< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.5 Het laatste oorlogsjaar, januari t/m oktober 1918

”Nòch in de buurt nòch verweg hebben wij vrien­den, overal sist een bittere toorn en een vlam­mende haat ons tegemoet. Het Hongaarse volk staat tegenover deze haat nu machteloos",
aldus Lajos Biró [1880-1948], 29 september 1918. [Horváth, Die Jahrhundertwende in Ungarn].

Het spreekt eigenlijk vanzelf dat in 1918 het verloop van de oorlog en de politieke de ontwikkelingen ‘gewoon’ doorgaan, en zo gebeurt het dat al op 6 januari de Tsjechen op hun zgn. Epifa­niën-Conventie, een bijeenkomst van alle ongeveer 150 in Oostenrijk gekozen Tsjechi­sche Reichsrat- en Landdag-leden tot de proklamatie van een volledig onafhankelijke staat, [Tsjechoslowakije, Ceskoslovensko] bestaande uit Bohemen, Moravië-Silezië en Slowakije, overgaan. Daaruit volgt dat ze niet langer deel wensen uit te maken van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, en ze vinden, dat ze daarom het recht hebben om een eigen delega­tie naar de vredesconferentie te sturen die voor hun nationa­le belangen kan opkomen. "De Tsjechoslowaakse natie heeft geen verplichtingen meer ten aanzien van de Dubbelmonarchie of de dynastie", zo zeggen ze.
Het is intussen allang duidelijk, dat men [de Tsjechen] meent ook ‘historische rechten’ te hebben op het noorden van Honga­rije, het woongebied van de Slowaken, die men als een onderdeel van de Tsjechische natie be­schouwt. Hoe de Slowaken hier zelf over denken is een heel andere zaak, maar zij zullen niet kunnen worden geraad­pleegd. Het uitgangs­punt [of beter: dogma] is nu immers, dat er "één Tsjechoslo­waak­se natie" bestaat. Vooral voor Hongarije is dit van groot belang, of, zo men wil: van dramatische, funes­te betekenis. Wanneer de Centrale mogendheden deze oorlog verliezen houdt daarmee het historische Hongarije [het ”1000-jarige rijk”] op te bestaan…., maar het mag nog een geluk heten, dat geen enkele andere nationa­li­teit van Oostenrijk-Hongarije zich al zó duidelijk distantieert van deze staat, en hieraan geen enkele boodschap meer heeft, hoewel…….
Voor de Entente is dit opnieuw een bewijs dat de monarchie nog slechts een zieltogend bestaan leidt, maar b.v. de Amerikaanse president Wilson gaat, bij de afkondiging van zijn later zo bekende "XIV punten" op 8 janua­ri 1918 [uitgewerkt in een rede op 11 febr.] lang niet zo ver als de Tsjechen.
Wilson baseert zich op het beginsel van nationaliteit. Hij wenst een autonome ontwikkeling voor alle volken der Donaumo­narchie. "The settlement of every question ... upon the basis of free acceptance of that settlement by the people immedia­tely concerned, and not upon the basis of the material inte­rest or advantage of any other nation or people". De Oosten­rijks-Hongaarse monarchie, "whose place among the nations we wish to see safeguarded and assured", moet volgens Wilson "the freest opportunity of autonomous deve­lopment" aan haar volken geven! Polen moet ook onafhanke­lijk worden, met een vrije toegang naar de zee, en de grenzen van Italië moeten worden gewijzigd volgens duidelijke nationale grenzen. Roemenië en Servië moeten worden ontruimd en dit laatste land moet een vrije toegang naar zee krijgen, en de betrekkingen der Balkanlanden moeten op vreedzame manier door overleg worden geregeld langs de lijn van nationaliteit en ´historische saamhorigheid´. 
Volken en provincies moeten niet van de éne staat in de andere worden weggegeven alsof het goederen en verruilbare spullen zijn in het grote spel van het machtsevenwicht, dat nu voor altijd in diskrediet is gebracht. Elke territoriale regeling die van deze oorlog het gevolg is moet worden gemaakt in het belang en ten bate van de betrokken bevolking en niet als compromis of regeling tussen wedijverende staten. Elke duidelijk omschreven nationaliteit moet haar aspiraties zoveel mogelijk bevredigd zien, en … zonder nieuwe onenigheid of strijd.
Drie dagen eerder [5 jan 1918] heeft ook de Britse premier Lloyd George in het Britse Lagerhuis verklaard: "Het verbreken van Oostenrijk-Honga­rije is geen oorlogsdoel, maar de vrede kan alleen op basis van echte autonomie en van demokratische principes komen". Maar, zoals al veel eerder het geval is, op geen enkele manier is de Donau­monarchie nog in staat om hieruit ook maar enig voordeel te halen. De gouverneur van Bohemen spreekt zelfs in een zeer pessimistische brief van 11 januari al van een nade­rende catastrofe.
Dat heeft alles te maken met de oorlogsmoeheid der Oostenrijkers, die zich in de grotere steden al veel eerder deed gelden; de barre, strenge winter 1917/18, de ellendige oorlogsomstandighe­den, de hongeroproeren en de armoede, de sterk toenemende sociale onrust, het al maanden bestaande voedselgebrek, de stakingen in Wenen en Praag en andere steden, en de oorlogsmoeheid wegen bijzonder zwaar. De meelrantsoenen in Oostenrijk zijn op 14 januari 1918 nog eens verlaagd van 200 tot 165 gram per dag, en van oproeren en stakingen is nu steeds sprake, zowel in Tirol als in Stier­mar­ken, in Moravië en in Wenen. De distributie van brood, de schaarse en dure kleding en schoeisel, toenemende diefstal en plunderingen, een staking in de munitiefabrieken van Wiener Neustadt op 14 febr. waardoor de stroom van munitie en wapens naar het front stokt, het vertrek van de keizer en z’n gezin naar Baden bij Wenen zodat hij veiliger is en beter kan worden bewaakt, duiden allemaal op een ernstige situatie.

top

Maar de lijdende bevolking wordt intussen opnieuw bemoedigd door b.v. de ”broodvrede” op 9 februari 1918 met de "Ukraïnse Volksrepu­bliek", de nieuwe staat die welwillend wordt behan­deld, omdat ze voor de Centra­len een graanschuur kan zijn. "Het graan uit de Ukraïne is voor de monarchie een laatste redmiddel", zo wordt zelfs gezegd.
De vredesbesprekingen met Rusland in Brest-Litovsk, die ook hier 'met sukses', met een vredesverdrag, worden afgeslo­ten op 3 maart 1918, zouden ook redding kunnen brengen.
Enkele weken hiervoor is op 8 februari 1918 Ionel Bratianu als premier van Roemenië afgetreden. Weliswaar kreeg het leger onder zijn bewind, m.n. in 1916/17, hulp van een Franse militaire missie, en wapens en uitrusting van de Entente bereikte het land, maar door de chaos in Rusland voelde men zich bedreigd. Door de burgerlijke revolutie in Rusland is men in Boeka­rest gealarmeerd: daarom worden in april 1917 door de koning in het geheim grootscheepse landhervormingen ten bate van de boeren aange­kondigd, en in Roemenië wordt formeel ook algemeen kies­recht inge­voerd. Het land is verder vanaf nov. 1917 echter geheel geïsoleerd geraakt, omdat in Rusland en de Ukraïne de situatie hoogst onzeker is geworden, en revolutionaire Russen, rondzwervende soldaten, vluchtelingen, honger en chaos het land teisteren. In deze toestand vindt Bratianu het toch nodig om een wapenstilstand met de Centralen te sluiten, ondanks het feit dat hij zich realiseert dat de geallieerde beloften van 1916 [en de grote voordelen: enorme terreinwinst ten koste van Hongarije!] hierdoor vervallen.
Evenmin als met Polen en de Baltische landen weet men in Berlijn en in Wenen, wat men met Roemenië zal doen. De ene helft van het land, Walachije is bezet, de andere helft, Moldavië is [nog] niet bezet, en hier zetelt de regering in Iasi. Vast staat slechts, dat m.n. Duitsland veel economische belangen heeft bij de olie en het graan uit het land, en een strategische belang bij de controle op de Donau­mond. Sommigen, zoals Czernin [die met Roemenië bekend is!], hebben in februari 1918 zelfs de illusie, dat Roemenië zich bij de monarchie zou kunnen voegen, zoals Beieren tot het Duitse Rijk behoort. "Na een landhervor­ming in Roemenië [incl. Bessarabië] kunnen Roemenen uit Zeven­burgen zich als vrije boeren hier wel vestigen"....
De koning krijgt echter via Cernin [die ooit gezant der monarchie in Boekarest was en ook veel begrip heeft voor de Roemenen!] in januari 1918 de verzekering dat een eervolle vrede met de Centralen mogelijk is! Bratianu wordt dan de bezetting door de Centralen en de uitzicht­loze oorlogssituatie vanaf 1916 verweten, en zijn politiek, om Oostenrijk-Hongarije uit te dagen en op een gemakkelijke manier grote territoriale winst binnen te slepen, is mislukt. Hij laat het land achter in grote verdeeldheid. Vervolgens krijgt [na het aftreden van Bratianu op 8 febr.] de populaire generaal en opperbevelhebber Alexandru Avarescu, degene die met harde hand in 1907 een grote boerenopstand heeft neerge­sla-gen, maar ook in 1916 een inval heeft gedaan in het Hongaarse Zevenburgen, opdracht om een kabinet te vormen, om vrede te sluiten, en op 7 maart tekent Roemenië de voorwaarden hiervoor. Alexandru Marghiloman, een conservatief en pro-Duits Roemeens politicus, "the one man who showed gleams of statesmanship and never lost his head", Seton-Watson, Hist. of the Roumanians] wordt nu [12 maart 1918] premier.
Twee maanden later, op 7 mei 1918 wordt de vrede getekend tussen Roemenië en de Centralen, maar hoewel de Duitsers spreken over ”een modelvrede” zijn m.n. de Roemenen niet tevreden met de harde bepalingen. Bepaald wordt o.a. dat de Dobrudzja deels aan Bulgarije terugkomt maar grotendeels de Centralen ter beschik­king zal staan, die hier­mee een graanschuur binnen bereik hebben en de Donaumond en de scheepvaart controleren. Honga­rije zal in de Karpaten, na enkele kleine ”grenscorrecties”, in totaal 3.772 km² toegewezen krijgen, maar toch zijn de Hongaren teleurgesteld over de ‘geringe’ gebiedsuitbreiding.
De Centralen zullen allerlei economische voordelen uit Roeme­nië halen: olie en graan zijn hier immers van zeer groot belang! De missies van de Entente zullen uit het onbe­zette deel van Roemenië [Molda­vië] vertrekken, maar Duitse troepen mogen in Wala­chije blijven en het Roemeense leger wordt sterk ver­kleind. In feite blijft Roemenië economisch en politiek onderhorig aan de Duitsers en Oostenrijkers.

top

Ook bij de onderhandelingen over de vrede met Roemenië blijkt een groot verschil tussen de idealen van b.v. de Oostenrijkse min.v.buitenl.z. graaf Czernin en de harde eisen van de Duitsers. In zijn oorlogsherinneringen Im Weltkriege [1919] schrijft hij zelfs dat hij zich liet leiden door Oostenrijkse belangen en níet door Hongaarse [eigen belangen]! Juist vanwege het tekort aan levensmiddelen in Oostenrijk lijkt een ontsluiting van de Roemeense korenschuren beslist wenselijk, maar “zoals te verwachten stuitte dit uitgangspunt in Hongarije op zeer felle tegenstand en kon men daar althans in eerste aanleg niet voor dit idee worden gewonnen”. Hij hield hardnekkig hieraan vast en werd midden in de vredesonderhandelingen [op 16 april] van z’n post ontheven….
Belangrijker is voor Czernin nog de Duitse houding; ”bij hen manifesteert zich een niet te stillen honger, en ze willen in Roemenië een soort indirekte schadevergoeding voor de oorlog krijgen door van dat land te eisen: z’n petroleum-gebieden, domeinen, spoorwegen en havensteden aan Duitse maatschappijen af te staan en zich blijvend te onderwerpen aan Duits toezicht op z’n staatsfinanciën”. Door de druk van Oostenrijk [Czernin en keizer Karl] worden deze Duitse voorstellen tot ± de helft gereduceerd, maar Roemenië moet dan toch nog voor negen jaar de aardolievelden verpachten aan de Duitsers en ook een aantal jaren landbouwprodukten leveren. Het blijkt Czernin ook dat m.n. het handhaven van de militaire controle [bezetting] van Roemenië door het Duitse opperbevel slechts na veel moeilijkheden kan worden opgegeven. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 6, Hazewinkel, 1145].
Maar Roemenië krijgt van de Cen­tralen indirekt een grote territo­riale compensatie: het krijgt de vrije hand in het formeel nog Russi­sche, maar nu [sinds nov./dec. 1917] autonome en overwegend door Roemenen bewoonde Bessa­rabië! Op 9 april 1918 stemt de -overwegend Roemeen­se- Bessa­ra­bische Landdag [Staatsraad, Sfatul Tarii] vóór een unie met Roemenië. Hierdoor krijgt Roemenië er een gebied bij met 2,5 miljoen inwoners: de premier is voor korte tijd populair en Roemenië kan nu een belangrijke plaats innemen bij de plannen van de Centralen om een tegenwicht te vormen tegen de bolsjewieken….. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 6, 1141-1145].
De "liberale" poli­tiek van de onverantwoordelijke Bratianu, de vriend van de Entente, heeft afgedaan. Nog belangrijker is echter, dat Roemenië zelf, door het sluiten van deze aparte vrede met de Centralen eigenlijk zèlf het "Verdrag van 1916" met de Entente van nul en geen waarde heeft verklaard: Hierin heeft gestaan, dat ook Roemenië géén afzonderlijke vrede zal sluiten [met de Centralen]. Alle grootse territoria­le beloften van de Entente, vooral ten koste van Hongarije, zijn hiermee van de baan.., maar Roemenië laat toch handig de deur op een klein kiertje staan: koning Ferdinand weigert zijn handtekening onder de Vrede van Boekarest te plaatsen: zo blijft de fictie in stand dat het verdrag met de geallieerden van 1916 toch niet was verbroken. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel  6, 1144].
Deze vredesverdragen in oostelijk Europa en blinkende vooruitzichten op olie en op een rijke oogst aan graan in het oosten van Europa leveren voor de Centralen echter níet meer datgene op wat men hoopte en verwachtte. De Polen, de Roemenen, de Russen de Ukraïners, de Esten, Letten en Litouwers kunnen van de Centralen slechts economi­sche uitbuiting verwachten, en grote gebieden zullen onder een soort Duitse voogdij blijven.... Bovendien komt uit Rusland géén boodschap van "vrede" zonder meer, maar vooral één van staking, opstand en verzet, sabotage en desertie, verde­ling van het groot­grondbe­zit onder de boeren, revolutie, recht op zelfbe­schikking voor elke natie, enz. De roep om een onmiddellijk einde aan deze oorlog, verbe­tering van de voedselsituatie en stakingen wordt mede hierdoor steeds luider, zowel in Oostenrijk als in Hongarije. De regering in Wenen kan overigens de nieuwe Ukraïnse staat niet steunen, want dan haalt ze zich de woede van de Polen op de hals, en de vrede met de Ukraïne van 9 febr. geldt voor de Polen al als nadelig! De Polen zijn dus woedend op Oostenrijk, en dat betekent het einde van de loyaliteit der Polen voor het Huis Habsburg. [Brook-Shepherd, 126/128].
Wel kan door de vredesverdragen met Rusland enz. een half miljoen man naar het westelijke front worden gedirigeerd en al op 21 maart begint een groot Duits offensief in Frankrijk, de zgn. “Kaiserschlacht”, daarbij vallen aan de zijde van de Entente bijna een miljoen slachtoffers! Een belangrijk gevolg hiervan is dat door Frankrijk en Engeland voortaan élke poging wordt ondernomen om tegen de Centralen op te treden, en met name extra steun te geven aan al degenen die de Oostenrijks-Hongaarse monarchie van binnen uit willen ondermijnen! Het Tsjechische Legioen wordt als geallieerde strijdmacht erkend en de Tsjechische Nationale Raad eveneens. Tegenover elke Duitse militaire overwinning staat voortaan dus een dodelijke klap voor de Donaumonarchie. [Brook-Shepherd, 128/129]. Het vaste geloof in de Endsieg wordt aldus danig ondermijnd….

