< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.3 De Eerste Wereldoorlog, het jaar 1916 tot voorjaar 1917

In juni 1916 kunnen de Centralen echter nog alom van militai­re suksessen spreken: ze zijn diep in Rusland doorgedron­gen, ze bedreigen de Povlakte en hebben de Balkan [inclusief de Dardanellen en de Bosporus] nog steeds onder controle. De verbinding van Duitsland en Oostenrijk met Tur­kije en Bulga­rije blijft dus bestaan.
Zelfs de sociaal-demokraten in Duitsland en Oostenrijk-Honga­rije zijn loyaal en in de Hongaarse "Népszava" is te lezen dat deze oorlog vooral gaat tegen het tsaristische barbarisme! Muziek en erehagen begeleiden nog steeds de soldaten, en er is nog sprake van een vrijwel verenigd binnenlands front tegen de vijand. Maar vanaf dit moment, de zomer van 1916, worden toch geleide­lijk de rollen omgedraaid en de Centralen worden in de verde­diging gedrukt. Van militaire suksessen aan beide fronten is eigenlijk geen sprake meer.
In Hongarije is in mei tot juli 1916 sprake van stakingen in Zevenburgen van 11.000 mijnwerkers, zowel Hongaren als Roeme­nen. De strenge censuur blijft ook bestaan. In maart 1916 wordt b.v. Vasile Goldis, redakteur van de "Romanul" in Honga­rije ontslagen vanwege een artikel in deze krant, die nu wordt verboden en ook de oppositie in Hongarije wordt harder. De leider van de linkervleugel, graaf Mihály Károlyi, treedt op 9 juli 1916 uit de Onafhan­kelijkheidspar­tij van graaf Albert Apponyi, en treedt voortaan, vanaf 18 juli, met ongeveer 20 afgevaardigden op als afzon­derlijke fraktie van de "Verenigde Partij van de Onafhanke­lijk­heid en van 1848", kortweg de "Károlyi párt". Károlyi is n.l. [samen met o.a. Tivadar Batthyány en Márton Lovászi] ontevre­den over de "te pro-Duitse koers van de leiding", en zij waren al vanaf het begin tegen een Duitse overwinning die voor Hongarije alleen maar een nog veel meer afhankelijke positie als vazal kan opleveren.
Károlyi spreekt zich nu uit voor demokratische her­vor­mingen, algemeen kiesrecht en geheime verkiezingen, land­her­vormingen en een sociale wetgeving, en gelijke rechten voor alle natio­naliteiten van een onaf­hankelijk Hongarije. Men wil slechts een personele unie met Oostenrijk handhaven. Econo­misch, financieel en militair moet Hongarije dus onaf­hanke­lijk worden. Er moet zo snel mogelijk een vrede zonder annexa­ties komen. Wat dit betreft is hij het eens met de "Demokratische partij" van Vilmos Vázsonyi en de "Burgerlijke Radikale partij" van Oszkár Jászi. De drie progressieve oppositieleiders hebben geen vertrouwen meer in Tisza en zijn politiek, en werken voort­aan veel meer samen. Het verdwijnen van Tisza, vrede zonder annexaties, een vèrre­gaande demokratisering van Honga­rije met o.a. algemeen kies­recht is hun doel, en ze hebben ook de steun van de Sociaal-Demokratische Partij. In 1916 komen de Hongaarse sociaal-demokraten terug van hun aanvankelijke "rechtvaardiging van de oorlog", en ze bedrijven meer pacifistische propaganda, maar in feite is de partij machteloos.
De veel meer gematigde en conservatieve parlementaire oppositiepartijen, zoals de r.k. Volkspartij van gr. Aladár Zichy, de Constitu­tionele partij van gr. Gyula Andrássy, en de rechtervleugel van de Onafhankelijkheidspartij van gr. Albert Apponyi wensen voor hun land ook meer economische en politieke onafhankelijkheid van Oos­ten­rijk en in deze oppositie speelt het agrarische ele­ment, het belang van de conservatieve, aristokratische groot­grondbezit­ters een belang­rijke rol. Tegenover deze zgn. "Agrariërs" staat de regeringspartij, de "Munkapárt" van Tisza, die zich sterk maakt voor de belangen van het zakenleven, de industrie en de handel, de hoge ambte­naren en de vnl. joodse bourgeoisie. Deze groep staat bekend als de "Mercantilisten", aanhangers van het economische libe­ralisme. Tisza en de zijnen wensen ook vast te houden aan de "Ausgleich" van 1867. Behalve de fraktie van graaf Károlyi is de overgrote meerder­heid van de leden van het Hongaarse parlement ook nu nog lang niet geneigd om toe te geven aan wensen van de nationaliteiten, en men wenst ook geen echte politieke of sociale hervormingen.
Dit staat echter verre in de schaduw van een groot Russisch offensief, dat begin juni 1916 o.l.v. generaal Aleksej Aleksejevitsj Brusilov [1853-1926], die eind maart is benoemd tot commandant van het Zuidwestelijke front, tegen de Centralen wordt geopend in Galicië, waar­door in zeer korte tijd b.v. Czer­no­witz door de Russen wordt ver­overd en de Karpaten opnieuw worden be­reikt! Brusilov gebruikt hierbij nieuwe technieken en zijn front is zelfs meer dan 400 km breed! Bijna zonder voorbereiding, zonder waarschuwingen en zonder bombardementen valt hij vanaf 4 juni aan op 20 verschillende plaatsen, “wherever it happened to find an opening” [Taylor, The First World War, 95]. Tot augustus 1916 worden dan zelfs bijna 400.000 Ooste­nrijks-Hon­gaar­se en Duitse soldaten door de Russen tot krijgs­gevange­nen gemaakt! Maar ook nu blijkt weer dat het leger van de monar­chie zonder Duitse steun van 17 divisies die uit Frankrijk en België worden gehaald, nooit meer zoveel kan bereiken. In Wenen is dus sprake van een ernstige crisis…. Toch boekt Brusilov tenslotte geen sukses tegen de Duitsers omdat hij geen reserves heeft. Maar vooral belangrijk zijn de gevolgen voor Oostenrijk-Hongarije. “It marked the moment when the armies of Austria-Hungary lost their fighting spirit. Unity, cohesion, loyalty vanished; and from this time Austria-Hungary was kept in the war by German power ”. [Taylor, The First World War, 96].    
Ook in het westen, in Frankrijk is het Duitse offensief volledig vastgelopen en in Noord-Italië kost het de Centralen veel moeite om zich aan het Isonzo-front te handhaven. Het vertrouwen in de Duitse militaire leiding is geschokt. Het Italiaanse front wordt nu het enige front waar de Oostenrijks-Hongaarse troepen enthousiast vechten, met hart en ziel, met hun harten en hun hoofden, en deze strijd is ‘populair’. [Brook-Shepherd, 43]. De monarchie voelt zich immers door Italië, dat formeel bondgenoot was, verraden omdat het openlijk voor de eigen belangen koos. Ook de kroonprins, aartshertog Karl, wordt hierheen gestuurd en wordt in maart 1916 commandant van het 20e legercorps. Hij kan de soldaten op deze manier ook bemoedigen…. Op 15 mei 1916 begint hier bij de Isonzo het offensief, maar de enorme Russische aanval in Galicië begin juni doet het front hier ineenstorten en bovendien moet men het Italiaanse front enkele maanden stilleggen.
Nu men in Boekarest de suksessen van de Russen ziet, komt tenslotte ook Roemenië in beweging! De Hongaarse premier Tisza had het in maart 1915 al voorspeld: "Naarma­te Italië meer zal eisen, des te meer zal de eetlust van Roeme­nië toenemen". Er is dan ook steeds een verband te zien tussen de Itali­aanse hou­ding en die van Roemenië. Beide landen hebben hun "irredenta" in de monarchie, voeren eigenlijk een opportunistische buitenlandse politiek, hoewel een verdrag ze bindt aan Duitsland en Oostenrijk-Hongarije maar in beide landen is de publieke opinie fel tegen dat verbond met de Centralen en nu krijgt de Roemeense premier, van 1914 tot 1918 de Fransge­zin­de Ionel Bratianu van de Liberale partij, zijn zin.
Op 27 april 1916 besluit de Roemeense kroonraad in het geheim om de oorlog aan de Centra­len [waarmee Roemenië al 33 jaar een geheim verbond heeft] te verkla­ren en nú ineens wordt verklaard dat het geheime verdrag van 1883 "nooit door het Roemeense parlement is geratificeerd". Alleen Carp, Marg­hiloman en Maio­rescu zijn tegen, maar dat verbaast nie­mand. Weer blijft men echter in het openbaar een spel spelen: nog in mei wordt een handelsver­drag met Duitsland gesloten en intus­sen heeft Bratianu aan de Entente zijn wensen [eisen] al meegedeeld: Op 17 augustus 1916 krijgt Roemenië via een geheim verdrag met de Entente territoriale garanties en de vrije hand om "enig gespecifieerd gebied" te annexeren.... Maar: het moet dan wél binnen tien dagen de oorlog aan de Centra­len verklaren, anders vervallen alle concessies die de Entente heeft toegezegd!
Op 17 augustus 1916 wordt door de Entente aan Roemenië toege­zegd dat het -mits het meedoet aan de oor­log- kan rekenen op Zeven­burgen, het Banaat, en een groot deel van Hongarije tot aan de rivier de Tisza, inclusief o.a. de Hongaarse steden Debrecen, Arad, Temesvár en Nagyvárad……….
Roemenië zal geen afzonderlijke vrede mogen sluiten [artikel V] en het krijgt op de vredesconferentie met betrekking tot onderhande­lingen en discussies een status als "grotere geal­lieerde mogendheid" [art. VI]. Dit alles betekent een onge­kend royaal aanbod voor Roeme­nië dat hierdoor enorm ver­groot zou kunnen worden! Weliswaar wonen in dit gebied miljoe­nen Honga­ren, maar daar gaat het niet over....
Zelfs de zeer pro-Roemeense en scherp anti-Hongaarse R. W. Seton-Watson, de Britse "raadge­ver", ver­klaart toch dat dit wel een "scandalously immoderate promi­se of territory, where there was no shadow of ethnograp­hic or strategic excuse", is. Het is zelfs voor hem onmogelijk te veronderstellen dat de geal­lieer­den hiervan niets wisten; ze waren gewoon roekeloos bereid om bijna iedere prijs te betalen voor een nieuwe re­kruut, zolang het op kosten van de vijand ging­". [History of the Rouma­nians, 490].

