< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.10  De  Hongaarse  Radenrepubliek,  21  maart  t/m  31  juli  1919

Hoewel het voor buitenstaanders een raadsel is, en vooral een schok betekent, dat er nu ineens in Hongarije een communis­tisch regime wordt gevestigd, is het voor de weinigen, die beseffen hoe ernstig de situatie in dit land al maanden lang is, niet allemaal on­verwacht gekomen, maar zelfs de vredesconferen­tie in Parijs is volkomen verrast.
Vooral de Fransen wensen nu een snel ingrijpen, een gewapende interventie in Hongarije, om aan het rode regime een einde te maken. Lloyd George en Wilson echter vinden de Franse invloed in Midden-Europa al groot genoeg, en wensen in de eerste plaats af te wachten, en zich op de hoogte te laten stellen.
Misschien is een vreedzaam einde van de radenrepubliek moge­lijk. Lloyd George vraagt zich zelfs ook af, of Vyx wel vol­doende duide­lijk heeft gemaakt, dat "de demarkatielijn van de neutrale zone geen invloed heeft op de definitieve grens tussen Roemenië en Hongarije", en president Wilson vindt het idee van de neutrale zone zelfs ongefundeerd. "Het is te vermijden dat als resultaat van een te harde houding de éne na de andere staat in de armen van het bolsjewisme wordt gedre­ven", aldus Wilson. [Siklós, 251/252].
Frankrijk staat dus geïsoleerd. Ook Harold Nicolson, de secretaris van de Britse delegatie in Parijs, vindt dat "deze ontwikkeling in Hongarije toch wel te voorzien is geweest, hoewel ze zeer ernstig is. Er bestaat nu een gevaar dat we helemaal geen vrede zullen krijgen". Hij ziet n.l. al een verbond tussen de landen, die zich tegen de door de Entente opgelegde nieuwe orde kunnen keren: Duits­land, Rusland en Honga­rije. Hun troefkaart is het bolsjewisme!
"Ze zullen bolsjewis­tisch worden op het moment dat ze voelen dat het hopeloos is om goede vredesvoorwaarden te krijgen". "We hebben zo snel gedemobiliseerd, dat we nu onze voor­waar­den niet meer kunnen opleggen, alleen nog via een blokka­de, maar dat betekent de hel!.... We zijn snel bezig de vrede te verliezen, hoewel het toch te gek is dat men na het winnen van de oorlog, de vrede moet verliezen, aldus Nicolson [blz. 287], vooral naar aan­leiding van de gebeurtenissen in Honga­rije. Geheel onverwacht is het allemaal dus niet gekomen. De Hon­gaarse communisten hebben al enkele maanden getracht om in het troe­bele water te vissen en van de uiterst slechte situatie te profiteren. Op 21 maart 1919 krijgen ze de macht, níet eens via een echte revo­lutie, aange­boden!
Er is nota bene in de direktiekamer van de gevangenis met de communistische leiders onder­handeld. Dit alles maakt een diepe indruk buiten Hongarij­e. Hoe kán dit alles? De botte afwijzing door de Entente van de regering van de goed­willende en westersgezinde Károlyi, met zijn hoge idealen om -naar de woorden van Jászi- "niet het oude Hongarije te redden, maar om een verstandige en morele interna­tionale ordening tot stand te brengen" [Schmidt-Pauli, 89], heeft ervoor gezorgd, dat er nu in Buda­pest een regime aan de macht komt, dat vanuit het oosten, vanuit Sovjet-Rusland, steun verwacht. Het is, naar de woorden van Károlyi, het laatste redmiddel voor Hongarije. [idem, 93]. Oorlog, honger, desillusie en wanhoop hebben ervoor gezorgd dat het Hongaarse volk tenslotte alleen deze mogelijkheid nog ziet. "Der Bolschewismus ist die fürchterliche Fratze staatli­cher Einrichtungen. Der Krieg ist sein Vater, die Hungersnot seine Mutter, die Verzweiflung seine Pate", aldus de vroegere K.u.K.-mini­ster, graaf Ottokar Czernin, in zijn boek "Im Welt­kriege", [Band­holtz, XXIV].
De Hongaarse president en de premier zijn afgetreden, en een "Revoluti­o­naire regeringsraad" [Forradalmi Kormányzó Tanács] neemt de macht over. Omdat de leden ervan, evenals als in Rusland "volkscom­missa­ris" heten, wordt ze ook wel "raad van volks­commissaris­sen" [né­pbizt­osok, verder: vc] genoemd.
Hoewel hij formeel slechts vc van buiten­landse zaken is, is Béla Kun hiervan de leider. Sándor Garbai is formeel staats­hoofd [voorzitter van de FKT]. De vc's zijn het­zij -vooral- linkse sociaal-demo­kra­ten, zo­als Jenö Hambur­ger [1883-1936, een vroegere landar­beider], Zsig­mond Kunfi, een vroegere le­raar, en József Pogány, hetzij -veel minder- commu­nisten. Relatief grote invloed achter de schermen hebben ook hun plaatsvervan­gers, en dat zijn communis­ten. De beslissingen worden vaak door hen geno­men.
Er wordt als een soort dagelijks bestuur een "Presidium" van 5 man samenge­steld. De invloed van de raden [sovjets] van arbeiders, boeren en solda­ten blijft formeel ook bestaan. Al op 2 april 1919 komt een voorlopige grondwet tot stand, die "de macht aan de arbeidersklasse, het volk" geeft... Onder leiding van het werkende volk zullen een nieuwe, socia­lis­tische produktiewijze en en een nieuwe maatschappelijke orde hun intrede doen, zo heet het. Opmerkelijk is het feit, dat de éénheid van de wetge­gevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht wordt afge­kondigd. Een "Landelijk Congres van Raden" [sovjets] zal het hoogste orgaan vormen. Het wordt indirekt gekozen. In elke gemeente neemt een direktorium van drie man de leiding over.
Voor het eerst zullen in Hongarije vrouwen, arbeiders en arme boeren ook aan "verkiezingen" kunnen deelnemen. Omdat er slechts één partij bestaat, de "Socialistische Partij van Hongarije", een fusie van sociaal-demokraten en communisten, zullen dergelijke verkiezingen niet vrij zijn. Er worden revo­lutionai­re- of volksrecht­banken inge­steld, en zij moeten vooral de strijd tegen de contrarevo­lutie aan­bin­den.  De Hongaarse leiders doen al direkt een oproep aan de inter­na­tionale arbeidersklasse om in verzet te komen tegen hun eigen onder­drukkers, en hun juk af te werpen. Wij zijn, zo zegt men in Budapest, vastbesloten om ons tot de laatste druppel bloed tegen elke aanval te verzetten. Wij tonen ook onze wil om in vrede te leven en zo spoedig mogelijk een vrede te sluiten, die de bestaansvoor­waarden voor de Hongaarse werkende klassen kan verzeke­ren.

top

Deze oproep heeft echter geen effect. De Entente en de Tsje­chische en vooral de Roemeense bezetters zijn deste meer bang geworden dat de revolutie naar hun eigen gebied kan overslaan. In Rusland is men natuurlijk blij, hoewel Lenin de zaak eerst niet vertrouwt. Het ís natuurlijk ook ongelofelijk: anders dan hijzelf hoeft Béla Kun de macht niet eens via een staatsgreep en een bloedige en langdurige burgeroorlog te veroveren. De macht is hem n.b. aangebo­den! In Budapest overheerst geen spanning, geen oorlog, maar een feestelijke stemming. "De hele wereld spreekt vandaag over ons", zo juicht men.
Een officiële rede voor het parlement in Budapest van Béla Kun wordt zelfs door een Zigeunerorkest van 300 man, dat de Marseillaise inzet, begeleid. Daarna zingt men de "Internationale". Hongarije werpt zich, zo lijkt het wel, in de schoot van Rusland. Het wacht op aanwijzingen van de 3e Internationale, erkent Lenin als de hoogste internationale proletarische leider, en biedt Sovjet-Rusland een militaire alliantie aan. Toch dringt Lenin er bij Kun op aan om maar niet te veel nadruk te leggen op het verbond met Rusland: militair kan Rusland voor Hongarije absoluut nog niets doen. Het al op 24 maart opgerichte Rode Leger [Vörös Hadsereg] zal alles op eigen kracht moeten doen, maar dit leger krijgt ook de steun van veel vml. officiren omdat het een potentieel effectief instrument lijkt tot het herwinnen van het verloren gebied. [Sakmyster, 15].
Men heeft echter alle vertrouwen dat de revolutie zal winnen en dankzij inspirerende namen die kazernes, straten en openbare gebouwen nu vol trots dragen, ziet de toekomst er rooskleurig uit. Marx, Lenin, Engels, Trotzky, Bebel, maar ook Hongaren als György Dózsa, Ignác Martinovics, Sándor Petőfi en Ervin Szabó staan hoog op de naamlijst als voorbeelden van revoluti­onai­re aktie. Een belangrijk deel van de Hongaarse maatschappij steunt de nieuwe regering wel omdat men denkt dat na de mislukking van de pro-Entente-politiek van Károlyi is een pro-Russische politiek de énige mogelijkheid voor het behoud van de vooroorlogse grenzen. [Sakmyster, 15].
Níet hoog genoteerd staan evenwel vrede, en een echte herver­deling van de grond, hervormingen van de belastingen, vrije en geheime verkiezingen, schepping van een zelfstandige midden­klasse met enig bezit, vrijheid voor de kleine boeren, finan­ciële en economische stabiliteit. Integendeel.
Het vorige bewind van Károlyi heeft hier niet voor kunnen zorgen, het nieuwe bewind wenst hiervoor niet te zorgen! Een "Rode Garde" wordt al op 26 maart opgericht, ter vervan­ging van de politie en de gendarmerie. Een "direktorium" dient voor de snelle behandeling van kleine zaken.
Béla Kun vormt niet alleen het gezicht van het communis­tische Hongarije naar buiten, maar zijn invloed en macht is vrijwel onbeperkt. Hij heeft, zo blijkt, het vertrouwen van Lenin, en dat weegt zeer zwaar. Kun [Kohn] is in 1886 geboren in Zevenburgen in een gezin van geas­simileerde joden. Zoals zoveel joden beschouwt hij zich geheel als Hongaar. Het gezin houdt zich niet aan de religie. De vader is notaris van de gemeente, en heeft daarmee, zoals zovele Hongaar­se joden, een goede baan gekregen. Als joden wordt men in aristokratische en andere kringen zeker geaccep­teerd. Bij de lage landadel, die vaak verarmd is, en haar tijd en geld nogal eens letterlijk heeft verspeeld, staan de joden niet in aanzien. "De joden halen ons in, zíj verdienen het geld!" zegt men hier.
Béla is een grillige, eigenwijze, koppige en soms driftige jongen, die erin slaagt om journalist te worden bij een soci­aal-demo­kratisch blad in Kolozsvár. Hij behoort dankzij zijn opleiding en beroep tot de beter gesitueerden, gaat in 1905 naar Budapest en raakt hier enigs­zins bekend als dichter. Hij heeft in de hoofdstad con­tacten met jonge ambitieuze en ontevreden revolutionaire socialisten, vooral met studenten en intellektuelen. Hij wordt een bewon­deraar van Endre Ady, en leert hem persoonlijk kennen.
In Budapest wonen dan een kwart miljoen joden, van wie vooral een deel van de jongeren bekend staat als rebels, vrijgevoch­ten, materialistisch, anarchistisch, ambitieus, onconventio­neel, parvenu, snobistisch. Zij hebben alle banden met tradi­ties doorgesne­den, en nemen gretig de grote­stadscultuur, met alle kinder­ziekten, in zich op. Aan de andere kant zijn zij vooral degenen, die avantgardis­tische artistieke stromingen en nieuwe politieke ideëen in Honga­rije intro­duce­ren, relatief veel interna­tionale contacten hebben, geen enkele moeite hebben met bui­tenlandse, nieuwe en modieuze verschijn­se­len, die dus niet vastgeroest zitten aan eeuwenoude tradities en conventies, en aan de feodale, natio­na­listische en extreemconserva­tieve instellingen, en intel­ligent zijn.

top

Alle joden kunnen per slot van rekening lezen en schrij­ven, en dat kan men lang niet van alle inwon­ers van Hongarije zeggen. Na enige tijd gaat Béla Kun toch weer terug naar Kolozsvár, wordt hier adjunkt-direkteur van een plaatselijke Arbeiders-Spaarbank, maar vanwege malversaties wordt hij hier ontslagen. Miskend als journalist, dichter en adjunkt-direkteur gaat hij, terwijl een onderzoek tegen hem nog loopt, in 1914 in militaire dienst, en belandt al in december 1914, met later honderd­dui­zenden anderen, als krijgsgevangene in Rusland!
Hier organiseert hij op den duur een strijdmacht van revolu­tionaire Hongaren, leert Russisch, bestudeert Marx, en heeft zeer veel bewonde­ring en sympa­thie voor Lenin en zijn bolsje­wiki. Als knap en intelli­gent organisator wordt hij bekend bij de grote Russi­sche leider zelf, en wordt door Lenin zelfs zeer gewaar­deerd. Hij wordt nu hoofd van een bataljon van 100.000 Hongaarse krijgsgevangenen in Rusland. In het voorjaar van 1918 wordt hij leider van Hongaarse communisten in Rusland. Hier heeft hij intussen andere Hongaarse bolsjewieken leren kennen, zoals Tibor Szamuely, de jonge advokaat en schrijver Béla Illés, Mátyás Rákosi en vele anderen.
Kun keert na de oorlog, in novem­ber 1918, zoals eerder gezegd mèt heel wat geld, met een opdracht en met een zeer vaste wil, uit Rusland, naar z'n eigen land terug. Hij is er overigens van overtuigd geraakt, dat de Honga­ren wel wat kunnen hebben na vijf jaren van oorlog, bezetting, een spar­taans regime, mi­litarisering door de overheid, armoede en honger, honderddui­zenden doden en gewonden, collec­ti­visme, economi­sche nood, enz.  Bij alle aktivi­teiten wordt hij trouw geholpen door Tibor Sza­muely [1890/1919], even­eens een Hon­gaarse jood die in de journa­listiek zijn brood verdient maar "meer sukses heeft bij prostituees dan in zijn vak" [Szelpal, 46]. In 1915 wordt ook hij in Rusland krijgs­gevan­gen gemaakt, en sluit zich bij de bolsjewi­eken aan. Hij staat hier al bekend als fanatiek en wreed, b.v. tegen­over degenen die zich níet bij de roden aanmelden! Van ande­ren eist hij "revolutionaire discipline" d.w.z. absolute gehoor­zaam­heid, maar hij geldt weldra ook als rivaal en "kroo­nprins" van Kun!
Eenmaal terug in Hongarije ontpopt hij zich als een "pervers, wraakzuchtig, bloeddorstig en ziekelijk monster", en wordt berucht als een van de meest felle aanhangers van het rode regime. "Dood aan de bourgeois" en "Terreur is ons be­langrijk­ste wapen", aldus enkele van de beruchte uitspraken van Szamu­ely. In de eerste dagen van de radenrepubliek verkon­digt hij bij het parlement al aan de arbeiders: "Alles is van jullie, jullie hoeven slechts je handen te leggen op de rijk­dommen van de bourgeois". [Szelpal, 118].
Op hetzelfde ogenblik spreekt een paar meter verderop Béla Kun, maar dat behoort nu eenmaal tot de kinder­ziekten van een nieuw regime van pure en jonge enthousiastelingen of fanatici.... Ook de fanaticus Ottó Korvin [eig. Klein, 1894-1919, een bankemployé, hoofd van de veiligheidsdienst], Béla Szántó, László Rudas [1885-1950], en Béla Vágó [1881-1939] behoren tot de eerste leiders der communisten. Meer bekendheid of beruchtheid genieten József Révai ["cul­tuur"], zowel als de wrede József Cserny en met name de filo­soof dr. György Lukács van Szeged [1885-1971], de zoon van een van de rijk­ste ban­kiers van Buda­pest. De rijke en adellijke joodse bourgeois en Duitstalige intel­lektueel, de al beroemde literator en filosoof uit Budapest, dr. Lukács, ontpopt zich nu tot veler verba­zing als commu­nist. In 1913 heeft hij ooit een academi­sche prijs gekre­gen van het beroemde Kisfaludy-genootschap voor zijn "Gesc­hiede­nis van het drama in de Europese litera­tuur", hij heeft in Duitsland gestu­deerd en verscheidene buitenlandse reizen gemaakt en contacten gemaakt met Ernst Bloch en Max Weber.
In 1917 heeft hij in Budapest gewerkt aan de "Vrije School der Geesteswetenschappen" van de later evenzeer beroemde Karl Mannheim [1893-1947, eveneens geboren in Budapest in een joods-Duits bur­gerlijk milieu] voor de socialis­tische vorming van arbei­ders, en hij is onder invloed van Ervin Szabó in de ban geko­men van de communisti­sche ideëen over een cultu­rele revolutie, over de nieuwe mens, n.l. de collectieve mens, een nieuwe, broederlijke beschaving óver de huidige cultuur heen, de ethiek, enz. De verhouding tussen de menselijke ziel, de geest, en de vormen heeft hem bezig gehou­den. Hij is getrouwd met een Russische vrouw.
Lukács acht trouwens de misdaden, de dwalingen en fouten van de nieuwe anti-burger­lijke maatschappij onvermijdelijk, want alle middelen tot de nieuwe 'beschaving' acht hij geoorloofd. In de verte ziet hij ondanks de vaak vulgaire middelen het hoge doel immers toch voor ogen.
Typerend voor hen allen is, dat ze de wereld door hun revo­lu­tie radikaal willen veranderen, en haar daardoor willen red­den, en dat ze zeer scherpe kritiek hebben op alle bestaan­de "burgerlijke" normen en waarden. Ze zijn, door de ellende van de oorlog en daarna vaak hun ervaringen in Rus­land, tot het idee van de bolsjewieken bekeerd.

