< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.6 De revolutie van de aristokraat, het bewind van graaf Mihály Károlyi, 1918-1919

In their excitement the people had forgotten that they had lost a war. They felt victorious, for they had won the Revolution” [Mihály Károlyi, Faith without Illusion, 123].

Op 31 oktober 1918 krijgt Hongarije een kabinet, dat zich "de eerste Hongaarse volksregering" noemt, maar toch is in dit land zelfs nú nog "een aristokraat nodig om een revolutie te ma­ken", zoals men wel zegt. Het nieuwe kabinet staat onder leiding van graaf Mihály Káro­lyi [1875-1955], en is, zoals eerder gezegd, een coalitie van aanhangers der "Onafhankelijkheids- en 1848- partij" van Káro­ly­i, van burgerlijke radikalen en sociaal-demokra­ten.
De burgerlijk-radikale leider, de intellektueel Oszkár Jászi [1875-1957], is minister zonder portefeuille, belast met zaken van de nationa­liteiten. Hij heeft meerdere malen op dit ter­rein zijn opvat­tingen verkondigd, en staat bekend als degene die zich een nieuw, demokratisch Hongarije als een "Zwitser­land van Midden-Europa" voorstelt. De integri­teit van het land kan, volgens Jászi, best behou­den blijven, wan­neer de natio­nali­teiten autono­mie krij­gen, en wanneer de hegemonie der Magyaren ver­dwijnt.
Graaf Tivadar Batthyány [1859-1931], een onafhankelijk radi­kaal aanhanger van Károlyi wordt -na enige druk- minister van binnenlandse zaken. Hij is de enige minister, die eerder een post in een kabinet bekleedde, maar speelt verder eigenlijk geen rol: hij wil n.l. primair de orde herstellen en een einde maken aan de communistische en de heftige, revolutionaire agitatie, maar vindt hiervoor onvoldoende steun.
De sociaal-demokraat Zsigmond Kunfi [1879-1929], een voorma­lige leraar, nu schrijver en redenaar, wordt minis­ter van volks­welzijn. Hij is tot dusver voorzichtig geweest wanneer het om een echte revolutie ging, maar hij laat zich nu kennen als een radikaal-linkse socia­list. Het bolsjewisme wenst hij alleen met ideologische middelen te bestrijden, en het geweldda­dige karakter ervan wordt door hem nooit onderkend. De sociaal-demokraat Ernő Garami [1876-1935], eerder hoofdre­dakteur van de Népszava, wordt minister van handel. Garami is een zwijgzame en ijverige, bedachtzame man, die een hekel heeft aan politieke avonturen.
De kleine soci­aal-demokratische partij van Hongarije staat, zoals eerder vermeld, bekend als nogal doktrinair en ook vanwege haar minachting voor de boe­renbevolking. Ze heeft, in tegenstelling tot haar Oosten­rijkse en Duitse zusters, nooit parlementsze­tels kunnen ver­overen. De invloed van vakbondsmensen is groot. Enigszins bekend zijn ook de nieuwe minister van financiën, de burgerlijke radikaal Pál Szende [1879-1935], schrijver en aanhanger van Jászi, en de minister van godsdienst en onder­wijs Márton Lovászy [1864-1927] van de partij van Károlyi.
De drie andere ministers, Barna Búza van landbouw en voorlo­pig van justitie, Béla Linder van oorlog en Ferenc Nagy van voedselvoorziening/openbare werken zijn veel minder of in het geheel niet bekend. Weldra wordt op 4 november Dénes Berinkey [1871-1947] minister van justitie.
Het meest belangrijk en alom bekend is de persoon van de nieuwe premier, graaf Mihály Károlyi de Nagy-Károlyi [1875-1955]. Deze stamt uit een der rijkste rooms-katholieke adel­lijke families van Hongarije, die twee eeuwen eerder -na het neer­slaan van de rebellie van Rákóczi in 1711- een enorm grondbe­zit van meer dan 20.000 hectare heeft verworven dankzij de trouw aan de Habsburgse keizer-koning, en is ook ver­want aan de andere magnatenfa­milies. Vele telgen van de familie Kár­olyi de Nagy-Károlyi hebben een belangrijke rol gespeeld in de politiek en de diplomatie van Hongarije en van het Habsburgse rijk.
Hij is in grote welstand opgevoed, bevoorrecht maar ook geïsoleerd, en later getrouwd met gravin Katinka Andrássy, die zelf óók uit een zeer rijke en beroemde adellijke familie stamt. Toch staan zij beiden niet bekend vanwege hun liefheb­berijen en hebbelijkheden, zoals die bij de magnatenfamilies van Hongarije passen. Met paardrijden, reizen naar Parijs en Londen, gokken, drin­ken, dansen, sport, het casino, de club, paardenrennen, het theater, de enorm uitgestrekte lande­rijen en het talloze personeel daarbij, de verveling, de charmante bezoeken, de goede kennis van de Franse en de Engel­se taal  met de fami­lie­tra­dities èn familievetes, de trots op de privi­leges, de stand, de status, heeft ook híj kunnen leven als grand seig­neur. Hij heeft zich echter ingezet voor "schone" verkiezingen, waarbij nu eens géén onre­gel­ma­tigheden voorkomen. Als voorzit­ter van de machtige pressiegroep der grootgrondbezitters OMGE [1909] wilde hij de basis van de organisatie verbreden, en geleidelijk aan richt hij zich op allerlei hervormingen. Hij wordt daarbij steeds meer als een uitzondering beschouwd.
Deze graaf Mihály Károlyi heeft zich al jaren vóór 1918 duide­lijk laten kennen als een non-confor­mist met sympathieën voor een linkse, demokratische, liberale en socia­le politiek, voor demokratische hervormingen, een verde­ling van het groot­grond­bezit, een breuk met Duitsland en Oostenrijk, enz. Hij beschouwt zichzelf hierbij als een volgeling van Kossuth: hij ziet eigenlijk niets in een verbond met de Habsburgers en met Duitsland. Hij is in de Franse repu­bliek geheel thuis, en tijdens de oorlog gaat hij door voor een vijand van Tisza en van diens pro-Duitse politiek, dus voor een vriend van de Entente. Het bankroete systeem van Tisza moet verdwijnen.