top

Op 27 augustus 1916, op het allerlaatste moment, verklaart Roeme­nië ‘dus’ de oorlog aan Oosten­rijk-Hongarije, rekent al op de ineen­storting van deze monar­chie, en hoopt [rekent] op een groot aandeel in deze zéér rijke buit. "Gedurende de hele oorlog heeft men kunnen constateren, dat Roemenië slechts één hevige wens heeft, n.l. deel te hebben in de buit", aldus Tisza. Evenals Italië laat ook Roemenië zich uitsluitend en alleen leiden door haar "sacro egoismo". Binnen enkele dagen kan het Roemeense leger zelfs in het zwak verdedigde Zevenburgen via de passen in de Karpaten "with triomphant foolishness" [Nicolson, Peacemaking, 134] binnen­val­len, en zelfs Bras­só [Kron­stadt] en Nagys­zeben [Sibiu, Her­mannstadt] verove­ren, resp. op 30 en 31 augustus 1916.
Het Roemeense leger onder leiding van de gene­raals Prezan en Avarescu is de Karpa­ten overgekomen en be­dreigt nu dus Honga­rije, voor het eerst in de geschiedenis. Er is echter geen sprake van desertie van b.v. Roemeense eenheden van het K.u.K.-leger of van massale steun voor het Roemeense leger van de Roemenen in het Hongaarse Zevenburgen. Wel is er bij de Hongaren sprake van paniek: zij weten immers wel, dat ze een minderheid vormen, en vrezen wraak van de Roemenen. Ook wordt de regering in het parlement in Budapest scherp aangevallen.
Maar intussen is ook Duitsland gealarmeerd en benoemt Von Hin­den­burg tot opperbevelhebber. Ludendorff en Von Mackensen blijven hem terzijde staan. Het offensief van de Duitsers in Zevenburgen wordt onder leiding van Von Falkenhayn inge­zet, en de Centra­len weten het hele Hongaarse gebied op 12 oktober 1916 te herove­ren en de Roemenen te verdrij­ven. Duizenden vluchtelin­gen gaan nu op weg, uit vrees voor Hongaarse maatregelen. Hoewel de Duitse politici Bülow en Erzberger beweren dat het de schuld van Tisza is dat Roemenië nu aan de oorlog deel­neemt, komt deze oorlog niet onverwacht: de Roemeense publieke opinie zou zich fel gekeerd hebben tegen de regering als het land de zijde van de Centra­len zou hebben gekozen.
Zelfs worden in november 1916 grote delen van Walachije door Von Mackensen en Von Falkenhayn bezet, b.v. de stad Craiova op 21 november. Op 6 december 1916 wordt Boekarest bezet, iets later volgt de Dobroedzja, en alleen Moldavië blijft in Roemeense handen. Zelfs de Donau­mond wordt door de Centralen gecontroleerd en de aanvoer van graan en olie kan nu de Duitsers en Oostenrijkers ten goede komen....
De herovering van Zevenburgen brengt ook Hongaarse maatrege­len met zich mee. Kort na de Roemeense invallen worden 8.500 à 10.000 Roemenen, die gevaarlijk worden geacht, na hun arresta­tie naar het westen van Hongarije overgebracht en geïnter­neerd, samen met andere gevangenen, b.v. Serviërs. In september 1916 begint ook een aantal processen tegen ruim 250 ver­dachte Roe­meense boeren, arbeiders en intellektuelen ”wegens agitatie en landverraad”, aldus de Hongaarse minister van justitie. Een aantal jongeren is uit Hongarije ook meegevlucht met de Roemeense troepen. De Hongaarse autoriteiten zijn door de inval van Roemeense troepen dus gealarmeerd; vele maatregelen worden genomen tegen de Roemenen, hun scholen en onderwijs wordt beperkt.
In 1916 wordt langs de grens met Roemenië een "Cultuurzo­ne" ingesteld, waar meer dan 300 Roemeense scholen worden opgehe­ven en de onderwijzers worden ontslagen. Vanaf augustus 1917 worden hun salarissen niet meer betaald. Voortaan zal alleen nog godsdienstonderwijs in het Roemeens op deze overi­gens "Hongaarse" scholen worden gegeven... Graaf Apponyi, de minis­ter, moet plannen ervoor uitwerken. Er moet langs de grens een sterke etnisch-Magyaarse zone komen, die in de Karpaten een wig moet vormen tussen het koninkrijk Roemenië en Zevenburgen. Grondverkoop en benoemingen zullen hier extra onder controle komen en onder protest van de Roemeens-Orthodoxe kerk wordt al begonnen met nationalisatie van de 80 Roemeense scholen waar­van de leerkrachten zijn verdwenen [gevlucht].... Het is duidelijk dat de Hongaren zich de "dreiging van de Roemenen" aan de grens in de Karpaten zeer bewust zijn gewor­den, maar na deze voor Hongarije dramatische gebeurtenissen komt de oppositie nog sterker in verzet tegen de harde en eigenzinnige politiek van Tisza.
Ruim één maand vóór de Roemeense aanval in Hongarije heeft graaf Mihály Károlyi zich afgescheiden van de Onafhankelijkheidspartij en heeft met 20 anderen z’n eigen “Verenigde Onafhankelijkheids- en 48-partij” opgericht [zie hierboven] en hij komt steeds meer tot de overtuiging dat Hongarije een aparte vrede moet nastreven en dat het land niet langer wil vechten voor Duitse belangen. ”De Entente moet weten dat er in Hongarije zo’n partij is”, aldus Károlyi, die weliswaar steun krijgt maar ook wordt aangevallen als verrader, als gek! Toch blijft hij erbij dat de Monarchie een oorlogsdoel bekend moet maken en is vastbesloten om “onze onafhankelijkheid van Duitsland in stand te houden [of te herwinnen]”. [Karolyi, 74].

top

De Hongaarse oppositieleider Károlyi is en blijft voorlopig echter een buitenbeentje: hij, de al reeds schatrijke edelman, is door de oorlog nog rijker geworden en ook híj heeft zéér geprofiteerd van de hoogkonjunktuur. In korte tijd kreeg hij 2 à 3 maal zoveel inkomsten. ”Ik had veel geld besteed aan reizen, vrouwen en spelen”, aldus zegt hij zelf en had ook veel geld geleend aan vrienden, gaf zelf niet om geld en werd dus ook wel bedrogen en verspilde veel geld; zo stond hij zelfs bekend! Daarbij is hij [geldt hij] als ‘politiek links’ [’rood’] en krijgt daarop dus negatief commentaar van velen die zoiets niet begrijpen! Uiteraard kan hij weinigen overtuigen dat overvloedige rijkdom samen kan gaan met een politiek linkse wijze van leven, want schatijk èn zo ongeveer socialist is en blijft vreemd… Aldus verklaart de graaf later in z’n memoires “Faith without Illusion” [o.a. blz. 78].
Ondanks de noodzaak van een einde aan de oorlog ziet Károlyi [idem, blz. 76/77] om zich heen overigens dat de oorlog het sociale leven van de heersende klassen absoluut niet heeft veranderd, integendeel ”het was misschien nog nooit zo vrolijk en verkwistend”. De happy few namen in het laatste jaar van het conflict zelfs de houding aan van het ontkennen van de beroerde dingen. Veel landeigenaren die aan het begin bankroet waren hadden hun financiën ‘hersteld’, dankzij de in de hoogte gevlogen prijzen van hun graan en de produktie van het land. Ze konden hun schulden zelfs ruim betalen met het gedevalueerde geld, en eigenaars van vee konden hun voorraad verkopen aan het leger voor de hoogste prijzen… Niet alleen de fabrikanten van oorlogsmaterieel maar ook de landheren profiteerden van deze oorlog. In 1917 is ook de wijnoogst buitengewoon goed en eigenaars van wijngaarden maken ook fortuin… 
De Hongaarse aristokratie is kortom vol vreugde en wil de moeilijkheden van de oorlog ook wel eens even vergeten; amusement is er volop, er heerst nog de aloude exclusieve atmosfeer, en je zou absoluut niet denken dat er een bittere en zinloze oorlog werd gevoerd. ”The Hungarian possesses the magic power of changing serious events into operetta”, aldus de hier en daar als nonconformist bekend staande Károlyi die zelf ook een voorbeeld geeft van het ongestoorde genot in de balzaal van één der talloze paleizen der familie, met kandelaars, glinsterende spiegels en parket, met jonge dames en heren in uniform die op de tonen van Die schöne blaue Donau glijden…. Het énige waarover een stel ooms van zijn vrouw [“een Andrássy”] zitten te mopperen is dat ze toch ‘zulke onmogelijke mensen’ ‘[n.l. intellektuelen, kunstenaars en dat soort!] hebben uitgenodigd…
Intussen heeft de oude keizer en koning Franz Joseph in september 1916 ook zijn toekomstige opvolger Karl bij zich geroepen en hij wil weten of ook hij vindt dat Conrad moet blijven als stafchef van het K.u.K.-leger, en dat gebeurt inderdaad. In een memorandum van Karl van 29 sept. 1916 worden echter wel verstrekkende maatregelen genoemd i.v.m. de hoogste legerleiding. De opperbevelhebber, de sterk pro-Duitse generaal aartshertog Friedrich [zie hieronder] zal moeten worden ontslagen evenals op den duur ook Conrad, hoewel dát nu nog niet doorgaat. Karl voert op 8 oktober ook overleg met de Oostenrijkse premier Stürgkh en met de K.u.K.-ministers van buitenl. zaken Burián en van oorlog Krobatin, en gaat vervolgens naar Duitsland voor overleg. Hier heeft hij gesprekken met keizer Wilhelm II in zijn hoofdkwartier en met de generaals Ludendorff en Hindenburg.
De Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger heeft echter weinig illusies over de Duitse bondgenoten en wil eigenlijk al een poos een -zo gematigd en zo precies mogelijke- Verklaring van de oorlogsdoelen der Centralen. Hij krijgt bij de Duitsers echter geen poot aan de grond: er komt een verklaring die toch weer hard en vaag is, en over b.v. Polen is men het totaal niet eens. Ook over een definitief verbond van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije ná de oorlog lopen de meningen vèr uiteen en Karl blijft hiertegen! Over de Duitse keizer Wilhelm II is hij overigens wel duidelijk: hij, de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, beschouwt der Kaiser als instabiel en emotioneel…..  Eenmaal terug gaat Karl opnieuw naar het front in Galicië, tot een telegram hem op 10 november naar Wenen roept ”in verband met de [ernstige] toestand van Zijne Majesteit”…. [Brook-Shepherd, 45].
Van zeer grote betekenis voor alle 50 miljoen inwoners van Oostenrijk en Hongarije is de dood van de 86-jarige keizer en koning Franz Joseph [Ferenc József] I op 21 november 1916 om 21.05 uur in Wenen. Zeer velen voelen nu dat er een tijdperk is afgeslo­ten: Sinds mensenheugenis, sinds 68 jaar, heeft deze keizer gere­geerd. Een leven zónder hem is dan ook niet voor te stel­len. In de loop der vele decennia heeft de oude keizer, met al zijn ervaring, veel presti­ge gekregen, en is als deugdzaam en zeer nauwgezet burokraat tot een eer­biedwaardig monument geworden. “De rots van de troon was tot fossiel geworden”. Hij wordt begraven volgens het aloude Habsburgse ceremonieel in de Kapuzinergruft in Wenen en alleen de nieuwe keizer Karl en z’n vrouw Zita en zoontje Otto lopen vanaf de Stefansdom achter de baar. De nu overleden vorst, Franz Joseph I, heeft als nogal bekrompen con­serva­tief nooit struk­turele veran­deringen aange­durfd en bleef steunen op ambtena­ren, leger en kerk en de aristo­kratie. Toch heeft hij zich ook veel persoon­lijk gezag ver­worven en gold voor zéér velen als een belangrijke saambindende factor. Hij wordt opgevolgd door zijn pas 29-jarige achterneef, sinds 1914 troonopvolger, aartshertog Karl, gehuwd met de nu 24-jarige Zita van Bourbon-Parma.
Duizenden toeschouwers zijn uiteraard zeer bedroefd èn onzeker over de toekomst… De oorlog is immers niet meer populair, door de Oostenrijks-Hongaarse troepen worden geen grote overwinningen geboekt en in Hongarije zijn al een jaar eerder [dec. 1915] broodbonnen ingevoerd als teken van rantsoenering. Fabrieken zijn in januari 1916 op bevel van het ministerie van oorlog onder militair gezag geplaatst en een beslissing in deze oorlog is nog lang niet in zicht! Armoede, gebrek en honger doen zelfs hier en daar hun intrede. Bovendien blijkt Hongarije zelfs niet eens in staat om het eigen grondgebied te verdedigen tegen de Roemenen!...... Ook nu moeten Duitse troepen weer komen om de monarchie te redden en de Roemenen te verdrijven; een nieuwe blamage voor de regering van Tisza én voor de monarchie….”De monarchie is meer dan ooit uitgeleverd aan de Duitsers, haar soevereiniteit was een fiktie, de Duitse generale staf was heer en meester in het rijk van de stervende Franz Joseph”. [Karolyi, 75].