top

De hele maatschappij moet door een enorme propaganda, door middel van een regen van dekreten en verordeningen, richtlij­nen, boekjes, brochures, affiches, oproepen, enz. totaal worden veran­derd, gereorganiseerd, op z'n kop gezet, en wel op zo kort moge­lijke ter­mijn. "Fantasten zonder ervaring en skru­pu­les komen nu in Hongarije aan de macht", aldus Oszkár Jászi, die niet gelooft dat het communisme ooit tot een geordende staat en economie kan leiden. Of het publiek in Hongarije hun smaak deelt, deert deze dogmatische, strikt eenzijdige fanati­ci allerminst. Zij gelo­ven heilig in hun eigen ideëen als de enige, wetenschappelijk bewezen, en voor de hele maatschappij uitermate heilzame weg, en de massa, het volk, moet tot dat enige juiste inzicht met allerlei midde­len worden gebracht. Als dat niet goedschiks, via propaganda en voorlichting, kan, dan zal dat kwaadschiks, met fysieke middelen, terreur en geweld, moeten gebeuren. De meest doorgewinterde, uiterst geharde communisten, de gestaalde kaders, schamen zich in 1919 in Honga­rije, zoals zal blijken, al nergens voor.
Het "közoktatásügyi népbiztosság" [volkscommissariaat van openbaar onder­wijs] o.l.v. György Lukács zorgt voor deze regen van propagan­da. Vooral boeren, kleine grond­bezitters, kleine handelaars en middenstanders, die er immers uiterst "burgerlijke" ideeën over eigen bezit op na houden, moeten worden overtuigd van de noodzaak van "socialistisch eigen­dom"...... Men besteedt in het algemeen zeer veel aandacht aan voorlich­ting: zo snel mogelijk moeten de oude burgerlijke en achterge­bleven reaktionaire, godsdienstige, feodale, onderdanige ge­dachten afsterven, en moet de nieuwe, revolutionaire, socia­listische, en dus vrije mens worden gescha­pen...
Alfa­betise­ringscampagnes en populair-wetenschap­pelijke confe­ren­ties met arbeiders moeten het onwetende pu­bliek duide­lijk maken, dat het voortaan zal kunnen delen in de zegeningen van de moder­ne socialistische maatschappij....
 Alle scholen en instellingen van opvoeding komen door een enkele maatregel, een dekreet van 29 maart, aan de staat, zodat de "klerikale, chauvinistische geest" kan worden opge­ruimd. De hevige strijd over de struk­tuur van het onderwijs van de burgerlijke republiek van 1918/­19 is nu "ten gunste van de progressieve krachten be­slist".­... Het lager onderwijs is voortaan gratis.
Op staats-middelbare scholen krijgen leerlingen vetorecht bij be­paalde beslissingen, terwijl leerkrachten juist moeten worden bijge­schoold. Er komt een zgn. "Marx-Engels-Arbeiders-Universiteit" ten bate van de georgani­seerde indus­triearbei­ders". Het nieuwe regime bevoordeelt deze klasse, omdat die in alle opzichten zo'n grote achterstand heeft. Het verspreiden van de officiële ideologie, van het "marxisme-leninisme" wordt als doel van de staat gezien. Op steeds meer terreinen, cultureel, econo­misch, sociaal, enz. legt de staat haar normen op. In het begin is er sprake van een enorme sponta­niteit, van geest­drift voor de nieuwe idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, van wittebroodsweken, van een idylle! Men wil zelfs niet de "het voorbeeld en de fouten van Rusland zonder meer overnemen". Het aanvankelijke idealisme moet weldra wijken, wanneer blijkt dat men zonder wapens niet veel kan beginnen, en dat er zeer velen zijn, die zeer beslist níet zijn gediend van de zegeningen die de nieuwe, gewelddadige en fanatieke heersers, die beter we­tende jongelui, over de Hongaarse maatschappij menen te moeten uitstrooien. Niet iedereen kan de communisten in hun fanatisme en terro­ristische optreden volgen, wanneer ze bijvoorbeeld duidelijk te kennen geven het ouderlijk gezag, de boodschap van de kerk en de godsdienst, de maatschappelijke regels, tot de grond toe willen afbreken en vernietigen. De staat en niet de ouders heeft/hebben het recht om over lichaam en geest van de jeugd te beschikken.
Al op de eerste vergadering van de raad van volkscommissaris­sen besluit men tot afschaffing van titels en privileges, scheiding van kerk en staat, instelling van revolutionaire tribunalen en een juryrechtspraak, voorbereiding van verkie­zin­gen, socialisatie van de grond en ander onroerend goed, vorde­ren van alle kunstschatten uit particulier bezit, etc. Wanneer sommigen van deze heethoofden alle huizen, winkels, fabrieken, de meeste grond, alle gebouwen, banken, auto's, het verkeer, handelsondernemingen, verzekeringsmaatschappijen, trans­port­middelen, mijnen, ziekenhuizen en welzijnsinstellin­gen per dekreet al op 26 maart 1919 in beslag laten nemen is ook niet iedereen hiermee tevreden, ondanks de gekozen arbei­derscontroleraden en de produktiecom­missaris­sen..... Over de mate van socialisatie van bezit is men het niet eens: ex-sociaal-demokraten tonen zich hierin iets gematigder dan communisten. Sociaal-demokraten willen bedrijven met meer dan 100 werknemers tot staatseigendom maken, communisten alle bedrijven met meer dan 10 werknemers. Dit laatste standpunt wint het eigenlijk, hoewel Kun niet zover wilde gaan en ook Lenin in Rusland voorzichtiger is geweest. Alle bedrijven met meer dan 20 werknemers komen onder toezicht van raden, en vele bedrijven kiezen de voormalige direkteur tot commissaris.
Er is ook sprake van een forse loonsverhoging, en de vast­stelling van een minimumloon. Hoe deze politiek op den duur haar vruchten kan afwerpen, is een van de vele raadsels waar het rode regime in Hongarije voor staat, maar: alles lijkt haastig te moeten, en dit regime heeft het slechts 133 dagen uitgehouden. Naïveteit en tijdgebrek beheersen voor een deel deze korte periode. Men wil namelijk het feodale agrarische Hongarije in één klap omvormen tot een marxistisch Utopia. De totale maatschappij móet en zál, hoe amateuristisch ook, worden "vernieuwd". Alkohol en prostitutie worden b.v. totaal verboden, omdat zij de "ergste oorzaken van menselijke ontaarding, de moordenaars van de mensheid" zijn... Alle pleidooien van b.v. boerendele­gaties voor een beperkt alkoholgebruik [incl. verkoop] worden afgedaan als kapitalistisch, bourgeois, terwijl iedereen in dit land natuurlijk weet, dat tienduizenden op het platteland wijn in overvloed maken, verhandelen en gebruiken. Voor de geheide communisten staat evenwel vast, dat de heilige ideolo­gie veruit de voorrang heeft boven de mensen! 

top

In de praktijk blijkt dus bij allerlei kwesties hoe moei­lijk het om een aan het volk wezensvreemde ideo­lo­gie om te zetten in praktische daden: uit­buiting van de één door de ander is bijvoorbeeld uit den boze, maar wanneer precies van "uit­bui­ting" sprake is, is niet bekend. Hoever moet men dan gaan bij de vaststelling van "socialistisch eigendom"? Alleen van extreemlinkse kant komt er na enkele weken enig verzet: er moeten méér arrestaties van "onverantwoordelijke elementen" en van contrarevolutionairen komen, en voor soci­aal-demokraten wordt ook gewaarschuwd! Vooral in kringen van arbeiders- en soldatenraden blijft extreemlinks sterk. Tibor Szamuely is hier populair. De 27-jarige vc van handel, Mátyás Rákosi [Ada, 1892, bekend als ”een nul, een niemand, een opportunist, die alleen maar kijkt wie er gelijk krijgt [niet: heeft] en zich vervol­gens daarbij aansluit”], is toch wel overijve­rig: Hij laat alle winkels sluiten op enkele categorieën [tabak, siga­ren, boeken, apothe­ken] na, maar na 3 dagen moeten levensmidde­len zaken toch maar weer open.
 Een bonnensysteem wordt door hem ook opgezet, maar kritiek op zijn grillige en keiharde 'bel­eid' doet hij af met: contrare­volu­tie, vijanden van 'de dikta­tuur van het proletari­aat'. Het spreekt vanzelf dat voor dit alles een enorm controleap­paraat in het leven moet worden geroepen, maar juist aan overtuigde èn tegelijk geschoolde èn intelligente krachten ontbreekt het nu! Het gehele economische leven wordt centraal geleid door de "Raad van Volkseconomie" o.l.v. Jenő Varga, de vc van economi­sche zaken. Formeel is alles "köztulajdonban", d.w.z. "in open­baar eigendom". Ook Varga laat zich al snel kennen als dogma­tisch en keihard, wanneer hij b.v. beweert dat van alle bank­employ­ees en advokaten best 80 % kan worden ontslagen. Dat zijn toch maar "vijanden van de diktatuur van het prole­tari­aat". De 40-jarige Varga is in 1918 professor in de econo­mie in Budapest gewor­den, maar niet vele soortgenoten zullen het met hem eens zijn, dat inflatie moet worden bevorderd, omdat het een goed middel is om het bezit van de bourgeoisie te likwide­ren.... De inflatie in Hongarije is al sinds 1914 in volle gang. De waarde van de Korona is in 1914-18 met bijna de helft gedaald, en daalt tot augustus 1919 verder tot nog geen 30 % van z'n vroegere waar­de. In 1920: 2,3 %. Grondbezit boven de 57 ha. wordt per 3 april 1919 onteigend, kleine boeren bedrijven blijven zelfstandig. Hierdoor komt 7 miljoen juk grond aan de staat, en 6,3 mlj. juk blijft privé­bezit. Het staatsbezit zal onder coöperaties worden verdeeld, maar deze staan vaak onder leiding van de voormalige bezitter! Grootgrondbezitters van ooit heten nu commissaris, maar hun produktie-eenheid blijft dus bestaan!
Het principe van de communistische maatschappij blijft: "aki nem dolgozik, annak tulajdonában föld nem maradhat" [wie niet werkt, kan geen grond in bezit houden], maar op de duur zal alle grond worden genationaliseerd! De drie miljoen bedelaars, de arme boeren en landarbeiders, krijgen dus geen land in bezit van dit regime: zij mogen vooral géén kapitalisten worden! Leegstaande ruimten en n.b. ongebruikte kamers in particu­liere huizen worden gevorderd en in beslag genomen ten behoeve van arme proletarie­rs en daklozen. Zo krijgen in één klap tienduizenden werkers een woning, inclusief meubilair....
Van groot belang is ook de juridische gelijkstelling van wettige en onwettige kinderen, van welke laatste categorie er in Budapest duizenden zijn! In Budapest is 1900-18 n.b. 27 % der geboorten onwettig! [Szelpal, 131]. Allerlei maatregelen moeten de arbeiders verzekeren tegen ziekte en ongevallen, zorgen voor een 8-urige werkdag, gelijke lonen voor mannen en vrouwen, hogere lonen en lagere huren, zwangerschapsverlof en kinderzorg, gratis medische hulp, subsidies, het stichten van kantines en verblijven voor arme studenten, voor openbare open­stel­ling van parken, tuinen en aristokra­tische villa's en adellij­ke palei­zen, voor gratis baden voor "proletarische" kinderen.
Particuliere badkamers moeten zelfs worden opengesteld voor gebruik door proletari­sche schoolkinderen. De gevolgen zijn te raden: Vele kinderen hebben immers nog nooit een bad gezien, en weten niet wat hygiëne is: Erger­nis dus van de particuliere eigenaars, die verwarming, licht, zeep, een handdoek gratis ter beschikking moeten stellen, over zoveel onwetendheid en over het amateurisme en dilettan­tisme, bemoeizucht van zo'n verachtelijk regime. Het feit dat de schoolkinderen gezamenlijk naakt baden in de openbare badhuizen, wekt ook ergernis op van veel ouders. Al­lerlei maatregelen van dit regime, hoewel soms goed bedoeld, zorgen in 1919 vooral voor consternatie, voor ergernis. Zowel in de feodale agra­rische samenleving op het platteland als in de wereldstad Budapest ervaart men de dekreten van het regime op den duur als van boven opgelegd, als bevoog­dend.
Verplichte medische controle, een systeem van schoolartsen, georganiseerde vakanties van de "pro­letarische" kinderen naar het Balatonmeer, sanatoria voor arbeiderskinderen in villa's in de bergen, zorg voor gehandicapte en zieke kinderen, voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, speciale kin­dertheaters en filmvoorstellingen, de totale herschrijving van de geschiedenis als klassenstrijd, de verplichte ideologische scholing, de veel ruimere moge­lijk­heid tot echtschei­ding, alleen al de geruchten over "vrije lief­de" [onder het mom van: alles is nu van ieder­een] stuiten voor een deel bij de conser­vatieve en kerkelijke boerenbevol­king op fel verzet. Aan de vorming en opvoeding van de jeugd wordt enorm veel geld en aandacht gegeven, maar: onmiddellijk hieraan verbonden is de communistische ideologie, met alle plichten van dien.

top`

Religieuze leerkrachten worden als zodanig niet meer erkend, veel nadruk valt op "de nieuwe mens" en de nieuwe maatschap­pij. Miljoenen boeken en pamfletten worden gedrukt, en hon­der­dduizenden exemplaren verspreid. De salarissen van leer­krach­ten worden verhoogd, maar men is ook verplicht om van de communis­ti­sche theorie kennis te nemen, lezingen bij te wonen, enz. Zsigmond Kunfi verklaart b.v.: "De scholen zullen van nu af aan de belangrijkste instellingen voor oefening van het socia­lisme worden". Tot nu toe waren God, Koning en Vaderland altijd nauw verbon­den, maar nu gelden andere normen: de Revo­lutie, de Klassen­strijd en het Proletariaat.
Lektuur die hiertegen in gaat wordt verwijderd. Al in 1919 bestaat in Hongarije de plicht voor onderwijzers om iedereen aan te geven, die handelt uit verzet tegen de diktatuur van het proletari­aat! Kerk en staat worden gescheiden, kerkelijke belasting wordt afgeschaft, maar de godsdienst wordt gezien als middel tot uitbuiting, en men bestrijdt de kerk met alle mogelijke midde­len. Gods­dienst is een privézaak, maar het is volgens de ideologie ook dwaas en achterlijk. Religieuze inzichten moeten dus worden gecorrigeerd en bestreden. "De arbeidersklasse zal van reli­gieuze vooroordelen worden be­vrijd", zo zegt men. Verscheidene communisten pleiten al dan niet openlijk voor uitroeiing van de godsdienst. Zoals dat ook op andere punten geldt, blijkt hier dat de radenrepubliek alleen door tijdge­brek niet alle plannen kan verwezenlij­ken!
Vooral de vc van openbaar onderwijs Kunfi, en de leider van het "Bureau voor opheffing van kerkelijke zaken", Ottó Fáber bemoeien zich met maatregelen tegen de invloed van de kerken. Het kerkelijk vermogen wordt, met uitzondering van kerkge­bouwen en pastorieën, in beslag genomen, en het enorme kerke­­lijke grondbezit [van de rk kerk: 320.000 ha] wordt eveneens ontei­gend. Het kapitaal der kerken wordt aan de staatskas overge­maakt. De rooms-katholieke kerk staat zodoende 115 mln kroon af, de Joodse gemeenten 44,5 mln kroon, de protestante kerken bijna evenveel. [Adriányi, 54/55]. Los hiervan worden ook kerken en kloosters geplunderd door de rode garde en andere gewapende groepen. Kerken dienen formeel alleen nog voor godsdienstoefeningen, zo zègt men nu.
Jongere revolutionai­ren maken hier en daar echter van kerken biosco­pen: tot ergernis van velen. Een zeer slechte indruk maken al die jonge fanatici op de plattelandsbevolking van Hongarije.
De onteigening en het in brand steken van een aantal kerken, het omvormen tot "volkshuizen", het verja­gen van pastoors, het afschaffen van godsdienstonderwijs, het verbod op het dragen van religieuze kleding in scholen en ziekenhuizen, het in de praktijk brengen van de scheiding tussen kerk en staat door een verbod op kruisbeelden en gebed, de ontbinding van alle religieuze orden, de vervolging van reli­gieuzen, antireli­gieuze perscampagnes en de vele leuzen en boekjes met antireligieuze propaganda zet bij een grote massa mensen op het platteland zeer veel kwaad bloed. De kerken worden op deze wijze hardhandig en in zeer korte tijd uit het openbare leven weggedrukt. Allerlei tekenen van godsdienstig leven beschouwt het rode regime op z'n minst als overbodig en schadelijk. Alle geestelijken krijgen daarom ook al op 11 april de oproep om zich te laten omscholen. Slechts een klein minderheid [565 man] meldt zich. Tenslotte wenst ook de prins-primaat van Hongarije, kardinaal Csernoch, slechts het omver werpen van dit regime. Op zijn talloze klachten is Kun immers nooit ingegaan, hij wist zoge­naamd nergens van. Van dit antigodsdienstige rode regime is voor de kerk dan niets dan onheil te verwachten.
Plunderingen, arrestaties, inbeslagname, veroordelingen, gruwelijke executies en folteringen, ook van een aantal pries­ters en gelovige boeren, en talloze andere excessen doen zich tijdens dit regime regelma­tig, soms dage­lijks voor. De exces­sen worden door ooggetuigen van mond tot mond verteld, de fraaie theorie die daarachter soms steekt, is van geen enkel belang. Díe ziet men immers niet. Er blijft een wijde, gapende kloof bestaan tussen de theorie over de godsdienst en de kerk, en de prak­tijk, zoals die alom wordt toegepast! De bis­schop van Szom­bathe­ly, János Mikes en een kapelaan uit het westen van Honga­rije, József Pehm [later: Minds­zen­ty!] kunnen hier­over meepra­ten. De r.k. kerk had n.b. de helft van alle scholen in eigendom, waaronder 2.800 lagere scholen, 19 kweekscholen, 14 gymnasia, 13 theologische hogescholen. In totaal was 70 % der scholen eigendom van de kerken.
Het onderwijs wordt door al deze maatregelen gerui­neerd. De ver­ontwaardiging over zoveel brutaal antikerke­lijk en grof, provocerend, antigods­dienstig gedrag, is enorm. Zeer velen worden alleen maar in hun oordeel bevestigd: die communisten zijn heidens en goddeloos, ze nemen ons de heilig­ste goederen af, het is de antichrist, men zegt bovendien dat de meesten van hen nog Joden zijn ook. Leuzen als: "Wij vormen de kerken om tot Volks­huizen, en de theaters tot kerken van menselijke cul­tuur", en maatregelen tegen pastoors en predik­anten, zetten de boerenbevolking aan het denken. Hier en daar weigeren boeren al voedsel aan de hoofdstad Budapest te leveren.