top

Wederzijds is eigenlijk de verachting, de haat, de minach­ting tussen Tisza en Károlyi. Daarmee geldt Károlyi voor
velen van zijn eigen familie èn van z’n stand als een afval­li­ge, een verrader, in de oorlog een defaitist, een "renegaat", een "Jaco­bijn", of op zijn minst als bijzon­der, opvallend, eigengereid, origineel, geïsoleerd, gevaar­lijk, irritant. Men zoekt de oorzaak hiervan wel eens in de verbit­tering vanuit zijn jeugd door een lichamelijk gebrek, n.l. een mis­vormde mond, die hem voor het leven tekent, en derhalve tot zijn sterke wil, zijn ongeduld, zijn rusteloosheid, zijn daden­drang, een enor­me, ongehoorde ijdelheid en ambitie, een onge­kend optimis­me en idealis­me leidt. Hij heeft ook een veel te groot ver­trouwen in de goedheid van de mensen, en te gerin­ge kennis van het mense­lij­ke kwaad gehad. Hij maakte daardoor "unparal­leled sacrifi­ces for his beliefs" [Károlyi/ A.J.P. Taylor, Inl. 9]. Een zekere aristo­krati­sche noncha­lance en luchtig amateurisme bleven hem ook enigs­zins kenmer­ken. [Vermes, 34]. "Incompetent, ambitieus, trots, een gokker, een humanist en pacifist", zegt nota bene Oszkár Jászi later over hem.
Hij vertrouwt ook in 1918, nu de oorlog eigenlijk voorbij is, geheel op de Entente, en wenst een afzonderlijke vrede voor Hongarije, en de Hongaarse natie gelooft hem: wanneer Honga­rije alle banden met Duitsland en de Habsburgers door­snijdt, sociale en politiek hervormingen doorvoert, zal het een zelf­standige, soevereine en volwaardige plaats onder de naties in kunnen nemen. Verzoening tussen de nationaliteiten zal de weg banen tot vrede met de Entente....
In Hongarije zullen demokratische her­vormingen, alge­meen en geheim kies­recht, zelfbeschikkingsrecht voor de natio­nali­tei­ten worden ingevoerd. Al in de oorlog heeft Károlyi immers tot dege­nen behoord, die vooral geïnteresseerd zijn in omvèrwer­ping van het aristokra­tische regime in eigen land, in algemeen kiesrecht en andere hervormingen, véél meer dan in veiligheid of een overwinning van het vaderland. Károlyi denkt hiermee persona grata bij de overwinnaars, met name bij de Fransen, te zijn, maar hij en de zijnen ver­trouwen er ook op dat de Slowa­ken, Roemenen en Serviërs, enz. bij Hongarije zullen willen blijven, en gaan er dus tot het bittere einde vanuit dat ’het historische Hongarije’ als inte­grale eenheid kan blijven bestaan. Ze baseren zich hierbij op de -allang achter­haalde- XIV punten van president Wilson, die van "zelf­be­schikking van de volkeren" een belangrijk punt maakten. Bovendien negeert deze nieuwe regering praktisch het feit dat Hongarije [samen met Oostenrijk] de oorlog heeft verloren en daarvoor dus wel zal moeten boeten, en het lijkt er in oktober 1918 zelfs op alsof Hongarije met het uiteenvallen van haar partner Oostenrijk niets heeft te maken….
In een kort Manifest maakt Károlyi nog eens duidelijk wat hij met z’n kabinet wil bereiken, maar hierin wordt b.v. niet vermeld wat de boeren hoopten te horen, n.l. dat het land dat ze bewerkten voortaan voor hén is! Wel kan men lezen: ”We hebben de strijd gewonnen, we hebben alles bereikt wat we wilden, we hebben geen reden om de gevechten voort te zetten. We zijn nu bezig om een wet op algemeen kiesrecht voor te bereiden”. [Károlyi, 126].