top

Intussen is de taak van de vloot der Oostenrijks-Hongaarse monarchie ook steeds verder uitgebreid, want zij moet de Adriatische zee tegen aanvallen van de Italiaanse marine beveiligen, en hoewel het K.u.K.-leger in 1916 de oostkust van de zee heeft veroverd en men enkele steunpunten heeft aan de Montenegrijnse en Albanese kust zijn de gevaren groot: tenslotte weten in de laatste fase van de oorlog in 1918 Italiaanse snelle mijnenleggers en motortorpedoboten met hun guerillataktiek de zwaarste verliezen aan de K.u.K.-vloot toe te brengen. In het begin van 1918 spannen de geallieerden zich tot het uiterste in om de Oostenrijks-Hongaarse vloot definitief in de Adriatische Zee op te sluiten. Hiertoe moet de Straat van Otranto hermetisch worden afgesloten met omvangrijke mijnen- en netverperringen, bewaakt door 60 Britse en Franse torpedobootjagers, die worden ondersteund door 114 stoomtrawlers, 50 onderzeebootjagers en 20 onderzeeboten, etc.  [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 4, Hubatsch, blz. 698-699].
De kansen voor een dergelijke afsluiting door de Entente lijken ook goed: op 3 februari 1918 heeft zelfs een muiterij van matrozen op het vlaggeschip der 5e vloot van de K.u.K.-marine plaats in de bocht van Kotor [Catarro] in de Adriatische Zee. Het is een teken aan de wand, want m.n. de keizerlijke en koninklijke vloot heeft nog altijd een naam van onwankelbare trouw aan de dynastie, aan de keizer en koning! Officieren [Oostenrijkers en Hongaren!] worden ontwapend en daarmee vernederd, de rode vlag wordt gehesen, een centrale raad van matrozen [vooral Italianen, Tsjechen, Kroaten e.d.] gekozen, die n.b. vrede en ontwapening eist op basis van de Russische voorstel­len [o.a. vrede zonder annexaties], erkenning van het zelf­beschik­kingsrecht van de volken, een betere verzorging en kleding, en het ophef­fen van de censuur. Het is de eerste keer dat het om een duidelijke politieke staking of muitertij gaat!
Toch kan de muiterij, omdat ze niet goed is georganiseerd, vrij gemakke­lijk [door de 3e vloot] de kop in worden gedrukt, en de muiters worden vanwe­ge hun agitatie ook streng gestraft: in oorlogstijd muiten is immers onge­hoord. Van de 800 gearresteerde matrozen worden en 600 berecht. [Constantinescu, 105], de doodstraf wordt voltrokken aan vier leiders van de opstan­dige matrozen, maar het blijkt dat revolutio­naire propaganda tegen de oorlog ook de matrozen van de trotse K.u.K.-vloot [34 % Zuid­-Slaven, 20 % Hongaren, 16 % Oostenrijkers, 15 % Itali­a­nen, enz.] heeft aangetast. Er hebben zich ook bij hen al gevallen van desertie voorgedaan. Is januari 1918 bekend geworden als ‘de maand van de stakingen’, februari is ‘de maand van de muiterij’, en dat is nog erger.
De bevelhebber van de K.u.K.-vloot wordt daarom ontslagen en per 1 maart vervangen door een Hongaar met een jarenlange en schitterende carrière bij de marine: de bijna 50-jarige admiraal Miklós Horthy von Nagybánya [Kenderes, 1868], die al vanaf 1886 bij de K.u.K.-marine dient. Van 1910-14 is hij vleugeladjudant van keizer Franz Joseph ge­weest, in 1914 wordt hij comman­dant van de kruiser ”Novara” en diverse admi­raals is hij in carrière voorbijgestreefd.
Horthy lanceert vervolgens een tegenaanval op de vloten van de geallieerden in de Straat van Otranto met alle zeestrijdkrachten der monarchie, waarbij zijn vier slagschepen voor ondersteuning moeten zorgen. Wanneer men bezig is om de posities voor de vaart naar het zuiden te ondernemen wordt in de ochtend van 11 juni het tweede slagkruisersmaldeel -ondanks een sterke beveiliging- door torpedoboten ten zuidwesten van het Premula, dichtbij de vlootbasis Pula door Italiaanse motortorpedoboten aangevallen en de slagkruiser Szent István [de trots van de Hongaren] wordt met twee torpedo’s getroffen. De schotten breken, de machinekamers lopen onder water, de pompen vallen uit en het schip is niet meer te redden; het zinkt binnen een half uur en hierbij komen 89 mensen om het leven. De operatie van de eens zo trotse Oostenrijks-Hongaarse vloot wordt afgebroken en blijkt de laatste….Wel kunnen Oostenrijks-Hongaarse onderzeeboten van tijd tot tijd de ‘bewaking’ in de Straat van Otranto uitschakelen of storen. [14-18 de Eerste Wereldoorlog, deel 4, Hubatsch, blz. 699].

top

Ook in het eens zo trotse Keizerlijke en Koninklijke [K.u.K.-] leger en de vloot is de oorlogsmoeheid sterk is toegenomen. Allerlei fouten en gebreken treden nu aan het licht, en de nederlagen, de uitput­ting, het gebrek aan wa­pens, kleding, schoeisel, eten, maken het K.u.K.-leger zo langzamerhand tot een armzalig troepje. Bovendien krijgt men hier en daar de overtuiging, dat de Oosten­rijks-Hongaarse legerleiding voortdurend zich wil en moet bewijzen tegenover de Duitse bondgenoot! In Noord-Italië wordt in juni 1918 aan de Piave b.v. nog verwoed gestreden, maar in tien dagen lijdt het leger van de monarchie hier enorme verliezen van 142.000 man.
In de landen van de Entente is de oorlogsmoeheid van Oosten­rijk-Hongarije uiteraard allang bekend, en bovendien is het aantal emigranten, dat achter de Entente staat, en daarmee de politieke ondergang van de multi­nationale Donaumonarchie wenst, steeds groter gewor­den. Intussen is er al een comité gevormd dat zich bezig houdt met de toekomst van de onderdrukte volken, Slaven, Italianen en Roemenen, van de Donaumonarchie.
Toch blijven veruit de meeste soldaten van het K.u.K.-leger vrijwel tot het einde toe trouw aan de koning en keizer en in het leger is ook weinig of geen sprake van duidelijke bevoor­rechting op grond van etnische afkomst. Het leger van de monarchie staat -naast de hoge adel en het ambtena­rendom- altijd al bekend als het in­stituut, dat het meest duidelijk de éénheid en tegelijk de veel­kleurigheid van de volken en talen van de monar­chie weer­spie­gelt.
Voor het kei­zerlijke Oostenrijkse en koninklijke Hongaarse leger bestaat er vanaf 1867 één begroting, en het wordt geleid door één opper­be­vel en door één minister van oorlog. Nog in 1918 be­staat het K.u.K.-leger uit 60 % Slavische solda­ten, en voorts 16 % van Magyaarse, 13 % van Oos­tenrijks-Duitse en 11 % van Roemeense af­komst. Juist in dit K.u.K.-leger bestaat weinig het besef, dat men het eigen vaderland, de eigen natie, moet verdedigen. Hier geldt nog meer dan elders "Gott erhalte Franz den Kaiser" of "Éljen a Király" [Leve de Koning]. Alleen in de veel kleinere Hongaarse Honvéd-eenheden kent men de nationale kleuren en de nationale taal.
Door de jarenlange oorlog zijn de soldaten echter duidelijk gedemoraliseerd, het leger heeft zware nederlagen moeten in­casseren, ontberingen geleden, en enorme verliezen heeft men moeten lijden. Velen zijn onder diepe indruk gekomen van de revolu­ties in Rusland, hebben aan het front zich met de voor­malige vijand verbroederd, maar de bittere stemming, en de overtuiging dat alles voor niets is geweest, worden goed merkbaar. Juist voor de Oostenrijks-Hongaarse monarchie [die aan het ‘westelijk front’ tegen Frankrijk niet meedoet!] geldt immers dat ‘de vijand’ Rusland is weggevallen, en dat het oostelijke front niet meer bestaat! Het natuurlijke gezag van en het vertrouwen in officieren en generaals, en daarmee in de overheid, verdwijnt daarmee in 1917 en 1918. Het gezag is volkomen ondermijnd. Zowel in Rusland als elders wordt de Oostenrijks-Hongaarse monarchie steeds verder -en veelal spontaan- van haar voetstuk gehaald. Allerlei voorbeelden zijn hiervan te geven.
Op uitnodiging van de Italiaanse regering komt b.v. in Rome van 9 tot 12 april 1918 een "Congres van onderdrukte nationa­liteiten van Oostenrijk-Hongarije" bijeen. O.a. de Tsjech dr. Eduard Be­nes, de Slowaak Milan Stefánik, de Kroaten Trumbic en Mestrovic zijn aanwe­zig en ook Polen en Roemenen zijn vertegenwoor­digd, evenals een aantal Engelsen [Seton-Watson, Wickham Steed] en Fransen. In Rome wordt nog eens bevestigd: Elke natie heeft het recht  op een eigen onafhankelijke staat. Oostenrijk-Hongarije is slechts een werktuig van Duitsland, en het is de voornaamste hindernis voor de uitoefening van de rechten der onderdrukte volken. De Engelse journalist Wickham Steed dringt er zelfs op aan, om de erkenning van de onafhan-kelijkheid van de Slavi­sche staten en Roemenen als geallieerd oorlogsdoel te verkla­ren. Wickham Steed probeerde overigens al vanaf 1914 het Britse publiek duidelijk te maken dat het nationaliteitenprobleem in de Donaumonarchie de basis van de moeilijkheden vormde, en samen met Seton-Watson was hij ervan overtuigd dat de monarchie [en dan met name Hongarije] absoluut niet een staat was waarvan de bewoners zich vrije burgers konden voelen! Begrip hebben deze Britse publicisten dan ook vooral voor de wensen en eisen van de Tsjechen en Slowaken, de Roemenen, de Kroaten en Slovenen en andere niet-Duitse en niet-Magyaarse onderdanen van de monarchie!
Eén gemeen­schappelijke strijd, één bevrijdingsoorlog tegen de gemeen­schappelijke vijand, de Oostenrijks-Hongaarse monar­chie wordt afgekondigd: "Austria delenda est" [Oostenrijk moet worden vernietigd]. Deze "Verkla­ring van Rome" heeft een enorme propagandis­tische waarde, maar is geen zaak van welke regering dan ook!
De volgende dag, 13 april 1918 leggen Tsjechische notabelen in Praag de zgn. "Nationale Eed" af, waarbij ook Kroatische en Sloveense delegaties aanwezig zijn. De Tsjechen beloven de strijd voor een onafhankelijk "Tsjechoslowakije" aan te gaan, en op 29 april gaat Masaryk naar Amerika om steun te verwerven voor zijn plannen. Door de Tsjechen wordt dus steeds opnieuw duide­lijk gemaakt, dat ze zich niet langer verbonden voelen met Wenen, maar vrijheid voor hun natie wensen. Op 16 mei vindt er b.v. bij de viering van het 50-jarige jubi­leum van het Tsjechische Nationale Theater in Praag een massa­le demon­stratie plaats vóór de nationale onafhankelijk­heid. Ook hier­bij zijn weer Italianen, 200 Kroaten en Slovenen en verder Roeme­nen en Polen aanwezig. Men laat bij deze gele­genheid zelfs gouden munten slaan: een teken dat men zich geheel vrij van Oostenrijk voelt. De gemeenschappelijke strijd tègen Oostenrijk staat van nu af voorop.....

top

Klap op de vuurpijl is echter op 13 april 1918 de bekendma­king van de geheime corres­pondentie van prins Sixtus met de Franse president Poincaré [in 1917], door de Franse premier Clemenceau. Hij doet dat naar aanleiding van een redevoering van graaf Czernin op 2 april voor een dankbare delegatie van de gemeenteraad van Wenen [voor de ‘broodvrede’ met de Ukraïne waardoor er een eind kan komen aan de zeer slechte voedselsituatie in de stad etc.] en hij profileert zichzelf als degene die het vaderland uit de nood heeft gered…. Hatelijk is hij t.o.v. de Tsjechen en keihard tegenover Frankrijk, waarbij Czernin ervan uitgaat dat dat land alleen vecht voor het terugkrijgen van Elzas-Lotharingen, terwijl de Franse premier Clemenceau dat vervolgens heftig ontkent.
Deze zaak wordt tot een geweldige affaire waarbij Wenen en Parijs elkaar bestoken met venijnige communiqué’s. Czernin beweert b.v. dat Frankrijk de schuld draagt voor het mislukken van de geheime onderhandelingen met prins Sixtus, en hij prijst verder keizer Karl die ondanks z’n liefde voor de vrede immers nooit trouwbreuk kan begaan t.o. Duitsland want dán zou de vrede schandelijk zijn…. 55 miljoen mensen staan achter hun koning en keizer…. Wij zullen, aldus Czernin, nooit Duitse belangen in de steek laten zoals Duitsland ons nooit in de steek zal laten!…
Al het voorgaande staat volgens hem ook in de schaduw van het volgende, n.l. dat de Centralen álles deden voor de vrede en ”om Frankrijk te sparen voor een nieuwe slachting aan het westelijke front en nèt voor het offensief in het westen vroeg Clemenceau mij”, aldus gr. Czernin, ”of ik bereid was tot onderhandelingen en op welke basis… Ik antwoordde onmiddellijk dat ik bereid was tot overleg en dat, wat Frankrijk betreft, ik geen ander obstakel voor vrede zag dan de Franse wens om Elzas-Lotharingen terug te krijgen”. M.a.w. alle schuld van voortzetting van de oorlog ligt verder bij Frankrijk en de Centralen [Duitsland] treft uiteraard geen enkel verwijt… Uit Parijs kwam het antwoord, aldus Czernin, dat er op déze basis geen onderhandelingen mogelijk waren. Hierna hadden we geen andere keuze en toen begon de grote veldslag”, aldus de Oostenrijks-Hongaarse minister van buitenl.z. Intussen weet keizer Karl van niets, want Czernin sprak deze rede één dag eerder uit dan de bedoeling was. [Brook-Shepherd,  141/142].
Maar Clemenceau reageert bijzonder fel en verklaart o.a. “dat een hoge persoonlijkheid in Oostenrijk deze eis [van teruggave van Elzas-Lotharingen] allang als gerechtvaardigd beschouwt”, maar Czernin eist dan bewijzen voor zó’n ”lasterlijke aantijging”, en vervolgens zegt Clemenceau dat het “een persoonlijkheid betreft die in rang ver boven de Oostenrijkse min.v.buitenl.z . staat”, en dat kan alleen maar op de keizer zelf slaan… Czernin eist vervolgens van de Fransen openlijke excuses, en prompt laat Clemenceau één van de brieven van keizer Karl [door prins Sixtus in maart 1917 aan de Fransen overhandigd] uitlekken naar de pers: het schandaal is dan compleet: Czernin zèlf blijkt immers een leugenaar en ook de 30-jarige Oostenrijkse keizer staat voor de hele wereld als leugenaar te kijk! [o.a. Trouw, 4 okt. 2004]. Korte tijd later raakt de hele inhoud van de brieven van keizer Karl in Frankrijk bekend.
Terwijl voor de wereld duidelijk moest zijn, dat de Oostenrijkse keizer nog slechts één wens had, n.l. vrede en dat zijn land smachtte naar een einde van de oorlog, omdat het oorlogsmoe is, blijkt nu eigenlijk dat die wens toch ondergeschikt is aan de oorlogvoering samen met de Duitsers en wel tot het einde….
De politiek van tweeslachtigheid van de Donaumonarchie blijkt zonneklaar en bovenal de onmacht van de regering om zich te bevrijden uit de macht, de klauwen, van Duitsland, zijn hiermee openbaar gemaakt. Ook het feit dat keizer Karl nooit de hele waarheid heeft verteld aan keizer Wilhelm II, dat hij n.l. van de Duitsers wèl territoriale concessies wenste, maar ze zelf [aan Italië!] weigerde, is nu de hele wereld bekend! Van groot belang is ook het feit, dat de Oostenrijks-Hongaarse min.v.buitenl.z. Czernin éérst op 2 april 1918 had gezegd dat de Franse premier om een dergelijke briefwisse­ling [maart 1917] had gevraagd, en dus min of meer in het diepste geheim aan de Centralen om vrede had gevraagd, terwijl juist Oostenrijk zèlf overleg wilde! Clemenceau is uiteraard woedend hierover.
Keizer Karl geeft vervolgens op 10 april en verslag aan z’n Duitse collega en vriend Wilhelm II en ontkent hierin de beweringen van Clemenceau dat hij ooit ”de zogenaamde gerechtvaardigde aanspraken van Frankrijk op Elzas-Lotharingen” had erkend, en beweert nu zelf dat hij zal blijven vechten ”voor jouw [de Duitse] provincies alsof ik m’n eigen provincies verdedigde”, en Wilhelm II antwoordt hierop dat hij nooit heeft getwijfeld aan de loyaliteit van z’n bondgenoot…. [Brook-Shepherd, 145].

top

Czernin -die nog zo kort tevoren begon te geloven in de Duitse Endsieg en die het lot van de monarchie dus hieraan toevertrouwt ofwel: de status van Duitse satelliet eigenlijk aanvaardt- is vervolgens woedend en raakt helemaal buiten zichzelf! Hij ontkent nog steeds alles en dreigt de keizer zelf ook. In z’n woede zegt hij zelfs: ”Dan blijft er niets anders over dan wij alle drie, de keizer en de keizerin en ikzelf, zelfmoord plegen, en dan zal Oostenrijk door Duitsland worden bezet”.  Keizerin Zita, die alles heeft gehoord, concludeert: ”Czernin gedraagt zich als een gek!”.
Er zit niet anders op dan het dramatische ontslag van Czernin, op 14 april 1918. [Brook-Shepherd, 149-151]. De hele wereld weet nu op grond van welke valse en dubieuze motieven en middelen de Oosten­rij­kers eigenlijk intrigeren, alleen om de schijn op te houden…….. In Oostenrijk is dus sprake van een diepe politieke crisis, een grof schandaal, maar ook weer zoiets als een Weense operette, hoewel ook een andere akteur, keizer Karl, op 13 april door een hartaanval is getroffen. [idem, 149]. Czernin wordt opgevolgd door zijn voorganger, de conservatieve Hongaarse baron Burián. Deze nieuwe minister wil ‘de schade herstellen’ en stelt dan een ontmoeting van Karl en Wilhelm II voor, en dat gebeurt in Spa op 11/12 mei. De psychologische klap en de openlijke vernedering voor Oostenrijk worden compleet in Spa, waar op 12 mei 1918 de Oostenrijkse keizer Karl zijn excuses aan de Duitse keizer Wilhelem II moet aan­bie­den: Achter Duitslands rug heeft die minderwaardige Oosten­rijkse keizer en bondgenoot  immers vals gehandeld!
Keizer en koning Karl verklaart nu, als het top­punt van leugen­achtigheid, "dat de heer Clemenceau hem verachtelijk heeft be­schuldigd", maar het is voor de Engelsen en Fransen deste meer duidelijk, dat er met dit rijk, de Donaumonarchie, niet meer valt te onderhandelen. Wenen en daarmee Budapest kunnen zich immers absoluut niet losmaken van Berlijn. Formeel stre­eft de monarchie nota bene nog steeds naar verde­re samen­wer­king op politiek, militair en economisch gebied met het Duitse Rijk [een “Waffenbund”], en in Spa wordt dat op 12 mei bevestigd met een verdrag, waarin de beide keizers plechtig verklaren, dat ze meer dan ooit politiek en economisch met elkaar verbon­den zullen blijven….. Daarmee geeft keizer Karl al z’n vroegere terughoudendheid en verzet ten opzichte van Duitsland op, maar elders is wel duidelijk dat het gaat om twee volkomen ongelijkwaardige partners, die hun geheel eigen belangen en claims hebben, zo is voor de wereld immers duidelijk gebleken.
Alle geruchten en berichten over de wil van Oostenrijk als staat tot een "afzonderlijke vrede" zijn van nu aan ook van nul en geen waarde. De Donaumonarchie is hiermee geen zelf­standige factor van betekenis meer, ze heeft voor de Entente eigenlijk mili­tair en diplomatiek volledig afgedaan. De monar­chie plaatst zichzelf eigenlijk onder Duitse voogdij, ze stelt zichzelf onder Duitse curatele.... De Oostenrijkse keizer geldt voortaan als een voorwerp van spot en lachlust. Hij hoeft echt nooit weer verantwoording aan de Entente af te leggen, laat hem maar naar Berlijn gaan voor iets dergelijks, zo denkt men in Londen en Parijs, en de Amerikanen reageren op 12 april met ”Czernin’s disclosure has thrown Austria bodily into the arms of Germany”.[Brook-Shepherd, 159].
De gevolgen zijn buitengewoon ingrijpend: De geallieerden erkennen nu allerlei Nationale Raden als representatief. Met hen zal men praten over vrede en met hen zal worden onderhan­deld. "Nationale Raden en Comité's" van Tsjechoslowaken, van Zuid-Slaven en van Polen, worden van nu af erkend door Frank­rijk en Italië, later na enige aarzeling ook door Engeland en Amerika als de vertegenwoordigers van de "onderdrukte volken van de Donaumo­narchie". Het nationalisme wordt door de Entente dus verder aangewakkerd, en de psychologische oorlog van de Entente tegen Duitsland is verhevigd. “For most Entente statesmen the Dual Monarchy had now become part of that menace of a German “Mitteleuropa” whose shadow loomed over Europe in peace and war”. [idem, 160].
Frankrijk erkent b.v. op 28 juni het "Tsjechoslowaakse Natio­nale Comité" in Parijs als hoogste oorgaan van de natie, als primaire basis voor een toekomstige Tsjechoslowaakse rege­ring". Ook door Engeland wordt op 3 juni en door Amerika op 3 september 1918 de facto de Tsjechoslowaakse natie als geal­lieerde bondgenoot, en als oorlogvoerend beschouwd. Op 9 augustus erkent Londen de Nationale Raad als toekomstige regering van Tsjechoslowakije. Dit alles gebeurt mede omdat intussen duizenden Tsjechen meevechten met de Engelsen en Fransen in Italië, in Rusland en Frankrijk, en zij staan van nu af onder gezag van de Tsjechoslowaakse Nationale Raad. Masaryk spreekt op 29 april zelfs over 92.000 Tsjechische soldaten in Rusland, 12.000 in Frankrijk, 24.000 in Italië.

