|
11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919
11.4 De Eerste Wereldoorlog, voorjaar t/m december 1917
De vooruitzichten en de vredeskansen zijn dus -ondanks of juist dankzij het feit dat de Duitse troepen nog altijd grote delen van Frankrijk en België en van Rusland bezet houden!- zeer somber: van een doorbraak is geen sprake en van vredesonderhandelingen wil blijkbaar niemand meer weten. Al eerder had Karl overigens de indruk dat er in Duitsland een soort militaire diktatuur van Hindenburg en Ludendorff is en bovendien dat keizer Wilhelm II slecht op de hoogte is van de treurige economische positie van z’n land en de onmiskenbare oorlogsmoeheid van z’n volk.
Toch lijkt de Duitse militaire leiding er nog altijd van overtuigd de overwinning te kunnen behalen, en allerlei gigantische en optimistische plannen worden gemaakt die hierop duiden: in het bezette oosten van Europa moet b.v. een gordel van satellietstaten komen die tegen Rusland is gericht en die door kolonisatie en etnische zuiveringen [gericht tegen Polen, Russen en Joden!] een versterkt Germaans element moet krijgen. Ook door annexaties en door een economische gemeenschap [b.v. met de Habsburgse monarchie] moet de hegemonie der Centrale mogendheden in Europa worden gevestigd, waarbij men van andere landen onafhankelijk wil blijven en dus autarkie nastreeft.
Alle voorstellen van de hierbij vergeleken nogal pessimistische Oostenrijkse keizer Karl zijn of worden door de Duitsers dus afgewezen, en dan besluit de Oostenrijkse keizer om zelf het initiatief te nemen en via z’n zwager prins Sixtus van Bourbon-Parma, een broer van z’n vrouw Zita, die hij uit talloze gesprekken allang en goed kende, contact op te nemen met de Fransen. [Cordfunke, 89].
Op 24 maart 1917 wordt een brief door keizer Karl aan zijn zwager Sixtus geschreven, en de keizer verzoekt hem om contact te zoeken met de Franse president. Hij heeft n.l. meer dan genoeg van de oorlog, die slechts pijn en verdriet heeft gebracht. Hij gaat er dan nog vanuit, dat al zijn volken eensgezind zijn in hun wil om de monarchie te bewaren. "Dankzij edelmoedige medewerking van alle nationaliteiten van mijn rijk heeft de monarchie al drie jaren de zwaarste aanvallen het hoofd kunnen bieden..... haar militaire suksessen, met name op de Balkan, kan niemand loochenen. Zelfs zegt keizer-koning Karl nu dat "er geen wezenlijk onderscheid bestaat in de opvattingen tussen Frankrijk en de monarchie....”. Karl ziet zelfs overeenkomsten van zijn eigen Oostenrijk met Frankrijk: ”mijn volken streden dapper en willen de monarchie houden en ook de Fransen streden dapper en offerden zich op voor hun land”. Zelf staat hij, aldus de brief, met warme sympathie tegenover Frankrijk en steunt de Franse aanspraken op Elzas-Lotharingen. Ook vindt de Oostenrijkse keizer [en Hongaarse koning] dat een onafhankelijk Servië een uitgang naar zee moet hebben. Hij verzoekt Sixtus dus om aan de Heer Poincaré mee te delen, dat hij met alle middelen de gerechtvaardigde Franse aanspraken en dat hij de soevereiniteit van België en Servië wil herstellen.
Alleen: Servië moet alle banden met groepen en genootschappen, die erop uit zijn om de monarchie te vernietigen, verbreken en de agitatie tegen de monarchie moet stoppen.. Hij pleit ook voor voorbereidingen tot officiële vredesbesprekingen. Van beloften der geallieerden aan Italië [ten koste van de monarchie] weet hij blijkbaar niets, en betr. Rusland wacht Oostenrijk [na het begin der burgerlijke Russische revolutie] voorlopig een wettige en stabiele regering af! Sixtus heeft in Wenen over het initiatief van de keizer al eerder, in 1916, geheim overleg gepleegd met de Oostenrijks-Hongaarse minister van buitenlandse zaken Czernin, maar hoewel deze wel op de hoogte is van de inhoud van deze brief zíet hij de brief nooit.. [Brook-Shepherd, 72/73].
Sixtus van Bourbon-Parma is overigens op en top Fransman, en heeft een natuurlijke antipathie tegen een Duitse hegemonie in Europa, die hij ook bij z’n zwager keizer Karl duidelijk meent te kunnen waarnemen. De keizerlijke brief zal door de broers Sixtus en Xavier van Bourbon, die op 25 maart uit Wenen vertrekken, aan de Franse president worden overhandigd, en op 28 maart vraagt keizer Karl overleg aan met keizer Wilhelm II in Homburg op 3 april “om zijn vrouw te introduceren bij de Duitse Kaiserin”. [Brook-Shepherd, 73]. Alleen door het feit dat zij behoren tot het vroegere Franse koningshuis der Bourbons mogen de prinsen Sixtus en Xavier niet in het leger der Franse Republiek dienen.
Hoe moeilijk [eigenlijk: hopeloos, onmogelijk!] het is om in het diepste geheim met de vijand serieus te overleggen om op den duur tot [vredes-] onderhandelingen te komen blijkt al snel uit het feit dat de nieuwe Franse premier Ribot in maart 1917 koel staat ten aanzien van dat vredesoverleg met Sixtus van Bourbon, want hij wil óók de wensen van zijn bondgenoot Italië in het overleg inbrengen: De Italianen eisen immers o.a. Triëst en Trentino [Zuid-Tirol] van Oostenrijk op, en dáárover wil keizer Karl nu juist nooit spreken! Ook de Britse premier Lloyd George spreekt Sixtus op 22 april 1917 en zegt hem dat de Entente alleen onderhandelingen wenst als Oostenrijk ingaat op deze Italiaanse aanspraken, en nu dat niet het geval is weigert Ribot alle verdere overleg over vrede!
Bovendien moet het Karl bekend zijn dat de Duitsers pertinent weigeren overleg te plegen over [Franse aanspraken op] Elzas-Lotharingen, zoals de Oostenrijkers zelf overigens niet bereid zijn om te overleggen over Italiaanse aanspraken. Groot verschil blijft evenwel dat in tegenstelling tot de Duitsers de Oostenrijks-Hongaarse monarchie geen annexaties wenst en nog altijd beweert slechts ‘een verdedigingsoorlog te voeren’. Toch is de Donaumonarchie al maanden min of meer uitgeput, en alle enthousiasme voor de oorlog is allang verdwenen: militaire overwinningen worden [zijn] er immers niet geboekt! De tegenzin neemt alleen maar toe, voedselgebrek en zelfs honger komen in Oostenrijk steeds meer voor en intussen neemt de strijd tussen de diverse nationaliteiten in Oostenrijk alleen maar toe, en deze krijgt belangrijke impulsen uit het buitenland van ballingen die opstandige bewegingen in de monarchie steunen en stimuleren. Niet alleen de Tsjechen maar ook de Serviërs, Kroaten en Slovenen en de Polen lijken wanneer de oorlog eenmaal voorbij zal zijn, slechts met vèrregaande autonomie of onafhankelijkheid genoegen te nemen en krijgen daarbij steeds meer openlijke steun van Fransen en Engelsen! Oostenrijk-Hongarije lijkt nog slechts een initiatief te willen en kunnen nemen wanneer over beëindiging van de uitzichtloze oorlog gaat….
Toch is de situatie in het overwegend agrarische Hongarije in verschillende opzichten duidelijk anders en ’beter’ dan in Oostenrijk: in Hongarije lijdt men niet onder voedselschaarste die Oostenrijk teistert en die aan het einde van de oorlog tot een ware ramp uitgroeit en vervolgens is het parlement in Hongarije, dat in feite alleen de Magyaren en dan nog vooral de hogere en middenklassen van deze bevolkingsgroep vertegenwoordigt, níet naar huis gestuurd. Het feit dat de oorlogstoestand in Budapest wel in het parlement kan worden besproken is niet zonder betekenis!
Een ander belangrijk verschil met Oostenrijk is het feit dat Hongarije geen offensieve oorlogsdoelen heeft, d.w.z. geen wijziging wenst van de bestaande struktuur van de staat [van de Habsburgse monarchie], terwijl b.v. veel Duitsers in Oostenrijk juist wèl een fundamentele wijziging wensen: eventueel opgaan in [annexatie door] het Duitse rijk en vergroting van het Duitse element ten koste van het Slavische belang staat bij hen zelfs voorop. Veel Slavische inwoners van Oostenrijk wensen daarentegen veel meer autonomie of onafhankelijkheid. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 6, naar art. van Robert Kann, blz. 990-994].
Deze verdeeldheid en zwakheid van de bondgenoot zorgt er o.a. voor dat de Duitsers dus hun eigen gang gaan. Op 30 januari [1 februari] 1917 kondigt men in Berlijn de onbeperkte duikbootoorlog af, de betrekkingen met de Verenigde Staten worden verbroken, en keizer-koning Karl, Tisza, Koerber en Czernin zijn gedwongen om Duitsland, d.w.z. Kaiser Wilhelm II en zijn generale staf, te volgen. Oostenrijk-Hongarije speelt eigenlijk geen zelfstandige rol meer en de redenen voor de buitengewoon belangrijke [en naar later blijkt: noodlottige] Duitse stap zijn nog eens duidelijk gemaakt in de woorden van de Duitse rijkskanselier: ”De vernietigingsoogmerken van onze tegenstanders kunnen niet sterker worden uitgedrukt Wij zijn uitgedaagd tot de strijd tot het uiterste. Wij nemen die uitdaging aan!”
De nieuwe keizer [Karl] en koning [Károly IV] is overigens begin 1917 ook al bezig om voorzichtig de machtige Hongaarse premier Tisza weg te werken want hij wenst immers hervormingen óók in Hongarije door te voeren, wil populair worden en dat kan alleen via vrede en via wezenlijke uitbreiding van het kiesrecht. De koning en met name zijn vrouw koningin Zita wensen dus een ander beleid……… De koning ontvangt, buiten Tisza om, dan ook oppositieleiders uit Hongarije en raakt door zijn gesprekken ervan overtuigd dat de starre graaf Tisza en zijn kabinet door geweld en corrupte methoden aan de macht zijn gekomen, dat deze diktatoriale regering door velen wordt veracht, en dat zij vooral oog heeft voor de belangen van de heersende feodale klassen, een kleine elite, en dat de hardnekkige en bekrompen [maar voor zijn aanhangers vooral: standvastige en krachtige] premier Tisza bovendien absoluut geen oog heeft voor wensen tot hervormingen.
De Hongaarse oppositie heeft dus gegronde klachten tegen het bewind van Tisza. Graaf Mihály Károlyi wordt b.v. op 22 maart 1917 door de koning in audiëntie op diens hoofdkwartier in Baden bij Wenen ontvangen. Volgens Károlyi is de koning ”wel hartelijk, maar met z’n karakteristieke aarzeling lijkt hij niet in staat het gesprek te beginnen. Hij spreekt klassiek Hongaars, verouderde woorden, uit de boekjes geleerd, maar beter dan veel Hongaarse graven en zonder accent! Hij is direkt, spontaan, open en eerlijk, staat open voor iedereen. ”Hij maakte dat je vergat dat je in aanwezigheid van een keizer was” en de Hongaarse oppositieleider, die allang bekend staat als ‘links’ of nog erger, verklaart tegenover de vorst zelfs openlijk dat een eerlijke en afzonderlijke vrede noodzakelijk is, en hoort van Karl: “Je hebt gelijk, dat is precies zoals ik dat voel, dat is wat ik altijd heb gezegd”, maar ook: “Zolang Czernin minister van buitenlandse zaken is zal er geen kans bestaan dat de monarchie gedegradeerd wordt tot Duits vazal. Ik ben vastbesloten om in 1917 de oorlog tot een einde te brengen”.
“Je merkt kortom dat je met deze vorst n.b. vrijmoedig van gedachten kunt wisselen”, maar zijn invloed en macht zijn buitengewoon beperkt en dat lijkt de jonge vorst nog lang niet in de gaten te hebben. Hij moet immers -volgens graaf Károlyi- geweten hebben dat de nederlaag zeker was en ook van het memo van Matthias Erzberger in de Duitse Rijksdag waarin openlijk een parlementaire regering èn bekendmaking van de oorlogsdoelen der Centralen wordt geëist. Hoewel de keizer en koning goedwillend is en b.v. wenst dat Károlyi doorgaat met zijn oppositie voor werkelijke demokratische hervormingen in Hongarije, krijg je toch de indruk dat de vorst niet of slecht luistert. [Karolyi, 79/80]. Intussen heeft Károlyi [opnieuw] een ‘kiesrechtblok’ [Választójogi Blokk] gevormd van alle partijen die algemeen kiesrecht willen en hij start een krachtige campagne. Toch willen b.v. de oppositieleiders gr. Andrássy en gr. Apponyi nog altijd niet van algemeen kiesrecht weten: ze willen het alleen uitbreiden tot degenen die Hongaars kunnen lezen, spreken en/of schrijven en tot soldaten die zich hebben onderscheiden. [Karolyi, 76]. Károlyi heeft intussen overigens gemerkt dat zelfs ook graaf Czernin [in dec. 1916 minister van buitenlandse zaken der monarchie geworden] niet meer in de overwinning gelooft en dat hij dus hierin zeker niet meer alleen staat! Toch staat juist Czernin erom bekend dat hij de schijn weet op te houden en voor de Duitsers een betrouwbare partner wenst te blijven, juist in moeilijke tijden.
