
Onderzoek wijst al gauw uit, dat Princip en een aantal handlangers, die eveneens gereed hebben gestaan om het vorstelijk paar te vermoorden, leden zijn van Mlada Bosna, een geheime organisatie van jonge Servisch-Bosnische nationalistische revolutionairen, die de steun heeft van Servië, en die bedoeld is om de groot-Servische gedachte uit te dragen. Ook heeft Princip in het geheim medewerking gehad van hoge Servische ambtenaren en militairen.
De bommen en revolvers zijn immers afkomstig van de geheime "Zwarte Hand", Crna Ruka, een Servische organisatie van officieren, waarvan de leider, overste Dragutin Dimitrijevic [”Apis”], chef van de inlichtingendienst van de Servische generale staf, in Belgrado -samen met de Russische militaire attaché, die hem waarschijnlijk ook betaalde ten bate van Zuid-Slavische propaganda in de monarchie - één en ander heeft voorbereid. Bovendien geldt de Oostenrijkse macht [bezetting] van Bosnië sinds 1878 voor alle Servische nationalisten als zonder meer verwerpelijk en de aartshertog wordt gezien als de personificatie hiervan, o.a. omdat hij wel kansen zag om de Zuid-Slaven nauwer aan de monarchie te binden en daarmee aan Servië alle kansen te ontnemen…. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 1, 138] De fatale bom is afkomstig uit een arsenaal in Kragujevac, midden in Servië en men acht in Wenen al vrij snel het koninkrijk Servië dus medeplichtig. Regelrechte medeplichtigheid van de Servische regering kan echter níet worden bewezen!
Princip en zijn makkers hebben vooral de datum van de Oostenrijkse militaire manoeuvres in Sarajevo op 28 juni [waarbij de aartshertog aanwezig zal zijn!] opgevat als een regelrechte provokatie van de Zuid-Slavische vrijheid: juist op die datum is het 525 jaar geleden, dat de Servische veldslag tegen de Turken op Kosovo Polje, het Merelveld, heeft plaatsgevonden, een symbool van de eeuwen knechtschap die dan beginnen……
Men beschouwt de aanwezigheid, het feestelijke vertoon van de Oostenrijkse kroonprins, Inspekteur-generaal van het K.u.K.-leger, in Bosnië dus als symbool van buitenlandse bezetting als grievend, en die Oostenrijks-Hongaarse provokatie vraagt als het ware om een reaktie.
In Hongarije wordt, evenals in Oostenrijk, natuurlijk openbare rouw bedreven, en ook is ’men’ woedend over deze terreurdaad. Toch is er bij heel wat Hongaren iets van heimelijke vreugde te bespeuren over de dood van iemand, die zich als troonopvolger van Hongarije tenslotte nooit in gunstige zin over zijn toekomstige koninkrijk en haar bestuur heeft uitgelaten, en vooraanstaande Hongaren geven openlijk en taktloos uiting aan hun vreugde. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 1, 130]. Bovendien zit er voor de autoriteiten in Wenen en Budapest ook nog een andere kant aan de zaak: de aartshertog lijkt vastbesloten te zijn geweest om althans in Sarajevo zijn vrouw, die in Wenen aan het hof, en door de keizer en koning zelf vanaf het eerste moment tot de laatste dag al veertien jaren is geboycot en nooit is erkend, aan het publiek te tonen als toekomstige vorstin…. Precies op 28 juni 1900 moest Franz Ferdinand diep in het stof kruipen ten overstaan van alle aartshertogen van het Huis Habsburg!…
Kenmerkend zijn wat dit betreft ook de woorden van de eerder genoemde graaf László Szögyény-Marich [1861-1916], de Oostenrijks-Hongaarse ambassadeur in Berlijn, een door en door loyale dienaar van het Habsburgse Huis, de zoon van een ridder van het Gulden Vlies en zelf ook ridder van het Gulden Vlies, die hij uitsprak toen de vml. Duitse rijkskanselier Von Bülow hem wilde condoleren, n.l. dat hij als christen en als Hongaars edelman het noodlot van de aartshertog en zijn edele gemalin betreurde en beweende, maar dat hij politiek gezien de dood van de troonopvolger als een “genadige beschikking van de goddelijke voorzienigheid” beschouwde. Het hartstochtelijke karakter van de aartshertog, zijn haat tegen de Magyaren, zijn blinde voorliefde voor Tsjechen en Zuid-Slaven en zijn onverdreven klerikalisme hadden tot enrstige rampen, misschien wel tot een burgeroorlog kunnen leiden….
Ook keizer en koning Franz Joseph lijkt niet erg bedroefd. ”Alle berichten uit Wenen meldden eensgezind dat de diepe afkeer van de keizer jegens zijn neef en erfgenaam bij diens einde op bijna wrede wijze aan de dag getreden was…. De keizer had niets nagelaten om de nagedachtenis van de aartshertog en vooral van diens door de oude heer gehate morganatische gemalin ongunstig te beïnvloeden…. De begrafenis moest op bevel van de keizer bij nacht [en buiten Wenen] plaatsvinden. De plechtigheid voltrok zich in de stromende regen en bood een schouwspel dat aan de dramatische scènes uit Shakespeare’s koningstragedies deed denken, aldus Von Bülow in “Denkwürdigkeiten”. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 1, 132].
Over de manier waarop de keizer reageerde op het bericht van de gewelddadige dood van Franz Ferdinand en diens vrouw werd slechts bekend dat de keizer eerst diep getroffen leek, maar uiteindelijk zei: “God heeft alles tenslotte toch nog in de goede richting geleid. Nu kan ik in vrede sterven”, en ”zoals ik al had verwacht”, schreef Marie Valérie, de dochter van de keizer in haar dagboek, “was papa niet persoonlijk getroffen. Toen ik hem zei dat Karl het wel goed zou doen, zei hij plechtig en nadrukkelijk: “Voor mij is het een hoop zorg minder”. [idem, 130].
Toen hij -de keizer- de volgende dag in Wenen aankwam en op het station door de jonge aartshertog Karl, nu de werkelijke, onbestreden troonopvolger, werd afgehaald, kon iedereen zien dat de keizer bijna opgelucht scheen en zich levendig en opgewekt met zijn achterneef onderhield. [idem, 132]. “Mir bleibt nichts erspart”, aldus de keizer, maar tegenover Karl hij voegt eraan toe:”Jedenfalls kann ich mich auf dich verlassen”. [Brook-Shepherd, 3].
De begrafenis van de vermoorde troonopvolger en zijn vrouw vindt tenslotte buiten Wenen in stilte plaats en slechts een beperkt aantal mensen mag erbij aanwezig zijn, maar de troonopvolger, aartshertog Karl, legt dat keizerlijke bevel en verbod naast zich neer en gaat wèl. Hij laat zelfs weten dat hij de manier waarop de plechtigheid plaatsvindt, afkeurt, en men vertelt prompt dat Karl “een man met een hart is” [Karolyi, Faith without Illusions, 75/76]. Omdat de overleden kroonprins ooit tègen de uitdrukkelijke wil van zijn oom, de keizer, beneden zijn stand is getrouwd, kunnen zijn kinderen niet opvolgen: zo is dat al eerder [1900] op eis van de keizer geregeld. Wel heeft Franz Ferdinand de hartelijke vriendschap en veel begrip ondervonden van de Duitse keizer Wilhelm II, die tot dezelfde generatie behoort en… dezelfde taal spreekt. Zelfs trad de machtige Duitse Kaiser de vrouw van Franz Ferdinand met alle egards tegemoet alsof het de gerespekteeerde echtgenote van de a.s. Oostenrijkse keizer was, hetgeen in Wenen nog nooit iemand heeft gedaan, en hij nam de aartshertog op politiek en militair gebied serieus, iets wat in Wenen en in Budapest vrijwel niemand [en aan het hof helemaal niemand!] deed!.…. Aldus kwam Franz Ferdinand toch de diepe vernedering en algehele miskenning iets te boven en het bezoek aan Serajevo op de bewuste 28e juni 1914 leek zelfs de allereerste bevestiging hiervan in de Monarchie zélf!....
Een achterneef van de oude keizer en koning, aartshertog Karl [*17 aug. 1887], een onopvallende, opgewekte, sociale en serieuze, goedhartige, trouwe en vrij bescheiden jonge man, nota bene van onbesproken gedrag, wordt nu de troonopvolger. Hij is niet lang geleden, op 21 oktober 1911, getrouwd met Zita van Bourbon-Parma [* 9 mei 1892], een wilskrachtige en intelligente vrouw, en hij heeft een zoon Otto [* 20 nov. 1912]. De nieuwe kroonprins wordt overigens vrijwel geheel buiten de regeringszaken gehouden want tot hij zelf opvolgt mag hij slechts éénmaal [in maart 1915] een zitting van de Kroonraad, het hoogste adviesorgaan, bijwonen. Pas vanaf juli 1915 wordt hij meer bij de staatszaken betrokken en wordt er met hem overlegd.
Zoals iedereen beschouwt ook de Hongaarse minister-president graaf Tisza de moordaanslag [op de notoir anti- Hongaarse troonopvolger!] uiteraard als een zeer ernstige zaak, maar hij is er ook van overtuigd dat een oorlog moet en kan worden vermeden. Door vele anderen wordt een oorlog met Servië echter nu toch onvermijdelijk geacht. Het gaat er immers om nu "een einde aan de terreur" te maken, in plaats van "terreur tot het einde" te moeten meemaken. Het kleine, nationalistische en onrustige Servië, dat zulke grote pretenties heeft, moet volgens velen in Oostenrijk-Hongarije als machtsfaktor op de Balkan voorgoed worden uitgeschakeld. De Oostenrijks-Hongaarse stafchef Conrad von Hötzendorf dringt b.v. al op 29 juni aan op een mobilisatie tegen Servië hetgeen gelijk staat met oorlog! Dat vindt Conrad echter een onontbeerlijke en beslissend middel der politiek: hij hoort tot ”de oorlogspartij”.