top

In Engeland is men vooral aktief in ondersteuning en aanmoe­diging van alle anti-Duitse en daarmee pro-geallieerde volke­ren, tendenzen en krachten binnen de Donaumonarchie. Er wordt in Londen zelfs een Ministerie van Propaganda opgericht, en adviseur voor zaken van de volken der Donaumonarchie is R.W. Seton-Watson, al verscheidene malen eerder genoemd als publicist en een fervent hater van het regime in Hongarije.
Engeland zal geen onderhandelingen met vertegenwoordigers van Oostenrijk-Hongarije voeren, dat een satelliet van het Duitse keizerrijk is geworden, en zich toch niet van Duitsland kan losma­ken, en Londen weet geleidelijk aan ook Washington ervan te overtuigen dat alle streven naar een soort afzonderlijke vrede met de monarchie volmaakt zinloos is. Op 10 mei 1918 verklaart Lansing [USA-minister van buitenlandse zaken] tegenover zijn president: "Zie je nu wel dat onderhan­delingen met Oosten­rijk-Hongarije over een aparte vrede zin­loos zijn?"
De niet aflatende propaganda van Masaryk en Benes in Londen en Parijs wordt aldus van enorme betekenis voor de toekomst van de volken van de Donaumonarchie. De Tsjechen gelden daarentegen als geallieerde bondgenoten en mogen zich dus verheugen in de gunst van de Entente.
Met name Benes is zich hiervan zeer goed bewust en kan van de Entente allerlei toezeggingen verkrij­gen. Op 5 juni legt hij zijn eisen al op tafel: de nieuwe staat Tsjechoslowakije zal bestaan uit "de vier historische provin­cies", n.l. Bohe­men, Moravië, Silezië en Slowakije. Opgemerkt dient te worden, dat er van een "historische pro­vin­cie Slowa­kije" [in Hongarije dus] nooit in de geschiedenis sprake is geweest, maar dat lijkt voor de Fransen en Engelsen niet van belang of ze weten het niet…. "De Tsje­choslowaakse natie is eeuwenlang door de Habsburgers onder­drukt en moet dus worden bevrijd", is nu het credo. De Entente zal helpen om aan deze natie haar vrijheid en onafhan­kelijkheid terug te geven, aldus verzekeren de Fransen aan Benes en Masaryk. Toch blijven vooral de Engelsen en Amerikanen nog huiverig om de complete onafhan­ke­lijkheid van de vele verschillende kleine volken en staten in het hart van Europa te erkennen. Pas het bezoek van Masaryk aan de Verenigde Staten geeft hier de doorslag: "Het Tsjechische Legioen is van belang als een geallieerde strij­dmacht tegen de Centra­le mogendhe­den", aldus Masaryk tegenover Wilson, en alleen al de barre tocht van het Tsjechische Legioen van vele honderden kilome­ters door Siberië dwingt in Amerika respekt af. Op 3 sep­tem­ber 1918 wordt de "Tsje­choslowaak­se Natio­nale Raad" de facto als rege­ring erkend door Amerika. Dat de Ameri­kaanse minister van buitenlandse zaken Lansing totaal niet op de hoogte is van het bestaan van een "Slowakij­e" als deel van Hongarije, is van geen belang. Evenmin van belang lijkt dat "het Slowaakse element slechts door één jongeman wordt verte­genwoor­digd, door Milan R. St­efá­nik". [Macartney, Palmer, Indep. East. Europe, 87].
Geen enkele Tsjech heeft tegenover de Entente ook ooit over de drie miljoen Duitsers in Bohemen en Moravië gesproken. Dat soort ’kleinere proble­men’ zal men op een vredes­conferentie mis­schien ooit bespreken.
Van belang voor de Tsjechische leiders is slechts dat zij de Entente voor een fait accompli kunnen stellen, binnen hun zgn. historische grenzen erkend worden, een eigen regering gereed hebben, en mèt hun strijdmacht erkend worden. In Praag hebben dan intussen 30 Tsjechische leden van de Oostenrijkse Reichstag op 13 juli een "Národní Vybor", een Natio­nale Raad opgericht, waarvan dr. Karel Kramár de voorzit­ter wordt. Vooral híj laat zich steeds duidelijker kennen als een scherpe tegenstander van de Habsburgse monarchie: met haar heeft hij immers na zijn gevangenschap en vrijlating nog een rekening te vereffenen!….
Het komt er dus op neer dat de geallieerden voortaan het nationaliteitsprincipe hanteren waarbij elke natie een eigen staat moet kunnen stichten. Dat betekent een doodvonnis voor de Oostenrijks-Hongaarse monarchie met haar vele verschillende volken onder één scepter…. Bovendien vormt deze monarchie de zwakste schakel in het bondgenoot-schap der Centralen, en ze heeft al vele maanden níet meer of nauwelijks nog de steun van verscheidene van haar nationaliteiten. Polen, Tsjechen, Kroaten, Slovenen en Serviërs maken zich immers al duidelijk klaar voor het verkrijgen van de vrijheid en  onafhankelijkheid buíten de Habsburgse monarchie om.
In Hongarije lijkt echter bijna alles op politiek gebied [en betreffende de nationaliteiten hier] nog rustig maar de oorzaak hiervan lijkt meer het feit dat het Hongaarse parlement niet representatief is; de 2 miljoen Slowaken, de 3 miljoen Roemenen, de miljoenen Kroaten en Serviërs en andere niet-Magyaars sprekende inwoners van het land, maar ook de lagere klassen van arbeiders, landarbeiders en kleine boeren etc. zijn in de “landsvergadering” immers vrijwel niet vertegenwoordigd!

top

In kringen van de Entente valt het dan ook geheel niet op dat er ook in Hongarije pogingen, hoe zwak ook, worden ondernomen om zich van Oostenrijk los te maken. Graaf Mihály Károlyi, de linkse opposi­tielei­der komt opnieuw met zijn programma van demokratische en sociale her­vorm­ingen, onafhankelijkheid, en concessies aan de natio­nalitei­ten in Hongarije. In kringen van de oppositie ziet men namelijk, hoe geleidelijk aan allerlei radikale en revolu­tio­naire stro­mingen zich in Honga­rije verbreiden. Dit is echter de stem van een zeer kleine minderheid. De edelman Károlyi, die door vrijwel zijn hele familie overigens al jaren wordt geminacht omdat hij zich inlaat met de politiek en nog wel met linkse ideeën, schuift geleidelijk ook verder naar links op want hij ziet steeds meer dat de bestaande sociale orde  veel meer hervormingen nodig heeft en dat er een totale herstrukturering nodig is. Bovendien denkt hij dat Wilson [evenals hijzelf] pacifist is, en ook socialistische idealen heeft. “De mensen begonnen zich te realiseren dat de verantwoordelijkheid voor de oorlog niet op één natie rustte, maar dat kapitalisme en imperialisme tot de oorzaken hoorden”. [Károlyi in zijn memoires, Faith without Illusion, 85]. 
In het Hongaar­se parlement, dat nooit een forum voor de stem des volks is geweest, is men echter nog altijd wars van alle hervormingen en concessies. Men wil er niets van horen. Het noemen van deze woorden lokt al een fel protest uit, en het begrip "verraad" is niet van de lucht. Het is voor de heersende klassen van Hongarije ook van bete­kenis dat er zich in het land geen onlusten op grote schaal voordoen, en dat b.v. Slowaken, Roemenen en Serviërs zich eigen­lijk vol­komen rustig houden. Juist in 1918 is men -onder leiding van minister Albert Apponyi- volop bezig met het schep­pen van de zogenaamde "Culturele Zone" in Zevenburgen, om een wig te schep­pen tussen de Roemenen van het koninkrijk Roemenië en die in Hongarije en Zevenburgen.
Toch zit er wel enige beweging in deze zaak: Op 1 mei 1918 heeft er in Wenen voorbereidend overleg plaatsge­vonden van Slowaken zoals dr. Sámal en dr. Vavro Srobár, die zich bera­den over zelfbestuur voor hun volk, en op 24 en 25 mei houdt een aantal Slowaken van de Slo­waakse Nationale Partij in Lipót Szent Miklós [Lipt. Sv. Mikulás] een bijeenkomst, waar ze zich openlijk vóór nauwe samenwer­king met de Tsje­chen verkla­ren. Zelfs iemand als pater Andrej Hlinka is het hiermee eens, hoewel hij altijd zijn bedenkin­gen heeft wanneer het om samenwerking met de "protes­tantse, hussitische" Tsjechen gaat. De "Verklaring van Lipót Szent Miklós" [tgw. Liptovsky Sväty Mikulás] vraagt om een spoedige en rechtvaardige vrede, met vrij zelf­beschikkingsrecht voor alle naties, óók de Slowaakse.
Op 29 mei 1918 verklaart de "Slowaakse Nationale Partij" dat ze het standpunt aanvaardt dat het Slowaakse volk absoluut en onvoor­waardelijk recht op zelfbeschikking heeft, op basis waarvan het voor de Slowaakse natie een aandeel in de stich­ting van een onafhankelijke staat, bestaande uit Slowakije, Bohemen, Moravië en Silezië opeist, maar al in de zomer van 1918 zijn de Slowaken toch wel beducht voor de veel meer ontwikkelde Tsjechen, hun industrie en hun leiding…….
Los hiervan wordt door Tsjechische en Slowaakse emigranten in Amerika op 30 mei 1918, in aanwezigheid van Masaryk, op een bijeenkomst in Pittsbrug een "Convention" getekend [óók door Masaryk]: Eén Tsje­choslowaakse staat, maar een eigen parlement en be­stuur voor Slowa­kije, een eigen gerechtshof, en invoering van de Slowaakse taal in het onderwijs en het openbare leven zullen worden ingevoerd……. Deze "Declaratie van Pittsburg" wordt vijf maanden later door centralis­tisch- [=regerings-] ­gezinde Tsjechen -die de autono­mie van Slowa­kije niet vertrou­wen en het bestaan van een Slowaakse natie, volk en taal zelfs ontkennen- betwist of ontkend. "Niet bin­dend" heet deze verklaring dan, "for no emigrants could bind their kins­folk at home to accept a future form of govern­ment". [Ma­cartney, Palmer, Indep. East. Europe, 87]. 
Masaryk smaalt zelfs in november 1918 dat de verklaring alleen maar diende "om een klein deel der Slowaken dat droom­de van God weet wat voor een soort onafhankelijkheid voor Slowa­kije, tevreden te stellen". Hij zegt dan ook, dat de verklaring slechts van lokale betekenis voor de emigranten is geweest....
Men verschuilt zich dan ineens achter formele argumenten, zoals "die ondertekenaars hadden geen mandaat van het volk, ze zijn niet vrij gekozen". Typerend is echter dat men zich, wanneer het enkele maanden later om de belangen van Hongarije en van de Magyaren gaat, zich nooit schaamt over het niet raadplegen van de betreffende bevolking.
Praag vindt bij gelegenheid nog wel dat het zich tegenover de "eigen" Slowa­ken moet verantwoorden, maar tegen­over "de vijand" Honga­rije vindt men dat nooit nodig. Over­weldigend is echter de propaganda bij de Entente en die werkt beter en veel meer overtuigend dan dit "schoonheids­foutje".
Intus­sen worden in Amerika enorme bedragen ingezameld om de strijd van de nationaliteiten van Oostenrijk-Hongarije voor zelfbe­schik­king te steunen. Presi­dent Wilson ontvangt op 15 septem­ber 1918 voor het eerst ook delegaties van Tsjechen, Polen, Zuid­-Slaven en Roemenen, en erkent hiermee hun nationa­le bewe­gin­gen.
Massabijeenkomsten, in Carnegie Hall in New York en in Inde­pendence Hall in Philadelphia bijvoor­beeld, moeten het Ameri­kaanse publiek en vooral emigranten ervan over­tuigen, dat het om een gerechtvaardigde strijd tegen de ver­rotte regimes van het gehate Oostenrijk en Hongarije gaat. Wilson wijzigt zijn XIV punten op 27 september dan ook door middel van de zgn. V Particulars, met betrekking tot Oostenrijk-Hongarije. De eisen tot een "autonome ontwikkeling voor alle volken der Donaumonar­chie" is een ach­terhaalde zaak, zo hebben de andere geallieerden hem duidelijk gemaakt.

top

Maar: door de geallieerden wordt nooit serieus getwijfeld aan Masaryk en Benes. Zelfs aan beweringen van Benes, dat "de Tsjechoslowaken één volk zijn, dat ze dezelfde taal spreken, dezelfde ideeën heb­ben, dezelfde godsdienst belijden, dat de Slowaken zich Tsje­chisch voelen en bij de nieuwe staat willen horen, dat Pozsony [Pressburg, tgw. Bratislava] de traditione­le Slowaakse hoofd­stad is”, wordt -hoewel het allemaal gemakke­lijk te bewijzen nonsens is- kennelijk in het westen volop geloof gehecht.
Later moet Benes, wanneer hij eenmaal minister van een door het westen geres­pecteerd en demokratisch land is geworden, wel toegeven, dat er "onbedoeld vele fouten betref­fende zgn. feiten zijn ge­maakt", maar hij is zelf dege­ne die de wereld konsekwent, zéér doelbewust en brutaalweg -zacht gezegd- voor diverse faits accom­plis heeft gesteld.
Hongarije heeft juist door zijn toedoen nooit haar argumenten op tafel kunnen en mogen leg­gen, en aan de Slowaken is bij voorbaat -eveneens zeer doelbewust- door de Tsjechen nooit iets gevraagd! Daarnaast staat natuurlijk het feit, dat de Magyaren konsekwent vele decennia lang, iemand pas als een normaal en goed ont­wikkeld staats­burger hebben willen zien, die in het openbaar geen woord Slowaaks maar juist Hongaars spreekt. Ook in de Hongaarse tijd is aan de Slowaken op politiek ter­rein nooit iets ge­vraagd, maar er zijn slechts bevelen [of een bijzonder sterke maatschappelijke druk] uitge­gaan in de richting van: assimilatie aan de Magyaarse taal en cultuur, onderwijs, maatschappij, etc. etc.…………
Dit alles speelt zich echter in de zomer van 1918 vèr buiten het bewustzijn van de Hongaren af. Men concentreert zich hier op de oorlog en haar ellende, de toenemende crisis, op de enorme voedseltekorten, het ontstaan van de zwarte markt, de zich steeds verder uitbreidende stakingen, de propa­ganda tegen de oorlog, de toene­mende duur­te, de inflatie, de berich­ten over steeds grotere deser­tie van soldaten, de berichten over de sym­pathie van Oos­tenrijkse maar vooral Hongaarse soldaten voor de Russische revolutie der bolsjewiki, enz. Bovendien: Hongarije slaat n.b., zo zegt men, zelf voed­sel op, en weigert voorraden aan Oosten­rijk te leve­ren, hoewel de situatie hier veel beter is dan in dat buurland. Ook in Hongarije worden arbeidersraden in fabrieken gevormd en er doen zich nu ook politieke stakingen voor waarbij -na de vrede met Rusland- een einde van de oorlog wordt geëist, al lijkt het alsof men met de dreiging van het inzetten van het leger tegen arbeiders de rust kan herstellen. Voedsel is er in het land nog genoeg maar b.v. van het graan gaat een grote hoeveelheid naar het leger en wordt ook als paardenvoer gebruikt.
Steeds meer mensen worden zich ook in Hongarije bewust van het feit dat deze oorlog ondanks de enorme offers die al zijn gebracht, nooit gewonnen zal kunnen worden. Omdat de regering en het parlement in Budapest volmaakt doof en blind hiervoor lijken, en nog steeds denken in termen van nieuwe offers en offensieven, van nieuwe oorlogsplannen, oorlogsleningen en andere militaire voorbereidin­gen, binnenlandse maatregelen om orde en rust te bewaren, repressailles, enz. ontstaat er toenemende uitzicht­loosheid, radikalise­ring, grote ontevredenheid, met name bij burgerlijke radika­len, bij intellektuelen en studenten. De bereidheid tot sta­kingen en demonstraties tegen de oorlog en al haar nare gevol­gen groeit gestaag. Op 18 januari brak er al een massale algemene sta­king in Budapest en in enkele andere industriecentra uit, en hier en daar worden zelfs arbeiders­ra­den [’sovjets’] opge­richt.
Hoger loon, vrede zonder annexaties met Rusland en een onmid­dellijk einde aan de oorlog zijn het doel. Ook een nieuwe kieswet wordt verlangd. Revolutionai­re pamfletten worden uitge­deeld en verspreid onder soldaten en arbeiders. Men wordt aange­raden om het voor­beeld van Rusland te volgen: te deserte­ren, of raden te kie­zen, enz. Een groot deel van de Hon­gaar­se industrie wordt stilgelegd. De staking in Hongarije is feller en meer ver­spreid dan in Oos­tenrijk. De spoorwegen worden ook lamgelegd; en na vage toezeggingen van de conservatieve premier Wekerle over een nieuwe kieswet wordt de staking ten­slot­te gebroken door het inzetten van het leger. De onrust blijft echter, en deze uit zich in b.v. wilde stakin­gen. Vele rekruten ontsnappen en deserteren.
Op het platte­land verzetten boeren zich steeds heftiger tegen de vorderin­gen, de gedwongen leve­ringen van voedsel, en het inbe­slagnemen van voorraden. Steeds luider klinken de protes­ten tegen de honger, hoort men over plundering van hout, brood en meel, en aanvallen op wagons met voorraden. Onvrede heerst er alom. Leden van de "Galileï-kring" worden vanwe­ge anti-militaris­tische propaganda tot zware gevangenis­straffen veroordeeld, en de Galileï-kring wordt in februari 1918 verboden. Ook moet men alom uitkijken niet wegens defaitistische of anti-oorlogspropaganda te worden opgepakt. Iets negatiefs over het idee ”Mitteleuropa”publiceren wordt dus verboden, naar aanleiding van een artikel van Márton Lovászy, die vond dat Hongarije dit idee in verband met haar eigen politieke en economische belangen moet afwijzen! Later volgt ook een verbod om iets te schrijven over plannen der Centralen met betrekking tot de Polen, b.v. een suggestie om weer een onafhankelijke Poolse staat op te richten. Van de historisch diep gefundeerde sympathie van de Hongaren met de Polen mag niets blijken: alles ten bate van het Duitse en Oostenrijkse imperialisme….