Op 31 oktober 1918 hebben alle nieuwe ministers nog de eed op de koning afgelegd, en zij hebben niet alleen diens vertrou­wen, maar het is duide­lijk dat de enorme massa's op straat óók alle vertrou­wen hebben in graaf Károlyi die letterlijk op handen van het pu­bliek wordt gedra­gen. Zelden is in Hongarije iemand zó popu­lair geweest als deze graaf, die bejubeld wordt door iedereen, en de hoop van de massa is geworden.
De dag daarop, de 1e november, doet de keizer en koning echter al afstand van de troon, d.w.z. hij zal zich niet meer bemoei­en met Hongaarse staatszaken, en Károlyi en zijn ministers worden prompt, op aandringen van de regent voor Hongarije, aartsher­tog József von Habsburg, die zich nu de heer J. Habsburg laat noemen, van hun eed aan de kroon ontslagen. De heer Habsburg legt zelf overigens als eerste de eed van trouw aan de Hongaarse Natio­nale Raad af. Károlyi treedt op 31 okt. ook af als voorzitter der Hongaarse Nationale Raad, omdat hij nu premier is geworden. Z’n opvolger wordt János Hock, een r.k. priester met progressieve ideeën en een bekend redenaar.

'Köztársaságot!', ofwel 'een Republiek' en de koning wordt dus van z'n troon gestoten. Mihály Biró, 1919

top

Op 2 november verklaart Hongarije zich volledig onafhanke­lijk van Oostenrijk en verbreekt de betrekkingen met Duits­land. De nieuwe regering acht zich ook op geen enkele manier verant­woor­delijk voor de handelingen van het verdwenen regime. Hongarije is zelf immers slachtoffer van het Oostenrijkse bewind geweest, zo vindt men...
Op 1 november 1918 wordt ook aan de troepen bevolen om van het front weg te gaan, en naar huis terug te keren. Ver­schil­lende legereen­heden worden zelfs ontbonden, uit vrees voor een gewapende revolutie. Vele officieren worden ontsla­gen, en alom komen de soldaten onder leiding van soldatenraden te staan. De extreemlinkse Béla Szántó [1881-1951] is de leider hiervan. Intussen is ook het bevel over de vloot van de monarchie overgedra­gen, zodat de strijdkrachten nauwelijks meer normaal functioneren. Hon­derdduizenden volledig gedemoraliseerde soldaten keren nu en masse in overvolle treinen naar het land terug.
De minister van oorlog, Béla Linder, laat bij een bezoek van twee officieren, die de eed op de nieuwe regering zullen afleg­gen, zelfs weten: "Er is geen behoefte meer aan een leger. Ik wil geen soldaten ooit meer zíen!" Deze woorden van een kers­verse minister van oorlog worden later natuurlijk nogal eens aangehaald, als voorbeeld van een buitengewoon naïef en dus levensgevaarlijk optimisme van een dilettant. Linder wordt vanwege zijn opmerking als minister al na een dag, officieel op 8 november, ontslagen, en vervangen door Albert Bartha.
Overal in Budapest zijn de witte herfstasters te zien, en uitgelaten soldaten gaan zingend, juichend en roepend de straat op, maar vaak zijn ze ook volledig uitgeput. Duidelijk is dat men algemeen blij is met deze regering die -denkt men- de vrede zal brengen, en overal zijn dansende mensen  en tranen van geluk te zien! De pacifistische stemming

