< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.1 Een chaotische tijd, augustus tot november 1919.                  

"Het was een wilde tijd... een op aarde ontketende hel kun je niet met vleugels van engelen tot rust brengen". [Hort­hy, 128].

Onmiddellijk na de val van de Radenrepubliek komt er nog op 1 augustus 1919 een nieuwe, veel meer gematigde -geheel sociaal-demokratische- regering in Buda­pest aan het bewind, en Gyula Peidl [1873-1943], leider der typografenvak­bond, wordt premier. Péter Ágoston wordt minister van buitenlandse zaken, Ernő Garami van justitie, Ferenc Miákits van finan­ciën, Sándor Garbai van onder­wijs en Károly Peyer van bin­nenlandse zaken.
De "Hongaarse Volksre­publiek", d.w.z. de juridische situa­tie van vóór 21 maart 1919, wordt hersteld, alle banden met het rode regime worden formeel verbroken en alle wetten, dekreten enz. van de radenrepubliek worden herroepen. Ook wordt het in beslag genomen [gena­tionaliseerde] bezit terugge­ge­ven, maar in het nieuwe kabinet zit toch wel een aantal lieden die banden met de Radenre­publiek hadden, zoals Garbai en Ágoston!
Het kabinet van Peidl stelt zich als eerste taak om de opmars van de Roeme­nen te stoppen, maar Hongarije zal geen aanvallen meer doen; het aanvaardt de voorwaarden van de Entente, en rekent weer eens op haar beloften.
Clemenceau verklaart op 2 augustus [dus] aan generaal Romanelli, hoofd van de missie der Entente in Budapest, dat "de Raad der Geallieerden zich niet wenst te mengen in de binnenlandse zaken van Hongarije, en dat de Roemenen nu moeten stoppen met hun aanvallen". Vervolgens zegt Romanelli dat de nieuwe Hongaarse regering bereid is om de bepalingen van de wapenstilstand uit te voeren, en dat het daarom gewenst is om geallieerden troepen naar Buda­pest te laten komen, om een Roemeense bezetting tegen te houden!
Maar de geallieerde beloften aan Hongarije blijken ook nu weer waardeloze kreten te zijn: De arrogante Roemenen staan klaar om Budapest te bezetten, en de Entente "kan niets doen"……..
Ook Peidl heeft geen enkele militai­re macht, en zijn kabinet, dat overigens alleen in Budapest "aanwezig is", zal zich, als rechtervleugel van de sociaal-demokra­ten, moeten ontdoen van alles wat aan de voor­bije periode herin­nert, maar men hoopt nog wel op enige Britse en Italiaanse steun en op herstel van de burgerlijke demokratische idealen van november 1918. Alle plannen van Peidl worden echter binnen enkele dagen vooral doorkruist door het optreden van de Roemenen, maar ook door al die anderen die de "sociaal-demokraten" hevig wantrouwen! Interne verdeeeld­heid vierde bij hen immers juist in de afgelopen maanden hoogtij. Bovendien …. staat in Szeged al sinds de zomer een "tegenregering" klaar van mannen, die slechts een diep wantrouwen kennen tegen­over alle demokratie, republiek en revolu­tie, en  deze regering beschikt tenminste over een “Nationaal Leger”.

1919. Roemeense soldaten als bezetters [!] in Budapest!...

top

Door dit leger wordt nu voor de bezetting van west-Hongarije, het gebied ten westen van de Donau [Transdanubië], Pál Prónay, één der meest prominente officieren, aangewezen als commandant van de eerste eenheid officieren en hij vertrekt op 4 augustus te paard naar dit gebied. Hij moet hier formeel alleen de orde herstellen en handhaven en de rest aan justitie overlaten -zoals de traditionele conservatieven zoals Bethlen en Teleki dat wensen- maar de druk om wraak te nemen op alle vroegere communisten en andere linkse Hongaren is wel bijzonder groot.
Een andere bekende ”Szeged-officier” zoals kapitein Miklós Kozma [1884-1941], zegt b.v.: “Beide, de tijden van rood en rose zijn nu voorbij; degenen die gedurende maanden afschuwelijke misdaden hebben begaan moeten hun straf krijgen, en het is voorspelbaar dat..… degenen die een compromis sloten en mensen met een zwakke maag zullen kreunen en steunen al zetten we slechts een paar snaken en terroristen tegen de muur……!” [Sakmyster].
Er heerst n.l. vanaf de val van de radenrepubliek bij zéér velen in Hongarije een geest van wraak tegen alles wat links, revo­lutionair, rood, republi­keins, socialisti­sch en zelfs liberaal en demokratisch is. Na negen maanden van ”revolutie” komt er tenslotte een felle reaktie, die eigenlijk al tijdens het bolsjewisti­sche regime vanaf juni is voorbereid, b.v. in Szeged en in Wenen. Vooral op het platteland is er sprake van een groot aantal ge­weld­dadige ter­reurakties van “speciale detachementen” tegen vooral Joden en iedereen die van enige communistische sympathie wordt verdacht: arrestaties op grote schaal en executies door gewapende benden, fanatieke rechtse commandogroepen, vinden alom plaats., want alles wat "destruktief" is, moet nu worden opgeruimd, zo vinden velen.
De nieuwe regering, de burgerlijke autoriteiten maar met name de veteranen en officieren, die trouw zijn aan de nieuwe macht­hebbers star­ten weldra een massale en genade­loze afreke­ning met de funkti­onarissen èn sympathisanten van het oude rode, bolsjewistische regime, dat door en door in diskrediet is geraakt. [Nagy-Talavera, 49]. Al in augustus 1919 is er sprake van gewelddaden op het platte­land en ook van mishandeling van Joden in Budapest. [Band­holtz, 48]. Ook treden gewapende commando's in dit machtsva­kuum overal ongehinderd op: de rode terreur van de zomer wordt nu beant­woord met een ”witte terreur”.
De publieke opinie associeert n.l. nog lange tijd de periode vanaf de nederlaag in oktober 1918 tot en met de radenre­pu­bliek van 1919 alleen maar met het bolsjewisme en daarmee met de schaamteloze degradatie van het vaderland. [Deak, 370]. Met name graaf Mihály Károlyi, de machthebber van november 1918 tot maart 1919, b.v. blijft bij velen bekend [berucht] door zijn "impo­ten­ce and incapa­city" en zijn opvolger Kun door zijn "mis­takes and cri­mes", en zijn "doctri­nal experiments and terro­rist detach­ments". [i­dem]. Bit­ter luidt het oordeel van zeer vele Honga­ren over Károlyi die incompetent en naïef bleek: Voor zijn diensten aan de Entente in 1918 heeft men hem van de kant van de Enten­te zelfs niet eens willen belonen……. "A vain political ama­teur, an over-ambiti­ous hazardplay­er..... he was willing to risk his country's welfare to satisfy his passions, with a terrible result to Hungary and great danger to civilization", aldus luidt n.b. het scherpe oor­deel over Károlyi van zijn eigen ex-mi­nister Jászi. [Bandholtz, XXI]. Voor vele Hongaren staat ook wel vast dat noch Károlyi noch Kun de geesten, die hij had opgeroepen, kon beheersen.
Graaf Mihály Károlyi wordt, zoals gezegd, als incompetent en zwak afgeschilderd. "Károlyi misjudging completely the moti­ves of the allies, and miscalculating their aims, he had permitted Hungary to become stripped of all means of self-defence. Naively he had related on a sense of justice and fairness in Hungary's enemies, and now no one could tell when and where their desire for more territory would stop". [Bandholtz, XX].
Daarnaast staat echter de mening van slechts enkelen die er desondanks tóch van overtuigd zijn en blijven dat iedere andere leider van Hongarije vanaf okt./nov. 1918 voor een overmacht aan vijanden [Tsjechen, Roemenen, Serviërs, de Entente] zou hebben moeten zwichten en dat het leger volledig machteloos en totaal uitgeput was en niets anders wilde dan uit de hel vandaan en naar huis terug!
Allerlei geruchten en berichten gaan vanaf augustus 1919 ook voortdurend over financiële malversaties van Kun en andere gevluchte communis­ten. Dat is niet vreemd wanneer men weet, dat Kun dankzij Russisch geld aan de macht kwam, en dat b.v. Szamuely aan de grens is opge­pakt met een enorme hoeveelheid geld. Het land is bovendien, naar men algemeen zegt, door hun schuld, intussen voor meer dan 2/3 deel door de buren bezet, en geen enkele Hongaarse autoriteit is daartegen opgewassen. Daarom komt nu de reaktie. Met name zgn. vrijkorpsen of detachementen, Hong. különítmények, die spontaan zijn ont­staan als reaktie op het bolsjewistische regime, zijn bij de "witte terreur" aktief, en zweren wraak en vergelding voor alle socia­listen, communisten en Joden!

