< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.2  De Eerste Wereldoorlog, het jaar 1915 tot voorjaar 1916

Toch is die ondergeschiktheid van Oostenrijk-Hongarije lang niet iedereen duidelijk, met name niet in Hongarije waar premier graaf István Tisza al jaren een machtspositie inneemt. In januari 1915 wordt b.v. min.v.buitenl.z. Leopold graaf Berch­told [1863-1942], die nogal eens aarzelend en zwak op­trad, op verzoek van Tisza ontsla­gen, maar de direkte aanleiding tot zijn ontslag is de weige­ring om toe te geven aan Italiaanse [en Duitse!!] wensen tot gebiedsafstand door de monarchie! Maar ook Berchtold was van Tisza afhankelijk en de Hongaarse premier is nu juist degene die konsekwent weigert om te praten over gebiedsafstand door de monarchie: Hij wist dat elke gebiedsafstand aan Italië onmiddellijk de aanspraken van Roemenië op de Bukovina en Zevenburgen zou wakker maken en vooral ook de Russische aantrekkingskracht op de Ukraïners van [het oosten van] Galicië, de Polen en Tsjechen onafzienbaar moest versterken. Daarom had Tisza in 1914 Berchtold tot een taktiek van diplomatieke terughouding verleid die de Duitse drang tot tegemoetkomen aan de wensen van Italië afsloot, maar Italië uiteraard ook ergerde. Wanneer Berchtold en enkele medewerkers tenslotte neigen naar een afstand doen van Trentino [Zuid-Tirol] in de hoop om Italië zo als bemiddelaar t.b.v. de vrede te winnen, bereikt Tisza op 10 januari 1915 met een harde klap de afzetting van Berchtold en zijn vervanging door de Hongaarse baron István Burián [von Rajecz] [Stomfa, tgw. Stupava, bij Bratislava, Slow., 1851 – Wenen, 1922], die geheel in het gareel van Tisza loopt en een persoonlijke vriend van hem is. [naar: Herzfeld, 128].
Burián was tot 1903 K.u.K.-gezant in Athene, daarna tot 1912 K.u.K.-minister van financiën en als zodanig bestuurder van Bosnië-Hercegovina, en tot 1915 Hongaars minis­ter "bij de kroon" [a late­re]. ”De Hongaarse premier Tisza beheerst”, zo zei men, ”kennelijk ook de buitenland­se politiek van de monarchie”en wel: tot aan de dood van de keizer in november 1916, maar voorlopig zijn zelfs aanbevelingen van Tisza  van des te meer gewicht, omdat enkele overwinningen van K.u.K.-troepen voor een groot deel aan Hongaar­se soldaten te danken zijn. De Hongaarse premier denkt ook een handig diplomaat te zijn en zelfs invloed in Italië te heb­ben, maar het zal blijken, dat hij zichzelf overschat, en daarmee ook de kracht van de monarchie……
Tot in maart/april 1915 vallen Russische legers opnieuw in Galicië aan en proberen uit alle macht om een doorbraak naar de Hongaarse laagvlakte te forceren, maar alleen dankzij Duitse hulp weet men de Russische aanvallen het hoofd te bieden en de volledige ineenstorting van het Karpatenfront te voorkómen! De Monarchie lijdt tenslotte een verlies van 600.000 man! Ook wat betreft Italië laten m.n. de Duitsers hun invloed merken. De Duitse kanselier Von Bülow, die met een Italiaanse is ge­trouwd, de taal goed spreekt en in dit land veel vrienden heeft en er bekend is, spreekt hier zelfs al over afstand van Oos­tenrijks gebied, b.v. Tren­tino aan Italië.
Het gaat er namelijk om dat Italië aan de kant der Centralen aan de oorlog deelneemt of op z'n minst betrouwbaar en dus echt neu­traal blijft! Maar Burián lijkt bij de onderhandelingen met Italië steeds nét iets minder te willen geven dan Italië wenst, en wanneer de Italiaanse premier b.v. ook Triëst wil, zegt Bülow hem wel dat hij denkt dat Wenen hem dat nooit zal geven! In feite voert Duitsland zelfs de druk op het afhankelijke [!] Oostenrijk-Hongarije steeds verder op en ‘Berlijn’ bepaalt welke concessies Oostenrijk zou moeten doen. Ook de sceptische calvinist Tisza, die allang bekend staat als hard en rechtlijnig, is hiervan wel op de hoogte en hij vergelijkt de houding van Italië met die van het voor Hongarije zo ’gevaarlijke’ Roemenië: "Hoe meer Italië zal eisen, des te meer zal de eetlust van de Roemenen toenemen", aldus Tisza op 3 maart 1915 in een brief aan Burián.
Toch ligt op 12 maart een akkoord tussen de Italiaanse premier en de min.v.buitenl.z. van de monarchie Burián al vrijwel op tafel: Italië zal Trento krijgen, enkele Italiaanssprekende grens­ge­bieden bij de Isonzo, Gradisca, Gorizia, en een aantal Dalma­tische eilanden. Triëst zal een vrije havenstad worden; Ital­ië zal ook 200 miljoen lires in goud betalen, en zal dan neutraal blij­ven. Maar Oostenrijk maakt toch een voorbehoud: pas aan het einde van de oorlog kan Italië de beloofde gebieden krij­gen en de hele zaak gaat dus niet door!
Wat Hongarije betreft maakt de Italiaanse premier nog vleien­de opmerkingen naar Tisza toe, wanneer hij zegt dat beide landen, Italië en Hongarije, toch gemeenschappelijke belangen hebben, om n.l. het Duitse en Slavische element in Europa niet te laten overheer­sen! Wat Sonnino betreft kan Hongarije van Italië zó de vrede aangeboden krij­gen! Tisza gaat daar uiteraard niet op in: Hij is een man van karakter, standvastig, of zo men wil: hals­starrig, en onvoor­waar­delijk trouw aan de Habs­burgse monar­chie en aan zijn koning, op wie hij al jaren al zijn kaarten zet!
Tisza is er de man niet naar om zich te laten verleiden door een aanbod. Slechts met Oostenrijk verbonden kan, wat Tisza betreft, Hongarije een bolwerk tegen de Slaven blijven, en een krachtig Hongarije kan alleen zó de Donauvallei beheer­sen. Dat stond voor hem altijd al vast. Ieder vijandig oogmerk t.a.v. Oostenrijk en de Habsburgse dynastie is voor Tisza volstrekt uit den boze. Het lot van Hongarije is voor Tisza hetzelfde als het voortbestaan van Oosten­rijk-Hongarije als Grote Mogendheid, hoewel dát laatste dus al in 1914/15 twijfelachtig is! 
Toch is het historisch gezien opmerkelijk dat de Hongaarse regering tijdens deze oorlog niet één keer ernstig heeft overwogen om met Oostenrijk te breken en met de strijd op te houden, maar zich voor 100 % aan de Monarchie heeft overgege­ven. Nooit heeft men de eigen belangen voorop gesteld terwijl het dat vóór 1914 wel deed... Tot 1914 wensten zeer velen in Hongarije een eigen Hongaarse Nationale Bank, een eigen leger, eigen financiën, eigen tolta­rie­ven, enzovoorts, maar nu zijn al die geluiden even verstomd! De oppositie in Hongarije wordt, na enkele maanden oorlog, echter in 1915 wel aktiever! In april 1915 stelt ze voor om kies­recht aan veteranen te geven en ook een zelfstandige economi­sche en militaire politiek te gaan voeren.