Maar er zijn ook anderen, die eerst de resultaten van het onderzoek van de motieven van de daders en de Servische betrokkenheid willen weten. Wisten Servische militairen en regeringskringen van het complot? Kan men in Belgrado wel terecht de handen in onschuld wassen, of is men toch medeplichtig aan moord? Dat alles moet eerst worden bewezen, vindt o.a. ook de Hongaarse premier. Al kort na de moord op de aartshertog [op 1 juli] stuurt Tisza brieven naar de keizer-koning in Wenen waarin hij laat merken dat hij onvoldoende redenen vindt om nu al Servië te provoceren, terwijl dat land eventueel nog wel een bevredigende verklaring kan geven. ”We kunnen niet nú al dat land verantwoordelijk stellen…Wij zouden in de slechtst denkbare rechtspositie verkeren, zouden in de ogen van de hele wereld als verstoorders van de vrede gelden”. Hij vindt het tijdstip ook in ieder opzicht ongunstig omdat “wij Roemenië [als bondgenoot] zo goed als verloren hebben”, en Bulgarije [dat door de Balkanoorlog is uitgeput] is het enige land waarop we kunnen bouwen. Dit is dus nú nog geen casus belli" [reden tot oorlog], aldus Tisza die zegt dat er op de Balkan overigens redenen genoeg zijn voor een oorlog: er zijn genoeg andere geschilpunten met Servië om een oorlog te beginnen. Maar hij is [al blijkt dat níet uit deze brief] vooral bang voor ingrijpen van Rusland, zolang men in Wenen niet zéker weet wat de houding van Duitsland dan zal zijn! Het Duitse Rijk zou volgens hem eerst ook Bulgarije en Roemenië nog nauwer aan de “Dreibund” moeten proberen te binden.
Ook de voorzichtige en -naar men wel zegt- zwakke- K.u.K.-minister van buitenl.z. Leopold graaf Berchtold [1863-1942] vindt dat er pas een reden tot oorlog is als blijkt dat Servië bij de aanslag betrokken is geweest, maar al snel ontpopt ook hij zich in het overleg als woordvoerder der ”Oorlogspartij”. Na het overleg in Wenen besluit men toch eerst de mening van de machtige bondgenoot in Berlijn te vragen vóór men zelf een beslisssing neemt en daarom polst Oostenrijk-Hongarije via de jonge kabinetschef van Berchtold, Alexander graaf Hoyos [uit een oude Hongaarse magnatenfamilie van Spaanse origine, Fiume, 1876 – Oostenrijk, 1937], die door Berchtold bewust wordt aangewezen buiten de K.u.K.-gezant in Berlijn, de oude graaf László Szögyény-Marich om, de Duitse keizer Wilhelm II op 5 juli over eventuele steun van het Duitse Rijk voor de monarchie bij een oorlog tegen Servië, en met name tegen Rusland en/of bij de geplande isolering en verkleining van Servië.
De 38-jarige Hoyos nam als ‘chef de cabinet’ al vanaf 28 juni op de Ballhausplatz, het Ministerie van Buitenlandse Zaken der Monarchie, een belangrijke plaats in en behoorde tot de ‘jonge rebellen’ die een meer aktieve, agressieve buitenlandse politiek wilden voeren als énige manier om het verval en de desintegratie van de Oostenrijks-Hongaarse Monarchie tegen te gaan! De intussen 73-jarige graaf Szögyény-Marich, al jaren een vertrouweling en goede vriend van de keizer en koning, is daarentegen voorzichtig en Berchtold beschouwt hem als “te oud en met te weinig voorstellingsvermogen voor zo’n belangrijke taak”!
Wilhelm II schijnt in de jaren vóór 1914 toch wel bezorgd te zijn geweest over de énige belangrijke bondgenoot van het Duitse Rijk, de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, die immers zienderogen achteruit gaat door de steeds grotere problemen met de nationaliteiten en een oorlog met Servië is voor hem allang geen schrikbeeld meer! De vernietiging van Servië èn vooral duidelijkheid m.b.t. de Russische bedoelingen is Wilhelm II zelfs welkom!
Desondanks lijkt keizer Franz Joseph niet absoluut zeker over de houding van Duitsland, gezien een persoonlijke brief van hem aan Wilhelm II op 2 juli. Hierin laat de Oostenrijkse keizer nota bene zélf al weten er zeker van te zijn dat de aanslag in Sarajevo het rechtstreekse gevolg is van de door de Russen en Servische panslavisten bedreven agitatie, waarvan het doel is om ‘mijn rijk’ te vernietigen. De draden van het complot lopen naar Belgrado en “hoewel het vermoedelijk onmogelijk zal zijn om de medeplichtigheid van de Servische regering aan te tonen, kan er geen twijfel over bestaan dat haar op de vereniging van alle Zuid-Slaven onder Servische vlag gerichte politiek dergelijke misdaden in de hand werkt en dat het voortbestaan van deze toestand een voortdurend gevaar betekent voor mijn huis en mijn landen”.
Maar ook Roemenië krijgt van de keizer en koning een veeg uit de pan: het is onze bondgenoot maar heeft nauwe vriendschap gesloten met Servië en het duldt ook in eigen land een even hatelijke agitatie tegen ons als Servië… Zelfs zijn oude vriend koning Carol verklaarde in de laatste maanden tweemaal dat hij met het oog op de opgewonden en vijandige stemming van zijn volk [vooral tegen Hongarije] niet in een positie verkeert in geval van oorlog zijn plichten als bondgenoot na te komen. Hij wil vooral de Balkanlanden bij de Dreibund inschakelen, en pleit tenslotte voor de uitschakeling van Servië als politieke machtsfactor op de Balkan. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 1, 148].
Het antwoord van de Duitse keizer laat niet lang op zich wachten, deste meer omdat in militaire kringen in Berlijn al langer gedacht wordt aan een “onvermijdelijke” preventieve oorlog tegen Rusland. ‘Sarajevo’ is dus een mooie gelegenheid, en alle gedragingen van Wilhelm II wijzen er begin juli op dat ook hij een ‘grondige afrekening’ met Servië wenst. Duitsland zal de monarchie door dik en dun steunen en hoe eerder Oostenrijk-Hongarije tot handelen overgaat, hoe beter… Door de brief van Franz Joseph, die Wilhelm II [samen met een memorandum uit Wenen] op 5 juli van de ambassadeur Szögyény-Marich in handen krijgt, wordt alles duidelijk: als Berlijn het sein op groen zet zal Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië verklaren, en Wilhelm bevestigt tegenover Hoyos al snel, op 5 juli, inderdaad dat hij "aan de zijde van zijn vriend en bondgenoot zal staan" en hij geeft ”zijn volledige steun aan elke aktie die Wenen denkt te nemen, zelfs als er voor Europa ernstige compilcaties op volgen”.
Dit betekent voor Oostenrijk een [de later zo befaamde of beruchte] blanco cheque. Men wil in Wenen en Berlijn dan alleen nog dat aan de oorlogsverklaring een ultimatum vooraf gaat, maar dat moet zó worden opgesteld dat het voor Servië toch onaanvaardbaar is……Enigszins typerend voor de Duitse keizer is overigens dat hij, op het punt staand om een traditionele bootreis naar de Noorse wateren te maken, in Europa toch geen enkele verdenking [dat het Duitse rijk opzienbarende akties beraamt of onheilspellende plannen heeft] op zich wil laden en op 6 juli ‘gewoon’, geheel ontspannen naar zee gaat.
De Duitse rijkskanselier en een onderminister bevestigen dan tegenover graaf Szögyény en kabinetschef Hoyos de beloften van Kaiser Wilhelm om de monarchie militaire steun te geven als Rusland ten bate van Servië zich met het conflict bemoeit…..
Voor Duitsland, dat min of meer aandringt op een oorlogsverklaring [althans geen enkel bezwaar ertegen heeft en militaire bijstand belooft voor het geval dat Rusland aan de monarchie de oorlog verklaart], is Rusland dus het eerste en eigenlijke doel. De moord in Sarajevo is voor de Duitse regering ook een welkome gelegenheid geweest om een sinds jaren overwogen en voorbereide oorlog om de uitbreiding van de positie van het Duitse Rijk als grote mogendheid in Europa op een naar haar inzicht -door het achterblijven van de Franse en Russische bewapening- relatief gunstig ogenblik te weeg te brengen. [Herzfeld, Der Erste Weltkrieg, 33/34]. Het risiko zou nú in elk geval, zo dacht men, beperkt kunnen blijven. Maar ook de militaristische Oostenrijks-Hongaarse stafchef Franz Conrad von Hötzendorf is een sterk voorstander van een preventieve oorlog tegen Servië èn eventueel tegen Rusland. [Zie hfdst. J]; hij is overigens een autokraat die minachting heeft voor o.a. de nieuwe kroonprins Karl en “geen hoge dunk heeft van de bekwaamheden van de jonge aartshertog”. [Cordfunke, 53]. Toch vraagt de Hongaarse premier Tisza nu wel aan de vorst om de verontwaardiging van de Duitse keizer [na de moord op 28 juni] wat te temperen. De monarchie is volgens hem immers geroepen om juist consolidatie op de Balkan te zoeken en géén nieuwe onrust, en eigenlijk is het hiermee de eerste keer sinds de Ausgleich van 1867 dat de Hongaren aktief worden inz. de buitenlandse politiek van de monarchie!……
Op 7 en 8 juli wordt onder anderen de Hongaarse premier naar Wenen geroepen om een zitting van de Kroonraad bij te wonen, en dan gaan bijna alle ministers akkoord met het idee om een oorlog uit te lokken, om namelijk een rekening met Servië te vereffenen, met uitzondering van de Hongaarse premier Tisza. Graaf Berchtold, de minister van buitenlandse zaken van de monarchie, zegt zelfs dat Servië zó moet worden aangepakt dat het nooit meer schade kan aanrichten, en dat er onaanvaardbare voorwaarden aan dat land moeten worden gesteld.