top

Nieuwe dekreten van de regering brengen de politie onder rechtstreekse macht van de minister van binnenlandse zaken [op 1 oktober 1919]. Het opper­commando van het leger en de politie werken voortaan nauw samen.
Ook de vergaderingen van comitaten en gemeenten zijn weer hersteld, maar alle afgevaardigden worden aan een onder­zoek naar hun aktiviteiten vanaf oktober 1918, en vooral van maart tot juli 1919 onderwor­pen! [Pölöskei, 27/28]. Hetzelfde geldt voor schrij­vers en kunste­naars, leraren, studenten, professoren, ambtenaren, etc. Mihály Babits, Béla Balázs, Alajos Stróbl en Milán Füst en honderden anderen worden aldus op straat gezet. [idem, 28]. De geesten zijn, na vijf jaar van bittere oorlogservaringen en mislukte revoluties, alom blijkbaar rijp gemaakt voor haat en wraak, vergelding en fanatisme, uiteraard vooral bij de ver­liezers!
De leider van de communistische collectivisatiebeweging in Somogy, Sándor Latinka, en later [oktober 1919] ook de beruchte Ottó Korvin-Klein worden gearresteerd, en na een proces [vanaf 24 november 1919] worden Korvin en 22 van zijn "Lenin-jongens" ter dood veroor­deeld en geëxecuteerd. [Kovrig, 76]. In november 1919 begint een proces tegen Cserny en Pogány, die ook beiden als terroristen te boek staan. Vergeefs eist de regering in Budapest van Oostenrijk nu de uitle­vering van communisten zoals Béla Kun en anderen. Moord­aanslagen en ontvoeringen worden ook geprobeerd om de vroege­re rode macht­hebbers te pakken te krijgen en talloze soms geheime processen vinden plaats, martelingen en andere wreedheden zijn aan de orde van de dag en men zegt dat het over het algemeen spontane akties be­treft, maar het lijkt er vaak op dat één en ander bewust en systema­tisch is georga­niseerd.
De openbare veilig­heid ont­breekt en er is in het algemeen sprake van de volstrekte afwezigheid van rechts­ze­ker­heid. Weken­lang duurt hier en daar de chaos. Rege­rings­com­mis­saris­sen, zoals markies György Palla­vicini [1881-1946] en andere aris­to­kraten, maar vooral ex-officieren oefe­nen het gezag uit.
Naast het ”Nationale Leger” van Horthy [zie 11] opereren ook andere strijdgroepen, zoals een con­trarevo­lutio­naire strijd­macht in het westen van het land onder gezag van kolonel baron Antal [= Anton] Lehár [1867-1962], een oudere broer van de beroemde operettecomponist. Weldra onder­werpt deze zich aan Horthy en Lehár is naast Horthy eigenlijk de enige Hongaarse militaire machtsfactor. Vanuit Wenen en met name in Feldbach, 35 km van Graz en slechts 15 km van de Hongaarse grens, heeft hij in de zomer van 1919 al wapens en geld, en duizenden Hongaarse officieren en manschap­pen als vrijwilligers gewor­ven ter bevrij­ding van het vader­land, maar voor 9/10 der Hongaren heeft 'links' en 'rood' dan al afgedaan: met name de boeren en de rooms-katholieke kerk zijn furieus over de houding van het commu­nistische regime.
Anders dan Horthy laat Lehár echter geen contra-revolutionaire terreur toe in zijn gebied. De westelijke grenscomi-taten van Hongarije zoals Vas [Szombathely], Zala, Győr en Sopron blijven dan ook verschoond van antisemitische en chauvinisti­sche gewapende commandogroepen.
Het blijkt in persoonlijke contacten van Lehár met de rechtse Gyula Gömbös in 1919 overigens al dat er diepgaande meningsverschillen optre­den: Gömbös laat al in 1919 merken dat hij tegen terugkeer der Habsburgers op de troon is, maar ook dat hij antisemitisch is. Haat, verwijten en diepe afkeer blijven tussen hen be­staan.
Lehár laat namelijk al snel weten dat voor hem slechts één ding van belang is: herstel van orde en wet in Hongarije onder zijn wettige koning! Onafhankelijk van Buda­pest en van Siófok, maar zéér aanhanke­lijk aan aartshertog József van Habsburg treedt Lehár op, het­geen hem later zeer kwa­lijk is geno­men. In het westelijk grensgebied blijft het daardoor vrij rustig.
Elders is dat zeker niet het geval. Met name onder aanvoering van officieren, zoals baron Pál Prónay [1875-1952], kap. Gyula Osten­burg-Moravek [1886-1944] en luit. Iván Héjjas [1891-1966] worden hier en daar, m.n. in de comitaten Tolna en Somogy, massale executies, honderden moorden en in een aantal geval­len ook po­groms tegen Joden aangericht. Prónay en zijn groep zouden alleen al 600 moorden op hun geweten hebben, zo zegt men. [Gosztony, 24]. Stromen van bloed, wraak, terreur, haat, moord en sadis­me trekken door een deel van het land. In alle stilte, zo luidt het bevel, moet men communisten om het leven brengen ["csend­ben kivégezni"]. [Lehár, 110 enz.]. De echte leiders, zoals Horthy en Gömbös zelf, blijven evenwel op de achtergrond, en wassen hun handen in onschuld. De 'natuurlijke reaktie' tegen de Rode Terreur van 1919 gaat dus helaas ook gepaard met excessen en vervolging van Joden. Maar zelfs de latere minister-president graaf Pál Teleki bagatelliseert later de antisemitische wandaden. Hij geeft wel toe­ dat er in Hongarije inderdaad sprake is geweest van een bewe­ging tegen de Joden en de Joodse religie maar hij vindt het toch beter om te spreken van "een anti-Galicische beweging", om ermee duidelijk te maken dat men toch vooral tekeer ging tegen onaangepaste, pas geïmmigreerde en dus niet-Hon­gaarse Joden uit het straatarme Gali­cië, hetgeen echter niet het geval was!
Ook personen als kapitein Freiszbe­rger, luit. Antalovics, gen. Loós, het latere extreemrechtse parlementslid en staatssecr. in 1944 László Baky [1889-1946], Emil Kovarcz, András Mecsér, Béla Marton, György Szmrecsányi, de vice-voorzitter van de "Ébredő Magyarok Egyesülete" [Verbond van Ontwakende Honga­ren], Mihály Franci­a-Kiss [die n.b. de 2e W.O. overleefde en jarenlang in eenzaamheid op de puszta leefde tot hij in 1957 werd ontdekt en ter dood werd gebracht], luit. Meklón­yi, en de Jankovics-Bésán-groep raken min of meer bekend of berucht door hun aandeel in de "Witte ter­reur" in Honga­rije in 1919. Verscheidene van hen treden in de jaren '30 ook op als extreem-rechts politicus. Volgens sommigen is er dan wel sprake van een terreur van de kant van antisemitische, en bekrompen nationalistische, "Schwä­bische" lagere middenklassen, maar adel, bankiers, voormalige officie­ren, ambtenaren, enz. geven er wel hun steun aan, en hoewel de geallieerde commissie in Budapest het niet eens is met al deze uitwassen en de terreur en wenst dat de regering de reaktionai­re elementen in de hand zal houden, kan ze er toch niet veel tegen beginnen.