top

Wat een schandalige eigendunk, wat een verwaandheid van deze [vaak a-religieuze, joodse] grof optredende, brutale jonge­lui, die menen dat ze -zonder een gedegen opleiding of sociaal-economische kennis van zaken- de waarheid in pacht hebben, daarmee de wereld wel even zullen verbete­ren, en menen hun boodschap aan oudere, wijze en ervaren mensen te moeten bren­gen. Aldus denken velen! Zsigmond Kunfi laat op 17 april horen, dat er weliswaar godsdienstvrijheid bestaat, maar dat godsdienst een privézaak is. "Onder het voorwendsel van godsdienstvrijheid volgt een deel van de geestelijkheid openlijke of geheime contrarevolu­tionaire propaganda, en bedient zich van religieuze bijeenkom­sten om de geesten op te ruien tegen de orde en instellingen van de radenrepubliek.... De raden moeten er voortaan op letten, dat er vanaf de kansel wordt gezegd, dat de radenrepubliek juist vrij­heid van gods­dienst garandeert, de geestelijkheid door nie­mand wordt belet in haar taak, dat de overheid niets wij­zigt aan de moraal, huwelijk en gezin. Iedereen die het volk in verwarring brengt is een vijand van de revolutionaire orde en verdient straf", aldus Kunfi.
"Het proletariaat geeft juist alle waarde aan de godsdienst, wil de godsdienst niet voor de poli­tiek gebruiken, wil een wereld van broederschap en vrede voor de hele mensheid, en weet, dat dát ook het doel van de gods­dienst is!" Hij boezemt de schuwe boerenbevol­king uiteraard slechts zeer weinig ofwel absoluut geen ver­trou­wen in. Men ziet immers het tegendeel van wat er wordt beweerd. De dwang neemt op alle terreinen toe, het verzet eveneens.
Vanuit Budapest, van de kant van deze nieuwe "verlichte" [vaak Joodse] atheïstische lei­ders, hoort men ook alleen maar min­achtende taal over de christelijke boerenbevolking die als reaktio­nair, dom en achterlijk wordt beschouwd.
Het anti­semi­tisme komt op, de haat tegen Béla Kun en Tibor Szamuely en "die andere Joden" wordt groter. "Dit alles is een maaksel van ongelovige joden", zo zeggen tijdgenoten. [Adri­ányi, 59]. Het is duidelijk, dat ook hier geldt: hoe meer primitieve geesten, des temeer collectief denken over de andere groep als gevaarlijk, boosaardig en bedreigend voor het traditi­onele en nationale leven.
Van alle kanten heeft men berekend, dat de grote meerderheid van de lei­ders van deze 133 dagen durende "Hongaarse Sovjetrepubliek" van Joodse afkomst is geweest. Van de in totaal 45 volkscom­mis­sarissen waren er 31 tot 38 Joden, d.w.z. 2/3 deel. [Szelpal, 234, Rothsc­hild, 148, Kosáry, 388]. Van de leiders van de Hongaarse Sovjetrepubliek was 95 % Joods, aldus de zelf deels Joodse, linkse burgerlijke radikaal Oszkár Jászi. Toch hebben ook Joden evenzeer als anderen te lijden onder het rode regime: Joodse ban­kiers en industriëlen, direkteuren, uitgevers, leraren, rechters, dokto­ren en advocaten, de reli­gieuze gemeenten, banken en zakenlui ["kapitalisten"] zijn immers evengoed slachtoffer van dit bewind, dat zich steeds meer laat zien als schrikbewind. Nergens is sprake geweest van discrimi­nerende maatregelen ten bate van Joden of iets derge­lijks!
De nieuwe bezitsverhoudin­gen hebben voor de wantrouwige boeren ook duide­lijk gemaakt dat hun wens niet in vervulling zal gaan: van een herverdeling van grondbe­zit ten bate van de arme boeren en kleine grondbezitters is immers geen sprake, en met het idee van enorm staatseigendom laat dit bewind merken dat het even­tueel nog veel meer grond zelf in eigendom kan nemen! Aan deze mensen zal men eerst eens moeten uitleg­gen wat precies het voordeel van collectief bezit is, maar de kans is zeer groot dat deze boeren van nature zich zeer scherp daarte­gen zullen verzetten. Binnenskamers bekvecht men al over wat nu eigenlijk "socialisme" en "communisme" is!!
De boeren merken bovendien dat het nieuwe systeem slechts armoede en een voor hen fundamentele onzekerheid oplevert. Voor al hun leveranties krijgen ze slechts waarde­loos papier­geld in han­den! Op 4 april 1919 wordt de grond, met de installaties en machi­nes erop, genationaliseerd. Agrarische coöperaties zullen er komen. Later wil men privébezit tot 57 ha toestaan. Door voorlichting, snelle uitbreiding van bibliotheken en musea en hun openstelling wil men het culturele peil van de arme bevol­king dras­tisch en snel op een hoger plan brengen.
Kunstschatten, schilderijen, edelstenen en goud van particu­lie­ren, van de adel etc. worden genationaliseerd. Dit wordt door velen als belachelijk en krankzinnig ervaren: ook eenvou­dige mensen moeten gewone kettingen, erfstukken, enz., af­staan! Op 15 juni wordt een grote tentoonstelling geopend, waarop kunstwerken -van b.v. Goya, El Greco, Rembrandt, de Franse Imp­res­sionisten- zijn te zien, die gevorderd [en nu dus bezit van het volk] zijn: vooral van rijke Joodse families n.l.! Het publiek kan gratis komen.
Theaters komen aan de staat, adellijke paleizen worden omge­vormd tot Volkscultuurhuizen, kastelen tot rusthuizen en sanatoria, mensen van de middenklasse zijn gedwongen om prole­tariërs in huis op te nemen, met hen samen te eten, enz. De meeste armen schamen zich echter hiervoor, en weigeren een aanbod. In totaal zouden in 1919 ongeveer 100.000 personen in paleizen en kastelen van rijke lui in Budapest gehuisvest zijn. Paleizen en grote gerenommeerde hotels in Budapest worden nu gebruikt als zetel van de Rode Garde, het "Huis der Sovjets" en andere instellingen. Kun en Szamuely vestigen zich in het beroemde restaurant "Hunga­ria" [New York]. Toch blijft Kun eenvoudig leven, temid­den van een burgerlijke omgeving van pianospel, gedichten, soms jour­nalis­ten, dromen over geluk en kettingroken. [Szel­pal, 202]. Talloze avantgardistische schrij­vers, schilders, beeldhou­wers, en andere kun­ste­naars werken ook van harte mee aan de plannen van de Hongaar­se Radenrepu­bliek.
Bekende schrijvers als Mihály Babits, Zsigmond Móri­cz, Gyula Krúdy, Ferenc Móra en Gyula Juhá­sz, en met name progressieve, nonconformistische kunstenaars als Lajos Kassák [1887-1967], Béla Uitz [1887-1972], Mihály Biró, Berta­lan Pór, Béla Balázs [1884-1949], Béni en Noémi Ferenczy, en Róbert Berényi stellen hun talenten met enthousi­asme in dienst van de nieuwe tijd, de progres­sieve kunst. "Kul­tuur is er voor het werkende volk, en niet alleen voor de rijken!", zo luidt nu de leuze. Met name het tijd­schrif "Ma" [heden] neemt een be­langrijke plaats in. Dadaïsme, surrealis­me, futurisme, expres­sionisme en kubisme doen ineens opgang.

top

Beroemde componisten Béla Bartók, Zoltán Kodály en Ernő Doh­nányi worden aangewezen als leden, de laatste als direkteur, van het direktorium voor muziek. Ooit radikale kunstenaars van de vernieuwing [in ± 1906] spelen nu dus opnieuw een rol. Bartók leefde deze jaren [ook al in de oorlog] in een groot isolement en was nogal ziek, maar de intendant van de opera van Budapest, gr. Miklós Bánffy, gaf hem toch opdracht voor een ballet, nadat hij onder indruk was geraakt van Diaghilevs Ballets Russes. Als libretto koos Bartók het sprookje ”De houten Prins” van Balázs uit, maar toch heeft hij er niet veel zin in en komt er jaren later mee. Hij schreef wat pianowerken, en liederen voor koor. Ook stelde hij in oorlogstijd werken samen uit Roemeense liederen die hij had verzameld. Hij tekende totaal 3.500 Roemeense liederen en melodieën op en het meest bekend worden en blijven de “Roemeense volksdansen”. Met ’t openbare muziekleven van Budapest bleef de relatie slecht, en Bartók is vaak depressief en melancholiek. ”A fából faragott királyfi” [De houten Prins] maakt hij af in jan. 1917, maar het is -vindt ook hijzelf- niet zo geslaagd. Hongaarse dirigenten willen het niet eens uitvoeren, maar de Italiaanse gastdirigent van de Opera van Budapest wel!
Bartók is dan opgetogen en een nieuw hoogtepunt begint! In 1918 komt “Vijftien Hongaarse boerenliederen” uit. In mei 1918 vindt ook de premiere plaats van ”Hertog Blauwbaards burcht” in de Opera van Budapest, en men is dan enthousiast …. Met de grote Weense muziekuitgever Universal Edition sluit hij dan zelfs een contract over de uitgave van alle vroegere werken! Dat betekent een groot sukses voor hem! Bartók schrijft dan steeds meer ”radikale muziek met agressieve klanken, vaak wisselende ritmiek en onregelmatige verdeling pauzes en accenten”. In 1918/19 schrijft hij “De wonderbaarlijke mandarijn”, maar pas in 1924 [1931 definit.] vindt de orkestratie plaats en in 1926 de première. Onder Dohnányi als direkteur van de Muziekacademie wordt Bartók en Kodály z’n plaats- vervangers, en Bartók treedt op 21 apr. 1919 voor ’t eerst na 8 jr weer in ’t openbaar op met een eigen concert, en zelf in de USA voor de 1e maal op 11 apr. 1919 in Carnegie Hall. Vervolgens benoemt het regime hem tot lid van het Muziekdirektoraat, en hij maakt allerlei plannen. [blz. 100/101  …………….     ].
De mogelijkheden voor kunst en cultuur, maar ook voor de revolu­tie en het socialisme worden als onbeperkt gezien. Hoezeer ook de Hongaarse kunstenaars zich nu ineens kunnen ontplooien, zij laten zich niet spannen voor de kar van een politieke partij. Kassák, een van de meest bekende en gevierde kunstenaars, zowel schrijver en dichter als schilder en teke­naar, weigert om partijlid te worden, en laat al in 1919 weten: "Niets is gevaarlijker voor het werk van een schrijver, voor de vrijheid van zijn geest, dan de strakheid van een programma en de discipline van een partij". [Szelpal, 197].
Opmerkelijk is ook, dat de communisten nooit zelf initiatie­ven op cultureel gebied hebben ondernomen. Zij hebben alleen de gelegenheid gegeven. Overal in Midden-Europa gist het intussen, en er heerst een revoluti­onaire stemming. Niet alleen in Rusland en in Honga­rije, maar ook in Wenen, in heel Duits­land, zelfs in Beieren, en in Italië steekt het door velen ge­vreesde spook van de revolutie de kop op. Men gaat er alge­meen vanuit, dat er een wereldrevo­lutie op komst is, en kunstenaars in Hongarije denken dat hun land hierbij een belangrijke rol als artistieke avantgarde kan spelen. In Hongarije gaat men er in maart/april 1919 zelfs van uit, dat er snel een militaire en daarmee politieke verbinding kan komen tussen Rusland en Honga­rije. "De Russische broeders zijn op komst" zo zegt men. "De afstand bedraagt nog slechts 200 kilometer", zo laat een affiche zien. Hongaarse communisten zijn ook in Wenen zeer aktief met agitatie en propaganda onder de arbeiders. Bij stakingen en demonstraties in de Oostenrijkse hoofdstad zijn vaak Hongaar­se communisten aktief. Met materiële steun vanuit Hongarije worden ook Oostenrijkse [Weense] communisten aktief. De pers in Buda­pest heeft al valse Oosten­rijkse kronen ge­drukt! Vanuit de Hongaarse ambas­sade wordt van alles aan propaganda­materiaal verspreid.
In Wenen is men echter zeer voorzichtig: Oostenrijk moet niet worden verscheurd door interne Hongaarse politieke tegenstel­lingen! Op 17 april 1919 dringen bijvoorbeeld links-radikale demon­stranten het parlement in Wenen binnen en roepen een soci­alis­tische repu­bliek uit. Er vallen onder de politiemensen vijf doden. De hele zaak mislukt echter. De regering van Karl Renner, een wankele coalitie van "Chris­telijk- Socialen" [w.o. monarchisten, con­ser­­vatieve boeren en antisemieten] en socialisten [w.o. zeer revolutio­naire, uiterst militante en dogmatische marxisten in "het Rode We­nen"], die door scherpe tegenstellingen en zeer diep onder­ling wantrouwen wordt gekenmerkt, weet zich steeds te hand­haven!
Ook in Oostenrijk heersen werkloosheid, armoede en honger op grote sch­aal. Inflatie, ellende en chaos, ordeverstoringen, plunderingen van winkels, schietpartijen en andere geweldda­den doen zich op grote schaal voor, en het gezag van de rege­ring is gering. Bij vele honderdduizenden ontwortelden heersen ook in Oostenrijk de haat en wraak, de verbittering en de frustra­tie. De rode vlag, de arbeiders- en soldatenraden, een Rode Garde, een "Volkswehr", de vakbonden maken duidelijk dat ook in Oostenrijk velen menen, dat een proletarisch regime à la Hon­groise noodzaak is. Na de gebeurtenissen van april sluit de regering echter de grens met Hongarije. Men is doodsbang geworden voor een over­slaan van het communisme naar Oostenrijk.
In juni 1919 bereikt de communistische propaganda vanuit Hongarije in Oostenrijk haar hoogtepunt. Geld en geheime agenten doen hun werk. Kort hierna komt er een einde aan: Op bevel van Scho­ber, de politiecommissaris van Wenen, worden communisten gear­res­teerd, en op 15 juni schiet de politie op een menigte waarbij 8 doden en 50 gewonden vallen. Men ver­moedt zelfs dat er een bolsje­wistische putsch o.l.v. de Hongaarse communist Ernő Bettelheim op handen is! De Hongaarse communistische propaganda legt, zowel in 1919 als na 1945, de nadruk op de beweging, de spontaniteit, het procesma­tige verloop, zelfs op het natuurlijke karakter -en volgens de eigen theorie zelfs: wetenschappelijke en noodzake­lijke, wetmatige, karak­ter- van de "Hon­gaarse Raden­repu­bliek".
Zij houdt zich vanzelfsprekend weinig bezig­ met het karakter en de persoonlijke achtergronden van de personen, die aan dit hele proces leiding en gestalte gaven. Toch is het noodzake­lijk om ook aandacht te beste­den aan de mense­lijke wil en zwakhe­den, aan de karakters van de vaak jonge en volkomen onervaren leiders, die alleen om ideologi­sche redenen [d.w.z. vanwege hun kritiekloze trouw aan Béla Kun] een machtspositie in handen krijgen, aan de gebreken van het systeem, aan de misdadige en perfide middelen die dit regime heeft toegepast, en met name ook aan de tegenkrach­ten [de zoge­naamde contrare­volu­tie] en aan de felle bestrij­ding hier­van.

top

Er is ook sprake van een bijzonder belangrijke nationale trek in dit Hongaarse bolsjewisme, dat alleen aan de macht kon komen omdat vele inwoners van dit land het idee hadden, dat de eigen natie anders verloren zou gaan. Een oorlog tegen de imperialistische Entente acht men dus zeer wenselijk! Het Entente-vrien­delij­ke, pro-westerse systeem van Mihály Károlyi leverde immers niets op. Talloze Hongaren zijn pas bolsjewieken geworden sinds de beruchte Vyx-nota. Niet de communistische overtuiging maar de gevoelens van nationale wraak geven hierbij de doorslag. Men wil toch nog redden wat kan worden gered uit handen van Roeme­nen, Serviërs en Tsjechen, en het verzet tegen de imperia­listische Entente is zeer sterk geworden. Men is bereid om tot een nationale eenheid, dán maar onder extreem-linkse vlag, te komen om genoemde vijanden van de Hongaarse natie te verjagen. "We waren als verlicht en tevreden omdat we de Entente een slag hebben toegebracht", zegt men in Budapest.
In Szeged, een stad die n.b. door duizenden Franse soldaten is bezet, zegt, naar later blijkt, de politiecommandant: "Dat alle autoriteiten hun diensten aan de nieuwe leiding aanbie­den, is onvermijdelijk om het land te redden, om de territori­ale integriteit te bewaren". [Szelpal, 105/106]. Hetzelfde doet zich elders ook voor. Onder de nationale kleuren ver­schijnt dit Hongaarse bolsje­wis­me. Vele vroegere officieren bieden de Radenrepubliek hun diensten ook aan.  Dit nationale element is echter voor de bolsjewistische leiders, zoals Kun en Szamu­ely, Pogány en Kunfi, Varga en Lukács uiter­aard niet bespreek­baar, want het is verwerpelijk: burgerlijk en nationalis­tis­ch.
Er is vanaf het eerste moment in Honga­rije sprake van een harde strijd, een klassenstrijd, tegen de binnenland­se vij­and: de bourgeoisie, de kapi­ta­listen, de feodale groot­grondbe­zit­ters. "Communisten kennen geen vader­land", aldus zegt de Hongaarse communist Béla Kun Karl Marx na. Toch is het in de eerste weken nog tamelijk rustig in Honga­rije. Er is weinig van verzet te merken. Kun en de zijnen merken dat ze erg populair zijn, en wanen zich almachtig. De hele revolutie is immers zonder bloedvergieten verlopen, en het volk houdt zich rustig. Theaters en concertzalen zijn over­vol, kunstenaars zijn geëngageerd en bijzonder aktief...
Wanneer echter blijkt dat de armoede groter wordt, dat het produktieproces niet op gang komt, dat er in het vruchtbare en agrarische Hongarije gebrek ontstaat [n.b. aan brood], dat de vijanden [de Roeme­nen met name] het nog altijd op Hongarije hebben gemunt, dat zowel bedrijven, als het rode leger, de rode garde, en het bestuur niet goed meer werken, en geen zichtba­re resulta­ten opleveren, dan komt de twijfel.
Wanneer vervolgens alom duidelijk zichtbaar is, dat onder lei­ding van jonge, incompetente betweters en volkomen onerva­ren man­nen, die alleen ideolo­gisch geschoold zijn en daar­door in de eerste plaats zeer eigenge­reid, dilettantistisch en hooghartig optre­den en menen zich alles te kunnen veroorloven, de chaos toeneemt en de efficiency volkomen zoek is, dan komt de kri­tiek. De graanproduktie daalt tot 1/3 van 1913, het nieuwe geld is waardeloos, en met name de boerenbevolking heeft er absoluut geen vertrouwen in. Op het platteland blijft men het oude, "blauwe" geld gebruiken, en men weigert massaal de inlevering ervan. Het nieuwe, aan één kant bedrukte "witte" geld van Károlyi wordt al niet vertrouwd, maar de enorme hoeveelheid geld van de radenre­publiek wordt eenvoudigweg geboycot. Het dekreet dat het oude geld uit de roulatie zal worden genomen wordt gesaboteerd.
De financiële politiek van dit regime is dan ook volledig mislukt. Een gezonde fiscale poli­tiek is voor de bolsjewieken slechts een droom. Doordat de boeren massaal het nieuwe geld weigeren, leveren ze hun graan ook niet af: ze krijgen er immers niet iets voor terug! De verbittering tussen stad en platteland wordt alleen maar groter. Vele welvarende boeren bewaren hun "blauwe geld" tot alles voorbij zal zijn... Het feit dat de bolsjewistische leiders de boeren-bevolking van Hongarije financieel in de kou laten staan, economisch en sociaal algemeen blijven wantrouwen, hun eigenlijk hun land willen ontnemen en geen privébezit gunnen, hun problemen volstrekt niet begrijpen, vol verdachtmakingen, achterdocht en vrees over de plattelandsbevolking blijven spreken, heeft de haat van honderdduizenden alleen maar versterkt. Alom doen zich tekorten voor en is er sprake van chaos.
Dwang en verplichtingen behoren ook tot de kenmerken van dit systeem: Standrecht, heropvoeding, een algemene ideologische hersenspoe­ling, een lawine van overheidsmaatregelen, plannen voor censuur, ver­plicht werk voor ieder­een. Met name dit laatste is een utopie! De loon- en prijspolitiek is ook een janboel. De produktie neemt af, de inflatie doet alle loonstijgingen al zeer snel volledig te niet. Aan de arbeiders wordt nu verteld, dat zij tot de uitverkorenen behoren, tot de heersende klasse, en het gevolg is dat men niet meer zo hard werkt.
In mei 1919 wordt iedere werker ingedeeld in een categorie [1 t/m 4] naar het loon, dat min. 70 [later 120] en max. ruim 500 [later 650] kroon per week bedraagt. Typerend is het grote verschil in beloning van de industrie- en de landarbeider dat wettelijk wordt bevestigd! De industriearbeider verdient 2½ maal zoveel als de agrarische arbeider!  Het "volkscommissariaat voor socialistische produktie" o.l.v. Tibor Szamuely en Béla Vágó heeft op deze loon- en prijspoli­tiek een enorme invloed, maar door de overvloed aan draconi­sche maatregelen en de strenge straffen maakt het zich binnen de kortste tijd buitengewoon onpopulair, gehaat. Alle respekt voor het recht op persoonlijk bezit, op particu­lier eigendom, worden volkomen de grond in geboord door maat­re­gelen en dekreten die b.v. alle appartementen en woonruimte tot sociaal eigendom verklaren. Geruchtmakend en ergerniswekkend worden de bepalingen over confiscatie van "alle overtollige huisraad [inboedel] en woonruimte".
Allerlei uitleg kan hieraan worden gegeven, en er is sprake van een wijdverbreide corruptie, van speculatie, het zoeken van eigen voordeel, van nepotisme en vriendjespolitiek bij de realisering van deze bepalingen. De haat tegen dit regime wordt erdoor bij zeer velen nog extra gevoed! Als het regime eenmaal ziet dat allerlei regels niet werken, voert men toch b.v. stukloon en loonverschillen, en in het leger: de rangen, opnieuw in, maar dat geeft reden tot enorme onvrede en onzekerheid. De nationalisatie van b.v. alle apotheken, ziekenhuizen en sanatoria, winkels, hotels, woningen, bioscopen, en de con­fiscatie van b.v. alle gouden voorwerpen, juwelen, munten- en postzegelverza­melingen, verzekeringsmaatschappijen, banken enz. enz. doet uiteraard lachwekkend aan als ze niet zo tragisch was voor de betrokkenen! De bourgeoisie moet van haar bezit worden beroofd alleen omdat de ideologie dat zo wil. Overigens krijgt het rode regime nooit gedaan wat het van plan is!
Jenö Varga, die voor het economische beleid verantwoorde­lijk is, moet achteraf wel toegeven, dat "dit alles geen enkele posi­tieve bijdrage heeft geleverd aan de economische redding van de natie", maar dat dit regime de problemen totaal niet aan kan, dat haar politiek in alle opzichten een grote misluk­king is, dat de bevolking uit begrijpelijke ergernis en door haat gedreven tot grootscheepse sabotage en verzet is overge­gaan, heeft men nooit willen toegeven.