Verreweg het belangrijkste gevolg van de Duitse bekendmaking van een onbeperkte duikbotenoorlog is, zoals bekend, de oorlogsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika aan het Duitse rijk op 6 april 1917, maar alles lijkt erop dat Duitsland dit risiko moedwillig heeft aanvaard. “Onze militaire toestand veroorlooft ons alle gevolgen, die uit de onbeperkte duikbootoorlog kunnen voortvloeien, te aanvaarden”, verklaarde Bethmann Hollweg immers. De oorlog wordt hiermee pas een echte wereldoorlog en neemt in omvang maar ook in meedogenloosheid nog verder toe. Oostenrijk-Hongarije verbreekt ook de betrekkingen met Amerika.
Dat is eigenlijk geheel in tegenspraak met de wensen van de nieuwe Oostenrijkse keizer Karl, maar deze heeft, zoals eerder vermeld, weinig of niets in te brengen tegenover Duitsland en haar militaire leiding. Keizer Karl wil wel hervormingen, maar hij weet verder niet waarheen die precies moeten leiden en welke weg hij hoertoe moet bewandelen! Hij laat zich wel van alle kanten informeren, maar weifelt ook steeds. Wel vindt hij nú meer dan ooit de vrede ”een absolute noodzaak”, maar het is voor menigeen duidelijk dat alle pogingen van hem [van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie] daartoe zullen stuk lopen op de onwil van de Duitse militaire leiding.
Kort voor de Amerikaanse oorlogsverklaring vertrekt keizer Karl op 3/4 april naar het militaire hoofdkwartier in Homburg in Duitsland [zie hierboven] en brengt o.a. keizer Wilhelm II op de hoogte van het vredesoverleg van prins Sixtus, hoewel dat niet de bedoeling was ‘omdat hij dat al eerder had gezegd’ [volgens keizerin Zita]. Ook vindt politiek overleg plaats met minister Czernin, de Duitse kanselier en de Duitse minister van buitenl. zaken. Hier constateert de Habsburgse keizer overigens zelf ook dat Wilhelm II wel breedsprakig is, maar in feite niets te vertellen heeft; hij is niet de grote man die tegen iedereen en alles zijn wil wil doorzetten. In het militaire hoofdkwartier is hij een nul, en ”staat geheel onder de duim van z’n generaals”, aldus Zita!
Ook vindt zij al lange tijd dat Wilhelm II in een droomwereld leefde; hij geloofde in z’n dromen, en één ervan is de eindoverwinning. Daarom vertrouwde hij helemaal op Hindenburg en Ludendorff. [Cordfunke, 94, Brook-Shepherd, 74]. Beiden, zowel de keizer als de keizerin, zijn na het bezoek bedrukt en somber en ze vinden ook dat met de Duitse legerleiding niet is te praten, en door de Russische revolutie denkt men in Duitsland er nog beter voor te staan! Het oostelijke front is namelijk rustiger, en voorlopig kan Rusland niet ernstig denken aan een nieuw offensief: de rust en het gezag zijn in het revolutionaire Rusland zelf immers nergens te vinden en duidelijk is alleen dat verreweg de meeste Russen méér dan genoeg hebben van de oorlog.
Aan een afzonderlijke vrede van Oostenrijk-Hongarije met de Entente [b.v. met Rusland] valt evenwel niet te denken, en Karl wil dat slechts “in het uiterste geval”: als Duitsland weigert mee te werken aan een vrede heeft Oostenrijk-Hongarije volgens hem het recht en de plicht ertoe. Maar een openlijke breuk met Duitsland kan Karl zich absoluut niet riskeren: zijn troepen zijn aan bijna alle fronten zo vermengd met Duitsers dat het vrijwel onmogelijk is om ze terug te trekken. Men moet er ook rekening mee houden dat de Duitsers heftige tegenstand zullen bieden tegen dergelijke Oostenrijkse plannen. Alleen een aantal Hongaarse eenheden lijkt uitgesproken pro-Duits, maar dat is totaal onvoldoende.
Ook is de Oostenrijkse keizer op de hoogte van Duitse plannen om n.b. eventueel Oostenrijk te bezetten, als dat nodig zou zijn; die plannen zijn al tot in details uitgewerkt, en Karl kan dus slechts een breuk riskeren áls hij van de Entente garanties zou hebben gekregen dat zij op tijd de monarchie ondersteuning zou geven, en….. de Oostenrijks-Hongaarse vorst krijgt zulke garanties nooit! [Cordfunke, 97]. Dergelijke garanties van de Entente lijken immers volkomen dwaas, irreëel, alleen al omdat ”de vijand” vrijwel nergens met troepen aan de grenzen van de monarchie staat, alleen in Noord-Italië waar nu juist geregeld zeer hevige strijd is geleverd... Niemand kan bovendien enig vertrouwen hebben in een steeds meer machteloze satelliet van het Duitse rijk, die vrijwel aan de Duitse eisen is overgeleverd, en de Entente weigert met het Duitse rijk absoluut énig overleg over vrede.….
Alle overleg van prins Sixtus levert dan ook niets op: ondanks enig optimisme van keizer Karl en z’n minister Czernin blijft Italië bij haar eisen, die immers al bij het verdrag van Londen [1915] zijn vastgelegd en óók door de Fransen en Engelsen zijn ondertekend. Zie verder hieronder.
Het jaar 1917 brengt eveneens een verdere uitbreiding van de gevolgen van de oorlog voor de burgerbevolking met zich mee. Het meest duidelijk en schrijnend is dit in Rusland het geval, waar zich vanaf maart de massale onvrede laat gevoelen, en de bevolking niet meer tot rust komt. De kloof tussen de nood van het lijdende volk om in zijn levensonderhoud te voorzien en de eisen van de militaire leiding [en m.n. de tsaar!] aan de uitgeputte soldaten om het vaderland te blijven verdedigen is te groot geworden.
Revolutie is het resultaat, en in Rusland blijft het nog lange tijd buitengewoon onrustig. Miljoenen vluchtelingen, gigantische tekorten, miljoenen dode en gewonde soldaten, een onbekwame leiding van m.n. de autokratische tsaar Nikolaas II, de uitzichtloze strijd en de vele nederlagen, voedseltekorten, inflatie, slechte verzorging, honger, armoede en corruptie vormen de aanleiding voor de burgerlijke revolutie in maart 1917.
‘Na de Russische revolutie van maart 1917 vindt er veel verbroedering plaats aan het Galicische front, en hoewel het streng verboden is, ontmoet en spreekt men elkaar, eet en danst men samen, soldaten omarmen elkaar en worden op de foto gezet! Geen enkele commandant durfde natuurlijk nog bevel te geven om te schieten, maar de pers mocht absoluut niets hierover schrijven. Alle aandacht wordt afgeleid en op binnenlandse zaken gericht. [Károlyi].
In wezen deert het zelfs de Entente slechts weinig dat Rusland in 1917 als bondgenoot is afgevallen. Hier heeft de nieuwe burgerlijke regering na de revolutie in maart 1917 n.l. nog gepoogd om de oorlog met Duitsland voort te zetten maar voor het Russische volk is op deze manier slechts duidelijk dat ook deze nieuwe regering niet de werkelijke reden voor het verzet, het doel van de revolutie heeft aangevoeld.
Hiervan profiteert de enige partij die zich uitspreekt vóór o.a. een snelle vrede, om slechts de nood van het arme volk te lenigen: de uiterst linkse partij der bolsjewiki of communisten. De Duitsers hebben dit goed begrepen, en zij laten in de zomer van 1917 de leider der bolsjewiki, Lenin, die immers bereid is om aan het oostfront vrede met Duitsland te brengen, en daardoor de Duitsers in het westen in de kaart te spelen, vertrekken naar zijn land….
Zij geven hem zelfs veel geld mee, om zijn anti-oorlogspropaganda te steunen: hoe eerder Lenin Rusland voor zich wint, en daarmee de vrede aan het oostfront brengt, deste eerder zal Duitsland immers in staat zijn om alle krachten te verzamelen voor de Endsieg tegen Engelsen, Fransen en Amerikanen in het westen. Dit moet, als het kan, gebeuren vóórdat op grote schaal Amerikaanse soldaten in Frankrijk worden ingezet...
Wat de Duitse militaire leiding op het slagveld tegen de Engelsen en Fransen niet lukt, zal via de steun aan revolutionaire propaganda in Rusland lukken. Na de wapenstilstand van 15 december 1917 beginnen tussen Russen en Duitsers onderhandelingen over een vredesverdrag. Duidelijk is echter, dat de Duitsers niet bereid zijn om de door hen bezette gebieden, zoals de Baltische landen en Polen te ontruimen!……
Indirekt heeft de Russische revolutie ook voor allerlei min of meer onvoorziene ontwikkelingen in Oostenrijk-Hongarije en in Duitsland gezorgd. De burgerlijke revolutie in maart 1917 in Rusland betekent een sterke stimulans voor vrede en hervormingen. De anti-oorlogspropaganda van de bolsjewiki keert zich weldra echter ook tegen de Centrale mogendheden zelf: In Rusland verblijven immers twee miljoen krijgsgevangenen uit Oostenrijk-Hongarije en hiervan zijn naar schatting 5 à 600.000 Magyaren, 4 à 500.000 Duits-Oostenrijkers, 300.000 Tsjechen en Slowaken, 200.000 Zuid-Slaven, 100.000 Roemenen en verder Polen, enz. Vooral op hen maakt deze revolutie van het volk een grote indruk: het grootste rijk op aarde stort ineen door het oproer van hongerige massa's en wordt tot een chaotische puinhoop. Maar de Centralen menen aanvankelijk zelfs belang te hebben bij het ineenstorten van het tsarenrijk en de pers in Oostenrijk-Hongarije wordt dus aangemoedigd om een beschrijving te geven van het ineenstorten van een vijandig rijk, het ontbinden van het leger, het verdwijnen van het centrale gezag hier, het recht van iedere natie om z'n eigen weg te gaan, enz.
Weldra merkt men echter óók het enthousiasme van o.a. de eigen Slavische onderdanen. Foto's van verbroedering aan het front tussen Tsjechen en Russen, maar óók van b.v. Hongaren en Russen, verschijnen vanaf april 1917 en in Rusland worden vanaf 1917 zelfs tienduizenden vijwilligers geworven uit de grote massa krijgsgevangenen om te helpen bij de bevrijding van hun natie aan de zijde der Entente! Vooral de vorming van het "Tsjechische Legioen" wordt hierbij zeer bekend. Het Legioen zal zelfs, als Masaryk en Benes hun zin krijgen, moeten dienen als "geallieerde strijdmacht" van de Tsjechoslowaken. Masaryk wil zich echter met de binnenlandse ontwikkelingen in Rusland niet bemoeien, en zal slechts ervoor zorgen, dat zijn strijdmacht zo mogelijk ongeschonden uit Rusland kan ontsnappen naar het vaderland....
Intussen is ‘de vijand’ [president Wilson] gekomen met demokratisering als voorwaarde tot vrede en de volken van de monarchie [vooral in Hongarije] leggen dat uit als: algemeen kiesrecht betekent: vrede! De akties voor algemeen kiesrecht worden dus verhevigd. Intussen beloofde zelfs Kaiser Wilhelm II in zijn “Paasmanifest” de afschaffing van het ouderwetse en beruchte ”Drieklassenkiesrecht” in Pruisen en dus wil keizer Karl dat Tisza ook in Hongarije een kiesrechthervorming [t.b.v. algemene en geheime verkiezingen] doorvoert, in overeenstemming met de belofte in de eerste troonrede van de koning. Voor iedereen in Hongarije is echter duidelijk dat algemeen kiesrecht nooit met of door Tisza kan of zal worden bereikt want juist deze premier saboteert dergelijke plannen voor progressieve hervormingen! De stugge en oer-conservatieve Hongaarse premier past dus niet in de politiek van de Oostenrijkse keizer Karl [= de Hongaarse koning Károly IV]. Weliswaar leek de kroning op 30 december 1916 een hoogtepunt voor Tisza te zijn maar ze leidde zijn val in…
Voor iedereen is nu duidelijk dat de keizer-koning en de Hongaarse premier het totaal oneens zijn en in een perscommuniqué haalt de vorst de premier zelfs onderuit, hoewel alle partijen hierover verontwaardigd zijn. In april ontvangt de koning zelfs de oppositieleiders, zonder Tisza als premier zelf op de hoogte te stellen. Deze is wel boos, maar Karl bagatelliseert de zaak door middel van een brief [Batthyány, 103/104].
Op 25 april 1917 is aan het “Kiesrechtblok” [Választójogi Blokk] opnieuw leven ingeblazen, op initiatief van de linkse oppositieleider graaf Károlyi, en het Blok heeft ook de steun van radikalen, sociaal-demokraten, vakbonden en andere progressieve groepen, en op 28 april geeft koning Károly IV te kennen dat “het kiesrecht in Hongarije moet worden uitegebreid”, terwijl Tisza hiervan juist een fel tegenstander is.