top

Toch zijn het antisemitisme en de pogroms ook voor een deel verklaarbaar: "Kun en praktisch al zijn mensen en de meeste volgelingen waren Joden, en het resultaat hiervan was dat het volk van Honga­rije gewoonweg woedend was en vastbesloten om de semitische invloed uit te bannen", aldus moet bijvoorbeeld gen. Bandholtz vast­stellen. [Bandholtz, 86]. Honderden commu­nisten en andere linkse personen moeten het ontgelden maar de massa­moorden maken Hongarije met name in linkse kringen na 1919 berucht. Er vinden dan ook massale verbrandingen van enor­me voorraden bolsjewisti­sche boeken en lektuur plaats. In totaal zou 216.000 kilo "socialistische" boeken zijn verbrand. [Szelpal, 261]. Vele officieren van detachementen van het nationale leger maken geen enkel onderscheid tussen communis­ten, socialisten en Joden. Links en Joods zijn voor hen, en dus voor hun onder­geschikten, iden­tiek. [Gosztony, 25]. Algemeen wordt ook de liberale demokratie veracht, hoewel b.v. de sociaal-demokra­tische partij kan blijven bestaan! Voor het eerst in de Hongaarse geschiedenis is er nu sprake van interneringskampen, waar mannen en vrouwen, arbeiders en boeren, enkele jaren op be­rechting moeten wachten zonder dat het tot een proces komt. Naar schatting hebben in deze maanden van 1919/20 ongeveer 5.000 à 6.000 mensen het leven verloren vanwege hun al of niet bewezen linkse, communistische sympathieën of daden tijdens de 133 dagen van het regime van de radenrepubliek, en men schat dat er 70 à 75.000 mensen in kampen en gevangenis­sen met vaak erbarmelijke omstandigheden zijn terecht gekomen. Er zouden 20 à 27.000 processen zijn gevoerd en 30.000 gear­res­teer­den en gevangenen zouden er zijn geweest. Ruim 300 executies na een proces en 1.200 moorden zijn in ieder geval bewezen, en het is duidelijk dat het rode regime bij zeer velen in Hongarije tenslotte niet veel méér dan een algemene haat heeft opgeleverd. Daarnaast geldt het cijfer van het aantal slachtoffers der Radenrepubliek  [niet meer dan 600 doden] nog als ‘bescheiden’, hoewel men de beide cijfers wellicht niet goed kan vergelijken…..Na juli 1919, bij de komst van het rechtse regime van Horthy, vluchten in totaal ongeveer 100.000 Hongaren het land. [Tökés, Béla Kun and the Hungarian Soviet Republic, 214].
De "Witte Terreur" lijkt ook veel meer op een systematisch georganiseerde, hysterische en wrede jacht, een welover-wogen en beestachtige aanval op grote groepen mensen, waaronder Joden. Bovendien worden de daders -hoe dan ook- van hogerhand gesteund en be­schermd en zij behoeven niet bang te zijn voor de rechter, laat staan voor enige vorm van vergelding.
Waarschijnlijk heeft de oorlog ook de mensen rijp gemaakt voor destruktie en moord, en voor de overtuiging dat een mensenle­ven [en enig bezit] toch waardeloos is. Alles is immers voor niets geweest, en niet alleen mensen maar ook het land zelf is een voorwerp van roof en spot geworden. Schuldigen voor de schande en alle ongeluk worden uiteraard ook gezocht, maar de haat en onvrede blijven groot, en hierbij kan men nog uitwerking voegen van de hautaine en vijandelijke Roemeense houding en de verne­de­rende bezetting op de getergde Hongaarse bevolking. Al teveel mensen zien en ervaren dat zo ongeveer alles geoorloofd is tegen de tegenstander en de chaos en de turbulente omstandigheden hebben ál te veel mensen hetzij tot stilzwijgend slachtoffer, hetzij tot een venijnig roofdier gemaakt. Door de regering en het opperbevel van het nieuwe Nationale Leger van Horthy worden echter nooit bevelen tot executie van of wraak­neming op Joden en communisten gegeven. [Gosztony, 24]. "Horthy's troepen hebben al het redelijke gedaan om vervolgin­gen te voorkomen", beweren sommigen zelfs. [Kosáry, 395].
Horthy en zijn leger lijken dus niet direkt mede­ver­ant­woor­delijk maar Horthy vertrouwt wèl blindelings op zijn officie­ren, en schenkt geen aandacht aan excessen. Bovendien worden zeer strenge straffen aan communisten, etc. opgelegd. Interne­ring, krijgswetten, doodvonnissen, toezicht van politie en gendarmerie, krijgsraden, "vertrouwelijke dekreten" en scree­ning van terugkerende krijgs­gevangenen, kampen, enz. hebben ook hun gevolgen, en pas vele jaren later verklaart Horthy: "Ik heb geen reden om het mooier voor te stellen, hetgeen er destijds aan ongerech­tighe­den en gruwelijkheden is voorgeko­men, toen slechts een ijzeren bezem het land weer schoon kon vegen". [Gosztony, 24].
Er zijn echter géén officieren ooit door Horthy bestraft of gedegra­deerd. Ook zijn er nooit processen geweest tegen dege­nen, die al gauw berucht waren als leiders van vrijkorpsen! Vele anticommunistische, hevig nationalistische, extreemrechtse organisaties zijn er opgericht, die vrijwel alle de uitroeiing van het bolsjewisme, en het herstel van het oude, historische, grote Hongarije ten doel hebben, en vaak antisemitisch zijn. Omdat er veel ver­armde leden van de oude landadel [nemesek] zich hier­voor melden spreekt men wel van "Lum­pen-gentry" en van "décla­ssé-elementen". De meest bekende organisatie is de ”Magyar Országos Véderő Egyesület” of MOVE [Vereniging der Verdedigingsmacht van het Hongaarse Land]  van Gyula Gömbös, die al in 1918 is opgericht, daarna is verbo­den, maar nu een krachtig herstel beleeft. Formeel richt men zich vaak op sport, de jeugd, een semi-militaire training, op herstel van de binnenlandse orde en rust, maar er is al in 1919 sprake van racistische idea­len, terro­ristische opvattin­gen en bewapende eenheden. Ook de al in 1918 opgerichte "Ébredő Magya­rok Egy­esülete", de ÉME, [Vereni­ging van Ontwa­kende Honga­ren], waarvan talloze prominente figuren lid zijn, is van grote betekenis, en blijft nog vele jaren invloed achter de schermen uitoefenen.