top

Allerlei wetten en regels werken dus niet, en men zóu zich moeten afvragen of de ideologie, de leer zelf, dan wel werkt, maar daarvoor gunt men zich geen tijd. Het papier van het rode regime is echter tot het einde toe bijzonder gewillig: affi­ches, plakka­ten, brochures en boekjes blijven in ruime mate verkrijgbaar.
De persvrijheid wordt echter al gauw zeer beknot. Het op 25 maart opgerichte "Persdirektoraat" schort de publikatie van 10 dagbladen in Budapest op, en op 7 april worden 225 [m.n. beroeps-, technische, school-, religieuze, enz.] bladen verbo­den. Plannen om alle 'burgerlijke' bladen te verbieden worden inderdaad in april/mei 1919 uitgevoerd: Wegens papiergebrek worden op vijf na alle dagbladen van Budapest, ondanks protesten van journalisten, opgeheven, en Béla Vágó, de volkscommissaris van binnenl. zaken, geeft openlijk toe dat de bourgeoispers moet worden uitgeschakeld!
Kranten, die al onder controle [censuur] staan ver­dwij­nen de één na de ander, tot er tenslotte slechts twee overblijven, de oorspr. sociaal-demokratische "Népszava", en de "Vörös Ujság" van de communisten. Maar zelfs deze kran­ten van het regime hebben niet veel te bieden en worden tenslotte zelfs op bruin pakpapier gedrukt. Intussen in dui­delijk dat de nieuwe cultuurpolitiek faalt. Het enthousiasme van het regime is -na een verloren oorlog, een economische en politieke blokkade, en een bezetting- volkomen onrealistisch. De Opperste raad van de Entente in Parijs besluit bovendien al op 28 maart 1919 al om de economische blokkade tegen Honga­rije te handhaven, en de vele duizenden brochures, traktaten en pamflet­ten met propaganda helpen hiertegen uiteraard niet!
Intussen wordt het Rode leger toch ontevreden: de rode Hon­gaarse­ republiek wordt namelijk niet met rust gelaten.  Het Hongaarse Rode Leger zal dus daden moeten laten zien. Van József Pogány, de vc van oorlog, Tibor Szamuely, de onder-vc, Béla Szántó [idem], Vilmos Böhm, de opperbevel­hebber en Aurél Stromfeld, de staf­chef, zal alles afhangen, want ondanks alle beloften van Kun en de zijnen is er van Russi­sche hulp geen sprake! De eerste drie zijn het echter onderling totaal oneens.
Volgens Szamuely is Pogány, de vroegere extreemlinkse socia­list, te burgerlijk, hij moet dus weg: tegen hem wordt op 3 april een demon­stratie gehouden en men roept al "Pogány aan de lan­taar­n. Leve Szamuely". Pogány wordt zelfs gearresteerd, en geruchten over een staatsgreep doen de ronde. Vreet deze Hongaarse revolutie na bijna twee weken reeds haar kinderen op? Dat kan men nog niet zeggen, maar van principiële en persoonlijke onenigheid binnen de leiding is wel sprake, en dat blijft. Wantrouwen tussen voormalige, en iets minder radikale soci­aal-demokraten en de hardliners, de vml. communisten doet zich steeds opnieuw voor. De sociaal-demokraten voelen zich nog altijd de minderen, zijn wanhopig wanneer ze sukses zien voor het regime, en de communisten gedragen zich zeer welbewust van hun wereldomvattende missie.
Scherpe beschuldigingen en ver­dachtmakingen horen er blijk­baar in deze krin­gen bij. De "Népszava" spreekt b.v. afkeuring uit over "onverantwoor­de­lijke demagogen die bloed willen zien, waar n.b. geen verzet is. De ware vijanden van de diktatuur van het proletariaat zijn, volgens de krant in april 1919, degenen die de vreedzame bevolking willen bedreigen en terroriseren!" Het rode regime heeft namelijk allerlei terreurgroepen inge­zet om het volk te dwin­gen tot gehoorzaamheid. Marteling, wreedheden, misdaden, arrestaties, executies en moorden zijn zeker niet onge­woon.
József Cserny is de leider van wat in de volksmond de "Lenin-jongens" heten, gewapende ex-matrozen, ex-soldaten en voorma­lige deserteurs, met een rode halsdoek, een leren vest, een geweer of revolver, een mes of een granaat in de hand, vaak nog jongens. Ze oefenen ze onge­straft hun terreur uit en Cserny zelf staat als een keiharde communist te boek, die Kun nog veel te slap vindt en Szamuely aan de macht wenst. De revolutionaire tribunalen spelen slechts een onbelangrijke rol. Tibor Szamuely daarentegen, één der vice-vc's, trekt met een privé-legertje met de trein het land door, en spoort met zijn mannen contrarevolutionaire aktiviteiten op.
De onenigheid binnen de leiding gaat in wezen steeds over de mate van revolutionair élan. Moet men onmiddellijk korte metten maken met tegenstanders of moet men enig geduld hebben?  Moet men het elimineren van burgerlijke elementen onmiddel­lijk aanpakken? Hoe snel moet en kan de revolu­tie voortgang vinden? Wie is het meest demago­gisch? Wie is toch eigenlijk bezig met onver­antwoor­delijke ak­ties?
Opmerke­lijk is, dat er, anders dan in Rusland, eigenlijk zeer weinig over "de partij" als norm, als leidingge­vend orgaan wordt gespro­ken en dat hangt samen met het feit dat de leiding voort­durend moet worden gemaand tot een­heid, en dat het over­wicht van Béla Kun toch niet is te verge­lijken met dat van Lenin in Rusland. Velen zijn bovendien van mening dat de eigenlijke macht bij de sovjets, de raden [tanácsok], hoort te blijven en Kun zelf geeft toe dat de partij inherent zwak is. De Hon­gaarse partij is níet via een proletarische revolutie aan de macht gekomen, maar door de omstandigheden, en is het resultaat van een fusie, een compromis over middelen en doel­stellingen, ze is ver­deeld en blijft dat, ondanks haar 800.000 leden in maart 1919 en 1,5 miljoen in juli 1919. [Molnár, 18/19]!
De onenigheid wordt ook opgemerkt door de vroegere leider graaf Károlyi, die ineens -volkomen ten onrechte- weer hoop krijgt op een terugkomst. Hij wenst z'n vroegere minister, nu vc Böhm te spreken, en maakt hem duidelijk dat hij zint op z'n terugkeer, op een sociaal-demokratische regering, vrije ver­kie­zingen en contacten met de Entente, maar Böhm en Kun wijzen dat af. Károlyi bereidt dan z'n vertrek uit Hongarije voor. Hij beseft nu -eindelijk- dat hij in dit land niets meer heeft te zoeken. Begin juli vertrekt hij stilletjes uit Hongarije, heel anders dan zijn grote tegenspe­ler van weleer, graaf Tisza. Het volk vergeet hem, de kort­stondige held, de Hongaarse Kerensky, snel temid­den van de nog steeds voortdurende chaos. Maar zelfs in Oostenrijk, waar Károlyi heen vlucht, is hij niet veilig want men is hier wantrouwig tegenover al die Hongaren, die soms ook politieke plannen smeden.

De Hongaarse Raden [= Sovjet] Republiek, 1919

top

Het blijkt al snel hierna, dat Kun zich terecht de nieuwe Hongaarse leider met gezag mag wanen. Hij spreekt westerse journalisten die vol interesse naar Budapest komen, toont tegenover hen z'n respekt voor b.v. buitenlands eigendom, wil vriendschappelijke betrekkingen met andere landen, en overleg met de Entente, erkent de "vrijheid voor alle inwoners van het Karpatenbekken", enz. en de Engelsen en Amerikanen stellen zich nu in Parijs nogal welwillend op. In Budapest meent men weldra ook, dat de revolutie is gewet­tigd door de verkiezingen die medio april worden gehouden. De raden [sov­jets] van arbeiders, soldaten en boeren, distrikten en gemeen­ten zullen worden gekozen en zij sturen gedelegeerden naar een nationale vergadering van raden, die als een soort parle­ment zal fungeren. Opmerkelijk is wel dat zelfs de "Hongaarse Radenrepubliek" niet eens algemeen kiesrecht invoert: bepaalde categorieën zijn van kiesrecht uitgesloten! Degene die profiteert, die leeft van inkomsten die niet uit arbeid zijn verkregen, en geestelijken mogen n.b. niet aan de verkiezingen deelnemen! Alle nadruk wordt door het regime echter gelegd op het feit, dat voor het eerst vrouwen en arbeiders mogen deelnemen aan verkiezingen in Hongarije!
Van oppositie is echter geen sprake, het gaat slechts om goedkeuring van de officiële lijst. De enige oppositie komt n.b. ook hier van de extreemlinkse Szamuely, die een lijst van geharde communisten probeert in te dienen. Na de verkie­zingen hoort men echter zeer weinig over de raden als "verte­genwoordiging". Zij nemen nauwelijks een plaats in. Het gevolg van de welwillende en afwachtende houding van de Entente in de eerste weken is wel dat op 4 april 1919 een afge­zant van de Entente, generaal Jan Smuts, de Zuidafri­kaanse premier, namens de vredesconferentie in Parijs con­tact met de regering van Kun opneemt. Dat is zelfs Károlyi nooit gegund!…Smuts gaat met een delegatie naar Budapest om te overleggen over de politieke, militai­re en economische proble­men van Hongarije en hij stelt de Hongaarse leider gerust: de geal­lieerde troepen zullen Hongarije met rust laten, mits ze niet worden aangeval­len. Ook doet Smuts nieuwe voorstellen: de neutrale zone zal oostelijker liggen dan Vyx aangaf. Vanaf Békés, Makó en Nagy­ecsed tot Técső, Szinérváralja, Zilah en Vaskó.
Kun maakt slechts van de gelegenheid gebruik om Smuts voor te lichten over het marxisme. Hij wil van die buitenlanders soms ook weten, of ze het regime in Budapest nu serieus nemen af dat ze het belachelijk vinden, maar hij is vooral trots, dat hij door de grote mogendheden wordt erkend! Aan Harold Nicolson, die ook deel uitmaakt van Smuts' delega­tie, vallen al op 4/6 april verscheidene zaken op: het leger dat meer voor Hongarije dan voor het communisme vecht, vele gesloten win­kels, het regime dat -naar diplomaten zeggen- buiten Buda­pest weinig invloed heeft, de overvolle gevangenis­sen, de rode gardisten met bajonetten, van 15 tot 20 jaar vaak, die men níet in de hand kan houden, de angst voor een bloedbad, de leider, Béla Kun die n.b. ineengedo­ken zit, en somber, achter­dochtig en bang is: "Hij geniet niet van z'n ambt", is de conclusie van Nicolson [301]. Aan de andere kant vermeldt hij ook: "Béla Kun is just an inci­dent and not worth treating seriously" [302]. Nicol­son vindt de Hongaarse communist Kun ook iemand met "shifty suspi­cious eyes, he has the face of a sulky and uncertain criminal" [298].... "he is a silly little man" [310]. Volgens gr Károlyi is Kun vooral de provinciale journalist van nederige afkomst, die nu zeer ontroerd is als machtigen hem willen spreken en een gunst vragen. Hij vindt het dan moeilijk om iets te weigeren, is dan sentimenteel, huilt makkelijk b.v. als hij een doodvonnis moet tekenen. In theorie is hij keihard maar in werkelijkheid helpt hij degene die om z’n hulp vraagt. [Károlyi, 174].
Toch is het bijzonder opmerkelijk, dat de Entente nú ineens wèl contact wil opnemen met een nieuwe Hongaarse leider, die net 14 dagen aan de macht is, terwijl men eerder de welwillende Károlyi steeds consequent heeft genegeerd! Ook is het opmerkelijk, omdat tot dan toe steeds geruchten de ronde doen, dat men hóe dan ook het communistische bewind in Honga­rije zo snel mogelijk wil liquideren, door een inter­nati­onaal leger of iets anders. De Entente neemt echter geen maat­regelen tegen de Radenrepubliek, en Balfour, de Britse minister van buitenl. zaken stelt b.v. dat het een binnenlandse aange­legenheid van Hongarije is.
Anderen leggen er de nadruk op, dat het communistische regime moet worden geïsoleerd, dat het communisme een gevaarlijke, nogal besmette­lijke ziekte is, en dat er dus een cordon sani­taire om het land moet worden ge­legd. Ook de Roemeense premier Bratianu ziet wel voordelen: het bolsjewisme in Hongarije is voor hem een voorwendsel om aller­lei mate­riaal uit Hongarije te slepen, en vast te houden. Terwijl men de francofiele pacifistische graaf Károlyi, met zijn burgerlijke idealen nooit aan het woord heeft laten komen, wordt nu aan Béla Kun, die zijn heil verwacht vanuit het oosten, vanuit Rusland, en die heilig overtuigd is van de zege­ningen van wereldrevolutie en internationale klassen­strijd, overleg aangeboden! De Entente heeft zich als het ware vernederd, en vraagt Hongarije nu om overleg! De twee weken oude radenrepubliek heeft meer bereikt dan de volksrepubliek van graaf Károlyi.
De Entente laat dus nú ineens zien dat ze tot overleg bereid is, maar wellicht heeft dit te maken met het feit, dat Hongarije voor 2/3 deel al bijna een half jaar stevig in handen is van Roeme­nen, Serviërs en Tsje­chen, die de steun van de Entente in Parijs genieten, en eigen­lijk niets meer te verliezen hebben!
Het Hongarije van Mihály Károlyi hield vast aan de histori­sche grenzen van het land, de Radenrepubliek lijkt dat niets te kunnen schelen. Bovendien zijn in Parijs de grenzen van een nieuw, zeer verkleind en daarom volstrekt machteloos Hongarije al zo goed als vastgelegd, en hierover valt op de vredesconfe­rentie toch niet meer te praten.
Ook rechtse, conservatieve Hongaarse emigranten zoals graaf Gyula Andrá­ssy jr. in Parijs, en graaf István Bethlen in Wenen zijn zeer verbaasd over het feit, dat men Károlyi altijd links heeft laten liggen, en dat er nú ineens een delegatie van de vredesconferentie, van de Entente, naar Budapest gaat!
Het meest verbaasd is echter gen. Smuts, die "een net per­soon, een normaal gekleed heer" [Béla Kun] tegenover zich ziet. Namens de Entente stelt Smuts voor: Hongarije trekt troepen terug tot de vastgestelde lijn, de neutrale zone zal Roemeense en Hon­gaarse troepen scheiden, Hongarije komt de verplichtin­gen na van de bestanden van november 1918, de demarkatielijnen worden niet als politieke grenzen beschouwd, pas op de vredes­con­ferentie worden de grenzen geregeld. Als Hongarije dit aanvaardt, zal de economische blokkade worden opgeheven, en zal Hongarije op de vredesconferentie worden uitgenodigd. Er zal dan geen militaire interventie komen. "The signature of such a document would imply official recognition of his regime, which he desires passionately. But he is suspicious and afraid": Hoewel Kun slechts de keuze heeft tussen aanvaarden of ver­werpen, wil hij toch een clausule inbouwen: Het Roemee­nse leger moet zich tot over de Maros terugtrekken [naar de bepa­lin­gen van het bestand van 13 nov. 1918], de Fransen moeten Szeged en Arad ontruimen, en er moet vrij verkeer komen tussen Hongarije en de [door Tsjechen, Serviërs en Roemenen] bezette gebieden.