top

De nieuwe keizer-koning staat bekend als een aardige en gema­tigde jongeman, die vriendelijk is in de omgang, verzoe­nend, spontaan en vroom rooms-katholiek, die goede bedoelingen heeft maar geen erva­ring en geen prestige of gezag. Zijn smaak betr. literatuur, muziek en b.v. eten is ook eenvoudig, gewoon. Keizer Karl is libe­raal, vreed­zaam, middelmatig intelligent, maar men zegt dus ook al gauw: "een zwakke persoonlijk­heid", die tegen een over­macht niet is bestand, en die aan zijn taak en op­dracht zal moeten wennen. Hij wil vooral de vrede herstel­len en voor de monar­chie redden wat er nog valt te redden. Hij is niet het type om leiding te geven maar veeleer de man die de goede raad op­volgt. Hij luistert altijd geduldig naar iedereen want hij wil niemand kwetsen. ”Je moet altijd het goede in de mensen zien”, aldus Karl tegenover zijn vrouw, nu keizerin Zita. [Brook-Shepherd, 60-61].
In een proklamatie richt de nieuwe keizer zich tot zijn volken: “Ik wil alles doen om in de kortst mogelijke tijd de verschrikkingen en de offers van de oorlog uit te bannen en aan mijn volken de zegeningen van de vrede die zijn verdwenen, weer te geven, zo gauw de eed van de legers, de vitale voorwaarden van mijn landen en hun trouwe bondgenoten, en de koppigheid van onze vijanden dat toelaten. Ik wil voor mijn volken een rechtvaardig vorst zijn, vol genegenheid. Ik wil de constitutionele vrijheden en de andere rechten handhaven en aan rechtsgelijkheid voor allen met zorg waken. Aangespoord door een diepe liefde voor mijn volken wens ik mijn leven en al mijn krachten te wijden in dienst van deze verheven taak”. In niets lijkt de nieuwe keizer Karl I op Franz Ferdinand…..
Zijn vrouw Zita heeft ook veel invloed op hem en is een krachtige persoonlijkheid. Men neemt haar dus al snel kwalijk dat zij van alles op de hoogte wil blijven, een standpunt inneemt en de keizer beïnvloedt. Ze is ontwikkeld en intelligent, en heeft zelfs belangstelling voor de militaire situatie, ze is betrokken. Zelfs ministers storen zich wel eens aan het feit dat ze soms bij overleg aanwezig is en ze wordt ook van onvoorzichtigheid beschuldigd. Ze geldt als anti-Duits en heeft ook een afkeer van de halsstarrige Hongaarse premier Tisza, en men schrijft haar zelfs invloed toe op ontslagen en benoemingen… Zita laat zich dan ook geregeld zien en bezoekt b.v. liefdadigheids-instellingen, gewonde soldaten, zieken, kinderen, wezen en weduwen, vluchtelingen, gaarkeukens, invaliden-transporten, etc. Werkelijke invloed of inmenging in beslissingen van Zita op de oorlog is er overigens niet, maar wèl gaf ze haar vaak aarzelende echtgenoot morele steun.  
Ook Karl was geregeld aan het front te zien, als commandant van een legercorps maar ook ter bemoediging van de soldaten. De keizer en keizerin worden aldus wel populair en voelen zich inderdaad nauw betrokken bij het wel en wee van hun volken. Na kroonprins Otto [1912] worden nog andere kinderen geboren: Adelheid [1914], Robert [1915], Felix [1916], Karl Ludwig [1918], Rudolf [1919], Charlotte in 1921 en Elisabeth in 1922.
Dit alles is de Duitse oorlogspropaganda niet erg welkom en men start weldra zelfs een lastercampagne tegen de nieuwe [en vredelievende] Oostenrijkse keizer en in het bijzonder tegen zijn vrouw. Een bijzonder grote rol hierbij speelt de nieuwe Duitse ambassadeur in Wenen Botho von Wedel [1862-1933], die de op 15 nov. in Wenen overleden Heinrich von Tschirschky und Bögendorff [*1858] opvolgde, en die in nauwe betrekking tot Ludendorff staat. Vanaf het voorjaar van 1917 stuurt von Wedel sterk gekleurde en tendentieuze berichten over de keizerlijke familie naar Berlijn, en b.v. op 4 maart 1917 bericht hij dat de keizer van Oostenrijk z’n vrouw een grote invloed gunt; Zita staat volgens hem onder invloed van haar moeder, de hertogin van Parma, en nog meer onder invloed van haar tante, aartshertogin Maria Theresia [die op het huwelijk aanstuurde] en beiden hebben contacten met de jezuiëten. Deze kringen in Wenen willen primair vrede en dromen van een verzoening met Italië [het geboorteland van Zita], en ook de Italiaanse familieleden vormen steeds een dankbaar onderwerp voor de Duitse oorlogspropaganda…. Zelfs de weigering van Oostenrijk in 1914 om troepen naar Frankrijk te sturen wordt nu beschouwd als een gevolg van ‘de invloed van Zita’… Al deze berichten vanuit Wenen worden in Berlijn uiteraard geheel vertrouwd.
Een merkwaardige situatie doet zich nu overigens voor: twee broers van de nieuwe keizerin, Xavier en Sixtus, zijn, opgegroeid in Frankrijk, door de Franse president Poincaré onderscheiden met een oorlogskruis vanwege hun dapperheid, terwijl ze beiden vanaf augustus 1915 als officier in het Belgische leger dienen….
Ook kenden Karl en Sixtus [1886-1934] elkaar al vanuit hun jeugd en onmiddellijk na de dood van Franz Joseph wordt Sixtus in Frankrijk gevraagd om contact op te nemen met Karl en deze wilde dat van zijn kant ook! Bekend is ook dat de nieuwe Oostenrijkse keizer allang wilde dat de Duitsers Elzas-Lotharingen weer aan Frankrijk teruggaven, en de Bourbons, nu direkte familie der Habsburgers, voelen zich tenslotte Frans…… [Brook-Shepherd]. Prins Sixtus is ook politiek aktief en pleitte voor een alliantie Oostenrijk-Frankrijk. Het alternatief is n.l. dat Oostenrijk opgaat in het Duitse rijk en al in januari 1915 is hij ervan overtuigd dat alleen door een afzonderlijke vrede de vernietiging van Oostenrijk-Hongarije kan worden voorkómen. Op 10 januari 1916 publiceert hij deze voorstellen in een krant. De lastercampagne van Duitse kant heeft overigens ook ten doel om de positie van de Oostenrijkse keizer verder te verzwakken en vervolgens Oostenrijk rijp te maken voor aansluiting bij Duitsland. [Cordfunke]……