top

Daarmee wordt het lange debat over kiesrecht en onafhanke­lijkheid weer opgepakt, maar Tisza gaat er niet op in. De opposi­tie stemt in mei 1915 ook tegen de begro­ting van Tisza's kabi­net maar dat is slechts een gebaar. Toch denkt men er niet aan om een meer sociale wetgeving, of een wet ten bate van de nationaliteiten in te voeren. Honga­rije is evenmin van plan om met eigen vredesplannen te komen, maar door de lange duur van de oorlog verslechtert de situatie in Hongarije wel. De militaire controle over fabrieken, de lage lonen en de steeds hogere prijzen zorgen voor groeiende onvrede. Maar in Hongarije wordt dat slechts geleidelijk aan zichtbaar. Het aantal leden van de vakbonden bedraagt in 1914 nog 107.000, en in 1915 door de moedeloosheid en vooral de mobi­lisatie nog slechts 43.000. Eind 1916 zijn er nog slechts 50.000 georganiseerde arbeiders in Hongarije. Dit wordt als geruststellend ervaren door de autoriteiten!…..
Zelfs wanneer zich in Wenen en enkele andere Oostenrijkse steden voedseltekorten voordoen en er in april 1915 van oproeren, demonstraties, hamsterwoede en broodkaarten in Wenen sprake is, en Hongarije met grote voorraden graan moet bij­springen om de voedselnood te lenigen, maakt men zich in regeringskringen in Hongarije niet druk om politieke hervormin­gen van de monar­chie. De situatie in Oostenrijk zal door Hongarije [door Tisza] niet worden uitgebuit. Hongarije levert echter steeds minder graan, enz. dan het toezegt en tot 1916 levert ook Roemenië graan aan Oos­tenrijk. Honga­rije wedt onder Tisza's leiding dus steeds volledig op de Habsburg­se monarchie als Grote Mogendheid, en achteraf dus: op het verkeerde paard.
De maand mei 1915 brengt eindelijk wat duidelijkheid want de Duitse generaals Von Hindenburg en Von Mackensen weten in Gali­cië een spectaculaire doorbraak te forceren en de Russi­sche troepen te ver­drijven en de Karpaten worden daardoor gevrijwaard van Russische aanval­len. Lemberg wordt op 22 juni 1915 veroverd, Warschau op 5 augus­tus, Brest-Litovsk en Bialystok op 25 augustus en de Cen­tralen maken in mei en juni 1915 n.b. 450.­000 Russische solda­ten krijgsgevangen. Vanaf september 1915 rust het front hier. Intussen hebben gevechten in Servië voor de Oostenrijkers niets opgeleverd dan enkele zeer kortstondige overwinningen, die door de Serviërs steeds kunnen worden afgestraft. Belgrado wordt bijvoorbeeld na nog geen twee weken Oosten­rijkse bezetting op 14 december 1914 door de Serviërs her­overd en daarna gebeurt er een lange tijd vrijwel niets.
Na de militaire suksessen in Rusland wenden de Centralen zich nu, in oktober 1915, naar de Balkan, waar ze Turkije en Bulga­rije tot bondgenoot hebben, respectievelijk krijgen en dan worden het geïsoleerde Servië en Montenegro en delen van Albanië groten­deels door de Centralen veroverd, resp. in okto­ber/november 1915 en in januari 1916. Toch blijven de Britten en Fransen op de Balkan aktief en weten o.a. de haven van Saloniki in handen te houden: de neutrale Griekse regering kan hier niets tegen doen.
De maand mei 1915 is verder van groot belang vanwege het feit dat het neu­trale Italië, weliswaar formeel gebonden aan de Triple Allian­tie, de Dreibund met Duitsland en Oostenrijk-Honga­rije, tenslotte tóch partij kiest voor de geallieerden! Het is de Oostenrijkers dus niet gelukt om Italië "te kopen". Overleg met Duitsland en Hongarije leidt er vanaf het begin van 1915 nog niet toe dat Oostenrijk toegeeft en eventueel bereid is om territoriale concessies aan Italië te doen. Het geven van Trentino aan Italië zou immers, aldus de regering in Wenen, een teken van zwakte zijn­. Maar tenslotte geeft Oosten­rijk in maart 1915 toe: na de oorlog zullen aan Italië conces­sies worden gedaan. Zo kunnen de Centralen wellicht bewerken dat Italië neutraal blijft, maar de Italiaanse wensen gaan veel verder, en worden door Oostenrijk verworpen. Op het laatste moment stemt Oostenrijk toe in de Italiaanse eisen maar dan is het te laat: Beloften dat de Itali­aanse gebieden van Oosten­rijk, Zuid-Tirol, het Kustland, Triëst, en de vrije hand in Albanië ná de oorlog aan Italië worden gege­ven, helpen niet meer. De Italianen stellen n.l. veel hogere eisen: Istrië, Fiume, de Dalmatische eilanden moeten óók bij Italië komen, maar hierop kan Oostenrijk niet ingaan.
Hierbij vergeleken heeft de Entente echter niets te verliezen en zij gaat dus wèl op deze Italiaanse nationale wensen in. Op 26 april 1915 weten de Italianen bij het "Akkoord van Londen" van de Entente gedaan te krijgen dat ze zich van Tirol tot aan de Brennerpas, Triëst, Gorizia, Istrië, een deel van Dalmatië, enz. na de oorlog [de overwinning] meester kunnen maken. Hierdoor zouden gebieden met n.b. 300.000 Oostenrijkse Duitsers en 600.000 Zuid-Slaven bij Italië worden ingelijfd, en dat dit tot scherpe protesten van Oostenrijk, maar ook van b.v. Kroa­ten leidt, is niet verbazingwekkend. Er bestaat bij de Kroaten van nu af grote onvrede over de houding van de Entente t.o.v. Italië, dat na de overwinning volgens het Verdrag van Londen grote Zuid-Slavische gebieden zal krijgen! Gevolg is dat de Kroaten  zich dan toch, méér dan in het recente verleden, vastklampen aan de monar­chie, en vechten in het K.u.K.-leger met volledige inzet. Het gaat erom dat de Italianen níet de hegemonie in de Adriatische Zee zullen krijgen!