De premier is er immers al vele jaren diep van overtuigd dat met de wezenlijke uitbreiding van het kiesrecht in Hongarije de deur wordt opengezet naar het verval der “Magyaarse nationale staat” [a magyar nemzeti állam]: deze staat zal dan haar nationale, exclusief-Magyaarse, karakter verliezen en daarmee volgens hem ophouden te bestaan. Een dergelijke ingrijpende hervorming past, volgens Tisza, ook niet in oorlogstijd, en deze premier gaat tot het laatste toe met zijn halsstarrige politiek, en hij heeft zich b.v. van massademonstraties of van ‘de geest van de tijd’ nooit iets aangetrokken. Op 1 mei 1917 demonstreren honderdduizenden, vooral leden van de vakbonden, in Budapest voor vrede en kiesrecht, maar het maakt geen enkele indruk op de starre graaf Tisza. Hij gebruikt de mannen m.a.w. wèl in de oorlog om het vaderland te dienen en voor het vaderland ontberingen te lijden en te sterven, dus als kanonnenvlees, maar hij wenst óverduidelijk geen enkele zeggenschap van diezelfde massa als kiezers! Zó ervaart men deze huichelachtige politiek nu langzamerhand. Tisza is, naar men zegt, op weg de meest gehate man van Hongarije te worden……..
Bij een bezoek van de koning aan Gyöngyös na een grote brand deelt de koning tenslotte mee dat hij geen vertrouwen meer heeft in Tisza [Batthyány, 104], en deze wordt op 23 mei 1917 ontslagen, en wel “op de meest ongewone manier, in de trein tussen Budapest en Wenen” [Karolyi, 81] en de direkte aanleiding is de kiesrechtkwestie. Graaf István Tisza, de “man van ijzer”, was misschien wel de meest formidabele politieke figuur in de hele monarchie, maar hij had opvattingen die in de XXe eeuw allang niet meer pasten. Veeleer kan men zeggen dat hij middeleeuwse opvattingen over de standen en dus over de rol van de adel en de aristokratie koesterde. Bovendien was hij gelijkhebberig, zeer vasthoudend en aristokratisch en geen enkele andere politicus kon tegen hem op. [Brook-Shepherd, 112]. Toch stond Tisza in zeer hoog aanzien omdat hij de positie van z’n land wist te versterken, en hij gold als de machtigste staatsman der monarchie. Bij de oude keizer genoot hij alle vertrouwen en had een zeer sterke positie in het Hongaarse parlement [door z’n bijzonderr corrupte methoden!]. Ook bij bondgenoot Duitsland stond Tisza in hoog aanzien, en werd zeer betrouwbaar geacht. Hij was vanaf het begin tot mei 1917 als eerste verantwoordelijk voor de oorlogspolitiek der Donaumonarchie… [Batthyány, 102/103].
De val van Tisza, ‘de sterke man van Hongarije’, leidt vervolgens tot allerlei plannen voor hervormingen en uitbreiding van het kiesrecht, maar van algemeen kiesrecht is in dit land nog nergens sprake! Tisza laat ook een zekere leegte achter maar houdt wel degelijk grote invloed. Hij blijft er bovendien van overtuigd dat zijn opvattingen over het handhaven van de ‘Magyaarse nationale staat’ absoluut juist zijn….
En ‘de manier waarop Karl denkt na de val van Tisza de Hongaarse crisis op te lossen, is karakteristiek voor zijn onstandvastige en impulsieve natuur. Hij was het altijd eens met degene met wie hij praatte. Bij een gelegenheid hadden drie Hongaarse politici een audiëntie bij de koning en elk van hen was ervan overtuigd dat de koning hèm tot premier had benoemd. Hij had ook de vervelende gewoonte om aan iemand te vertellen wat hij vond van degene die zojuist zijn kamer had verlaten… En omdat Hongaren een praatgraag soort mensen zijn, waren de indiskreties talloos. Tegen mij [aldus de linkse oppositieleider graaf Károlyi] had de koning over zijn eigen minister van buitenlandse zaken Burián gezegd: ”Hij is erg stom” en over graaf Hadik zei hij, toen hij op het punt stond hem tot premier te benoemen: ”Hij vertelt teveel leugens, maar als er niemand anders als alternatief is, zal ik hem zéker aanwijzen”, en over Károlyi´s schoonvader, de bekende politicus graaf Gyula Andrássy jr., zei hij: ”Vertrouw hem niet, hij onzeker betr. het kiesrecht!” [Károlyi, 82].
De vorst is overigens onzeker over de keuze van een opvolger van de Hongaarse premier; de jonge graaf Móric Esterházy vindt hij onervaren en de oude vml. premier Wekerle is teveel een aanhanger van “Mitteleuropa”, is pro-Duits en denkt inz. het kiesrecht net zoals Tisza. [Batthyány, 100/101]. Voorlopig blijft Tisza in mei dus nog premier om de lopende zaken af te handelen tot zijn opvolger gereed is met de vorming van een kabinet.
Ook op 6 juni vindt in Budapest opnieuw een demonstratie plaats van 250.000 mensen waarbij kiesrecht, hervormingen en vrede worden geëist. De vakbonden in Hongarije hebben in 1917 ook veel meer leden gekregen: tegen het einde van dat jaar zijn er 200.000 georganiseerde arbeiders in het land. Zelfs ambtenaren, machinisten en bestuurders, met witte boorden [!] organiseren zich nu. Ook totaal ongeschoolde vrouwen en mannen worden lid van een vakbond, en laten zich vaak kennen als voorstanders van harde, onmiddellijke en revolutionaire looneisen en andere akties.
De economische positie van tallozen is n.l. sterk achteruit gegaan, want de lonen blijven steeds ver achter bij de prijzen. De sociaal-demokratische partij blijft, zoals gewwoonlijk in dit land, hierbij achter: ze telt slechts 50.000 leden en haar zwakke en middelmatige leiding is ook niet te vergelijken met die in Duitsland of Oostenrijk. Vooral onder de Joodse arbeiders in Budapest telt ze haar aanhangers.
Op 15 juni treedt tenslotte [nadat er eerder vergeefse pogingen zijn gedaan] het nieuwe kabinet toch aan onder leiding van de serieuze maar toch vrij zwakke gr. Móric Esterházy [1881, Pusztamajk, Komárom, - 1960, Wenen]. Deze jonge en intelligente aristokraat heeft geen ervaring en geldt als ‘liberaal’. Hij zal als interim-premier de kiesrechtkwestie moeten oplossen en in zijn kabinet zit slechts één aanhanger van de meerderheidspartij van Tisza, de min.v.oorlog, Sándor Szurmay. De nieuwe, goedwillende premier ziet overigens ook wel de noden van de massa en erkent hun sociale en politieke eisen maar heeft weinig ervaring op politiek en bestuurlijk gebied…. Toch lijkt het erop dat de belangrijkste eisen van de oppositie [vrede, algemeen kiesrecht, sociale hervormingen] nu door een regering worden overgenomen!
Twee leden van de linkervleugel zijn ook minister, graaf Tivadar [Theodor] Batthyány [1859-1931], een aanhanger van Károlyi, en diens vice-voorz. en pro-Entente, die als min. a latere [de betrekkingen met de kroon] wordt benoemd en Vilmos Vázsony [1868-1926] als min.v.justitie. Deze is leider van de kleine Nationaal-Demokratische partij en is een bekende [Joodse] progressieve intellektueel uit Budapest. Károlyi zelf is ook gevraagd om minister te worden, maar hij weigert omdat hij verontwaardigd is vanwege de verminking van de kieswet-voorstellen die opnieuw géén algemeen kiesrecht zullen inhouden! [Károlyi, 82]. Hij stelt dan Batthyány voor, die op 8 juni voor het eerst op audiëntie bij de koning is en hem onverbloemd de bittere werkelijkheid vertelt, n.l. de oorlog al verloren is. “Elke dag maakt onze kansen slechter, per dag wordt de andere partij [de Entente, nu met de USA] sterker, en als ’t zo doorgaat is de Donaumonarchie reddeloos verloren”, aldus Batthyány. ”De vrede is volgens hem dán al slechts te verkrijgen door zware offers, men zal de naties uiteendrijven, de heerser z’n troon afnemen en in exiel drijven”.
Deze nieuwe minister, die nooit heeft geloofd in samenwerking van het Huis Habsburg met het Huis Hohenzollern, en die zelf van jongsaf aan als achterneef van de eerste premier van Hongarije, gr. Lajos Batthyány, heeft gehoord over diens bittere lot in 1849 toen hij in Pest onschuldig is geëxecuteerd op bevel van keizer Franz Joseph, de voorganger van de huidige koning en keizer Karl…, is er nu wel zeker van dat het nooit zal lukken om de Duitse keizer en de Duitse militaire leiding te overtuigen van de noodzaak van een snelle vrede.
Het zeer gevaarlijke 'oostelijke front' voor de Donaumonarchie1914-18
Volgens Batthyány is er nog één mogelijkheid om snel de vrede te bereiken, maar dan moet de monarchie [Oostenrijk!] afstand doen van o.a. Galicië, Dalmatië en Bosnië en van de Italiaanse gebieden en bovendien moeten er nieuwe kabinetten in Wenen en Budapest komen die openlijk vrede wensen en zich daaraan houden. Maar ja……
De koning zit bij deze audiëntie hulpeloos en met tranen in de ogen tegenover z’n gast en Batthyány heeft zelfs medelijden met de goedwillende jonge man, wie een bitter en tragisch, een verschrikkelijk lot bedreigt… [Batthyány, 96-101]. Premier Esterházy toont zijn goede wil ook wel, zelfs door een bezoek aan krantenredakties, incl. die van de sociaal-demokratische Népszava en voor een Hongaarse graaf en premier is dat een buitengewoon moedige stap! Ook is al overleg gepleegd met sociaal-demokr. leiders zoals Sándor Garbai en Zsigmond Kunfi. [idem,106].
Achter de schermen weet Tisza echter zijn invloed te behouden! Hij geldt nu [voor rechts!] als “the grand old man” van de Hongaarse politiek, en allerlei politici laten intussen merken dat ze het nieuwe kabinet maar zwak en onzeker vinden, niet weten waar ze aan toe zijn, enz. en achter de rug van de jonge premier om worden intriges gesmeed om hem, of althans eventuele verregaande plannen van hem, te saboteren. In het parlement beschikt de conservatieve partij van Tisza immers ook nog altijd over een absolute meerderheid!
De later zo bekend graaf István Bethlen [1874-1947] is b.v. één van degenen die ongerust zijn over het nieuwe kabinet. Hij zegt b.v. in juli 1917 dat “aan de strijd voor kiesrecht aan de poorten van Zevenburgen een halt moet worden toegeroepen”, en dat het kunnen lezen en schrijven [of althans voldoende onderwijs] in de Hongaarse taal een voorwaarde voor het krijgen van het kiesrecht moet zijn... “De kwestie van demokratisering is er één van leven of dood voor Zevenburgen”, aldus de [ook conservatieve] graaf Bethlen. Al spreekt hij het nooit uit, hij weet natuurlijk ook wel dat dit gebied, waar zijn familie vandaan komt, in 1868 weer bij Hongarije is gekomen louter en alleen omdat de Magyaarse minderheid [30 %] haar wil kon opleggen. De Roemeense meerderheid was er zoals bekend tègen, en heeft dat in de afgelopen decennia ook nog geregeld laten blijken…. !
Tisza zelf blijft ook buitengewoon heftig fulmineren tegen z’n opvolger. “De radikale sekte van de afbraakprincipes eist serieus algemeen kiesrecht, … ze hebben ook onze koning al doen geloven, dat…… de Nationale Partij van de Arbeid [zijn eigen partij] moet nu als oppositiepartij aan dit gevaar het hoofd bieden…..we weten wel dat de meerderheid, en vooral degenen die serieus, intelligent en patriottisch zijn, tegen algemeen kiesrecht is. We weten, dat wij niet alleen de vitale belangen van de bedreigde natie vertegenwoordigen, maar tezelfder tijd de werkelijke wil van de publiek opinie”, aldus smaalt Tisza… Uit alles blijkt dus dat Tisza niets heeft geleerd en niet zal wijken, al gaat hij de ondergang tegemoet. Tot de dood zal hij absoluut van zijn gelijk, van zijn rotsvaste principes overtuigd blijven, en dit alles vindt n.b. plaats in een tijd waarin zelfs in o.a. Oostenrijk en Duitsland en verscheidene andere Europese landen de strijd voor algemeen kiesrecht al [-lang] is gestreden.
Toch staat zelfs de tijd in het feodale en nog zo agrarische Hongarije niet stil. De onrust op sociaal-economisch gebied neemt snel in omvang toe, massale demonstraties wijzen op ontevredenheid en er zijn steeds meer tekenen van oorlogsmoeheid en defaitisme, vooral door de voedseltekorten en de distributie. Op 27 juni vindt er weer een grtoe demonstratie plaats van sociaaal-demokraten en anderen voor vrede en kiesrecht, en de linkse oppositieleider graaf Károlyi wordt steeds meer gezien als een pacifist, een man die primair vrede wil en drastische hervormingen en veranderingen wil invoeren. Károlyi zelf realiseert zich echter steeds meer dat de monarchie hiervoor niet kan rekenen op de belangrijke min.v.buitenl.z. Czernin, die immers uiteindelijk toch vertrouwt op het bondgenootschap met Duitsland en daarmee niet wil breken!
Door de mobilisatie van honderdduizenden mannen is het normale produktieproces in deze oorlog steeds meer in een crisis geraakt. In Hongarije worden gedurende vier jaren 3,5 miljoen mannen voor het leger opgeroepen, maar de niet-oorlogsindustrie kwijnt steeds meer. De mijnbouw, de bosbouw, de levensmiddelen-, papier- en suikerindustrie, de woningbouw, de textiel, en de grafische industrie, maken een catastrofale crisis mee. Zelfs de produktie van kolen en ijzer loopt terug. Steeds meer bedrijven produceren alleen nog voor het leger. Het militaire apparaat moet n.l. ten koste van zeer veel in stand worden gehouden, maar de bevoorrading van het leger verloopt steeds moeilijker, de verzorging van de soldaten wordt steeds slechter en de prijzen stijgen, vooral door de enorme uitgaven voor het leger.
