< Terug

11. Oorlog en revoluties, 1914 tot 1919

11.8 De Vredesconferentie in Parijs, 1919

"To create new boundaries is always to create new trouble". [Kolonel Edward House, USA-gevol­machtigde in Parijs, in: Nicol­son, Peacemaking, 126].

Een formeel einde aan de oorlog zal worden gemaakt aan het einde van de Vredesconferentie van Parijs, die in januari 1919 wordt geo­pend, maar hierop worden de overwonnen staten, Duitsland, Oosten­rijk, Honga­rije, Bulgarije en Turkije niet uitgeno­digd. Met de verliezers wordt niet overlegd; aan deze staten worden dikta­ten overhandigd, die ze slechts hebben te tekenen.
Met name Frankrijk beschouwt zich, onder leiding van premier Clemenceau als de grote overwinnaar, en dit land is primair geïnteresseerd in de definitieve afrekening met Duitsland: garan­ties moeten worden geschapen, zodat Frankrijk niet voor een derde keer [na 1870/71 en 1914/18] kan worden aangevallen door de oosterburen.
Nuttig daarvoor lijkt een keten van sterke Slavi­sche staten, die ook in het oosten Duitsland in de ban kan houden. Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië kunnen, sinds op Rusland niet meer valt te rekenen, hiervoor dienen. Deze Slavische en Romaanse landen, die anti-Duits zijn, moeten derhalve zo groot en zo sterk mogelijk worden. Ze moeten aan Frankrijk worden gebonden, "in the illusion that size is synonymous with stren­gth". [Palmer, Macartney, 100]. Een veiligheidssysteem dient er dus te komen, een "cor­don sanitaire" ten oosten van de ge­vreesde Duitsers. Clemen­ceau domineert met dit idée fixe de conferentie.
Alle andere landen zijn minder belangrijk. De Engelsen willen na het verdwijnen van de Duitse militaire macht te land en ter zee zo snel mogelijk de handel herstellen. Lloyd George wenst geen vrede als straf op te leggen, want dat zal slechts uit­stel van economisch herstel betekenen. Enige algemene en dus vage principes van "selfdetermination and justice" doen wel opgang, maar in de praktijk kan Enge­land, behalve voor Grie­ken­land, weinig doen.
Men interesseert zich veel meer voor de schepping van een nieuw evenwicht, dan voor al die historische aspiraties en bekrompen en nationalis­tische kleinzieligheden van al die "puppet states". Men is in Londen ook geneigd om plannen voor een statenbond of federatie van Donaulanden te steunen.
De Amerikaanse president Wilson moet al in Parijs toegeven, dat hij zich heeft verkeken op de problemen die zijn idealen hebben opgeroepen. Hij heeft geen idee van de ingewikkeldheid van de nationaliteitsproblemen in Midden-Europa gehad, zo moet hij toegeven aan kolonel House, de speciale vertegenwoordiger der USA in Parijs. Wilson heeft geen inzicht in de problema­tiek, en het kan hem eigenlijk ook niet zoveel schelen.
Wilson is niet anti-Duits, maar hij wil een rechtvaardige en duurzame vrede op basis van zelfbeschikking voor elk volk. Dat dit uitgangspunt alleen al tot onoverko­melijke problemen kan leiden, is eerder nooit tot hem doorge­drongen. Hij wist bij­voorbeeld niets van 3 miljoen Duitsers in Tsje­choslowa­kije, of van even zovele Hongaren in de nieuwe buurlan­den. Erger is dat hij dit soort problemen tot het einde toe ook als vervelende details beschouwt, en dat hij bij zijn vlotte, oppervlakkige en alge­mene principes blijft, terwijl hij zou moeten beseffen, dat ze in de praktijk tot grove oneerlijkheid leiden. Wilson kan de vrede aan Europa niet opleggen, maar: met de Volkenbond zal er een algemene vrede komen, en "suffi­cient secu­rity for everyone".
Italië laat zich, onder leiding van Orlando en Sonnino, vooral leiden door het eigenbelang het "sacro egoismo", en door de vrees voor een Slavisch overwicht in Mid­den-Europa en op de Adriatische Zee. In Italië is het echter een chaos. Wat Italië betreft moeten Tsjechos­lowakije en vooral Zuid-Slavië niet te sterk worden, en Hongarije en Oostenrijk niet te zwak. Hongarije moet, naar wens van Italië, bijvoorbeeld geen impo­tente dwerg tussen twee krachtige Slavische staten worden. Bij de grote mogendheden hoort ook Japan, maar dat land bemoeit zich niet met Europese zaken.
Met de belangen der kleinere landen, Tsjechoslowakije, Polen, Roemenië, Joego­slavië en Griekenland wordt ook rekening gehou­den, maar zij moeten vooral niet denken dat ze rechten hebben: er worden slechts gunsten verleend. Persoonlijke in­vloeden zijn op deze conferentie eveneens van groot belang: Benes en Venizelos stelen nogal eens de show, terwijl de Roemeense premier Brati­anu vooral irritatie oproept.
Wanneer eenmaal de vredesconferentie in Parijs begint op 18 januari 1919 [op 12 januari informeel] zijn de feiten, de grenzen, wat betreft Hongarije al geschapen. Tweederde deel van het land ís al bezet door Tsje­chen, Serviërs en Roemenen, die hun nieuw verworven bezit zéker niet op bevel van enkele heren in Parijs weer zullen opgeven.
Genoemde "kleintjes" worden overigens door de Grote Vier als bondgenoten be­schouwd, en er zal heel wat moeten gebeuren wil men hen ooit voor het hoofd stoten. Britse en Franse adviseurs hebben de Serviërs, Roemenen en Tsjechen overigens ook van allerlei materiaal en dokumenten voorzien, op grond waarvan ze hun claims in Parijs ter tafel kunnen brengen. Hoewel er formeel slechts sprake is van demarcatielijnen dwars door Hongarije, is in feite b.v. het nu bezette en vooral door Roemenen bewoonde gebied al een deel van het koninkrijk Roemenië en is Slowakije door de Enten­te allang erkend als onderdeel van Tsjechoslowakije….
De regeringen in Praag, in Boekarest en Belgrado hebben hun eigen bestuur hier al ingesteld. De Entente ziet slechts toe dat een machteloze regering van Hongarije steeds meer  naar links, naar revolutie en bolsjewisme, afglijdt, en steunt derhalve de staten, die -ten koste van Hongarije- een krachtige politiek tegen het 'bolsjewisme', dat zij door hun economische blokkade en hun politiek van isolement van Hongarije min of meer direkt zélf hebben opgeroe­pen, wensen..... Alles duidt er -vóórdat de Vredesconferentie is begonnen- op, dat de rege­ring in Budapest in deze faits accom­plis [de bezetting van tweederde deel van het land!] slechts kan berus­ten. Het was dus -blijkt nu- een dwaas idee, een illusie, om ervan uit te gaan dat de Enten­te het nieuwe, burgerlijke en demokra­ti­sche Hongarije van graaf Károlyi zou behan­de­len als respec­tabel land. Honga­rije is en blijft één der verliezers van de oorlog.