top

Smuts vindt dit echter niet te realise­ren, en wil niet verder onderhandelen. Daarvoor is hij ook niet gekomen. Hongarije heeft de voorwaarden van Smuts dus niet aanvaard, en er wordt niet verder overlegd! De missie is dus misl­ukt: Kun is voor Smuts verder niet van belang en kan niet serieus worden genomen. Met hem valt niet te onderhande­len, aldus meent men verder in Parijs.
Kun meent echter dat het zonder meer aanvaarden van de voorstellen betekent dat er een breuk komt met Rusland, en dat wenst hij niet. Hij gaat er ook vanuit dat de definitieve doorbraak van de rode revolu­tie vanuit Rusland -"met werk en geluk voor iedereen"- aan­staande is, en is dus ervan over­tuigd dat hij heeft bewezen als volleerd diplomaat een mees­terzet te hebben ge­daan. Dat sommigen in Hongarije nu opnieuw kansen zien voor een nationalis­tische poli­tiek en dus voor de [militaire] "bevrij­ding van geheel Honga­rije" is voor de toegewij­de commu­nist Kun niet van belang. In Parijs doet Smuts verslag van z'n missie en hierin­ geeft hij een min of meer positief beeld van het nieuwe rode Hon­gaarse regime. In Hongarije heersen orde en rust, aldus Smuts. Het ­bol­sjewisme ziet er heel anders uit dan vooral de Britse pers schrijft. Hij vindt ook dat de geallieerde missie moet blij­ven maar hij acht de kans op een vreedzaam einde van de radenre­publiek in Hongarije ook nog wel mogelijk! [Siklós, 253]. Maar het meest belangrijke 'resultaat' van zijn missie is uiteraard dat men tóch verder weigert te onderhandelen met de rode Hongaren! Men besluit in Parijs dan toch om een einde aan de rode diktatuur van Béla Kun in Hongarije te maken, via gewa­pende interventie, eventueel met behulp van de vijandige buurlanden! Vooral de in Hongarije intussen beruchte Franchet d' Espérey is hiervan de kwade genius: Hij is op 5 april in Boekarest, en gaat op 7 april naar Belgrado. Parijs geeft hem echter geen toestemming, maar dan wil Roemenië wel alleen beginnen met een gewapend optre­den tegen Hongarije, en het neemt op 10 april hiertoe een besluit.
De Roemeense regering, die een gemakke­lij­ke overwin­ning voor zich ziet, en wellicht haar wens van 1916 -"tot aan de Tisza!"- in vervul­ling kan zien gaan, is hier­toe best bereid! Generaal Mardarescu wordt tot opperbevel­hebber benoemd. Per 16 april wordt de Roemeense aanval op Hongarije geopend, en men heeft sukses! De Roe­meense troepen zijn beter bewapend en ze zijn met veel meer man dan de ongeveer 13.500 man onge­dis­ciplineerde Hongaarse troepen aan het "oostelijke front" bij de Tisza. De Roemeense aanval komt als een verras­sing en het slecht bewapende Hon­gaarse Rode Leger slaat op de vlucht. De Hongaar­se bevelhebber Vilmos Böhm moet zich snel terug­trekken. De enorme terreinwinst is voor de Roeme­nen overigens van veel groter belang dan het feit dat Roemenië opnieuw een nieuwe flagrante schen­ding van papieren be­standsakkoor­den pleegt! De Roemeense troepen o.l.v. gen. Holban steeds verder in Honga­rije optrekken: vanaf 16 april valt men aan, Szatmár Németi en Nagykároly worden na enkele dagen veroverd. Op 20 april neemt het Roemeense leger Nagyvárad [Oradea] in, op 23 april Debrecen, en op 1 mei staan de Roemenen bij Szolnok aan de Tisza, 60 mijl van Buda­pest af. [Men­czer].
Omdat Rusland echter een ultimatum naar Roemenië stuurt en de ont­ruiming van Bessarabië eist, wordt men in Boekarest bang voor een aanval uit het oosten, vanuit Sovjet-Rusland. Het Roemeense offensief in Hongarije wordt daarom ge­stopt, en men richt zich op Rus­land. [Siklós, 305].
In deze noodsituatie wordt de Hongaarse legerleiding weer eens veranderd. Allerlei opzwepende redevoe­ringen en maatrege­len, een grote parade van arbeiders­regimen­ten op de Andrássy út met muziek, kunnen echter niet voorko­men dat het voort­bestaan van "het proleta­ri­sche vader­land" wezenlijk wordt be­dreigd. Aan de overzijde van de Tisza heeft men alle gebied moeten prijsgeven, en Salgótarján en Eger worden ook bedreigd. Nog in maart 1919 heeft het Hongaarse rode leger Bánréve, Sátoral­jaújhely, Csap en Ungvár bezet [heroverd], en de Tsje­chen zijn toen bang geworden: zij hebben juist via de Karpa­ten-Ukraïne een wig naar Roeme­nië, "tegen het bolsje­wisme", willen scheppen, maar dat lijkt aanvankelijk te mislukken. Intussen zijn al duizenden Hongaren, voormalige ambtenaren uit "Slowa­kije' naar Hongarije gevlucht. Ze weigerden de eed van trouw aan het nieuwe regime in Praag af te leggen, en na stakingen van post en spoorwe­gen worden duizenden van hen ontslagen, en gaan dan naar Honga­rije. Ook wordt door de nieuwe Tsjechoslowaakse overheid veel Hongaars bezit in beslag genomen.
Op 27 april beginnen Tsjechoslowaakse troepen onder aanvoe­ring van Franse en Italiaanse generaals [Siklós, 270] met de aanval bij Munkács, op Sátoraljaújhely [30 april] en Miskolc [2 mei] en op 30 april staan de Roemenen aan de Tisza. In het zuiden nemen Fransen en Serviërs de steden Makó en Hódmezőv­ásárhely in.
Met de rode machtheb­bers in Budapest staat het er dus, juist op de Dag van de Arbeid, op 1 mei 1919, militair gezien wel bijzonder slecht voor. De voormalige socialistische metaalvak­bondsman, de zeer gedisciplineerde Vilmos Böhm, wordt dan opperbevelhebber en de bekwame en intelligente kolonel Aurél Stromfeld wordt staf­chef.
"Het proletariaat van Buda­pest" is op 19 april gemo­biliseerd, en de staat van beleg wordt afgekondigd. De commu­nist Béla Szántó wordt vc van verdediging. Szántó verklaart zelfs: "Poli­tieke aansluiting bij de partij is niet vereist, de officieren mogen royalist [konings­gezind] zijn, als ze maar werken". Dat opent de weg naar sukses. Het Hongaarse Rode Leger weet vervolgens in mei en juni 1919 de Tsje­chen uit een deel van Slowakije te verdrij­ven. De discipline in het leger wordt her­steld, officieren van het vroegere regime stellen zich be­schikbaar, rangen en onder­scheidingste­kens worden hersteld, de politieke commissarissen worden ontslagen. Szamuely krijgt volmacht om elk middel aan te wenden om achter het front op te treden, en de contrarevolutie neer te slaan....
Van groot belang is uiteraard dat men de beslissende hulp vanuit Rusland, de reddende hand van Lenin, bij wijze van spreken al vanaf de kam van de Karpaten ziet naderen, maar dat dat niet mogelijk is, en dat men de kracht van het Roemeense leger -"een troep rapalje" volgens Kun- sterk onderschat! Bovendien laat met name Béla Kun persoonlijk merken dat hij niets moet hebben van het idee om "de natie te redden", maar dat het hem uitsluitend gaat om de wereldrevo­lutie en om de internationale zaak van het prole­tari­aat.
Lenin antwoordt op een radiotelegrafische oproep tot hulp inderdaad, maar dat is een dooddoener: "Zodra we troepen hebben, zetten we ze tegen de Roemenen in. Heb vertrouwen in de ont­wik­keling van de zaak van de wereldrevolutie... onze over­winning is zeker". [Szelpal, 175/176].

top

Wanhopig zoekt Kun dan ook opnieuw contact met de Entente en hij bagatelliseert het verbond met Rusland: "dat bestaat niet", en: "een leugen kan best van pas komen, wanneer de zaak van de revolu­tie ermee is gediend", aldus Kun. Tegenover de Arbei­dersraad van Budapest verklaart hij op 3 mei openlijk: "Ik zie geen enkel verschil tussen wat moraal is en wat immoreel is; als het belang van het proletariaat dat vereist, ben ik bereid om te liegen zó dat ik er zelf rood van word". Of de Entente dit weet en begrijpt is niet van belang, maar ze eist nu van Budapest wel dat dit bewind aftreedt, dat er een nieuw kabinet komt, met allerlei groepen erin vertegen­woor­digd, waarmee serieus kan worden overlegd. In zijn wanhoop wordt Kun nu zover gebracht, dat hij bereid is Pogány en Szamuely, die in het westen maar ook in Hongarije zelf een zeer slechte naam hebben, op te offeren en te ont­slaan, maar hij weigert zelf te vertrekken! Allerlei geruchten over een crisis doen dus opnieuw de ronde.
Het publiek in Budapest weet hiervan echter niets. Op 1 mei 1919 viert men met leuzen, toespraken en beelden uitbundig feest: massale optochten van arbei­ders, scholieren, studenten, soldaten, en manifes­ta­ties vonden er plaats, en vele monumen­ten, die op het Hel­den­plein b.v. zijn bedekt ["verkleed"] met rode doeken of met hout omge­vormd tot monumen­ten van de nieuwe tijd. Enorme standbeelden van de nieuwe heiligen, Marx, Engels en Lenin, moeten de bevol­king in de waan brengen dat ze op deze helden kan vertrouwen.
Intussen is er sprake van een wanhopige situatie aan het in­eenstortende front, en Kun stelt op de avond van 1 mei aan de vc's voor: of machtsoverdracht aan een nieuwe, Ententegezinde regering, of een algemene mobilisatie en de gewapende strijd tot het bittere einde! Een aantal sociaal-demokraten heeft zelfs een einde aan de heer­schappij van Kun c.s. en een machtsoverdracht aan hun vakbonds­leiders geeïstm aar hiervan komt niets terecht: de keuze van de meerderheid is op 2 mei vóór de mobilisatie en de gewapende strijd!
Binnen enkele dagen weet men het "Rode Leger" enorm te ver­sterken, 40.000 vrijwilligers melden zich, de algemene mobili­satie wordt bevolen, ook vele officieren melden zich, en het Hon­gaarse Rode leger weet met een massaal offensief van 10 tot 20 mei 1919 zowel de Tsjechen als de Roemenen -die samen driemaal zoveel soldaten hebben- terug te drijven! Dit leger vecht echter voor Hongarije en níet voor het proletariaat en voor de wereldrevolutie, want het Hongaarse Rode Leger -nu 100.000 man- heeft nieuwe moed, bezieling en strijdvaardig­heid geput uit de be­dreiging. Toch is het hijsen van de nationale vlag naast of in plaats van de rode vlag, en het zingen van het volkslied in plaats van de Inter­nationale, het spelen van de Rákóczimars, voor de radikale communist Béla Kun volstrekt uit den boze.
Men is met het offensief in Opper-Hongarije [Slowakije] begon­nen, want men is meer bang voor de veel grotere Roemeense bedrei­ging vanuit het oosten: tegenover de Roemenen heeft men veel minder kansen. Op 21 mei wordt Miskolc door het Hongaarse rode leger veroverd, op 30 mei start een aanval op Polgár en Bánréve, en op 1 juni worden de Tsjechen en Roemenen verder terug en uit elkaar gedreven.
Op 3 juni wordt Tokaj bevrijd, op 6 juni wordt Kassa [Kosice] bevrijd [bezet], op 9 juni Eperjes [Presov] op 10 juni Bártfa [Bardejov], en verder Zólyom [Zvolen], Rozsnyó [Roznava], Kisszeben, Léva [Levice], Besz­ter­cebánya [Banská Bistrica] en de dalen van een paar rivieren. Men boekt dus enorme militaire sukses­sen in Slowakije [Opper-Hongarije]: een groot deel van het [door de Tsjechen] sinds januari bezette Slowakije wordt zelfs heroverd, en naast de rode vlag wordt nu tóch zelfs ook de nationale vlag gehesen, maar in Eperjes wordt op 16 juni ook de "Slowaakse Radenrepubliek" uitgeroepen, die onmiddellijk een verbond sluit met Hongarij­e. In Praag bevindt men zich uiteraard in een panieksituatie, en vraagt Cle­menceau om hulp. Er lijken nog slechts enkele dagen voor nodig, en dan staan de Hongaren weer in de Karpaten!
Kun oogst na dit militaire sukses zelfs de groeten en een felicitatie van ’kameraad’ Lenin, maar die kan het niet laten om toch nog even te wijzen op de gevaren: "Elimi­neer de petit bourgeois en de sociaal-demokraten!" Kun moet vastbesloten optreden tegen sociaal-demokraten, die wankelen, en die aardig doen tegen de Entente! "Doodschieten, dát is het verdiende loon van de verrader in de oorlog!" aldus weet Lenin……..”A győzelem a miénk lesz [de overwinning is aan ons]. Alle eerlijke arbeiders van de wereld staan aan onze kant; elke maand brengt de proletarische wereldrevolutie dichterbij": Dat zijn de laatste wijsheden die Lenin aan de kameraden in Budapest mededeelt. [Siklós, 313]. Veel belangrijker is echter dat er voor Hongarije van de kant van Rus­land geen enkele èchte hulp is te verwachten! Intussen heeft men vanuit Parijs, van Clemenceau, in Buda­pest op 8 juni het bevel, een ultimatum, gekregen, om zich terug te trekken, en alle vijandelijkheden te stop­pen.
Kun geeft echter een ontwijkend antwoord: de radenrepubliek heeft alleen maar vreedzame bedoelingen, de aanvallen komen van Tsjechische, Servische en Roemeense kant! ”Slechts uit uiterste noodweer heeft Budapest naar de wapens gegrepen", aldus Kun, maar dan volgt een nieuwe nota, een ultimatum, op 13 juni. De grenzen van [het nieuwe, kleine] Hongarije, die door de vredesconferentie al zijn aangegeven, worden definitief, en Hongaarse troepen moeten binnen vier dagen zich hierachter terugtrekken. Roemeense troepen zullen terugtrekken op het moment dat Hongaarse troepen Slowa­kije ontruimen en binnen 48 uur moet Hongarije antwoorden.
Als Budapest de voor­waarden aan­vaardt mag het een delegatie naar Parijs stu­ren. Zo niet, dan zal men de uiterste maatrege­len [zoals een boycot en voortzetting van de economische blokkade en eventueel militair geweld] tegen Honga­rije treffen. De vredesconferentie wil een onmiddellijk einde aan de Hon­gaarse aanvallen op Tsjechoslowa­kije, en men zegt in Parijs dat men ook de Roeme­nen al twee maal tot staan heeft gebracht. Als Hongarije de vijandelijkhe­den niet stopt, dan zijn de geallieerde regerin­gen vastbeslo­ten om onmiddellijk de uiter­ste middelen te gebruiken om hun wil op te leggen.

top

Toch antwoordt Kun nog eens dat zijn regering geen vijandelijke bedoelin­gen heeft tegen welk volk ter wereld ook, en dat Hongarije in vrede en vriendschap met alle landen wil leven. Hij wil onmid­dellijk de vijandelijkheden staken, zodat de Entente haar bevelen kan laten gelden in ... Tsjechoslowakije, Roemenië en het Zuid-Sla­vi­sche koninkrijk! [Szelpal, 218]. Ook bevestigt hij nog eens, dat híj niet "op basis van de territoriale integri­teit van Hongarije" wil overleggen! In Budapest is men echter verdeeld: Pogány en Szamuely zijn fel tègen aanvaarding van de nota van de Entente, o.a. omdat Szamuely pas -vanaf 18 mei- twee weken in Kiew en in Moskou is geweest om steun te vragen.
De nota wordt evenwel na heftige debatten aanvaard op 17 ju­ni 1919. Met name enkele vroe­gere sociaal-demokraten zijn voor aan­vaar­ding, maar ook Kun zelf pleit voor een adempauze voor het volk, en is bang voor zijn val. Hij is dus ook tegen afwij­zing. Het antwoord komt op 18 juni. De Hongaarse radenrepu­bliek is, aldus Kun, bereid tot onder­handelen, ze zal onmiddellijk de vijan­delijkheden stoppen en de bezette gebie­den ontruimen.
Nu is er echter sprake van desertie op grote schaal, want vechten voor de Raden­republiek heeft geen zin meer, zo lijken vele soldaten te denken. Het rode Hongarije gaat de ondergang tegemoet... Een telegram van Lenin, die blijkbaar geen enkel besef heeft van de hopeloze situatie in Hongarije, is voor Kun ook niet meer doorslaggevend. Woorden als "Vertrouw de Entente geen ogenblik. Ze wil alleen tijd winnen om u en ons gemakkelijker te kunnen wurgen", hebben voor Hongarije, dat geheel op zich­zelf is aangewezen, geen enkele betekenis; vanuit Moskou klinken slechts loze proletarische kreten en holle revolutionaire frasen.
Een bestand wordt op 24 juni geslo­ten, en Tsje­chische troepen maken zich al zeer haastig klaar om "hun gebied" in Slowakije weer te bezetten! Nog in juni trekken alle Hongaren zich uit het veroverde gebied terug; alle inspannin­gen hebben dus niets opgele­verd. Het is duidelijk dat het rode regime alleen nog kan overleven dankzij concessies aan de vijand, de Entente…….
Weinig ophef wordt door Kun cs. dan ook gemaakt van het feit dat, ondanks de kortstondige militaire suksessen, de bekwame Aurél Stromfeld als stafchef zijn ontslag neemt: hij is teveel nationalistisch volgens Kun, maar hij wil, na de terugtrekking uit Slowakije, ook geen verantwoording dragen voor de onver­mijdelijke ineen­storting van het regime. JenőLandler wordt opperbevelheb­ber, maar ook Vilmos Böhm treedt af.
Met haar "vreedzame bedoelingen" heeft dit regime zich naar buiten toe ongeloofwaardig gemaakt. De geal­lieerden zijn in Parijs intus­sen danig aan het schrik­ken gebracht, en hebben op 12 juni 1919 haastig de definitieve grens vastgesteld tussen Tsjechos­lo­wakije en Hongarije, en deze ver­schilt zeer weinig van de eerdere plannen. Dat Amerikanen en Italianen in Parijs aan de Tsjechen de schuld geven van deze oorlog met Hongarije doet er niet veel meer toe, want om het gehate en gevreesde communistische regime in dat land kwijt te raken, stellen Fransen en Britten nu zelfs een bezetting van Budapest voor door o.a. Tsjechen, Serviërs en Roemenen!
Van even groot belang is dat de Entente nu in feite heeft toege­geven, het­geen ze al maanden niet heeft willen zeggen, dat de "voor­lopi­ge" demarka­tielijnen dwars door Hongarije tevens de defini­tieve politie­ke grenzen zijn tussen Honga­rije, Roemenië en Tsjechos­lowakij­e! [13 juni 1919, Macartney, Hung. & Succ. 39], en alleen over de details zal men nog nader spreken. Op de wens van Kun dat hij nu eindelijk eens hoort welke garanties Hongarije heeft dat ook de Roemenen zich op de demarkatielijn terugtrekken gaat de Entente echter niet in! Maar de Entente stoort zich ook niet aan de protesterende Roemeense pre­mier, die beledigd is omdat "Roemenië niet is gekend in de beslissing over de grenzen". Het vredesverdrag met Hongarije is eigenlijk hiermee in grote lijnen klaar, maar de Entente weigert onderhandelingen met dat land omdat men het rode regime in Budapest, de "Hongaarse radenrepubliek" niet wettig en niet represen­tatief acht.
Het staat intussen wel vast dat aan alle nieuwe grenzen overal slechts ten nadele van Hongarije is of wordt beslist: van een referendum is nergens sprake, aan de betref­fende bevolking van grensstreken wordt niets gevraagd en hon­derdduizenden Hongaren [Magyaren] komen buiten hun eigen vaderland te wonen, in veel gevallen zelfs vlak over de grens, in Tsjechoslowa­kije, Roemenië en in het Zuid-Slavische koninkrijk.
Ondanks het feit dat men in Parijs pocht, dat men een nauwge­zette studie heeft gemaakt van kaarten en andere gegevens uit Hongaarse bron, is toch óverduidelijk dat strategische en economi­sche voordelen voor de buurlanden van veel meer gewicht zijn dan historische en etnische gegevens. Bij het vaststellen van de nieuwe grenzen van Hongarije is b.v. geen enkele histori­sche provincie­grens [maar ook geen etnische!] aangehouden.
In juli komt men in Parijs naar aanleiding van Oostenrijkse verzoeken zelfs ook met voorstellen om Westelijk Hongarije, dat voor een deel door Duitssprekenden wordt be­woond aan Oostenrijk te geven, "als de bevolking dat wenst": Er zal echter ook hier geen volksstemming komen! De vredesconferentie keurt dat op 9/20 juli 1919 goed.
Toch hebben de Oostenrijkse politieke partijen hun voorbe­houd. De sociaal-demokraten van kanselier Renner zijn voor­zichtig, en een aantal christelijk-socialen heeft zelfs bezwa­ren. Renner dringt in Parijs aan op een volksstemming. Hongarije geldt blijkbaar toch nog steeds als een veracht, gewantrouwd en bijzonder zwak land, dat bovendien onbetrouw­baar, en politiek zeer verdacht is. Van binnenuit en van buitenaf wordt het bedreigd.
Met de kortstondige militaire suksessen worden de econo­mische en maatschappelijke situa­tie in Hongarije niet ineens ten goede gekeerd. Arbeidsplicht moet worden ingevoerd, prole­tarische mannen van 18 tot 45 jaar kunnen worden opgeroepen voor het leger, en industriële be­drij­ven moeten de helft van hun mensen laten werken voor het leger. De produktie neemt af, de inflatie neemt drastische vormen aan, gebrek is er alom.
Een in Honga­rije óngehoord voedselgebrek leidt tot rijen wachten­den voor win­kels, zelfs ijzeren munten worden geslagen. Het systeem is bijna failliet, door het gebrek aan kolen en andere grondstoffen, door de economische blokkade, en ook door sabotagedaden van boeren en andere "kapitalistische en contra­revolutionaire elementen".
Steeds meer zoekt het regime zijn toevlucht tot geweld, en het lijden der burgerbevolking wordt steeds groter. Zeer weinigen zijn nog overtuigd van de zin van dit rode regime, steeds duidelijker wordt de stemming, zowel bij boeren als burgers, anticommunistisch. Dit regime beschuldigt steeds haar vijanden en maakt steeds de anderen verdacht. Kun en de zijnen lijken precies te weten welke valse dromen en illusies anderen zich maken, en men denkt zelf steeds verstandig en 'wetenschappelijk' te handelen. 