Wanneer men de prijzen van 1914 op 100 stelt, bedragen ze in 1916 bijna 320, en in oktober 1918 ruim 570. Van de zomer van 1914 tot de zomer van 1916 brengt de Oostenrijks-Hongaarse Bank driemaal zoveel geld in omloop, en tot het einde van de oorlog in oktober 1918 is zelfs tienmaal zoveel geld in omloop gebracht. Ongeveer 43 % van het nationale vermogen gaat tenslotte op aan de kosten voor het leger, en ¾ van het volks-inkomen wordt in de oorlogsjaren aan de oorlog en wat daarbij hoort besteed. Het enorme gebrek aan werkkrachten is hiervan de oorzaak, ondanks de inzet van zeer vele vrouwen en krijgsgevangenen. Ook van de totale graanoogst van Hongarije gaat in deze jaren het overgrote deel naar het leger en naar Oostenrijk! Één zesde deel van het Hongaarse graan blijft voor de eigen burgers beschikbaar. In de steden is sprake van steeds groter gebrek en van honger bij de armen en de arbeiders, maar op het platteland is nog voedsel genoeg beschikbaar. De levensstandaard daalt ook enorm. Ze bedraagt in dec. 1916 nog iets meer dan de helft van 1913/14. In 1917 stijgt de nood het hoogst.
Men schat dat er in totaal in 1914 tot 1917 in Rusland ongeveer een miljoen Hongaarse soldaten krijgsgevangen zijn gemaakt en van hen zouden 600.000 Magyaren zijn. Dit komt neer op 1/10 deel van de volwassen Hongaarse mannen, ofwel: 30 % van de mannen van 18 tot 40 jaar! Alleen al in 1917 nemen overigens ruim 80.000 Hongaarse soldaten zèlf al een initiatief en deserteren uit het K.u.K.-leger…
Ook in Duitsland en in Oostenrijk neemt de nood van de burgerbevolking toe, vooral door de economische blokkade. Oostenrijk, en met name Wenen, staat op de rand van de hongersnood. Groenten, melk, eieren, vet, zijn niet meer te krijgen, vlees en aardappelen nauwelijks meer. Armoede en gebrek, stakingen, oproeren, broodrantsoenen, een distributiesysteem, eisen tot politieke en sociale hervormingen, revolutionaire en pacifistische propaganda nemen steeds toe. Het broodrantsoen in Wenen bedraagt in 1917 iets meer dan 2/3 van dat in Budapest.
In Oostenrijk is sprake van steeds minder interne samenhang en sommige groepen [volken] wensen al heel concrete en verregaande politieke hervormingen. Met name Slavische volken zoals de Polen en Tsjechen, maar ook Serviërs, Kroaten en Slovenen wensen steeds luider volledige autonomie, en tenslotte de onafhankelijkheid van hun gebied.
Keizer en koning Karl wil echter de Slavische volken van de monarchie aan zich en aan de Habsburgse dynastie binden, en is bereid tot concessies aan hen, maar daarom voelen zich juist de Duits-Oostenrijkers weer verraden. De Tsjechen, de Polen en Zuid-Slaven weten zich bovendien gesteund door de Engelsen en Fransen, die er niet over denken om te overleggen over vrede, maar slechts de overwinning in hun vaandel hebben geschreven. Door de Russische revolutie voelen ook de Polen zich meer vrij dan ooit sinds ruim een eeuw, en kunnen steeds meer hopen op de kans, dat er een verenigd en vrij Polen zal komen.
Aan het Italiaanse front is wel van een klein sukses voor de Centralen sprake, maar hier blijkt later opnieuw dat slechts de Duitsers in staat zijn tot optreden: Von Mackensen moet in oktober 1917 de Italianen verdrijven tot aan de Piave, maar daar houden de Italianen samen met Engelse en Franse troepen stand. Bovendien krijgt Italië een nieuwe premier die absoluut wil volhouden tot het bittere einde: Orlando. Er zal ook in Italië geen vrede met de gehate Centralen komen tot ze zich hebben overgegeven. De Entente, waarmee Amerika zich nu ook heeft verbonden, voelt zich sterker dan ooit, en men weigert om tot enig overleg te komen met de Centralen. In november 1917 wordt Clemenceau premier van Frankrijk, en hij wenst o.a. "de oorlog, en niets dan de oorlog"! Niet alleen Duitsers maar ook de défaitisten in eigen land worden van nu aan feller dan ooit bestreden.
Toch geldt de verdere opmars van de Centralen in Noordoost-Italië als een sukses; het K.u.K-leger is nog steeds in takt en in oktober 1917 is alle gebied heroverd en ook een deel van Italië. In november 1917 hebben de Duitsers, Oostenrijkers en Hongaren 294.000 Italianen krijgsgevangen gemaakt, 10.000 zijn gedood en 30.000 gewond. Het ’zuidelijke front’ is hierdoor aanzienllijk ingekort en betrekkelijk veilig. [Brook-Shepherd, 117/118].
Hetzelfde kan men zeggen van het ‘oostelijke front’ in Rusland, waar de wapens na de chaotische revolutie van maart 1917 praktisch zwijgen, en waar de zwakke voorlopige regering al zeer snel een algemene amnestie afkondigt en alle burgerlijke vrijheden voor burgers en soldaten herstelt. Een [linkse] sovjet [raad] van arbeiders en soldaten in de hoofdstad Petrograd krijgt evenwel ook al snel gezag en het blijkt dat de ’regering’ in de praktijk niets kan ondernemen zonder toestemming van de sovjet. Het is ”de periode van de dubbele macht” in Rusland [14-18 de Eerste Wereldoorlog, Roobol, 889/891]. Bemiddelingspogingen van een Internationaal Vredescongres van sociaal-demokraten in Stockholm in mei 1917 worden afgeslagen, evenals vredespogingen van de paus op 1 augustus 1917. De regeringen van de Entente weigeren zelfs hun onderdanen passen te verstrekken om naar Stockholm te gaan, en op de uitnodiging van de paus gaat men niet in. In Stockholm blijkt ook, dat de Oostenrijkse en Hongaarse sociaal-demokraten, zoals Ernő Garami, Zsigmond Kunfi en Viktor Adler, er nog steeds vanuit gaan dat hun staat, de monarchie, als een eenheid blijft bestaan.
"Het nationaliteitsprobleem kan alleen binnen de huidige staatseenheid van Hongarije op de juiste wijze worden opgelost, en die oplossing hangt logisch en organisch samen met de demokratisering van het Hongaarse politieke leven. De sociaal-demokratische partij van Hongarije is wèl voor volledig gelijke rechten op politiek en economisch gebied en autonomie voor alle nationaliteiten binnen Hongarije", aldus Kunfi in Stockholm in 1917. Toch wijzen berichten uit Berlijn en vooral uit Wenen op een toenemende oorlogsmoeheid van hoog tot laag. Onderling zijn de Duitsers en Oostenrijkers -d.w.z. hun militaire leiders!- het lang niet eens, en in Wenen aarzelt men voortdurend om stappen te nemen. Maar ook in Duitsland is de binnenlandse vrede nu ver te zoeken: in de zomer van 1917 neemt een meerderheid in de Duitse Rijksdag een resolutie aan waarin duidelijk een vrede zonder annexaties en door overleg, en een parlementaire regering worden verlangd. Er is dan zelfs sprake van een politieke crisis en van sterk toegenomen spanningen tussen de militaire en de politieke leiding. Een voorbeeld is het gedrag tegenover de Polen. Met "Polen" weet men geen raad: ondanks de militaire overwinningen van de Centralen weet niemand in Duitsland of Oostenrijk een verstandige oplossing te bedenken, die vooral óók de bewoners, de Polen zelf, tevreden kan stellen! In de zomer van 1917 [juli] wordt ook de Duitse Reichskanzler Von Bettmann-Hollweg ontslagen, maar zijn opvolger Michaelis blijkt een vertegenwoordiger van de militaire partij [het opperbevel, het OKH] en er treedt dus geen verandering op. Integendeel. In het najaar van 1917 lijken de kansen voor de Centralen juist weer iets beter en Kaiser Wilhelm II houdt in Wenen een toespraak die een einde maakt aan alle hoop op vrede……
Maar vooral berichten uit Wenen stemmen de Geallieerden hoopvol. Uit alles blijkt de Oostenrijk inderdaad op haar laatste benen loopt, en dat zelfs de opperbevelhebber, de onzekere keizer Karl het niet meer ziet zitten. Een geheim bericht van Czernin aan keizer Wilhelm II in april 1917 valt zelfs de ministers van de Entente in handen, en hierin staat nog eens duidelijk te lezen dat Oostenrijk-Hongarije aan het einde van haar krachten is, en dat Duitsland na de zomer niet meer op de monarchie kan rekenen. ”Zodra het is gelukt om het offensief dat nog voor de deur staat, af te slaan, moeten de Centralen met een vredesaanbod komen, en desnoods zware offers brengen, vóórdat de militaire situatie door toedoen van de Amerikanen nog ongunstiger is geworden”, aldus keizer Karl!
Dit alles wordt in Parijs en Londen uiteraard als teken van hopeloze zwakte van de Habsburgse monarchie gezien, hoewel het publiek in de monarchie en elders [in Duitsland] uiteraard van niets weet en allerlei defaitistische geluiden en gedrag steeds in de kiem worden gesmoord.
De jonge en sympathieke nieuwe keizer is immers wel goedhartig en bescheiden, ijverig en spontaan, maar een sterke persoonlijkheid is hij niet en hij kan moeilijk tot een besluit komen. Hij is het -zegt men- “steeds met de laatste spreker eens”. Van nature is hij meer geneigd tot volgen dan tot leiden, maar hij komt uiteraard niet als een blanco vel papier in de eeuwenoude en vermolmde Habsburgse monarchie op de troon: in tegendeel, onder de moeilijkst denkbare omstandigheden [een oorlog die zeer diep ingrijpt in het bestaan van zijn 50 miljoen onderdanen èn een bondgenootschap waarvan hij zich -hoe graag hij dat misschien zou willen- niet kan losmaken] komt hij aan het bewind in een uiterst labiel samenraapsel van kroonlanden met vele verschillende volken en hun wensen en uiteenlopende belangen. Aan zijn belofte bij z’n troonsbestijging in nov. 1916 om z’n onderdanen een spoedige vrede te geven kan hij niet eens voldoen, en van een vrede door onderhandelingen is sinds de onbeperkte duikbootoorlog in april 1917 geen sprake meer….. Wel wil hij nu grondige hervormingen doorvoeren en dat lijkt mede een gevolg van de burgerlijke Russische revolutie.
De Reichsrat, het Oostenrijkse parlement moet daarom weer bijeenkomen, en de particuliere sekretaris van de keizer, zijn belangrijkste adviseur en vriend, de idealist en rusteloze plannenmaker Arthur von Polzer-Hoditz stelt voor dat de vorst dan in één klap nationale autonomie voor alle volken van Oostenrijk bekend maakt. Karl is hier ook wel voor, maar wil het plan eerst voorleggen aan de premier, de conservatieve Boheems-Duitse feodale landheer Clam-Martinic, en hij wil ook duidelijk maken dat het géén enkele betrekking op Hongarije heeft! Deze Oostenrijkse premier is echter tegen de keizerlijke plannen en heeft ook de steun van Czernin. Op 14 april, als Karl in Budapest is, blijkt dat ook Hongarije absoluut tegen de plannen is; de afkondiging van het manifest gaat dus niet door! [Brook-Shepherd, 105/106]. Er verandert voorlopig dus niets en de grote onvrede in de monarchie duurt voort. Werkstakingen komen steeds meer voor en de roep om hervormingen wordt steeds luider. Ook lijkt de keizer steeds minder invloed te hebben op de gebeurtenissen: twee voorbeelden hiervan maken dat al overduidelijk: De tot dusver altijd trouwe en loyale Poolse leden van het Oostenrijkse parlement nemen op 28 mei 1917 in Krakau [Kraków] een resolutie aan waarin ze, wanneer de oorlog eenmaal voorbij is, één onafhankelijke Poolse staat eisen.
Ook de ruim 80 Tsjechische afgevaardigden hebben zich in een [parlementaire] unie verenigd, maar ze kunnen zich [na bijna 400 jaar!] een leven buiten de Habsburgse monarchie toch niet voorstellen. Ze maken echter van de gelegenheid gebruik omdat ze vooral in de [vaak zéér conservatieve] Duits-Boheemse adellijke landheren [zoals de premier, Clam Martinic!] een gevaar voor de toekomst zien! Midden mei verschijnt een Manifest van 222 Tsjechische intellektuelen, schrijvers enz. dat is gericht aan de Tsjechische politici, en deze politici, de leden van de Reichsrat in Wenen, delen nu mee achter het Manifest te staan. De rechten van de Tsjechische natie in Bohemen, Moravie en Silezië worden benadrukt, en voor het eerst wordt de Tsjechisch-Slowaakse [of: Tsjechoslowaakse] natie vermeld! Een demokratisch Europa van vrije, autonome staten wordt in de toekomst gewenst. De Tsjechen geven een Verklaring af, waarin zij zeggen het dualistische systeem [d.w.z. de Ausgleich van 1867: de basis van de monarchie!] schadelijk te vinden voor het geheel van de monarchie. Er zijn n.l. heersende en onderworpen nationaliteiten! Ze wensen daarentegen “de omvorming van de Habsburgse monarchie in een bondsstaat die uit autonome, vrije en gelijke nationale staten bestaat, zonder privileges voor nationaliteiten”!