top

Toch heeft men in Budapest nog allerlei plannen. Minister Jászi laat bijvoorbeeld nog een statuut voor de Ruthenen in Noordoost-Hongarije, voor de Duitsers in West-Hongarije en voor de Slowaken in het noorden ontwerpen.
Per wet X van 25 december 1918 wordt de "Russka Krajina", het Russische [d.w.z. Rutheense of Ukraïnse] grensgebied, inge­steld. Het gebied wordt autonoom binnen Hongarije, wat betreft cultuur, rechtspraak en bestuur. Er komt een Nationale Verga­dering, en een aparte minister voor het gebied in Budapest. Dat gebeurt alles op wens van een Rutheense nationale raad van Ungvár [Uzhorod], die vanaf november 1918 haar gematigde wensen op tafel legde. [Macartney, Hung & Succ., 213/214].
In de eerste drie maanden van 1919 is de situatie hier ove­rigens ui­terst ver­warrend. Terwijl al een autonoom bestuur in de Hongaarse "Russka Krajina" fun­geert, en terwijl een natio­na­le raad in Huszt [Chust] aanslui­ting bij de Ukraïne wenst, bezetten Tsjechische troepen het gebied, terwijl vanuit het zuiden ook Roemenië een poging waagt. Zelfs een gekozen Land­dag komt, op verzoek van de Hongaarse gouverneur, nog eenmaal bijeen. [idem, 217/218].
Ook aan de Duitsers in Hongarije wil men zelfbestuur geven, hoewel er al sprake is van Oostenrijkse wensen: De comitaten Pressburg [Pozsony], Ödenburg [Sopron], Wieselburg [Moson] en Eisenburg [Vas] eist men op, maar de zeer verspreid wonende en zwak georganiseerde, vaak geassimileerde Duitstalige Hongaren hebben slechts zeer gematigde wensen: ze wensen geen afscheiding van Hongarije. Wet VI van 1919 geeft hen autonomie, maar hoe die verder toegepast zal worden is ondui­delijk. De "Duitse Natie" zal zelfbestuur krijgen op het gebied van bestuur, rechtspraak, onderwijs en cultuur in enkele distrikten. Op 7 maart 1919 komt er een Duitse regeringsraad tot stand.
Per wet van 12 maart 1919 wordt ook formeel een autonome "Slovenska Krajina" [Slow­a­aks grensgebied] in het leven geroe­pen, met een eigen bestuur, rechtspraak, evenredige vertegen­woordiging in het parlement in Budapest en een eigen minister. Nationale minderheden zullen worden beschermd. Jászi /de Hongaarse regering/ heeft dan echter al geen enkel gezag meer, en de voor­stellen komen niet veel verder dan het papier, waarop ze staan.
Slowakije is immers al bijna drie maanden bezet door de Tsje­chen. Het enige waarop Károlyi en Jászi, later door hun politieke aartsvijanden de Don Qijote en Sancho Panza van Hongarije genoemd, nog hopen is, dat er "rechtvaardige plebiscieten" zullen komen in gebieden waar veel Hongaren wonen. Ook zien ze nog mogelijkheden om b.v. op economisch gebied in de vorm van een federatie van Donaulanden samen te werken.
Hiervan is echter geen sprake, want de Entente, en vooral de nieuwe buren, de Tsjechen, de Roemenen en Serviërs zijn hier vierkant tegen. Hun pas verworven soevereiniteit en territoria zullen ze nooit prijsgeven en Frankrijk, en daarmee de Entente, protesteert ook niet krachtig tegen het feit dat Roemenen, Tsje­chen en Serviërs al vóór het begin van de vredesconferentie een burgerlijk bestuur [dus een eigen administratie!] opzetten in de door hen bezette gebie­den, integendeel.
Op de vredesconferentie in Parijs brengen de buren van Honga­rije zelfs nog verdere eisen naar voren: Benes komt b.v. met voor­stellen tot inlijving van het Karpa­ten-Ukraïnse gebied bij Tsjechoslowakije, en hij brengt op 5 februari 1919 deze zaak voor de Opperste Raad der geallieer­den. "De Ruthenen haten hun Magyaarse onderdrukkers intens. Rus­land mag geen voet over de Karpaten zetten en dan een wig drijven tussen Tsjechoslowakije en Roemenië. Dit gebied, dat van strategische betekenis is, kan toch niet aan Russen of Hongaren worden overgelaten?" Met andere woor­den: "Het gebied moet bij ons komen, een andere oplossing is er niet, en de Ruthenen in Amerika hebben zich ook al uitge­spro­ken voor autonomie binnen de CSR." [Mac­art­ney, Hung & Succ., 215/21­6]. Benes weet het zelfs zóver te brengen, dat de geallieerden wel diep onder de indruk moeten raken van zijn argument om "het belang van de inwoners te laten voorgaan. Voor óns bete­kent dit gebied alleen maar een last", aldus de geslepen diplomaat uit Praag. [Macartney, Hung. & Succ., 216].