top

De "Feltámadás" [Herrijzenis], de ”Etelközi Szövetség” [EkSz], de “Irredentista Szövetség”, de ”Területvédő Liga” [Verbond voor territoriale verdediging of TEVÉL], de ”Rongyos Gárda” [Getande Garde], ”Turul”, de “Kettőskereszt Vérszövetség” [Bloedverbond van het Dubbele Kruis], en zelfs een "Wetenschappe­lijk Verbond tot Be­scherming van het Hongaarse ras" [”Magyar Tu­dományos Fajvédő Egyesület”] zijn naast de eerder genoemde organisaties bekend of liever berucht geworden als para-militaire vrijkorpsen en hevig natio­nalistische gewapende commandogroepen. Vaak telt men onder de leden ook leidinggevende en invloed­rijke personen, die met name de christelijke [d.w.z. niet-joodse] moraal, het nationale karakter, de historische tradities en de eer van het vaderland in hun organisatie bena­drukken. Graaf Bethlen en graaf Teleki behoren b.v. tot de leiding van de TEVÉL, die met name het historische Hongarije wil behouden.
Revisionisme, antisemitisme, chauvinisme, soms legitimisme, zouden al deze para-militaire verenigingen tot een gevaar voor een burgerregering kunnen maken, deste meer omdat ze zich vaak principieel keren tegen demokratische en liberale ideeën. Gemakkelijk kunnen ze tot een staat in de staat worden. Zeer waakzaam zijn ze dus voorzover het “vreemde” [liberale, socialistische en andere voortaan in Hongarije niet gewenste] ideeën geldt. Zo bepalen ze het politieke beeld van Hon­garije in de jaren na 1919. Vooral in het zuidwesten van Hongarije, in delen van Transda­nubië [Somogy, Tolna], en later ook elders, heeft de "Witte Terreur" huisgehouden, en deze terreur wordt van hogerhand, door de autoriteiten, al of niet in stilte ge­steund. In de grote hotels van Budapest neemt b.v. de ÉME z'n intrek na de intocht van Horthy in Budapest in november 1919…...
Bijzon­der veel Joden worden slach­toffer van de bloedbaden, want voor veel eenvou­dige boeren stond immers allang vast dat jood en bol­sje­wiek één en het­zelfde was! "Het feit dat een groot deel van de communisti­sche lei­ders en aktivisten Joden waren, inspi­reerde een wraak­gierig antisemi­tisme, dat een karaktertrek bleef van de natio­nalisti­sche ideologie die Hongarije geduren­de het interbellum poli­tiek zou domineren". [Kovrig, 74]. 95 % van de Hongaarse communistische leiders was Joods, en van de 26 volkscommissarissen van de Radenrepubliek waren er 18 Joden. [Bandholtz, 240 e.v.]. In de naam van een christelijk-nationale politiek moet nu dus alles wat revolutionair, socialistisch, internationaal en niet-chris­telijk is of heet dus worden bestraft, eventueel uitgeroeid.
Achter het woordje 'christelijk' gaat dus al in 1919/20 vooral een stuk antisemitisme schuil, en talloze semi-legale organisa­ties zijn hierbij zeer aktief. Met name studenten, reser­veoffi­cieren van het vml. K.u.K.-leger, uit de bezette gebieden ge­vluchte ambtena­ren en aller­lei nationa­lis­tische en zeer recht­se, anti-commu­nisti­sche ["anti-bolse­vis­ta"] elementen vormen de kern van deze groepen.
De staatsse­cretaris van oorlog in Szeged, kapitein Gyula Gömbös, is de leider van de MOVE. Bij de bevelhebber van het nationale leger, Horthy, valt Gömbös al in 1919 op als "voor­treffelijk officier, een kleurrijk politicus en een begaafd redenaar, die zich geen illusies maakt", zoals Horthy later in zijn memoires schrijft. [blz. 169].
De instabi­liteit in Honga­rije, en alle berichten over de "witte terreur" zorgen er echter voor, dat Hongarije een slechte naam behoudt. Deze zoge­naamde "witte terreur", de daardoor ontstane alge­mene atmo­sfeer in Hongarije, en met name het antisemitisme, maken op de openbare mening in het westen namelijk een ongunstige indruk.
Honderden intellektuelen van naam verlaten na de val van de [Raden-] republiek ook het land. De meesten van hen vluchten naar Wenen, een aantal gaat later naar Moskou, of naar Berlijn. Behalve communisten als György Lukács, Vilmos Böhm, József Pogány, Jenő Varga en Zsigmond Kunfi, verlaten ook veel progressieve, linkse kunstenaars en schrijvers zoals Lajos Kassák, Béla Uitz, Károly Kernstok, Róbert Berényi, Lajos Hatvany, Béla Balázs, Gyula Illyés, Gyula Háy, Béla Illés, Pál Ignotus, László Moholy-Nagy en wetenschapsmensen zoals Gyula Pikler, Gy. Hevesy, Oszkár Jászi, B. Alexander, Géza Révész, Sándor Bródy, Karl Mannheim, György Bölöni [1882-1959], en journalisten en politici zoals Márton Lovászy en Pál Szende het land. Ook gr. Mihály Károlyi blijft buiten het land.
Allen worden ze vanwege hun aktiviteiten tijdens de Radenrepubliek immers gezocht, kunnen worden ondervraagd en gearresteerd, en blijven ver­dacht. Anderen vinden het geestelijke klimaat in Hongarije zo be­nauwd of verziekt, dat ze zich voorlopig liever buiten het land vesti­gen. Naar schatting verlaten ongeveer 100.000 personen [meest intellektuelen] na 1919/20 Honga­rij­e. Iemand zoals Oszkár Jászi, een belangrijk minister van graaf Károlyi, is nòch van het communisme nòch van het nieuwe recht­se regime gediend, maar hij verklaart toch: "if a choise had to be made between White and Red counter-revolution the red was prefer­red". [Bandholtz, XXI], en zoals hij zijn er meerdere. Na 1919 blijven ze, tijdens het bewind van Horthy, dan ook verdacht, en keren niet of pas na een aantal jaren, terug naar Hongarije. ……
Ook een aantal musici vlucht met de komst van Horthy en de componisten Zoltán Kodály en Ernő Dohnányi worden voor een jaar van de Muziekacademie geschorst wegens medewerking aan het regime van Béla Kun. Datzelfde lot treft Bartók niet, want, hoewel hem de medewerking wel kwalijk werd genomen, had hij al zes 6 maanden verlof aangevraagd wegens zijn slechte gezondheid, en dat werd nog verlengd met 6 maanden. Hij toont zich echter solidair met Kodály en wenst van de direkteur van de Opera van Budapest, baron Gyula Wlassics, dezelfde straf!  Ook voor hen blijft de situatie drukkend: in Budapest is niets meer over en de beste musici zoals Dohnányi enz. zijn van hun posten verjaagd. Ook Bartók wil ook wel weg. Weldra wordt de bekende Ernő Hubay [vooral als violist beroemd] direkteur van de Muziekacademie, en dat gebeurt met een feestelijke intocht met interviews etc. [Joop de Waard, 101/102].

top

Toch zijn er weldra ook gematigde elementen, die weliswaar streven naar een herstel van Hongarije, maar die toch ook rekening wensen te houden met het buitenland, en die ervan overtuigd zijn, dat het uitgemergelde land vooral het vertrou­wen naar buiten en een goede naam zal moeten herstellen. Pas dán kunnen op den duur investe­ringen ervoor zorgen, dat de economie weer op­leeft. Geleidelijk aan vermindert de terreur na de herfst van 1919, en meer gema­tigde en liberale personen kunnen zich dan laten horen. Dat leidt er b.v. toe dat graaf István Bethlen en zijn aan­han­gers, en later ook graaf Albert Apponyi, de leider van de Hongaarse delegatie naar de vredesconferentie in Parijs, voor alles herstel van de rechtsorde in Hongarije wensen. Admiraal Horthy, de opperbevelhebber van het Nationale leger, lijkt het echter in het begin gevoelsmatig met de officieren eens te zijn geweest om het land schoon te vegen, en er kon dus een bloedige campagne worden verwacht. Van belang zijn ook de instrukties die stafchef gen. Károly Soós [de Bádok és Magasházy] aan Prónay geeft: je moet de krijgswet invoeren om ”wet en orde te herstellen en de leiders der Sovjetrepubliek te executeren”. Ook moeten voormalige ambtenaren in hun funktie worden hersteld. Toch worden deze orders aan Prónay slechts mondeling meegedeeld, en het is dus waarschijnlijk dat Horthy en Soós wel voelden dat ze een buitengewone militaire campagne sanktioneerden die kon leiden tot excessen waarvoor zij zélf liever niet verantwoordelijk wilden zijn!!
Soós zei ook nog tegen Prónay: ”Dood niet teveel joden, omdat dat ook problemen zal geven”. Omdat Horthy en Soós de methoden van Prónay wel kenden kan [Sakmyster, 27/28] kan worden verondersteld dat deze instrukties alleen dienen als blanco cheque voor een campagne van terreur!!
Intussen maken de Roemenen zich, ondanks het aanbod van Ágoston van een bestand, en zijn ver­zoek aan de Entente om druk op de naderende Roe­meense troe­pen van gen. Holban uit te oefenen, om niet verder op te rukken, zich toch klaar om steeds verder naar het westen van Hongarije op te rukken: ze bezet­ten op 2 augustus 1919 Cegléd en komen al op 4 augustus 1919 in Budapest aan. Zogenaamd als "teken van gastvrijheid" wenst Holban van de Hongaren in Budapest zelfs twee kazernes ter beschikking te krijgen, maar weldra laat hij -ondanks eerdere beloften- de stad bezetten. Het protest van de Hongaarse legercommandant Stromfeld hiertegen doet hij, hoog gezeten op zijn paard, af met: "Dat is mijn zaak, ik hoef aan u geen verant­woording af te leg­gen!" en zijn soldaten plunderen intussen de Hongaarse hoofdstad. Ook het noordoostelijke deel van Trans­danu­bië, het westen van Hongarije in de omgeving van de hoofdstad, wordt bezet en de resten van wat ooit het Hongaarse ”rode leger” was worden ontwa­pend, maar de machteloze nieuwe premier Peidl kan slechts verklaren dat hij "het lot van het land in handen van de Entente geeft". [Szelpal, 258]. Het nieuwe bewind staat dus wel bijzonder zwak, vooral omdat de Hongaarse hoofdstad nu door Roemenen is bezet……
In totaal heeft men aan Hongaarse zijde bij de gevechten in 1919 dan wel niet zoveel manschappen, soldaten verloren, maar de materiële schade is nu, vooral door het optreden van het Roemeense leger, enorm groot.
Intussen houden de Roemenen n.l. grote delen van Honga­rije, o.a. het gehele gebied ten oosten van de Donau, bezet. Zij trekken zich van de Entente in Parijs niets aan. Integendeel: pre­mier Bratia­nu heeft slechts minachting voor de Entente. "Tact and modera­tion did not figure in his vocabula­tory", aldus nota bene dè vriend van Roemenië en vijand van Hongarije R.W. Seton-Watson. [Hist. of the Rouma­nians, 545].
Het excuus van Roemenië om een groot deel van Hongarije te bezetten, en om zich niets van bevelen van de Entente aan te trekken, was steeds, dat Roemenië "zich wilde beveiligen tegen het bolsje­wistische gevaar vanuit Rusland en Hongarije". Het bolsjewistische regime in Budapest is echter gevallen, niet in de laatste plaats door de hardnekkige passieve tegen­stand van de Hongaarse boeren, die op een vastbesloten wijze hun vijand­schap te­gen­over de economische en anti-godsdienstige ideëen van het communisme toonden, en die Budapest, de citadel van het bolsjewisme, uithongerden en tot overgave dwongen. [Band­holtz, XXV].
Nú kan men dus de bezetting van Hongarije niet meer als excuus gebrui­ken. Toch hebben Roemeense troepen nota bene Budapest zelf bezet, nádat het communistische regime hier is gevallen. De verontwaardiging over hun roofzuchtige optreden tegenover de machteloze Hongaren is niet gering. Ook in Parijs begint men weer ongeduldig over de Roemenen te worden. Immers: als Roemenië z'n gang kan gaan, dan staat het prestige van de Volkenbond op het spel, dat beseft men wel. [Bandholtz, XXVI­I].
Zelfs ten westen van de Donau wordt een deel van Hongarije door Roemeense troepen bezet, en men heeft de regering van Peidl in het bezette Budapest eerder al een buitengewoon oneer­volle wapenstil­stand aangeboden. [Pölöskei, 10]. Maar: de Opperste Raad van de Entente kan over het optreden van de Roemenen in Hongarije [op 1.500 kilometer afstand!] een veto uit­spreken en Bratianu wantrou­wen vanwege zijn "intransigent temper and exaggerated territo­rial demands"... het zegevierende Roemenië gaat toch rustig zijn gang. De Entente blijft immers, ondanks alles, formeel het verwaande Roeme­nië zelfs als bond­genoot, en het machteloze Honga­rije als verslagen vijand be­schouwen! Het enige dat de Opperste Raad van de Vredesconferentie in Parijs in deze situatie op 5 augustus 1919 doet is het zenden van een nota naar Budapest, waarin men aankondigt dat men een delegatie van Amerikaanse, Franse, Britse en Italiaanse gene­raals zal sturen, om de bepalingen van de wapenstilstand op te leggen en om met de bevelhebbers van de Roemeense en Zuid-Sla­vische troepen in het bezette deel van Hongarije in contact te komen, en ”misstanden te voorkomen...”.
Clemenceau, de voorzitter van de conferentie in Parijs, laat echter ook nog weten dat hij de regering van Peidl niet er­kent, en doet een beroep op de Roemenen om "de voorbereidin­gen voor een vredesverdrag met Hongarije niet te hinderen". De geloofwaardigheid van het nieuwe Hongaarse kabinet is daarmee binnen enkele dagen, zowel naar binnen toe als naar buiten, al tot het volstrekte nulpunt gedaald, en vervolgens wordt het kabniet van Gyula Peidl door een rechtse, conservatieve coup d'état op 6 augustus 1919 aan de kant geschoven.