is in Hongarije dus, na vier jaren van oorlog, van bittere ellende en grote verliezen, zeer algemeen verbreid. De nieuwe regering wil, in samenwerking met en in het volste vertrouwen op de Entente -de voormalige vijand!-, ontwapening en vrede, en heeft hiervoor zeer veel over. An­deren zeggen later echter: ze zette het voortbestaan van de Hongaarse natie op het spel en offerde een groot deel van het land op!
Károlyi gaat er immers nog steeds uit van de idealen van president Wilson: als er zich demokratische regimes in de monarchie vestigen kunnen die nieuwe, demokratische regeringen gaan onderhandelen om tot vrede te komen, en “de bevolking kreeg dus de indruk dat het voortbestaan van de Dubbelmonarchie ervoor zorgde dat we een mildere behandeling van de Entente kregen”. [Károlyi, 128].  Men denkt ook dat de Entente met name de Hohenzollerns en de Habsburgers als vijand beschouwt, maar een andere houding aanneemt inz. de volken van dit gebied. [idem].
Zelfs graaf Tisza laat in een boodschap, vlak vóór z’n dood op 31 oktober, nog weten dat het een vaderlandse plicht is om de Nationale Raad en haar werk te steunen, en de nieuwe premier Károlyi, die hoort dat met name Tisza, Windischgrätz, gen. Szurmay en Lukachich worden gehaat, aan hen politiebescherming aan. Lukachich wordt echter gevangen genomen door soldaten en later op die dag vrijgelaten, maar verborgen gehouden. Intussen gaan Károlyi en z’n ministers naar aartshertog József om de eed af te leggen, en dan horen ze van de moord op graaf Tisza in diens eigen huis in het Stadspark [Városliget] in Budapest. Het is de énige gewelddaad van deze revolutie. Maar Károlyi  neemt hier duidelijk afstand van en betreurt deze daad. De nieuwe premier wil dan ook constitutioneel en gematigd optreden en, terwijl hij rekent op de steun van de historisch leidende klassen van het land, hij wenst  geen revolutionaire leuzen en taktiek te aanvaarden! [Károlyi, 135].
Toch staat de nieuwe regering al onmiddellijk voor onmenselijk grote problemen. Károlyi ziet b.v. al in een vroeg stadium de grote verdeeldheid en hij ziet bovendien [zoals hij later wel toegeeft] nota bene het socialisme als énige mogelijkheid voor de massa’s en de vakbonden, de georganiseerde arbeiders, als énige macht die de orde kan handhaven en de produktie weer kan starten. “Zij waren gedisciplineerd en gehoorzaamden de instructies van hun leiders”. [idem]. Het idee van de minister van oorlog Linder om een nationale garde te stichten van vrijwilligers wordt overigens ook niet aanvaard door b.v. officieren èn door de soldatenraad. Hoe het Hongaarse leger er uit gaat zien is dus volkomen onduidelijk! Wel vast staat dat de Hongaarse soldaten “één brok ellende en honger” vertegenwoordigen, en dat bovendien zo ongeveer iedereen vervuld is van het verlangen om z’n revolutionaire wensen met onmiddellijke ingang vervuld te zien! Het ongeduld is bijzonder groot, en vasn de nieuwe regering verwacht men zo ongeveer alles!