Graaf Mihály Károlyi, de nieuwe premier vanaf 31 okt. 1918

top

Met de Rutheense emigrant Zatkovic had Masaryk in Amerika intussen al in mei en oktober 1918 een akkoord gesloten. Het gebied zal autonoom worden, in een unie met de CSR. In Praag komt men weldra hiervan terug, want het gebied, dat een wig vormt tussen de vijanden Polen en Hongarije, èn een verbinding met bondgenoot Roemenië, is politiek onbetrouwbaar: er wonen immers geen Tsjechen of Slowaken. De Ukraïnse Ruthenen zijn hetzij op Hongarije georiënteerd, hetzij pro-Russisch [soms communistisch] hetzij Ukraïns-nationalistisch, en de Hongaarse minderheid langs de Hongaarse grens wil slechts één ding: terug naar het vaderland!
Van het toegezegde "zelfbestuur" voor de Karpaten-Ukraïne komt niets terecht. "De inwo­ners zijn er niet rijp voor", zo zegt men. Zatkovic gaat weldra teleurgesteld naar Amerika terug... Ook hier wordt een brede strook van de "Grote Hon­gaarse Laagvlakte" en een aantal steden met sterk overwegend Magya­ren, zoals Munkács [tgw. Mukacevo], Beregszász en Ungvár, zonder meer bij dit gebied gerekend, om strategische redenen..... Ook komt Benes met eisen inzake "Slowakije": het Koreneiland [Grosser Schütt, Csallóköz] in de Donau moet óók Tsjechoslo­waaks bezit worden, hoewel hier zeer weinig Slowaken wonen. Dit Donauei­land is voor meer dan 95 % etnisch Hongaars. Eveneens eist Benes voor zijn land een bruggen­hoofd ten zuiden van de Donau tegenover Bratis­lava [Pozsony, Press­burg] op. Slechts strategische redenen gelden hiervoor, maar de Entente vindt immers alles goed… Ook de bergen van Mátra en Bükk, de steden Vác en Esztergom, Miskolc en Tokaj, een corridor naar Zuid-Slavisch gebied, en de Karpaten-Ukraïne als corridor naar Roemenië, de Donauhaven Komárom, enz. worden voor de CSR opgeëist. Hij krijgt voor een groot deel zijn zin. Doorgaande ver­bin­dingen [spoorlijnen] oost-west door "Slowakije" zijn voor Benes primair. De etnische grens, die hier al decennia lang dezelfde en overduidelijk is, telt véél minder zwaar, oftewel: het nationaliteitsprincipe telt ook híer niet!
De CSR kan een brede strook bezet gebied met een compacte bevolking van honderddui­zenden Magy­aarse inwoners behouden. Voorstellen van Britten en Amerikanen om aan Tsjechoslowakije óf een bruggehoofd tegenover Brati­sla­va óf het vruchtbare Donaueiland Csalló­köz te geven komen tenslotte erop neer, dat de CSR beide krijgt..... De ál te fantastische stunt van een Slavische corridor dwars door het westen van Hongarije naar Kroatië/Slovenië, die Oostenrijk en Hongarije voorgoed van elkaar zou scheiden, wordt echter door de Entente afgewezen. In dit gebied wonen immers nauwelijks of geen Slaven! Ook dit lijkt slechts een machtspolitieke stunt van Benes. Zelfs de Fransen steunen dit voorstel niet. Tsjechoslowakije erft immers van de oude Donaumonarchie al enorm veel, b.v. 70 % van haar industrie, en krijgt vrijwel overal haar zin. Ook een sterk overwegend Poolstalig klein gebied met kolenmijnen in Teschen [Tesi­n/Czieszyn] wordt voor het grootste deel aan de CSR toege­wezen.
Men realiseert zich in Parijs en in Praag blijkbaar niet, dat vanaf het prille begin de nieuwe CSR aan bijna alle kanten door vijanden en ontevreden buren wordt omringd, maar in Duitsland, Oostenrijk, Polen en Hongarije beseft men  maar al te goed dat deze nieuwe staat een kunstmatige creatie is, met grote "nati­onale minderheden". Noch op historisch gebied, noch op natio­naal, etnisch gebied "deugen" de nieuwe grenzen. De Tsjechoslowaakse Republiek zit, met andere woorden, in een veel te wijde jas. Eén kwart van de inwoners is en voelt zich allerminst Tsjech of Slowaak. Alleen op econo­misch en strate­gisch gebied heeft men [met Franse steun] de CSR als krachtig middel tegen de Duitse en Hongaarse hege­monie willen scheppen.
Ook Roemenië kan eigenlijk alle gebieden houden, die het al heeft bezet en geannexeerd. O.a. twee miljoen Hongaren hebben zich slechts aan te passen aan de nieuwe -en vaak zeer verve­lende- omstandigheden, en ook hier geldt dat strategische redenen, b.v. spoorlijnen veel belangrijker zijn dan etnische motieven. Juist in het ‘geval Hongarije’ wenst geen van de betrokken nieuwe staten enige inspraak van de betreffende inwoners: van enig referendum of iets dergelijks is geen sprake, en in het algemeen wijzen deskundigen erop dat de wèrkelijke kennis van het gebied in b.v. Frankrijk bijzonder gering is. Bovendien speelt de Franse traditie van een sterke nationale, centraal geregeerde éénheidstaat, zonder bepaalde etnische of nationale rechten van een deel ervan, een grote rol, terwijl natuurlijk de oude en grote angst voor de Duitsers bij de Fransen algemeen bekend is….