top

Onder bescherming van Roemeense troepen dringt een aantal mannen de zaal waar het kabinet vergadert binnen, en hun leider geeft het bevel: "Treedt af! U vertegenwoordigt niet de gehele natie, de Entente zal u nooit erkennen!" Onder leiding van aarts­hertog József von Habsburg treedt vervolgens een groep officieren naar voren die een rechts, nationalistisch bewind wenst. De republiek wordt afge­schaft. De Habsburgse aartsher­tog József neemt n.b. al zijn titels, o.a. die van veldmaarschalk, weer aan en be­schouwt zich ook als 'homo regius', regent voor het konink­rijk Hongarije.
István Friedrich [1883-1951], een industrieel en ingenieur, onder Mihály Károlyi staats­secr. v. oorlog [dus: verdacht bij extreemrechts!], maar met weinig politieke ervaring, en nu hoofd van een geheime royalistische en nationa­lis­tische mili­taire organisa­tie, wordt de premier. Daarmee lijkt de oude tijd weer terug te keren, en voor Honga­rije begint een nieuw tijd­perk. Merkwaardig is evenwel dat geen enkele machtswisseling in 1918 en 1919 een echte bloedige "revolutie" is geweest. Veeleer is er -naar men vooral buiten Hongarije wel eens beweert- een operette in verschil­lende bedrijven maar toch met veel tragische momenten opgevoerd…….
Na de coup van 6 augustus 1919, die met hulp en instemming van de Roemeense bezetters in Budapest wordt gepleegd, vormt Fried­rich de dag daarop een nieuw "christe­lijk-natio­naal" [conservatief] kabinet, en zoals vermeld wordt formeel het ko­ninkrijk hersteld. Men rekent dus met een terugkeer van de ex-koning Károly IV van Habsburg. Gen. Franz Schnetzer [1867-1944] wordt nu minister van oorlog.
Aartshertog József van Habsburg [1872-1962], die in oktober 1918 door de koning tot "homo regius" in Hongarije was be­noemd, wordt nu gevraagd om uit z'n kasteel te Alcsút te komen om in Buda­pest opnieuw op te treden als regent. Hij geldt als de vertegenwoordiger van “de Hongaarse tak van de Habsburgers”, en is de kleinzoon van de vroegere, zeer populaire paladijn [stadhouder], aartshertog József [1776-1847]. Tegenover de Britse Hoge Commissaris in Hongarije, Hohler, beweert hij dan ook dat er sterke druk op hem wordt uitgeoefend om koning van Hongarije te worden, en hij zegt dat hij eventueel z’n achternaam [Habsburg] wel wil veranderen, want hij denkt daarmee voor de Entente wel aanvaardbaar te zijn. Hij voelt zich “zuiver Hongaars”, want -aldus zegt hij ook- “onze tak bestaat al 120 jaar apart, en ik ben meer dan wíe ook loyaal tegenover de Entente”.  Toch vindt de Britse Hoge Commissaris hem wel eerzuchtig! [Cordfunke, 132, en noot blz. 239].  
Hij moet echter vanwe­ge fel verzet van de Entente, en met name van de woedende Tsje­choslo­waakse minister van buiten­land­se zaken Beneš, op 24 augustus aftre­den. Een restau­ratie van de Habsburgers in Honga­rije wordt o.a. in Praag en in Parijs levensge­vaarlijk geacht. De reden laat zich raden… Omdat er geruchten gaan, dat de coup van 6 augustus in Buda­pest is gepleegd met Roemeense en Franse steun, breekt er in Praag en Belgrado zelfs paniek uit: "Stappen ter restauratie van Habsburg brengen de veiligheid van staten in gevaar", wordt hier gezegd, en men dient op 12/13 augustus een protest in bij de vredesconferen­tie. [Ádám, Richtung S., 21]. De aartsher­tog wordt als persoon overigens door nie­mand buitengewoon geschikt gevonden, maar hij vindt zichzelf wèl de enige, de aangewezen persoon, de keuze van het volk, de Mozes die zijn volk uit de politieke wilder­nis kan leiden, die alleen ten bate van land en volk op zijn post zal blijven tot verkie­zingen. [Bandholtz, 22].
Hij denkt ook dat hij populair is, en als opvolger van z'n achterneef, best koning kan worden, maar intus­sen laat hij merken dat hij iemand is zonder takt, zonder politie­ke en diplomatieke erva­ring, kortom: "een onbenul". [id.].
Overigens wordt hij ook nog beconcurreerd door een andere Habsburgse aartshertog, Albrecht [1897-1955], die steunt op extreemrechts, en zijn vader was een achterneef van keizer Franz Joseph! [Cordfunke, 132].
Als een tegenover de oppermachtige en dreigende Roemeense bezetters wanho­pig man, heeft aartsh. József in de eerste dagen van augus­tus 1919 n.b. nog met angst en beven tegenover de Ameri­kaanse generaal Bandholtz gestaan, en van hem hulp gekregen. [Band­holtz, 3, 4]. De Opperste Geallieerde Raad in Parijs wil, wanneer men gehoord heeft dat er in Budapest een nieuw kabinet is ge­vormd, zo snel mogelijk verkiezingen, en een stabiele Hongaarse meerder­heids­rege­ring, waarin de wil van het volk tot uitdruk­king komt, en ze ziet het bewind van premier Friedrich en aarts­her­tog József beslist níet als permanent en repre­senta­tief!
Met de coup van 6 augustus heeft de recht­se "contra­revolutie" van de monar­chis­tische en nationalistische officieren het evenwel voorlo­pig gewonnen. Per dekreet worden alle rege­rings­maatre­gelen vanaf november 1918, van de volks- en de radenre­publiek, illegaal verklaard. De nieuwe premier Friedrich belooft ook de libe­rale, parlementaire staat te herstellen. Hij blijkt echter al snel de speelbal van kleine maar machti­ge ultra-rechtse groepen [hierboven genoemd] te zijn, en heeft geen gezag. In zijn kabinetten wisselen de ministers voortdurend. Deze premier blijkt bovendien nogal eigengereid en is omstreden. Constitutioneel staat Friedrich ook niet sterk: het konink­rijk wordt hersteld, maar de koning is er niet, en het vroe­gere parlement -gekozen in 1913- kan onmogelijk bijeenkomen. De banden met Oostenrijk zijn bovendien verbroken, en de Entente werkt hem ook tegen. [Pölöskei, 12].
Al met al bevindt het land zich in een chaotische situatie. De premier is niet alleen sterk geneigd om bij alles wat hij doet vooral naar de Entente te kijken, maar hij wil de macht persé zelf houden.