top

In een oproep van de regering en de Arbeidersraad van Buda­pest van 2 november is te lezen dat ze de orde willen handha­ven. Men moet rege­ringsde­kreten afwachten, alle wapens inleve­ren, en een Natio­nale Garde oprichten.
Károlyi wil dus wel dege­lijk "de orde handhaven". Al op 4 novem­ber sluit hij een akkoord met de soldaten en arbeidersra­den: zij krijgen géén uitvoerende macht als staatsorgaan. Maar er verandert niets aan de be­staande situatie. De nieuwe minister van oorlog Bartha -die het leger wil herstellen, en dus geen revolutionaire elementen kan gebrui­ken- raakt al vanaf het begin in een hevig conflict verwikkeld met József Pogány [eig. Schwarz, 1886-1939], de uiterst linkse sociaal-demokraat en regeringscommis­sa­ris voor de soldatenra­den, weldra voorzitter der soldatenraden. Wanneer Bartha vijf dagen in funktie is, zegt hij al dat hij de soldatenraden niet meer zal tolereren, maar de daaropvol­gende dag wordt hij door demonstraties [waarvan Pogány de aanstich­ter is] gedwongen om te erken­nen dat "voortaan" gekozen militaire tribunalen de macht van de officieren over­nemen….
De minister is het hiermee niet eens, maar weldra oefenen de socialisten felle kritiek op hem uit: Bartha is "contra-revo­lu­tionair" en moet dus verdwijnen. Na demonstraties die door Pogány zijn georganiseerd wordt Bartha op 12 december gedwon­gen zijn ontslag te nemen. Het blijkt dus al in een vroeg stadium dat de regering weinig of geen gezag heeft en moet wijken voor radikale, revolutionaire eisen ‘van de straat’. Het gezag van deze regering wordt ook voortdurend verder aange­tast, en van de discipline en het moreel van het leger kan men hetzelfde zeggen. De opvolger van Bartha is graaf Sándor Feste­tich, een zwager van Károlyi, die weliswaar de soldaten­raden erkent en belooft rekening te houden met hun wensen, maar weldra dus afhankelijk is van de steeds meer invloedrijke en 'dynamische' Pogány. Deze agitator valt de nieuwe minister en ook het officieren­corps scherp aan omdat het niet revolutionair is, maar er is geen alterna­tief! Soldaten mogen hun officieren zelf kiezen, aldus Pogány. Hij brengt hiermee de klassenstrijd tot in de kazernes. Vroegere officieren worden bij tientallen ontslagen, allerlei vroegere onderscheidingen vervallen ook. Het kabinet blijft aldus steeds uiterst ver­deeld. Vooral de tegen­stellingen binnen de sociaal-demokrati­sche par­tij, maar ook tussen de zeer linkse, revolutionaire socia­listen en de voor­zichtige en soms gematigde maar vooral onze­kere "bur­ger­lijken" worden steeds scherper. Pogány organiseert voortdurend demonstraties, en beheerst uiteindelijk de situatie. Welke ministers van oorlog er ook komen; hij blijft de baas, en heeft de soldaten in de macht.
De werke­lijke oorlog is echter absoluut nog niet voorbij, en de Hongaarse regering houdt hiermee geen rekening. Vanaf het aller­eerste moment wordt haar bestaan namelijk al van alle kanten bedreigd: vooral door het feit dat Hongarije bezig is zich te ontwape­nen en de ‘regering’ enorme interne problemen kent en de zaak niet in de hand heeft, grijpen anderen hun kansen.
De Roemenen hebben al een Cen­trale Nationale Raad in Arad gevormd, en richten een bijvoor­beeld een Roemeense Nationale Garde [een eigen strijdmacht!] op en overal in Hongarije zijn lokale nationale raden en raden van arbeiders en soldaten gevormd. Er doen zich trouwens in het oosten van Hongarije, dat onder controle staat van de Roemeense Nationale Raad, ook sociale conflicten voor, waarbij arbeiders en boeren hun rechten opeisen.
Intussen is [wordt] aan het front aan de Piave in Noord-Italië over een wapenstilstand overlegd, en op 1 november deelt de Entente haar voorwaarden mee. Op 3 november staakt het overschot van het leger van Oostenrijk-Hongarije onmiddellijk en eenzijdig de strijd, maar op het aller­laatste moment grijpen de Italia­nen nog in en ze maken ruim 430.000 Oosten­rijkers en Hongaren alsnog krijgs­gevangen. Terwijl Oostenrijk op 3 novem­ber al akkoord is met een bestand, en de wapens neerlegt, gaan de Italianen dus nog door met de strijd. Op de namiddag van 4 november 1918 rusten echter ook hier de wa­pens, en Oostenrijk moet demobiliseren, de vloot uitleveren, het zuiden van Tirol ontruimen evenals Triëst, het Kustland, Dalmatië en Istrië. De Entente mag, zo wordt bepaald, strategische plaatsen in Oos­tenrijk bezetten "op een tijdstip dat ze nodig acht om mili­taire operaties te leiden of de orde te handhaven". Vervolgens legt aartshertog József van Habsburg zich ook neer bij de situatie [de nederlaag] en bericht aan de koning [Karl] dat de leden der Hongaarse regering zich van hun eed aan hem ontslagen achten. Het gezag van de Habsburgse vorst is immers overal in zijn voormalige monarchie tot nul gereduceerd…..
Het formele bestand van Padua van 3/4 november spreekt overigens niet over Noord- en Oost-Hongarije. Het houdt zelfs geen rekening met de eerdere beslissingen en toezeggingen van de Entente over/aan b.v. Tsjechoslowakije.