top

Begin februari 1917 wordt ook graaf Czernin, de K.u.K.-min.v.buitenl.z., al op de hoogte gesteld van de gesprekken van Karl met o.a. Sixtus en adviseurs en men is het in grote lijnen wel eens: Duitsland moet Elzas-Lotharingen aan Frankrijk afstaan en o.a. de onafhankelijkheid van België en Servië moet worden hersteld. Czernin is weliswaar eerst enthousiast maar ziet toch al snel de moeilijkheden: hij acht het verbond van Oostenrijk-Hongarije met Duitsland en Turkije immers onverbrekelijk… daarop reageert Karl o.a. met: “We zullen Frankrijk steunen en alle middelen die in onze macht zijn gebruiken om Duitsland onder druk te zetten”, maar slot van het liedje is toch dat alleen de keizer en zijn minister Czernin een aanbod voor een aparte vrede wel zien zitten terwijl alle andere Oostenrijkse ministers nog altijd blind vertrouwen op een Duitse overwinning! [Brook-Shepherd, 67/68].
Czernin nodigt hierna de Duitse rijkskanselier Von Bettmann-Hollweg, die overigens ook al lange tijd twijfelt aan de eindoverwinning en het liefst een compromis zou zien, uit om naar Wenen te komen [16 maart 1917] en hij wijst hem erop dat de monarchie op instorten staat. Alleen een snelle vrede kan dat nog voorkomen, maar de prijs ervoor is volgens Czernin de afstand van Elzas-Lotharingen door Duitsland aan Frankrijk en het herstel van een onafhankelijk België en Servië. De kanselier belooft alleen ”dit in Berlijn te bepleiten”. [Cordfunke].
Vervolgens bespreken op 23 maart 1917 Xavier en Sixtus van Bourbon-Parma [die in het diepste geheim en onder een valse naam naar Oostenrijk zijn gekomen] en keizer Karl samen met de skeptische en wantrouwige minister graaf Czernin in Wenen, op het Slot Laxenburg -uiteraard in het diepste geheim- opnieuw de voorwaarden waarop Oostenrijk vrede met de Entente zou willen sluiten, maar de keizer wil b.v. geen beloften doen aan Italië en m.n. minister Czernin blijft zeer voorzichtig en wil rekening blijven houden met de nu eenmaal bestaande grote macht van Duitsland. [Brook-Shepherd, 70].
De nieuwe keizer en koning wenst dus de vrede te bespoedigen en wil een gematigde politiek van hervormingen voeren. Hij wordt hierin echter zeer gewantrouwd en later ook gedwarsboomd door de Duitse militaire leiding, en die moet vooral niet alles weten: op 17 januari 1917 wordt de Hongaarse oppositieleider in naam van de koning al bij de vml. K.u.K.-min.v. buitenl. zaken graaf Berchtold geroepen en hij moet beloven dat hij voortaan diskreet met een ”afzonderlijke vrede” moet omgaan en het verbond met Duitsland niet moet aanvallen! Károlyi belooft dat eerste inderdaad, maar het tweede wijst hij af! Bij een bezoek aan graaf Czernin in maart 1917 zegt Károlyi overigens al openlijk wat de reden is voor zijn anti-Duitse politiek, en Czernin zegt hem n.b. “Je hebt gelijk. We staan nu voor maar één gevaar en dat is Duitsland! Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om onze vrijheid van handelen te handhaven, een moeilijke taak, inderdaad”. Toch hoort Károlyi later dat Czernin tegenover de veel meer voorzichtige [en pro-Duitse] oppositieleiders graaf Andrássy en graaf Apponyi n.b. z’n sterke sympathie voor Duitsland heeft laten horen! [Karolyi, 79]. Het is m.a.w. duidelijk dat de monarchie in een crisis is beland! Weldra worden en zijn nu allerlei nieuwe jongere mensen aan de top benoemd.
Één van de eersten, die in oktober 1916 al is ont­sla­gen als K.u.K.-minister van buitenlandse zaken, Burián, de vriend van Tisza, wordt in december -na twee maanden- ontslagen als K.u.K.-minister van financiën. Hij is op 22 dec. 1916 op buitenlandse zaken vervangen door een vertrou­wens­man van keizer Karl, de -hierboven al genoemde- conservatieve, hooghartige Boheemse aristokraat en skeptische maar ook ijdele en arrogante, van zichzelf geheel overtuigde intel­lektueel graaf Ottokar Czernin [1872-1932], die eerder gezant in Boekarest was, en die met name tegenover de Roemenen gema­tigde opvattingen heeft. Czernin komt ook al tot de conclusie dat er geen hoop meer bestaat op een Duitse overwinning! Hij steunt daarom als een der weinigen de vredespogingen van keizer Karl.
Op 2 december 1916 is ook de K.u.K.-opperbevelhebber aartshertog Friedrich [1865-1936], die bekend staat om z’n goede contacten met de Duitsers maar ook om z’n afkeer van de nieuwe keizer Karl en diens vrouw, ontslagen en dan neemt keizer Karl zelf het opperbevel op zich. Met name de vrouw van Friedrich, de ambitieuze aartshertogin Isabella, schijnt een grote wrok tegen het keizerlijke paar te koesteren en zou zelfs haar zoon aartshertog Albrecht op de troon  in Hongarije willen plaatsen! [Cordfunke, 84].
Verder wordt graaf Polzer-Hoditz direkteur van het kabinet van de keizer, en ook wordt op 1 maart 1917 gen. Conrad von Hötzendorf, de stafchef, die nu sterk pro-Duits is en veel contacten heeft met gen. Ludendorff, en bovendien een uitgesproken hekel heeft aan Karl en Zita, ontslagen, maar het Habsburgse rijk wordt steeds meer afhankelijk van Duitsland, en krijgt nu en dan ook te maken met binnenlandse moeilijkheden.
In oktober 1916 is de minister-president graaf Stürgkh zelfs vermoord door de socialist dr. Friedrich Adler, die met zijn daad zijn partij "wakker wil schudden". Hij wordt opgevolgd door een ervaren politikus en verlicht burokraat, dr. Ernst von Koerber. Deze wil allereerst de Aus­gleich van 1867 -de grondslag van de Dubbelmonarchie- her­zien, en daarna de Oostenrijkse Reichsrat bijeen roepen. Hij zou de verschillende nationaliteiten willen paaien met nieuwe conces­sies, maar na twee maan­den "wordt hij al opgeof­ferd aan de Magya­ren", zo zegt men. Hij treedt af, o.a. naar aanleiding van de kroning in Budapest waardoor hij zijn plannen voor hervorming van de monarchie in rook ziet opgaan. Heinrich graaf von Clam-Martinic [* 1863] volgt hem op als Oostenrijks premier van december 1916 tot juni 1917. Op den duur lijkt nu ook de uiterst conservatieve en halsstarrige, keiharde en onverzoenlijke Hongaarse premier Tisza wel te moeten vertrekken, maar zover is het nog niet….

top

Op 22 november 1916, één dag na de dood van Franz Joseph, is Tisza n.l. ook al in Wenen voor overleg met de nieuwe keizer, en na één uur overleg is hij al zeer tevreden, n.l. over de toezegging van Karl dat hij zich zo spoedig mogelijk in Budapest tot apostolisch koning van Hongarije zal laten kronen. Alleen een gekroonde koning kan immers de wetten tekenen en heeft zich aan de historische kroningseed te houden! Aldus is de stoere en onbuigzame graaf Tisza alle tegenstanders een slag voor en zelfs raadgevers van Karl zijn voor een fait accompli gesteld. Voor de Landen der Hongaarse Kroon zal er met andere woorden op politiek gebied niets [kunnen] veranderen en met name de Ausgleich [1867] en de heerschappij der Magyaren in het land blijven, wat Tisza betreft, tot in lengte van jaren ‘gewoon’ bestaan….
Zo lijkt er toch, ondanks de door de nieuwe en jonge keizer beoogde veranderingen en hervormingen, van alles op de oude voet te blijven doorgaan: In het najaar van 1916 wordt een gemeenschappelijk commando van Duitsland en Oosten­rijk-Honga­rije ingesteld en het idee van een afzonderlijke vrede moet hiermee eigenlijk al worden opgege­ven, hoewel het streven naar vrede juist nú door de nieuwe keizer-koning Karl nadrukkelijk naar voren [maar níet in het openbaar!] wordt gebracht. Dát wordt echter in Berlijn uitgelegd als zwakte van een onbetrouwbare bondgenoot!
Het jaar 1916 heeft dus, evenmin als de beide vorige jaren, de beslissing gebracht.
Zelfs de Duitse leiding is het duidelijk dat er op deze manier geen einde aan de uitzichtloze oorlog kan komen en daarom nodigt men de vijanden, de Entente, uit voor vredeson­derhandelingen. Beide partijen zouden moeten erkennen, dat met de wapens geen beslissing kan worden gebracht [12 decem­ber 1916]. Via de Amerikaanse ambassadeur wordt het vredesaan­bod van de Centralen aan de Entente overhandigd.
In dit stadium lijkt het de [nog neutrale] Amerikaanse president Wilson, die in november pas is herkozen, nuttig om met voorstellen te komen. Beide partijen worden door hem uitgenodigd hun vredes­voorwaar­den of oor­logsdoelen bekend te maken, maar de Duitsers zien hiervan af, omdat ze nèt tevoren hún aanbod tot overleg [op voorawaardeen die door de Entente werden afgewezen!] hadden gedaan. Wel ziet de Entente in de Amerikaanse voorstellen een gelegenheid en men gaat dus in op de uitnodiging van Wilson, maar eigenlijk betekent het ant­woord nóg eens een duidelijke afwijzing van de Duitse voorstellen, die immers ervan uitgingen dat een aantal Duitse veroveringen mochten blijven en dat er van een schadevergoeding eigenlijk geen sprake was. 
De voorwaarden van de Geallieerden luiden [11 januari 1917] aldus: De onafhankelijkheid van Servië, Montenegro en België moet worden hersteld en alle bezette gebieden van Frankrijk, Rusland en Roemenië moeten worden ontruimd. De bezetters moeten ook een schadevergoeding geven! Duitsland moet Elzas-Lotharin­gen weer aan Frankrijk afstaan, en Pruisen zal de Poolse provincies aan een autonome, zelf­standige Poolse staat moeten afstaan.
Typerend is het vertrou­wen dat men aan geallieerde zijde aan de toch autokra­tische Russische tsaar schenkt want de tsaar -zo denkt men- zal aan de Polen hun een­heid en zelfbe­stuur teruggeven.... Wilson verklaart echter op 22 januari 1917 dat Polen vrij, verenigd en onafhankelijk moet worden, en het is met name de invloed van de emigrant, de beroemde pia­nist Ignacy Paderew­ski, die in de Verenigde Staten woont, die de Ameri­kaanse president hiertoe brengt. Oosten­rijk-Hongarije zal in feite -zo vat men dit althans op- ver­brok­keld worden, want óók "de be­vrij­ding van Italianen, Zuid­sla­ven, Roemenen, Tsje­chen en Slowaken, Polen en Ukraïners van vreemde overheer­sing" wordt verlangd. Op aandrang van Benes en andere Tsjechische emigranten is dit erbij gevoegd……..
Het begin­sel van natio­na­liteit als basis voor een staat wordt hiermee door de Entente voor het eerst aanvaard en vooral de Tsjechische lei­ders hebben met hun enorme propaganda voor een zelfstandige Tsjecho-Slowaakse staat op deze uit­gangspunten grote invloed gehad. Tur­kije, het Ottomaanse rijk, zal uit Europa worden verban­nen. De geallieer­den willen dus, hetzij door de wapenen, hetzij met andere middelen hun tegenstanders toch op de knieën dwingen, en de vrede dikteren. Wat Oostenrijk-Hongarije betreft is men nogal voorzichtig. Autonomie zou wel kunnen, maar men -vooral president Wilson- vindt dat "regeringen hun macht ontlenen aan de instemming van volken", en dus wordt de deur toch opengezet naar een afzon­derlijk bestaan van de verschillende volken, naties. Zie hierboven! Lloyd George verklaart in febru­ari en april 1917 dan ook dat het niet absoluut noodzakelijk is om Oostenrijk te ontbinden, door b.v. Bohemen en Hongarije "af te nemen". Maar Balfour herinnert eraan dat aan Roemenië al een deel van Hongarije is beloofd! Op 11 januari 1916 heeft ook de leider van de Kroatische Boerenpartij Stepan Radic samenwerking van alle Slavische volken van de monarchie geëist en enkele dagen na de bekendmaking van de voorwaarden van de Entente neemt Tisza, op 25 januari 1917, contact op met de Amerikaanse gezant in Wenen, en overhandigt hem een brief, waarin hij zegt dat deze eisen gelijk staan met een vernie­tigingsoorlog tegen de monarchie. Hij is dus fel en principieel tegen de voorstellen der Entente………..