Een in Hongarije zéér bekende afbeelding. 'De koning bidt voor zijn volken'

top

Wanneer de Dalmatische, Kroatische journalist en politicus Franjo Supilo in 1915 hoort van het Verdrag van Londen, waar­bij Italië door de Entente een groot gebied met Zuid-Slavi­sche inwoners wordt beloofd, gaat hij vanuit Rome naar Londen, en richt hij zelfs op 1 mei 1915 een "Joe­gosla­visch Comité" in Lon­den op, samen met dr. Ante Trum­bic, de lei­der van de Servok­roati­sche Coalitie, en zij zullen tègen de Itali­aanse claims waken, zo hoopt men.
Trumbic wordt voorzitter van het Comité. Het is vanzelfspre­kend dat de vrees voor zowel Oostenrijk als Italië op den duur zelfs de Servische regering-Pasic en het Joegosl­a­vische Comité nader tot elkaar brengt en het gevolg is dat Italië op 3 mei 1915 het verbond met Duits­land en Oostenrijk-Hongarije opzegt, eind mei 1915 de oorlog tegen Oos­tenrijk in­gaat en aan de Isonzo hevige strijd levert met het K.u.K.-leger van de monar­chie. Vooral Hongaarse troepen leveren aan het Italiaanse front enkele dappere pres­ta­ties en behalen aan het Isonzofront kleine overwinnin­gen. Het komt hier echter niet tot een echte doorbraak…….
De Duitse kanselier Von Bethmann-Hollweg heeft op het laatste moment nog vergeefs geprobeerd om Oostenrijk tot meer territoriale conces­sies te bewegen, en opnieuw is er bijna een akkoord bereikt op 22 mei. Burián stemt in vrijwel alle Italiaanse wensen toe, maar het is te laat.... De oorlog is al verklaard.
Voor Italië was het hele onderhandelingsproces een eenvou­dig spelletje: ”Wie biedt ons het meest? Als we aan Oostenrijk maar veel vragen, dan kunnen we daarna van de Entente wel horen wat zij ons nog méér kan bieden” en  Tisza ziet hierin, zoals vermeld, al duide­lijk een vergelijking met het gedrag van Roemenië. Dit kleine koninkrijk kan immers eventueel óók het territoriale aanbod van de monar­chie en van Rusland tegen elkaar uitspelen. Hij maakt zich geen illusies: het opportunistische Roemeni­ë zal, wanneer het zijn kans ziet, net als Italië op het laatste moment partij kiezen en dan zonder veel verliezen aan de oorlog deelnemen. Tisza wist dit ook vóór de oorlog al, en had het allemaal kunnen voorzien....... Op 30 april 1915, slechts enkele dagen na het Akkoord van Londen, verklaart de Roemeense premier Bratianu: "Roemenië zal niet aan de oorlog deelnemen, als men het niet de grenzen garandeert die het opeist", maar.....
Korte tijd daarna dringt Czernin [de K.u.K.-gezant in Boekarest] er bij Tisza nog eens op aan om meer concessies te doen aan de Roemenen, om Roemenië aan de zijde der Centralen te krijgen, maar Tisza reageert: "Het idee om enig deel van Magyaarse bodem af te staan moet a limine [bij voorbaat] worden verwor­pen! Wij zullen niet een miljoen Magyaren en 1/4 mln Duitsers aan Roemenië uitleveren. Bovendien zal het verlies van Zevenbur­gen een strategische en geografische ampu­tatie betekenen", aldus Tisza, en Czernin schrijft aan Burián [K.u.K.-min.v.buitenl.z.] zelfs al een geheime bief, waarin duidelijk staat te lezen: ”Roemenië heeft maar één idee: met de geringste militai­re aktie te komen tot het groot­ste resul­taat". De Roemenen moeten alleen nog even wachten op militaire suksessen van de Russen! De beide partijen zullen door Bratia­nu tegen elkaar worden uitge­speeld. Bratianu onderhandelt b.v. in 1915 al met de Entente en verklaart te­gelijkertijd rus­tig: "Het is niet onmogelijk dat Roemenië in nauwe unie met de monarchie gaat strijden". De huid van Roeme­nië moet echter zo duur mogelijk worden verkocht aan degene die het meeste biedt. Het enorme risiko moet maar worden genomen…...
Toch gaat Tisza intussen wel verder met concessies aan de drie miljoen Roemenen [16 % der bevolking] in Hongarije: een 40-tal parlements­ze­tels [10 % van het totaal!], méér Roemeense ambtenaren, etc. maar géén autonomie voor Transylvanië of b.v. een Roe­meense universiteit, zoals Czernin eerder had voorgesteld. In de ogen van Roemeense politici is dit natuurlijk veel te weinig, ”het kan slechts een begin zijn”, en Iuliu Maniu, Alexandru Vaida Voevod en Aurel Popovici vragen nu om autonomie voor de Roemenen in Hongarije, een eigen landdag, evenredige vertegenwoordiging in het parlement in Budapest, en een Roe­meense minister zonder portefeuille in het Hongaarse kabinet.