'Jij die je in het duister verborgen houdt en die geruchten verspreidt, contrarevolutionair! Sidder!' 1919

top

Kun laat intus­sen mil­jarden aan nieu­we, "witte" bankbiljetten drukken, maar de boerenbevolking -de kern van de Hongaarse samenleving- erkent en vertrouwt dit niet, en eist betaling voor z'n graan­leveran­ties met de oude blauwe biljetten. Ruil­handel vindt zelfs plaats in goederen die van het platte­land naar de stad en omgekeerd worden verkocht. Intussen krijgt men van de vc Mátyás Rákosi te horen dat de boeren zelf schuldig zijn aan de nijpende voedselsituatie, en dat ook de kerkelijke leiding hierachter zit. "Zij staan vijandig tegenover de stad", zo weet men.
Intussen wordt de boerenbe­vol­king geprest door middel van terreur om de produktie op te voeren. Massaal wordt door het leger voedsel gevorderd, hetgeen uiteraard de boeren nog meer tot verzet prikkelt. De stad Szolnok aan de Tisza wordt b.v. op 3 mei nog even gezui­verd van "contrarevolutionaire elementen, de vijanden van het proletariaat, die collaboreren met de Roemenen". Vijf execu­ties vinden hier plaats, en 13 personen worden opgehan­gen, maar het precieze aantal slachtoffers van de gruwelijke moord­partijen is niet bekend.
De grote leider Kun zelf schaamt zich eigenlijk hiervoor en weigert in te gaan op eisen om keihard op te treden tegen alle tegenstanders van het regime, bourgeois en sociaal-demokraat, en daarmee dood en verderf, en dus paniek, te zaaien. Hij wenst ook ontbinding van de troep van Cserny, en overlegt met deze leider van de "Lenin-jongens" in hotel "Hungaria". Kun beschouwt hem als bandiet, bedreigt hem met een revolver, is woedend, eist inlevering van de wapens. Vier wagonladingen vol met munitie worden ontdekt en in beslag genomen.
De andere notoire terrorist Szamuely gaat echter door met zijn schrikbewind onder de plattelandsbevolking. Vanuit zijn luxueuze trein met restauratiewagen, "de trein van de dood", zaait hij, zonder processen, alleen uit wraak, willekeurig, bloed en ver­derf bij de boeren, die aan deze woeste bende soldaten en dat andere goddeloze gespuis geen voedsel wensen te geven! De boerenbevolking komt nu zelf openlijk in ver­zet en opent zelfs een jacht op communisten. Talloze vlugschriften met antisemitische leuzen verschijnen. "Roei de joden uit! Weg met de joden", staat erop te lezen. Allerlei tegenstemmen van geestelijken helpen niets. Voor vele boeren in Hongarije is duidelijk dat stedelingen, joden en communisten volledig identiek zijn! Het verzet tegen de rode terreur neemt dus hand over hand toe, ook van arbeiders die de irreële leuzen moe zijn, en het verzet wordt door Hongaarse ballingen gesteund vanuit Wenen en recht­se "contra­revolutionairen" uit Arad.
Zeer opmerkelijk is dat temidden van alle terreur en contraterreur, alle oorlogen en dekreten, propaganda en strijd zelfs nóg altijd tijd is voor het spel dat ook in Hongarije bijzonder populair is geworden: voetbal.
Al vanaf 1914 heeft de beroemde liberaal-Joodse club van Budapest [zie ook hoofdst. J. IX, De Hongaarse Joden omstreeks de eeuwwisseling, ± 1900, blz. 170], MTK, al overwinningen geboekt -óók op haar bekendste tegenpartij FTC- en is sinds dat jaar landskampioen. Algemeen geldt deze club zelfs als het beste voetbalteam van Europa, en zelfs nog op 22 juli 1919 speelt MTK in Neurenberg voor een eerste internationale ontmoeting na de Wereldoorlog in Duitsland. De Hongaren boeken ook hier een overwinning maar…. na de wedstrijd sluiten de MTK-topspelers Péter Szabó en Alfréd Schaffer zich bij FC Nürnberg aan en hierdoor ontwikkelt zich bij de verliezer een eigen stijl: “de Donauvoetbalstijl”, vermengd met en verfijnd door de geest van het liberaal-Joodse MTK Budapest…...
Tot 1925 houdt de liberale Joodse voetbalclub van Budapest het kampioenschap stevig in handen en vier spelers van MTK coachen tussen 1919 en 1934 zelfs het team van Neurenberg, waarbij m.n. Schaffer een belangrijke rol speelt. Neurenberg groeit dan ook uit tot het centrum van het Duitse voetbal en “FC Nürnberg” maakt naam als “Die ungarische Paprika’s” en is van 1920 tot 1927 vijfmaal de landstitel van Duitsland. Van belang is ook de speler Jenö Konrád, topspeler van MTK Budapest van 1914 tot 1925, die vanaf 1930 FC Nürnberg traint, maar die zich in 1932 [als Jood] genoodzaakt ziet naar de USA te vluchten. [ontleend aan het artikel “Zucht naar vrijheid” van Raf Willems, NRC Handelsblad, 2 febr. 2006].
Intussen neemt het verzet tegen het rode regime echter hand over hand toe, bij de boerenbevolking en burgerij, maar ook buiten Hongarije waar rechtse, anticommunistische Hongaarse emigranten in Wenen en elders in de slechte militaire situatie van het rode regime uiteraard geen enkel bezwaar zien. Integendeel! Al op 13 april 1919 kwam in Wenen een anticommunistisch Comité tot stand van gevluchte Hongaren, dat óók een aktief, gewapend optreden wenst tegen het rode regime van de bolsje­wieken in Honga­rije.
Ballingen zoals graaf Pál Teleki, graaf István Bethlen en markies György Pallavicini en verscheidene andere aristokraten geven hun steun hieraan. Deze ”contrarevolutionairen” worden des te ­meer optimistisch, wanneer ze zien dat de rode diktatuur militair in het nauw wordt gedrongen, al is het dan ook door de Roemenen.
Wenen vormt hierbij een soort coördinatie- en aktiecentrum voor de antibolsjewistische Hongaren, en hier, in Wenen vechten de Honga­ren dus hun onderlinge conflicten, hun zenuwenoorlog, via propaganda, hetze, geheime plannen, verdachtmaking, en met geld uit!
Vanuit Wenen lichten genoemde Hongaarse leiders ook de Entente voor en steunt men het verzet in Arad en Szeged. Bethlen merkt b.v. dat de Entente en andere landen tamelijk passief zijn tegenover de communisti­sche bedreiging. "Ja, man darf nicht vergessen dass Ungarn, ob weiss oder rot, für sie besiegtes Feindesland war, das sie noch mit Hass und Rache verfolgten". [Schmidt-Pauli, 98].
De soci­aal-demokrati­sche Oostenrijkse regering van Renner is echter uiterst voorzichtig en wenst geen gevaarlijke akties vanuit Oostenrijk of binnenlandse strijd hier: in Wenen wordt bijvoorbeeld op 2 mei 1919 de Hongaarse ambassade overmeesterd door rechtse, conservatieve ballingen die onder leiding staan van graaf Bethlen! Onder andere Kr. 135 miljoen en bergen propaganda worden als buit binnenge­haald. De daders worden na korte tijd vrijgelaten. De politiechef van Wenen, Schober, is welwillend, en een correspondent van de Daily Telegraph, Ashmead-Bartlett, zorgt voor publiciteit ..... Drie dagen later wordt op 5 mei in Arad, dat in de Franse bezettings­zone ligt, maar door Roemenen is bezet, zelfs een rechtse tegenrege­ring gevormd. De Fransen beloven enige steun hieraan, hoewel ze van een krachtig nationaal herstel van Hongarije niet zijn gediend, maar vooral de Roemenen zien dat niet graag.
De nieuwe conservatieve ‘tegenregering’ in Arad staat o.l.v. de conservatieve graaf Gyula Károlyi [1871-1947], een vooraanstaand politicus in de tijd van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie [parl. lid en voorz. van het Hogerhuis, en later goeverneur van het comitaat Arad] die zich vanaf het begin al fel verzette tegen het bewind van z'n neef, de mislukte gr. Mihály Károlyi. Baron Borne­missza wordt minister van buiten­landse zaken. Omdat de stad Arad en omgeving door de Roemenen zijn bezet wordt het de nieuwe regering echter alleen maar moeilijk gemaakt: Károlyi en enkele van z’n ministers wordt zelfs door Roemeense soldaten gearresteerd en dagen­lang vastgehouden. Men is dus wel gedwongen uit te wijken, en geleide­lijk aan gaan de leden van het kabinet naar Szeged, dat door Franse en Servi­sche troepen wordt bezet.
Formeel komt hier vanaf 23 mei het kabinet-Károlyi bijeen, dat op 30 mei officieel wordt. Hier in Szeged wordt op 6 juni de eerste zitting van de tegenrege­ring gehouden, waarbij ook o.a. graaf Pál Teleki uit Wenen en admiraal Miklós Horthy uit Kende­res [z'n geboor­teplaats, waar z'n landgoed staat, 115 km van Szeged ­vandaan] aanwezig zijn. Hier wordt graaf Pál Teleki de nieuwe minister van buiten­landse zaken. Horthy wordt minister van oorlog, en zal solda­ten voor een nieuw ”Hongaars Nationaal Leger” [MagyarNemzeti Hadsereg], ter bevrijding van het vaderland, werven. Een anticommunistisch leger moet hier dus uit de grond worden gestampt. Ook vanuit Oosten­rijk en andere gebieden komen zich al snel heel wat voormalige officieren aanmel­den, en financieel is dat alles moge­lijk na de inbe­slagname van het geld op de ambassa­de in Wenen. Een zeker Gyula Gömbös [1886-1936], de nieuwe staats­se­cre­ta­ris van oorlog, is hier de leider van een der "anti-bolse­vis­ta"-co­mité's.
De nieuwe minister van oorlog, admiraal Miklós Horthy de Nagybánya [1868-1957], is zeker geen onbekende in het land. Hij is immers de vroegere aide de camp van de oude keizer Franz Joseph en is enkele maanden vóór de val van de monarchie in 1918 benoemd tot opperbevelhebber van de K.u.K.-vloot. Op 9 mei heeft hij in Kenderes gehoord dat contrarevolutionaire groepen bezig zijn om zich te organiseren in Wenen en in Arad, en nu vraagt gr. Gyula Károlyi Horthy’s hulp en deelneming. Dat idee om hulp van Horthy te vragen tegen de radenrepubliek kwam los hiervan óók op in Wenen [waar graaf Bethlen leider is van het anti-bolsevista-comité] en bij de vroegere koning Karl die dan in Zwitserland in exiel is.

top

Horthy lijkt voor velen dán al de meest geschikte persoon voor leiding van een leger, omdat hij prominent was en bekend als ‘held’. Eind mei besluit Horthy om naar Szeged te gaan en komt op 30 mei hier aan. Károlyi zoekt hier nog o.a. een minister v. defensie [oorlog], en Horthy lijkt zeer geschikt! Ook kapitein. Gömbös, afgevaardigde van het anti-bolsevista-comité uit Wenen steunt hem. [Sakmyster, 18]. De nieuwe ’premier’ vraagt dus Horthy als fövezér [oppercommandant] van het leger, en die lijkt te passen als legitieme voortzetting van een militair verleden, had nauwe betrekkingen met beide laatste koningen, en dat verleent dus enige legitimiteit voor de nieuwe regering!
Na een week [terug in Kenderes] beslist Horthy op 6 juni: Ja! In Szeged zijn intussen talloze jonge officieren bijeen en hier begint al z’n verering als de natuurlijke leider, ”die nooit een nederlaag heeft geleden, de Held van Novara, de overwinnaar, die een muiterij [van matrozen] tot staan heeft gebracht”, aldus b.v. Miklós Kozma. De vroegere K.u.K.-admiraal Horthy houdt dan een dramatische toespraak: …”Ik kan niet rustig in Kenderes zitten luisteren naar het gras als mijn arme vaderland in puin ligt… Ik neem de verantwoordelijkheid aan. Ik sta tot uw beschikking”. Hij wordt onmiddellijk geïnstalleerd als minister van defensie [oorlog]. [Sakmyster, 19].
Medio mei gingen Horthy en graaf Teleki al naar Belgrado naar Belgrado voor een diplomatieke missie: ze verzekeren de Amerikaanse gezant hier dat hun doel het verdrijven van het communistische regime uit Hongarije is, en dat er  een werkelijke representatieve regering zal worden gekozen via breed demokratisch kiesrecht. [Sakmyster, 21]. Horthy en de geleerde geograaf graaf Pál Teleki stemmen op vele punten overeen en worden goede vrienden. Het kabinet-Károlyi wordt vervolgens diplomatiek erkend. [Horthy, 120/121].
De tegenregering van graaf Károlyi heeft wèl de steun van Britten en Serviërs, maar de Fransen in Szeged schrikken toch wel van het antisemitische, hevig nationalistische, extreemrechtse, reactionaire en auto­ritaire karakter [en ook pro-Habsburgse sentimenten] van zijn nieuwe bewind. Men zegt [vreest] ook dat hij pro-Duits is, en binnen het kabinet is er ook wel verdeeldheid. Met name de Fransen zijn beducht voor pro-Duitse sympathieën, hoewel ze een kruistocht tegen het communisme welkom heten. Daarom dringt men van Franse zijde aan op matiging, en op een meer-par­tijen-kabinet. De Fransen zullen zich welwillend neutraal opstellen, een Hongaars leger komt er maar géén alg. dienstplicht, en het “nationale leger” zal over weinig wapens beschikken. Het gevolg is dat er medio juli slechts 5.000 man [1/2 officieren] zijn en dat een rekrutering in Szeged e.o. mislukt. Hiermee vergeleken staat het Rode Leger met 200.000 man nog zeer sterk, en Horthy is nog láng niet sterk genoeg! In zijn leger worden het nationale en traditionele karakter leger sterk benadrukt: de soldaten dragen gevlochten baretten [à la Bocskai] met een veer van een witte kraanvogel, dat is hèt embleem! [Sakmyster, 20]. De soldaten van het Nationale Leger zijn voortaan bekend als ”darutollasok” [die met de kraanvogelveer] maar Horthy weet toch wel vertrouwen te wekken.
”De organisatie wordt aan de efficiente en energieke Gyula Gömbös, de staatssecr. van defensie, [1886-1936] toevertrouwd, maar verder is rol van Horthy vooral ceremonieel, hij is het symbool van gezag en verantwoordelijk voor het handhaven van de discipline en vertrouwen en optimisme inboezemend. In de zomer van 1919 groeit het vertrouwen in hem snel: hij is een goede verschijning, informele manieren, heeft kennis van buitenlandse talen, heeft een aangename anekdotische stijl, maakt een gunstige indruk en verzamelt een stoet van supporters rond zich, is charmant, heeft een fonkelende geest, en toont warm medeleven. Hij speelt eventueel tot diep in de nacht piano, vertelt over z’n leven op zee, over de heldhaftige episodes uit de oorlog, met humor over ’t leven der  boeren en hun angst voor de zee… Kortom hij betoverde z’n gehoor bij het vertellen, en niemand lette erop dat hij Hongaars met Duits accent sprak en soms Duits of Engels sprak als ’t Hongaarse woord hem niet te binnen schoot”. [Sakmyster, 21].
Miklós Horthy  von Nagybánya [18.6.1868] spreekt ook al jong verschillende talen en kwam op 14 jarige leeftijd al bij de K.u.K.-marine, zodat hij de officiersacademie in Fiume bezoekt. In 1912 is hij de eerst Hongaar in de monarchie die officier van een vlaggeschip wordt, en hij maakt een lange zeereis o.a. naar Java, Borneo, India, Ceylon, en naar Engeland en Duitsland. Vooral voor de Britten heeft hij grote bewondering en sympathie en leert ook Engels. Hij staat dan al bekend als plichtsgetrouw, charmant en sportief en de marinebasis Pola [tgw. Pula] is zijn ‘thuis’. Hij spreekt ook Duits, veel beter dan ooit Hongaars. Ondanks het feit dat hij protestant [református] is, wordt hij toch Hoffähig [Hong. udvarképes] en in 1909 vleugeladjudant van ZM keizer en koning Franz  Joseph I, waarschijnlijk op voorspraak van premier István Tisza. Vijf jaren lang vergezelt hij de vorst dus zeer regelmatig, gaat met hem op jacht en vakantie, en bezoekt met hem de opera…. Voor Zijne Majesteit heeft hij een diepe bewondering en veel respekt gekregen en die bleef altijd. Ook voor Horthy als marineofficier geldt al vroeg: “Höher als das Leben steht die Pflicht” en daaraan houdt hij zich ook z’n leven lang. [Sakmyster, 2-7].
Voorzover hij ’aan land’ is, is hij vooral in Wenen en heeft hier o.a. contacten met aartshertog Franz Ferdinand en andere hooggeplaatsten. In WO I is hij bevelhebber der K.u.K.vloot en net als alle andere officieren vindt hij de houding van Italië verwerpelijk en oneervol. Datzelfde Italië sluit echter voor de vloot der Habsburgse monarchie de Straat van Otranto af, maar in mei 1915 wil Horthy als commandant van de kruiser Novara, het grootste en meest moderne slagschip der monarchie, deze blokkade doorbreken. Dat lukt slechts zeer gedeeltelijk, maar voortaan is Horthy ”De held van Otranto”. In 1917 onderneemt men nog een poging die ook niet geheel lukt, maar de blokkade verzwakt en Horthy wordt voor zijn moed geprezen. Bij een beschieting van de Novara wordt hij gewond, maar gaat nog drie uren door met de operaties!
Voortaan geldt Horthy dus als ridderlijk, dapper, een gentleman, die b.v. gevangenen der Entente eervol behandelt en omgekomen officieren der Entente met militaire eer en bloemen laat begraven. Op 1 febr. 1918 is hij weer in aktieve dienst als commandant van de `Prinz Eugen`, maar de bemanning is zeer ontevreden en opstandig. Horthy blijkt zeer kordaat op te treden en de orde te willen herstellen. Hij is keihard voor ´agitatoren´ en handhaaft een ijzeren discipline. Zijn schip is één van de weinige waar geen muiterij uitbreekt.
Eind febr. 1918 wordt hij door keizer en koning Karl benoemd tot oppercommandant van de vloot, waarmee 18 admiraals met meer dienstjaren dan Horthy worden gepasseerd! Een poging tot muiterij in mei 1918 wordt streng bestraft met de executie van twee deelnemers, waar hij persoonlijk bij aanwezig is. Hij houdt hierbij een keiharde toespraak waarbij ook zeelui van alle andere schepen aanwezig zijn, om een duidelijk voorbeeld te stellen. Hij prijst de zeelui die voor het vaderland zijn omgekomen, maar brandmerkt de beide muiters als verraders ”die moeten worden verwijderd net zoals een dokter een kankergewel uit een lichaam van een zieke man verwijdert”. Deze speech is een voorbeeld van genadeloze discipline en voortaan geldt Horthy voor de anti-oorlogspartij als een belangrijk vertegenwoordiger van een onderdrukkend regime dat vier jaar ellende voor een massa mensen heeft gebracht. Op 30 okt. 1918 draagt hij de vloot en m.n.het vlaggeschip der K.u.K. vloot, de Viribus Unitis over aan de nieuwe Zuid-Slavische  Nationale raad. [Sakmyster, 9, 10 en 11].      
Op 8 nov. komt hij in Wenen, op Schönbrunn, aan bij keizer en koning Karl en belooft nog eens, met bevende handen en in tranen dat hij tot zijn laatste snik de koning loyaal zal zijn. Hij zweert de vorst: “Ik zal nooit rusten voor ik Uwe Majesteit op beide tronen, in Wenen en in Budapest, heb hersteld”. Het is volgens Horthy zelf de meest tragische gebeurtenis van zijn leven. Hij is er ook al snel van overtuigd dat de joden achter de revoluties zitten. [Sakmyster, 12], en is dan ook blind voor de fouten van het oude regime en onbekwaam om zelfs de goede bedoelingen van het nieuwe regime te waarderen. In nov. keert hij, zwaar teleurgesteld, naar Hongarije terug, maar vindt alleen op z’n eigen landgoed in Kenderes, een dorp midden in de Grote Laagvlakte, nog de oude, vertrouwde rust. Vroeg in 1919 ontmoet hij in Budapest o.a. kapitein Gyula Gömbös, die hem vraagt om de leiding van de hele contrarevolutionaire beweging op zich te nemen, maar pas enkele maanden later –wanneer eenmaal de radenrepubliek zich laat gelden, vooral door de bizarre maatregelen en de terreur die zij betekent voor grote delen der bevolking, stemt Horthy hierin toe. [Sakmyster, 13/14]. Miklós Horthy von Nagybánya is in 1901 gehuwd met [de r.-katholieke!] Magdolna Purgly von Jószáshely; zij krijgen drie kinderen, István, Miklós en Paulette. 