Ze gaan hierbij uit van het natuurrecht der volken en hun recht op zelfbeschikking en op een vrije ontwikkeling, zodat “alle takken van de Tsjechische natie tot een eenheid gemaakt kunnen worden”. Het Manifest van mei 1917 eindigt tenslottte met “We moeten de Slowaakse tak niet vergeten, die een nauwe historische eenheid met de Tsjechische landen vormt”. [Brook-Shepherd, 108-109]. Dit laatste is natuurlijk zeer merkwaardig omdat de Slowaken nu eenmaal al 1000 jaar in Hongarije wonen, maar men baseert zich op moderne opvattingen betr. het recht der naties en daarnaast op de historische nabuurschap en de [taal-] verwantschap van beide volken. Voor het koninkrijk Hongarije betekent het Tsjechische Manifest van mei 1917 uiteraard een bom onder hun aloude opvattingen omtrent het ‘historische staatsrecht’. De Hongaarse regering verklaart zich dan ook absoluut tegen de Verklaring, en de Duitsers, o.a. in Bohemen, doen dat ook. De Duitsers blijven loyaal tegenover de eenheid der monarchie…….
Wel komt op 30 mei 1917 de Reichsrat bijeen en dit parlement kan in elk geval dienen als podium voor de grieven. De keizer heeft zijn goede wil laten zien, maar zijn toespraak bij de opening [de troonrede] betekent voor iedereen een teleurstelling: de keizer spreekt n.l. wel over waarborgen voor de eenheid van het rijk, maar rept met geen woord over hervormingen, autonomie of een federatief verband. “Noodzakelijke beslissingen moeten na de vrede door de kroon worden genomen en de eed van de keizer op de constitutie wordt voorlopig nog uitgesteld”, aldus Karl…. Ook hoopt de vorst dat het parlement met de kroon zal samenwerken om de orde en de eenheid van de staat te handhaven en om de vrijheid van nationale en culturele ontwikkeling van de naties met gelijke rechten te handhaven. Hier en daar zegt men dan dat blijkbaar graaf Tisza zijn zin heeft gekregen: de keizer houdt immers vast aan de bestaande struktuur der monarchie, precies zoals de voormalige Hongaarse premier dat wenst….
Toch vormen na deze teleurstelling de Slavische afgevaardigden in de Reichsrat uit protest één blok, en spreken zich uit voor de omvorming van Oostenrijk tot een statenbond! Prompt spreken de [vooral Duitse] Christelijk sociale partij en de Deutschnationale zich uit tègen de zelfstandigheid van Bohemen en tegen het streven naar zelfstandigheid van de Zuid-Slavische gebieden! De politieke wensen der verschillende nationaliteiten blijken dus [binnen de monarchie] ónmogelijk nog te verzoenen. Integendeel: de Duitsers in Bohemen eisen, als antwoord op de Tsjechische eisen, zelfs de verdeling, een splitsing van Bohemen, en de stichting van een provincie Deutschböhmen als Oostenrijks kroonland, terwijl n.b. 130 Tsjechische afgevaardigden al openlijk hebben gepleit voor één staat “Tsjechoslowakije” met de hun verwante Slowaken in Opper-Hongarije…. De Tsjechen wijzen ook alle verantwoordelijkheid voor de oorlog af en begroeten o.a. de burgerlijke Russische revolutie!
Buiten de monarchie om weten de [gevluchte] Tsjechische politieke leiders in het buitenland, zoals Masaryk en Benes, ook al heel goed wat ze willen, n.l. een onafhankelijke en demokratische staat en ze weten zich gesteund door de Entente! Iemand zoals Bohuslav Smeral, leider van de revolutionaire linkervleugel der Tsjechische sociaal-demokraten wil evenwel -naar sovjet-Russisch voorbeeld- de Internationale bóven de nationale onafhankelijkheid stellen, maar hij wordt vervolgens door andere Tsjechische leiders eruit gegooid. Iemand echter zoals dr. Stefan Osusky, een emigrant en Slowaaks advokaat in Chicago, wordt in 1916 verzocht naar Europa te komen om als afgevaardigde van een zgn. ”Slowaakse Liga” vanaf 1917 de verbindingen te onderhouden tussen de Tsjechische Maffia in Praag en het Tsjechische Nationale Comité in Parijs. Toch blijkt uit het voorgaande dat de Oostenrijks-Hongaarse monarchie zich in een ernstige crisis bevindt: evenmin als in Hongarije kan keizer en koning Karl in Oostenrijk hervormingen doorvoeren: Clam-Martinic is ertegen en treedt vervolgens af op 13/21 juni 1917. Formeel wordt zijn begroting n.l. niet gesteund door de Tsjechen en de Polen [de anti-Duitse meerderheid!] en hij lijdt dus een nederlaag. Vervolgens wil de keizer de jurist Lammasch tot premier benoemen, maar deze weigert omdat de oorlog wordt voortgezet. Dan wordt de hoge ambtenaar op het ministerie van landbouw, dr. Ernst Ritter von Seidler von Feuchtenegg Oostenrijks premier, eigenlijk alleen om de begroting door het parlement aanvaard te krijgen, maar deze stuit op dezelfde moeilijkheden.
Intussen leeft ook bij andere volken in de monarchie de wens naar een veel grotere mate van zelfbestuur: ook de Sloveense, Kroatische en Servische afgevaardigden [vooral uit de Krain en Dalmatië] willen hetzelfde als de Tsjechen, n.l. de vereniging van alle door hen bewoonde gebieden van de monarchie [d.w.z. inclusief de Hongaarse gebieden, Kroatié-Slavonië en delen van Zuid-Hongarije!] tot een afzonderlijke staat, vrij van elke vreemde overheersing en demokratisch geregeerd onder de scepter van de Habsburgse dynastie”. [Cordfunke, 99].
Ook de Slovenen wensen -aldus hun leider Antun Korosec- als minimum een autonome Zuid-Slavische staat binnen de monarchie, samen met Kroaten en Serviërs en met Bosnië-Hercegovina. Zelfs de Kroatische bán [gouverneur] is hiervóór. De Ruthenen in Oost-Galicië wensen de eenheid met hun volk in de Ukraïne [een deel van Rusland].
De wensen van de Duits-Oostenrijkers zijn ook bekend: Duits moet de officiële taal worden, en afgevaardigden van Galicië, de Bukovina en Dalmatië moeten uit de Reichsrat worden geweerd, zodat de Duitsers voor altijd de meerderheid zullen vormen, en de Tsjechen in een hopeloze minderheidspositie zijn gedrukt.
Het feit echter dat b.v. de Tsjechische nationalist dr. Karel Kramar door de amnestie [zie hieronder] vrij komt, zorgt al voor hevige opschudding bij de Duits-Oostenrijkers en de situatie in Oostenrijk is derhalve uiterst labiel geworden: alle Slavische volken hebben hun eigen, op zéér sterke centrifugale krachten en desintegratie berustende wensen, en de wens naar vrede en vrijheid is het enige dat hen nog verbindt! Niets bindt hen blijkbaar verder aan de Habsburgse monarchie, die hen allen ongewild in deze bittere, uitzichtloze en ellendige oorlog heeft gedreven.
Alle samenhang is na drie jaren van oorlog blijkbaar totaal verdwenen want binnen het kader van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie kunnen de Slavische volken hun wens tot verandering feitelijk niet realiseren.
De Slavische meerderheid van de Reichsrat wil nu het zelfbeschikkingsrecht en wenst deze kwestie op een vredes-conferentie aan de orde te stellen. De desintegratie van Oostenrijk neemt dus hand over hand toe. Geen enkele nationaliteit is nog tevreden te stellen en vrijwel alle volken zoeken blijkbaar hun heil en toekomst buiten de formeel nog bestaande monarchie om…… De Duits-Oostenrijkers voelen zich eveneens door de keizer verraden omdat deze meent dat hij door concessies de Slaven nog voor de monarchie kan houden, en juist in deze oorlog blijkt de samenhang tussen de buitenlandse politiek, de nationaliteitenpolitiek en de vredespolitiek van de monarchie.
Daarmee zijn voor de vorst zelf alle plannen voor hervormingen voorlopig van de baan en hij zoekt het in een andere richting: er zal een algemene amnestie voor politieke gevangenen komen omdat de militaire gerechtshoven in de oorlog veel onrechtvaardige veroordelingen deden uitgaan en omdat er onvoldoende gefundeerde politieke processen zijn geweest. Ook wordt de censuur deels opgeheven.
De vorst wil hiermee de redenen voor ontevredenheid wegnemen, en 114 Tsjechen en 94 Duitsers en anderen zullen worden vrijgelaten. Op 2 juli wordt de amnestie afgekondigd, hoewel de Duitsers tegen zijn, en de Tsjechen voor! Men prijst uiteraard nu ook het humanitaire en menselijke gedrag van keizer Karl die immers medeleven betoont ….. De keizer drong overigens al veel eerder aan op lichtere straffen en verklaarde zich tegen de doodstraf. Zijn doel is immers vanaf het begin de binnenlandse rust en vrede en verzoening tussen de verschillende volken.
Het doel van de amnestie, n.l. om vooral de radikale Tsjechen te matigen wordt echter niet bereikt, en juist tegen hun vrijlating hoort men felle protesten van het leger, van de Hongaarse regering en van de conservatieve Boheems-Duitse grondbezitters, de feodale adel, maar het lijkt alsof niets meer helpt.
Zelfs de algemene amnestie, die duizenden uit de gevangenis bevrijdt en in hun rechten herstelt, maakt de oppositie slechts sterker en zelfbewuster: de nu vrijgelaten Tsjechische politicus dr. Karel Kramar is b.v. nog radikaler dan ooit tegen de Oostenrijkse monarchie. "Wij willen de vormen van ons politieke leven zélf bepalen, wij willen onze wetten zélf maken, willen onszelf regeren, onze eigen taal in alle zaken gebruiken, onze eigen buitenlandse politiek voeren, ons geen verbond laten opdringen maar met onze vrienden [Frankrijk, Rusland] in vrede leven, en de vijanden [Duitsers, Magyaren] van hun plaats verdringen. Wij verlangen het herstel van de politieke zelfstandigheid en van het staatsrecht van de Tsjechische natie op de historische bodem van de Landen der Tsjechische Kroon", aldus de uitdagende en drieste taal van dr. Karel Kramár.
Maar zelfs de dán nog veel meer prominente en "gematigde" Tsjech en minister in buitengewone dienst van Zijne Majesteit, dus -zo zegt men- "Hoffähig", Karel Prásek, zegt met zijn woorden eigenlijk hetzelfde en hij eist openlijk de aansluiting van de Slowaken bij de toekomstige Tsjechische staat……….
Voor de Serviërs in het zuiden van de monarchie in vooral van belang dat men geen wezenijke hulp meer uit Rusland kan verwachten, en zelfs zíj wenden zich dan naar het westen, en zoeken een compromis-oplossing met de Kroaten. Op 7/20 juli 1917 wordt het befaamde "Pakt van Corfù" gesloten tussen de Servische exiel-regering van Pasic en het "Zuid-Slavische Comité" van Kroaten, Serviërs en Slovenen uit de monarchie: er zal na deze oorlog een Joego [= Zuid-] Slavische staat worden gesticht, een parlementaire en constitutionele monarchie onder het Servische koninklijke Huis Karadjordjevic: "Kraljevina S.H.S.", het koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen.
Algemeen kiesrecht, en gelijkheid van alle Zuid-Slavische talen [Servokroatisch, Sloveens enz.] en godsdiensten [Orthodox, Rooms-katholiek, Moslem] zullen o.a. de basis voor deze staat vormen. Dit ”Pakt van Corfù” heeft overigens een enorm effect op de inwoners van de Zuid-Slavische gebieden van de monarchie. Het blijkt zelfs dat de Kroatische landdag, de Sabor, en met name de Servokroatische Coalitie weigert zich hiervan te distantiëren, zoals de Hongaarse regering vroeg! Bekend is, dat deze partij niet veel voelt voor een Zuid-Slavisch rijk binnen de Habsburgse monarchie, maar opnieuw is duidelijk dat de overgrote meerderheid der Kroaten geen enkele band meer wenst met Hongarije! Als enige Kroatische politieke partij protesteert de Kroatische Boerenpartij van Stepan Radic tegen het Pakt van Corfù en de Unie met Servië, omdat hierin geen toezeggingen zijn gedaan over de staatsvorm: Wordt het nieuwe koninkrijk S.H.S. een federatie of een eenheidsstaat?
Zelfs ook de Polen in de monarchie voelen zich allang niet meer op hun gemak, sinds ze beseffen dat Pruisen, Duitsland, de Oostenrijkse politiek in feite leidt, en ze voelen zich gestimuleerd door de Russische revolutie, die hen in theorie op 29 maart 1917 de vrijheid geeft. In de praktijk blijkt Rusland allang niet meer in staat om op te treden. De verwachtingen heeft men hier nu ook op de westerse geallieerden gesteld:
Een "Pools Legercorps" wordt op 4 juni 1917 opgericht, en een "Pools Nationaal Comité" [Polskie Narodowy Komitet] komt op 15 augustus 1917 in Lausanne, later in Parijs tot stand en na twee à drie maanden wordt dit Comité, onder voorzitterschap van Roman Dmowski, door de Entente erkend. De arrestatie van Józef Pilsudski op 22 juli 1917 in het bezette Polen levert hem alleen meer populariteit op. Vele Poolse soldaten en officieren van het K.u.K.-leger weigeren de eed af te leggen en de door Duitse en Oostenrijkse autoriteiten gesteunde Poolse staatsraad [vanaf september 1917 Regentschapsraad], die zich als voorlopig staatshoofd van Polen beschouwt, neemt n.b. nu openlijk steeds meer anti-Duitse standpunten in.