top

Intussen gaat echter ook het Duitse spel om Roemenië op z'n minst neutraal te houden, verder. In juni 1915 vindt er overleg plaats tussen Tisza en Mat­thias Erzberger, een Duits politicus, die zich met Duitse propa­ganda in het buitenland bezighoudt, en dan blijkt: Duitsland wil verdere concessies van de monar­chie aan de Roemenen en het heeft hiervoor ook wel geld over; Oosten­rijk moet [het vooral door Roemenen bewoonde] Zuid-Bukovina af­staan, en Hongarije moet ook flinke territoriale concessies doe­n, maar zoals zovelen is ook Erzberger onder de indruk van de persoon­lijkheid van Tisza en hij durft hem niet tegen te spreken of aan te vallen. De ‘staatsman’ Tisza imponeert en intimideert namelijk degenen die hem tegenspreken. Eenmaal in Duitsland terug waagt hij het echter op 8 juni 1915 om Tisza te schrij­ven: ”Het is absoluut noodzakelijk om aan Roemenië concessies te doen” en Erzberger schri­jft dan óók duide­lijk wat Duits­land van Hongarije wenst: Ge­bruik van het Roemeens t.o. de lokale autori­tei­ten, de Roemeense taal in alle klassen van de scholen der Roemeense natio­nali­teit, meer kies­recht, en b.v. 30 zetels in het Hon­gaarse parle­ment en daarna vleit Erzberger Tisza ook nog: "U bent in de Hongaar­se geschiedenis de redder van het parlementaire stelsel [n.b.!]. Een rol van wereldwijde betekenis wacht u: U kunt niet alleen de redder van Hongarije en van de Donaumonarchie worden, maar óók nog de staatsman, die de overwinning van de Centrale mogendhe­den heeft kunnen verzekeren". Tisza werpt dit echter van zich af, en m.n. de zaak van de Roemenen in Hongarije ligt voor hem vast. Hij wil de zaak der Hongaarse Roemenen niet tot onder­han­delingsobjekt maken. Nog in juni gaat hij zelf naar Berlijn en be­looft hier ook enkele concessies die ervoor moeten zorgen dat Roemenië welwillend neutraal blijft: Er zullen meer Roemeense kiesdistrikten komen, meer ambtena­ren, meer concessies inz. rechtspraak, mid­delbare scholen, ambtena­ren en meer geld voor Roemeense kerken.
Toch is Tisza er steeds op bedacht de eventuele concessies aan de Roemenen nooit als koopwaar te verstrekken. Hij zal nooit een akkoord sluiten met een vreemde mogendheid over deze "Hongaarse zaak" en mede daardoor blijft ook de Roemeense pre­mier bij zijn standpunt. Nooit heeft Tisza m.a.w. schriftelijke conces­sies, garanties, of forme­le beloften gegeven. In leidende kringen in Wenen en Budapest denkt men trouwens over die Duitsers uiteraard kritisch: De Duit­sers verlenen immers aan 'hun' Polen óók geen concessies en ze geven Elzas-Lotha­ringen toch ook niet aan Frank­rijk terug?... Het gaat de Duitsers intussen overi­gens in verband met Roeme­nië veel méér om een vrij vervoer van munitie en ander oor­logsma­terieel via Roemenië naar Turkije en Bulga­rije, o.a. om de zeestraat der Dardanel­len te bevei­ligen. Geheel buiten Tisza om is men van Duitse kant steeds bezig om Roemenië te winnen. De conservatieve en pro-Duitse politicus Marghiloman b.v. dringt er bij Czernin op aan om wat meer druk op koning Ferdi­nand uit te oefenen, maar het is wel duidelijk dat Tisza allerminst is gediend van Duitse pogingen om het neutrale Roemenië te behagen door n.b. bondge­noot Hongarije te bewegen tot territoriale concessies, of tot autonomie van Transylvanië. Hij gaat hiertegen fel tekeer. Zelfs vindt hij de Hongaren in Transylvanië, die bij voorbaat al vrezen, dat de Roemenen hen vroeg of laat zullen onderwerpen en afstraffen, maar vreesach­tige, kleinmoe­dige en hysterische wezens. "Zó kan men niet regeren, zó kan men geen hegemonie uitoefenen", aldus de trotse Hon­gaarse premier Tisza.
De Centralen zijn intussen nog altijd aan de winnende hand. Ze weten op 14 oktober 1915 ook Bulgarije tot oorlog te bewe­gen, aan hun kant en dat zal de economische en diplomatieke druk op het nu geïsoleerde Roemenië nog doen toene­men. Het blijft echter rondom Roemenië tot de voorzomer van 1916 op de Balkan rustig. De grote invloed en macht van het Duitse militaire apparaat, dat eigenlijk ook Oostenrijk-Hongarije steeds weer op sleep­touw neemt, wordt nu steeds meer voelbaar, en het blijkt óók dat de Hongaarse premier Tisza in de monarchie dan wellicht iets heeft te vertellen, maar dat de werkelijke leiding van de Centralen toch in Berlijn zetelt.