top

Intussen is echter duidelijk dat aan het Balkanfront de [vooral Servische] troepen van de Entente o.l.v. de Franse generaal Franchet d' Espérey oprukken dwars door Servië in de richting van Hongarije. Een voorhoede trekt op 5 november over de Save. Károlyi neemt dan ook aan dat dit bestand in Italië níet geldt voor Honga­rije, en wil aparte afspraken, een  apart bestand, voor z'n land. Om nu een bezetting van Hongarije te voorkómen en regelingen hiervoor te treffen, maar vooral om de zelfstandige, "onafhankelijke" posi­tie van Hongarije te demonstreren, gaat Károlyi zèlf naar Belgrado en hij wil hier onderhandelen met de Franse gene­raal. Hij zal hem duide­lijk maken, dat in Hongarije intussen een revolu­tie heeft plaatsgevonden, dat het land nu rege­ring heeft die de Entente welgezind is, en die dus recht zou hebben op een gunstige wapenstilstand. De Entente zal toch geen vredelievend, zelfs pacifistisch, en demokratisch "oostelijk Zwitserland", dat Hongarije nu is geworden [of althans wil worden!], willen bestrijden? Op 7 november 1918 komt Káro­lyi hier aan.
Franchet d' Espérey is echter, als Frans generaal, vooral bezeten door de gedachte dat hij “dwars door Midden- Europa op weg naar Berlijn” de Duitse troepen van Von Macken­sen op hun terug­tocht vanuit Walachije de pas af kan snij­den! Op 1 november is hij in Belgrado gearriveerd, en Hongarije als staat speelt voor hem geen grote rol. Dat heeft het immers nooit gespeeld? Aan een nieuwe premier van dat land, zo'n verachtelijke linkse paci­fist, heeft hij als zegevierend generaal ook al geen enkele bood­schap. Hij vraagt hem zelfs namens wie hij eigenlijk spreekt. Anderen beweren ook, dat de Fransman zeer anti-Hongaars gezind is. Zijn minachting ten opzichte van ‘het nieuwe’ Hongarije laat hij in ieder geval duidelijk merken.
Tegenover graaf Károlyi zegt hij, hooggezeten op zijn paard, dat hij Hongarije niet ziet als bondgenoot, maar als versla­gen vijand. "U bent helemaal niet neutraal, u bent vijand". En aan de links-radikale heer Cser­nyák, vertegen­woor­diger van de Arbeiders- en Soldatenraden, vraagt hij minach­tend: "Vous êtes déjà tombés si bas?"­ [Bent u dan al zó diep is geval­len?]. Na het "overleg" van Franchet d' Espérey dat deze namens de Entente [!] met Károlyi en Jászi voert, wordt in Belgrado wordt op 13 novem­ber een aparte wapenstilstand met Honga­rije gesloten. Het Hongaar­se bestuursapparaat en Hongaarse gendarmes zullen achter de demarcatielijnen blijven, zo wordt bepaald..... Károlyi heeft dan de Nationale Raad in Budapest geïnformeerd, en deze geeft advies om de voorstellen te aanvaarden: ze gaan immers veel minder ver dan de eisen van de buurlanden. Duidelijk is in elk geval dat de arrogante, hooghartige Franchet d' Espérey bevel geeft tot ontruiming van geheel Zuidoost-Hongarije binnen 8 dagen, en dat de geal­lieerden de strategische plaatsen die men van belang vindt, hier moeten kunnen bezet­ten. De geallieerden hebben óók recht op gebruik van alle transport- en communicatie­middelen.