top

In Szeged is intussen nog altijd een andere rechtse regering, o.l.v. Dezső Pattyantús Ábrahám, zie 11, aan het bewind. Hongarije telt dus in de eerste dagen van augustus 1919 twee rechtse, conserva­tieve, nationalistische regeringen, één onder de Franse bezet­ting in Szeged en één onder de Roe­meense bezetting in Buda­pest. Beide ”regeringen” hebben echter geen enkele reële macht, maar ze vormen wel de kern, waaromheen nationaal-gezinde politici, enz. zich kunnen scha­ren. [Goszto­ny, Horthy, 23].
Om aan druk van de buitenlandse [Franse en vooral Roemeense] bezet­ters te ontsnappen, gebruikt het opperbevel van het nationale leger [Horthy] in Szeged overigens een list, en vestigt zich in Transdanubië, in het westen, in Siófok aan het Balatonmeer, in het niet bezet­te deel van het land! Op 3 augustus 1919 wordt een eerste groep van loyale officie­ren en man­schap­pen van het National­e Leger naar het nieuwe hoofd­kwartier in Siófok over­gebracht, en deze onverwachte zet van Horthy zorgt uiteraard voor een sensatie! Ondanks het verbod van de Fransen wil men hier een barrière vormen tegen een verdere opmars van de Roemenen. De opperbe­velhebber van het "Hongaarse Nationale Leger", Horthy, wil eigenlijk van hieruit naar Budapest gaan om de stad te bezet­ten vóórdat de Roemenen er komen. Dit wordt evenwel door de Entente verhinderd, aldus verneemt Horthy van premier Frie­drich per­soonlijk! Hij verbreekt ook alle banden met het kabinet van Dezső P. Ábrahám in Szeged.
Op 13 augustus komt admiraal Horthy, de opperbevelhebber der darutollasok [die -soldaten- met de kraanvogel-veer], van het intussen 25.000 man sterke "Hongaarse Nationale Leger", zelf aan het Balatonmeer met nota bene een vliegtuigje aan en hier in Siófok geldt Horthy weldra als een belang­rijke machtsfac­tor, de sterke man met enig prestige. Hij omringt zich hier met mannen zoals Gömbös, Kozma, Prónay, en de stafchef gen. Károly Soós von Bádok en Magasházy, die voor hem vaak nog vele jaren van grote betekenis zullen zijn. Admiraal Horthy heeft in Szeged al op 9 augus­tus 1919, als minis­ter van oor­log een onderge­schik­te rol geweigerd, en maakt nu zijn leger tot een -óók van de Entente!- "onafhan­kelij­ke" macht. Toch wordt geen enkel gevecht gele­verd.
Al in augustus 1919 is overigens al duidelijk, dat Horthy zijn leger niet alleen ziet als een militaire instelling: er worden aan dit leger ook burger­lijke en politieke doelstellin­gen opgedragen! [Pölösk­ei, 21/22]. Opmerkelijk is verder dat Horthy op 15 augustus 1919 de eed aflegt tegenover aartshertog József van Habsburg, in aanwezigheid van premier Friedrich. Daarmee wordt hij formeel opperbevelhebber van het Hongaarse Nationale Leger, incl. een politiemacht, de gendarmerie. De 9.000 man troepen van gen. Anton [Antal] Lehár, die het noordwesten van het land beheersen en de orde hier hebben hersteld, komen hiermee ook onder opperbevel van Horthy. [Sakmyster, 29].
Hij onderneemt in augustus 1919 ook al pogingen om zich, als burger verkleed, in het bezette Budapest op de hoogte te stellen, en in het geheim met de vier geallieerde generaals, Harry Hill Bandholtz [USA], Gorton [GB], Graziani [Fr.] en Mombelli [It.] van de missie der Entente en met sir George Clerk te overleg­gen.
Ook spreekt hij in Budapest de Roemeense bevelhebber Marda­rescu, tegen­over wie hij duidelijk maakt, dat de Roemenen in [de rest van] Hongarije bepaald niet nodig zijn om orde en rust te herstel­len! Horthy zal, zegt hij, zich ook verzetten tegen de Roeme­nen, als die verder mochten optrekken dan de lijn Győr-Veszprém-Balaton. [Pölöskei, 22, Goszto­ny, 23]. In zekere zin is hij het dus eens met Bandholtz, die op 16 augu­stus nog naar Parijs bericht, dat de Roemenen -tot zijn diepe verontwaardiging- alles doen om uitstel van hun vertrek te verkrijgen, "in order to comple­te the loot of Hungary". [Kosáry, 393, Bandholtz, 11].
Premier Bratianu ne­geert namelijk al een lange tijd héél kalm alle bevelen uit Parijs, veracht de Entente, min­acht de principes van de Entente, en geeft de Roemeense mili­taire autoriteiten in het veroverde Hongarije de vrije hand "to requisition on an altoge­ther ruthless scale", aldus de nog bescheiden conclusie van R.W. Seton-Watson! [Hist. of the Rouma­nians, 545/546]. De Roemeense pers en publieke opinie zijn zeer nationalis­tisch en men wenst niets aan de Entente toe te geven. [Band­holtz, 10]. Men gaat dus rustig door met het in beslag nemen van particulier eigendom van Hongaren, zoals auto's, paarden, voorraden, en allerlei voertuigen. Pas als er controle dreigt te komen, bezwijkt men; de Roe­meense commandant van Budapest, gen. Holban, pleegt b.v. zelfmoord, wanneer hem een onderzoek vanuit Boekarest staat te wachten. [Bandholtz, 1]……
Een strenge censuur zorgt er bovendien voor dat alle berich­ten die voor de Roemenen schadelijk of negatief zouden kunnen zijn, onder de tafel worden geveegd. Zowel de schaarse Hon­gaarse pers in Budapest als de Entente in Parijs kan men dus zonder veel moeite om de tuin leiden. Kortom: in Honga­rije is dus sprake van een hopeloze en chaotische, en vooral vernede­rende situatie. Slechts heel langzaam lijkt er verandering te komen. Band­holtz is b.v. de eerste afgezant der Entente die gehoor geeft aan Hongaarse wensen, naar de Hongaren luis­tert en hen pro­beert te helpen! Hij vindt namelijk dat de Roemeense troepen einde­lijk eens aan de instrukties der Geallieerde missie in Buda­pest gehoor moeten geven! Hij beveelt aan Mardarescu dan ook: Houd onmiddellijk op met requisities van Hongaarse gebou­wen en andere eigendom­men, van voorraden, met het in beslag nemen van spoorwegen, de post, het telegraafsysteem, rollend materieel, enz.!