Van de Entente weet men tenminste wat ze wil: herstel van een onafhankelijke Poolse staat, terwijl men de plannen van de Centralen niet kent, want de Centralen weten zelf geen oplossing te bedenken! Van Oostenrijk kunnen de Polen dus niet veel meer verwachten en hetzelfde kan men zeggen van de Tsjechen. In het K.u.K.-leger is intussen ook duidelijk geworden, dat men op Serviërs, Tsjechen, Polen, Ruthenen en Italianen allang niet meer voor 100 % kan vertrouwen want duizenden Tsjechische soldaten van het K.u.K.-leger zijn in Galicië in de zomer van 1917 overgelopen naar de Russen, en hebben zich met hen verbroederd. Er doen zelfs Tsjechen dienst in het Russische leger. De Nationale Comité's van Zuid-Slaven, Tsjechoslowaken en Polen recruteren nu zelfs vrijwilligers en soldaten voor de Entente. Ook binnen de sociaal-demokratische partij van Oostenrijk roert zich een radikale, pacifistische en revolutionaire linkervleugel, hoewel ze zich niet, zoals in Duitsland, onafhankelijk van de partij organiseert. In het algemeen geldt voor velen in Duitsland, maar vooral in Oostenrijk-Hongarije: wanneer men zich realiseert, wat er in Rusland gebeurt, heeft een oorlog verder geen zin meer. De monarchie kan verder ook weinig of geen stappen meer ondernemen, en alle besluiten lijken fel omstreden.
De minister van buitenl. zaken, de voorzichtige en skeptische graaf Czernin, die o.a. goed op de hoogte is van het geheime overleg van prins Sixtus tot juni 1917, maar die toch pro-Duits is en het lang niet in alles met de keizer eens is, verklaart bijvoorbeeld ook nog eens dat Oostenrijk zich niet zal losmaken van Duitsland. Op 22 oktober 1917 wordt er zelfs een geheim verdrag tussen de ministers van buitenlandse zaken van Oostenrijk-Hongarije en van het Duitse Rijk gesloten, waarin nog eens wordt bevestigd, dat men zal blijven samenwerken. De invloed van de Centralen [als bezetters!] in Polen en in Roemenië en Servië kan dan wellicht toch nog blijven...
Oostenrijk wil blijkbaar twee dingen: Czernin legt de nadruk op continuïteit en twijfelt [formeel] nog aan een nederlaag, èn tegelijk legt de keizer de nadruk op verandering, maar de Entente doorziet dit uiteraard wel: in Londen en Parijs weet men intussen wel beter. Ook met de Engelsen vindt in het geheim overleg plaats. Dat alles maakt toch wel duidelijk, dat Oostenrijk vrede wil, en zich niet meer in staat acht om naar een overwinning te blijven streven. Vanaf augustus 1917 vindt zelfs Frans-Oostenrijks overleg in Zwitserland plaats, maar de eisen van de Entente worden intussen steeds strenger: Polen, Servië en Roemenië moeten onafhankelijk worden, en aan Italië moeten territoriale concessies worden gedaan: er moet een etnische grens met dit land komen, aldus de Entente.
Toch is de Entente zelf eigenlijk voorzichtig en gematigd tegenover Oostenrijk-Hongarije. Vanaf maart 1917 proberen Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten ieder op hun beurt Oostenrijk te bewegen tot een afzonderlijke vrede, en men wil de monarchie als eenheid, als staat eigenlijk niet eens aantasten. Een demokratische federatie van kleine volken tussen het machtige Duitsland en het instabiele Rusland is echter iets anders dan de bestaande Donaumonarchie, Oostenrijk-Hongarije. In Engeland en Frankrijk dringt tegen het einde van 1917 hier en daar door, dat de nationaliteitenpolitiek van de monarchie "de bron en oorsprong van het kwaad" is. Eventueel zou de monarchie vergroot [of liever: losjes verbonden] kunnen worden met een Groot-Polen, Roemenië en Servië [of Zuid-Slavië], als een soort gemenebest, maar dat alles gaat slechts op één voorwaarde: zo'n monarchie -een verbond van vrije naties-moet dienen als een tegenwicht tegen een machtig Duits Rijk èn tegen een communistisch of althans instabiel Rusland.
President Wilson en vele anderen gaan hier ook nog vanuit: als eenmaal Oostenrijk-Hongarije vrij is van Duitse imperialistische invloed, zal toch één of andere vorm van politieke en economische unie, samenwerking, federatie van deze kleine volken -immers tot ieders voordeel- dringend geboden zijn. De Donaulanden hoeven dus niet persé te verworden, te vervallen tot een tweede wespennest en kruitvat van Europa, zoals de Balkan dat tot 1914 vele jaren is geweest, en een “balkanisering” lijkt ook niet nodig of wenselijk. Als Wenen en Budapest hun gezag kunnen blijven uitoefenen, eventueel samen met Praag, Kraków, Zagreb, etc. zal het gebied wellicht gevrijwaard blijven van dominante invloed vanuit Moskou [Petrograd] en Berlijn, en dát is primair!
De Amerikaanse president Wilson laat op 5 december 1917 in het Congres ook nog weten, dat Amerika geen aantasting of herschikking van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie wenst, maar dat men alleen wenst, dat dit rijk haar eigen zaken in eigen handen houdt. "Wij willen de volken van Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije bevrijden van Duitse arrogante hegemonie. Maar wij wensen Oostenrijk niet te vernietigen. Wat het verder ervan maakt, daarmee bemoeien we ons niet"... Aan dit laatste moet evenwel steeds meer worden getwijfeld. Een vertrouwensman van president Wilson, kolonel Edward House, heeft in januari 1917 een telegram van de Amerikaanse ambassadeur in Wenen, die ook bij de kroningsplechtigheid in Budapest op 30 december 1916 aanwezig was, ontvangen, waarin deze gezant ironisch en losjes opmerkt: "La couronne semblait trop grande, trop lourde pour le jeune empereur". [Fejtö, Requiem].
House staat overigens onder invloed van b.v. de Servische gezant in Washington [een leerling van Masaryk en Benes], die hij geheel vertrouwt, maar die hem duidelijk maakt dat er geen duurzame vrede in Europa kan zijn zolang men Oostenrijk-Hongarije binnen de territoriale status quo handhaaft!
”Als Serviërs, Kroaten, Slovenen, Tsjechen, Slowaken, Roemenen en Italianen dus onder gezag van Oostenrijk-Hongarije blijven, zullen ze hun strijd tegen de dominantie van Duitsers en Magyaren voortzetten", aldus de Servische gezant in Amerika. Kolonel House weet van Midden-Europa overigens evenveel als van de Sahara of van Ceylon. [idem].
Wanneer de Verenigde Staten eenmaal bij de oorlog betrokken zijn geraakt, werkt de vooraanstaande Charles Seymour in de USA overigens al een plan uit voor federalisering van de Donaumonarchie, en hij gaat hierbij nog voorzichtig te werk, althans in het licht van wat er later is gebeurd.
Opmerkelijk is b.v. dat hij geen grenzen wil laten wijzigen en van de bestaande administratieve eenheden uitgaat, en dat alle zes onderdelen van een omgevormde monarchie met grote etnische minderheden zullen blijven "zitten".
Galicië en de Bukovina, Bohemen en Moravië-Silezië, Transylvanië, het Zuid-Slavische gebied, Oostenrijk, en tenslotte Hongarije zouden zelfstandige onderdelen worden. Het meest etnisch homogeen zou het Zuid-Slavische gebied worden [mits men Kroaten, Serviërs en Moslems natuurlijk als eenheid beschouwt...], en b.v. in Hongarije, exclusief Kroatië-Slavonië en Zevenburgen, zullen de Magyaren 62 % der bevolking vormen, een evenhoog percentage als dat van de Tsjechen in Bohemen-Moravië! Het plan wordt in mei 1918 bij president Wilson op tafel gelegd. Dat niemand geheel tevreden zal zijn, ligt voor de hand, maar een betere oplossing lijkt toch onmogelijk... Bovendien wordt er bij dit plan -heel naïef- geen rekening gehouden met toezeggingen die intussen allang zijn gedaan door de Entente, b.v. aan Italië.
President Wilson heeft zich persoonlijk zelden of nooit bezig gehouden met vraagstukken van Centraal-Europa, is niet op de hoogte van de details, kent de situatie niet, is rechtlijnig maar naïef, weet van vele zaken niets, wenst soms ook niet op de hoogte te worden gesteld en kent de plannen en beloften van de Entente uit eerder tijd niet eens. Hij houdt vast aan zijn eigen grote lijnen, zijn principes, zijn eigen globale en vaak oppervlakkige plannen.
Het bestaan van al die verschillende nationaliteiten met hun eigen talen en specifieke wensen binnen de grenzen van één rijk in Centraal-Europa moet overigens in de smeltkroes van naties zoals de Verenigde Staten van Amerika wel als hoogst merkwaardig worden ervaren. De meeste van die verschillende naties tellen nota bene niet méér mensen dan het aantal inwoners van één der staten van de USA.
Ook in Engeland heeft men decennia lang vastgehouden aan de opvatting dat de Donaumonarchie een zelfstandige plaats toekomt als machtsfactor en buffer, tegenover of naast [tussen] Constantinopel, St. Petersburg en Berlijn.
Zolang men zich in Wenen niet wil of kan losmaken van Berlijn is er echter geen sprake van al deze plannen! Keizer Karl ziet evenwel geen kans om zich van Duitsland los te maken! De monarchie is geen tegenwicht, maar een satelliet van Duitsland geworden..... De jonge, vredelievende keizer-koning Karl wil de monarchie redden zonder haar ènige bondgenoot te verraden, maar dat blijkt onmogelijk.
Ook zijn minister Czernin twijfelt intussen blijkbaar aan z’n eigen politiek want hij schreef al eerder aan Tisza dat het weliswaar “zeker mogelijk is om de koers te wijzigen en af te sturen in de richting van de Entente, als we maar geloven dat de verandering zal slagen”, maar “als dat zo is laten we dan de moed hebben en niet halverwege blijven steken; het koketteren met verraad ….. is het meest stomme van alles. We verliezen dan onze voet tussen de deur [alle invloed] in Berlijn, zonder invloed in Londen of Parijs te winnen”, aldus de cynische minister van buitenl.z. der monarchie [Károlyi, 85/86], die blijkbaar de invloed van de Habsburgse monarchie in Berlijn toch wel zeer sterk overschat, en in het openbaar immers zelf nog altijd vasthoudt aan de alliantie met veel machtiger Duitse rijk! Aan de voorwaarden die de Entente aan de monarchie stelt zal Oostenrijk, dat zichzelf nog altijd als grote mogendheid beschouwt, immers wel nooit willen of kunnen voldoen zonder zware vernederingen en temidden van een zich al voltrekkende desintegratie!
De keizer en koning ziet de problemen ook wel, maar kan geen oplossing bieden: Karl is b.v. geschrokken van de de voedseloproeren in Oostenrijk, en wil via een kabinetsomvorming in Hongarije de voedselsituatie verbeteren. Prins Lajos Windischgrätz wordt daarom tot minister van voedselvoorziening benoemd met instrukties: hij moet de produktie vergroten, en Hongarije meer laten bijdragen o.a. door vorderingen. Korte tijd later wordt de prins “de rode minister” genoemd, omdat hij drastische maatregelen neemt, maar hij lijkt alleen híervoor te deugen. Windischgrätz lijkt verder ongeschikt en fout, en de produktie neemt tenslotte toch niet toe. De boeren weigeren en kunnen niet aan de eisen voldoen; er is sprake van veel sjacheraars en de zwarte markt bloeit, plunderingen en de diefstal van voedsel neemt sterk toe. Het prestige van de overheid neemt dus snel af. [Brook-Shepherd, 123/124].
Ook in Hongarije lijkt de binnenlandse situatie dus lang niet zo rooskleurig als men oppervlakkig wel denkt, terwijl vooral in Oostenrijks hoofdstad de economische en sociale toestand ronduit slecht is, en ook in talloze Duitse steden herhaaldelijk sprake is van oproeren, stakingen, plunderingen, etc. De onvrede over het uitblijven de lang verwachte vrede wordt steeds meer voelbaar…. Intussen gaan de internationale ontwikkelingen in hun eigen gang. Van groot belang is b.v. de resolutie van het congres der sovjets in Rusland [al één dag na de geslaagde bolsjewistische revolutie op 7 november!] waarin een beroep wordt gedaan op alle oorlogvoerende volken en hun regeringen een algemene vrede te sluiten en af te zien van annexaties en schadevergoedingen, maar…. de angst om hierop in te gaan is groot: het nieuwe sovjet-bewind laat immers duidleijk merken ook nog een ander doel te hebben: een wereldrevolutie, die alom het kapitalistische systeem moet vervangen door ‘het socialisme’, en dus een algemene opstand van de arbeidersklasse tegen de machthebbers, de [alle!] regeringen predikt.
In tegenstelling tot de Fransen en Engelsen gaan de Duitsers en Oostenrijkers op dit voorstel van de sovjets wel in! Duitsland ziet hierin dè kans om troepen vrij te maken voor het westelijk front, en Oostenrijkers en Hongaren zien vooral een kans om de voedselproblemen en de uitputting van de economie een halt toe te roepen. Merkwaardig zijn uiteraard de Russische eisen tot verbroedering van beperkte aantallen soldaten en de verspreiding van revolutionaire pamfletten! Dat is karakteristiek voor het dilemma waarin de bolsjewieken zich bevonden: onderhandelingen met de kapitalistische ‘vijand’ èn tegelijk de propaganda voor een internationale revolutie… [14-18 de Eerste Wereldoorlog, Van Goudoever, 1134 - 1136].