"Gisteren alle ministers akkoord om oorlog uit te lokken om rekening met Servië te vereffenen. Ik kon dat voorstel niet volledig goedkeuren", aldus Tisza woordelijk. Hij dreigt zelfs met aftreden. Wanneer hij echter hoort dat Duitsland de monarchie zal steunen, zegt hij nog op 7 juli dat dat hem goed dunkt maar dat Duitsland níet mag bepalen of Oostenrijk-Hongarije nu de oorlog ingaat ["erop gaat slaan"] of niet! Tisza wenst ook vast te houden aan zijn uitgangspunt: Servië mag niet worden vernietigd of bezet. Voor hem geldt immers primair dat Hongarije nooit méér Slaven als onderdaan wenst en de Magyaarse heerschappij wil handhaven. Een Oostenrijks-Hongaarse overwinning op Servië [die in geval van oorlog uiteraard te verwachten is] en een daaropvolgende annexatie van een flink stuk Servië zou de Slavische minderheid in het rijk dermate versterken, dat de balans ten nadele van de Magyaren zou doorslaan. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 1, prof. dr. I. Geiss, 150].
Zeer waarschijnlijk rekent Tisza ook al met interventie van Rusland, die een algemene Europese oorlog zal uitlokken, en hij vreest ook dat Roemenië niet neutraal zal blijven, dus zich tegen Hongarije zal keren, en dat Hongarije dan geringe kansen heeft. Hij voelt zich dus niet helemaal veilig. Aan de andere kant levert hij toch weinig krachtig protest: wanneer Duitsland helpt stijgen de kansen op sukses voor de monarchie natuurlijk aanzienlijk. Maar Tisza acht de situatie van het moment ongunstig. Hij is huiverig en is niet gerust gesteld. Hij is bang voor een veel groter conflict met Rusland, dat stellig Servië zal helpen. "Wij kunnen geen toeschouwers blijven bij de agitatie vanuit Belgrado. Ook de Servische pers en officiële kranten en de diplomatieke vertegenwoordigers van Servië in het buitenland tonen al zoveel haat tegen ons... Ons prestige, onze veiligheid vereisen een energieke houding tegenover Servië... maar wij moeten Servië de mogelijkheid laten om een conflict te vermijden tegen de prijs van een zware vernedering. Wij moeten kunnen bewijzen dat we ... onszelf alleen legitiem verdedigen", aldus Tisza. Op 9 juli tekent keizer en koning Franz Joseph I de plannen van Berchtold en bijna de hele ministerraad.
De regeringspartij in Hongarije, de [conservatieve] Nationale Partij van de Arbeid van Tisza, is overigens wel trots dat ze het K.u.K.-ministerie van buitenlandse zaken op de Ballhausplatz zover heeft gekregen dat de monarchie nu een energiek standpunt inneemt; als Tisza de oppositie in z’n land [die tegen meer bewapening was] niet had verpletterd, ”dan zouden we nooit in staat zijn om de Serviërs en de Russen in een oorlog, waartoe we waren gedwongen, te verslaan”, aldus deze kringen. [Karolyi, 60].
Elders in Europa wordt echter nog zeer weinig gedaan aan voorbereidingen voor een oorlog. Ook dit conflict zal wel weer worden bijgelegd, zo denkt menigeen. De Europese Grote Mogendheden hebben vaker voor zeer hete vuren gestaan. Regelmatig is er sprake geweest van crises, vooral op de Balkan -intussen bekend als "Het kruitvat van Europa"- en in de koloniën in Afrika, bijvoorbeeld in 1908 en in 1912/13, respectievelijk in 1911.
Als één en ander toch uitloopt op een oorlog wil Tisza ook van tevoren vaststellen dat de Dubbelmonarchie geen annexaties na zo'n oorlog met Servië wenst. "Onze grieven en eisen moeten precies worden omschreven". Misschien blijft het conflict toch nog beperkt, het lijkt mij onmogelijk als oplossing om een oorlog tot elke prijs te acepteren", denkt Tisza, maar alle andere ministers, evenals de stafchef van het K.u.K.-leger Conrad verklaren zich wél voorstanders van een oorlog tegen Servië. Zij achten het moment wèl gunstig: als we zeker weten dat Duitsland ons helpt, dan zal het oorlog worden, en militaire kringen beschouwen de skepsis van Tisza als "verzwakking van de monarchie", en Berchtold vindt Hongarije nu zelfs "het vertragende element van de monarchie". De Hongaarse premier staat dus eigenlijk alleen. Maar ook keizer en koning Franz Joseph I heeft geen stem in de kwestie van oorlog of vrede; hij is zelf eigenlijk tegen een oorlog, want hij is hiervoor vooral bang.
Intussen vindt er ook overleg plaats met de belangrijkste bondgenoot van de monarchie, het keizerrijk Duitsland, en in Berlijn zegt men op 14 juli 1914, wanneer een nieuwe zitting van de Kroonraad plaatsvindt, toe, dat men Oostenrijk-Hongarije bij een eventuele oorlog zal helpen. Tisza gaat dan wel akkoord met een ultimatum aan Servië, maar hij houdt toch vast aan zijn voorwaarden. De Hongaarse premier lijkt dus zijn grote skepsis te houden. Op 15 juli zegt hij in het parlement in Budapest: "Ik meen dat oorlog een uiterst treurig allerlaatste middel is... zolang andere mogelijkheden tot een oplossing niet uitgeput zijn, maar men mag er niet voor terugschrikken als het voortbestaan als staat en natie op het spel staan" en daarna lijkt hij toch het vertrouwen terug te vinden want hij kalmeert de afgevaardigden met "rustig maar, we zullen overwinnen". Nu eenmaal duidelijk wordt dat de monarchie niet alleen staat maar Duitse steun zal krijgen, lijkt Tisza van mening veranderd en is het eens met Conrad en anderen en de K.u.K.-stafchef overtuigt hem er nu ook van dat "het moment gunstig is voor een overigens toch noodzakelijke en onvermijdelijke oorlog" en Wilhelm II is ook opgetogen over de houding van Tisza: "Schliesslich doch ein Kerl". Zelfs geldt de Hongaarse premier niet lang daarna voor het buitenland als de “spiritus rector” van de oorlog….
Op 19 juli wordt vervolgens na overleg tussen o.a. Karl graaf von Stürgkh, de Oostenrijkse premier, de K.u.K.-minister van financiën Bilinski en van oorlog Alexander ridder von Krobatin, Tisza en Conrad in Wenen, een definitieve nota opgesteld en op 21 juli goedgekeurd door Zijne Majesteit, waarop de nota met een ultimatum aan Servië op 23 juli naar Belgrado wordt verzonden. Deze nota laat zien dat men tot een compromis is gekomen. De tekst van het ultimatum is wel onder geheimhouding tot stand gekomen, maar daarnaast stond de inhoud in wezen al ruim van te voren vast. Duidelijk is ook de opzet dat het voor Servië onaanvaardbaar zou moeten zijn, dus: een voorwendsel, waardoor de oorlog in elk geval gerechtvaardigd is [lijkt]!...
Servië wordt verantwoordelijk gesteld voor de moordaanslag op 28 juni en aan de Servische regering wordt een ultimatum gesteld dat op 25 juli afloopt, maar intussen bereidt men ook al de mobilisatie van het K.u.K.-leger voor. Men wil snel handelen, vóórdat de Serviërs serieus contact kunnen opnemen met St. Petersburg of met Parijs. Tisza's eisen worden nu overgenomen, d.w.z. de Oostenrijkse en Hongaarse regeringen wensen geen annexaties; alleen zal er sprake kunnen zijn van enkele kleine rectificaties aan de grenzen. Toch heeft het ultimatum een zeer scherpe, beschuldigende en vernederende toon tegenover Servië, die al met de Inleiding op de nota [het ultimatum] begint: Servië wordt een misdadige lijdzaamheid verweten m.b.t. de anti-Oostenrijkse propaganda, en deze propaganda moet nu absoluut verdwijnen.
De regering van dit land moet openlijk en officieel meedelen dat zij "afkeurt en verwerpt elk denkbeeld van of poging tot inmenging in het lot van de bewoners van welk deel van Oostenrijk-Hongarije, en het als haar plicht beschouwt.... het hele volk te waarschuwen, dat zij voortaan uiterst streng zal optreden tegen personen die zich aan dergelijke handelingen schuldig maken. Servië moet ook alle personen uit de militaire dienst en het bestuur ontslaan die propaganda tegen de monarchie hebben gevoerd en vertegenwoordigers van Oostenrijk-Hongarije moeten op één en ander toezien. Alles wat kan duiden op propaganda tegen de monarchie moet uit leerboeken worden verwijderd, enz. Zware concessies worden dus van het onafhankelijke koninkrijk Servië verlangd, eigenlijk geëist, en men gaat er al vanuit dat dit land daaraan níet zal voldoen!….. “Geen enkele Grote Mogendheid kan het zich veroorloven dat de troonopvolger, die de belichaming van de toekomstige ontwikkeling is, wordt vermoord”, zegt men, want Oostenrijk-Hongarije is al jaren aan provokaties blootgesteld. Ook in Hongarije bereidt men zich voor op een oorlog en er wordt al overwogen dat de troepen in Zevenburgen nooit een Roemeense invasie het hoofd zullen kunnen bieden. Zelfs wordt al overwogen om de krijgswetten in Zevenburgen en in door Zuid-Slaven bewoonde comitaten in te voeren. Tisza lijkt de enige te zijn die zich zorgen blijft maken!
De moordaanslag in Sarajevo, 28 juni 1914
Toch blijkt op 25 juli, op het laatste nippertje, dat Servië onverwacht vrijwel alle punten van de zeer scherpe Oostenrijks-Hongaarse nota aanvaardt, op één uitzondering na. De regering in Belgrado wenst alleen géén onderzoek van Oostenrijkse [K.u.K.-] officieren naar deelnemers aan het komplot van 28 juni op haar eigen grondgebied, maar Belgrado is ”wel bereid iedere medewerking te aanvaarden die zowel in overeenstemming is met de beginselen van het volkenrecht en het strafrecht als met de vriendschappelijke betrekkingen met de buurlanden”.