top

Naast dit bericht over invoering van een nog strengere censuur in Hongarije staan de berichten over sterk toenemende Duitse propaganda in het land. Boeken, brochures, artikelen, enz. die het Duitse standpunt weergeven zijn overal verkrijgbaar, en een hoogtepunt ervan is wel de Hongaarse vertaling van het bekende boek van Friedrich Naumann [1860-1919] uit 1915 ”Mitteleuropa”. Zelfs deze links-liberale schrijver lijkt geheel bekeerd tot het idee van een Duitse overheersing van heel Europa van Hamburg tot Bagdad…. En het boek heeft in Hongarije een geweldig sukses. ”Die Wirkung war verblüffend. Zuerst sang die Presse, entschprechend den Weisungen von Oben, Lobeshymnen. Maar weldra treedt de ontnuchtering aan: het boek betekent immers een aanslag op de Dubbelmonarchie en op de Hongaarse zelfstandigheid op politiek, militair en economisch gebied. Verder zou alles vanuit Berlijn gedikteerd moeten worden en in Europa blijven slechts vazalstaten van het Duitse rijk over!  [Batthyány, 118-119]. Volgens de schrijver is Naumann nog terughoudend, want weldra komen er Duitsers die nog veel verder gaan: de niet-Duitse nationaliteiten in Oostenrijk moeten worden onderdrukt en voor de 2 miljoen Duitsers in Hongarije moet alle vrijheid en volledige gelijkstelling met de Magyaren komen. Duits moet weer de omgangstaal in heel het centrum van Europa worden… Zo staat de monarchie dus op alle terreinen [militair, politiek, economisch en cultureel] constant en steeds meer onder Duitse druk. Men schrikt er in Duitse kringen ook niet voor terug plannen te maken voor een Umsiedlung van diverse volken, met name van Polen en andere Slavische volken en van de drie Baltische volken! Voor dit alom [ook in culturele en wetenschappelijke kringen!] sterk vertegenwoordigde Duitse imperialisme en allerlei plannen: zie vooral Hans Herzfeld.
Zelfs de ervaren, invloedrijke en zeer pro-Duitse Hongaarse ex-premier graaf István Tisza, is echter tegen een Duitse hegemonie in Mitteleuropa. Hij blijft echter voorzichtig en wil de eendracht van de bondgenoten niet verstoren, maar laat geen twijfel bestaan over z’n werkelijke opvattingen. In het Hongaarse parlement laat hij op 5 juni 1918 weten tegen de ‘Weltmachtpläne’ van het Duitse rijk, die zich uitstrekken tot de hele Balkan en het Turkse rijk, te zijn! [Batthyány, 123/125].
Wat Hongarije betreft kan ook dat land [bondgenoot!] niet ook niet blijven bestaan in de huidige vorm, want b.v. graaf Czernin [de vml. min.v.buitenl.zaken] stelde al veel eerder voor om Zevenburgen [Transylvanië] aan Roemenië te geven om dat land te winnen voor het bondgenootschap van de Centralen, en [Batthyány, 126] als die Hongaren niet willen moet men hen maar dwingen met de wapens, aldus Czernin in “Im Weltkriege”. Czernin denkt als minister der monarchie blijkbaar al geheel in deze waanzinnige militaristische, Pruisisch-Duitse geest, want dergelijke plannen heeft Duitsland tot het laatst toe ook met andere volken. Met name de geminachte Fransen en Belgen, Polen, Russen en Balten kunnen er [later, na afloop van deze oorlog] voldoende over meepraten. Maar ook Oostenrijk geldt voort de Duitsers als minderwaardig, en als het erop aankomt onbetrouwbaar, vooral omdat het veel te slap, te voorzichtig is opgetreden tegen m.n. de Slavische volken!
In dit kader passen ook de berichten over Duitse spionnen in Hongarije die b.v. de linkse oppositieleider graaf Mihály Károlyi in de gaten houden en materiaal verzamelen om te bewijzen dat hij contacten heeft met de vijand, met de Entente en ‘ondermijnende aktiviteiten’ heeft ondernomen… Aldus knoopt een zekere Hermann Konsten, hoofd der Duitse Militaire Inlichtingendienst maar officieel slechts “handelsvertegenwoordiger” in Budapest, een nauwe zakelijke relatie aan met graaf Imre Károlyi, een neef van de oppositieleider, en met zijn “Hongaarse Bank” en publiceert regelmatig bijdragen in een orgaan van de partij van Tisza over de handelsbetrekkingen tussen Hongarije en Duitsland en over plannen voor expansie in Oost Europa. Konsten bood volgens Károlyi ook geld aan spionnen en was een intrigant. Volgens de graaf waren het niet anders dan absurde fabels, maar later worden dergelijke berichten alsnog tègen hem gebruikt… [Károlyi, 91/92].

top

De regering in Hongarije denkt echter nog altijd dat het land kan worden gered, geen echt gevaar loopt en zéker niet een ramp tegemoet gaat. In januari 1918 treedt de progressieve minister Tivadar Batthyány dan ook af omdat hij meent dat hij in dit kabinet toch niets meer kan doen, maar opnieuw zegt hij in een particuliere audiëntie bij keizer [koning] Karl dat de vrede zo spoedig mogelijk moet komen, dát is de enige oplossing, anders valt de monarchie uiteen. De vorst moet de Duitsers een ultimatum sturen en voor z’n eigen volken opkomen, in plaats van voor de “Machtgelüste eines fremden Herrschers”. We mogen, aldus Batthyány, ons ook niet door Duitse dreigingen van een inval laten afschrikken.
Opnieuw heeft de koning en keizer de tranen in z’n ogen, maar z’n raadgevers pleiten voor volhouden samen met bondgenoot Duitsland… Het spijt Karl -de jonge, onervaren, goedbedoelende vorst met voldoende gezond verstand maar niet met de kracht om tegen een gesloten falanx raadgevers zonder inzicht ín te gaan- dan ook dat de minister aftreedt. En opnieuw beseft Batthyány: hij is het geheel met me eens! [Batthyány, 138-139].
Volgens Batthyány drukken dan met name prins Ludwig [Lajos] Windischgrätz, baron József Szterényi en de ‘Honvéd’-minister Sándor Szurmay een stempel op deze regering, en zij geloven nog altijd in een Duitse overwinning en zijn zeer voorzichtig met hervormingen. Hijzelf was echter bezig met een wetgeving ten bate van sociaal zwakkeren, arbeidsverzekering, en bescherming inz. gezondheid, woningen, kinderen, kredieten, oorlogsinvaliden, wezen en weduwen, maar merkt bij de conservatieve aanhangers der regering vooral afkeer hiervan, spot en hoon zelfs. Daarom voelt hij [een aanhanger van graaf Károlyi immers!] zich niet langer thuis in dit kabinet en treedt af. Ook de oorlogspolitiek [Mitteleuropa, een verbond met Duitsland] bevalt hem totaal niet. [zie hierboven]
Nadat hij in april 1918 zijn kabinet heeft omgevormd kan Wekerle premier blijven; hij heeft moeten toegeven aan de eisen van Tisza, heeft met hem overlegd, en krijgt nu de steun van diens aanhangers [de meerderheid]. Het kiesrecht zal in Hongarije gebonden blijven aan grondbezit, dus een echte verandering zal er niet komen. Pas na de oorlog zullen er verkiezingen komen, maar er zal geen einde komen aan de Magy­aarse hegemonie in Hongarije. Wekerle legt op 7 mei 1918 zelfs aan het parle­ment uit dat het per­centage Magyaarse kiezers in Zevenburgen iets zal stijgen. Hij stelt dus een zeer beschei­den kiesrechthervorming voor en hiermee kan ook de ex-premier Tisza zich wel verenigen: ze tast de eenheid van Hongarije niet aan, en van autonomie voor b.v. nationaliteiten in Honga­rije is geen sprake.
Menigeen is hierover nog steeds optimistisch: geleidelijk is het percentage Magyaren [Hongaarstaligen] in het land steeds verder gestegen. Men is ook nog steeds in staat om maatregelen tegen revoluti­onai­ren en radikalen te treffen, en de vrede met Roemenië zorgt ook -behalve voor kleine terrein­winst- ook voor gerust­stel­lende berichten. De voor­standers van het behoud [de conservatieven] bundelen nu zelfs hun krach­ten, en samen met de rege­ringspartij [met Tisza nog altijd op de achtergrond aanwezig] keert men zich tegen de nationalitei­ten, de arbei­dersklasse en het liberalisme, en soms, hier en daar, tegen de Joden. Dat is evenwel weinig opzienbarend, want antisemitische geluiden waren er in Hongarije, b.v. in het leger altijd al. ’Wat een Jood deed kon gewoon niet goed zijn, en wanneer Joden willen laten zien dat ze ‘gewoon Hongaars’ zijn, kan men dat niet verdragen. Dapperheid van Joden in de oorlog werkt omgekeerd en voor bangheid [van een Jood] kent men al helemaal geen genade. [Károlyi, 68]. Nu komt hier nog bij: "Joden profiteren van de oorlog en ze bedrijven aan de andere kant revolutionaire propaganda", zo wordt er -zij het lang niet algemeen- b­eweerd en m.n. bisschop Ot­tokár Prohászka, István Milotay en pater Béla Bangha spelen bij deze "christe­lijk-nationale en contra-revolutionaire aktie" een rol.
Tisza is nu weer in de gunst bij de conservatie­ven, en hij wordt zelfs door de koning-keizer gevraagd om naar Kroatië te gaan om hier de stand van zaken op te nemen. Hij merkt hier nu zelf de wens naar losmaking van Hongarije, maar is van "het stomme gewauwel" hierover aller­minst onder de indruk. Het dogma van de eenheidsstaat [óók met Kroatië-Slavo­nië] staat bij hem nog steeds kaarsrecht overeind. Daarover is met hem dus geen diskussie mogelijk.

top

Ook tegenover de oorlog is de houding van het Hongaarse kabinet onveranderd: Wekerle staat nog altijd pal voor het bondgenootschap met Duitsland en hoopt niet als enige toch nog op een eindoverwinning. In juni 1918 is nog alle hoop gevestigd op het Isonzo-front, de strijd in Noord Italië, maar dat mislukt! Eigenlijk voert Wekerle nu de politiek van z’n voorganger Tisza uit en overlegt regelmatig met hem. Toch nemen de aktiviteiten van de linkse oppositie toe.
In juni 1918 vindt er opnieuw een algemene staking van hon­derdduizenden voor vrede plaats. De tijdschriften "Nyugat" en "Huszadik Század", het Socio­lo­gisch Genootschap, de Vrije School der Geesteswetenschappen, waaraan o.a. de linkse intellektuelen Béla Balázs, Elek Bolgár en György Lukács zijn verbonden, de vakbon­den, de dichter Endre Ady, de sociaal-demokra­ten, hebben nu niet meer te klagen over lethar­gie en gebrek aan interesse van het publiek. Integendeel, het verlan­gen naar vrede en naar sociale en politie­ke her­vor­mingen is immers, naarmate de oorlog voort­duurt, steeds duidelij­ker aanwezig. Het verza­melde werk van Ady wordt pas in 1917 uitgegeven maar dat wordt een groot sukses: voor het eerst na enkele jaren wordt hij niet meer genegeerd of afgewezen.
Oszkár Jászi publiceert in 1918 zijn boek "A Monarchia Jövő­je, a dualizmus bukása és a Dunai egyesűlt államok"  [De toe­komst van de monarchie, de val van het dualisme en de ver­enigde staten van de Donau], waarin hij pleit voor de gelijk­heid van alle natio­naliteiten, voor demokratische her­vormingen en algemeen kies­recht, een staat van het volk, en tegen natio­na­lisme, Duitse ideëen over Mitteleuropa, imperia­lisme, enz. Hij vindt overigens nog steeds, dat er binnen het éne Hon­gaarse staatsverband ruimte moet zijn voor de verschil­lende talen en volken.
De hechte en onlosmakelijke geografische, economische, histo­rische en culturele een­heid van het hele bekken der Karpaten [d.w.z. de eenheid van Hongarije] blijven voor Jászi en alle andere Hongaarse politici nog steeds het uigangspunt, en een federatie of iets dergelijks -op grond van nationaliteit- wordt door allen afgewe­zen. "De hegemonie van het Magyarendom zou hier in staat zijn om een ongestoorde en suksesvolle samen­werking met de andere nationaliteiten van het land te schep­pen, als het met de onzinnige assimilatiepolitiek van het feodalisme zou breken", aldus Jászi nog in 1918.
Ook moet Hongarije de Zuid-Slavische eenheid niets in de weg leggen, er bestaat geen gevaar van een Servisch irredentisme in Zuid-Hongarije: De Serviërs hier leven in nauwe economische en culturele verbondenheid met Hongarije, aldus Jászi nog in de zomer van 1918. We moeten echter wel een eerlijke nationa­li­teitenpolitiek voeren: iedereen moet zich econo­misch en cultureel in Hongarije vrij voelen.
Ook sociaal-demokraten zoals Zsigmond Kunfi laten merken dat ze niet meer gediend zijn van deze oorlog, en alle banden van Hongarije met het Duitse imperia­lisme willen ver­breken. De leiding der Hongaarse sociaal-demokoraten is echter zeer gematigd. Men wil geen revolutie, maar samenwerking met de burgerlijke partijen! Zelfs praat de partij niet over een republiek! Het spreekt dan ook vanzelf, dat het binnen de partij blijft rommelen, want sommige linkse socialisten blijven van mening, dat de partij heult met de regering, met de bourgeoisie. De leiders zijn er echter nog altijd van overtuigd, dat de sociaal-demokraten nooit alleen sterk genoeg zijn om de macht over te nemen. Dus moeten zij steun zoeken bij de burgerlijke partijen.
Steeds meer moeite moeten de autoriteiten nu doen om de orde te handhaven. Uit Rusland teruggekeerde vml. krijgsgevangenen worden b.v. als "politiek onbetrouwbaar" in quarantaine geplaatst uit angst dat ze hun vaak zeer radikale en revolutionaire ideëen, die ze in Rusland bij de bolsjewiki hebben opgedaan, in het vaderland verspreiden! Tot oktober 1918 keren n.b. 700.000 krijgsgevangenen, vroegere soldaten van de monarchie, uit Rusland terug, en in Rusland is intussen op 24 maart 1918 zelfs door vrijgela­ten Hongaarse krijgsgevangenen al een "Hongaarse Groep van de Communistische Partij van Rusland [Bolsjewiki]" opgericht. Béla Kun is de leider van deze groep.
Hongaren vormen overigens hierbij slechts één der vele bui­tenlandse groepen, en ze vormen zeker geen uitzondering! Kun en zijn aanhangers zijn uiteraard principieel tegen de sociaal-demokraten gekant en richten zich geheel op het voorbeeld van Lenin en de bolsjewiki in Rusland, waar ook talloze Hongaarstalige propaganda-geschriften verschijnen, waarin opge­roepen wordt tot een socialistische revolutie, die de macht aan soldaten- en arbeidersraden moet geven. Al vanaf het voorjaar van 1918 worden de Hongaarse sociaal-demokra­ten vanuit Moskou, b.v. in het blad "Szociális Forradalom" [Sociale Revolutie, red. Béla Kun en Tibor Szamuely], van verraad aan de arbei­ders­klasse be­schuldigd: zij heulen met de bourgeoisie, en geven de klassen­strijd op, verlaten de weg van het soci­alisme, enz. In het eerste halfjaar van 1918 zijn er ook al 100.000 Hon­gaarse solda­ten gedeserteerd, en dat betekent een onrustba­rende stijging, een verdubbeling, vergeleken bij 1917. Arres­taties van gevaarlijk geach­te personen en speciale veilig­heidsmaatregelen, folteringen, doodstraffen, zijn nu goed merkbaar. Steeds duidelijker en massaler wordt de wil tot desertie en muiterij.