top

Hoe men intussen tot het idee van ontbinding en verdeling­ van de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije is gekomen, is niet moeilijk te raden. Aan Italië en Roemenië heeft men al een con­creet en zeer royaal aanbod gedaan, en intussen hebben met name Tsjechische en Poolse emigranten de publieke opinie in Londen en Parijs bewerkt.
Al in een vroeg stadium zijn in de westerse hoofdsteden aller­lei emigranten poli­tiek zeer aktief. Vooral de Tsjechen, [zie hierboven] professor Tomas G. Masaryk [1850-1937] en dr. Edvard Benes [1884-1948] spelen hierbij een belang­rijke rol. Masaryk is in 1914 al naar het westen gegaan, en later volgt Benes hem. Allerlei andere Tsjechen zitten gevangen "wegens subver­sieve aktiviteiten", zoals dr. Karel Kramár. In 1914 wordt in Praag al een geheime "maffia" opgericht, die zich tegen Oostenrijk keert en Kramar is n.b. in een geheim proces in juni 1916 door een militaire rechtbank ter dood veroordeeld wegens "hoogver­raad". Dat brengt de Slaven tot nog meer oppo­sitie tegen de monarchie, die zich blijkbaar slechts door strenge verordenin­gen, censuur, verboden en arrestaties, krijgsraden en doodvon­nissen, weet te handhaven. Alle drie leiders gaan eigenlijk uit van de onhoudbaarheid van de monarchie, en wensen voor de Tsjechen een zelfstandige positie. Het konink­rijk Bohemen, samen met Moravië en Oosten­rijks Silezië, de landen van de Tsjechische kroon zouden [als meest ontwikkelde en rijkste deel van Oostenrijk] net als Hongarije een aparte staat in een federatief verband moeten vormen: een eis die al in 1848 klonk…..
Naarmate blijkt dat Wenen hiervoor niets voelt en allerlei heel andere plannen ont­wikkelt, wordt men deste meer over­tuigd­ van de noodzaak van een aparte staat, geheel los van Oosten­rijk. Juist Tsjechische soldaten van het K.u.K.-leger lopen in Rus­land over naar het Slavische broedervolk, de Russische vijand. Zij zetten zich, openlijk of heimelijk niet erg in voor het behoud van de monarchie. De Slavische volken, m.n. de Tsjechen heb­ben, zo wordt hen verteld, ook geen belang bij de Habsburgse staat. Plannen voor b.v. een economische eenheid van heel Midden-Europa, waarbij Duitsland en Oostenrijk-Hongarije ook veel nauwer zullen samenwerken op politiek en militair gebied, ziet men in Slavische kringen als bewijzen van het streven naar hegemonie van de Duitsers! Masaryk knoopt in februari 1916 contacten aan met b.v. de Franse premier Briand, en beiden zijn ervan overtuigd: Slechts verzwakking van Duits­land betekent veiligheid voor Frankrijk! In februari 1916 wordt ook een "Tsjechoslowaakse Nationale Raad" in Parijs opgericht, waarvan Masaryk de voorzitter en Benes de secreta­ris-generaal is. Nauwe betrekkingen worden aangeknoopt met andere ballingen in het westen die eveneens vrijheid voor hun natie wensen.
In oktober 1916 wordt in Londen een tijdschrift "The New Europe" opgericht, waarin allerlei experts zoals Take Ionescu, Seton-Watson, A. Tardieu en Masaryk, hun visie geven op de ontwikkelingen in de Donaumonarchie en op de Balkan. Propaganda vóór nationale staten wordt nu primair. Zeer vele memoranda, pamfletten, boeken, artikelen, enz. moeten de pu­blie­ke opinie in het westen ervan overtuigen dat de Donaumo­narchie ten dode is opgescheven. Bovendien ervaart men de instelling van een gemeenschappelijk Duits-Oostenrijks-Hon­gaars commando als bedreiging voor en een belediging van de Slavische volken, die in Oostenrijk n.b. de meerderheid vor­men.
Plannen van de nieuwe Oostenrijkse premier in november 1916 om Dalma­tië, Galicië en Bukovina los te laten en op deze manier in de rest van Oostenrijk -n.b. buiten de grondwet om!- een Duits overwicht te schep­pen, leiden dan ook onmiddellijk tot een reaktie van de Tsjechen: alle Tsjechische politieke partijen richten samen één parlementaire Club op, met 108 afgevaardig­den, en in Praag komt op 19 november 1916 een Nationale Raad tot stand. De meesten van de boven genoemde experts zijn maar al te zeer op de hoogte van "het verstikkende klimaat van onder­druk­king" in de oude monarchie, waar steeds Duitsers en Magya­ren een hoofd­rol spelen, en de Slavische volken op de tweede of derde plaats komen. De Dub­belmonarchie moet dus worden ontbon­den: "Détruisez l' Autriche-Hongrie", aldus de titel van een boek­je met oorlogspropaganda, dat Benes in 1916 laat verschijnen.

De militaire top van Oostenrijk-Hongarije en Duitsland, met o.a. aan de tafel vlnr Conrad, keizer Franz Joseph, von Hindenburg en Kaiser Wilhelm

top

Dat men de situatie in Oostenrijk bewust niet vergelijkt met de beroerde toestanden voor b.v. de Polen in Pruisen en in Rus­land, en met de situatie in Hongarije ligt wel voor de hand. Juist in 1914 blijkt immers dat de Centralen in feite één politiek voeren. Rusland blijft een apart verhaal, maar men blijft ook rekenen op de tsaar als bevrijder....
Henry Wickham Steed, die van 1903 tot ’12 buitenlands correspondent van The Times in Wenen was en vervolgens politiek redakteur van dat blad, en  Robert William Seton-Watson, die vanaf 1907/08 regelmatig [en zéér negatief, zie hfdst. J.] heeft gepubliceerd over Hongarije, spelen bij de Slavische propagan­da in Groot-Brittan­nië een belangrijke rol, en hebben veel sympathie voor de vijanden van de Donaumonar­chie.
Toch bestaat onder de Slowaken een grote mate van loyali­teit tegenover Hongarije. Op 26 april 1915 verklaart Juriga, hun leider in het Hongaarse parlement dat het Slowaakse volk als geheel is toegewijd aan Hongarije, en op 9 december 1915 her­haalt hij deze verklaring. Hij zou overigens weinig anders hebben kunnen doen, vanwege de strenge maatregelen van de autoriteiten. De Slowaken zijn tijdens de oorlog passief ofwel loyaal.
Desondanks doen Masaryk en Benes al in 1915 voorstellen aan de geallieerden om Opper-Hongarije, in hun ogen "Slowakije", los te maken van Hongarije, en het bij een nieuwe Tsjechoslo­waakse staat te voegen. "De Slowaken zijn Tsjechen, ondanks het gebruik van hun dialekt als hun literaire taal. De Slowa­ken streven ook naar onafhankelijkheid en aanvaarden het programma voor een unie met Tsjechië [Bohemen]", aldus Masa­ryk, en dat hiervan in Opper-Hongarije absoluut nog niets blijkt, doet er voor de Tsjechische politici niet toe.
Het Britse Foreign Office raakt in 1916 ook over­tuigd van de noodzaak van een vrede op basis van het nationa­liteitsprinci­pe en zo'n toekomstig conglomeraat van kleine nationale staten zal [denkt men!!] wel zijn opgewassen tegen een Russisch overwicht in Oost-Europa. Het zal best een efficiënte barrière kunnen vormen tegen de Duitse en de Russische imperiale macht omdat die kleine staten gelukkig en tevreden zouden kunnen zijn met de verwer­kelij­king van hun nationale doelstellingen. Dit staat althans in een geheim dokument dat pas 20 jaar na afloop van de oorlog bekend wordt gemaakt. Men denkt namelijk dan al dat de Donaumonarchie het niet uit zal houden tegen de krachten die nu aan het werk zijn. Aan de ene kant blijkt immers steeds weer dat de Duitsers het vuile militaire werk voor Oostenrijk-Hongarije moeten opknappen, aan de andere kant is het enthousiasme voor de oorlog die al veel langer duurt dan men ooit verwachtte, volkomen verdwenen, en allerlei volken zijn ontevreden. Toch vechten de soldaten van het K.u.K.-leger nog zeer loyaal vóór de keizer en koning hoewel al in 1916 ‘the subordination of the Austrian-Hungarian army to German headquarters’, die is bewerkt door de Duitse generaal Ludendorff, duidelijk is. ‘From this moment, the Habsburg Monarchy ceased to be an independent country from a military point of view’.
[Taylor, The First World War, 115].
Zelfs de Oostenrijkse Polen, die loyaal en onder eigen bevel­heb­bers in het K.u.K.-leger vechten, zijn eigenlijk zeer teleur­ge­steld, wanneer blijkt dat vooral Berlijn en ook Wenen plan­nen hebben om het hele Poolse gebied onder hun controle te houden, en zelfs het nu veroverde maar voormalige Russische gebied nog te verdelen in een Keizerlijk Duits General-Gouver­nement Warschau en een K.u.K.-Militärgouvernement Lublin. De Polen hebben dan ook geen enkel belang bij de overwinning van de Centralen, zo blijkt wel. De officiële Proklamatie van de zegevierende Duitsers en Oostenrij­kers, waarin men een "onafhankelijk" of autonoom koninkrijk Polen belooft te stichten op het veroverde Russi­sche gebied [5 november 1916] is niet meer dan een farce.
De instelling van een voorlopige Staatsraad, vanaf juli 1917 Regentschaps­raad doet hieraan niets af. Het gaat de Centralen er vooral om dat ze Polen als loyale soldaten kunnen gebrui­ken en er komt geen echte Poolse regering. Voor de Duitsers, die het sterkste zijn, is Polen echter vooral van belang als leverancier van grondstoffen en behalve voor economische exploitatie dient het nergens voor. Hoewel de Duitsers een veel groter terrein in dit gebied hebben veroverd dan het K.u.K.-leger, bestaat er toch voor de monarchie een dilemma: Moet of kan men die altijd zo loyale Polen voor het hoofd en afstoten? Het is vrijwel onmogelijk: de Polen in Galicië willen onder Habsburg blijven, en men wil ze kwijt, en de Tsjechen, die los willen van de monar­chie, wil men nog stevi­ger aanpakken [d.w.z. in­pakken in een Duitse hegemonie]. Annexa­tie van vml. Russisch Polen kan en mag na­tuur­lijk niet van die Magya­ren, die hun invloed dan achteruit zien gaan en het Slavische overwicht in de monarchie nog groter zien wor­den. Een derde partner in de monarchie is voor de Hongaren niet aanvaardbaar! Een onmoge­lijke situa­tie dus!….