Een demarcatie­lijn, die loopt van de Dráva via de huidige zuidgrens bij Szabadka [tgw. Subotica], Baja en Pécs, naar Arad en langs de Maros naar Ma­rosvásárhely [tgw. Targu Mures] en Beszte­rce [tgw. Bistrica], geeft hij aan. Het Hongaarse leger wordt gereduceerd tot 6 infanterie- en 2 cavaleriedi­vi­sies, en zij mogen hier voor de openbare orde zor­gen. Voor de rest van het Hongaarse leger geldt dat het moet worden gedemo­bi­liseerd. Er komt ook een geallieer­de missie in Budapest. Hongarije zal alle rela­ties met Duitsland verbreken, maar de geal­lieerden zullen zich niet met de binnenland­se situa­tie in Hongarije bemoeien………
Franchet d' Espérey heeft voor deze handelingen géén speciale toestem­ming van de Opperste Raad van de Entente in Parijs ontvan­gen, en hij acht zich blijkbaar evenmin gebonden aan b.v. de bepalin­gen van de wapenstilstand van Padua. Hij gaat zijn eigen gang. Serviërs en Roemenen grijpen hierna hun kans, en kunnen dus samen met [de zegen van] de zegevieren­de Enten­te, een groot gebied van Zuid- en Oost-Hongarije 'voorlo­pig' bezetten. De nieuwe demar­catielijn heeft nota bene geen enkele geogra­fische of etnische basis en "to this day it remains a mystery how it came to be adapted". [Seton-Watson in 1934, Hist. of the Rouma­nians, 532].
Franchet d' Espérey verklaart echter: "In deze oorlog stonden de Hongaren aan de kant van de Duitsers, u zult met hen gem­een­schappelijk boeten en betalen. U hebt als vijan­den de Tsje­chen, de Slowaken, de Roemenen en de Zuid-Slaven. Ik hoef slechts een teken te geven en u zult vernietigd worden", aldus de barse Franse commandant tegenover Károlyi. Later zegt hij dat hij van plan was om naar Duitsland, naar Berlijn, door te stoten, en daarom was het van belang om controle te krijgen over waterwegen en spoorlijnen in Honga­rije.

Van een waarschuwing van Károlyi, dat "we zonder steen­ko­len het bolsjewisme in Hongarije zullen krijgen", trekt de trotse Franse generaal zich niets aan. Integendeel, want hij bluft: "Ik zal naar Rusland gaan en dat land schoonvegen!". [Szelpal, 30/31]. Zeer opmerkelijk is wel dat niemand, ook niet in Parijs, het bestands­akkoord van Belgrado erkent. Vanuit Parijs komen echter ook geen blijken van afkeuring. Een "doorstoten naar Berlijn" is waarschijnlijk slechts bluf van de verwaande Franse generaal geweest, want Duitsland heeft ongeveer tezelfder tijd, op 9 november 1918 ook een wapenstilstand gesloten! Toch lijkt in Honga­rije nu alle weer­stand gebro­ken. De repu­tatie van de nieuwe maar volstrekt onervaren regering kwijnt met de dag steeds verder weg; haar gezag wordt van alle kan­ten, zowel van binnenuit als nu ook van buitenaf, volle­dig onder­mijnd. Een lid van de Hongaarse delegatie zegt later: "De Franse generaal heeft ons niet als vertegenwoordigers van een be­schaafde natie, maar als afgezanten van een negerstam ont­vangen".

top