Op 30 dec. 1916 legt IV. Károly in Budapest de eed af als nieuwe koning van Hongarije

top

Op 20 juni 1918 is er ineens sprake van een muiterij in Pécs [Fünfkirchen], waar soldaten de barakken en het station bezet­ten, en in de Mávag-fabrieken van spoorwegmateriaal in Buda­pest beveelt de militaire commandant om op de stakende arbei­ders te schieten. Er vallen vier doden en 19 gewonden. Als protest wordt het werk enkele uren erna in alle fabrieken van de Hongaarse hoofdstad stilgelegd. Ook elders in het land volgt men dit voorbeeld, en aldus breekt een 9 dagen lange algemene staking van 500.000 indus­triearbei­ders in Hongarije los. Men eist een einde aan de zinloze oorlog en het aftreden van de regering. Het zich aanmelden voor het lidmaatschap van een vakbond, wat vroeger van moed g­etuigde, wordt nu een zaak van de massa; de Hongaar­se vakbonden tellen aan het einde van 1918 ruim 720.000 leden. Alom neemt dus de onrust op het binnenlandse front toe. Zelfs de boeren komen hier en daar in aktie, en eisen landhervormin­gen.
Maar: de autoriteiten hebben de zaak nog altijd in de hand en reageren overal en altijd met strenge maatregelen. "De bittere oorlogsomstandigheden" vormen steeds het excuus om op keihard te treden tegen allerlei oproerkraaiers, tegen vormen van defai­tisme, gevolgen van oorlogsmoeheid, etc., maar velen voelen dat het einde nadert. Een wanhoopsoffensief aan het front in Noord-Italië op 15 juni levert geen sukses op, en moet na een week en na enorme verliezen van het Oostenrijks-Hongaarse leger al worden gestaakt. Ook met de Duitse troepen in Frankrijk gaat het vervolgens vanaf midden juli 1918 slecht, vooral na de komst van duizenden man Amerikaanse soldaten.
Toch staat in Hongarije het parlement nog unaniem achter de regering en verwerpt bijvoorbeeld de XIV punten van president Wilson omdat ze “verraad betekenen”! [Károlyi, 94].
Men krijgt dan ook de indruk dat men tot op het hoogste niveau in Hongarije absoluut niet op de hoogte is van wat er zich in de wereld rondom dit land afspeelt. Al wordt Hongarij zelf nog niet bedreigd, duidelijk zou toch moeten zijn dat de oorlog niet gewonnen zal worden, en dat b.v. aan de toekomst van Oostenrijk als staat èn aan de monarchie als geheel zeer ernstig moet worden getwijfeld. Zo ongeveer alle niet-Duitse nationaliteiten hebben zich in de geest afgekeerd van het keizerrijk Oostenrijk en het moet toch ernstig worden betwijfeld of dit Hongarije [waar óók tien miljoen mensen wonen die de officiële taal van de staat en de regering niet spreken of verstaan!] in een tijd waarin ’de vijand’ [de Entente] al openlijk heeft aangekondigd en zelfs erkend [!] dat elke natie het recht heeft op een eigen bestaan als staat, voor het eerst sinds 500 jaar op eigen benen kan staan…. De angst om te worden overheerst door de Slavische buren en Roemenen is dan ook nog altijd levensgroot maar ook in 1918 is er nog geen enkele gezaghebbend Hongaars politicus die concrete plannen maakt voor de erkenning of een genoegdoening aan b.v. de Slowaken of de Roemenen, Kroaten of Serviërs!
Hongarije heeft ook geen ervaring als onafhankelijke staat en het heeft géén eigen leger of diplomatiek corps; het land heeft zich de afgelopen halve eeuw vooral bezig gehouden met een snelle ontwikkeling op economisch en cultureel gebied en het zich voorzichtig wat meer los maken van Oostenrijk, plagerijtjes tegen het gemeenschappelijke leger en dergelijke, maar een helemaal zelfstandig bestaan kent het niet. De interesses van de heersende [feodale, aristokratische] kringen lagen vooral op het terrein van eigen, particuliere belangen en het behoud van de eigen landgoederen, en in deze oorlog is men steeds solidair met Oostenrijk geweest. Ook hebben ál te veel Hongaren, zegt men vaak, geen enkele kennis van of begrip voor hetgeen zich over de Karpaten [d.w.z. buiten het eigen land!] afspeelt, en alleen van en voor Oostenrijk [Wenen en omgeving] heeft men een zekere kennis of sympathie.
Van de plannen van de Entente om niet met de Oostenrijks-Hongaarse monarchie te onderhandelen maar uit te gaan van de afzonderlijke naties, en als gevolg hiervan ook geen Hongaren [Magyaren] te erkennen als vertegenwoordigers van de [andere] ‘nationaliteiten’ van het land lijkt men geen weet te hebben en/of niets te willen weten, maar het oude, historische Hongarije heeft voor de Entente al afgedaan vóórdat de oorlog in feite is afgelopen! Er is evenwel geen tijd om zich hierop voor te bereiden, hoewel men in Oostenrijk toch beter op de hoogte lijkt te zijn van de zeer ernstige situatie……..

top

De andere kant van het verhaal is uiteraard dat de Duitse legerleiding sinds het einde van de “Tweefrontenoorlog” [voorjaar 1918] zeer optimistisch is geworden, omdat men nu alle krachten op Frankrijk kan concentreren, en men kan dus alle reden hebben om nu wérkelijk in de Endsieg tegeloven. Hindenburg en Ludendorff willen dan ook vóórdat de Amerikanen en masse in Frankrijk landen de beslissing forceren. Voor het eerst sinds 1914 hebben de Duitsers zelfs meer soldaten aan het westfront staan dan hun tegenstanders, n.l. 3,5 miljoen! Men kan evenwel slechts op één plek tegelijk een aanval doen, dus de kracht van het enorme leger is toch zeer beperkt.
Met niet-militaire faktoren houden deze bevelhebbers ook geen rekening: het enorme gebrek aan grondstoffen, de oorlogsmoeheid, en de ondervoeding en honger maken veel slachtoffers, en de ontevredenheid is groter dan ooit. Ook in Duitsland heeft de bolsjewistische propaganda dus sukses, en militair weet het Duitse leger ook nu -met het offensief, de wanhoopsdaad in de zomer van 1918- geen doorbraak te forceren. Vanaf juli tot het einde van de oorlog landen bovendien [naast de 1 miljoen al aanwezigen] nóg eens 1 miljoen Amerikaanse soldaten in Frankrijk. De nederlaag der Centralen staat daardoor wel vast; vanaf 18 juli 1918 nemen de Geallieerden het initiatief hetgeen in Duitsland na ruim 3 maanden op een ontgoocheling en een bittere teleurstelling en tenslotte de nederlaag uitloopt…..
De nood en wanhoop in Oostenrijk [en Bulgarije en Turkije] is al veel eerder duidelijk. Op 16 juli wordt gene­raal Conrad von Hötzen­dorff in Wenen met pensi­oen ge­stuu­rd, en op 27 juli wordt ook de Oostenrijkse minis­ter-president Von Seidler na een jaar ontslagen. Hij wordt opge­volgd door Max Ritter Hussarek [von Heinlein], *1865 in Pozsony [Pressburg], professor in het kerkrecht, oorspr. Tsjech en jurist en vanaf 1911 min.v. godsd. en onderwijs, die de totale omvorming van Oostenrijk tot een federa­le st­aat -zonder overleg met Honga­rije- moet voor­be­reiden. Steeds meer krijgt men in Oostenrijk en in Hongarije ook te maken met teruggekeerde soldaten uit Rusland die zijn aangestoken door de bolsjewistische revolutionaire propaganda en die internationale verbroedering prediken, maar die een groot gevaar betekenen voor de gevestigde belangen….. In Oostenrijk komen zelfs kampen waar soldaten eerst terechtkomen, vóór ze zich onder de burgerbevolking mogen mengen! [Brook-Shepherd, 162/163]. Aan de andere kant gaat het leven -oppervlakkig gezien- gewoon door: de keizer en keizerin Zita brengen in mei nog bezoeken aan de bondgenoten Bulgarije en Turkije en keizer en koning Karl heeft het verder van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat bijzonder druk met conferenties, ontvangsten, etc. Ook brengt het keizerlijk [koninklijk] paar [dat dan intussen vijf kinderen heeft] nog een onvergetelijk bezoek aan Pozsony [Pressburg] waar alles stralend en prachtig is en een enorme en spontane menigte enthousiast reageert op de koning en koningin. ”We vroegen ons af; is dit een droom? Maar Karl waarschuwde me om geen illusies te maken. Hij wist dat, hóe ook de gewone mensen wuifden en riepen, het rijk simpelweg niet meer langer kon voortbestaan zonder vrede, een thuis en de rede [het verstand]”, aldus Zita. [Brook-Shepherd, 167]. Ook de keizerin heeft nog tijd om regelmatig gewonde en zieke soldaten te bezoeken in de barakken en lazaretten, hoewel ze zich vanaf mei 1918 wat terugtrekt nadat de Duitse keizer maar ook andere Duitsers nog eens duidelijk hebben laten merken hoe diep ze Zita en haar hele familie wantrouwen…...
Ook keizer en koning Karl laat zich niet onbetuigd wanneer het gaat om leed te verzachten en te helpen: in juli 1918 sticht hij een “Kaiser Karl Wohlfahrtswerk-Kinder aufs Land”, waardoor 100.000 Oostenrijkse kinderen voor een verblijf van enkele maanden naar Hongarije [waar geen honger wordt geleden!] kunnen gaan. [Cordfunke, 112].
Zelfs komt op 14 september min.v.buitenl.z. Burián nog met vredesvoorstellen ”voor alle oorlogvoerenden”, maar omdat hij de XIV punten van Wilson negeert gelden de voorstellen van Oostenrijk uiteraard als zinloos. Drie dagen erna reageert de USA dan ook met: de XIV punten zijn zeer duidelijk en ze zijn enkele malen herhaald, hierover valt dus niet te onderhandelen. Toch houdt president Wilson nog altijd vast aan autonomie voor alle nationaliteiten van Oostenrijk, en spreekt níet over ontbinding van de monarchie!

top

Ook vraagt Oostenrijk op 16 september 1918 via de Zweedse regering om vertrouwelijke en rechtstreekse besprekingen op een neutrale plek tussen de vijan­delijke mogendheden, maar het is, gezien het voorgaande, volkomen begrijpelijk dat de Entente -die immers wel zeker is van de overwinning- hier niet op ingaat.
Op hetzelfde moment stort het front van de Centralen op de Balkan bovendien volledig ineen. Op 15 en 16 september 1918 breken Franse en Servische troepen, die in Saloniki gelegerd waren, door de Bulgaarse frontlinies heen naar Macedonië [het zuiden van Servië]. Het Bulgaarse leger van 430.000 man slaat op de vlucht, en de Bulgaarse regering vraagt op 25 september om een wapenstil­stand: dat bestand gaat in op 30 september.
De Franse opper­bevelhebber van de geallieerde troepen op de Balkan, generaal Franchet d' Esperey, kan nu met de troepen van de Entente, Fransen, Engelsen, Serviërs en Italianen, alle stategi­sche plaat­sen en b.v. spoorwegstations in Bulgarije bezetten, en Bulgaarse troepen zijn gedwongen om alle in de oorlog bezette gebieden te ontrui­men en tot demobilisa­tie over te gaan. Vervolgens treedt op 3 oktober de tsaar der Bulgaren, Ferdinand, af: hij wordt immers verantwoordelijk geacht voor de oorlog en de nederlaag; zijn 24-jarige zoon Boris III volgt hem op.
Gevolg van deze doorbraak is, dat Oostenrijks-Hongaarse troe­pen zich nu ook snel uit alle bezette streken op de Balkan, namelijk Serv­ië, Montenegro en Albanië, terug­trekken. Het is voor iedereen hiermee duidelijk, dat met name voor Oos­tenrijk-Hongarije de oorlog hiermee is afgelopen, en dat men in feite deze strijd heeft verloren: met Rusland heeft men immers al eerder vrede gesloten, en Servië is of wordt nu ontruimd. Op één front, in Noord-Italië, wordt nog gevochten.
Na de Bulgaarse overgave op 25 sept. bespreekt men ook in Wenen de situatie in de Kroonraad, en hier verklaart min.v.buit.z Burián o.a. : “De Bulgaarse catastrofe heeft de positie van het rijk in alle opzichten ernstig verzwakt, … en dat zal direkt z’n weerslag hebben en ook effekten op langere termijn die we slechts zullen beginnen te voelen naarmate de tijd voortgaat… het Zuid-Slavische gevaar zien we nu recht in onze ogen, er is nu geen tijd meer voor beraadslagingen; we moeten handelen, en zo spoedig mogelijk. Er is geen dag te verliezen”. Ook de Hongaarse premier Wekerle doet hier het woord, maar blijft erbij dat Hongarije haar territoriale integriteit moet bewaren, hoewel Burián concessies al niet meer uitsluit! [Brook-Shepherd, 169/170]. Wekerle roept ook de Hongaarse partijleiders bijeen en informeert hen over de situatie, maar hij toont geen enkel teken van emotie en constateert eenvoudig, met een glimlach en volkomen kalm dat hij allang heeft geweten dat de oorlog was verloren en dat alles wat nu gebeurt hem niet in het minst verrast! De totale ineenstorting van de politiek die hij decennia lang had voorgestaan scheen hem helemaal niet te storen”. [Károlyi, 96/97]. 
In Oostenrijk belooft min.-pres. Hussarek intussen in de geest van de XIV punten van Wilson op 1 okt. in de Reichsrat de autonomie van alle volken van Oostenrijk, maar hierover is men in het Hongaarse parlement verontwaardigd: "Oosten­rijk acht zich blijkbaar niet meer aan de Ausgleich van 1867 gebonden", zo wordt er nu in Budapest gezegd, maar de officiële bekendmaking van Hussarek komt eigen­lijk veel te laat. Toch biedt hij op 7 okt. ook een wapenstilstand aan op basis van de punten van Wilson, maar…..
Allerlei ontbindende krachten, die al eerder zowel binnen als vooral buiten de monarchie ijverig ondermijnende aktiviteiten hebben ondernomen, krijgen nu hun kans. Ze hebben hierbij volop de steun van de Entente, die ervan uit kan gaan dat de strijd feitelijk is gestreden. De Donaumonarchie bevindt zich dus, na een eeuwenlang be­staan, in staat van ontbinding, en er meldt zich helemaal niemand om haar te redden……. Alle stappen van keizer Karl naar president Wilson toe, op het laatste moment zijn dus overbodig en ongeldig. “By then, he was no longer regarded in Washington as an Emperor but as the infortunate owner of a large mansion that was being split into apartments and handed over to new tenants ”. [Brook-Shepherd, 165, etc.].
Ook de Roemenen in de Oostenrijkse Bukovina en in Hongarije eisen nu hun rechten op. Vanaf eind september zoekt de Roe­meense Nationale Partij [Partidul National Roman] in Hongarije contact met de [Roemeense sektie der] Hongaarse sociaal-demo­kraten, en de Roemenen van de Bukovina eisen op 4 oktober in de Oostenrijkse Reichsrat zelfbeschik­kingsrecht. Op 27 oktober eiste men de afscheiding van de Bukovina van Oostenrijk.

top

Op 12 oktober komt het Executieve Comité van de Roemeens-Nationale Partij in Nagyvárad [in 1910: bijna 90 % Magyaren en o.a. < 6 % Roemenen, Grosswardein, tgw. Oradea] bijeen, eist zelf­be­schikkingsrecht voor de Roemeense natie in Hongarije en Tran­sylvanië op, en wil apart op de vredesconferentie vertegen­woor­digd zijn. Zelfs Roemeense arbeiders in Csepel bij Buda­pest eigen het "recht van zelfbeschikking" op.
Een Roe­meen­se Nationale Raad wordt ook opgericht, terwijl in Parijs een "Raad voor de Eenheid van de Roemenen" [Consiliul Unitatii Romaniei] tot stand komt, waarin o.a. Take Ionescu, Octavian Goga en Vasil Lucaciu zitting heb­ben. Ook deze raad wordt door de Enten­te erkend. Weldra zal blijken dat met de Roemenen moeilijk is te onderhandelen, omdat zij weten dat er een leger, het koninklijke Roemeense leger n.l., achter hen staat! Men eist b.v. een vèrstrekkende autonomie voor de Roemenen in Zevenburgen en slechts een losse band met Hongarije…..  Oostenrijk is nu bereid om elke natio­naliteit autonomie te geven, en het gevolg is, dat ook de "Duits-Oostenrijkers" in b.v. Bohemen, Moravië en de Alpenlanden dat recht opeisen. De Sociaal-demokraten, de Christelijk-Sociale partij en de Duitsna­tio­nalen stellen de stichting van "Duits-Oosten­rijk" [Deutschösterreich] als staat voor. De sociaal-demokraten komen zelfs als eerste met dit voorstel op 3 oktober, en de Duits-nationalen en de Chr. Sociale partij stemmen ermee in op 4 resp. 9 okt. 1918…..
Allerlei maatregelen van de keizerlijke Oostenrijks-Hongaarse overheid hebben verder echter weinig of geen effect meer, zoals b.v. het ver­zoek van Burián aan de Entente [4 okt.] tot overleg over vrede. Het verzoek om een bestand op basis van de XIV punten van Wilson op 7 oktober komt ook te laat.
Op 6 oktober wordt, naar Tsjechisch voorbeeld, in Zagreb een Nationale Raad [Narodno Vijece] van Serviërs, Kroaten en Slove­nen opgericht, die het gezag opeist over alle door Zuid-Slaven bewoonde gebieden van de Habsburgse monarchie. Zij beschouwt zich als de enige verantwoordelijke partij in het gebied, en stelt zich op achter het idee van een Kraljevina S.H.S., een koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen, dus achter een Unie met Servië. Voorzitter is de Sloveense leider mgr. Antun Korosec.
Op de volgende dag eisen de Polen in Galicië een vrije en onafhanke­lijke Poolse staat, en alle nationale raden verklaren zich ook onderling solidair. Er is geen weg terug: de eeuwenoude Donaumonarchie heeft blijkbaar in zeer korte tijd volledig afgedaan….
Toch is men in Hongarije niet bereid om zonder meer het voorbeeld van Oostenrijk te volgen, en aan elke nationaliteit [het woord is hier al omstreden!!] het zelfbeschikkingsrecht toe te kennen. Daarom gaat er op 10 okt. nog een Hongaarse delegatie [van Wekerle, Tisza, Andrássy en Apponyi] naar Wenen om uitdrukking te geven aan het felle verzet van Hongarije tègen het a.s. Manifest, en premier Wekerle dreigt op 12 oktober in Wenen nog met het afsnijden van de voedseltoevoer naar Oostenrijk wanneer de keizer als koning van Hongarije, ook aan desintegratie toegeeft en hij ver­klaart zich ook scherp tegen het Oosten­rijkse beleid van desintegra­tie. "Wij kunnen dat niet aanvaarden,..... als u zo doorgaat, zonder duidelijk te maken dat er aan de inte­griteit van Hongarije niet mag worden geknoeid, zal de Hon­gaarse regering de voed­selvoor­ziening van Wenen afsnij­den", aldus de Hongaarse premier tegen­over zijn koning.... terwijl intussen de koning n.b. het ontslag van Wekerle al heeft geëist.
Op 11 okt. heeft de koning ook nog een gesprek met de linkse Hongaarse oppositieleider graaf Károlyi, die hem [na 15 maanden!] echter zeer verouderd vindt en tekenen van grote geestelijke en lichamelijke vermoeidheid, bijna apathie bij de vorst waarneemt. Koning Károly IV deelt hem mee dat hij zo spoedig mogelijk radikale maatregelen i.v.m. de nationaliteiten in Hongarije wenst in te voeren en hij wil dat Hongarije tegenover de Entente zelfstandig optreedt. Ook moeten er nieuwe mensen aan het bewind komen, omdat de Entente toch niet wil overleggen met degenen die verantwoordelijk zijn voor de pro-Duitse politiek. Zelfs oppert de koning dat er in Hongarije een coalitieregering mèt Károlyi moet komen, maar na deze audiëntie lijkt keizer en koning Karl volkomen uitgeput en geestelijk gebroken, aldus de Hongaarse oppositieleider, die opnieuw medelijden met hem heeft! [Károlyi, 100].