top

Sommige Hongaren zien echter in hun wilde [nationalistische] fantasie een moge­lijkheid dat hun land, uitsluitend op grond van middeleeuwse aanspraken, Bosnië en Dalmatië in handen krijgt, wanneer Oostenrijk Po­len ‘overneemt’, maar ja, die Zuid-Slaven zijn wel een volkje dat moeilijk zal zijn te leiden....Maar ook de Russi­sche reaktie, de belofte van een verenigd autonoom Polen van alle Poolse gebieden, met het recht om z'n eigen nationale, culturele en economische leven te organiseren op basis van autonomie, onder de scepter van de Russische vorsten, op 15 no­vember 1916, dus 10 dagen na de proklama­tie van de Cen­tra­len, biedt de Polen waar­schijnlijk niet veel en de wens [een memorandum van 30 augustus 1916] van de K.u.K.-Poolse brigade-commandant Józef Pilsudski in 1916 tot een eigen Poolse staat, een voorlopige regering, een parlement èn een leger [1916] wordt door Oostenrijk afgewezen. Wat men met Polen aan moet is dus nog onbekend. De wens van vele Polen tot één eigen land onder een Habsburgse prins kan echter niet worden verwezenlijkt, want met name Duitsland gunt aan de Oostenrijkers deze eer absoluut niet!
De Poolse kwestie speelt dan ook een belangrijke rol in de oorlogspolitiek der Centralen die het hierover totaal niet eens zijn. In Wenen en Berlijn werd en wordt over de rol van de Polen immers al zo lang totaal verschillend gedacht, en bovendien voert de monarchie eigenlijk een defensieve oorlog en richt zich niet op annexaties. De aanvankelijke plannen voor een soort verbondenheid van [een veroverd, vml. Russisch] ‘koninkrijk’ Polen met het Oostenrijkse kroonland Galicië o.l.v. de Habsburgers of zelfs van een min of meer zelfstandig Polen inclusief het kroonland Galicië heeft men onder Duitse druk moeten opgeven, en van een derde [Poolse] partner in de monarchie kan niets terecht komen omdat de Hongaarse premier dat absoluut niet wenst. Wanneer Russisch Polen eenmaal in de zomer van 1915 is veroverd door de Centralen [m.n. de Duitsers] eist het Duitse rijk dan ook de militaire en economische heerschappij over het gebied, en langdurige onderhandelingen tussen de monarchie en het Duitse rijk leveren slechts op dat een echte beslissing wordt uitgesteld. Ook de proklamatie van 5 nov. 1916 [zie hierboven] levert geen sukses op.  
Voor de Duitsers is het absurd dat Oostenrijk-Hongarije irreële eisen stelt want het bleek immers al snel na 1914 dat de Monarchie op militair terrein véél minder waard is dan het Duitse rijk en dat zelfs op het Balkanfront [in Servië] van oktober 1915 tot februari 1916 veel meer Duitsers kunnen en moeten worden ingezet dan soldaten van het K.u.K.-leger. Aanvankelijk zouden beide keizerrijken elk 6 divisies tegen Servië opstellen, maar wederom bleef de Donaumonarchie in gebreke. Voor het derde leger kon… Conrad met veel pijn en moeite slechts slechts 4 divisies beschikbaar stellen, terwijl de Duitsers hun 11e leger tot 11 divisies moesten opvoeren. Desondanks eiste Conrad het opperbevel voor zich op over de gemeenschappelijke krijgsmacht! De Duitsers hielden echter voet bij stuk en hun gen.-veldmaarschalk August von Mackensen kreeg het opperbevel. De ontstemming van de Oostenrijkers hierover was uiteraard groot en manifesteerde zich in talloze wrijvingen en competentietwisten, die de campagne op de Balkan voor Von Mackensen en de zijnen tot een aanhoudende ergernis zouden maken. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 3, Z. Dittrich, blz. 539-540 en idem, R. Kann, blz. 564-567]. Veel meer dan grootspraak levert de Habsburgse monarchie dus niet meer op en dat is bij o.a. Tsjechen, Polen en Serviërs óók bekend!!...... 
Over al deze buitenlandse ontwikkelingen hoort men de Hongaren niet maar wel staat de eer van de monarchie geregeld op het spel en met name de eigen belangen van Hongarije spelen wel degelijk een zeer belangrijke rol. Tisza wordt in het Hongaarse parlement hierover ook aangeval­len op 13 december 1916: graaf Tivadar Batthyány van de oppositionele ”Onafhankelijkheids- en 1848-partij” [van graaf Károlyi] valt Tisza en zijn aanhankelijkheid aan de pas overleden keizer aan. Maar Tisza doet heel voorzichtig en wil een afwach­tende houding aannemen. Een debat over de Poolse kwestie nu lijkt hem zinloos. Een paar weken op 22 januari 1917 later zegt hij in het parlement: "Weer verhef ik mijn stem tegen een zgn. trialisti­sche oplossing. Om misverstand te vermijden: ik verklaar dat de koninklijke Hongaarse regering dit standpunt als fundamen­tele basis van haar systeem beschouwt en geen enkele wijzi­ging onder enige voorwaarde overweegt". Voor Tisza is "Polen" een open kwestie, hij houdt alle moge­lijkheden open, maar in feite zou hij moeten toegeven dat hij voor Hongarije en voor de monarchie in álle denkbare gevallen alleen maar onheil ziet!!
"1867" blijft voor hem echter de basis en hieraan mag niet worden getornd. Naast Oostenrijk duldt Tisza géén derde of vierde [n.l. Slavische!] partner in de monar­chie! Aan de Zuid-Slaven en alle andere Slavische volken heeft de monarchie dus niets te bieden, dat ooit kan lijken op ècht zelfbe­stuur, autonomie, en dergelijke. Plannen om Galicië en Bukovi­na af te stoten en dan de rest [Tsjechen en Slovenen] gemakke­lijker onder Duitse voogdij te houden doen ook nog steeds opgang. De Ruthenen in Oost-Galicië voelen overigens ook niets voor een blijvende Poolse hegemonie over hun gebied, en het is ook in deze moeilijke situatie logisch dat Hongarije zich vastklampt aan het voort­bestaan van de monar­chie en haar lot nog altijd verbindt met dat van Oosten­rijk: "Slechts met Oostenrijk verbonden kan Honga­rije een bolwerk tegen de Sla­ven blijven", aldus graaf Tisza. Dat hij ooit zou moeten erkennen, dat Oostenrijk intussen steeds meer van het Duitse Rijk en haar offensieve, niets ontziende oorlogspolitiek afhankelijk is geworden, en dat hij zou moeten toegeven, dat ook Hongarije slechts door de inzet van Duitse militairen is bevrijd, gaat er echter bij de Hongaarse premier nog niet in. Tisza blijft ook een felle tegenstander van hervormingen in of federalisering van Oos­tenrijk.

top

Zelfs de Oostenrijke Reichsrat mag, wat Tisza be­treft, ge­schorst blijven [zoals dat al sinds mei 1914 het geval is], en hij blijft ook stug en star volhouden dat dat in het belang van de monarchie is, maar men [Tisza] heeft ook altijd weer het gevoel dat het lot van Hongarije van alle kanten, zelfs vanuit Oostenrijk, zeer wordt bedreigd. Aan Tisza zelf kan men zien, dat hij bekommerd blijft over het lot van zijn land, maar deze starre en zeer conservatieve premier is ook niet in staat om zich aan de omstandigheden aan te passen, of er handig op in te spelen. Voor hem tellen de conservatieve, reaktionaire, prin­cipes en dogma’s waarop hij trots is, de pli­cht, de logica van zijn nu eenmaal ingenomen stand­punten. Hij is hiervan niet af te brengen, en duldt bovendien geen tegenspraak. Toch is Oostenrijk al niet meer wat het ooit, vóór de oorlog was. Typisch voorbeeld hiervan is de klacht die op een gemeenschappelijke ministerraad van Oostenrijk en Hongarije op 10 januari 1917 door de Oostenrijkers wordt geuit over Hongarije: dat land bekommert zich veel te weinig om de slechte toestand die in Oostenrijk heerst, waar immers sprake is van voedselgebrek! En wat zeggen de Hongaren? ”Het is constitutioneel onmogelijk om een gemeenschappelijk K.u.K.-minister voor voedselvoorziening te benoemen!”….De keizer en koning kan hieraan ook niets doen, want men zou dan al snel spreken over “inmenging in Hongaarse zaken” maar duidelijk is ook dat leidende kringen in Oostenrijk al in het voorjaar van 1917 denken dat men de oorlog hoogstens tot de herfst van dat jaar [1917] kan voortzetten!
Hongarije en Tisza persoonlijk worden door de nieuwe vorst echter nog niet uitgedaagd en Tisza, de keiharde representant en stoere verdediger van de oude orde, is [zie hierboven] al in Wenen geweest om de kroning van Károly IV tot aposto­lisch koning van Hongarije op korte termijn te regelen; hij laat zich immers níet aan de kant schuiven! De kroning zal de garantie voor handha­ving van Hongarije als staat, als territoriale eenheid, en handhaving van de Aus­gleich [Kiegyezés] van 1867 als basis voor de monarchie en voor Hongarije in de huidige vorm betekenen. Vóórdat deze koning binnenkort naar verwachting komt met struk­turele wijzi­gingsvoor­stellen over b.v. federalisering van de monarchie of van Oostenrijk, moet hij éérst gekroond zijn tot koning van Hongarije en z’n eed hebben afgelegd! Binnen zes maanden moet een nieuwe koning van Hongarije worden gekroond en ondanks de adviezen van de Oostenrijkse premier [sinds de moord op z’n voorganger von Stürgkh in okt. 1916] dr. Ernst von Koerber zal die kroning dus plaatshebben, waarmee elke mogelijkheid om de Ausgleich te herzien wordt uitgesloten……
Op 30 december 1916 vindt de kroningsplechtigheid plaats in de Matthiaskerk in Budapest, nadat de koning en koningin met hun zoontje vanuit het paleis van de burcht de rit naar de kerk hebben gemaakt. Hierbij worden ze door duizenden mensen toegejuicht. Talloze hoogwaardigheidsbekleders zijn hier ook aanwezig. De nieuwe koning Károly IV legt vervolgens met de hand op het evangelie de eed op de Hon­gaarse wetten af, en zweert dat hij "bij de levende God, de Maagd Maria, en alle heiligen van God, de integriteit van de landen van de heilige kroon van St. Stephanus zal bewaren”. Károly IV wordt dan gezalfd, krijgt de eeuwenoude kroningsmantel om, neemt op het altaar het kroningszwaard in de hand en knielt vervolgens op de bovenste trede van het altaar waarna hij de heilige kroon van St. Stephanus [Szent István], de eerste koning van Hongarije, op het hoofd krijgt van de prins-primaat, kardinaal Csernoch en premier Tisza. Hij krijgt ook nog de scepter en de rijksappel en dan wordt hij naar de troon geleid onder geroep van de aanwezigen: “Éljen a király!” [leve de koning!] waarna het Hongaarse volkslied [de himnusz] wordt gezongen.
Daarna wordt ook koningin Zita gekroond, en haar rechterschouder wordt aangeraakt met de heilige kroon van St. Stephanus terwijl de primaat de woorden spreekt: ”Ontvang de kroon van de heerlijkheid, opdat gij weet dat ge de gemalin van de koning zijt, en voortdurend zorg draagt voor het volk Gods; hoe hoger gij gesteld wordt, deste dierbaarder zal u de deemoed zijn en blijven, in de naam van onze Heer Jezus Christus”. Met een plechtig Te Deum en met veel saluutschoten en klokgelui eindigen de plechtigheden waarvan de eigenlijke kroning met de erbij behorende pracht en praal, slechts één onderdeel van de majestueuze en spr­ook­jeachti­ge ceremoniën en plech­tigheden is....
Na de kroning in de kerk, vinden de plechtigheden buiten plaats. De jonge apostolische koning Károly IV van Honga­rije bestijgt op het Drieëenheidsplein [Szentháromság tér] voor de Matthiaskerk te paard [op een schimmel] de kroningsheuvel -die is opgeworpen uit de aarde van alle comi­taten van het koninkrijk- maar dan is het alsof de eeuwen­oude heili­ge kroon van St. Stephanus [die veel te ruim lijkt] van zijn hoofd te wanke­lt en sommigen zien hierin een angstig voorteken...... De koning haalt vervolgens al rijdend zijn zwaard uit de schede en heft dat in de vier windrichtingen: of de vijanden nu uit het oosten, noorden, zuiden of westen komen; híj zal met zijn zwaard zijn ruim negen eeuwen oude Hongaar­se koninkrijk beschermen, aldus de traditionele belofte van de nieuwe koning van Hongarije, die aldus, zichtbaar voor de menig­te, als het ware bezit neemt van zijn rijk…………
’s Avonds vindt er nog een ‘kroningsmaaltijd’ plaats in de burcht van Buda, maar… op bevel van de koning raakt men de rijkelijk aangeboden gerechten van het diner niet aan, en op last van de koning worden de gerechten direkt naar het grootste lazaret van Budapest gebracht, waar ze onder de gewonden worden verdeeld. De hem toekomende kroningsgeschenken schenkt de koning aan de oorlogsinvaliden en Zita geeft haar deel aan een hulpaktie voor Zevenburgen. [Cordfunke]. Alleen graaf Tisza -die ter gelegenheid van de kroning wordt onderscheiden met het grootkruis van de Orde van St. Stephanus- heeft bij deze plechtigheden eigenlijk de regie in handen en hij stoort zich -zoals gebruikelijk- niet aan énige kritiek. Hij geeft de bevelen en men doet wat hij zegt en de plechtigheden verliepen uitstekend! Opmerkelijk is de aanwezigheid van vele "buitenlandse" dele­ga­ties bij de kroning: ook Oostenrijkers, Tsjechen, Serviërs en Kroaten, en voorts is opvallend, dat graaf Gyula Andrássy, de rivaal van premier Tisza, door de nieuwe koning met de Orde van het Gulden Vlies wordt onderscheiden. Ook hadden tegenstanders van de calvi­nisti­sche Hongaarse premier b.v. liever een kroning gezien door één der [r.k.] Habsburgse aartshertogen, József, die tevens bevelheb­ber van Hongaarse troepen aan het front is, en die nogal populair in Hongarije is, maar daarvan was geen sprake.
De buitengewoon krachtige persoonlijkheid [ofwel: de koppigheid en hardnekkigheid] van graaf István Tisza stond er garant voor dat alles naar de oude traditie en in orde verloopt. Tisza heeft zich nu eenmaal veel presti­ge verworven door zijn moed en zijn krachtige optreden. Als 55-jarige is hij echter fysiek wel half blind.
Op het eerste gezicht duidt alles in Hongarije [dus] op een volkomen normale tijd: het parlement komt nog steeds regelmatig bijeen, er is geen sprake van een noodsituatie, Hongarije kent geen voed­seltekorten, buitenlandse onderdanen van de vijand, zoals Britten en Fransen, Italianen en Russen, lopen vrij rond, men laat hen en hun bezit ongemoeid, alle soldaten blijven nog steeds loyaal doorvechten. Van massale desertie of van verzet is aan het front geen sprake. Er zijn nu en dan enkele overlo­pers, maar hun aantal is niet verontrustend.