top

De idee van de éénheidsstaat geldt voor Servië, dat in het Koninkrijk SHS een dominerende rol speelt. Het koninkrijk Servië heeft nu eenmaal een traditie van de wil tot onafhankelijkheid, oorlogen, heldendom, en het beschikte al over een militair en diplomatiek apparaat. De miljoenen Kroaten, Slovenen, Moslems, Macedoniërs, Albanezen, Hongaren en Duitsers [samen 60 % der bevolking] hebben maar zich te schikken en voor een groot deel [Kroaten, Slovenen, Hongaren, Duitsers] ook aan te passen aan ’de normen’ van de Balkan. De Serviërs moeten tenslotte [1921] wel Baranya en de hoofdstad Pécs ontruimen, een gebied waar zeer weinig Zuid-Slaven zijn te vinden. De Vredes­conferentie erkent wel dat de nieuwe grens voor de Serviërs wel erg voordelig is, maar nou ja...
Deze "vredesconferentie" zit nu eenmaal op het hellende vlak van strategische en politieke overwegingen, kolen en graan, spoorlijnen en water­wegen. Om nauwkeurige etnische grenzen gaat het niet, en een land als Hongarije is slechts een gemakkelijke prooi, een vette buit voor de over­win­naars. Vooral de belangen van de nieuwe staten, de "Nach­folge­staaten" of "Successorstates" van de oude monarchie, moeten in het oog worden gehou­den.
Deze nieuwe lan­den, Tsjechoslowa­kije, Roeme­nië en het konink­rijk SHS, moeten vooral goed uitgerust worden met vol­doende economische levens­vatbaarheid. Het gaat er dan zéker niet om, dat een land, dat, zoals Honga­rije, de nederlaag heeft geleden, tevreden wordt gesteld, en van enig streven naar een zeker evenwicht is in deze nieuwe "vredesordening" óók geen spra­ke. Zoals gebruikelijk wordt ook nu in Midden-Europa weer recht geschapen door de machthebbers.
In de praktijk betekent dit echter, dat b.v. het koninkrijk Roemenië drie maal zo groot wordt als Hongarije, en tweemaal zoveel inwoners telt, dat Tsjechoslowakije 70 % van de indus­trie van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie erft, en ook twee­maal zo veel inwoners telt als Hongarije.
Men ziet in Parijs voor deze landen, deze reeks van kleine en dus op zichzelf machteloze staten van Finland tot Griekenland, een keten van "suc­cessor sta­tes", een rol als be­schermende gordel, als buf­ferzo­ne, die moet dienen tegen het zeer grote -en nu gevaarlijke- bolsjewis­tische Sov­jet-Rus­land [dat de wereldrevolutie wenst] èn tegen een moge­lijk ooit weer machtig en imperi­alis­tisch Duits­land.
De werkelijkheid is uiteraard dat men in Parijs geen rekening houdt met het feit dat deze kleine, vaak nieuwe staten in geen enkel opzicht als een soort blok of verbond kunnen samenwerken en dat ze nooit een machtsblok zullen kunnen vormen. Verwantschap of een gevoel van verbondenheid bestaat er allerminst, zelfs b.v. tussen Slavische buurlanden zoals Tsjechoslowakije en Polen. Diepe haat en nijd, minachting, onderlinge twisten, meningsverschillen, afgunst en aanspraken op gebied, een heftig nationalisme en een streven naar autarkie beheersen hun onderlinge betrekkingen en de meeste staten, maar het gaat de Grote Mogendheden [de Grote Vier: Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en de Verenigde Staten] er nu om dat men vooral Rusland en Duitsland, maar in het hart van Europa ook elkaar in evenwicht houdt.
Bovendien wordt elke "successor state" al snel geconfronteerd met zijn eigen binnenland­se moeilijkheden. De Tsjechen krijgen bijvoorbeeld te maken met de twee miljoen onwillige Slowaken, de Ukraïners, drie miljoen onwillige Duitsers, die zojuist gewapenderhand tot rust zijn gebracht, en 700.000 Honga­ren, [samen de helft der bevolking van de CSR] èn nog eens met grensconflicten met Polen.
Twee Slowaakse leiders, die tegen de heerschappij van de Tsjechen zijn en autonomie voor hun natie wensen, mgr. Andrej Hlinka en pater Jehlicka gaan al in 1919 [!] bijvoorbeeld óók naar Parijs. Hier willen ze hun standpunt verklaren, en op z'n minst willen ze een refe­rendum in Slowakije. Ze worden echter door de Franse politie ­gearresteerd, op verzoek van Benes en van de officiële delegatie van de CSR: [Maca­rtney, Palmer] alle dissidente stemmen worden ge­smoord, men wenst alleen naar z'n vrienden te luisteren!
Zelfs Harold Nicolson die, als secretaris van de Britse dele­gatie op de vredesconferentie, de Tsjechen, enz. zeer welge­zind is, twijfelt al op 7 maart 1919 in Parijs aan de toekomst van Tsjechoslowakije:
"I am anxious about the future political complexion of the Czech state if they have to digest solid enemy electorates plus an Irish Party in Slova­kia, plus a Red Party in Ruthenia, to say nothing of their own extreme socia­lists". [Peacemaking, 279].
Opmerkelijk is dat Nicolson de vergelijking maakt tussen de Slowaken en de Ieren! Hij kan als Engelsman namelijk over de wanhoop en jaren­lange onrust, die dat nog kan gaan ople­veren, meepraten. Hij vermoedt bovendien sterke communistische invloeden in de nieuwe staat, m.n. in Karpaten-Ukraïne [d.i. Ruthenië].
De Serviërs krijgen in het nieuwe koninkrijk der Serviërs, Kroa­ten en Slovenen [Kraljevina SHS] o.a. te maken met de ruim drie miljoen onwillige en véél meer ontwikkelde, westerse, rooms-katholieke Kroaten en Slovenen, 500.000 Hongaren en verder Duitsers, Moslems, Albanezen, etc. etc. en met vijandige buurlanden zoals Italië, Hon­garije en Bulgarije. De Serviërs maken slechts onge­veer 40 % der totale bevolking uit, maar beschouwen zich als de heer­sers.