top

Toch lijkt het erop dat de regering van Hongarije nog lang niet overtuigd is van de noodzaak tot hervormingen: ook op een vergadering van de K.u.K.-kroonraad in Wenen op 15 okto­ber zegt Wekerle, dat Hongarije ook niet zal toegeven aan de Kroa­ten; hij dreigt nu openlijk de voedseltoevoer naar Wenen af te snijden, en slaagt erin gedaan te krijgen, dat het manifest, dat de keizer de vol­gende dag openbaar zal maken, "in geen enkel opzicht de integriteit van de Landen van de Heilige Kroon van Hongarije aantast". Eigenlijk is er volgens Budapest, door de volle­dig gewijzigde Oostenrijkse politiek een einde gekomen aan de voor zeer velen in Hongarije altijd al ongemakkelijke "Ausgleich", en het Hongaarse parlement is hierover zelfs verheugd!…
Op dezelfde dag wordt graaf Mihály Károlyi bij een zitting van het Comité voor Buitenl. Zaken van de Oostenrijkse en Hongaarse delegaties, die laat merken dat het einde van de oude monarchie aanstaande is, b.v. zeer onvriendelijk bejegend, en men zegt verder niets; men is blijkbaar met stomheid geslagen en het is voor iedereen onbegrijpelijk dat de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en haar dynastie na een halve eeuw ten einde loopt…  [Károlyi, 101].
Pas de volgende dag [16 oktober 1918] verklaart de Hon­gaarse premier Wekerle dan eindelijk [!] openlijk in het parle­ment: "Wij staan niet langer tegenover hetzelfde Oosten­rijk, als waarmee we in het verleden overeenstemming bereik­ten", en hij wenst voor Hongarije dan ook alleen nog een personele unie met Oostenrijk en daarmee dus een onafhankelijke staat.
Toch schijnt Wekerle zich niet bewust van het feit dat Hongarije toch eigenlijk véél te laat, als laatste natie zelfs, tot deze slotsom is gekomen, maar Márton Lovászy, een poli­tieke vriend van Károlyi distantieert zich nog veel verder van de monar­chie, en verklaart zelfs: "Wij zijn vrienden van de Entente". Dát veroorzaakt een oproer in het parlement en de al eerder genoemde [onbesuisde, ijdele en conservatieve] prins Lajos Windischgrätz wil Lovászy zelfs uit het parlement gooien… De zitting wordt vervolgens opgeschort. [Károlyi, 101].
Anders dan alle andere nationaliteiten wenst men in Budapest echter níet tot de instelling van een Nationale Raad over te gaan: Men heeft immers, zo denkt men, als Hongaarse regering nog het gezag, en daarmee alle troeven in handen... Tisza denkt zelfs, dat de inte­griteit van Hongarije niet onverenig­baar is met de XIV punten van Wilson.
In Hongarije verklaart alleen Sándor Garbai [1879-1947], namens de zeer kleine sociaal-demo­kratische partij, zich voor het zelfbe­schik­kingsrecht van alle volken, en men wil ook "de werkende klassen mobiliseren voor een volksregering". Over een revolu­tie wordt echter níet gesproken!
Op 16 oktober 1918 laat tenslotte keizer Karl van Oostenrijk in een manifest ”aan zijn loyale Oostenrijkse volk” openlijk bekend maken, dat Oostenrijk zal worden omgevormd tot een bondsstaat, en dat aan alle nationa­litei­ten autonomie wordt verleend. ”Alle volken kunnen op hun gebied Nationale Raden uit de leden van de Reichsrat vormen” en hebben dus het recht op zelfbeschikking.
Ook nu is het echter allemaal te laat: alle nationalitei­ten van Oostenrijk verklaren zich ert­egen, en eisen volledige onafhan­kelijkheid. Toch denkt keizer Karl met zijn manifest de monarchie nog te kunnen redden: Alle nationaliteiten zullen toch tevreden kunnen zijn? Oostenrijk schept hiermee tevens een gunstige basis voor onderhandelingen met de Entente. Voor de Entente is het manifest echter volledig achterhaald. Over het algemeen is men in oktober 1918, maar ook later, onder historici er overigens van overtuigd dat het mani­fest inderdaad geen betrekking heeft op Hongarij­e, en dat de integriteit van de landen der Hongaarse Heilige Kroon "gewoon" blijft bestaan.
Op dezelfde dag [16 okt.] ver­klaart Masaryk in de Ver­enigde Staten de onafhankelijkheid van Tsjechoslowa­kije n.b. voor een feit, en enkele dagen later wordt in Amerika zelfs een "Nationale Raad van Amerikaanse Ruthenen" opgericht door "hun leider" Zatko­vic. Op 26 oktober wordt door Masaryk en Zatkovic in Philadelphia USA een akkoord gesloten over de zgn. Karpaten-Ukraïne, het Hongaarse Karpatengebied. Het gebied [waar geen Tsjechen of Slowaken wonen!] zal binnen de Tsjechoslo­waakse staat een autonome status krijgen. Een claim wordt al gelegd op een zeer uitge­strekt gebied, waar óók honderdduizen­den Hongaren [Magyaren] wonen: de comitaten Szepes, Sáros, Zemplén, Ung, Máramaros, Abaúj, Borsod, Ugocsa, Gömör en Bereg. Slechts een minderheid der inwoners is hier Ukraïner [Rutheen], de meer­derheid is Hongaar.

top

Ook hier geldt echter het nationalistische dogma der Tsjechische politieke leiders: een zo groot mogelijke Slavische claim leggen op Hongaars gebied, en de inwoners hebben dat slechts te aanvaarden. Naar hun mening wordt niet gevraagd! Het gaat er niet om, dat er in dit gebied etnische grenzen komen; neen, het gaat er slechts om dat die zogenaamde Magyaarse arrogantie voor eeuwig wordt afgestraft en dat een klein Honga­rije voor altijd econo­misch en strategisch, en dus politiek en mili­tair, weer­loos wordt gemaakt. Wanneer het góed uitkomt, kan een akkoord met emigranten overzee best z'n waarde heb­ben.... Evenzeer als er in het hart van Europa voorgoed een einde moet worden gemaakt aan de Duitse hegemonie -naar de hart­stochtelijke wens van de Fransen- zo moet er in het Karpaten­bekken een definitief einde worden gemaakt aan de 1000-jarige hegemonie van de Magya­ren…..
Maar… het spreekt vanzelf dat de Magyaren zich hierbij nooit zullen neerleggen en alles zullen doen om hun 1000-jarige staat, de eenheid van hun land , ”de erfenis van de heilige koning István”, en daarmee ”de landen van de Heilige Kroon van Hongarije”, absoluut en tot het uiterste [with something more than logic] te verdedigen…. Tot het laatste toe zullen ze ook de koning blijven herinneren aan de eed die hij bij z’n kroning heeft gezworen, n.l. om het vaderland te verdedigen tegen elke vijand…. De eeuwen door stond de Hongaarse natie bóven of naast zijn koning, dus ook déze koning kan van z’n natie geen concessies verlangen! Tot het bittere einde klampte de regering in Budapest zich aan deze ideé fixe vast. [Brook-Shepherd, versch. blz.]. 
Tegenover [naast] Duitsland zullen sterke Slavische staten ontstaan, die -samen met Frankrijk- Duitsland in bedwang kunnen houden. Masaryk en Benes zijn de belangrijkste propa­gandisten van dit streven. Zij wensen niet alleen een corridor naar Roemenië, maar ook zelfs een corridor die de Zuid-Slavi­sche met de Tsjechoslo­waakse staat moet verbinden: De Magya­ren moeten worden geïso­leerd van de Duitsers in Oostenrijk.
Het feit, dat twee dagen later op 18 okt. 1918 keizer Karl formeel om vrede vraagt op basis van de XIV punten van presi­dent Wilson, is ook niet meer van belang, want door anderen en door Wilson zelf is al drie weken eerder gezegd, dat de punten achterhaald zijn. Wilson ant­woordt op 19 oktober dan ook, dat hij niet meer genoegen neemt met de autono­mie van de verschillende nationa­liteiten, en de dag daarop meldt hij aan K.u.K.-minister Burián dat de Verenigde Staten nu de Tsjechoslowaakse en Zuid-Slavi­sche naties als belligerenten, als bondgenoten erkennen.
Hij wil het aan de nationaliteiten zelf overlaten of ze vinden, dat de monarchie hun nationale aspira­ties en opvattin­gen over hun rechten en bestemming nog kan bevredigen. Dat slaat in als een bom. Weldra blijkt definitief, dat deze nationaliteiten van het oude Oostenrijk hun geheel eigen weg wensen te gaan:
Op 18 oktober heeft de Tsjechoslowaakse Nationale Raad in Praag zich tot voorlopige regering van de Tsjecho-slowaakse staat uitgeroepen, met Masaryk, die nog in de USA verblijft, als minis­ter-president, Benes als mini­ster van buitenlandse zaken, en de Slowaak Stefánik als minis­ter van oorlog.
Tien dagen erna, op 28 oktober 1918 verklaart het Nationale Comité in Praag de Tsjechoslowaakse staat onafhankelijk, het Comité neemt de macht over. Masaryk wordt als president er­kend en Kramár zal een kabinet vormen. Dr. Milan Hodza en dr. Vavro Srobár zullen Slowakije in de nieuwe rege­ring in Praag vertegenwoordigen.
Met andere woorden: de hoofdzaak -de vorming van een Tsje­choslowaakse staat en haar regering- is geregeld, en de Enten­te zal op de vredes­conferentie nog slechts enkele detailkwesties met deze reeds "firmly established Czechoslovak govern­ment" hebben te bespreken. De regering in Praag bevindt zich hiermee in een wel zeer privilegeerde positie ten opzichte van alle andere, vooral die in Wenen en Budapest.
De Polen in Galicië hebben zich intussen ook volledig losge­maakt van de Oostenrijkse staat en hun eigen bestuur inge­steld. Ze ijveren nu voor een onafhankelijke Poolse staat die ook de Poolse gebieden van Pruisen en Rusland zal omvatten. Op 21 oktober komt een Duits-Oostenrijkse nationale vergade­ring in Wenen bijeen [216 man, 102 Duits-nationale, 72 Chr.-soziale, 42 Soc.-dem.] die één staat wenst voor alle Duitsta­lige distrikten van Oostenrijk, en de Duitse leden van de Reichs­rat uit Bohemen en Moravië spreken zich op 27 oktober overi­gens uit vóór de aanslui­ting van hun gebied bij Duits-Oosten­rijk!

top

Op 23 oktober wordt door de regering in Wenen nog een Uitvoe­rend Comité benoemd dat de monarchie moet omvormen, en als een soort testamentair-execu­teur voor de buitenwereld wordt op 24 oktober nog een nieuwe minister van buitenlandse zaken van de monarchie benoemd, graaf Gyula Andrássy jr. Hij moet de vrede voorbereiden, de betrekkingen met Duitsland ver­breken en een bestand met de Entente sluiten. Op 27 okt. accepteert hij de voorwaarden voor een bestand met de Entente. De keizer en koning is vanaf 23 okt. samen met z’n vrouw overigens nog op bezoek in Hongarije, waar hij in Debrecen de nieuwe gebouwen van de universiteit feestelijk opent….
Op 27 oktober wordt een nieuw kabinet o.l.v. de jurist prof. Heinrich Lam­masch [1853-1920], die zich eerder altijd had verzet tegen de oorlog, en lid was van het Internationale Gerechtshof in Den Haag en met zijn internationale prestige dus geldt als een idealist à la Wilson, in Wenen benoemd, dat de vreed­zame over­dracht van de zaken van de centrale regering naar de lokale natio­nale rege­ringen moet regelen. Het is echter allang duidelijk, dat de monarchie volstrekt heeft afgedaan, en dat de keizerlij­ke regering geen enkel gezag meer heeft. Het Uitvoerende Comité neemt op 30 oktober in Wenen de macht over, en dan wordt de onafhankelijke staat Duits-Oostenrijk uitgeroepen, en de volgende dag wordt een coalitieregering van Chr.-Soziale, sociaal-demokraten en Duits-nationalen onder leiding van dr. Karl Renner gevormd. Deze regering belooft een wapenstilstand en een republiek. Dankzij gematigde mannen zoals Karl Seitz, Karl Renner, Viktor Adler, Heinrich Lammasch en Ignaz Seipel en Duitsnationale Redlich breekt er in Wenen geen echte revolutie uit, hoewel de situatie ook hier alarmerend is. Deze regering heeft geen enkel gezag! Ook in Wenen heersen anarchie en chaos. Men schikt zich echter in "Duits-Oostenrijk" weldra in het onver­mij­de­lij­ke. De naam "Deutschösterreich" geeft overigens al een duidelijk politiek programma aan: het Duitstalige deel van de monarchie zal zich, samen met de grote Duitstalige randgebieden van Bohemen en Moravië, bij een nieuwe Duitse staat voegen! Dit strookt uiteraard absoluut niet met de wensen van de Tsje­chen en de Entente, maar zou wel de logische konsekwentie zijn van het zogenaamde zelfbeschikkingsrecht der volken. De naam "Ceskoslovensko" heeft al evenzeer een politieke lading: de miljoenen Duitssprekenden en Magyaren tellen blijkbaar bij voorbaat al niet mee in deze nieuwe Slavische staat.
Het zal nu in zeer vele gevallen de vraag worden, of de claims van de overwin­naars de voorrang hebben boven het veel geprezen recht op zelfbeschikking van een natie, maar een veeg teken is, dat intussen de kern van de XIV punten van Wil­son, zoals iedereen kan weten, door de Entente al van de tafel is ge­veegd.......
Op 29 oktober proklameert de Kroatische Sabor, na enkele dagen van muiterij en na de ontwapening van de Hongaarse garde in Fiume, de staat Kroa­tië-Slavonië onafhankelijk, als onderdeel van een Zuid-Slavi­sche staat. Alle formele banden met Oostenrijk en Hongarije worden verbroken, de bán draagt zijn macht over aan de Natio­nale Raad in Zagreb. Alle politieke partijen, met uit­zondering van de "Zuivere Rechtspartij" verklaren zich nu voor banden met Ser­vië. Zuid-Slavische Nationale Raden, die intussen in Ljubljana [Lai­bach], Split, Sarajevo en in het Hongaarse Újvidék [Novi Sad] zijn ontstaan, stellen zich onder de raad van Zagreb. De steun van de Entente voor de idee van een "nationale staat" is overigens mede te danken aan de ineenstorting van Rusland. Een bol­werk tegen Rusland is vanaf 1917 immers minder noodzakelijk en een permanen­te bondgenoot van Duitsland in het gebied van de Donau, met haar ingebouwde conflicten, zoals de Donaumonarchie dat vele decennia lang was, is ook niet meer gewenst.
Maar….wordt hiermee het Donauge­bied niet tot een tweede Balkan, zo vraagt men zich pas later af. Wèl is duidelijk gebleken dat de keizer van Oostenrijk door alle Nationale Raden volledig wordt genegeerd; hij speelt geen rol meer! De keuze voor alle volken tussen Duitsland en Rusland is nu dus ineens: óf een Duitse hegemonie in het midden van Europa óf de nationale onafhankelijkheid, want de Oostenrijks-Hongaarse monarchie is als machtsfaktor -eigenlijk al sinds april/mei 1918- weggevallen!
De val van Oosten­rijk sleept die van Hongarije met zich mee. Een aantal dagen eerder is op de 16e oktober het Hongaarse parle­ment weer bijeen gekomen, een dag na de verklaringen van premier Wekerle. [zie hierboven] 
Zeer opmerkelijk zijn de verklaringen die nu in deze hoogste vergadering van het land in Budapest worden afgelegd. De oppositieleider graaf Mihály Károlyi verklaart namelijk open­lijk: "De verkla­ring van Wekerle is slechts een manoeuvre van de regering, alleen een personele unie met Oostenrijk moet er komen, Oos­tenrijk-Hongarije heeft de oorlog verloren. Honga­rije moet breken met Duitsland en met Oostenrijk; er is een nieuwe binnenlandse en buiten­landse politiek nodig. Het uur van de afrekening is aangebroken, de natie zal degenen, die verant­woordelijk zijn voor wat er is gebeurd naar de beklaag­denbank brengen".