top

Tegen Hongaarse staatsburgers treedt men daarentegen in de landen van de Entente wèl op: zij worden geïnterneerd, en hun bezit wordt in beslag genomen. Afgezien van de bovengenoemde maatregelen tegen de verdachte Roemenen worden geen bijzonde­re maatregelen getroffen tegen de niet-Magyaren in Hongarije.
Wel valt de graanoogst in de monarchie in 1916 tegen want in Hongarije wordt 70 % van de normale oogst binnen-gehaald, in Oostenrijk slechts 50 % en tenslotte stelt het Duitse rijk graan aan Oostenrijk ter beschikking. Vanaf 1915 komt ook de wapenproduktie van Oostenrijk-Honga­rije op gang. In Hongarije zijn het vooral de bedrijven van Manfréd Weiss op Csepel [1882 gesticht in Budapest, in 1892 naar het eiland Csepel ten zuiden van de hoofdstad ver­plaatst] die door hun enorme wapenproduktie bekend worden.
De produktie is van 1914 tot 1918 zes maal zo hoog geworden en het aantal werknemers stijgt in de oorlogsjaren van 6.000 tot 28.000. Weiss produceert verder allerlei metaalwaren zoals keukenge­rei, en gereedschappen, en beschikt over hoogovens, ijzer- en staalfabrieken. Ook de machine- en de chemische industrie nemen in betekenis snel toe, vooral door opdrachten van de staat. De produktie van wagons in Györ en van kanonnen in Diósgyör wordt nu van groot belang. Oorlogsmaterieel, munitie, enz. worden in grote hoeveelheden ook in Hongarije gemaakt. Bepaalde takken van industrie en mijnbouw worden van groot belang: de produktie van koper, mangaan, tin, bauxiet, ijzer en staal, machi­nes, vliegtuigbouw, munitie, dynamiet, chloor, stikstof, methylalkohol, enz. Het aantal arbeiders in deze sektoren neemt snel toe, terwijl n.b. het totaal aantal indus­triearbei­ders terugloopt. Meer dan 1/3 van de mannelijke beroepsbevol­king is door de oorlog uitgevallen! De kolenproduktie van Hongarije neemt relatief ook snel toe. Vóór 1914 bedroeg ze altijd ongeveer een kwart van de Oosten­rijkse, maar vanaf 1917/18 bedraagt ze de helft hiervan.
In de Hongaarse industrie wordt een enorm aantal krijgsgevan­genen ingezet. In heel Oostenrijk-Hongarije zijn n.b. 1,5 miljoen Russische krijgsgevangenen beland, maar in Rusland zijn even­eens 1,5 miljoen Oostenrijkse en Hongaarse soldaten krijgsge­van­gen gemaakt! Men schat tenslotte de kosten van de oorlog voor Hongarije alleen op Kr. 18 miljard, d.i. 3 maal het bruto nationale produkt van 1913. Ondanks dit alles is er toch voortdurend sprake van gebrek  in het K.u.K.-leger: militaire uitrusting, kleding, voedsel, wapens, enz.: Het Keizerlijke en Koninklijke leger van de monarchie met zijn ongeveer 5 miljoen soldaten [!] blinkt uit wat be­treft de vaak heldhaftige en dappe­re verdediging, maar níet in de aanval! Relatief worden zeer grote verliezen geleden en ten­slotte raakt 2/3 deel van de miljoenen soldaten gewond, ver­mist, krijg­sge­vangen of wordt gedood! Wat Hongarije be­treft spreekt men van 660.000 doden [d.i. 1/6 deel van het totaal] en 740.­000 gewon­de solda­ten [1/5 deel] in 1918, 730.000 soldaten uit Honga­rije zijn dan krijgsge­vangen ge­maakt [bijna 1/5 deel], met name in Rusland!
Voor het hele K.u.K.-leger gelden de volgende cijfers: één miljoen doden, 1,5 miljoen krijgsgevangenen, 2 miljoen gewonden. Dramatisch zijn hiervan de gevolgen op allerlei gebied: vooral de honderdduizenden oorlogsweduwen en -wezen! Van de vele honderdduizenden krijgsgevangenen uit de monar­chie die in Rusland verblijven, zijn er naar schatting 250 à 300.000 Tsjechen en Slowaken, en van hen zijn er velen die niet echt krijgsgevangen zijn gemaakt maar veeleer zijn over­gelopen, gedeserteerd naar de zijde der Entente. Zij komen nogal eens onder indruk van de panslavistische propaganda van Russi­sche kant. De meesten zijn echter trouw gebleven aan de eed aan hun eigen Habsburgse keizer en koning.
Grote en doorslaggevende suksessen blijven voor het leger van de trotse Donaumonarchie echter uit en het wordt duidelijk dat Oos­tenrijk-Hongarije alleen met de oorlog dóór kan gaan dank­zij de grootscheepse Duitse steun. Zelfs de nieuwe keizer en koning is ervan overtuigd dat zijn rijk de oorlog niet lang meer kan voortzetten! Door de toenemende moei­lijkheden stijgt de ontevredenheid, en voorzichtig revolutionaire, sociaal-demokratische oppositie en pacifis­ti­sche propaganda laten zich horen. De militaire con­tro­le neemt toe, werknemers worden meer ontevre­den, lonen kunnen niet meer gewoon worden uitbetaald, allerlei plan­nen voor hervor­mingen moeten worden uitgesteld. Stakingen zijn verboden, arbeidsplicht wordt ingevoerd, vooral in Oostenrijk worden strenge straffen opgelegd wegens hoogverraad en agi­tatie, de oogst valt tegen, de produktie van graan, melk, aardap­pelen, suikerbieten en maïs loopt terug. Maar ook in Hongarije is nu sprake van tekorten, armoede en van infla­tie en de overheid is gedwon­gen allerlei maatregelen te treffen, zoals het invoe­ren van distributie en maxi­mum­prij­zen. Enorme uitgaven moeten immers ten bate van de oorlogvoering worden gedaan. 
In de landbouw is steeds sprake van enorme tekorten aan werkkrachten. Hier is geen sprake -zoals in de industrie- van bepaalde categoriëen [mannen] die vanwege vitale belangen niet worden opgeroepen, en 2,5 miljoen boeren worden soldaat! Ofwel: 1/5 deel der mannelijke beroepsbevolking wordt opgeroepen voor het leger. Voor de oogst en voor andere werkzaamheden op het plat­teland komt men dus altijd vele handen tekort. In 1915 wordt ook al 30 à 40 % der paarden voor het leger ge­bruikt. Vele landbouwmachines zijn door gebrek aan benzine en repara­tie niet meer te gebruiken. Hier en daar blijft het land braak liggen. De agrarische produktie loopt dus enorm terug. In 1918 bedraagt ze nog 60 % van 1913. Vergeleken met Oosten­rijk is Hongarije evenwel op agrarisch gebied nog goed voor­zien en kan zichzelf nog redden.