Tenslotte geeft dit éne punt de doorslag. Het moet duidelijk zijn, dat Servië beslist níet uit is op oorlog, maar met name de Oostenrijkse legerleiding is níet voor de volle 100 % tevreden gesteld, en dus.....
”Omdat de koninklijke regering van Servië geen bevredigend antwoord heeft gegeven op de nota… is de K.u.K.-regering genoodzaakt zelf op de bescherming van haar rechten en belangen toe te zien en daarom haar toevlucht tot de wapenen te nemen. Oostenrijk-Hongarije beschouwt zich dus vanaf dit moment in staat van oorlog met Servië”.
Tevoren heeft men n.l. in Wenen al besloten dat elk antwoord dat níet een volledig accepteren van het ultimatum inhoudt, zal leiden tot het verbreken van de diplomatieke betrekkingen met Servië en dat gebeurt op 25 juli.
Op 28 juli 1914 wordt de oorlog door Oostenrijk-Hongarije aan Servië verklaard, terwijl al op 24 juli Servië de hulp van Rusland heeft afgesmeekt…..”Wij kunnen onszelf onmogelijk verdedigen en wij smeken uwe majesteit [de tsaar] ons zo spoedig mogelijk hulp te verlenen. De grote welwillendheid van uwe majesteit die ons zo dikwijls is gebleken, doet ons vol vertrouwen hopen dat ook ditmaal onze noodkreet door het grootmoedige Slavische hart van uwe majesteit gehoord zal worden”, aldus kroonprins Alexander van Servië…[14-18 de Eerste Wereldoorlog, 156, uit een aantal dokumenten, gepubl. in Wenen 1915].
Vrijwel gelijk wordt op 28 juli de daad bij de Oostenrijkse woorden gevoegd en Belgrado wordt gebombardeerd door de K.u.K.-Donauflottielje, maar verder onderneemt men nog niets, want pas op 31 juli begint de algemene mobilisatie in Oostenrijk-Hongarije. Toch heeft Wilhelm II [zo blijkt naderhand] het Servische antwoord wel voldoende gevonden, en zijn bemiddeling aangeboden, maar deze mededeling komt te laat. Ook de waarschuwing van keizer Wilhelm aan de Russische tsaar om vooral níet de mobilisatie af te kondigen heeft geen effect.
Eerder had dezelfde Duitse keizer immers nog trots verkondigd dat er nu schoon schip moet worden gemaakt met de Serviërs en zelfs in geval van oorlog met Rusland had hij zijn onvoorwaardelijke steun al aan Oostenrijk toegezegd.
De werkelijke doorslag lijkt een Duits telegram van 30 juli van de stafchef Von Moltke gegeven te hebben, waarin deze n.b. namens de keizerlijke regering aan Oostenrijk verzekert, dat men op Duitse militaire steun kan rekenen. De generale staven van de beide keizerrijken wensen de oorlog, zo wordt later gezegd. "Wij zijn ervan overtuigd dat de oorlog van 1914 zonder de interventie van de Duitse generale staf door bemiddeling van Von Moltke niet uitgebroken zou zijn", heet het achteraf.... Ná de Duitse toezegging is immers de stemming op de conferentie van alle politieke en militaire leiders in Wenen omgeslagen.
Het jonge en rebelse koninkrijk Servië wordt als een regelrechte bedreiging voor de oude monarchie gezien. Bovendien is de invloed van Servië op de Kroaten, Serven, Bosnische Moslems en Slovenen, de miljoenen Zuid-Slavische onderdanen van de monarchie niet meer gering en ongevaarlijk te noemen. Dit gevaarlijke en nog kleine koninkrijk met haar grote aspiraties moet worden afgestraft. Bekend is ook, dat met name kringen rond de vermoorde troonopvolger Franz Ferdinand zeer agressief, imperialistisch en ongeduldig waren. Zij willen ook de Zuid-Slaven aan de monarchie binden, de Donaumonarchie juist nieuw leven inblazen, en zijn dus anti-Servisch.
Het blijkt, zowel in Duitsland als in de monarchie, alsook in Rusland dat de generale staven, een beslissende stem hebben gehad, en de oorlog bewust hebben gewild. De militaire leiders overheersten de politieke en diplomatieke leiding. De parlementen spelen bij deze zaak nog een minder belangrijke of helemaal geen rol!
Ook Tisza licht het Hongaarse parlement pas naderhand in en in Oostenrijk is de "Reichsrat" [meer dan 525 leden] zelfs -niet voor het eerst- geschorst in mei 1914, zodat de premier in Wenen zich al helemaal niet hoeft te verantwoorden tegenover een parlement. Alle beslissingen kunnen zonder parlement worden genomen en dat komt goed uit, want de ongeveer 225 Slavische afgevaardigden, de Tsjechen, Polen, Ruthenen, Slovenen, Serviërs en Kroaten, en ook de meer dan 80 sociaal-demokraten, de 16 Italianen en 5 Roemenen: een ruime parlementair meerderheid dus, hadden een openbaar debat kunnen uitlokken over de crisis, en heel wat bezwaren kunnen maken!….
Intussen is er sprake van een golf van patriottisme in de hele monarchie. Jubelende menigten laten in hun euforie zien dat iedereen enthousiast is, dat men overtuigd is van de komende zege, en dat men algemeen wenst dat Servië nu eindelijk eens zijn verdiende loon krijgt. Voor velen in Europa is Oostenrijk-Hongarije al "de zieke man van Europa" geworden, de opvolger van het zieltogende Ottomaanse Turkse rijk, maar nu moet het laten zien dat het vitaal is, krachtig kan optreden, en niet ziek is. Het Servische gevaar moet worden aangepakt en eens en voor altijd worden uitgeschakeld, zegt men. Er bestaat kennelijk toch een grote liefde voor het vaderland, de monarchie, en het enthousiasme is groot. Men voelt zich verenigd tegen de aanvallen, de provokaties, en is blij dat er “een duidelijke oplossing” in zicht komt.
In het Hongaarse parlement en daarbuiten blijkt de eensgezindheid ook. Regering en oppositie zijn het eens, de oppositie van Apponyi is loyaal, en verklaart dat zij evenals Tisza geen annexaties wenst: Men wil ook geen bezetting van Slavische gebieden en in Hongarije wijst men er met een zekere trots ook op dat Tisza eigenlijk de énige staatsman van Europa is, die géén annexaties en geen bezetting van gebied wenst. Deze wens van Tisza komt echter niet voort uit bescheidenheid of uit gevoel voor rechtvaardigheid, maar veel meer uit angst: annexatie van gebied zou immers in elk geval voor Hongarije betekenen: nog méér niet-Magyaarse inwoners, dus nog meer potentieel gevaar! Al ver vóór 1914 is Tisza immers degene, die pertinent geen andere status wenst voor welk gebied van de monarchie dan ook!
Zelfs in het sociaal-demokratische blad Népszava verklaart Ernő Garami op 3 augustus 1914 dat "allen nu voor de heilige zaak van de natie" worden opgeroepen. Men legt zich al gauw bij de oorlog als onontkoombaar feit neer.
Er valt eigenlijk geen enkele wanklank. Enthousiasme, wild schreeuwende en juichende massa's, het zegenen van soldaten en hun wapens, en het aanroepen van de God van de Magyaren en van Maria, Patrona Hungariae, kenmerken het begin van de oorlog in de zomer van 1914 in Hongarije. Van kritiek op de beslissing van Tisza of van de regering is geen sprake, eerder is men zelfvoldaan, en het "oude regime" is zelfs populair.
Zelfs in kringen van extreme niet-Magyaarse nationalisten laat men vooral blijken loyaal te zijn ten opzichte van de monarchie, en men betoont vaderlandse trouw tegenover de koning. Zelfs de Kroaten, m.n. de Rechtspartij en de Boerenpartij, zijn nu tegen Servië. De Zuid-Slaven binnen de monarchie zijn duidelijk loyaal aan hun vorst. Ook de Slowaken en Roemenen, en de Polen en Roethenen in Oostenrijks Galicië zijn loyaal en verklaren zich zeker niet tegen de oorlog. Eén van de leiders van de oppositie tegen Tisza, graaf Mihály Károlyi [* 1875], die zelf niet wordt opgeroepen voor de militaire dienst vanwege zijn slechte gezondheid [hij is ooit zwaar gewond geraakt na een auto-ongeluk], reist echter in de zomer van 1914 naar het buitenland, naar Frankrijk.
Hij is van plan om hierna ook naar de Verenigde Staten te gaan, maar dat gaat door de oorlog niet door! In Frankrijk wordt hij overigens al gearresteerd en gevangen gezet als burger van een vijandelijk land, maar keert in oktober 1914 naar Hongarije terug, en is één der weinigen in het land die zich vóór de Entente uitspreekt.
Ook zijn medestander van de ”Onafhankelijkheids- en ’48 partij” graaf Tivadar Batthyány [1859-1931] is sinds vele jaren een verklaard tegenstander van de verbindingen van Hongarije met Habsburg en vooral met Hohenzollern. Fel verwerpt hij de imperialistische plannen en alle streven naar wereldmacht van Duitsland; hij streeft naar de onafhankelijkheid van zijn vaderland op basis van de Aprilwetten van 1848, en bedrijft dus politiek op basis van de idealen van Kossuth maar ook van z’n in 1849 op bevel van Franz Joseph vermoorde oudoom en eerste Hongaarse premier [1848/49]! Bovendien gelooft hij dat een geheel zelfstandig Hongarije veel betere banden met de eigen “nationaliteiten” zal kunnen aangaan; hij heeft begrip voor de wensen van b.v. Kroaten, Slowaken en Roemenen en wil zo [via o.a. algemeen kiesrecht] werken aan een èchte binnenlandse vrede.