top

Ook in dit geval wenst men in Parijs alleen naar de Serviërs te luistere­n, en de Kroatische leider Stepan Radic, die een onafhankelijk Kroatië wenst, en hiervoor veel steun bij de Kroaten geniet, heeft in Parijs evenmin sukses als de autonomistische Slowaken.
Vier van de zeven buurlanden van het nieuwe koninkrijk SHS, zoals Italië, Hongarije, Bulgarije en Albanië voelen zich ook tekort gedaan, en zien met eigen ogen dat de normen die men vanuit Parijs op de Zuid-Slaven toepast, namelijk: een zéér ruime jas voor een nieuwe veelvol­keren­staat, doodeenvoudig níet gelden voor henzelf. Dat dit leidt tot verbittering bij genoemde buren is niet vreemd. Precies het­zelfde kan men zeggen over de normen die men op Tsjechoslowa­kije toepast. Men meet op deze vredesconfe­rentie in Parijs en de voorsteden met andere woorden overduidelijk met twee maten; de winnaars worden grandioos bevoordeeld en de verliezers van de nu afgelopen oorlog blijven -omdat ze diep worden vernederd- zitten met een diepe haat en wrok tegen ‘de vijanden’.
De zogenaamde winnaars worden uitbundig geprezen en ruim beloond, zij worden gefêteerd, naar hen wordt geluisterd, en de zogenaamde verliezers worden eerst vernederd, en daarna nog bijzonder zwaar gestraft. Vooral in Duitsland, maar nog in veel sterkere mate in Honga­rije, wordt dit zo ervaren. Het is voor de Hongaren namelijk overduide­lijk, dat men b.v. de Kroaten en de Slowaken toch onmogelijk als "winnaars" van de oorlog kan zien. Tot het laatst toe zijn zij [mèt vele miljoenen anderen!] immers volkomen loyaal in de strijd geweest ten opzichte van de Habs­burgse dynastie en ten opzich­te van Hongarije.
Het is dus, naar het inzicht van o.a. de Hongaren, eigenlijk volkomen belachelijk om sommige voormalige onderdanen van de oude monarchie ruim te belonen, zoals de Tsjechen, de Italia­nen, de Roemenen en de Polen, Serviërs en in zekere zin ook de Kroaten, en die anderen, zoals Duits-Oosten­rij­kers en Hongaren zwaar te straffen. Maar ja, een verslagen land zoals Hongarije heeft nu eenmaal geen lobby in Parijs…..  
Ook de Roemenen krijgen weldra te maken met drie miljoen ontevre­den maar meer ontwikkelde Transylva­niërs, die worden beschouwd als nieuwkomers die zich aan de [veel meer achtergebleven en armere] "Regateni", de onderdanen van het oude koninkrijk Roemenië, moeten aanpassen en die worden gediscri­mi­neerd. Toch kende men in het oude Hongarije, ondanks alle onderdruk­king, méér welvaart en ont­wikkeling, meer scholen, minder analfabetisme, betere verbindingen en wegen, en een niet corrupt ambte­na­renappa­raat. Juist Roemeense politici uit het nieuwe "Transilvani­a" zijn voortaan veel minder geneigd zijn om te wijken voor sterke autoritaire, corrupte en anti-demo­kratische tendensen van het hof, de koning, het leger en de groot­grondbezitters.
Bovendien heeft men in Roemenië met bijna twee miljoen zelfbewuste en nationaal voelende Honga­ren te maken, die aan de nieuwe situatie, waarin zij aan de arme, minder ontwikkelde Roemenen, en aan een corrupte en hevig nationalis­tische en discriminerende Roemeense overheid zijn onderworpen, wel nooit zullen wennen. Het nieuwe Roemenië telt ook honderdduizenden Joden, Duit­sers, Ukraïners, enz., en al deze ‘nationale minderheden’ worden ondanks het gewillige papier absoluut níet zonder meer als volwaardige staatsburgers behandeld! Bijna 30 % van de totale bevolking van Groot-Roeme­nië behoort tot de zgn. nationale minderhe­den.
Men is in Parijs ook zeer gevoelig voor de nieuwe [sommige!!] bondgeno­ten-politici. Benes, de 35-jarige minister van buitenlandse zaken van de CSR, maakt b.v. een zeer deskundige, nette, intelligente, correcte, diploma­tieke en sympa­thieke indruk. De Roemeense premier Ionel Bratianu daarentegen, die de Roemeense delegatie volledig beheerst, staat weldra bekend als een autoritair, buitengewoon irritant, een zeer ongemakkelijk en hooghartig heerschap, een buitengewoon nationalistisch man, die Fransen, Engelsen, Amerikanen en iedereen de les wil lezen:
"Het ver­drag van 1916, het héle verdrag, en níets dan dat ver­drag", is zijn steeds herhaalde eis, en hij is dus zwaar bele­digd, als men hem er in Parijs op wijst, dat Roemenië zèlf dat verdrag van 1916 om zeep heeft gebracht door met de Centralen een aparte vrede te sluiten in mei 1918! Bratianu is een cynische en bekrompen nationalist pur sang, star en stug, "massive, slow-moving, rigid, with unbending patriotism". Hij ziet overal een samenzwering tegen Roemenië en duistere figu­ren achter de schermen. Hij heeft bij voorbaat al minachting voor de principes van Wilson, en laat weldra in Parijs mer­ken dat hij bereid is om de hele gang van zaken, de doelstel­lingen en methoden, de taktiek en de beslissingen van de Vredesconferen­tie aan zijn laars te lappen. Hij weet dus niet te overtuigen, zoals Benes.