top

Vooral de [invloedrijke] Hongaarse premier graaf Tisza blijft ervanuit gaan dat men strijdt voor een rechtvaardige zaak en dat de monarchie niet uit is op verove­ring en geen oorlogsdoel heeft dat in tegen­spraak is met een eerbare en duurzame vrede. "Vijftig jaar hebben de Centralen in Midden-Europa de vrede weten te handha­ven, en ze hebben alles gedaan om oorlog te voorkóm­en", aldus Tisza in een brief aan Czernin op 3 januari 1917. Ook is eerder al duidelijk gemaakt dat de vredeswil van de nieuwe vorst in Wenen overheerst. In november 1916 vindt al voor de eerste maal overleg over mogelijke vredesonderhande­lingen plaats tussen keizer Karl en de premiers van Oosten­rijk en Hongarij­e, en met name de jonge keizer Karl is een voorstander van snelle onderhande­lingen, en wil zo spoedig mogelijk vrede sluiten…… Op 6 november 1916, vlak vóór de dood van Franz Joseph, is al een nota van Oosten­rijk-Hongarije verschenen, waarin men enkele neutrale landen vraagt om te bemiddelen, en intussen verafschuwt de Oostenrijkse keizer de Duitsers steeds meer. In het geheim voert hij via zijn zwager prins Sixtus van Bourbon-Parma [officier in het Belgische leger] vanaf december 1916 zelfs al overleg met de geallieerden. Duidt dit alles in Oostenrijk op een toenemende oorlogsmoeheid? Toch vertoont de Entente nog géén enkele bereidheid tot onder­handelen: in september 1916 zegt Briand nog duidelijk: Géén vrede door onderhandelen maar door de overwinning, en Lloyd George wil ook vechten tot een knock out. Op 12 januari 1917 stuurt de Entente een nota aan Wilson, waarin nog eens wordt gevraagd om "de bevrijding van Italianen, Roemenen en Slaven van de vreemde heerschappij".
In Berlijn is men -vooral keizer Wilhelm II en de werkelijke [militaire] machthebbers vanaf eind augustus 1916 Ludendorff en Von Hindenburg- echter nog zeer optimistisch. Men gaat hier door met zijn provocerende en arrogante houding en op militair en diplomatiek gebied heeft men de Donaumonarchie geheel aan zich gebonden. Oostenrijk-Hongarije valt binnen de Duitse "Interes­sensphä­re", en is onderdeel van "Mit­teleuropa", maar men be­schouwt Oosten­rijk-Honga­rije wel als de zwak­kere partner en men zegt in Berlijn al bij voorbaat dat een nederlaag "niet onze schuld zal zijn". In Berlijn wenst men ook niet de preciese voorwaarden voor vrede aan te geven. In het openbaar zegt men vrede te wensen, maar intussen gaat men vooral bij de militaire leiding door met voorbereidingen voor verdere verhoogde oorlogsin­spanningen, en beschuldigt en bedreigt de vijand.
In januari 1917 wijst zelfs alles op een aanstaande uitbrei­ding van de oorlog: de Duitse legerleiding bereidt zich willens en wetens al voor op een totale duikbootoorlog, en op een breuk met de Verenigde Sta­ten: Men biedt bijvoorbeeld Mexico steun aan bij herovering van gebie­den der Verenigde Staten, die ooit Mexicaans waren, en van waarschuwingen van de Oostenrijkse keizer [en Hong. koning] Karl dat dit onvermijdelijke en gevaarlijke repercussies zal hebben omdat Amerika bij de oorlog zal worden betrokken, trekt men zich in Berlijn niets aan.
De druk van Duitsland op de monarchie wordt zelfs steeds sterker en op 20 jan. 1917 komen een Duitse admiraal en een staatssecretaris naar Wenen om het standpunt van hun regering nog eens uit te leggen maar keizer Karl weigert met een duikbootoorlog in te stemmen! Prompt zegt de admiraal hem dat die toestemming ook niet nodig is, omdat de bevelen al zijn gegeven en de duikboten zijn al uitgevaren….. [Cordfunke, 89].
Dit alles vindt plaats, terwijl de nog neutrale US-president Wilson zijn vredes­wil duidelijk maakt: op 22 januari 1917 maakt hij bekend, dat een vrede door onderhandelingen moet komen en hij gaat uit van het principe dat regeringen hun macht ontlenen aan de instemming van volken. Geen enkel recht heeft men, aldus de Amerikaanse president, om volken -zoals meubels- van de ene heerser naar de andere te verschui­ven…..
De Hongaarse premier gaat hier zelfs openlijk in het parle­ment op in maar hij wil bovenal dat de Entente ingaat op de voorstel­len van de Centralen en vertrouwelijke onderhandelin­gen aan­gaat. De tegenstander vertrouwt hij echter niet: "Ze willen de monarchie verbrokkelen en ons uithongeren", zegt hij en hij is er ook van overtuigd, dat het principe van de nationa­le staat lang niet overal kan worden toegepast: b.v. niet in landen met gemengde bevolking zoals Hongarije: de nationaliteiten leven hier immers dwars door el­kaar en voor een politiek systeem zoals dat van de Donau­monarchie is, volgens Tisza, geen andere oplos­sing dat de idealen van Wilson zou benaderen.
Hierna stelt de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Lansing aan de Britse regering voor om de nadruk te leggen op autonomie van de verschillende volken, maar de Britse premier Lloyd George wil toch -bij een overwinning van de Entente- primair de nationale wensen van [de miljoenen] Roemenen, Slaven en Itali­a­nen vervullen! Hoewel vooral de rede van Tisza aan de ene kant wel indruk maakt in het westen, is helaas aan de andere kant óók in het westen maar al te duidelijk dat Oos­tenrijk-Hongarije, en daarmee ook Tisza, een speelbal in handen van de oorlogsleiders in Berlijn is geworden….. Op een vergadering van de Oostenrijks-Hongaarse Kroonraad in Wenen op 22/24 januari blijkt nog eens hoe de kaarten liggen, want hier verklaart de Habsburgse vorst, keizer en koning Karl [Károly IV] -als voorzitter- tegenover graaf Burián, nadat al duidelijk is hoe de Duitsers zullen handelen: ”Ik weet niet wat ik moet doen…. u kent mijn buitengewoon grote bezwaren tegen de ongelukkige duikbootoorlog, maar de Duitsers dringen er alsmaar op aan… Ik weet niet hoe ik in Pless [bij het a.s. overleg met de Duitse leiders] zal kunnen standhouden”. [Cordfunke, 89].
Toch lijkt de Duitse militaire leiding nog altijd vastbesloten en zeker van de overwinning en bijna in alle opzichten en bijna overal is duidelijk dat Duitsland voor de Entente de hoofdvijand is. Alleen op het Italiaanse front bij de Isonzo moeten de Oostenrijks-Hongaarse troepen alleen vechten, want de Duitsers hebben al verschillende malen laten weten hiervoor geen troepen beschikbaar te hebben. Ondanks het feit dat men steeds opnieuw -het hele jaar 1916 door- een doorbraak vanuit Zuid-Tirol en het zgn. “Kustland” [langs de Isonzo] naar de Povlakte probeert te forceren lukt dat niet; de Italianen zijn te sterk, en beide partijen lijden zware verliezen en raken uitgeput. Toch weigert Duitsland militaire steun omdat de belangen van de oorlog in Frankrijk en Rusland nu eenmaal veel zwaarder wegen, en hierover raken de beide stafchefs [dan nog Erich von Falkenhayn [1861-1922] en Conrad von Hötzendorff] het nooit eens: beide keizerrijken gaan dus hun eigen gang.

top

Vooral in mei 1916 wordt er opnieuw zwaar gevochten en moeten de K.u.K.-troepen het opgeven: Conrad geeft in juni bevel om alle aanvallen te stoppen en zich alleen nog op de verdediging te richten. In augustus weten de Italianen tenslotte toch nog één stad te veroveren, Gorizia [Görz], maar beide partijen hebben verder nauwelijks suksessen geboekt en alleen zware verliezen geleden: Oostenrijk-Hongarije verloor in de vier veldslagen aan de Isonzo m.n. in de zomer en herfst van 1916 meer dan 100.000 man, maar dat betekent nog weinig vergeleken met de verliezen aan het ’oostelijke front’ in Rusland!
Terwijl de Duitse militaire leiders hadden besloten om in 1916 geen aanvallen te doen aan het oostelijke front tegen de Russen en om zich dan geheel op het westelijke front in Frankrijk [een aanval op Verdun] te richten komen de Russen op 4 juni 1916 vrij plotseling met een massale aanval o.l.v. generaal Aleksej Aleksejevic Brusilov [1853-1926], de opperbevelhebber van het zuidelijke leger, in Wolhynië en Galicië en daar is het leger van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie absoluut niet tegen bestand; het front stort in korte tijd totaal ineen, maar toch loopt het Russische offensief in augustus geheel vast in de moerassen maar ook door de tekorten aan munitie en onvoldoende transportmogelijkheden. Intussen bedragen de totale verliezen van het K.u.K.-leger hier dan 1 miljoen man! 375.000 Habsburgse soldaten worden krijgsgevangen gemaakt door de Russen, en honderdduizenden raken gewond of worden gedood! Bovendien gaven veel soldaten van de Slavische eenheden van de Oostenrijks-Hongaarse troepen –vooral Tsjechen, Slowaken en Ruthenen- zich vlot over aan de Russen, en de ineenstorting van het Habsburgse front was eigenlijk meer een gevolg van de Oostenrijks-Hongaarse zwakte dan van de Russische aanvalskracht! [14-18 de Eerste Wereldoorlog, Stam, deel 4, blz. 710].
Het Brusilov-offensief brengt overigens ook een grote verschuiving teweeg bij de Centralen: de vernedering van Oostenrijk-Hongarije versterkt het Duitse overwicht en dat is eenvoudig onvermijdelijk geworden omdat er aan het oostelijke front geen enkele sektor was waar Oostenrijks-Hongaarse troepen zich op eigen kracht konden handhaven. De demoralisatie van de Habsburgse troepenmacht was het duidelijkst tot uiting gekomen in het gedrag van sommige artillerie-eenheden, die in juli hals-over-kop waren gevlucht en de infanterie in de steek hadden gelaten, een sterk staaltje van plichtsverzuim, want de artillerie vervulde vanouds de taak de terugtrekkende infanterie te beschermen en aan te moedigen, zodat de vijandelijke opmars tot staan kon worden gebracht. Nu werden de Oostenrijks-Hongaarse troepen aan het gehele front vermengd met Duitse eenheden, wat sterk bijdroeg tot het stuiten van de Russische opmars en neerkwam op een zware vernedering van de Dubbelmonarchie [idem, blz. 711].
Het sukses van de Russische troepen dicht bij de noordelijke grens van Roemenië [Oost-Galicië en de Bukovina] in augustus 1916 heeft overigens ook grote invloed op Roemenië waar de regering van premier Ion Bratianu in augustus na lang talmen op het laatste moment toch de zijde van de Entente kiest! Zie hierboven! Van enige samenwerking tussen Russen en Roemenen is echter geen sprake, laat staan van de komst van b.v. Russische soldaten naar Roemenië, want de [nationalistische] Roemenen willen zich onmiddellijk [al op de eerste dag, op 27 augustus 1916] op ‘de bevrijding van Transylvanië’ [dus een aanval op Zevenburgen, het oosten van Hongarije!] concentreren. Er zijn slechts 34.000 man K.u.K.-troepen in dit gebied, zodat de Roemenen zonder veel moeite [en n.b. zonder voldoende moderne wapens en met een tekort aan munitie!] in twee weken een groot deel van Zevenburgen kunnen bezetten.
Ook hier geldt echter: Oostenrijks-Hongaarse troepen kunnen zelfs het eigen terrein onmogelijk heroveren en alleen dankzij de Duitsers o.l.v. Von Falkenhayn [nu bevelhebber van het 9e Duitse leger] wordt geheel Zevenburgen nog voor eind oktober 1916 bevrijd. Nu blijkt ook dat de sterkte van het Roemeense leger toch wel erg gering is want de Duitsers o.l.v. Von Mackensen veroveren in enkele weken veruit het grootste deel van Roemenië: op 23 oktober Constanta en op 6 december Boekarest. Vooral van belang is evenwel dat de natuurlijke rijkdommen van dit land, graan, agrarische produkten zowel als aardolie, nu ter beschikking van de Centralen staan en zij hebben hun positie op de Balkan verder versterkt, belangrijk met het oog op de verbinding met Turkije. [14-18 De Eerste Wereldoorlog, deel 4, Bartalits, blz. 712-716]. Door middel van enkele bombardementen hebben de Britten er evenwel al voor gezorgd dat de Duitsers weinig vorodeel hebben van de raffinaderijen en pijpleidingen in Roemenië!
Het kortstondige en volkomen onverwachte militaire sukses van Roemenië op Hongaarse grond heeft uiteraard in Hongarije grote ontevredenheid en verontwaardiging gewekt en minister-president Tisza wordt in het parlement in Budapest verantwoordelijk gesteld voor de militaire nederlaag. [idem, blz. 715].

top