Het spreekt echter vanzelf dat zeer velen dit al evenzovele jaren voor een mooie illusie houden en dat Batthyány bovendien geen enkele machtsmiddel heeft! Bekend is overigens dat Batthyány, die in de havenstad Fiume, etc. goed bekend is en een heel andere politiek wenst t.o.v. de Zuid-Slaven, goed met de Servische premier Pasic kan opschieten, die hij betitelt als “ein bekannter Ungarnfreund” en als “ein grosser Südslawischer Staatsmann”. Hij behoort [zegt hij z’n boek Für Ungarn gegen Hohenzollern in 1930] in 1914 al snel tot de weinige pessimisten die de oorlog met Rusland met angst en beven tegemoet zien, een veel grotere oorlog verwachten en de ondergang van de monarchie zien naderen! [Batthyány, hoofdst. 1 en 2].
Vèrreweg de meeste Hongaren, Oostenrijkers en Duitsers denken daar heel anders over, zoals blijkt uit een gesprek van Károlyi met de conservatieve graaf Apponyi, de vroegere minister. Apponyi acht een overwinning absoluuut zeker en dus is hij trouw aan Habsburg. Voor meer zelfstandigheid van Hongarije voelt hij nú niets meer, want ”hoe meer de Magyaren genegenheid tonen voor de zaak van de Habsburgers en de Hohenzollerns, des te meer kunnen we -bij een victorie- rekenen op de dankbaarheid van de keizer”…. [Karolyi, 59]. Ook zijn eigen a.s. schoonvader graaf Gyula Andrássy jr., leider van de oppositionele Grondwetspartij, is loyaal tegenover ‘1867’ en vindt dat Károlyi zich beter kan terugtrekken uit de aktieve politiek, ”omdat z’n politiek bankroet is”. [idem, 60].
Toch doet de oorlog zo ongeveer alle politieke en sociale tegenstellingen vergeten, wegvallen en de honderd-duizenden soldaten van alle rangen en standen, talen en volken van vrijwel alle nationaliteiten van Oostenrijk en Hongarije worden [in het begin] aaneengesmeed tot één grote loyale familie.
Moed, eer, glorie, offerbereidheid, vaderlandsliefde, en vooral het allerhoogste, "de Plicht" tegenover God en keizer-koning, roept nu iedereen. De oorlog tegen Servië zal vast en zeker wel een zaak zijn die snel beslist gaat worden, denken velen. In een gemoedelijke en gezellige sfeer nemen duizenden soldaten op de stations, versierd met de vlaggen van de natie, afscheid van hun familieleden. Volgens een strak tijdschema zijn eerder al de voorbereidingen getroffen voor een in beweging zetten van honderden treinen, en voor een massale mobilisatie van vele honderdduizenden soldaten, maar met de kerst zal, zo denkt iedereen, alles afgelopen zijn. De mobilisatie verloopt geheel volgens plan en het militaire apparaat van de monarchie functioneert uitstekend. De oorlogshysterie wekt de jonge mannen op om nú hun heldhaftige, heroïsche, karakter, hun strijdbaarheid en moed te laten zien. Eindelijk kan een echte kerel eens laten zien wat hij eigenlijk waard is, voor God en vaderland, voor de keizer en koning.
`
“Aan mijn volken! Het was mijn liefste wens om de jaren die God in zijn genade mij nog wilde schenken, te wijden aan vrede en mijn volken te bewaren voor zware offers en lasten van de oorlog. De Voorzienigheid heeft anders beschikt”, aldus de boodschap van Zijne Majesteit de keizer en koning Franz Joseph op 1 augustus 1914…..
Ook in een manifest van de Hongaarse Roemenen van 2 augustus 1914 heet het dat men trouw aan de koning van Hongarije zal zijn en dat diens bevelen zullen worden opgevolgd, en slechts enkele Roemenen zijn het er niet mee eens. Zij gaan in december 1914 naar Roemenië, n.l. dr. Vasile Lucaciu en Octavian Goga. Hier krijgen ze steun voor hun aktiviteiten t.b.v. de eenheid van alle Roemenen, van o.a. prof. Iorga, T. Ionescu en N. Titulescu, maar Roemenië blijft nog lange tijd neutraal.
In zijn optimisme roept Tisza in een brief aan Vajda Voevod, één der Roemeense nationalistische politici in Hongarije, in augustus 1914 "het Roemeense volk op om te laten zien dat het begrip en samenwerking met de Duitsers en Hongaren zoekt, in plaats van zich in de armen van de panslavistische kolos [Rusland] te werpen!"
Alleen bij de Serviërs in de Monarchie is sprake van verdeeldheid, en bovendien verklaren enkele Tsjechische leiders zich ook tegen deze oorlog, en beginnen al in 1914 met vormen van passief verzet. Prof. Masaryk neemt bijvoorbeeld al in oktober 1914 contact op met de Britse journalist en schrijver R.W. Seton-Watson, die immers al een aantal zeer kritische boeken over de toestanden in Hongarije op zijn naam heeft staan! Zie hfdst. J. Ook zij beiden rekenen op een overwinning der Entente…….
In Hongarije zijn voor het moment ook alle tegenstellingen verdwenen en men schaart zich nogal eensgezind rond de krachtige leider, graaf Tisza, de sterke man, die ook in Wenen veel gezag geniet, op wie de 84-jarige keizer-koning onbeperkt kan vertrouwen en die in Hongarije bijna diktatoriale macht heeft. De Hongaarse premier heeft zich dan toch met de oorlogsverklaring verzoend. In een brief van 27 augustus 1914 aan de voorzitter van het magnatenhuis, Albert Berzeviczy komt zijn vertrouwen maar toch vooral fatalisme overigens toch nog eens om de hoek kijken wanneer hij schrijft: "De Here God wil diegene in het verderf storten, van wie Hij het verstand afneemt". Alle geluiden tegen de oorlog verstommen weldra.
"De oorlog heeft aan de tweedracht onder de partijen en aan de klassenstrijd een einde gemaakt, zij heeft de nationale tegenstellingen overwonnen", aldus Tisza in 1914 en in Hongarije blijft, afgezien van het feit dat er in de vier jaren van de oorlog meer dan 3,6 à 3,8 mln. soldaten worden opgeroepen, alles rustig. In totaal bestaat het keizerlijke en koninklijke [K.u.K.-] leger van de monarchie voor 45 % uit soldaten uit Hongarije.
Vóór de oorlog heeft men in Hongarije 180.000 man onder de wapenen, daarna worden 1,6 miljoen reservisten opgeroepen en gemobiliseerd, en verder worden tot 1918 nog eens 2 miljoen man opgeroepen. De militaire dienstplicht wordt uitgebreid van 21 - 42 jaar tot 18 - 50 jaar. De constitutie wordt in Hongarije niet opgeschort en in tegenstelling tot Oostenrijk komt het Hongaarse parlement regelmatig bijeen; het burgerlijk bestuur blijft geheel in takt en van een noodtoestand is geen sprake. Na een korte tijd van een 'godsvrede' van alle partijen, herneemt het gewone parlementaire leven z'n gang. Er is zelfs weinig sprake van censuur op de berichtgeving in Hongarije. Het is zelfs toegestaan om Franse, Engels en Russische oorlogsberichten te brengen en van commentaar te voorzien. Wel staat de binnenlandse politiek onder zware censuur: kritiek op bijvoorbeeld het beleid van de regering i.v.m. de oorlog is verboden.
Binnen enkele dagen is er trouwens al sprake van een enorme en ongekende uitbreiding van het conflict. Rusland helpt Servië en Duitsland steunt Oostenrijk-Hongarije waardoor op 1 augustus de oorlog tussen Duitsland en Rusland uitbreekt. Frankrijk raakt op 3 augustus weer met de Duitsers in conflict, Engeland steunt op 4 augustus het neutrale België, dat door Duitsland met een bezetting wordt bedreigd, op 6 augustus verklaart Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland, op 12 augustus verklaren Frankrijk en Groot-Brittannië de oorlog aan Oostenrijk-Hongarije en in oktober 1914 kiest Turkije ervoor om Rusland aan te vallen. Bulgarije kiest 14 oktober 1914 ook de kant der Centralen en verklaart de oorlog aan Servië. Binnen korte tijd is bijna heel Europa dus in de "Wereldoorlog" betrokken, en Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije staan weldra als "de Centralen" bekend die strijden tegen de "Entente" of "de Geallieerden".
Al op 30 juli, de dag van de algemene mobilisatie van Rusland, maakt de Duitse rijkskanselier Theobald von Bethmann-Hollweg, in een kabinetsvergadering in Berlijn op: "Es sei die Direktion verloren" en op de volgende dag wordt de toestand van dreigend oorlogsgevaar afgekondigd. Op de daarop volgende dag volgt de algemene mobilisatie en de oorlog met Rusland en op 12 augustus, de dag van de oorlogsverklaring van de westelijke mogendheden aan de monarchie begint ook de aanval op Servië.
Pas op de 5e augustus wordt de 84-jarige keizer-koning van Oostenrijk-Hongarije zelf ingelicht over de besluiten van de ministerraad! Men denkt algemeen, vooral achteraf, aan een zeker automatisme van de [in wezen onomkeerbare] gedeeltelijke of totale mobilisaties en [fatale] oorlogsverklaringen, maar dat is het niet alleen. Er is ook sprake van een grenzenloos optimisme en een grote mate van onverschilligheid en lichtzinnigheid van regeringen ten opzichte van hun miljoenen onderdanen [het materiaal] en hun soldaten [het "kanonnenvoer"]. Tót aan de oorlog is het begrip "oorlog" niet eens iets verschrikkelijks maar eerder iets onvermijdelijks in de strijd voor een "survival of the fittest". Het is niet alleen onvermijdelijk, maar ook de hoogste uitdrukking van de nationale eensgezindheid van een natie, een volstrekt legitieme zaak voor het overleven en handhaven van de nationale belangen en met een zeker gemak neemt men van hogerhand de meest noodlottige beslissingen. "Höher als das Leben steht die Pflicht", zegt men immers in Oostenrijk.