top

Károlyi wil ook een onmiddelijke vrede, afzonderlijk door Hongarije af te sluiten. Er moet een andere regering komen, en deze moet concessies aan de nationa­liteiten doen en demokrati­sche hervormingen doorvoeren! Maar de oppositieleider wordt luide overschreeuwd door aan­han­gers der regeringspartijen. Men gelooft hem niet, en ver­trouwt hem evenmin. ”Dit is een Enten­te-rede" wordt er ge­schreeuwd door aanhan­gers van Tisza's "Munkapárt".
Heftige opwinding, woeste tafe­re­len spelen zich nu af, en het gaat er in het Hongaarse parlement stormachtig toe. "Verra­ders van het vaderland, misda­digers" klinkt het. Op Tisza wordt zelfs na de parle­mentsver­gadering een aanslag gepleegd, die evenwel mis­lukt. Tisza ziet men als het symbool van de verloren oorlog. Dat men [in het parlement] Károlyi beschouwt als man van de vijand, de Entente, is evenwel verklaarbaar want de nu 43-jarige graaf Károlyi staat al enkele jaren bekend als vriend van de Enten­te.
Toch moeten de vertegenwoordigers van de oude orde weldra toege­ven dat Károlyi gelijk heeft. Wekerle bevestigt dat de Ausgleich van 1867 door het manifest van de keizer ten einde is. Er bestaat, zegt hij, nog slechts een personele unie met Oostenrijk. De rest van het programma van Károlyi wordt door de premier en het parlement echter verworpen. Wekerle zegt overigens wel, dat hij in het kader van het manifest van keizer Karl [dat men dus niet voor Hongarije van toepassing acht] bereid is om "aan nationaliteiten, die wij altijd humaan hebben behandeld, individuele rechten te ge­ven". [Macartney, Hung. & Succ., 22]. Dit lijkt een concessie, maar ze is het niet, en komt boven­dien veel te laat: Zóver ging Eötvös na 1850 ook al!
Men stemt alleen in met terugtrekking van de troepen van het front. De K.u.K.-minister van buitenlandse zaken Gyula Andrássy jr. zegt nu ook, dat alle verbindingen met Duitsland zijn ver­broken, en dat een afzonderlijke vrede mogelijk is. Tisza moet op 17 oktober in het parlement zelfs openlijk, en onder enorme opschudding, voor het eerst van z'n leven, toege­ven: "Ik wil er geen woordenstrijd van maken, maar ik erken wat graaf Károlyi gisteren heeft gezegd, namelijk dat wij deze oorlog hebben verlo­ren" [hogy ezt a háborút el­vesztettűk].
Hij wil vrede op basis van de XIV punten van Wil­son, dus met erkenning van het zelf­be­schikkings­recht van alle nationalitei­ten, en….. hij erkent voor de eerste maal, dat zijn politieke tegen­stander Károlyi gelijk heeft. Hij overdondert daarmee het parlement, dat nu voor het eerst niet meer zo gewillig is….
Het is ongelofe­lijk, maar nu is graaf Tisza, de onverzette­lijke, zèlf defaitist gewor­den. Tot op dat moment heeft hij nooit anders gewild dan de definitieve onverwinning, [a végle­ges győzelem], volhouden tot elke prijs, tot het einde!
Zijn woorden maken dus een enor­me, ver­pletterende, indruk! "Velen verachten hem welis­waar, maar hij liegt al­thans nooit". De naam en de roem van Tisza zorgen er weldra voor, dat zijn woorden werken als gif in de gelederen zelfs van de nationali­teiten. [Seton-Watson, Hist. of the Roumanians, 529, Hist. of the Czechs and ­Slovaks, 308). Dit alles zorgt voor een enorme consternatie in het parlement in Budapest.
”Als een lopend vuurtje worden de woorden van Tisza in het hele land verspreid, en velen geloofden de waarheid nú pas, alleen omdat Tisza ze had gesproken!….. Na het keizerlijke manifest raakt alles in een stroomversnelling, en omdat Wekerle niet meer zo elastisch is, en er tóch moet worden gehandeld, worden -mede omdat het Hongaarse parlement niet het volk vertegenwoordigt en niet in staat is om te handelen- Károlyi c.s., wetend dat het volk achter hen staat, gedwongen om positieve aktie te ondernemen. [naar Károlyi, 102].
In dit Hongaarse parlement, waar zoals bekend, de niet-Magya­ren in uiterste geringe mate [2 Slowaken, 5 Roemenen] zitting hebben, worden nu verkla­ringen afgelegd, die duidelijk maken dat ook in Hongarije de nationa­liteiten hun zelfbeschik­kings­recht opeisen. Tisza, en daarmee de oude orde heeft afgedaan, en het tot nu toe heersende regime heeft geen vat meer op de gebeurtenis­sen. Het wordt zelfs erdoor overrompeld!
De Slowaak­se pater Ferdis Juriga, allerminst een heftig nationalist, verklaart b.v.op 19 oktober: "De Slowaken hebben recht op een eigen staat, als natie op een eigen territorium, geheel vrij van enige buiten­landse invloed, en zijn behoren op de vredesconfe­rentie verte­genwoordigd te worden door Slowaken, die benoemd zijn door de Slowaakse Nationale Raad of door een nationale vergadering. 
Op 18 oktober is ook de verklaring van de Roemeense Nationale Raad in Nagyvárad van 12 okt. door Alexandru Vaida Voevod voorgelezen in het parlement in Budapest. Ook hierin heet het: ”De konsekwen­ties van de oorlog rechtvaardigen de eeuwenlange aanspraken van de natie op volledig nationale vrijheid, na­tuur­recht, iedere natie heeft recht op een nationaal bestaan, en moet over haar eigen lot vrij kunnen beslissen. Dít Hongaarse parlement en deze regering hebben geen recht om zich als vertegenwoordigers van de Roemenen te beschouwen”. Men eist dus een eigen gekozen verte­genwoordi­ging op de vredescon­ferentie, en namens de Roemenen zal alleen een Roemeense nationale vergadering, of tot het totstandkomen ervan- het Executief Comité van de Roemeense Nationale Partij [van dr. Theodor Mihali] spreken.

top

"De Hongaar­se rijksdag en regering hebben geen recht om ons op de vredes­conferentie te vertegenwoordigen. De beslissingen van Budapest zijn voor ons niet meer bindend", aldus de Roemeense leiders nu.
Intussen worden hier en daar al Roemeense legioenen gevormd, en lokale Roe­meense nationale raden. Op 27 oktober komt een centrale Roe­meense nationale raad [Consiliul National Roman Central] in Budapest, en later in Arad [een stad die zelf voor 90 % Hon­gaars is] tot stand. Zij wil het gezag uitoefenen over alle Roe­meense lokale raden. Ze bestaat uit enkele sociaal-demokraten maar vooral uit leden der Roemeense Nationale Partij, zoals Vasile Goldis, Aurel Lazar, Iuliu Maniu, Theodor Mihali, Stefan Ciceo Pop, Alexan­dru Vaida Voevod en Aurel Vlad. Men heeft nog lange tijd overlegd met Károlyi, maar deze wil niet aan alle eisen der Roemenen tegemoet komen.
Toch verklaart Tisza nog op 22 oktober in het Hongaarse parlement: "Een Tsjechoslowaakse staat is een schimmenspel, een droombeeld" en hij wijst er daarbij op, dat de Slowaken immers geen vorm van gemeenschap met de Tsjechen voelen, met uitzon­dering van een paar ”die op de vingers van één hand zijn te tellen...”.
Zij politieke vijand en tegenstander Károlyi zegt echter in het parlement: ”Er moet zo snel mogelijk vrede komen, eventu­eel een aparte vrede. We moeten handelen, en als de regering niets onderneemt, dan zal ik handelen", maar Tisza en Wekerle wijzen er nota bene beiden op 22 oktober 1918 in het parlement nog eens op, dat het ware gevaar nu gevormd wordt door de partijen die de klassenstrijd verkondigen, en hun pers, en door degenen die zich tot het principe van "Zwit­serland van het oosten" bekennen, en daarmee de integriteit van Hongarije prijsgeven. [Horváth, Jahrhundertwende]. Ze zijn er beiden blijkbaar nog altijd volledig van overtuigd dat ze gelijk hadden en nog altijd hebben!
Deze rechtse [en eigenlijk totaal overrompelde] politici willen dus zelfs in dít stadium alleen met de ‘nationaliteiten’ onderhandelen op basis van de nationale eenheid van het land o.l.v. de Magyaren. Een motie van Károlyi om de onafhankelijkheid van het land te proklameren  [dus ook een afzonderlijke vrede te bedingen] wordt dan ook niet in stemming gebracht. Wel worden Hongaarse soldaten opgeroepen om uit het K.u.K.-leger te stappen en naar het vaderland terug te komen. 
Intussen hebben -op het énige oorlogstoneel dat nog is overgebleven- de Italianen zich klaargemaakt voor een slotoffensief aan de Piave tegen het nu weerloze Oostenrijk, en op 30 okt. wordt een grote en gemakkelijke overwinning geboekt bij Vittorio Veneto en Trento. De soldaten van het K.u.K-leger leden immers gebrek aan alles, m.n. voedsel en kleding. Op papier staan er ruim 57 divisies in het veld [van de in totaal 78 vechtende formaties], dus dit front wordt in Wenen wèl als zeer belangrijk gezien, maar van al die divisies zijn er in de herfst van 1918 negentien slechts op halve sterkte, negen worden geteisterd door malaria en zeven door een reorganisatie [na hun overbrenging vanaf het Oostfront in Rusland]. Op 24 okt. vindt de grote aanval plaats, en drie dagen houdt het keizerlijke en koninklijke leger het nog uit, maar dan stort alles in elkaar….  De Hongaarse eenheden weigeren b.v. naar het front te gaan omdat graaf Mihály Károlyi [intussen voorzitter der Hongaarse Nationale Raad, zie hieronder!] het staken van de strijd aan alle Hongaarse soldaten heeft bevolen, en die eenheden willen vrijwel onmiddellijk terug naar hun land. [Brook-Shepherd, 192/193].
De chaos en verwarring lijken zelfs compleet want nádat het K.u.K.-leger een wapenstilstand met de Italianen aan het Piave-front heeft aanvaard worden de Oostenrijkers en Hongaren alsnog op 2 en 3 november aangevallen door de Italianen en ze bieden nauwelijks verzet. De Italianen maken nu een snelle opmars, en wat hen in twaalf vorige campagnes niet lukte gaat nu, zonder enig verzet, goed! De troepen van het Oostenrijkse en Hongaarse leger worden overrompeld en afgesneden tot de Adriatische kust; enorme voorraden wapens en oorlogsmaterieel en 350.000 Oostenrijkse en Hongaarse krijgsgevangenen vallen hierdoor zonder één schot in Italiaanse handen, en de Italianen veroveren met gemak Tirol tot aan de Brennerpas en de kustgebieden bij Görz [Gorizia], Triëst en Istrië.

top

Op 4 nov. om 15.00 uur volgt de wapenstilstand voor dit laatste oorlogstoneel van de Donaumonarchie. Het is de zogenaamde maar beroemde Italiaanse victorie van Vittorio Veneto, die evenwel geen wapenfeit betekende maar tot stand kwam door Italiaanse sluwheid en een warboel aan de kant van hun vijanden…. [Brook-Shepherd, 197-199].
De integriteit van Hongarije gaat nu met een overrom­pelende snelheid verloren. Voor het eerst na 70 jaar komen de niet-Magyaarse nationaliteiten in Hongarije in aktie, en voelen zich machtig en sterk, terwijl de Hongaarse soldaten die vier jaar van stank en ellende, dode en zwaar gewonde kameraden, hebben overleefd, nu massaal naar huis willen omdat ze weten dat de strijd tevergeefs is geweest……... Opmerkelijk is wel dat men nergens bericht over twisten binnen Hongaarse legereenheden in het K.u.K. leger over de nationaliteit. Ook Slowaken, Kroaten, Roemenen, Serviërs en anderen hebben tot vrijwel het laatste toe naast hun Magyaarse land- en lotgenoten gestreden voor Zijne majesteit keizer en koning Karl, Károly IV, en voor de Habsburgse dynastie….. 
Het Hongaarse kabinet ziet nu ook haar eigen machteloosheid, en treedt op 23 oktober af. Wekerle zal nog aanblijven tot een opvolger is benoemd. Toch wordt er door de plaatsvervanger van de koning in Buda­pest, aartshertog József, die als "homo regius" [regent, vanuit het koninklijk paleis in Buda] op­treedt op de volgende dag nog een opvolger voorgesteld, de grootgrondbezitter graaf János Hadik [Pálóc, 1863 – Budapest, 1931], die vanaf 1906 staatssecr. van binnenlandse zaken en vanaf aug. 1917 minister van voedselvoorziening was.
Ook wordt er nog een K.u.K.-minister van buitenl.z. benoemd, n.l. graaf Andrássy, maar dat wordt in Budaperst vooral als een provokatie beschouwd:  vrijwel niemand gelooft immers nog in een voortbestaan van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, en Hongarije beschouwt de band met Oostenrijk al als niet meer bestaande; het land wenst een eigen buitenlandse politiek te voeren! Vooral deze laatste benoeming zorgt voor een reaktie in Budapest, waar men nu eindelijk óók ‘snel’ een Nationale Raad eist!
Hadik staat overigens voor een onmogelijke taak, en heeft uiteraard geen enkel gezag. Integendeel: hij wordt steeds meer bedreigd! De aartshertog aarzelt trouwens nog met de benoe­ming, want zijn eigen positie wankelt immers met de dag ook steeds meer.
Wel vindt er voor het Károlyi-paleis in de Egyetem utca in Budapest op 24 okt. een demonstratie plaats van studenten, soldaten en officieren die een Hongaarse Nationale Raad wensen en de losmaking van Oostenrijk, als steun voor de idealen van graaf Károlyi, maar zóver is het nog niet…. De koning zelf is bovendien nog in Hongarije, in Gödöllö, waar hij voorlopig de gebeurtenissen nog afwacht, maar waar hij vooral óók te maken krijgt met petities met wensen en eisen van talloze delegaties van zijn onderdanen. Hij hoort hier dat intussen overal in de monarchie de onrust is uitgebroken en dat er alom sprake is van  oproeren en plunderingen!
De daarop volgende dag 25 oktober wordt in Budapest tenslotte -na zóvele raden- ook nog een "Hongaarse Nationale Raad" ge­vormd, bestaande uit leden van het "Kiesrechtblok" van de drie linkse oppositiepartij­en.
Dat zijn: 1. de in 1916 progressieve afgescheiden ‘Onafhankelijkheids- en 1848-partij’, de fraktie van graaf Mihály Károlyi, samen met o.a. graaf Tivadar Batthyány, het parl. lid [sinds 1901], journalist en politicus Márton Lovászy [Zenta, 1864 – Budapest, 1936], pater János Hock [Devecser, com. Veszpr., 1859 – Budapest, 1936] en de advokaat Rusztem Vámbéry [Budapest, 1872 – New York, 1948]. Zij wil onmiddel­lijke vrede, grondige demokratische hervor­mingen, en alleen een perso­nele unie met Oostenrijk.
2. De bur­gerlijke radi­kalen [* 1914] van de dan al bekende zeer kritische socioloog en schrijver Oszkár Jászi [Nagykároly, 1875 – Oberlin, NY, USA, 1957] en de advokaat, financieel deskundige en econoom Pál Szende [Nyírbátor, 1879 – Szinérváralja, Roem. 1934], die de nadruk leggen op landhervormingen, staatson­derwijs en zelfbe­schikking voor de nationaliteiten binnen het histori­sche Hongarije, en
3. De Sociaal-Demokra­tische Parij van Hongarije o.l.v. de werktuigkundige Ernő Gara­mi [Budapest, 1876 – 1935] en de nog meer linkse filosoof Zsigmond Kun­fi [Nagykanizsa, 1879 – Wenen, 1929]. Zij steunt vooral op de vakbonden, wil algemeen kiesrecht, demokratische en sociale hervormingen, vrede op basis van de principes van Wilson, vrijheid van alle nationa­liteiten in Hongarije en mate­riële steun voor de armen en arbei­ders, enz. Zij zijn echter tegen een [sociale] revolutie.

top

Geen van de genoemde politieke partijen heeft echter massale aan­hang, en twee van de drie hebben geen enkele vertegenwoordiger in het parlement. Van veel contact met de massa van de arbei­ders, soldaten of boeren is geen spra­ke. De partijen van de linkse oppositie weten zich echter nu wèl ge­steund door allen, die een snel einde aan de oorlog willen maken en dat zijn er zéér velen! Men is de oorlog volledig zat, en daarmee hebben ook al degenen die, vanaf de harde conservatie­ve ex-premier Tisza tot de gematigde conser­vatief graaf Andrá­ssy, een rol speelden in deze verloren oorlog afgedaan. In hen is men diep teleurgesteld, nu de nederlaag vast­staat en nu blijkt dat alles toch voor niets is geweest…..
Graaf Mihály Káro­lyi is voorzitter van het uitvoerend comité van de Nationale Raad [a Magyar Nemzeti Tanács], en de raad komt al onmid­dellijk met een pro­gramma van XII punten, waarvan de meeste natuur­lijk niet nieuw zijn. Zetel van de raad is het Astoria-Hotel in het centrum van Budapest: uit angst heeft men hier de nacht door­gebracht, en besluit dan maar hier te blijven!…. Nationale onafhankelijkheid van Hongarije, afzonderlijke vrede, algemeen en geheim kiesrecht en vervolgens verkiezingen, persvrijheid, algemene amnestie, noodmaatregelen tegen de honger, maatregelen tegen oorlogs­winstmakers, landhervorming en zelfbe­schik­kingsrecht der natio­nalitei­ten in Hongarije op basis van de XIV punten van Wilson, vormen het programma van de Nationale Raad. De censuur wordt met onmiddellijke ingang opgeheven, en overal kan men de proklamtie van de Hongaarse Nationale Raad lezen.
Men gaat dan zelfs nog uit van de handha­ving van de territoriale inte­griteit van Hongarije, en "wel op het meest hechte funda­ment" [n.l. de instemming van de gere­geerden]. De énige deskundige, Oszkár Jászi, is hier­bij degene, die vindt dat Hongarije een soort Zwitserland van Midden-Europa kan en moet worden. Károlyi zelf overlegt ook met Slowaakse leiders, en hoort van hen -naar hij later zegt- nooit méér dan de wens naar autono­mie binnen Hongarije, en hij is er wel zeker van dat, als hun dat -in een eerder stadium- door de autoriteiten [Wekerle c.s.] was aangeboden, ze dat zeker zouden hebben aanvaard.
Dagelijks vinden nu in Budapest massale demonstraties plaats van duizenden mensen die de Nationale Raad reeds als een soort tegenregering zien, al hun hoop hierop vestigen, en wensen dat de oude regering aftreedt en wordt vervangen door de Nationale Raad. Zeer vele groepen, b.v. studenten, arbeiders en soldaten, betuigen elke dag weer spontaan alle steun aan de Natio­nale Raad. Károlyi zou premier moeten wor­den. Hij heeft intussen al een akkoord met de leiders der sociaal-demo­kraten, Garami en Kunfi, gesloten: zij zullen níet streven naar een revolutie en de klassenstrijd als middel hanteren, maar met de burgerlijke partijen samenwerken in de Nationale Raad. 
Maar al in oktober 1918 zijn er in Hongarije linkse en revolutionaire sociaal-demo­kraten, die scherp tegen dit verbond met de bourgeoisie zijn, en pleiten voor een echte socialistische revolutie. De voor­zitter van de soldatenraad van Budapest, de uiterst linkse filosoof, journalist en schrijver József Pogány [Budapest, 1886 – Sovjet-Unie, 1936] is één van hen. "Niet met de bourgeoisie van de nationa­liteiten of met de op basis van de territoriale integriteit staande historische politieke partijen, maar met de honderd­duizenden ongeorganiseerde arbeiders, met de miljoenen nog niet geor­ganiseerde boeren, met de tien miljoen arbeiders uit andere landen, met de Russische revolutie moeten we ons ver­bin­den", aldus Pogány!
Hier en daar worden ook in Hongarije [Budapest] raden van arbeiders, soldaten en matrozen gevormd: de direkteuren en bevelhebbers moeten nu hieraan gehoorzamen of verdwijnen! Een socialistische revolutie, een republiek, nationalisatie van banken, groot­grondbezit en industrie, de vorming van arbei­dersmilities, naar Russisch voorbeeld worden geëist. Vooral de soldaten zijn revolutionair en socialistisch gezind, en maken al plannen voor een gewapende opstand.
Intussen had zich in Rusland [Moskou] de Hongaarse groep van commu­nisten [Bolsjewiki] op 24 oktober 1918 ook gereorgani­seerd, en ook zíj wil een gewapende revolutie, een machtsover­name door het proletariaat, geheel naar Russisch voorbeeld. Het gezag, de oude orde, heeft, zo lijkt het volledig afge­daan, is geheel vervallen en verworden tot een chaos. De druk op de keizer-koning, die nog in Wenen ver­bleef, maar ook Hongarije bezoekt om graaf Károlyi tot Hongaars premier te benoemen wordt met de dag groter. Maar koning Károly IV [keizer Karl] gaat op dit verzoek  nog niet in. Hoewel de koning graaf Károlyi op 26 oktober in audi­ëntie ontvangt, weigert hij hem -onder invloed van z’n eigen schoonvader, graaf Gyula Andrássy jr. [de pas benoemde min.v.buitenl. zaken!]- tot premier te benoe­men.
Hongarije bevindt zich dus in een hopeloze situatie; er is geen regering meer, het gezag is zoek, chaos en anarchie, muiterij en stakingen zijn er alom, het leger is totaal verslagen en niemand is er die een machtswoord kan spreken.
Wel wordt er nu dagelijks in Budapest door ontevredenen gedemonstreerd bij het huis van aartshertog József want men wil een regering-Károlyi afdwingen! Het gezag van de oude regering van Hongarije is immers vrijwel nihil. Toch probeert de koninklijke regering zich nog eventjes waar te maken. Een studentendemonstratie op de burcht van Buda wordt door de politie te paard nog uiteengejaagd, en op de eisen van een massa demon­stranten [100.000 man] op 27 oktober voor het parlement, tot steun aan de Nationale Raad en een republiek, gaat men nog niet in.