top

En Berlijn is vastbesloten om van de gelegenheid gebruik te maken om de monarchie méér dan ooit aan zich te binden. Er moet nooit weer een regering in Oostenrijk komen waarin "het Duitse ele­ment" ontbreekt. Zonder de "Duits-nationalen" moet het in Oosten­rijk nooit weer gaan. Dit element moet worden ver­sterkt, en het Slavische element moet derhalve worden ver­zwakt. Vooral politici uit het Duitse deel van Bohemen hebben hier wel oren naar: Juist zíj voelen zich immers al vele jaren bedreigd door een in hun ogen arrogante Tsje­chische meerder­heid.
Allerlei informeel overleg vindt plaats over een veel nauwe­re samenwerking op militair, economisch en politiek gebied tussen de Donaumonarchie en het Duitse Rijk en zelfs wordt een politiek verbond voorgesteld. Vooral de ”Duitsnationalen" in Oos­tenrijk zijn hierover enthousi­ast zoals ze ook al veel eerder waren. Het "Osterbegehrschrift" van 1915 geeft hiervoor een aantal aanbevelin­gen aan de Oostenrijkse regering: een tolunie met het Duitse rijk en Duits als officiële taal in héél Oosten­rijk. Galicië moet zelfstan­dig worden, zodat een Duitse meer­derheid in de Ooste­nrijkse Reichsrat voortaan verzekerd is.
Deze voor­stellen heten nog gematigd, want een jaar later komen radikale Duit­sers in Oostenrijk al met andere plannen die nog veel verder gaan: "Eisen van de Duitsers van Oosten­rijk voor een "Neuordnung" na de oorlog": Er moet -zo zeggen zij- heel doelbe­wust worden gestreefd naar een Duitse regering voor Oosten­rijk en daarom moeten Galicië, de Bukovina en Dalmatië worden afgesto­ten, en "in een bijzondere positie" worden gebracht.
Bohemen zal volgens de taalgrens in tweeën worden ver­deeld. Oostenrijk wordt nauw verbonden met het Duitse Reich, wat betreft de economie, de douane en de politiek. Dít wordt de kern van een groot Midden-Europees Duits Rijk, en men kan ervan uitgaan, dat hiervoor aanhangers voldoende zijn. De Sociaal-demokraten in Oostenrijk zijn immers ook al ver­deeld naar nationaliteit: de Tsjechische en Poolse socia­lis­ten werken in de eerst plaats samen met hun burgerlijke stamgeno­ten, en de grote "Christelijk-Sociale Partij" bestaat vnl. uit Duits-Ooste­nrijkers.
Ook komt men in Berlijn onbeschaamd voor de dag met eisen aangaande een verregaande vorm van samenwerking met Duits-Oosten­rijk. Op 15 november 1915 wordt aan Burián bijvoorbeeld een "Pro Me­moria" overhandigd, waarin staat: "Onze verbinte­nis, die nu ook door het bloed is bezegeld, en tussen beide rijken, rege­ringen en volken zo innig en onlosmakelijk is geworden, moet nu in de vorm van een verdrag formeel en mate­rieel worden uitgedrukt. Langdurige verdragen op politiek, economisch en militair gebied zijn gewenst. De regering van het Duitse Rijk wijst in dit verband ook nog op een dergelijk moment uit het verleden, uit 1879, toen de heerschappij van Duitsers in Oostenrijk en van Magyaren in Hongarije, op basis van ideeën van Andrássy en Deák, is beklonken. In Hongarije heeft dit principe zich kunnen ontwikkelen, in Oostenrijk niet. Hier is de Germaanse leiding deels verloren gegaan" en vanuit Berlijn klinkt nu de raad dat Oostenrijk de voortschrij­dende Slavisering moet verhinderen en het Germaanse element weer op de voorgrond moet plaatsen……
Voor degene die de jongste geschiedenis van Oostenrijk kent, is het niet verbazingwekkend dat men in Wenen terughoudend reageert: men wil wel verdere economische samenwerking en een bondgenootschap, maar in de rest ziet men niets. De ontwikke­ling van andere [niet-Germaanse] volken in Oostenrijk moet juist worden be­groet, zo wordt in Wenen gezegd! Een wettelijke regeling van de macht van het "Deutschtum" in Oostenrijk is onmogelijk, maar het is ook onzinnig om in "Duitsers" en Magyaren [Hongaren] een soort garantie te zien voor een verbond met Duitsland. Oostenrijk is, zo heet het in 1915/16, niet alleen maar een "Deutsche Ostmark", een soort verlengstuk van het Duitse keizerrijk in het zuidoosten. De Duitse gezant in Wenen is in januari 1916 natuur­lijk teleurgesteld.