Vooral in Wenen, de keizerlijke residentie, een wereldstad, hoofdstad van een rijk met meer dan 50 miljoen onderdanen, bestaat grote bereidheid om grote risico's te nemen ten aanzien van Servië, een koninkrijkje dat samen met bondgenoot Montenegro [Crna Gora] slechts één tiende deel van dat aantal onderdanen telt. Het zogenaamde "Primat der Aussenpolitik", waarbij alles ondergeschikt is gemaakt aan de belangen van de natie, die natuurlijk tegenover die van de ander staan, speelt een grote rol. Botsingen waren ook bijna onvermijdelijk in een Europees concert, waar iedere Grote Mogendheid immers zijn eigen leger en vloot en z’n Imperium opbouwt of al heeft opgebouwd bijvoorbeeld in de koloniën……
Er komt een einde aan de langste periode van onafgebroken vrede [vanaf 1871] tussen de grote Europese mogendheden sinds het einde van de middeleeuwen. "The lamps are going out all over Europe. We shall not see them lit again in our lifetime", aldus de Britse minister van buitenlandse zaken Sir Edward Grey op de avond van de 4e augustus 1914. Achteraf ligt het voor de hand dat Oostenrijk-Hongarije eerst afrekent met de grootste en meest gevaarlijke buurman, met Rusland, maar om redenen van prestige moet men natuurlijk eerst "wel even" Servië aanpakken. In Hongarije concentreert men de aandacht op verdediging van de historische grenzen van het vaderland tegen Servië, en men roept ook oude herinneringen op aan de boze Russen, die in 1849 de Hongaarse vrijheidsstrijd om zeep hielpen! Dat die Russen Hongarije alleen binnenkwamen omdat en nadat ze waren gevraagd door de nog altijd regerende Habsburgse keizer Franz Joseph I doet er nu ineens niet toe! Het gaat nu om de strijd tegen de tsaristische despotie……….
Militair en strategisch gezien bevindt Oostenrijk-Hongarije zich van alle grote mogendheden wel in de moeilijkste positie, want de grenzen worden niet alleen door Servië en Rusland bedreigd, maar in wezen ook door het nog neutrale Roemenië en Italië, landen die onmiddellijk óver hun grenzen in de Habsburgse monarchie in de eerste plaats hun eigen mensen zien wonen. Nog in 1914 blijkt overigens, dat de K.u.K.-legers beslist niet zijn opgewassen tegen de Russen, maar ze worden op grote schaal geholpen door de Duitsers, zodat er toch sprake van enig sukses. De vele verschillende nationaliteiten in het K.u.K.-leger vechten overigens zeer eensgezind en loyaal.
In Galicië weten de Russen al in augustus en september 1914 met een enorme overmacht aan soldaten door te dringen tot de Karpaten, ze omsingelen hier o.a. de hoofdstad Lemberg [op 3 sept. ontruimd] en de belangrijke vesting Przemysl wordt half september omsingeld. Vervolgens bedreigen ze regelrecht de Hongaarse Laagvlakte vanuit de Dukla- en de Uzsok-pas en ze staan dus klaar om Hongarije te veroveren, en kunnen daarna Wenen zelf bedreigen en aldus de monarchie totaal uitschakelen….…. Over een breedte van 160 km is het front van de Oostenrijkse en Hongaarse troepen ingestort, en meer dan 200.000 Oostenrijkers en Hongaren zijn gevangen genomen. Eind oktober 1914 hebben de Russen hun tegenstanders teruggedrongen tot dicht bij Silezië en tot aan de Karpaten, en ook grote aanvallen van de Oostenrijkers in de eerste maanden van 1915 verbeteren de situatie niet: de Oostenrijkse bezetting van de sterke vesting Przemysl moet zich overgeven en in de Karpaten dringen de Russen nog verder op. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, art. van L. S. S. Bartalits, deel 2, 318-324].
Dan, in september 1914, blijkt ook dat men zich realiseert dat de oorlog géén kortstondige zaak is, geen operette, géén treinen met vlaggen, toespraken vanaf balkons, vrouwen met bloemen en kussen voor mannen in uniform, en het betekent ook een schok wanneer de eerste gewonden van het front in Galicië aankomen! [Karolyi, 60]. Intussen blijft de pers optimistisch, en liegt het publiek dus eigenlijk voor, maar daar valt niets aan te doen. Er worden ook allerlei fantastische voorspellingen gedaan. [idem, 60].
Maar toch was er op 17 augustus 1914 voor het eerst sprake van een [kleine] overwinning van de Oostenrijks-Hongaarse troepen op de Russen, en de vrouw van Karl, Zita schrijft daarover: “Ik feliciteerde de keizer, maar hij antwoordde op een berustende toon: “Ja, het is een overwinning, maar dat is de manier zoals mijn oorlogen altijd zijn begonnen, om met een nederlaag te eindigen. En deze keer zal het nog veel erger zijn. Ze zullen zeggen dat ik oud ben en dat ik er niet meer tegenop gewassen ben; en dan zullen revoluties uitbreken en dat zal het einde zijn” [Brook-Shepherd, 29]. Aldus spreekt dus de oude keizer en koning reeds aan het begin van een oorlog die de monarchie inderdaad op haar grondvesten zal laten schudden en zelfs definitief zal doen verdwijnen!………
Galicië is dus het belangrijkste front voor de Oostenrijkers [en Hongaren] en de stafchef Conrad is -zoals bekend- een uitgesproken voorstander van een aanvalsoorlog tegen de Russen; bovendien rekent men er in Wenen en Budapest eerst nog op dat de Russen pas langzaam op gang kunnen komen. Van de door de Russen gehoopte desertie van Slavische soldaten uit het K.u.K.-leger blijkt overigens niets en in het begin leek het Oostenrijks-Hongaarse leger wel opgewassen tegen de Russische aanvallen.
In deze oorlog heeft het K.u.K.-leger echter lang niet de belangrijkste rol. De oorlog speelt zich immers vooral in het westen, in Frankrijk en België en aan het oostelijk front in Oost-Pruisen en in Polen af, waar de Duitsers tegen de Russen vechten. Ook blijkt al na een paar maanden dat het Oostenrijks-Hongaarse leger zich slechts met moeite kan handhaven óf zich moet terugtrekken! Zelfs tegen Servië liep het offensief al snel vast. De Oostenrijks-Hongaarse soldaten zijn ook vaak slecht uitgerust en de Duitsers moeten regelmatig te hulp schieten, want -zo wordt er al geklaagd- “op de Oostenrijkers kun je niet rekenen”.
Het is dus al in 1914 duidelijk dat Oostenrijk-Hongarije ten opzichte van Duitsland in een afhankelijke rol terecht komt, en de Duitsers zijn in militair-technisch en economische opzicht veel sterker dan hun bondgenoot en in de loop van de strijd wordt de monarchie zelfs volslagen afhankelijk van de Duitse politieke doeleinden en mobilisatie- en operatieve plannen van de Duitse legerleiding. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 2, 325/326].
De trotse en optimistische stafchef Conrad blijkt dus zijn krachten ernstig te hebben overschat en van zijn plannen voor een tweefrontenoorlog tegen Rusland en Servië komt niets terecht: de Duitsers hebben bovendien hun westelijke front in Frankrijk dat ook de nodige [enorme!] inspanningen vereist, en de veel zwakkere monarchie kan dus niet eens altijd op Duitsland rekenen! Intussen stellen de Oostenrijkers wèl regelmatig hun [vaak onuitvoerbare en véél te hoge] eisen aan hun bondgenoot en dat levert de nodige ruzies op: het Oostenrijks-Hongaarse opperbevel stelt zelfs de Duitse legerleiding verantwoordelijk voor de nederlaag in Galicië. Zelfs de term verraad wordt gebezigd, en woedend schrijft Conrad aan zijn regering in Wenen dat de Duitsers hun overwinningen in het westen ten koste van de Oostenrijkers gingen behalen! Door de voortdurende druk van de Russen zien de Oostenrijkers zich tenslotte genoodzaakt hun troepen achter de San terug te trekken; het grootste deel van Galicië en van de Boekowina met de olievelden moest worden ontruimd. Tot dan toe had het Oostenrijks-Hongaarse leger 350.000 manschappen verloren, en Duitse steun was noodzakelijker dan ooit… maar de Duitsers willen slechts hulp verlenen als Oostenrijk [Hongarije!] territoriale concessies doet aan Roemenië om dat land in het kamp der Centralen te halen, zodat Oostenrijk steun krijgt tegen Rusland! Hóe de Oostenrijkse stafchef Conrad de Duitsers wil dwingen blijkt uit het feit dat hij eind oktober 1914 n.b. dertig Duitse divisies hulp aan het oostelijk front eist en tegelijk dreigt met terugtrekking van de Oostenrijkers en Hongaren tot de lijn Wenen-Budapest…..
Het blijkt overigens ook dat sommige politici in Duitsland wel vrede willen sluiten met Rusland [zonder Oostenrijk erin te kennen!] om vervolgens alle krachten tegen Frankrijk te mobiliseren. Maar de machtige veldmaarschalk Von Hindenburg is van mening dat juist het oostelijk front versterkt moet worden en hij wil begin 1915 een groot offensief tegen de Russen openen, maar dat mislukt grotendeels. Een herovering van Galicië blijft uit en de verliezen aan Oostenrijks-Hongaarse kant bedragen n.b. 600.000 man, van wie 100.000 gesneuvelde soldaten….
De Russen tellen in hun gelederen wel tweemaal zoveel verliezen, maar ze kunnen wèl hun posities handhaven. In het K.u.K.-leger komt het tot de eerste deserties en het moreel van het leger is zwaar geschokt! Het korps beroepsofficieren is ook zwaar uitgedund. Het doel van Conrad is bij lange na niet bereikt!…..[14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 2, art. van prof. Lademacher, 325-330].