top

"He offen­ded the whole conference by his rigid overstate­ment", aldus Seton-Watson, een van de belangrijkste Britse kenners van de situatie. Harold Nicolson, de secretaris van de Britse delegatie in Parijs, is ook niet mals met zijn zeer scherpe kritiek op de obstinate blindheid van Bratianu, die "so mishandled the Rumanian case at the conference, that he estranges the most ardent friends of Rumania and in the end had to be dismissed from office by what amounted to an ultimatum on the part of the Supreme Council". [Peacemaking, 136]. Niemand kon méér dwaas, onrede­lijk, irritant, provocerend zijn en meer antipa­thie versprei­den dan Ionel Bratianu. [id. 137]. Termen als: forceful humbug, a most unpleasing man, exube­rant, very verbose, worden op Bratia­nu toegepast. "Hij is er kennelijk van overtuigd, dat hij een groter staatsman is dan elke andere aanwezige", aldus Nicol­son over de ijdele en verwaande Roemeense premier. [Peacema­king, 248/254].
Zelfs de Brit Seton-Watson, die één der meest in­vloedrijke advi­seurs van de con­ferentie is, en bo­ven­al een goede vriend van alle vijan­den van Hon­ga­rije, vindt de wensen van Bratianu ook overdreven. Seton-Watson heeft zich eerder bijzonder bezig­gehou­den met anti-Hongaarse elementen, is volkomen blind geweest voor elke voor­uit­gang in het oude Hongarije, en heeft alleen de onder­druk­king aan de kaak gesteld. Het lijkt erop dat Seton-Watson en anderen wind hebben gezaaid, d.w.z. het nationalistische vuurtje [bij b.v. de Slowaken, de Serviërs en de Roemenen in Hongarije] hebben aangewakkerd, en nu in dit gebied een volkomen onverwachte storm oogsten.
Maar op de eisen van Bratianu [1916!], zoals: "de Tisza moet de grens van Groot-Roemenië worden, het hele Banaat behoort aan Roeme­nië, Roemenië moet de status van grote mogendheid hebben", gaat men in Parijs niet in. De Roemeense delega­tieleider Take Ionescu, "de enige redelij­ke Roemeen", aldus Nicolson, die vóór de confe­rentie al heeft gepoogd om met Zuidslavië, met Trumbic, tot een akkoord over het Banaat te komen en dit gebied te verde­len, wordt dus door z'n premier ontsla­gen. De vurige nationalistische premier Bratianu gaat er niet mee akkoord, dat Servië het westelijke Banaat [waar weinig Roeme­nen wonen] krijgt, en dat Roemenië alleen de zuidelijke oever van de Maros [Mures] en vooral de spoor­lijn Te­mesvár-Bazias in handen krijgt. Diepe minachting heeft hij voor de gematigde en nog enigszins redelijke Ionescu, die n.b. verzoening met de Serviërs wenst en op termijn hoopt op een soort verbond of blok van Middeneuro­pese staten. Ondanks alles krijgt Roemenië in feite wat het wenst! "Ruma­nia obtained all and more than all", aldus Nicol­son. [Peace­making, 137].
Men kan dan ook zeggen, dat de nieuwe staten in Mid­den-Europa zoals Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië en Joego­slavië in het alge­meen rijk worden bedeeld, bevoordeeld zelfs, met elk enkele miljoenen inwoners, die niet tot de heer­sende nationaliteit behoren. Van een bevrijding van meer dan honderd miljoen mensen in Midden-Europa, zoals sommigen in een dwaze euforie in de herfst van 1918 roepen, is dus geen sprake.
Het is natuurlijk voor een vredesconferentie zeer merkwaardig dat men de voormalige vijanden bewust níet voor het overleg heeft uitgenodigd. Honga­rije, Oostenrijk, Duitsland, Bulgarije en Turkije hebben slechts de beslissingen te aanvaarden. Zelfs Seton-Watson moet later toegeven:
"Today it is possible to admit that the exclusion of the enemy's representatives from these discussions was a serious blunder: but it must not be forgotten that their voluminous memoranda, statistics and maps recieved the fullest consideration, and that German and Hungarian official statistics were taken as the basis on which the new frontiers were drafted". [Seton-Watson, Hist. of the Rumanians, 539/541].
Wanneer men nog mag geloven dat Seton-Watson dit in eerlijk­heid beweert, is het deste meer een volkomen raadsel, waarom dan toch drie van de tien miljoen Hongaren níet meer in hun vader­land mogen wonen, maar gedwongen worden om onder vreemde en vijandige heerschappij als “etnische minderheid” voor altijd óver de grens van Honga­rije te wonen! Van deze drie miljoen Magyaren wonen er nota bene onge­veer 1,5 miljoen vlàk over de nieuwe grenzen. Juist Seton-Watson is één van degenen, die natuurlijk wel beter wist. Wan­neer het echter tegen Hongarije gaat, is hij blijkbaar geneigd om alles toe te geven en goed te praten.
Hij spreekt wat Hongarije betreft ook niet de waarheid, als hij beweert dat "etni­sche consideraties" primair zijn geweest bij het bepalen van de nieuwe grenzen. Juist dán zou het van moed hebben getuigd, wanneer men volks­stemmingen had bevolen om de nieuwe grenzen vast te stellen. Men mag er echter vanuit gaan, dat in dát geval de Tsje­chen, de Roemenen en de Serviërs een zéér brede strook van hun bezette gebieden weer hadden moeten afstaan, d.w.z. teruggeven aan Honga­rij­e.