top

Van nog meer verstrekkende betekenis is een boek, eigenlijk een propagandageschrift, van de hand van Friedrich Naumann, [1860-1919] een vrijzinnig lid van de Duitse Rijksdag en vml. predikant, uit 1915 met de titel "Mitteleuropa". Binnen een jaar worden er 100.000 exemplaren verkocht. Naumann beweert eigenlijk hetzelfde als de Duitsnationalen: Oostenrijk-Hongarije kan zich alleen op de heerschappij van Duitsers in Oostenrijk en Magyaren in Hongarije baseren en is dus aangewezen op nauwe samenwerking met het Duitse Rijk. "Alleen sa­men kunnen we een macht vormen, die heel Mitteleu­ro­pa be­heerst”, aldus Naumann, en hij gelooft inderdaad ook dat de Magyaren over enkele decen­nia een veilige meerder­heid kunnen vormen in hun land, en hij prijst de Magyaren. De plannen van Naumann over "Mitteleuropa" krijgen ook aan­dacht bij b.v. linkse groepen in Hongarije en ze worden hier begroet: Oszkár Jászi ziet zijn dromen over een Donaufedera­tie en een douane-unie van deze staten bevestigd.
In het alge­meen heeft men in Hongarije geen kritiek op de ideëen over een voortgaande hegemonie van Duitsers en Magyaren in Centraal-Europa. Hongaarse kringen zijn n.l. véél meer bang voor hegemonie van de Slaven en van Rusland dan voor een heerschap­pij van Duits-Oostenrijkse kant. Het laatste kan, zo denkt men, immers slechts bete­kenen dat de situatie van 1914 wordt besten­digd.
Het lijkt Naumann absoluut noodzakelijk tegenover de Slavi­sche volken een "geopolitisches" bolwerk te vormen. Galicië moet dan worden afge­stoten om een Duitse meerderheid in Oos­tenrijk te scheppen. Hij is ook bang dat een demokratisch Rusland ooit aantrek­kings­kracht zal uitoefenen op Tsjechen en andere kleine Sla­vische volkeren! Voor Naumann staat zelfs vast dat met name de Tsje­chen moeten worden ingekapseld in een groot Duits Rijk en het kan dan natuurlijk niet vreemd worden genoemd dat Tsje­chische politie­ke leiders hieruit de conclusie trekken dat het wel beter is om in een zwakke Habsburgse monarchie te leven dan in een krach­tig Germaans rijk onder Duitse leiding, maar dat, wan­neer Oostenrijk níet zelfbewust en krachtig kiest voor echte hervormin­gen, en voor b.v. herstel van een zelf­standig of autonoom [Tsjec­hisch] koninkrijk Bohemen en Moravië, men ook niet meer zoveel van Wenen zal ver­wachten.
Deze oorlog leidt dus als vanzelf tot denkbeelden over een radikaal andere struktuur voor [wat er eventueel overblijft van] de Donau­monarchie. Sommigen, zoals de 'neo-slavische' Tsjech Karel Kramár, die in mei 1915 gevangen wordt genomen, verwachten hulp voor de Slavische volken van het autokra­tische Rusland, anderen van het demokratische westen, en zij zoeken contacten in Londen en Parijs en op 25 oktober 1915 komt bijvoorbeeld een aantal Tsjechen en Slowaken in Cleveland USA bijeen, en zij besluiten tot samen­werking voor een federale zelfstandige staat. Slowakije zal hierin autonomie, een apart parlement en zelfbestuur krijgen. Bovendien wordt in Parijs op de 15e november 1915 het "Tsjechische Comité voor buitenlandse akties" opgericht, door Masaryk en Benes en dit comité wil aktie voeren voor een onafhankelijke Tsjechoslowaakse staat, en vertrouwt daarbij geheel op de geallieerden. In Engelse en Franse bladen zoals "La Nation Tchèque" [1915] en "Le Monde Slave" maakt men hiervoor al propa­gan­da maar binnen de Habsburgse Monarchie wordt dit uiteraard beschouwd als een ondermij­nende aktie van de "Tsjechische maffia".
Prof. Masaryk had in oktober 1914 in Rotterdam in het geheim een ontmoeting met Seton-Watson [zie hfdst. J!]. Hij is in decem­ber 1914 uitgeweken, en heeft, via Rome en Parijs, Londen bereikt. Hij is hier van plan om, met steun der geal­lieerden, plannen te maken tot bevrijding van de Tsjechen. In deze oorlog heeft men n.l. steeds meer de Oostenrijkse onderdruk­king ervaren: Na de afzetting van de gematigde Boheemse gouverneur Franz von Thun und Hohenstein [1847-1916] in 1915 op advies van Conrad treedt zijn opvol­ger Max Graf von Coudenhove [1865-1928] vanaf maart 1915 veel strenger op. Arrestaties, inter­nering, gevan­genisstraffen, krijgsraden en doodvonnissen van burgers moeten een einde maken aan de ontevredenheid van de Tsjechen. Ook in andere gebieden in de monarchie, bijvoorbeeld in Kroatië-Slavonië en in de Italiaanse gebieden, zijn bijzonder strenge maatregelen getroffen tegen de burgerbevolking. De Oostenrijkse monarchie geeft zich derhalve nog lang níet gewonnen, al denken de Tsjechen wellicht dat hun bevrijding nabij is, bijvoor­beeld bij de herdenking van de 500-jarige dood van hun nationale held Jan Hus op 6 juli 1915, wanneer op het Oude Stadsplein, midden in het centrum van Praag een enorm monu­ment van de "ketter" Hus, n.b. slechts enkele tientallen meters verwijderd van de Mariazuil, wordt onthuld……… Prof. Masaryk beschouwt zich als een leerling van Hus en Komensky [Comenius] en neigt er nu nog toe om te denken, dat een nieuw, zelfstandig Tsjechisch rijk toch het beste direkt aan Rus­land zou kunnen grenzen, maar van Moeder­tje Rusland ver­wacht hij verder niets.