Deze onderhandelingen tussen Duitsland en Rusland over een vrede, die vanaf december 1917 nogal eens worden gerekt, stemmen Oostenrijk-Hongarije ook tot nadenken: de Oostenrijkers spelen immers geen enkele rol van betekenis, en binnen de officiële delegatie van Oostenrijk-Hongarije in Brest-Litovsk laten de Slavische leden zelfs openlijk hun sympathie voor de Russen en voor het door hen geproklameerde zelfbeschikkingsrecht der volken merken. Ook hier blijkt: de Habsburgse monarchie is de satelliet van het Duitse rijk geworden. Of men nu een overwinning of een nederlaag boekt: het loopt níet goed af met de monarchie, die niet meer van enige ontwikkeling kan profiteren. Alles is slechts schijn, een toneel.
Maar dat geldt ook voor andere landen: Roemenië staat er bijvoorbeeld ook hopeloos voor, en kan niet meer op enige hulp uit Rusland rekenen. Het land is bovendien al voor de helft bezet door de Centralen, door de Duitsers n.l. De Russische revolutie heeft evenwel in Roemenië geen effect: in april 1917 belooft de koning plechtig landhervormin-gen te zullen doorvoeren ten bate van de boeren. De moeilijkheden blijven echter groot en het land ziet zich toch gedwongen om een wapenstilstand met de Centralen te sluiten, en dat gebeurt op 7 december 1917, hoewel premier Ion Bratianu zich wel realiseert dat een afzonderlijke vrede het einde betekent van het verdag met de geallieerden van 1916 en de daarin bedongen voordelen [zoals een enorme terreinwinst ten koste van Hongarije!!]. De gezanten der Entente zien zich dan genoodzaakt om bij protokol vast te stellen dat “Roemenië voor overmacht is geweken”. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, Hazewinkel, 1143]. Voor de Centrale mogendheden lijkt ook deze wapenstilstand gunstig, en voor de monarchie wel in het bijzonder, want twee van de vier vijandige buurlanden [Rusland en Roemenië] zijn nu met de oorlog opgehouden…
Men is van deze ontwikkelingen in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije dan ook zeer onder de indruk, want nu lijken hervormingen niet eens nodig: een vrede met Rusland en Roemenië zal voor de Centralen betekenen dat er enorme voorraden graan [brood] en wellicht ook olie beschikbaar zullen komen, en dat alles dus toch nog goed kan komen…. Het optimisme herleeft, de rechtse militaire kringen worden bemoedigd en raken opnieuw overtuigd van hun gelijk, en de conservatieve burgerij stoort zich nog minder dan voorheen aan die enkelingen die de oorlog niet meer zagen zitten, en pessimistisch of defaitistisch zijn geworden….
Er bestaat dus een kans, zo menen althans kringen in Berlijn, dat de Duitsers hun invloed in Polen en de Baltische landen, en de monarchie haar invloed op de Balkan kan houden. Servië, Roemenië, Bulgarije, etc. zullen dan met name op economisch gebied voortaan nauw met de Centralen verbonden blijven.
Wat de monarchie betreft, wordt er alleen nog aan het front in Noord-Italië gevochten en Servië is ook, hoewel niet verslagen, toch nog steeds bezet. Ook de overwinning bij Caporetto in Noord-Italië 24 oktober / 3 november 1917, die voor de Centralen een doorbraak betekent, betekent geen èchte doorbraak! In het westen zal de beslissing vallen.
De eindeloze oorlog, waarvan men in de monarchie overigens alleen aan de verre grenzen iets merkt, heeft wel haar enorme sociale gevolgen, ook in Hongarije dat er economisch beter voorstaat dan Oostenrijk.
Vluchtelingen, tekorten aan brandstof en soms aan voedsel, sociale spanningen, het verschijnsel van de speculanten en de profiteurs van de oorlog, de sterk toegenomen gevallen van desertie, de anti-oorlogspropanganda, pamfletten, sabotagedaden en groepjes anarchisten [van o.a. Ottó Korvin, József Révai en Imre Sallai], die zich "revolutionaire socialisten" noemen wijzen ook in Hongarije op sterk toenemende onvrede.
Enkele tijdschriften met een zeer kritische en eigenlijk pacifistische toon, zoals "A Tett" [De daad] en "Ma" [Heden] worden in 1915/16 opgericht, o.a. door de dichter en schilder Lajos Kassák [1887-1967]. Ook de Galileï-kring van linkse studenten wordt opnieuw aktief. De oorlogsmoeheid, maar ook de zorgen en de boosheid om het lot van zovele arme en machteloze en ellendige mensen nemen hand over hand toe. Het feit, dat men de berichten over de honderdduizenden vermiste, dode en gewonde soldaten maar heeft aan te nemen, en dat de overheid en de autoriteiten steeds maar opnieuw de mensen moed inspreken, zorgen voor een gelaten maar ook opstandige stemming. Ook in Hongarije zijn er niet weinigen die zien dat de hoge overheid, de rijken, de gendarme, de militaire leiding, de officieren, en niet te vergeten de kerk die dat alles zegent, steeds zelf vrijuit gaan, en dat zij de arme massa steeds verder laten verkommeren. De anti-oorlogsstemming en de verbittering nemen, naarmate de honger, de armoede en de inflatie toenemen, dus hand overhand toe en zelfs de eens zo liberale Vilmos Vázsonyi, is nu, nu hij zelf minister is, in staat gebleken om de censuur nog te verscherpen want op de regeringspolitiek kan -het is immers oorlog- geen kritiek worden geduld. Op 26 december 1917 wordt -op zichzelf nog onbetekenend- de eerste "Arbeidersraad" in Hongarije opgericht en in linkse kringen begroet men ook de Russische revolutie van november 1917, omdat die de kans op vrede sterk vergroot. Op 22 november 1917 is het vredesaanbod van de bolsjewiki in Budapest bekend, en op 25 november organiseert de sociaal-demokratische partij al een massabijeenkomst in een grote hal het Stadspark. Dezső Bokányi laat hier horen: "Wij reiken de hand aan de Russische kameraden omdat ze de mensheid het geloof in het socialisme, en vertrouwen en hoop weer gegeven hebben".
Hij roept ook de Oostenrijks-Hongaarse regering op om het vredesaanbod vanuit Moskou te accepteren. Dat lijkt logisch, omdat Rusland overleg over een vrede zonder annexaties wenst, dat wil zeggen: hetzelfde als zovelen in Oostenrijk en Hongarije wensen. Het is duidelijk dat er in kringen van georganiseerde arbeiders, lagere ambtenaren, maar nu ook zelfs hogere beroepen en intellectuelen, met sympathie wordt gekeken naar Rusland, waar men vrede wil, waar duizenden krijgsgevangenen zijn of worden vrijgelaten, waar verregaande demokratische hervormingen lijken te worden ingevoerd en het aantal Hongaren dat tenslotte met de revolutie der bolsjewieken in Rusland meevecht zou 100.000 bedragen. Onder hen bevinden zich velen die in 1919 een rol spelen.
Hier en daar begint men dus meer sympathie te krijgen voor dit nieuwe Rusland, dan voor het oude imperialistische militaire apparaat van Oostenrijk-Hongarije [en van Duitsland] dat nog op de oude voet wil doorgaan, geen enkele hervorming wenst, de veroverde gebieden in Polen enz. economisch en militair wil blijven uitbuiten en bezetten, met censuur en strenge maatregelen de bevolking, die honger en gebrek lijdt, onder de duim wil houden.
Daarentegen zijn er in Rusland n.b. Hongaren, die eerder hier in krijgsgevangenschap moesten leven, nu in staat om allerlei Hongaarstalige bladen uit te geven, vol met propaganda voor een nieuwe tijd, voor de vrede, het socialisme, de macht aan het volk, enz. Tientallen aktivisten, zoals Béla Szántó, Béla Vágó, Gyula Hevesi, spannen zich in om ook in Hongarije deze idealen te verspreiden. Men rekent zelfs al -zoals gebruikelijk- op een soort verbond van progressieve, linkse, ontevreden arbeiders en intellektuelen. Anderen zijn evenwel vooral bang voor een gigantische sociale omwenteling, en zeggen natuurlijk dat deze lieden vissen in troebel water en alle gezag ondermijnen. Het voorbeeld van Rusland laat immers zien waartoe een algemene anarchie, massale desertie en verzet tegen de legerleiding, en verdeeldheid en onzekerheid van de overheid leidt.
Toch blijft het in Hongarije relatief vrij rustig, en b.v. de nationaliteiten komen niet in verzet of iets dergelijks! De politieke partijen maken zich hierover ook niet druk en zelfs één van de meest radikale partijen, zoals die van graaf Károlyi smaalt in haar officiële orgaan slechts als het over de Roemenen gaat: dat zijn nog altijd "de Walachen".
De linkse intellektueel en prof. in de sociale wetenschappen Oszkár Jászi lijkt één der zeer weinigen, die openlijk maar niet op een radikale manier het probleem de nationaliteiten wel aan de orde stelt, b.v. na de inval van de Roemenen in Zevenburgen 1916. "Erdély sorsa és a magyar politika" [Het lot van Zevenburgen en de Hongaarse politiek] is de titel van een artikel van Jászi in Huszadik Század [De Twintigste Eeuw] in 1916 en hij ziet [bijna als enige in Hongarije] duidelijk dat het probleem in feite niet is opgelost en hij vraagt zich af hoe Zevenburgen [Transylvanië] kan worden gered.
Ook Jászi blijft ervan overtuigd dat de oplossing binnen het Hongaarse staatsverband moet worden gezocht en hij verwerpt dus ook allerlei akties waarover hij heeft gehoord. Ook enkele anderen, zoals Endre Ady en de links-socialistische intellektueel en bibliothecaris Ervin Szabó [die al zwaar ziek is] spreken zich wel tegen de oorlog uit en ergeren zich aan de politieke situatie in hun land, maar dat heeft geen verdere gevolgen.
Ook de linkse oppositieleider graaf Károlyi gaat door met zijn aktiviteiten tegen de oorlog maar kan verder niets uitrichten. In okt. 1917 gaat hij naar Zwitserland en heeft hier b.v. een gesprek met de Amerikaanse ambassadeur aan wie hij zegt dat hij de politiek van de keizer en koning [zoals die b.v. in de geheime “Sixtus-brieven” tot uitdrukking kwam] steunt, maar verder is ook hij machteloos. Wel krijgt hij oog voor de enorme betekenis van de grootscheepse steun die Amerikaanse militairen gaan geven aan de Franse en Britse troepen in het westen, terwijl dat in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije enorm wordt onderschat! [Károlyi, 87].
Dat de Tsjechen zich met de in Hongarije wonende 2 miljoen Slowaken bemoeien, en op dit gebied ["Opper-Hongarije" sinds vele eeuwen] nota bene aanspraak maken, is voor Jászi verwerpelijk. "Een Hongaars politicus kan daarover met hen niet serieus praten, het Slowaakse volk zal daarover zelf beslissen, en als wij het probleem der nationaliteiten in demokratische geest oplossen, dan zullen er geen irredenta meer bestaan!", aldus Jászi in 1917.
Het probleem is echter, dat Hongarije nog láng niet demokratisch is, en dat de leidende klassen in Hongarije bijvoorbeeld algemeen het idee van het bestaan van ”een Slowaaks volk” of ”natie” [of een Roemeens, een Servisch, een Rutheens, of zelfs soms een Kroatisch volk] reeds als een komische grap, en als een dwaas idee beschouwen. Velen van de leidende klassen verlangen in Hongarije na het aftreden van Tisza zelfs terug naar zijn sterke hand. Intussen gaan ook de oude plannen voor de oprichting van een Hongaarse [Magyaarse] "Culturele zone" langs de grens in Zevenburgen, om een wig te drijven tussen de Roemenen, om het gebied dus beter te beschermen door. Graaf Albert Apponyi [min. van onderwijs en godsd.] moet hiervoor maatregelen nemen en in de herfst van 1917 wordt een dekreet door minister van landbouw Béla Mezőssy uitgevaardigd, waarin staat dat zonder toestemming van de regering de verkoop van grond in 31 niet-Magyaarse comitaten en in een aantal steden van Zevenburgen is verboden! Er bestaan dus plannen, om m.n. Roemeense landaankopen te verhinderen en voor kolonisatie door Magyaren. Uit weinig of niets blijkt dus, dat de Hongaarse regeringspolitiek zich echt wijzigt en ook het feit dat de nieuwe premier graaf Esterházy na twee maanden al wordt vervangen, duidt ook niet op verandering. De onervaren Esterházy is wanhopig geworden door de ruzies en intriges rondom hem, en treedt in augustus 1917 af.
Zijn opvolger als Hongaars premier is de bijna 69 jaar oude veteraan Sándor Wekerle, een conservatief van de oude stempel, een doener, die hiermee voor de derde maal minister-president wordt maar dat betekent niet dat hij een goede reputatie of veel prestige heeft. Integendeel: Wekerle begrijpt niets van de bijzonder grote moeilijkheden die zich nú voordoen. Met de nog altijd invloedrijke Tisza, de man achter de schermen, wordt door hem ook dan overleg gepleegd over de kiesrechtkwestie. Kennis van de Hongaarse taal zou, zo vindt men nog steeds, een voorwaarde moeten zijn voor kiesrecht voor mannen van 24 jaar en ouder in Hongarije. De minister van justitie Vázsonyi zal een ontwerp voor een nieuwe kieswet indienen, maar Tisza waarschuwt al "dat hervormingen alleen kunnen doorgaan, wanneer de éénheid van de Hongaarse [Magyaarse] staat veilig wordt gesteld!" Dat is voor hem, en veel anderen, blijkbaar een dogma!......