Aan de andere grenzen, die met Roemenië en Italië, blijft het al die tijd nog rustig. Toch is Hongarije, zéker wat Roemenië betreft, zéér op haar hoede. Al op 7 september 1914 heeft premier Tisza een gesprek met de K.u.K.-gezant in Boekarest, de aristokraat graaf Ottokar Czernin, die bekend staat vanwege zijn gematigde en welwillende standpunten ten opzichte van Roemenië, en dan al is duidelijk dat "Roemenië zoveel mogelijk voordelen wil hebben van deze oorlog, en haar beslissing zolang mogelijk zal uitstellen". De Roemeense regering heeft zelfs aan Czernin al laten weten dat men Zevenburgen wel wil bezetten om het "tegen Russische aanvallen te beveiligen".
Het lijkt er zelfs op dat men ook in Boekarest weet dat Hongarije in de Karpaten slechts 7.000 man troepen heeft staan en dat deze grens dus bijna open ligt! Ter verduidelijking van zijn onderhoud met Czernin schrijft Tisza ruim twee weken later op 26 september 1914 een Memorandum aan hem over de Hongaars-Roemeense kwestie.
"De Roemenen hebben, behalve in een deel van Zevenburgen [Transylvanië], slechts in drie Hongaarse comitaten de meerderheid. In Transylvanië vormen de Roemenen 1,5 mln van de 2,6 mln inwoners en hier wonen verder 900.000 Hongaren en 250.000 Duitsers. In heel Hongarije vormen echter, van de 18,5 miljoen inwoners, de 10 miljoenn Hongaren en 2 miljoen Duitsers, "die aan hen geassimileerd kunnen worden, want zij hebben geheel dezelfde opvatting over de Hongaarse staat en vormen een sterke en zeer gewaardeerde steun voor de Hongaarse politiek, de meerderheid”. Slechts een half dozijn individuen voelen zich door het pangermanisme aangetrokken, en danken hun bestaan aan wat louche propaganda, aldus Tisza. In Hongarije vormen Magyaren en Duitsers dus 2/3 van de bevolking en het merendeel der intellektuelen en der gezeten burgerij, er zijn 3 miljoen Roemenen, en verder Slaven.
Ook in Zevenburgen vormen de Hongaren en Duitsers de overgrote meerderheid van het "gecultiveerde element", en hebben het overgrote deel van de rijkdommen hier in bezit. Hongarije is altijd een nationale staat geweest, de hele geschiedenis heeft een Magyaars nationaal karakter. Dankzij de geest van vrijheid die het Hongaarse volk bezit, zijn de niet-Magyaarse onderdanen altijd op voet van gelijkheid gesteld, niet alleen met dezelfde rechten als de Magyaren, maar dikwijls ook begustigd met belangrijke privileges...
Alle andere nationaliteiten zijn intussen vrij in het gebruik van hun eigen talen, en om hun cultuur vrij te ontwikkelen. Het nationale leven der niet-Magyaren wordt zeer begustigd door de autonomie van hun kerken, in het bijzonder de Orthodoxe kerk met haar demokratische constitutie. Alle kerken hebben het recht om eigen scholen te stichten. Er zijn tegenwoordig meer dan 2.000 confessionele scholen met Roemeens onderwijs... De enige vereiste is dat de leerlingen óók Hongaars leren. De staat geeft ook nog steun aan de kerken, etc. etc..."Van waar komt dan toch die ontevredenheid bij de Roemenen”, zo vraagt Tisza zich af.
In dit memorandum wordt echter een al te fraai beeld geschapen van de situatie. "Men zou met de beste wil van de wereld niet alle aspiraties van de Roemenen in Hongarije kunnen vervullen.... Hun nationale roeping is het om bij de niet-Slavische elementen van de Monarchie te horen..., een monarchie die een onafhankelijke Roemeense staat garandeert...". Onze Roemenen moeten toegeven, aldus de Hongaarse premier, dat, door de Hongaarse staat te versterken, ze een goede nationale Roemeense politiek voeren.... Alle redelijke elementen erkennen dat ze er nooit in zullen slagen de Hongaarse staat van haar nationale Magyaarse karakter te ontdoen. Tisza herinnert ook nog wel even aan het gedrag der Roemenen in 1849, toen de Roemenen wreedheden, ”magyarofobie”, provokaties en onbeschaamd gedrag vertoonden...
Hij constateert ook dat het onmogelijk is om bij de meerderheid der Zevenburgse bevolking een welwillende, vertrouwenwekkende en onpartijdige houding t.a.v. alle nationale kwesties te krijgen en hij hekelt het hatelijke en onbeschaamde gedrag van de Roemenen, maar ook het gebrek aan begrip bij sommigen t.a.v. gerechtvaardigde klachten over de autoriteiten. Maar Tisza belooft maatregelen om gebreken bij het huidige bestuur op te heffen, en een welwillende en onpartijdige houding tegenover onze Roemeense bevolking, maatregelen om Roemeense culturele instellingen te ontwikkelen, taalonderwijs ook in staatsscholen: Dat alles mits Roemenië ten bate van de Centralen aan de oorlog deelneemt!! Bovendien constateert hij dat de Roemenen zich loyaal gedragen in deze oorlog en ”als Roemenië zich nu bij ons aansluit zullen we alle kwesties kunnen overleggen en oplossen”, aldus Tisza. Nooit zal aan Zevenburgen een aparte status worden verleend. Trouwens: dat betreft slechts de helft van de Roemenen in Hongarije, het is dus geen oplossing. Roemeense politici zoals Iuliu Maniu en Theodor Mihali zijn net als Roemeense kerkelijke leiders, welwillend tegenover Hongarije. In november 1914 worden "verregaande concessies" door Tisza aan de Roemenen gedaan. Amnestie wordt aan politieke gevangenen gegeven, o.a. ook aan Roemenen, de Roemeense taal kan worden gebruikt in het onderwijs, de kerk en de rechtspraak [maar alleen dit laatste is nieuw]! Onder voorwaarden ["natuurlijk onder bescherming van de historische symbolen van de Magyaarse staat"] wordt nu het gebruik van de Roemeense nationale kleuren en symbolen toegestaan.
Via de geestelijkheid bereikt Tisza een loyale houding van de Roemenen en hij prijst hen vanwege hun voorbeeldige gedrag, en omdat ze dapper hebben gestreden voor de monarchie. Aan de orthodoxe metropoliet schrijft hij in november 1914 dat de Hongaarse staat "niet vanwege oorlogsmoeilijkheden de vrede met de nationaliteiten zoekt".... Tisza is echter niet bereid tot territoriale concessies [gebiedsafstand] want ”dat zou een gevaarlijk precedent betekenen”. Toch vinden kerkelijke en politieke leiders dit nog te weinig, en bovendien wil öok Berlijn dat Budapest een stap verder gaat. Tisza is overigens boos over het gedrag van de Duitsers, die willen dat Hongarije, t.b.v. de Roemenen concessies doet, en gebieden afstaat. Achter de rug van Oostenrijk-Hongarije om is er al sprake van intriges ten bate van een neutrale of welwillende houding van Roemenië en dat gedrag laakt Tisza: De Duitsers weigeren toch zelf ook om Elzas-Lotharingen aan Frankrijk af te staan of concessies aan "hun" Polen te doen?
Toch is de Roemeense kwestie van groot belang voor Hongarije. Lange tijd aarzelt men in Boekarest zogenaamd, maar de "fronten" liggen hier eigenlijk allang vast: de Roemeense koning Carol, een Duitser uit het Huis Hohenzollern, acht zich nog wel gebonden aan volstrekt geheime akkoorden met de Centralen, terwijl de publieke opinie, geleid door Fransgezinde intellektuelen, zoals Ionescu en premier Bratianu, vóór de Entente is. Van de Habsburgse monarchie verwacht men in het Regat [koninkrijk] Roemenië eigenlijk niets: Oostenrijk, en vooral Hongarije is immers tot geen enkele territoriale concessie bereid!
Slechts enkele conservatieve en pro-Duitse Roemeense politici, conservatieve oud-premiers zoals Petru Carp, Maiorescu en Marghiloman, die het vertrouwen hebben van de koning, hebben sympathie voor Oostenrijk en Duitsland. De liberale Ionel Bratianu [* 1864], premier sinds januari 1914 en al eerder [1909-'11], laat zelfs al heel vroeg merken dat hij zijn land wil uitbreiden tot de rivier de Tisza, maar hij heeft de tijd, en wacht rustig af...!
Roemenië zal de kant van de sterkste wel kiezen, en dan slechts voordeel, d.w.z. territoriale concessies van de meest biedende wensen. Roemenië moet zich op alle mogelijke eventualiteiten voorbereiden, aldus de opportunistische, maar voorzichtige en sluwe taktikus Bratianu. Men moet met beide partijen op goede voet staan en onderhandelen...
Zelfs heeft Diamandi, de Roemeense gezant in St. Petersburg, al op 20 april 1914 tegenover Sazonov zijn wensen geuit: tot aan de Pruth, en de Tisza, wil Roemenië land hebben. [Lányi, 94]. Wanneer Roemenië zich bij de Centralen aansluit kan het wellicht het Russische Bessarabië krijgen, zoals de Duitsers al in 1914 laten weten, maar wanneer het zich bij de Entente aansluit kan het worden beloond met het Hongaarse Transylvanië [Zevenburgen], zoals de Russische minister Sazonov al op 1 augustus 1914 laat weten!........