top

Hij vertrouwt geheel op de demokra­tische wester­se krachten, hoewel hij een goed kenner van Rusland is. In Parijs komt hij met dr. Eduard Benes in con­tact, een Tsje­chisch socioloog en men voert openlijk zéér aktief veel propaganda vóór de stichting van een onafhankelijke staat, en probeert door publikaties, lezin­gen en persoonlijke gesprekken het vertrouwen van de Brit­ten en Fransen te krijgen. Bij Masaryk en Benes sluit zich ook de Slowaakse emigrant en astronoom, dr. Milan Rastislav Stefá­ník aan, zoon van een evang.-luth. predikant, die vanaf 1914 als officier dienst doet bij de Franse lucht­macht.
Alle genoemde Tsjechische politici zijn het erover eens dat de historische grenzen van Bohemen en Moravië gehandhaafd moeten blijven, waardoor een paar miljoen Duitsers Tsjechisch onderdaan zullen worden én dat hun nieuwe staat in het zoge­naamde "Slowakije" [Slovensko, Opper-Hongarije] haar grens tot aan de Donau moet hebben: een groot stuk gebied met een compacte massa van honderdduizenden Hongaren zal dus eveneens worden gean­nexeerd. Géén nationale of etnische, maar alleen economi­sche en stra­tegische redenen zijn hiervoor aan te voeren, maar men put wel wat argumenten uit het feit "dat er wel een miljoen Slowaken zijn gemagyariseerd" en dat men die Hongaren, “vroegere Slowa­ken”, weer voor de nieuwe natie terug wil winnen...
Men zal als het ware die Magyaren met hun eigen methoden eens en voorgoed terugslaan. Men eist [1914/15] zelfs gebieden bij Miskolc en Tokaj en de Mátra voor de nieuwe Tsjechoslowaakse staat op: aan de betref­fende inwoners zal dus niets anders worden gevraagd dan alleen te gehoor­zamen aan de nieuwe, vreemde machthebbers! Ook wordt nota bene al een claim gelegd op een strook land in het westen van Honga­rije: een verbinding met Servië, een Slavische wig moet Duitse Oostenrijkers en Magyaren voorgoed van elkaar geschei­den houden! Er moet, aldus Masaryk, na de oorlog een alliantie van Polen, Tsjechen en Groot-Servië worden gevormd, als een "barrière tegen de agressie van Duitsers en Magyaren"……….
Vooral Karel Kramár gaat bij zijn territoriale eisen voor de Tsjechen zeer ver: zelfs delen van Neder-Oostenrijk, Silezië en Saksen en de Lausitz zullen worden opgeëist voor de nieuwe staat "Tsjechoslowakij­e". Voor velen in Oostenrijk en Hongarije is of wordt wel duidelijk: Deze hypernationalistische Tsjechen en Slowaken willen zich wreken op vele eeuwen van hun eigen verleden! Aldus wordt vèr buiten het grondgebied van de Oostenrijk-Hon­garije al in 1915 zeer ijverig, fanatiek zelfs, aan de ondergang van deze eeuwenoude Monarchie die zich vooral op militair gebied juist steeds meer moet en wil vastklampen aan het Duitse Rijk, gewerkt. Intussen voelt men de spanning tussen de mogelijkhe­den en wensen in Berlijn en in Wenen toenemen.
Ook aan de Hongaarse premier ontgaat dat niet. Op 4 december 1915 schrijft hij aan de keizer-koning Franz-Joseph: "In Duitsland trof ik een beangstigend optimisme aan, ook bij keizer Wilhelm II. Het gevaar bestaat, dat men de kracht van de vijand miskent en ook de moeilijkheden die ons nog wachten. Dat is des te minder gerechtvaardigd omdat men aan het weste­lijke front in de nabije toekomst geen enkele doorbraak ver­wacht die een beslissende overwinning kan verzekeren! Bij onze vijanden bestaat geen gevoel dat ze ooit tot vrede kunnen worden gedwongen! Alleen matiging van onze oorlogs­doelen kan iets wakker maken bij de vijand. Bij de Duitsers moest ik moeite doen om niet de indruk te wekken dat oorlogsmoeheid en zwakte met name bij ons voorko­men. Zó kon ik voorkomen dat ze geen onaangename verge­lijkin­gen tussen de strijdkrachten van de monarchie en van Duitsland gingen maken. Nodig zijn zeer nauwe contacten tussen verant­woordelijke leiders der beide verbonden landen, zodat ­con­stant een matigende invloed op keizer Wilhelm II kan worden uitgeoe­fend. Over Servië heeft de Duitse keizer slechts wat leeg geklets laten horen: het land moeten we totaal laten verdwijnen en laten annexeren door de buren".