top

Samen met aartshertog József komt Károlyi op 27 oktober op het westelijk station in Budapest aan en wordt stormachtig begroet door een enorme massa mensen. Het idool van de Hongaarse revolutie wordt zelfs met het zingen van de Mar­seillaise verwel­komd...
Op 28 oktober vallen er schoten op de Kettingbrug in Buda­pest, waar de politie het vuur op een demonstrerende menigte, die op weg is naar de koninklijke burcht in Buda, opent: er vallen drie doden en vele gewonden.
Hierdoor is men woedend geworden; de Nationa­le Raad pro­tes­teert tegen dit voor­val en roept een algemene staking uit en dan scharen zich de openba­re diensten zich de één na de ander achter de Nationale Raad.
Arbeiders bewapenen zich nu, en zelfs politie, officieren, spoorwegmen­sen, posterijen, handelaars en ondernemers staan niet meer achter het oude regime, dat in feite al heeft afge­daan. Na enige dagen van aarzeling wordt aarts­hertog József [door de koning!] tot regent, en graaf János Hadik op 29 okt. nog tot premier be­noemd, maar enig gezag hebben ze niet. Protesten tegen deze benoeming, chaos en anarchie beheersen de stra­ten van de Hongaarse hoofd­stad.
Het is de taak van gr. Hadik om een zo breed mogelijke regering samen te stellen, met het programma van de Nationale Raad, maar zónder de medewerking hiervan! Hadik lijkt een krachtig persoon, met daadkracht en wilskracht maar hij komt op een verloren post…. Na 24 uur treedt hij af. [Batthyány, 165/166].
Hier en daar plaatsen garnizoenen zich onder gezag van een soldatenraad, en kiezen de kant van de revolutie. Eén der extreem-linkse, revolutionaire soldatenleiders is Béla Szántó. Nu worden ook telefooncentrales, de hoofdzetel van de politie, het militaire commando, kanonneerbo­ten, de Oostenrijks-Hongaarse bank, bruggen en stations bezet door gewapende aanhangers van de Nationale Raad.
Toch wil het garnizoen van Budapest onder leiding van de daadkrachtige militaire commandant van de hoofdstad, generaal baron Géza Lukachich [Kassa, 1865 – Budapest, 1943], nog probe­ren om de orde te herstellen en zijn commandopost herove­ren, maar men aarzelt nog. Felle protesten klinken, de solda­ten zijn oorlogsmoe. De soldatenraad van Budapest is namelijk veel sterker en is wèl enthousi­ast. Zij bezet een aantal openbare gebouwen, en nadat ook de koning nog heeft aangedron­gen op het vermijden van een burgeroorlog in Budapest, geeft het garnizoen zich gewonnen. Anders dan bij de revoluties in andere steden van de oude monarchie -waar het immers vooral gaat om de vorming van nieuwe naties- vormen in Budapest weldra vooral de soldatenraad, maar ook de arbeiders- en studentenraden een soort staat in de staat en wensen vooral een sociale revolutie. Op 30 oktober zijn behalve een aantal kazernes, alleen de koninklijke burcht van Buda en de onmiddellijke omgeving nog in handen van de rege­ring.
Op 31 oktober 1918 is de oude regering, de koning enz. ge­dwongen het op te geven. Hadik treedt af en daarmee is de regering, ofwel het ancien régime,aan de kant gescho­ven; het parlement wordt ontbonden, de strate­gische plaatsen in de hoofdstad worden door opgewonden en muitende soldaten bezet. Hongarije verklaart zich tot onafhan­kelijke staat, geheel los van Oos­tenrijk. Soldaten weigeren verder te vechten, en steken als symbool daarvan een bloem, een witte herfstaster in de loop van hun geweer. Een hysteri­sche bloemenrevolutie vindt er in de Hon­gaarse hoofd­stad plaats. Officieren van het oude leger worden op straat aange­houden, en de sterren en andere symbolen van de oude Habsburgse tijd worden van hun uniform en petten afgerukt. Wordt een oude nationale droom nu ineens werkelijkheid? Daaraan wordt al getwijfeld door de sociaal-demokraat Garami, die zich afvraagt "of de massa's Hongaarse arbeiders rijp genoeg zijn, om de partij van de straat regelrecht naar de leunstoelen van de ministers in het parlement te laten sprin­gen", maar voorlopig is men alom blij en enthousiast. De revolutioniare en republikeinse stemming is op straat duidelijk te merken bij de duizenden burgers en soldaten , die blij zijn met de omwenteling.
De sociaal-demo­kratische krant "Népszava" [Stem des volks] roept het uit: "Kitört a forradalom! Munkások! Elvtársok!" [De revolutie is uitgebroken! Arbeiders! Kameraden!]. Ook in Honga­rije neemt de Natio­nale Raad het formele gezag over. De straten zijn gevuld met juichende massa's, en vooral opval­lend is de overvloed aan herfstasters in de lopen van de geweren van de duizenden ex-soldaten, die nu denken dat de oude tijd echt voorgoed voorbij is. Graaf Mihály Károlyi wordt door aartshertog József [!] dus formeel namens de koning, tot premier benoemd, en deze vindt het zijn plicht om de benoeming aan te nemen, om zo de revolutie wellicht soepeler te laten verlopen.
Men spreekt weldra over de "Ősziróz­sás forradalom", de aster­re­volutie, die ook in Budapest -evenals in alle andere hoofd­ste­den, Wenen, Praag, Zagreb, Lemberg, Kraków, enz.- toch eigenlijk vreed­zaam ver­loopt. Op het platteland, buiten de hoofdstad om, is er echter bij de boerenbevolking geen sprake van enthousiasme voor deze revolutie. De traditionele Hongaar­se boeren houden veeleer hun diepe afkeer van de grote stad, dat vreemde cosmopolitische eiland, het trotse en uitdagende, gevreesde en bewonderde Budapest. Vele burge­meesters en politiecommandanten gaan zelfs al op de vlucht.

top

Eén der zeer weinige slachtoffers van de omwentelingen in de hele monarchie is de nu 57-jarige Hongaarse ex-premier graaf István Tisza. In zijn eigen huis wordt hij op 31 oktober 1918 door vier onbekend gebleven muitende soldaten doodgeschoten. Nooit heeft hij de kans gegrepen om te vluchten. Voor geen enkel gevaar ging hij ooit uit de weg. Met een fatalistische houding heeft hij zijn lot tot het laatst toe ondergaan. "Zo moest het gebeuren", zijn zijn laatste woorden. Aan de andere kant is hij voor velen toch vooral het sym­bool van de oorlog, de schuld van de neder­laag, de trouw aan het Huis Habs­burg, en van "het verstok­te, verrotte en cor­rup­te vroegere bewind" geworden. Het contact met de werkelijkheid had Tisza al veel eerder verlo­ren.
Zelfs gr. Károlyi en medestanders zijn over de moord op hun politieke vijand ver­ontwaar­digd, maar de koning reageert in Wenen nogal koel op de ge­welddadi­ge dood van Tisza: "Tisza is de eerste aan wie men heeft duide­lijk gemaakt dat men geen volken kan knevelen". Sommigen zien in zijn lot al een voorbode en voorbeeld van het denderende revolutionaire geweld, dat tegen alle leden van de voorma­lige heersende klassen zou kunnen worden ge­bruikt. Niet alleen "Tisza aan de lantaarn", maar ook "De aristokraten aan de lantaarns" wordt er op straat immers al gezongen. Hier en daar roept men ook al om een republiek. Een vol­strekt nieuw hoofdstuk in de Hongaarse geschiedenis begint hiermee. Niets lijkt nog onmogelijk: broederschap en vrede, vrijheid zullen nu komen. "De Hongaarse revolutie zal het gezicht van de wereld veranderen", zo zegt men.
Het gezicht van de Hongaarse hoofdstad is binnen een paar dagen inderdaad al volledig veranderd. Formeel is de macht in handen van de voorzichtige demokratische en burgerlijke partijen en de met hen verbonden sociaal-demo­kraten gekomen, maar de drijvende krach­ten van arbeiders- en soldaten­ra­den willen al veel radikaler te werk gaan.
"Katonák! Munkások! Polgárok! Győztűnk! A reakció kormányát 12 óra alatt elsöpörte a győztes forra­dalom", zo klinkt het. ["Soldaten! Arbei­ders! Burgers! We hebben gewonnen! De zege­vierende revolu­tie heeft de reaktionaire rege­ring in 12 uren wegge­veegd"].
Spontaan ontstaan alom raden van het volk, nieuwe organen, comité's, enz. Het bolsjewisme wordt verheer­lijkt, en zelfs proletariërs wagen zich op de brede boulevards en avenu­es van Budapest. Schaamteloos en ongehoord heet dat in bepaal­de kringen. Zullen "les misérables", de arbeiders uit de achter­buurten en krot­tenwijken, uit de barakken en de stegen, nu wraak gaan nemen op de "beau monde"?
Talloze nú wild-enthousiaste, diskussiërende en demonstrerende mensen van het avontuur van einde oktober 1918 zijn echter op poli­tiek gebied volledig uitgesloten geweest en zijn in hun euforische stemming volkomen onrijp en naïef in hun geloof in een naderende nieuwe en betere wereld.
Op de laatste dag van de woelige oktobermaand van 1918 hebben de Hongaren tenslotte ook nog hun "Nationale Raad" als rege­ring gekregen. In Hongarije, in de hoofdstad althans, is men bui­tengewoon en­thousiast, maar het zal weldra blijken dat men veel te vroeg heeft gejuicht.
De nieuwe regering van graaf Károlyi wil immers niet zover gaan als de luidruchtige revolutionaire menigten op straat: de gehele onafhankelijkheid van Hongarije, algemeen kiesrecht, persvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering, een radikale landhervorming zijn de belangrijkste punten van het nieuwe bewind. Wel wil Károlyi worden ontslagen van de eed aan de koning, omdat die in de praktijk niets meer voorstelt, en dat gebeurt.
Sommigen wijten het ongeluk dat hierna nog komt, o.a. aan het feit dat -in tegenstel­ling tot b.v. Polen en Tsjechen-  Hongarije [dat samen met Duitsland en Oostenrijk de oorlog verloor!] géén lobby in de Verenigde Staten heeft gehad. Feit is in ieder geval, dat de pro-Entente-lobby in het parlement van Hongarije zelf al uiterst zwak stond.
Op 29 oktober is intussen een aantal Slowaakse leiders in Thuróc Szent Márton [Turciansky Sväty Martin, tgw. Martin] bijeengekomen, om zich te beraden over de toekomstige status van "Slowakije" [Slovensko], terwijl men niet eens weet wat zich de vorige dag in Praag heeft afge­speeld, n.l. dat hier de Tsjechoslowaakse Republiek is uitgeroepen… Een Slowaaks Nationaal Comité en een Raad zijn al eerder opgericht. Op 30 oktober verklaren deze Slowaken hun land tot deel van de ene Tsjecho­slo­waakse staat, hoewel men het over allerlei zaken niet eens is. [Macartney, Hungary and her Successors, 100].

top

De bijeenkomst in Thuróc Szent Márton is echter niet repre­sentatief te noemen: van de 105 afgevaardigden zijn er 90 protestant [evang.-luth.] en 15 rooms-katholiek: Dat is onge­veer het omgekeerde van de werkelijke verhoudingen! Ieder­een weet bovendien, dat m.n. de Slowaakse evang.-luther­se predi­kanten sinds jaar en dag Tsjechisch-gezind zijn [de Tsjechi­sche bij­bel­vertaling en Tsjechische liederen gebrui­ken], en dat vooral Slowaakse rooms-katholieke geestelijken Hongaars gezind ["magyaronen"] zijn. Tegenstanders van de aan­slui­ting bij de Tsjechi­sche landen zijn in Thuróc Szent Márton [Turc. Sv. Martin] niet gevraagd! Meer dan de helft der aanwe­zigen woont n.b. in en vlak bij de plaats zelf! Alleen de Slowaakse Nationale Raad heeft, zo zeggen de Slowa­ken, het recht om namens de Slowaken te spreken. Men wil overigens een eigen delegatie naar de vredes­conferentie stu­ren, en eist het absolute recht van zelfbe­schikking van het "Tsjechoslo­waakse volk" op.
Op aandrang van dr. Milan Hodza, die juist uit Budapest is teruggekomen, wordt de verklaring nog bijgesteld: er gaat géén aparte Slowaakse delegatie naar Parijs, want "de Tsjechoslo­waakse staat is door de Entente al als eenheid erkend". Het Slowaakse volk is "een deel van het Tsjechoslo­waakse volk", zegt men nu.
Al deze onduidelijkheden zullen later nog tot talloze conflicten leiden. Wel staat vast, dat Hongarije's gezag over het gebied wordt ontkend. Vele [niet gekozen] lokale raden in "Opper-Honga­rije" of Slowa­kije nemen de verklaring van Turc. Sv. Martin ook aan.  In feite heeft Hongarije echter nog steeds het gezag over het gebied. Van algemeen verzet of van een nationale opstand is zelfs nu geen sprake! Milan Hodza gaat namens de Slowaken daarom enkele dagen later naar Buda­pest om hier te onderhande­len over de status van "Slowakije".
De regering in Budapest stelt dan nog voor om Slowaakse militaire regimenten samen te stellen, en de Slowaakse Natio­nale Raad te laten samenwerken met de regering in Budapest. Men is het over de mate van autonomie van Slowakije echter niet eens, en de Praagse regering weigert verder overleg. Voor háár staat immers allang vast: Slowa­kije is gewoon een onderdeel van onze nieuwe, onaf­hankelij­ke staat, en Hongarije heeft hier niets meer mee te maken. Toch moet op 28 oktober 1918, de dag dat in Praag de "Tsjechoslowaakse staat" wordt uit­geroepen, de regering van de nieuwe staat [CSR] toegeven dat "alleen door een militaire bezetting Slo­wakije kan worden bevrijd".
Tienduizenden soldaten komen nu ook naar Hongarije terug, vaak gewond, mank, en totaal berooid. De muiterij van een Hon­gaars regiment in Tirol werkt intussen als een olievlek. De soldaten zien nu dat alles verloren is, en hebben maar één wens: zo gauw mogelijk naar huis terug te keren! Het militaire gezag is vrijwel verdwe­nen.
In Zagreb verklaarde op 19 oktober de Kroatische Nationale raad zich voor de totale onafhankelijk­heid van alle Zuid-Slavi­sche gebieden der monarchie, en bij massademonstraties eist men vervolgens de totale onafhankelijkheid.
Op 29 oktober verklaart de Sabor [landdag] van Kroatië-Slavonië alle constitutionele banden met Hongarije en met Oostenrijk voor ver­broken. De bán draagt de macht over aan de Nationale Raad, en van de 88 leden van de Sabor verklaren zich 9 tegen de banden met Servië.
Op 23 oktober hebben intussen muitende Kroati­sche infanterie-soldaten de stad Fiume bezet. Het regiment soldaten dringt de kazerne binnen en ontwapent vervolgens het [Hongaarse] garnizoen. Belangrijke gebouwen worden bezet en barrikades worden opgericht. Het is slechts één van de vele voor­beelden van de volledige machte­loosheid van het oude regime, en van de akties van opstandige militairen en burgers. De havenstad Fiume [waar de helft der inwoners Italiaan is] wordt bij Kroatië ingelijfd. Vele duizenden soldaten laten duidelijk merken dat ze van de oorlog meer dan genoeg hebben, verdere gehoorzaaamheid en discipline weigeren, en naar huis willen.
De soldaten van het eens zo trotse K.u.K.-leger zijn zich maar al te goed bewust dat juist zij voor een hopeloos verloren zaak meer dan 5 miljoen man hebben verloren: gesneuvelde, gewonde en vermiste kameraden. Het Hongaarse aandeel is 2,14 miljoen. Op 22 oktober worden [zijn] formeel alle Hongaarse soldaten van de fron­ten teruggeroepen. Enkele dagen hierna worden alle garnizoenen en raden van soldaten onder een Centrale Soldaten­raad gesteld. Alle schepen van de K.u.K.-vloot worden op 31 oktober 1918 door de bevelhebber, admi­raal Horthy van Nagybánya [1868 - 1957], over­gegeven aan de nieuwe Zuid-Slavische Nationale Raad.
Het leger van de Donaumonarchie was dus totaal niet meer in staat om nog iets te doen. Een hopeloze situatie bestond er overal aan het front; honger, ontberingen, ziekten, gebrek aan kleding, schoenen, ondergoed, etc. hadden elke weerstand gebroken, het defaitisme was enorm. Dit was geen leger meer! Daarbij kwam de enorme stroom soldaten die maar één ding wil: naar huis! Daarbij kwam een bijenzwerm van voormalige krijgsgevangenen uit Rusland die sterk is beïnvloed door de agitatie voor het bolsjewisme. Verwarring is er dus alom, oorlogsmaterieel is er niet meer, gebrek aan grondstoffen, kolen, munitie, levensmiddelen, kleding, etc. heerst overal. Verder staan vijandelijke horden [n.l. de Tsjechen, Roemenen en Serviërs] al klaar om van alle kanten Hongarije aan te vallen. [Batthyány, 175/177]. De nieuwe regering staat dus vanaf het allereerste begin al voor een bijna onmenselijke taak.

top