top
    
Toch is er buiten de kring van Horthy en zijn nieuwe militaire vrienden wel sprake van enige tegenstand, zoals een staking van 20 dagen bij de arbeiders in Szeged als protest tegen het reactionaire karakter van het regime en men had ook wel door dat Horthy c.s. nogal wat tijd over hadden voor sport: zwemmen en zeilen op de Tisza, paardrijden, koffiehuizen, kaartspel, bridge. Ondanks gesprekken met de Amerikaanse gezant heeft Horthy toch een diepe minachting voor demokratie! “Het volk is niet geschikt om z’n leiders te kiezen”, zegt hij in een interview in een krant, juli 1919]. [Sakmyster, 21].
Naar alle schijn heeft Horthy meer van de traditionele conservatieven, die in Szeged ook waren, zoals Károlyi en Teleki, ”maar de dramatische gebeurtenissen van het vorige jaar hadden hem psychologisch ertoe bestemd om de radikale plannen en ideeën van de jongere officieren met wie hij in contact kwam te omarmen”.
Latere gebeurtenissen demonstreren overigens dat Horthy soms opmerkelijk gedwee, kneedbaar kon zijn: degenen die de gelegenheid hadden om hem persoonlijk e.e.a. uit te leggen hadden een goede kans om hem te overtuigen van de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van hun politiek. In 1919 heeft hij nog geen concrete politieke plannen en dan hebben Gömbös en baron Pál Prónay [1875-1944/45] juist bijna constant toegang tot hem, en hij hoort dus hun zéér radikale opvattingen en vooroordelen, hun emotionele retoriek en hun plannen voor samenzwering. Zij wijzen hem ook op de juistheid van z’n [hun] negatieve opvattingen over joden, communisten en socialisten: zíj vormen oorzaak van alle Hongaarse ongeluk! Hongarije heeft dus een zuivering nodig; en díe boeren, arbeiders, intellektuelen e.a. die zijn bezweken voor de verleiding van de communisten moeten worden gestraft.
Hun doel is witte terreur als vergelding voor de rode terreur van Kun. Met name Gyula Gömbös lijkt bijzonder geschikt om op Horthy’s diepste impulsen en frustraties in te spelen! Hij is van Duits-Hongaarse afkomst, hoorde tot de middenklasse, kende een bescheiden welstand, en was officier der gen. staf in Wenen tijdens de oorlog. Toen waren zijn anti-Habsburgse sentimenten al bekend, omdat hij een eigen Hongaars leger wenste!
Na de oorlog is Gömbös bekend als spreker over de mythe dat Hongaarse nederlaag alleen kan worden geweten aan onbekwame staatsmannen en verraders in het land zelf, speciaal de joden! Een Hongaarse ”dolkstootlegende” dus….
“Door Gömbös en gelijkgezinden wordt het Nationale Leger bijzonder rabiaat antisemitisch, en pamfletten en krantenartikelen roepen op om het land te zuiveren van het internationale jodendom. Gömbös krijgt weldra bekendheid in kringen van intriges en samenzwering die de Hongaarse contrarevolutie kenmerken. Hier wordt hij al snel Horthy’s protégé en voert veel organisatorisch werk uit t.b.v. het leger, “maar het lijkt erop dat de twee mannen nooit intieme vrienden werden”. Belangrijk is dat Gömbös misschien ook wel de eerste was die politieke ambities bij Horthy ontdekte, ondanks herhaalde verzekering van hem dat hij als militair officier geen leven als politicus wilde. Ook Prónay had een belangrijke invloed op Horthy en overtuigt hem begin juni dat de kern van het Nationale Leger uit goed gedisciplineerde detachementen officieren moet bestaan. Zelf is hij ook commandant, en wil de ‘geest van Budapest’, die volgens hem bestaat uit zionisten, vrijmetselaars, liberalen, communisten en andere vijanden [!] uit Hongarije verwijderen. Deze ideeën komen voort uit een mengsel van sadisme, fanatisme en paranoia.
In Szeged zet Prónay al snel een “ondervragingscentrum” op, waar b.v. gevangen communistische koeriers en andere “ongewenste elementen” brutaal worden gemarteld. Ook begint men met moorden op politieke opponenten, m.n. joden, die zelfs in het water worden gegooid. Maar als de lijken van dergelijke slachtoffers worden gevonden en geruchten over dgl. praktijken zich verspreiden, schamen gematigde officieren zich toch en de liberale pers van Szeged begint dit als “witte bolsjewisme” te veroordelen. Men kon evenwel niets doen, want Prónays methoden  worden nog stilzwijgend door Horthy goedgekeurd. In feite werd Prónay Horthy’s persoonlijke lijfwacht en is dus steeds bij hem als hij officieel verschijnt. Deze houding was voor Horthy noodlottig: hij zelf begint ook te spreken in die termen van het bolsjewistische vergif, dat moet worden uitgeroeid, en hij uit zich à la Gömbös en Prónay: “Onze tegenstanders hebben ons tenslotte ook behandeld als lichamen die moeten ontwijd”.
Aangemoedigd werden Horthy en collega’s door de algemene aanvaarding in rechtse kring van een “christelijk- nationale” politiek als fundament van een contrarevolutionair Hongarije, en het christelijke is dan vooral anti-joods [na het atheïsme van de communisten van Béla Kun] en het herstel van het prestige van de kerken, dat men wenselijk acht na een korte maar gevaarlijke tijd van demokratische en socialistische experimenten: herstel van orde en discipline. De traditionele rol van het christendom wordt nog eens bevestigd; het koninkrijk van St. Stefanus, met de ‘heilige’ kroon als symbool van de onschendbare eeuwenoude grenzen, en dus nú: revisie van de grenzen  en herstel van de hegemonie over miljoenen niet-Magyaren. Hierbij helpt o.a. pater Zadravecz, van Slowaakse afkomst en kapelaan van het Nat. Leger, een zeer ijverig propagandist voor Horthy die geregeld de pogingen van Horthy’s leger als instrument voor herstel van het 1000-jarige Hongaarse ”rijk van de Maagd Maria”, met een kruisbeeld en een kaart van het oude Hongarije zegende. Hij richtte samen met Prónay in Szeged ook de ”Etelközi Szövetség” [EkSz] op, die de Idee van Szeged moet verbreiden en de strijd aangaat met de hierboven genoemde ‘vijand’.

top

Horthy staat er welwillend tegenover! Voor hem is vanaf de nederlaag [èn de overgave van de vloot aan de overwinnaars door hem persoonlijk!] in november 1918 al duidelijk dat ‘het allemaal de schuld is van een joodse samenzwering’. Joden “waren ergens verantwoordelijk voor de verliezen van de oorlog en voor de revolutionaire woelingen”. Ze hadden [hebben] in Hongarije een opmerkelijk groot aantal leidinggevende posities in de linkse partijen: er waren van alle 26 volkscommissarissen 21 van joodse afkomst, hoewel ze dat eigenlijk ontkenden. [Sakmyster, 17].
De publieke rol van admiraal Horthy [in admiraalsuniform] als leidende figuur van het contrarevolutionaire Hongarije komt op 5 juli tot uiting op een openbare bijeenkomst van de MOVE, en de suggestie van Gömbös’ om Horthy als erepresident te kiezen wekt hier enorme bijval! Horthy houdt hier dan ook de ‘meest krachtige’ toespraak van z’n carrière. Hij vernam juist op de kabinetszitting dat Frankrijk niet langer vertrouwen heeft in de ”reactionaire” regering van Károlyi, en dat er dus een nieuw kabinet moet komen, dat meer demokratisch is. Maar… dit moet, aldus Horthy niet worden beschouwd als het eind van de pogingen om het Hongaarse vaderland te herstellen. Geen enkel ander land kan de triomf van het Hongaarse nationalisme verhinderen en hijzelf zal alleen een regering steunen die Magyaars en christelijk is… “Politieke avonturiers moet het niet langer worden toegestaan om te experimenteren met dit gemartelde land, op het lichaam van ons geliefde vaderland. We moeten dit niet tolereren. Blijft bijeen, houdt vol en we zullen ons doel bereiken!”
Na een korte stilte volgt er dan een donderend applaus en de kreet: ”Lang Leve Horthy!” Het publiek beklimt het toneel en verschillende officieren nemen Horthy op hun schouders, hij wordt naar buiten, de straat op gedragen, en alleen als er een Franse officier verschijnt en met z’n zwaard zwaait, en verkondigt dat dergelijke demonstraties verboden zijn, houdt men op. De menigte gaat uiteen, maar eens te meer is ’men’ ervan overtuigd dat admiraal Horthy de aangewezen man is, ”de komende leider van Hongarije”, en ”het symbool van onze toekomst”. [Sakmyster, 23 t/m 27].
Inderdaad komt er op 12 juli 1919 een reorganisatie van het kabinet en premier Károlyi, Horthy en staatssecr. Gömbös maken niet langer deel ervan uit. De advokaat Dezső Pattyantús-Abrahám [1875-1973], die vroeger parl. lid was en in de reg. van M. Károlyi staatssecr. v. justitie] wordt de premier in Szeged en hij is voor de Fransen wel acceptabel, maar voor extr. rechts veel minder! Baron Zsigmond Perényi wordt minister van bin­nenlandse zaken. Al wil Horthy geen minister meer zijn, hij blijft wèl opperbe­velhebber, en krijgt daarmee de handen meer vrij voor de verdere vorming van het nieuwe "Hongaarse Nationale Leger". Voortaan zijn Horthy en Gömbös en een aantal andere officieren gezworen kameraden! Graaf István Bethlen wordt algemeen als de diploma­tieke verte­genwoordiger van de tegenre­gering van Szeged in Wenen en bij de Entente beschouwd. De machtige opperbevelhebber in Szeged, Horthy, beperkt vervolgens zijn contacten met de nieuwe regering tot een minimum en eind juli handelt het Nationale Leger praktisch als onafhankelijk orgaan.
Toch is de èchte strijd nog lang niet gewonnen: ze moet eigenlijk nog beginnen, en veel rechtse emigranten en  samenzweerders zijn intussen doodsbang geworden dat Béla Kun wel­licht, na z'n militaire suksessen, aan de macht kan blijven, en dat er toch nog opnieuw met hem onderhandeld zal worden. Ze verspreiden daarom angstaanjagende en valse berichten, b.v. over sukses van "communistische" Tsjechische en Oosten­rijkse arbeiders, om Kun te bewegen tot een harde houding, een 'neen' tegenover de Entente.
Intussen gaat de radenrepubliek onverstoorbaar verder op haar eigen weg. Op 12/13 juni vindt een partijcongres plaats in het parlement, en hierop zal men over de koers beslissen. Allerlei funda­mentele onenigheid en scherpe principiële tegenstellin­gen duiken uiteraard ook hier weer op. De tegenstellingen binnen de leiding zijn levensgroot blijven be­staan. Er zijn zelfs drie stromingen in de partij te onder­scheiden en ook de [voormalige] sociaal-demokraten blijven verdeeld. De meesten van hen zien toch nog steeds liever een rode dan een witte diktatuur: Landler, Varga en Hamburger scharen zich derhalve nog steeds achter Kun.
Anderen, zoals Böhm, Kunfi en met name Weltner, twijfelen en staan dus al gauw bekend als "opportunistisch"! Rechtse soci­aal-demokraten wensen nu zelfs een burgerlijke demokratie. De naam van de partij en de aard van de diktatuur leveren ook al principiële problemen op. De voormalige sociaal-demokraten zijn bijvoorbeeld tegen de naam "Com­munistisch", hoewel Kun en [vanuit de verte] Lenin daar juist vóór zijn. De grote leider in Moskou meent te weten, dat vooral de zui­verheid van de partij, van de leer, nummer één is. Grote proble­men, geschreeuw, gejoel, lawaai en de woede van Béla Kun levert dat op, vooral wanneer blijkt dat de sociaal-demokraten in een stemming de meerder­heid achter zich krijgen. Tenslotte wordt een compromis bereikt: "Socialistisch-Commu­nis­tische Arbeiders­partij van Hongarije" wordt de officiële naam.
De verhouding tussen Kun en de sociaal-demokraten wordt echter ijskoud, en alleen omdat de sociaal-demokraten geen confrontatie wensen komt het nog niet tot een breuk. [Siklós, 313]. Vervolgens komt van 14 tot 23 juni voor het eerst een "Lande­lijk congres van de raden" [Tanácsok Országos Gyűlése] bij­een. Dit congres beschouwt zich als grondwetgevende vergadering. Ondanks het betoog van Jenő Varga over wat er tot dan toe is bereikt, valt toch de nadruk op de gigan­tische taak en de problemen die nog wachten. Het vermogen van de staat is enorm gestegen [door het beleid van socialisatie].
Er volgt echter een regen van klachten: gebrek aan discipli­ne, te weinig ervaring, te weinig capabele mensen, te veel roken en geklets, discussie, te veel jongelui zonder enige ervaring, een bende avonturiers, scherpe daling van de produk­tie, een wanverhouding tussen mensen die werken en die rond­hangen en niets anders doen dan discussiëren, de kwaadwil­lendheid van de boeren, de zwarte markt, de slechte arbeids­discipline. Heftige debatten volgen ook hier.

top

De scherpe tegenstellingen tussen Budapest en het platteland komen ook aan de orde en enkele boeren merken op dat, terwijl er zo geklaagd wordt over hen, zíj geen schoenen hebben om aan te trekken, dat zij 15 à 20 km moeten lopen, terwijl de kamera­den in Budapest intussen naar concerten en theaters gaan, en de werklozen in de stad flaneren!
Luid zijn ook de klachten over de zeer vele jongelui, meest Joden, die als "politiek commissaris" op de boeren worden afge­stuurd om hen te bekeren. Zij eisen voertuigen, kletsen over van alles, maar weten geen tarwe van gerst te onderschei­den! Legio zijn de klachten over antisemitisme, dat hierdoor wordt opge­wekt. Je moet, zegt iemand, boeren op hen afsturen, in plaats van die nieuwlichters, die gehate snotneu­zen van Joden uit Budapest. Voor velen geldt degene, die niet als boer gekleed gaat, al als Jood! Kortom: al in juni 1919 is de contrarevolutie op het platteland al volop aan de gang. “Hungary was on the brink of a civil war between town and country”. [Sakmyster, 17].
Op 25 juni wordt in een nieuwe grondwet "de diktatuur van het proletariaat" in de "Republiek van de raden van werkers, boeren en soldaten" offi­cieel afgekondigd. De macht van de centrale regering blijft echter zeer groot. In de grondwet wordt o.a. propa­ganda vóór zowel als tegen de gods­dienst toegestaan, en kies­recht geldt voor alle burgers vanaf 19 jaar met uitzonde­ring van ..... ”degenen die arbeiders in dienst hebben, die leven van inkom­sten zonder arbeid, van handelaren en geeste­lijken, krankzin­nigen en crimine­len!”.... [Szelpal, 215].
Dit alles kan niet verhelen, dat de leiding verdeeld blijft tussen 9 communisten en linkse socialisten en 6 sociaal-demo­kraten, en ook dat de terreur op het platteland nu heel wat meer aandacht vergt. De rode radenrepubliek is steeds meer in ge­vaar, zo merkt men alom. Er is sprake van complot­ten, van verraad, zelfs van een revolte van de elite, van kadetten van de mili­tai­re school van Budapest..... en intussen oefenen de “Lenin-jongens””op het platteland hun terreur uit tegen de boerenbevolking; bij razzia’s worden prominente burgers tot gijzelaar gemaakt en ± 500 Hongaren, vooral boeren worden het slachtroffer van de ‘rode terreur’. Het spreekt vanzelf dat dit voor menig Hongaar een verschrikkelijke nachtmerrie oplevert, en niemand is meer zeker van een bestaan! Boeren worden b.v. wel opgeruid tegen hun landheren om de grond en het landhuis in bezit te nemen, maar komen vaak niet eens in aktie! [Sakmyster, 16].
Bovendien wordt er om ’ideologische redenen’ geen land onder de boeren verdeeld. Verboden en dekreten, lijden en ellende, honger en terreur gelden voor massa’s Hongaren als synoniem voor dit rode regime, en ondanks de interne theoretische diskussies tussen socialisten en communisten zijn beide groepen voor het publiek uiteraard niet of nauwelijks te onderscheiden! Men heeft immers slechts met de barre praktijk te maken, en die lijkt slechts gefundeerd op een diep wantrouwen tegenover vrijwel de hele bevolking, boeren, burgerij, etc.!
Van 19 tot 24 juni woedt er een oproer ten zuiden van de hoofdstad, tussen Donau en Tisza, en zelfs klinken er op 24 juni 1919 schoten vanaf drie kanon­neer­boten van een squadron van de de Donau-flottilje in Buda­pest: het hoofdkwartier van het rode regime, het "Huis der Sov­jets", het Hotel "Hungaria" aan de Donaukade, wordt nota bene bescho­ten! Ook op de mili­taire Ludovika-akademie in Budapest gist het. Het is een teken van wan­hoop, van ver­zet, een poging tot een staatsgreep! De leden van de arbeidersmilitie, de rode garde en het rode leger brengen echter de oproerige beman­ning vanaf de kade via be­schieting na enkele uren tot zwij­gen...
Met grootse plechtigheden worden de 18 communistische slacht­offers als "martelaren, gevallen in de strijd tegen de contra­revolu­tie", in het openbaar opgebaard bij het parlement in Budapest, en begraven.
Béla Kun weigert echter keihard op te treden om het verzet te vernietigen. Hij heeft zelfs nog de steun van linkse sociaal-demokra­ten, die hem weliswaar soms minachten, maar nog veel minder zich met een rechtse "contra-revolutie" willen inlaten! Deelne­mers aan het complot, zoals de eerder genoemde baron Zsigmond Perényi, worden wel gearresteerd en gefolterd, maar hoeven van Kun niet te worden opgehangen!……
Persoonlijke bemid­de­ling van het hoofd van de Itali­aanse missie in Buda­pest, Romanelli, die met de revolver in de hand de massaexecutie verhindert, is hierbij van doorslag­gevende beteke­nis, en níet de lankmoedig­heid of zachtmoedig­heid van Béla Kun persoonlijk. Maar: Kun denkt dan opnieuw dat hij bij de Enten­te in aan­zien staat. Steeds wanneer iemand namens de Entente met hem over­legt is hij namelijk als een kind zo blij met die illusie, die voor hem een "bewijs van erkenning" vormt. In Parijs weet men uiteraard niet precies wat men aan zo'n doldwaze dillettant heeft, maar men weet wèl, dat er niet serieus met hem valt te onderhandelen.
Bij de conservatieve, ’contrarevolutionaire’ nieuwe regering in Szeged weet men dat uiteraard al vanaf het begin: de revolutionaire [bolsjewistische maar ook: liberale, vrijzinnige] geest moet compleet uit Hongarije worden verbannen en een nieuwe Nationale geest zal de trotse Hongaarse natie weer moeten bezielen. De strijd tegen het rode regime in Budapest staat dus voor de deur, terwijl het intussen machteloze Hongarije de vrede nog niet eens heeft getekend….
Vooral in het nieuwe leger lijkt de extreemrechtse geest zeer sterk. De meest prominente officieren in Szeged zijn de al genoemde kapiteins Gömbös, Miklós Kozma [1884-1941], Gyula Ostenburg-Moravek [1886-1944] en baron Prónay. Zij zijn meest van lagere adel en na WO I geradicaliseerd, en velen van hen zijn het communistische regime of de CSR, Roemenië of het SHS-koninkrijk ontvlucht. Ze zijn dus vaak zeer wanhopig en leven nu soms in armoede, hebben sympathie voor radikaalrechts, voor gewelddadige oplossingen, en tonen openlijk wraakzucht tegen al degenen die het grote Hongarije hadden vernietigd.
Heftig nationalisme, antisemitisme, anticommunisme, militarisme en irredentisme zijn bij hen zeer sterk! ”Above all, the extreme rightist officers showed a propensity for violence and terror as a political weapon. The war experiences of these officiers had inured them to violence and had made death a commonplace event”.
Het ”Denkbeeld [de idee, gedachte] van Szeged” [A szegedi gondolat] is hiermee verwant aan het Italiaanse fascisme en aan de ideeën van nationaalsocialistische groepen in Centraal Europa, maar vormt in Hongarije een breed scala van politieke opvattingen, samen met traditionele conservatieven die in Wenen o.l.v. Bethlen werkten. In Szeged is men echter meer militant in woord en daad. Het nationalisme is meer intens en intolerant, het antisemitisme meer hatelijk en vulgair, de politiek meer open voor demagogie en moderne massapolitiek. Vooral is hier meer de wil tot gebruik van geweld en terreur als politieke wapens, die vreemd was aan die der Hongaarse conservatieven die toch iets hadden bewaard van liberale principes van de Monarchie. [Sakmyster, 22].