top

Steden zoals Pozsony [tgw. Bratislava], Nyitra [tgw. Nitra], Komá­rom [tgw. Komárno], Érse­k­újvár [Nové Zámky], Losonc [Lucenec], Léva [Levice], Nyitra [Nitra], Rimaszombat, Rozsnyó [Roznava], Kassa [Kosice], Ungvár [Uzhorod], Munkács [Mukacevo] en Beregszász [Beregovo] in het nieuwe Tsjechslowakije, Szatmár Németi [tgw. Satu Mare], Nagybánya [tgw. Baia Mare], Nagy Károly [tgw. Carei], Nagyvárad [Orade­a], Arad en Te­mesvár [Timisoara] in “Groot-Roemenië” en Zenta [tgw. Senta], Szabadka [tgw. Sub­otica], Zombor [tgw. Som­bor] en Újvidék [Novi Sad] in het nieuwe Zuid-Slavische koninkrijk, en wellicht nog andere steden, samen met het platteland eromheen, zouden stellig als gevolg van een eerlijke volksstemming voor altijd Hongaars zijn gebleven omdat ze immers sterk overwegend Hongaarstalig zijn en economisch en cultureel geheel aangewezen op [of aansluiten bij] het compacte etnische Hongaarse gebied!.......
Hierbij worden nog de Hongaren buiten beschouwing gelaten, die in een etnisch vreemde omgeving wonen, en wier woongebied niet aan het compacte woongebied der Magyaren grenst, zoals de 500.000 Székler-Magyaren in en om Kolozsvár [tgw. Cluj-Napoca] in Zevenburgen [Transylvanië]. Bovendien is het nog de vraag of allerlei verspreid wonende kleine etnische minderheden, zoals in veel gevallen de Duitsers, de Zuid-Slavische Bunyevácen en Sokácen, de Slovenen tègen Hongarije gestemd zouden hebben, en al in 1919 blijkt dat veel Slowaken en Kroaten allerminst gelukkig zijn met resp. hun ‘bevrijding’ door de Tsjechen en het opnemen in het door de Serviërs gedomineerde koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen.
Tegenover het nu door iedereen geminachte en geïsoleerde Hongarije staat men echter uitermate negatief. De jonge secretaris van de Britse delegatie Harold Nicolson [1886-1968], ook een deskundige, levert hiervan verscheidene over­duidelijke bewij­zen in zijn boek "Peacema­king" [1933]. Hij is de zoon van de vroegere Britse consul-generaal in Budapest [1888/93], de diplomaat sir Arthur Nicolson, die in die jaren al een voor de Hongaren vernietigend rapport schreef [1891] over de onderdrukking van de Roemenen door de Magyaarse autoritei­ten. Zoon Harold is niet minder vooringenomen en negatief over de Hongaren.
"I confess that I regarded and still regard that Turanian tribe with acute distaste. Like their cousins the Turks they had destroyed much and created nothing. Buda Pest was a false city devoid of any autochthonous reality. For centuries the Magyars had oppressed their subject nationali­ties. The hour of liberation and retribution was at hand".
Aldus degene, aan wie men o.a. het sluiten van de "vrede met Hongarije" moet toevertrouwen. Deze eerste globale opmerkin­gen van Nicol­son [Peacemaking, 34] lijken echter al meer op een oorlogsver­klaring! Voor Bulgaren en Turken heeft Nicolson ook niet veel meer dan diepe minachting, voor de Oostenrijkers enig medelijden, en voor de Duitsers, naast vrees en wantrouwen, toch wel respect. Overigens heeft deze Britse diplomaat in Parijs voor de Ameri­kaanse president ook niet veel sympathie. Wilson laat zich volgens hem te veel leiden door zijn kinderlijke en mystieke geloof in zijn eigen goddelijke opdracht om de wereld te verbeteren door een nieuwe, meer rechtvaardige orde. Wilson bijt zich nu eens in iets vast, dan weer laat hij merken van niets te weten, hij springt van de hak op de tak, enz...
Ook in verband met de Franse premier Clemenceau, de eigenlijke leider van de vredesconferentie in Parijs, laat Nicolson niet veel meer dan schampere opmerkingen horen. Het blijkt dat er op de conferentie n.l. niet echt wordt gediscussieerd, maar dat vaak een machtswoord van Clemenceau voldoende is. Zelfs Nicolson trekt al in Parijs de conclusie dat hier de wensen en, nog erger, de belangen van de volken op flagrante wijze buiten beschouwing zijn gelaten. Méér bewapening en hogere tolmuren dan ooit zijn nu aan de orde, en met volken en provincies wordt -ondanks de prachtige woorden van Wilson- geschoven als meubilair, "like pawn and chattels in a game".
Als Clemenceau, Lloyd George, Orlando, Bratianu, Kramar, Pasic, Paderewski of Venizelos zich aan de principes van Wilson hadden gehouden waren zij namelijk állen door hun kiezers wegge­vaagd, vervangen door nog meer nationalistische politici, en gedwongen tot aftreden. "Deze essentiële factor kan niet vaak genoeg worden benadrukt", aldus een toch bittere en cynische Harold Nicol­son. [Peacema­king, 89].
Er is bovendien sprake van een gebrek aan coördinatie. In de commissies van de vredesconferentie gaat het niet eens over de vroegere vijand, maar over de claims van de nieuwe staten. Er bestaat b.v. géén commissie voor Hongarije of voor Duitsland, er bestaan alleen de claims van de Roemeense, Tsjechische e.a. delegaties.
"It was only too late that it was realized that two entirely separate committees [Czech and Romanian] had between them imposed upon Hungary a loss of territory and population which, when combined, was very serious indeed. Had the work been concentrated in the hands of a "Hungarian Committee" not only would a wider area of frontier been open for the give and take of discussion, but it would have been seen that the total cessions imposed placed more Magyars under alien rule than was consonant with the doctrine of self-deter­mination". [Peacemaking, 127/128]. 
Op deze manier worden de oude irredenta echter slechts ver­vangen door nieuwe, en de grenzen blijven heftiger dan ooit omstre­den. Van een soort stabilisatie in Midden-Europa kan vanaf 1919 nauwelijks of geen sprake zijn. Aan de betreffende bevolking wordt immers vrijwel in geen enkel geval ge­vraagd of ze met de nieuwe grens in­stemt, of bij welke staat men wenst te horen!