top

De Roemeense regering moet, aldus het bevel van Bandholtz, vóór 23 augustus een complete lijst overhandigen met alle oorlogsmaterieel, spoorwegen, agrarische en andere werktui­gen, vee, of eigendom van elke soort, dat door Roemeense troepen uit Hongarije is wegggehaald. [Bandholtz, 10/11]. Dat gebeurt natuurlijk niet. In Boekarest weet men immers uit ervaring dat het de Entente in het geval Hongarije wezenlijk ontbreekt aan ook maar één machtsmid­del! Zelfs generaals van de Roemeense troepen houden zich op de vlakte, weten van niets, dralen, en laten slechts merken, dat zij als trotse overwinnaars niets te verliezen, en alles te winnen hebben. Buitengewoon hautain gedragen zij zich en ze doen alsof ze slechts van een Roemeen­se nationale overwinning, en niets van de Entente weten.
Hongarije is op deze wijze tot een machteloze chaos verval­len, en van herstel van de normale verhoudingen kan pas sprake zijn na het vertrek van de Roemeense bezetters uit Hongarije, en met name uit Budapest. Het prestige van de Geallieerde missie in Budapest daalt intussen ook tot nul: "Wij zullen prestige bij de Roemenen verliezen omdat ze schijnen te voelen, dat ze ons met minach­ting kunnen behande­len, en bij de Hongaren, omdat ze openlijk de behandeling kunnen zien die wij van de kant van de Roemenen ontvangen", aldus het Amerikaanse lid van de Ententecommissie. [Bandho­ltz, 47].
De geallieerden willen dan wel vrede met Hongarije, wanneer daar eenmaal een verantwoordelijke regering is gevormd, zonder Habsburger, maar veel meer dan deze algemene wensen kunnen ze aan Hongarije niet opleggen. De Roemeense bezetters gehoorza­men de Entente overi­gens helemaal niet! Op 4 september stuurt de Entente nog eens een nota naar Roemenië, en eist opnieuw het snelle vertrek der Roemeense troepen uit alle Hongaarse gebied ten westen van de Tisza.
Maar dan blijkt opnieuw dat de leiding der Roemeense troepen de Entente trei­tert, en steeds weer komt met excuses, uitstel, enz. Intussen plunderen Roemeense troepen Hongarije op grote schaal. Enorme voorraden graan, machines, vee, rijtuigen, lokomo­tie­ven, treinen, meubels, linnengoed, tapijten, schilderijen, wapens en muni­tie, kanonnen, auto's, wagens, landbouwwerktui­gen, paar­den, kleren, suiker, kolen, zout, levensmiddelen, kortom alles van waarde wat men kan vervoeren, worden uit Honga­rije met honderden treinen en enkele tienduizenden [!] voer­tuigen vol over de Tisza naar Roemenië getrans­por­teerd. Karrenvrachten vol goederen, en wagonladingen uit fabrieken, spoorweg-empla­cementen, depots, ziekenhuizen, enz. verdwijnen uit het land! "Geen enkele klacht van de Hongaren was overdre­ven", aldus Bandholtz [blz. 42]. De hautaine en arrogante Roemenen bezetten ook post-, tele­foon- en telegraafkanto­ren, spoor­wegstations en rege­rings­gebouwen. Met andere woorden: "Geheel Hongarije hebben ze volledig geterroriseerd en aan hun voeten gebracht". [Band­holtz, 15]. Ook enkele ministe­ries in Budapest worden zonder meer door de bezetters leegge­haald. Hongarij­e -al sinds vele maanden een bête noire der Entente- kan zonder enig risico immers worden verne­derd, en de instruk­ties der geal­lieerden in Budapest worden door de Roe­meense bezetters al maanden lang een­voudigweg genegeerd.
Intussen verklaart Roemenië echter steeds weer dat het slechts de orde herstelt en goed gedisciplineerd en terughoudend optreedt om de wereld en met name de Europese beschaving van het bol­sjewisme te redden... [Bandholtz]. Men beklaagt zich er in Boekarest vanaf september 1919 -wan­neer de vrede met Oos­tenrijk in St. Germain wordt gesloten- zelfs ook over dat Roemenië een minderhedenverdrag [of clau­sule] ter bescherming van ‘nationale minderheden’ heeft moeten teke­nen! Dat wordt n.b. als buitengewoon grievend en verne­derend voor de nationale onafhankelijkheid van Groot-Roemenië ervaren....
Toch zijn de pas in Budapest gearriveerde geallieerde gene­raals zeer onder de indruk van het optreden van Horthy, die de rust en orde in het land wenst te herstellen, en die ver­trouwen wekt. Hij spreekt zelfs de Amerikaan en de Engelsman, de Fransman en de Itali­aan in hun eigen taal aan! [Gosztony, 23]. Horthy hoort in Budapest echter ook dat de regering van Friedrich nog niet kan worden vertrouwd, omdat die géén orde en rust brengt. Bovendien bevestigt de Entente in Parijs nog eens dat ze de aanwezigheid van de Habsburger aartsh. József als staatshoofd van Hongarije niet kan aanvaarden: die moet dus aftreden. Horthy als opperbevelhebber in Siófok lijkt nu dé meest belangrijke factor voor een toekomstige regering in Hongarije. [Sakmyster, 29].

top

De orde en rust in west-Hongarije worden nu hersteld en dat gebeurt meest zonder problemen, maar b.v. de speciale detachementen van Prónay en kol. Ostenburg-Moravek zijn verantwoordelijk voor een groot aantal gruwelijke wreedheden. In elke plaats waar zij komen wordt iedereen die verdacht is de radenrepubliek te hebben gediend of openlijk te sympathiseren met de communisten, opgepakt en aan een volkstribunaal onderworpen. Soms worden hier ook belachelijke beschuldigingen geuit, b.v. tegen joden ook al hadden ze geen enkele band met Kun c.s en ook worden hier en daar krijgsraden geïnstallalleerd en mensen opgehangen of geëxecuteerd, en soms worden sadistische methoden tegen verdachten gebruikt.
Er zijn hierover geen cijfers bekend maar er is toch wel een plausibele schatting dat het  detachement van Prónay voor ± 300 doden in augustus 1919 verantwoordelijk was. Eind 1919 schat men het aantal slachtoffers van de “Witte Terreur” op meer dan 1.000. Het betreft n.b. vooral boeren op landgoederen, en men kan zich afvragen of dat te maken had met de gentry-afkomst van veel officieren. Prónay wilde n.l. ”de vroegere goede verhouding tussen Heren en bedienden op de grote landgoederen herstellen”, zoals hij zei..…
Ook in het buitenland [de pers] worden de terreur en de pogroms in Hongarije al snel [in aug. 1919] bekend! De Geallieerde Missie wil dus een onderzoek over rapporten, maar als Horthy zelf erover hoort geeft hij een ambivalent antwoord! Hij ontkent altijd ‘bloeddorstige orders’ te hebben gegeven of dat er enige soort witte terreur in het land was, en hij is er trots op een eerbare commandant te zijn, wiens officieren altijd op legale en gedisciplineerde manier handelden. Waar is dat Horthy persoonlijk nooit deelnam aan terreurdaden of direct toezicht had op de selektie.
“By remaining aloof from the bloody details of the military operations that he had approved, Horthy was able to convince himself that his actions were justified and there was no “White Terror”…….[Sakmyster, 30/31].
Hij wilde alleen eventueel wel erkennen dat er wel enkele excessen waren geweest, maar dat dat ”begrijpelijke maatregelen waren van soldaten wier geliefden hadden geleden onder de Rode Terreur. De communisten lieten de hel los, dus je kon niet zachtmoedig optreden van soldaten bij het herstellen van de orde verwachten”. Ook voelde hij zich verplicht om de radikale officieren in/van Szeged te eren om hun plannen voor de reiniging van Hongarije. Ook híj wilde de uitroeiing van het bolsjewisme en was bereid om een ”ijzeren bezem” ervoor te hanteren, waarbij hij o.a. dacht aan de revanche op de communards in Parijs, in 1871. Toen eenmaal Prónay en Gömbös ook in Siófok waren kwam hij weer in hun wereld van samenzwering en extremistische plannen.
Eind augustus zegt hij b.v. tegen Prónay dat die moet doorgaan met “z’n prachtige werk” [the excellent job] dat hij deed, maar dat hij voorzichtig moet zijn zodat de Geall. Militaire missie hem niet arresteert!!…Maandenlang  houdt hij zich ook stil over het groeiende ongemak of  een direkte interventie om een einde aan de terreur te maken.
Horthy’s esprit de corps [zoals ooit bij de marine!] zorgde ervoor dat hij ‘bij z’n officieren was’, en beschuldigingen van het publiek [burgers] jegens de strijdkrachten een soort blasfemie vond… Tot in 1920 tolereerde hij de ruwe methoden der speciale detachementen [a különítmények] en verdedigde hun commandanten. Ambivalent bleef hij dus, ook volgens kolonel Lehár, die al in 1919 constateert dat Horthy een dubbele persoonlijkheid had. Horthy is het formeel wel eens met Lehár dat alleen wettige procedures geoorloofd zijn tegen verdachten van misdaden, maar intussen ging hij door de vrije teugel aan officieren der detachementen te verlenen! Hij is tegenover Lehár zelfs trots op mannen die ‘met een glimlach met iedereen die hun in de weg staan korte metten maken’. [Sakmyster, 30/31].
Ook zegt hij openlijk tegen Lehár dat hij mensen in Budapest minacht die eind augustus het Nationale Leger nog beschuldigen van het doorgaan met de ‘witte terreur’. Hij gebruikt ook vulgaire taal over de joden [Scheissjuden] die ‘de bezetting van Budapest door de Roemenen verlengen om de komst van zijn leger te verhinderen’. Als de tijd daar is ‘he would have them hanged till they rotted in the noose’ [aldus Lehár].
Ook in augustus is de sociaal-demokratische pers in Budapest al kritisch, en dat is zelfs ook b.v. Ferenc Schnetzer, de min.v.defensie in Friedrichs kabinet, die erop aandringt het oordeel over degenen die misdaden hebben gepleegd in 1919 aan de burgerlijke regering te laten en dus níet aan speciale detachementen van officieren! Op 16 augustus beveelt hij Horthy dus: de excessen van witte troepen moeten ophouden, incl. de volkstribunalen en openbare ophangingen! Horthy zegt evenwel -onder invloed van Kozma, Gömbös en Prónay- dat die regering in Budapest naar de hel kan gaan, en Prónay suggereert dan dat Horthy alle contact met de regering moet verbreken en een eigen militair regime [in de provincie] moet vestigen. Dat laatste doet hij niet, maar ’t eerste praktisch wèl! Het spreekt hierbij vanzelf dat dit alles absoluut níet tot het publiek doordringt.
Slechts één kabinetszitting woont Horthy bij in 1919, en ondermijnt daarmee het gezag van die regering, terwijl hij dat van z’n eigen oppercommando versterkt. Nieuwe rekruten leggen b.v. de eed af op hém en niet op de regering!
Vanuit Siófok komt ook een serie bevelen aan rechtbanken [die hij ”belachelijk zachtaardig” vindt] om harder op te treden tegen verdachten van de radenrepubliek, en hij vindt het dan ook logisch dat -vanwege zulk ‘n misleide houding- z’n officieren met ‘patriottisch enthousiasme’ optraden en het heft in eigen hand namen. Zulke excessen zijn dan ook niet te vermijden ”tenzij duidelijk was dat de gearresteerde communisten hun rechtmatige straf kregen, zelfs in gevallen dat het niet mogelijk is te bewijzen dat ze een gewone misdaad hebben begaan”.
Wel is de regering-Friedrich gealarmeerd door de intimiderende toon van Horthy’s richtlijnen en door z’n weigering om de speciale detachementen, die tot okt./nov. 1919 wel doorgaan, hoewel iets minder, maar deze burgerregering is machteloos. Horthy’s prestige stijgt daarentegen, met name omdat hij kriskras in westelijk Hongarije plaatsen bezoekt en nationalistische toespraken houdt, en overal op een wit paard verschijnt [“net als vorst Árpád”].