De voorzichtige Roemeense koning Carol, die ooit zei dat ”Roemenië onder zijn regering Oostenrijk nooit zal aanvallen" en aan zijn zoon Ferdinand duidelijk heeft gemaakt, dat hij geen enkele steun kan geven aan plannen om Transylvanië te veroveren, en zelfs zei: "Wij zullen dat niet meer meemaken", overlijdt op 10 oktober 1914 en wordt dan opgevolgd door zijn zoon Ferdinand [1865-1927], die wel pro-geallieerd is maar ook zwak en onzeker is. Zijn veel sterkere vrouw, koningin Marie [* 1875] is zeer pro-Russisch. Nog in juli 1914 had koning Carol vergeefs gepleit voor hulp aan Oostenrijk [tegen Rusland], maar ook toen al reageerde men in zijn land met: ”Waarom zullen we onze doodsvijand Hongarije uit de moeilijkheden helpen?” De publieke opinie voelt dan wel niets voor een verbond met Rusland, maar men is zeer vijandig tegenover de Donaumonarchie. Bovendien gaat men ervan uit dat een verzwakking van Servië automatisch een versterking van Bulgarije zal opleveren, dat Roemenië dan des te meer zal bedreigen…..
De Roemeense kroonraad adviseert op 4 augustus 1914 dus om neutraal te blijven, tegen de zin van de oude en zwakke en nu ook zieke koning Carol, o.a. omdat men weet dat Italië ook neutraal blijft. Ze vindt het uiterst geheime verbond met Duitsland en Oostenrijk van 1883 [in 1913 nog verlengd], waarvan eigenlijk alleen de koning en enkele vertrouwelingen iets weten, niet geldig, omdat het buiten de natie en het parlement om is gesloten! Ondanks het feit dat Duitsland aan Roemenië al Bessarabië heeft beloofd [ten koste van Rusland], kiest men dus toch voor neutraliteit. Maar dit alles stelt Hongarije niet gerust: bij Russische overwinningen ligt het immers voor de hand dat Roemenië alsnog de kant de Entente kiest, en dan ziet het er voor Hongarije wel zeer slecht uit. Alleen Duitsland kan wellicht haar invloed in Roemenië aanwenden, aldus denkt Tisza. Tisza weigert in feite dus elke concessie aan Roemenië, als het neutraal blijft [15 september 1914], en hij zegt al: "Roemenië wil niet neutraal blijven tot het einde. Men is hier niet zo dom om tussen twee stoelen in te vallen".
De Duitsers maken in 1914 echter al duidelijk dat Hongarije wel concessies zal moeten doen, om Roemenië althans neutraal te houden, maar ‘Berlijn’ kan royaal zijn want die concessies betreffen immers geen eigen, Duits gebied!
In Boekarest weet men ook van de andere kant: Op 7 september heeft al een gesprek plaats tussen de Oostenrijks-Hongaarse gezant Czernin met de Roemeense premier Bratianu en de Russische minister van buitenlandse zaken Sazonov zegt in september 1914 al, dat Roemenië wat Rusland betreft kan rekenen op Zuid-Bukovina [Oostenrijks], op Zevenburgen [Hongaars] en nog in diezelfde maand erkent Rusland het recht van de Roemenen om de provincies van Oostenrijk-Hongarije, die door Roemenen worden bewoond, te annexeren, als het maar neutraal blijft... Sazonov zal zelf wel voor steun in Londen en Parijs zorgen.....
Tegenover Czernin heeft premier Bratianu intussen al verklaard dat Roemenië zoveel mogelijk voordelen wenst en zo laat mogelijk wil beslissen... Italië en Roemenië plegen zelfs al overleg om hun houding tegenover de oorlog, tegenover de Centralen, te bepalen! Overigens wordt aan de kleine landen op de Balkan door zowel de Geallieerden als de Centralen van alles beloofd, en men hoopt met dergelijke beloften deze landen aan de eigen kant te krijgen.
Anders dan Roemenië is Servië al onmiddellijk bij de oorlog betrokken, maar het land wordt nog niet bezet. De Centrale Mogendheden hebben eerst andere plannen. Toch formuleert de Servische premier Nikola Pasic in december 1914 wel het oorlogsdoel van Servië: Dát is de vereniging van alle Serven, Kroaten en Slovenen in een onafhankelijke Zuidslavische staat.
De Hongaarse premier graaf István Tisza blijft daarentegen stug alle kaarten zetten op de Habsburgse monarchie en overweegt zelfs nooit om ten bate van nationale Hongaarse belangen met de oorlog te stoppen!! In november 1914 komt het parlement weer bijeen, en iedereen steunt de oorlogspolitiek van de premier loyaal.
Na de korte euforie en het gejubel, het optimisme en vreugde, die de eerste dagen en weken van de oorlog kenmerken, komt weldra de werkelijkheid weer terug. Door de mobilisatie van de soldaten beschikt het bedrijfsleven niet meer over honderdduizenden arbeidskrachten. Verwarring, angst en onzekerheid heersen er weldra. Treinen en paarden staan nu in de eerste plaats in dienst van het leger en het vervoer van goederen, levensmiddelen, grondstoffen en materialen stagneert. De werkloosheid loopt aanvankelijk snel op en velen worden gedwongen om korter te werken. Na enkele weken nemen de bestellingen van het leger echter een zéér grote plaats in en dan komt het economische leven weer op gang.
Stijgende prijzen zorgen voor inflatie en voor hoogconjunctuur. In de eerste vijf maanden verdubbelt de geldhoeveelheid van de Oostenrijks-Hongaarse Bank. De werkloosheid verdwijnt en het hele bedrijfsleven komt eigenlijk in dienst van het militaire apparaat. Er ontstaat zelfs een groot tekort aan arbeidskrachten en vrouwen worden op grote schaal in fabrieken ingeschakeld. Werktijden worden verlengd, maar in Oostenrijk ontstaat voedselgebrek. Hongarije blijft het graancentrum van de monarchie en dit land kan door de enorme agrarische export de Oostenrijkers van voedsel voorzien, maar ook hier valt de oogst van 1914 tegen, ze is 1/4 deel lager dan normaal. Oostenrijk wordt nu wat levensmiddelen betreft geheel afhankelijk van Hongarije.
In de jaren 1909 tot 1913 leverde Hongarije gemiddeld per jaar 400.000 ton tarwe en 275.000 ton rogge aan Oostenrijk evenals honderdduizenden stuks varkens en runderen, maar die leveranties vallen in 1914 en 1915 vrijwel weg! Hongarije levert nu, nadat de eigen bevolking en het leger van voedsel zijn voorzien, veel te weinig aan Oostenrijk, terwijl ze zelf genoeg hebben. "Hun eigen belangen wegen zwaarder dan die van de monarchie als geheel", aldus zegt men in Wenen over de nu meer zelfstandige economische politiek van de Hongaren.
In Oostenrijk worden maximumprijzen vastgesteld om speculatie tegen te gaan en om aan wensen van de eigen bevolking gehoor te geven. Prijsafspraken met Hongarije halen immers niets uit. De Hongaren proberen die afspraken op alle mogelijke manieren te omzeilen. Terwijl men in Wenen dus honger begint te krijgen merken de Hongaren niets van tekorten. Galicië levert door de gevechten ook niets meer op. Geleidelijk aan wordt de blokkade door de Entente ook voelbaar en allerlei overzeese produkten ontbreken. De agrarische import van Oostenrijk-Hongarije daalt zelfs met 3/4.
Het blijkt nu ineens, hoe belangrijk de maatregelen zijn die men in Hongarije nog juist vóór de oorlog heeft getroffen. In 1912 heeft het parlement wetten aangenomen, die het mogelijk maken om noodmaatregelen te treffen; het kabinet kan zo nodig per dekreet regeren, en alleen het parlement achteraf op de hoogte stellen. Er kunnen gevolmachtigden worden benoemd die politie, gendarmes en grenswachten controleren, besluiten van gemeenteraden kunnen zo nodig worden opgeschort, evenals het recht op vereniging, politieke bijeenkomsten kunnen dan worden verboden, censuur vooraf is mogelijk, voor agitatie in verband met stakingen kunnen langdurige straffen worden opgelegd. [Wetsart. LXIII, 1912]. Er kunnen vanaf 1912 ook economische noodmaatregelen worden getroffen: maximumprijzen, gedwongen werkzaamheden voor mannen tot 50 jaar, militaire controle over bepaalde bedrijven, verplichting voor fabrieken om voor het leger te produceren, gedwongen agrarische leveranties voor de boeren, confiscatie van paarden en wagens worden mogelijk. In 1914 wordt een moratorium afgekondigd: uitstel van betaling van schulden wordt mogelijk gemaakt, maar als gevolg daarvan weigeren banken ook gelden te geven ter betaling van lonen. Burgertransporten worden zeer beperkt, heel wat bedrijven produceren veel minder, de overheid legt nu immers alle nadruk op militair vervoer en bewapeningsindustrie.
Van de dromen van de zomer van 1914 dat de oorlog slechts enkele maanden zal duren komt dus niets terecht. De fronten verharden zich, en behalve in Frankrijk in het westen lopen de offensieven van de Duitsers, samen met Oostenrijks-Hongaarse troepen, in het Oosten in Rusland ook vast: aan het ’Oostfront’ is sprake van een stellingenoorlog. Het is ook duidelijk geworden dat de strijdmacht van de monarchie véél minder sterk is dan die van de Duitsers: eind 1914 is al duidelijk dat het Oostenrijks-Hongaarse leger zonder ingrijpen van de Duitse bondgenoot weerloos staan tegenover de Russen, zoals opnieuw blijkt in januari 1915 wanneer de Russen Galicië binnenvallen: alleen Duitse troepen kunnen de aanval in de Karpaten tot staan brengen en daarmee Hongarije voor een grootscheepse inval van de Russen behoeden……..Toch staan de Russische troepen bij de bergpassen van Uzsok en Alsó Vereczke, en de 150.000 bij Przemysl ingesloten Oostenrijkers en Hongaren troepen moeten voor de Russen capituleren. Maar ja.. ‘Het Duitse keizerrijk was nu eenmaal economisch en militair-technisch aanmerkelijk sterker ontwikkeld dan de Habsburgse Dubbelmonarchie’ en ze werd ‘naarmate de oorlog vorderde volslagen afhankelijk van de politieke doeleinden en de mobilisatie- en operatieve plannen van de Duitse legerleiding’. [14-18, De Eerste Wereldoorlog, prof. Lademacher, deel 1, blz. 325, 326].
|