top

Lloyd George, de Britse premier, voorziet in Parijs al op 25 maart 1919 de gevaren van de zijde der zwaar vernederde Duit­sers. "Al die buurlanden met zoveel Duitsers, die ook nooit een stabiele regering hebben gehad,.... moeten naar mijn oordeel vroeg of laat tot een nieuwe oorlog in Oost-Europa leiden!"
"Wat ik heb gezegd over de Duitsers, is", aldus Lloyd George, "even­zeer waar voor de Magyaren. Er zal nooit vrede in Zuid­oost-Europa zijn, als elke kleine staat die er zal komen, een grote Magyaarse irredenta binnen zijn grenzen heeft. De ver­schillen­de rassen zouden in een moederland hun plaats moeten hebben. Menselijke criteria gelden boven strategische of economische of consideraties m.b.t. verbindingen". In Parijs is men echter doof voor dit soort redeneringen, men laat althans op geen enkele wijze merken hiervoor gevoelig te zijn, en er is op de conferentie in Parijs volgens de insider Nicol­son niet eens sprake geweest van een algemeen leidend begin­sel, dus van algemene waarden en normen. Wanneer precies economische en wanneer etnische uitgangspunten gelden weet niemand! "De Duitsers wezen ons er terecht op, dat  de éne keer het principe van het zelfbeschikkingsrecht gold, de andere keer de economische noodzaak en wéér een andere keer het historische recht, maar dat de beslissing wél steeds tègen Duitsland werd genomen!... [Peacemaking, 130]. In nog veel grovere en ernstiger vorm is hetzelfde op Honga­rije van toe­passing. Hier, in het geval Hongarije, lijkt bovendien onkunde ook nog een veel grotere plaats in te nemen. Zelfs een vooraanstaand en gezaghebbend man als Nicolson schrijft de namen van Hongaarse steden niet eens correct, heeft het over Buda Pesth [zoals vóór z'n vaders tijd], gebruikt voor Hongaarse steden Tsjechische, Duitse en Hongaarse namen door elkaar, etc. [Peacemaking, o.a. blz. 131].
Zo creëert men opnieuw miljoenen ontevreden mensen, die in een staat leven die ze zéker niet zelf hebben gekozen en waarmee ze zich nooit zullen kunnen verzoenen. Toch is zelfs een bijzonder bevoorrecht en rijk land als de nieuwe Tsjechoslowaakse Republiek zeker niet zo veilig als het lijkt: Vanaf het begin wordt het immers slechts omringd door ontevreden buren, die zich ten opzichte van de CSR benadeeld en gediscri­mineerd voelen. Duitsland en Oostenrijk beseffen de aanwezigheid van drie miljoen Duitsers in de CSR zeer goed en weten dat deze min­derheid zich "Duits" voelt en zich met de CSR absoluut niet identifi­ceert! Met Polen en Hongarije ligt Praag ook vanaf het begin overhoop. Alleen met Roemenië kan men goed opschieten, maar de grens met dat land ligt zeer veraf en is slechts kort. De arrogante Tsjechoslowaakse minister van buitenlandse zaken dr. Eduard Benes verklaart in Parijs zelfs:
"Bohemia wants to reconstruct Mitteleuropa on new basis, which is neither German nor Russian. She therefore bases her claims not so much on national as on international justifications. For her although national unity comes first, and national prosperity second, the ultimate aim is stability of Central Europe. For this she must have a territorial connection to Yugoslavia and Rumania".
Het lijkt erop, dat hij rondom de Tsjechen een nieuw soort imperium à la "Oostenrijk-Hongarije" wil bouwen, maar dan op een zogenaamd hech­tere basis. Op deze manier kan hij uiteraard nog veel meer claims leggen op allerlei gebied, en hij is ook degene die het Hongarije kwalijk neemt dat honderdduizenden Slowaken werden “gemagyariseerd” en daarom nú gebieden opeist die eenvoudig etnisch Hongaars zijn en waren. Ook het feit dat hij [na de bezetting van Slowakije, enz.] rustig beweert, dat vriendschappelijke relaties met Hongarije uit economische noodzaak ook wel zullen komen, duidt erop dat hij de Hongaren toch ernstig onderschat: Zij zouden volgens hem toch niet zo veront­waar­digd mogen zijn over het bewust ten gronde richten en bezetten van 2/3 deel van hun vader­land….. 
Opmerkelijk is ook, dat op de Vredesconferentie in Parijs wel veel aandacht wordt geschonken aan de problemen tussen de overwin­naars onderling, zoals die tussen Polen en Tsjechen rondom Teschen [Czieszyn/Tesin], en tussen Roemenen en Serviërs in het Banaat. Ook in dit laatste geval worden de meningen van de honderdduizenden Duitsers en Hongaren, die verliezers, gewoon genegeerd. De loop van de spoorlijnen en van de waterwegen en de aanwe­zigheid van mijnen is echter ook hier doorslaggevend voor de bepaling van het verloop van de nieuwe grenzen. "Le principe d'autodétermination des peuples proclamé par le président Wilson n'a donc servi que de prétexte pour le démem­brement de la monarchie", aldus Fr. Fejtö. [Réquiem, 16/17].

'Nooit meer oorlog! Leve de revolutie' op 31 okt. 1918

Toch komt graaf Tivadar Batthyány, minister in het kabinet van Károlyi, die ervan overtuigd is dat Hongarije geen andere keuze heeft gehad, nog met een ander argument, want hij herinnert eraan dat voor en tijdens de 1e Wereldoorlog ook al werd geknoeid met de Hongaarse integriteit: door aartshertog Franz Ferdinand van Habsburg, de troonopvolger, en door de K.u.K.min.v.buitenl. zaken graaf Ottokar Czernin, die immers Roemenië als bondgenoot voor de Centralen wilden kopen door het Hongaarse Zevenburgen op te offeren! [Batthyány, 185/186]. Ook het hele Mitteleuropa-projekt van de Duitse bondgenoten druiste in tegen de zelfstandigheid van Hongarije, aldus Batthyány, die er nu eenmaal consequent vanuit gaat dat Hongarije een zelfstandig land was. Hij is er overigens van overtuigd dat de zeer begerige buren hun deel van Hongarije als buit toch wel hadden genomen. [idem, 189]. Een belangrijke reden voor de groeiende antipathie van meerdere staten tegenover Hongarije is ook de onrustbarende binnenlandse ontwikkeling zoals die vanaf november 1918 in dat land plaatsvindt. De interne verdeeldheid en de onmacht van de regering om hiertegen iets te ondernemen worden met de dag groter, en het land dreigt af te glijden naar een anarchie en linkse diktatuur, hetgeen uiteraard ook in Parijs en bij de naaste buren [d.w.z. de bezetters van het grootste deel van het land] wordt opgemerkt. Op goede gronden kan men de Entente er zelfs van beschuldigen zélf de oorzaak te zijn van de totale onmacht der Hongaarse regering en de toenemende revolutionaire ontwikkelingen! De geallieerde overwinnaar negeert [en isoleert] Hongarije immers volledig en gunt de vijanden, die -nádat de oorlog ten einde is gekomen- tweederde deel van het land hebben bezet en in feite al hebben geannexeerd, zo ongeveer alles. Het gezag van de regering in Budapest is daardoor zo ongeveer nihil!……

top