Op 17 december 1917 stelt de premier in het parlement zijn hervormingsplannen voor maar de machtige Tisza zit hem ook hier dwars. Hij saboteert de regeringsplannen. Hem wordt echter de mond gesnoerd: zijn eigen methoden worden nu tegen hem gebruikt. Over de plannen van minister Vázsonyi van justitie voor uitbreiding van het kiesrecht in Hongarije moet dus een zeer langdurig debat worden gevoerd....
Wekerle houdt echter wel de steun van de koning voor zijn hervormingen, maar dan heeft de koning intussen aan het parlement moeten beloven, dat Hongarije na de oorlog een eigen leger zal krijgen. Men vindt een compromis inz. het kiesrecht: pas na de oorlog zullen verkiezingen worden gehouden, terwijl het kiesrecht in feite nauwelijks wordt uitgebreid! Ook hier blijkt dat de leidende conservatieve Hongaarse politici ervan overtuigd zijn dat hun politiek na de oorlog gewoon kan worden voortgezet, terwijl er alom is en wordt gewerkt aan de ondergang van de Donau-monarchie, die immers nu geldt als machteloze satelliet van het Duitse rijk.
De regering vindt het zelfs nodig, om de gemoederen te sussen, om aan te tonen dat het kiesrecht zal worden gekoppeld aan grondbezit, en dat het percentage Magyaarse kiezers zelfs zal stijgen, en dat van Roemenen zal dalen... [Seton-Watson, History of the Roumanians, 524/525]. Verkiezingen zijn op deze basis in Hongarije echter nooit gehouden. De beide opvolgers van Tisza missen overigens het prestige, de autoriteit en de kracht van hem. Hun kortstondige kabinetten hebben weinig of geen gezag en maken een weifelende indruk. Ze bieden ook geen echt alternatief voor de politiek van Tisza, en de ministers zijn het onderling ook niet geheel eens.
Een minister als graaf Lajos [Ludwig] Windischgrätz van voedselvoorziening, die als gematigd geldt, spreekt zich tenslotte -dus na lange aarzeling- uit voor algemeen kiesrecht en een voorzichtige landhervorming.
Men is het er wel over eens, dat veteranen uit deze oorlog niet alleen kiesrecht moeten hebben, maar ook via een landhervorming [dus met enig grondbezit] voortaan in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Het lijkt erop alsof de Hongaarse politieke elite, de heersende klasse, collectief niet in staat is om te begrijpen dat er zich een voor haar belangen ongunstige situatie ontwikkelt. [Kann, II, 144].
Van enig belang is intussen wel de maatschappelijke druk van het "Kiesrechtblok" geworden, dat steeds breder steun krijgt van radikale en sociaal-demokratische groepen, van de partij van Károlyi en van de vakbonden.
Kleine groepjes intellektuelen richten zich op Rusland, en eisen ook drastische hervormingen en vooral een einde aan de oorlog. Krijgsgevangenen komen uit Rusland terug en zijn nogal eens sterk beïnvloed door de bolsjewistische propaganda, en burgerlijke en later ook links-radikale dichters, schrijvers, journalisten, studenten hebben gehoord over de veelbelovende revolutie in Rusland en willen ook in Hongarije iets dergelijks. Ze moeten echter uitkijken voor de censuur en de gendarmes: men is in Hongarije nog steeds zeer op zijn hoede voor hervormingen van de monarchie als geheel [dus: in Oostenrijk]. Ook in deze zaak bouwt men echter op een droom.
Het is namelijk een illusie om te denken, dat het oude "Oostenrijk" nog echt zou bestaan. Niets wijst er al snel na de dood van keizer Franz Joseph I nog op dat het keizerrijk Oostenrijk deze oorlog zal overleven. De gebeurtenissen, de resoluties op 30 mei 1917 in Oostenrijk en de ideëen van de Slavische volken in Oostenrijk beschouwt men in Hongarije reeds als een bijna-oorlogsverklaring, en sommigen in Hongarije roepen zelfs de regering op om geen voedsel meer aan Oostenrijk te leveren.
Als Oostenrijk namelijk mocht worden omgevormd tot federatie of iets dergelijks, is daarmee de Ausgleich van 1867 als basis van de monarchie door Oostenrijk zelf weggehaald, en kan Hongarije zijn eigen gang gaan, zo wordt geredeneerd. Van Hongaarse kant is men niet van plan om enige wezenlijke hervorming door te voeren. Iedereen in de politiek leidende kringen is het er nog steeds over eens, dat Hongarije als nationale eenheidsstaat moet en kan worden gehandhaafd. De politieke en maatschappelijke druk is er blijkbaar toch veel minder dan b.v. in Oostenrijk.
Ondanks de honderdduizenden slachtoffers, doden en gewonden, weduwen en wezen en de economische moeilijkheden lijkt het alsof de bittere oorlog aan de feodale Hoge heren Hongaarse politici, de bekrompen en frivole heersende klassen, is voorbijgegaan, en aan de mogelijkheid van een nederlaag denkt niemand! De werkelijke strijd, de échte oorlog, heeft zich dan ook vanaf 1914 afgespeeld aan de grenzen, of liever; óver de grenzen van het koninkrijk Hongarije, dat zichzelf -uiteraard- als een onaantastbaar en historisch gegeven beschouwt…. Nog steeds raakt in Budapest b.v. gemakkelijk opgewonden en vooral verontwaardigd over wat er in Oostenrijk allemaal mogelijk is, en bijvoorbeeld ongestraft kan worden gezegd. Vooraanstaande Tsjechen pleiten hier nmaleijk al openlijk voor de losmaking van Opper-Hongarije, in hun woorden "Slowakije" [Slovensko], van het koninkrijk Hongarije, terwijl vrijwel niemand in Hongarije dat woord kent, laat staan publiekelijk durft uit te spreken…. . Door een rede van Stanek, een lid [Agr. partij] van de Tsjechische club in het Oostenrijkse parlement, op 23 oktober 1917 voelen de Magyaren zich wel bijzonder beledigd en bedreigd. Stanek beweert namelijk: "De Tsjechische natie verklaart heden, dat het op onrecht en geweld gevestigde gebouw van Germanen en Magyaren ineen zal storten!" Wie in Hongarije [hetzij als Slowaak of als wie dan ook] zoiets durft beweren zal onmiddellijk wegens verraad van de Hongaarse natie worden opgepakt. Zelfs de Oostenrijkse regering wordt door een dergelijk optreden van wel zeer vrijmoedige Tsjechische onderdanen altijd weer in verlegenheid gebracht.
Van belang vindt men ook dat Hongarije in februari 1917 de economische verdragen met Oostenrijk heeft vernieuwd, en omdat het normale overleg wegens de oorlog voorlopig onmogelijk is, wordt een provisorium voor twee jaar afgesloten. [Seton Watson, Hist. of the Czechs and Slovaks]. Men had wel een akkoord voor 30 jaar, in plaats van de gebruikelijke 10 jaar, willen afsluiten, maar Hongarije geeft tenslotte toe, en sluit voor 20 jaar een akkoord. [Kosáry].
Oostenrijkse en Hongaarse gewonde soldaten kijken naar voortstrompelende kameraden
Het jaar 1917 heeft dus opnieuw geen einde aan de oorlog gebracht. De tegenstellingen zijn verscherpt, de fronten zijn binnen Oostenrijk en Hongarije scherper tegenover elkaar komen te liggen, maar het einde van de strijd is nog steeds niet in zicht, hoewel de Centralen [met name Duitsland] de militaire situatie zonniger kunnen inzien dan eerder, want hun belangrijke tegenstander Rusland is uitgeschakeld, en vervolgens is het hele oostelijke front tot rust gekomen. Vol vertrouwen kan men nu alles richten op een slotoffensief in het westen, dat de eindoverwinning zal moeten brengen…
Toch is de Oostenrijks-Hongaarse monarchie steeds verder verzwakt; de interne cohesie in Oostenrijk is verdwenen, maar ook militair en politiek stelt de monarchie naast Duitsland als bondgenoot niet veel meer voor, en niemand kan zelfs keizer Karl en zijn verklaring van 6 december 1917 -één dag nadat de Amerikaanse president het Congres heeft laten weten dat de USA níet de bedoeling hebben om de Oostenrijks-Hongaarse monarchie te herverdelen mits de monarchie haar eigen zaken regelt en geen satelliet van het Duitse rijk wordt [is]- nog ernstig nemen. Zelfs zijn belangrijkste minister, graaf Ottokar Cernin [von und zu Chudenitz] van buitenl. zaken, weet immers wel beter!
Keizer Karl laat dan n.l. weten dat “Duitsland en Oostenrijk samen voor hetzelfde doel vechten en dat er geen territoriale geschillen zijn… Wij vechten voor Elzas-Lotharingen nèt zoals Duitsland voor ons vecht bij Lemberg en Triëst”. Gevolg is uiteraard dat dan ook in Amerika doordringt dat de Habsburgse monarchie -ondanks de grote woorden van Zijne Majesteit de keizer- geen eigen, zelfstandige politiek meer kan voeren en inderdaad is overgeleverd aan de Duitse hegemonie. Voortaan beschouwt ook president Wilson Oostenrijk-Hongarije als satelliet van het Duitse rijk en hij beschouwt dát rijk als de reële bedreiging voor de vrede in Europa! [Brook-Shepherd, 119/120]. Merkwaardig is vooral de opmerking over Elzas-Lotharingen waarvoor Oostenrijk-Hongarije volgens ZM de keizer en koning óók zou vechten: de [geheime] ‘Sixtus-brieven’ laten immers wel anders zien, maar vrijwel niemand van ’s keizers 50 miljoen onderdanen weet dat dan…..
Politiek gezien lijkt ook het Duitse keizerrijk wel enigszins te veranderen, maar de tegenstelling tussen de machtige militaire leiding en de in feite machteloze politici blijft bestaan en wat Duitsland eigenlijk wil is voor de Entente niet zo duidelijk. Ondanks de motie, de zgn. Friedensresolution, van de meerderheid in de Rijksdag [r.k. centrum, sociaal-demokraten en vrijzinnigen] waarbij -op basis van de pauselijke nota van augustus 1917- het verwerven van gebied door dwang en politieke, economische of financiële druk ónverenigbaar heet met de gewenste vrede, en men dus een vrede zonder annexaties en schadeloosstelling wenst [zoals ook Rusland wenst!] gaat alles gewoon door.
Over Elzas-Lotharingen kan b.v. ’absoluut niet’ worden gepraat, en de Duitsers houden grote delen van Rusland en Polen eenvoudig bezet en ze buiten die gebieden op economisch gebied uit. Bovendien kwam de keizer zelf ook in 1917 met vredesvoorstellen, die duidelijk een buitengewoon imperialistisch kenmerk dragen en b.v. de Duitse invloed vanaf de kust van België tot en met Litouwen willen handhaven. Het Duitse rijk wil ook b.v. annexaties van n.b. Malta en Madeira, Belgisch en Frans Kongo, en een financiële schadeloostelling en gedwongen leveranties van goederen van de kant der Entente….. Het spreekt vanzelf dat de Entente niet kan ingaan op dergelijke belachelijke eisen.
Ook is in 1917 formeel algemeen en geheim kiesrecht in Pruisen ingevoerd, maar hiervan kan pas na de oorlog sprake zijn. Bovendien is de macht van het Duitse parlement zoals bekend gering, en de positie van de keizer zelf [en van het militaire apparaat] is van zeer grote betekenis, en díe staat nog lang niet ter diskussie. Verder blijkt uit alles dat de Duitse leiders [de Opperste legerleiding, OHL] na de kleinste overwinning hun blakende zelfvertrouwen en trots onmiddellijk hervatten. Allerlei conservatieve stromingen wensen overigens geen kiesrechthervormingen in oorlogstijd en ze willen slechts een vrede door de overwinning! Ook de nieuwe Rijkskanselier Georg graaf Hertling [r.k. centrum, de min.-pres. van Beieren] die in oktober 1917 Michaelis opvolgt, brengt geen nieuws.
Toch is het imperialisme van Duitsland in zekere zin goed te vergelijken met dat van de Entente, d.w.z. Engeland en Frankrijk, die in december 1917 grote delen van het chaotische Rusland, d.w.z. alle gebieden rond de Zwarte Zee, bij het Verdrag van Parijs in invloedssferen verdelen, en die al eerder [mei 1916] aan de Arabieren de vrijheid [maar wel als Britse en Franse protektoraten!] beloofden van de Turkse heerschappij, aan de Joden een ‘nationaal tehuis’ in Palestina [nov. 1917] en aan Italië en Roemenië vèrgaande gebiedsuitbreiding hadden toegezegd en aan het nieuwe ”Tsjechoslowakije” eveneens grote gebieden toekenden die die landen op grond van ‘nationaliteit’ zéker niet in handen zouden krijgen: strategische en economische argumenten lijken óók bij de Entente al tijdens de oorlog de doorslag te geven wanneer het gaat om bij de toekomstige vrede de vrienden te belonen en van alles te beloven, en de vijanden voor eeuwig te straffen.…….. Maar ja, juist tijdens een oorlog -dè strijd op leven en dood- leert men z’n vijanden intens te haten en z’n bondgenoten te waarderen en te bewonderen.
|