top

De “Idee van Szeged” vormt van nu af het programma van de nationa­le regering, die niet zozeer demokratisch, als wel fel anticommunistisch is. Allerlei infor­matie wordt ingewonnen, soldaten worden gewor­ven, geld wordt ingezameld om de strijd tegen het ver­vloekte rode regime aan te vatten, en het is opmerkelijk dat men zich een zekere welwillend­heid van de Entente, van Fransen, maar ook van Serviërs laat welgevallen! Toch verhindert de Entente enige weken later het oprukken van Horthy's "Nationale Leger" naar Budapest…..
Hoewel de Franse commandant van Szeged eerst toestemming heeft gegeven om Horthy's leger in te zetten voor de bevrijding van Hongarije van de rode terreur, worden deze plannen door een telegram van Clemenceau [de notoire vijand van Hongarije] de grond in geboord: tot het laatste moment toe laat de Franse premier duide­lijk merken hoezeer hij Hongarije een verachtelijk en vijan­dig land vindt. Het leger van Horthy in Szeged mag niet via het zuiden [Baja, Kalocsa] naar het gebied ten westen van de Donau komen, en Buda­pest mag zéker niet door Horthy, maar moet door Roemenen worden inge­nomen! Deze Roemeense bondgenoten zullen wel voor "orde" in de Hongaarse hoofdstad zorgen. De ruïneuze "bevrij­ding" en met name de brandschatting op ongekende schaal van Budapest door de Roemenen komt later aan de or­de....... In Wenen heeft sir Thomas Cunningham namens de Entente intus­sen overleg gepleegd met o.a. Bethlen en Károlyi, die beloven dat een nieuwe representatieve regering van Hongarije de besluiten van de vredesconferentie zal uit­voeren en in Zwitser­land heeft graaf Gyula Andrássy jr. z’n contacten.
Aan het rode, bolsjewistische regi­me moet dus zo spoedig mogelijk een einde komen, hoewel niemand weet tot welke krachtsinspanningen het nog in staat is, maar alle tekenen dat Kun bereid is om aan wensen van de Entente tegemoet te komen, worden nu uitgelegd als tekenen van zijn zwak­te. Men wéét ook dat het regime zwak staat, en dat Kun onder druk staat zowel van sociaal-demokraten als van extreemlinkse kant, van Szamuely en Cserny.
De Entente komt op 10 juli met een nieuwe eis: Hongarije moet z'n strijdkrachten reduceren tot de eis van de wapenstil­stand, maar Kun weigert dat zonder meer uit te voeren, omdat hij weet dat de Roemenen daarvan zullen profiteren. Kun heeft immers op zijn verzoek om te mogen vernemen welke garanties hij tegen Roeme­nië heeft, nooit antwoord gekregen! Zíj, de Roemenen, moeten, aldus Kun, óók terug tot de demar­katie­lijn! Demobilisatie betekent voor Hongarije zelf­moord in zijn ogen. De Entente weigert echter alle verdere over­leg: eerst moet Kun -Hongarije- de voorwaarden nakomen! Deze druk op Kun vormt voor de radikalen Szamuely en Cserny echter het sein om in aktie te komen: nú is het de tijd voor bewapening, voor de diktatuur, en voor veel meer felle agita­tie. Alle gematigden moeten worden geliquideerd.
Deze radikalen hebben ook de steun van twee Russische afge­vaardigden, die wel zeer grof en onbehouwen tegen Kun cs. optreden, maar die verder politieke anal­fa­beten zijn: Zij kennen de Hongaarse situa­tie immers niet. Op 20 juli zal de coup komen, maar in de nacht ervóór worden althans de beide Russen op bevel van Kun uit de weg geruimd. Hun lijken worden in de Donau gegooid, maar Kun heeft nog andere plannen: populair denkt hij te worden door o.a. de opheffing van het alkoholverbod, naast invoe­ring van de algeme­ne die­nst­plicht.
Het verzet van de boeren op het platteland heeft intussen gigantische vormen aangenomen, men hoort steeds meer van bloedige terreur, executies, bruut geweld, wraakoefeningen, schermutselin­gen. Er vallen honderden doden bij een open­lijke strijd n.b. in de Grote Laagvlakte bij Kalocsa, en de ongekend wrede ter­reur van Szamuely persoonlijk laat alleen het ergste vermoeden. Intussen hongert men in Budapest, omdat de boeren algemeen weigeren om nog voedsel te leveren. De hoofdstad moet daarom een bolwerk worden, en alle verraders en ongewenste elementen uit haar midden verwij­deren, aldus Kun,die dus laat zien dat ook híj nu niet meer weet maat te houden.
Alle "burgerlijke kranten" behalve de beide bladen van de partij worden wegens papiergebrek opgehe­ven, journalisten gaan in verzet, omdat ze voor de klas moeten staan, en duizenden mensen moeten de hoofdstad verlaten. Ook veel joden, die in de handel, de industrie, de litera­tuur, de politiek en vooral de vrije beroepen een zeer be­lang­rijke plaats innemen, zwarthandelaars en vreemdelingen moeten ver­dwijnen. Sommige joden in Budapest zien de antisemitische bui al hangen, en staan nu in een lange rij te wachten om te worden gedoopt..... Vooral Poolse [Galicische] joden moeten het ontgelden.
Razzia's en het in beslag nemen van hun goederen, en deporta­tie maken duidelijk dat hen nog heel wat te wachten staat. Boven­dien zijn de joden zeker niet de enige profiteurs van de Hongaarse radenrepubliek, zij zijn ook wel slachtof­fer. De Opperste Raad van de Entente en de vredesconferentie in Parijs keuren intussen de Roemeense aanvallen zoals gebruike­lijk af, maar zijn verder tot niets in staat! Roemenië mag, o.a. vanwe­ge de irritante houding die Bratianu in Parijs aanneemt, Budapest niet bezetten, maar de Entente kan zelf ook niets doen "om de orde te herstellen". Lloyd George, de Britse premier, is bijvoorbeeld ervan over­tuigd, dat aan het regime van Kun een einde moet komen, maar hij weigert de Roemenen een mars naar Budapest toe te staan, omdat ze zich, waar ze maar komen, slecht gedragen. [Nicolson, 359/360].
Toch geeft de vredesconferentie, hoezeer men het gedrag van radikale nationalisten zoals de Tsjechische premier Karel Kramar en de Roemeense premier Ionel Bratianu ook irritant en ui­terst verve­lend vindt, in hoofdlij­nen in mei en juni 1919 toe aan terri­toriale wensen van Tsje­chen en Roemenen. De Tsjechen krijgen zowel een strategisch bruggenhoofd tegen­over Pressburg [Poz­so­ny, Bratislava] als het vruchtbare Donau­eiland Csallóköz [Grosser Schütt, Zitny Ostrov], waar slechts Magyaren wonen. Niet voor de eerste keer moeten de Britten toegeven aan Franse en Tsjechische eisen, hoewel ze al in 1919 zien dat er sprake is van onrecht jegens Hongarije! Nergens verloopt de nieuwe politieke grens immers langs etnische lijnen, en toch blijft “het zelfbeschikkingsrecht der volken” ondanks het feit dat de idealen van president Wilson zijn vergeten, een soort basis voor de komende tijd….

top

Ook aan de Roemenen worden alle strategische grotere steden zoals Nagyvárad [tgw. Oradea], Arad, Temesvár [tgw. Timisoara], Nag­ykároly [tgw. Carei], Nagyszalonta [tgw. Salonta] en Szatmár Németi [tgw. Satu Mare] toegewezen, hoewel in al deze steden slechts sprake is van weinig [een kleine minderheid] of geen Roemeenstalige burgers en hoewel ze dichtbij of zelfs in etnisch Magyaars gebied liggen.
De vruchtbare vlakte tussen de steden en de verbindende spoorlijn vormen voor de vredes­confe­rentie dè overweging om het hele gebied aan Roemenië toe te kennen. Men vindt het verder niet meer nodig om met Kun te praten: hij moet eenvoudig verdwijnen, en alles lijkt erop dat het einde van de "Hongaarse Radenrepubliek" nog slechts een kwes­tie van tijd is. Alleen een enkele pessimist denkt dat "The Germans will do a Karolyi, hand over power to the bolsheviks, join up with the Russians and the Magyars, and present us with a Red "Mit­tel Europa". If they do, it will be our fault for not crushing bolshevism in Hungary when it would still have been easy to do so”. [Nicolson op 18 juni1919, blz. 358/362]. De secretaris van de Britse delegatie in Parijs ziet al ter plekke in 1919, dat Hongarije onrechtvaardig wordt behandeld, en "indolently, irrespon­sibly partitioned".
Verbazingwekkend is ook dat pas in mei/jumi 1919 in Parijs voor het eerst wordt geopperd om het westen van Hongarije, waar veel Duitssprekenden wonen, toch maar aan buurland en verliezer Oos­ten­rijk te geven! Ineens moet de Oostenrijks-Hongaarse grens zo nodig worden herzien. "Hongarije" speelt in Parijs, zoveel is wel duidelijk, een geringe rol.
De werkelijke aandacht gaat uit naar het lot van Duitsland, maar ook hier is aan Britse kant al sprake van "immoral" en "incompetent". Smuts zegt zelfs, dat "wij in 1919 alles nog veel slechter deden dan de staatslieden in Wenen in 1815". ”Deze laatsten wisten tenminste nog waarover ze het hadden, die van 1919 weten dat niet eens”. [Nicolson, 336/347]. Drei­gingen aan het adres van Roemenië. b.v. van Herbert Hoover, het hoofd van de "Ame­ri­can Relief Organization" in Europa, om alle geallieerde hulp aan Roemenië stop te zetten, tenzij Bratianu de demar­katielijn van maart 1919 in acht neemt, komen erop neer dat Bratianu een tegenzet doet: De Roemenen gaan terug, maar dan moeten de Hongaren het in juni bezette gebied van "Slowakije" ontruimen!
Clemenceau geeft dit door aan Kun, die het op 10 juli aan­vaardt, en eigenlijk is hiermee het lot van de "Hongaarse Radenrepubliek" bezegeld. [Menczer]. Na de nederlaag tegen de Tsjechen valt op 10 juli in Budapest ook het besluit om de Roemenen aan de Tisza aan te vallen. Op 11 juli stuurt Kun een telegram naar Parijs: De Entente noet vasthou­den aan haar toezegging betreffende het terugtrekken door Roemenië! Op 14 juli antwoordt men vanuit Parijs echter: "Wij kunnen niet onderhan­delen zolang het bestandsakkoord niet door Honga­rije wordt nagekomen". De Entente heeft Hongarije dus bewust bedro­gen, aldus Siklós [326]. Aurél Stromfeld [1878-1927], de kundige stafchef van het Rode Leger [een linkse sociaal-demokraat] treedt op 17 juli af, maar zijn troepen weigeren een andere comman­dant te aanvaar­den! Op 19/20 juli 1919 wordt een wan­hoops­offensief gestart tegen de Roeme­nen, die zich immers van Parijs niets aantrek­ken, en in de aanval zijn gegaan.
"Ik neem het op me, om het Roemeense leger aan de Entente te laten gehoorzamen" aldus de overmoedige en irreële Béla Kun. Waarom zou het zwakke Hongarije wel, en het sterke Roemenië niet aan de eisen van de Entente in Parijs gehoor moeten geven? Hoewel ook hier sprake is van militaire suksessen, o.a. van kolonel Tabódy die de Roemenen bij Szolnok tegenhoudt, en bij Kenderes, Kisújszállás, Túrkeve, Karcag en Mezőtúr, evenals bij Szentes, tot 25 juli 1919 aanvallen doet, is de politieke situatie dan al onhoudbaar.
Zelfs mensen zoals de nieuwe stafchef Julier, sociaal-demo­kraten als Jakab Weltner [1873-1936], Károly Peyer [1881-1956] en Vilmos Böhm [1880-1949], nemen contact op met emigran­ten in Wenen, terwijl er nu zelfs bij officieren van het Rode Leger sprake is van verraad. Vele officieren zijn al overgelopen naar het nieuwe Nationale Leger van Horthy.

top

Het geringe Hongaarse sukses aan de Tisza is overigens wel van bijzonder korte duur. Op 24 juli komen de Roemenen opnieuw in aktie, en werpen de Hongaren tot over de Tisza terug. Op 29 juli trekken ze verder naar het westen van Hongarije, in de richting van Budapest. Het Hongaarse rode leger moet zich alom terugtrek­ken, het biedt nergens meer tegenstand aan de Roeme­nen. Men kan nog slechts in wanorde op de vlucht slaan.
Sir Thomas Cunningham maakt duidelijk dat Kun beslist weg moet. De Entente wil wel vrede met Hongarije sluiten, maar eerst moet er een einde komen aan déze situatie. Er moet een representatieve regering in Budapest komen en dán zal men Honga­rije voedsel leveren en de blokkade opheffen. Het intussen sterk verzwakte regime van Kun is n.l., zo vindt men in Parijs, toch nog steeds volko­men onberekenbaar.
Aan Böhm en aan de onder-vc van buitenl.z. Péter Agoston [1874-1925, ooit socioloog, schrijver en professor, medewerker aan Huszadik Század], die intus­sen in Wenen zijn aangekomen, wordt nu -bijna op bevel van de Entente- bevolen om formeel namens de radenrepu­bliek te overleg­gen. Cunningham adviseert hen dan om contact op te nemen met de émigrées in Wenen, en dat doen ze. Böhm en Agoston hebben dus contac­ten zowel met emigranten als met de Entente, waaruit blijkt dat de Hongaarse Radenre­publiek bij hén zelfs al geen enkel krediet meer heeft.
Er wordt een akkoord bereikt met de Oostenrijkse coalitieregering van de socialist Karl Renner. Om een snelle overgang in Hongarije te bereiken belooft Renner politiek asiel in Oostenrijk voor alle gevluchte Hongaarse volkscommissarissen, die men dus al verwacht! Oostenrijk lijkt het immers énige buurland dat voor gevluchte communisten uit Hongarije nog iets kan betekenen. De "Christlich-Soziale" stemmen hier ook mee in, maar wensen dan wèl hun spoedige vertrek uit Oostenrijk [eventueel naar Rusland] en zij wensen ook dat Oostenrijk zich beslist niet inlaat met terroristen zoals b.v. Szamuely c.s.
Het kan niet anders of Béla Kun ziet de situatie nu wel duister in, getuige een [uiteraard niet gepubliceerde] brief aan de kameraden in Moskou van 27 juli: "Ik vrees dat een offensief van Tsjechen en Roemenen onze val betekent". Hij heeft intus­sen overigens gemerkt, dat men in Rusland totaal onwetend is over de toestand in Hongarije, en begint nu zelfs ook "die Russische imbecielen" van alles te verwijten. [Szelpal, 245]. Er is nu geen redding meer. Vrouwen demonstreren openlijk voor brood en keren zich af van de diktatuur en van de oorlog, en ook elders zijn er voedseloproeren.
Om te proberen om Budapest althans voor een Roemeense bezet­ting te bewaren, willen gematigde sociaal-demokraten zoals Weltner dat Kun vertrekt, en dat er een regering van vakbonds­mensen komt, maar Béla Kun wil juist doorgaan tot het uiter­ste, hoopt nog op een wonder en verwacht zelfs nog steeds Russi­sche hulp...
De meest waanzin­nige voorstel­len [óók vanuit Rusland klinkt het nog op 31 juli: "De overwin­ning is zeker"] mogen echter niet meer baten. De vakbondsleiding neemt de sociaal-demokra­tische voorstellen om Kun te ontslaan aan met een overweldi­gende meerderheid, en dan valt het besluit om af te treden.
Toch kan Kun het niet laten, om aan anderen de meest scherpe verwijten te maken: "Ik had het proletariaat op de barrikaden willen zien vechten! Ik had van het proletariaat willen horen: liever de dood, dan de macht uit handen te geven! Ik weet dat deze proletariërs nog meer ontevreden zullen zijn over andere regeringen die ons zullen opvolgen. Ik weet dat de witte terreur onvermijdelijk is... Ik ben ervan overtuigd dat deze witte terreur aan het Hongaarse proletariaat de werkelij­ke waarde van het socialisme zal leren kennen... om revolutionair te worden heeft dit proletariaat een bewijs van de dikta­tuur van de bourgeoisie, de meest wrede en meedogenloze diktatuur, nodig... [Szelpal, 250/251]. De rode terreur is voorbij, de witte kan beginnen", aldus Kun……

Mihály Biró, 'Rode soldaten, Vooruit!'


Hij heeft nu eindelijk, achteraf, toege­geven, dat hij zich compleet heeft verkeken op "het proletari­aat". Hij gaat daarna weg, vertrekt op 1 augustus met een speciale trein onder bescherming van de Italiaanse militaire missie in Budapest, naar Wenen, zoals de meesten [20] van zijn kamera­den, en komt nooit weer in Hongarije terug. Szamuely pleegt op 2 augustus 1919 zelfmoord wanneer hij aan de Oostenrijkse grens bij Wiener Neustadt wordt aange­houden door de gendarme­rie en bij zijn lijk vindt men nog een hoeveelheid geld: 138.000 Kroon, $ 150 en Fr. S. 370,- en Britse waardepapieren.
Op 31 juli 1919 komt er dus een einde aan de Hongaarse sovjet- [of raden-] republiek, één van de meest bizarre en waanzinnige periodes in de Hongaarse geschiedenis. Na deze nachtmerrie slaakt menigeen een zucht van verlich­ting. Er zijn weken van bloedige terreur voorbij gegaan, een aantal leiders heeft zich als beestachtige crimine­len en sadisten gedragen. Niemand was nog zeker van zijn bezit. Onder het mom van "nuttig, resp. schadelijk voor het proleta­ri­aat" heeft men, naar later officieel wordt berekend, in de 133 dagen van de “Hongaarse Radenrepubliek” [Magyar Tanácsköztársaság] 585 mensen in het openbaar opgehangen. Vele honderdduizenden Hongaren hebben echter vooral de terreur en totale rechtsonzekerheid aan de lijve onder­vonden. Ook de domme en kortzichtige wil om de oude, historische tradities en de overtuiging van een heel volk radikaal en zo nodig met geweld te veranderen, en daarbij ook nogal eens van mening te wisselen, heeft veel kwaad ge­sticht. Ook in Szeged, de zetel van de contra-revolutioniare ‘tegenregering’, komt op 31 juli het bericht dat de radenregering weg is, en [maar!] dat de Roemenen Budapest zullen bezetten, waarvoor de Fransen hun toestemming gaven.

top