De Oostenrijks-Hongaarse cavallerie in actie tegen de Serviërs

top

Maar ook Tisza zélf is wel voor amputatie van Servië en Montenegro, om b.v. Albanië door een corridor met de monarchie te verbinden. "Die Zuidslaven [Serviërs] moet men van alle contacten over de zee en de rivieren beroven, en reduceren tot een bergland, om­ringd door machtiger staten, economisch uitgeleverd aan de monarchie, en ook militair in onze invloedssfeer". Totale annexatie acht Tisza niet de beste oplossing...
Wel is het, aldus de Hongaarse premier, zeer kenmerkend dat ”na onze militaire suksessen in Servië extremistische kringen van Servische nationalisten in Zuid-Hongarije zich haasten om zich vóór deze laatste oplossing [n.l. het sterk verkleinen van Servië] te verklaren”. Degenen, die vroeger hartstochtelijk voor­standers waren van een Groot-Servië, en die zeker de komst van Servische inval­lers in Hongarije zouden hebben toege­juicht, lijken nu de volledige afbraak van Servië en haar inlijving bij de monar­chie te wensen, want ze rekenen er -volgens Tisza geheel terecht- op dat alle gebieden die door Slaven worden bewoond zich eens op een dag verenigd in één eenheid zullen bevinden, aldus ten zuiden van de monarchie een Slavische macht schep­pende... Dat Zuid-Slavische gebied zal stukje bij beetje de natio­nale aspiraties [aan de inwoners] slagen op te leggen.. Het bewijs is geleverd, dat de centripetale krachten van de monarchie [degenen die de Donaumonarchie willen behouden] al zó groot zijn dat Bosnië in de monarchie moet blijven.
Het Servi­sche probleem is, aldus Tisza, veel meer een Hon­gaars dan een Oos­tenrijks belang. Het zou trouwens ook voorde­lig zijn voor Oostenrijk om zoveel mogelijk het aantal Slavi­sche onder­danen te reduceren! Er moeten niet meer Sla­ven binnen de monar­chie komen! De Hongaarse staat zou dan ernstig gevaar lopen om haar eenheidskarakter, dat het nu heeft, te verliezen. Als de centrifugale elementen van de monarchie, of zelfs slec­hts degenen die zonder echt vijanden te zijn onverschillig zijn, de overhand krijgen in Hongarije, dan zal dit land zijn karak­ter van eenheidsstaat verliezen, en dan zal Hongarije ophouden de meest coherente macht van de monarchie te zijn... Tisza wenst dus zeker níet de eenheid van de Hongaarse staat op te offe­ren, om een eenheid van alle Serviërs binnen de monar­chie te krijgen. Dat zou trouwens de pan-servische aktiviteit niet doen ophouden, maar juist versterken. Iedere concessie aan het Servische nationalisme brengt een nieuw wapen in de hand van agitatoren, die het uiteenvallen van de monarchie wensen.
De monarchie kan delen van Servië afsnijden, maar dat wordt nooit door Rusland aanvaard, ze kan geheel Servië annexeren, dat wordt ook nooit aanvaard door de Serviërs, en een totale nederlaag van Rusland zit er ook niet in.
Wat moet de monar­chie dus met Servië doen? Ze moet in elk geval vermijden om in het openbaar haar oorlogsdoel tegen Servië vast te stellen, aldus Tisza!! Deze brief, en met name de laatste zin, maakt overigens duide­lijk dat zelfs de machtige en arrogante Hongaarse pre­mier met "Servië" en met het probleem der Slavische volken binnen de Donaumonarchie in het alge­meen, behoorlijk in zijn maag zit!......
Toch blijkt na anderhalf jaar oorlog dat de Centralen nog altijd weinig of geen terrein hebben moeten prijsgeven en dat de Entente de overwinning nog lang niet heeft bereikt maar de Centralen weten van het feit dat er geen ernstige nederlagen zijn geleden niet te profiteren; onderling is men het in Berlijn en Wenen lang niet eens, en ook over het doel van de oorlogsinspanningen is men het totaal niet eens. Alleen oppervlakkig ziet het er voor de Duitsers, Oostenrijkers en Hongaren nog altijd goed uit, maar intern is b.v. allang duidelijk dat de monarchie lang niet zo sterk is als het Duitse rijk en eigenlijk afhankelijk is van de Duitse suksessen!
Allerlei protesten tegen het ‘mengen’ van Oostenrijkers en Hongaren met Duitsers aan het front beroofde b.v. de Hongaarse regering en het parlement in Budapest van enige controle op het “eigen” [K.u.K.-] leger en verhindert dat de monarchie nog zelfstandig stappen kan zetten. Geleidelijk neemt het enthousiasme voor de oorlog dus af  en ‘wie kón, probeerde te voorkómen als held te sterven’ [Karolyi, 69/70]. 
Bovendien zijn de bondgenoten Bulgarije en Turkije niet tot veel in staat en is Italië in het vijandelijke kamp beland. De Italiaanse premier Sonnino had dan in mei 1915 wel toegezegd dat zijn land geen aanspraken op Hongaars gebied, zoals het kustgebied van Kroatië en de havenstad Fiume zou laten gelden, maar de voorwaarde hiervoor, n.l. dat er in Hongarije snel een nieuw kabinet moest komen zonder Tisza als premier, is niet vervuld, zodat men aan die Italiaanse toezegging niets heeft. [Karolyi, 72]. Ook Roemenië is volstrekt onbetrouwbaar geworden.

top