top

Een voorbeeld is Székesfehérvár: hij komt hier met een eenheid soldaten en in admiraalsuniform, wordt begroet door de burgemeester en door [de bekende] bisschop Ottokár Prohászka die de witte legervlag zegent. Horthy neemt dan een parade af vanaf z’n witte paard, en dat maakt indruk: Hij is een man van gezag die de rust kan herstellen. Ook de Rooms-katholieke kerk geeft haar zegen aan het Nationale Leger. Horthy’s anticommunisme zorgt ook voor veel aanhang op het platteland, en hier is het antisemitisme wijd verbreid. T.a.v. gewelddaden tegenover joden staat men vaak onverschillig of dat was zelfs welkom want voor zeer velen zijn -naar hun eigen ervaringen tijdens de radenrepubliek!- bolsjewieken [communisten] en joden identiek.
Zelfs de Amerikaanse gen. Bandholtz van de Geallieerde Militaire missie in Budapest, die overigens de Hongaren zeer welgezind is, begrijpt van die barbaarse excessen, en van b.v. het feit dat er op openbare vergaderingen in Budapest om pogroms wordt geroepen, niets. Het vreemde is uiteraard, dat terwijl de terreur volop door­gaat, Bandholtz later b.v. in de "Pesti Napló" van 6 decem­ber 1919 wordt geprezen als humane vriend van het vaderland. "He likes Budapest very much and everybody can see that he is very happy amongst us", aldus de krant. [Bandholtz, 265]. Als een ware vriend van Hongarije en een onpartijdige en recht­vaardige leider der Amerikaanse missie wordt hij door de "Pester Lloyd" zelfs geprezen. [idem, 272].
Na korte tijd treedt op 22 augustus het kabinet in Szeged for­meel af, en het wordt dan geïntegreerd in het kabinet van István Friedrich in Budapest. Dit kabinet wordt in aug en sept. nog verscheidene malen gewijzigd.
Premier Friedrich krijgt echter geen enkele zeggen­schap over het nieuwe leger van Horthy, dat vanaf 20 augustus manschappen werft, en zich in enkele maanden snel uit­breidt. In septem­ber 1919 omvat het 38.000, en in november 50.000 man. [Band­holtz, 54, Gosztony, 23]. Gen. Károly Soós is de chef van de generale staf van dit Hongaarse Nationale Leger, maar de premier speelt alleen op de achtergrond nog mee. Hij krijgt zelfs niet eens de formele erkenning van de Enten­te, hoewel hij wel wordt gesteund door b.v. de Britse en de Itali­aanse gezanten. [Kovr­ig, 73]. Friedrich als antisemitisch nationalist en legitimist, mag, zo vindt men in Parijs en o.a. in Praag, ook geen partner zijn bij het komende vredesoverleg, en in Hongarije zelf heeft hij bovendien weinig gezag. Hij gaat ook van de illusie uit dat het uiteen­vallen van b.v. Tsjechoslowakije en van het Zuid-Slavi­sche koninkrijk aanstaande is en dat Hongarije dus eigenlijk alleen maar hoeft af te wach­ten, en hij is zeer moeilijk tot andere gedachten te brengen. Het is overi­gens nog zeer twij­felachtig of ènig ander burger als pre­mier van Honga­rije door de Enten­te wel aanvaard zou zijn als part­ner voor werkelijk over­leg. Aan degene die nu, eindelijk, met een 'nationale' militaire macht de Hongaarse natie wil redden, klampt daarentegen menig­een zich gevoelsmatig vast.
Men is intussen aan grof geweld allang gewend geraakt. Humane principes staan in het midden van Europa al vijf jaren niet meer voor­op! Na de ellende van de oorlog heeft menigeen, óók gene­raals en politi­ci, alleen maar geleerd te roven, te graai­en, waar dat kan. Hongarije als land, als staat, is zelf immers al maanden lang niet veel meer dan een internationaal jachtter­rein. Het spreekt overigens ook vanzelf dat men in deze stormach­tige tijden aan allerlei geruchten -die van veel méér belang en aantal zijn dan ènige vorm van objek­tieve berichtgeving- gehoor geeft. Van alle kanten voelt men zich, na vijf jaar van oorlog en bezetting en een regime van bolsjewieken, verschrikkelijk in het nauw gedreven en bedreigd.
Ie­dereen staat, al vijf jaar jaar lang, de ander naar het leven, zo lijkt het vaak en de radenrepubliek heeft de algemene angst en onzekerheid, de dreiging en minachting voor persoonlijk bezit, etc. alleen maar vergroot! In het machteloze overschot van wat eens Hongarije was is geroofd en gemoord, maar ook Roemenen, Tsjechen en Serviërs staan samen met de Entente in Parijs al een jaar lang vóóraan om dit land slechts te ontdoen van alle eer en om wraak toe te passen op ‘de Hongaren’. Het blijkt later dat woede en haat bij de verliezers nog veel dieper zitten dan wordt gedacht, en de overwinnaars van de oorlog laten hun nationale trots ook zeer regelmatig blijken.
Aldus b.v. de Roemenen. Voor iemand als generaal Bandholtz is het helaas overduide­lijk dat zij alles gedaan hebben om de Honga­ren tot armoede en wanhoop, honger en gebrek, te brengen.
De duizenden Hongaarse krijgsgevangenen worden door de Roeme­nen ook bijzon­der slecht behandeld, en naar zijn schatting zijn op 20 september 1919 ruim 800 loko­motieven en 19.000 voertui­gen door de Roemenen uit Hongarije gehaald [geroofd]. Één week later spreekt men al over meer dan 1000 lokomo­tieven en 23.000 voertui­gen! Roof en plundering zijn algemeen geworden.
Een wanhopige Hongaarse minister van buitenlandse zaken, graaf Sómssich kan in de Roemeense bezetters slechts dieven en leugenaars zien, met wie men slechts kan onderhandelen volgens hun eigen methoden! [Bandholtz, 95/107]. De Roemeense bevelhebber Mardarescu ontkent echter alles: "Alleen voor de troepen te velde wordt het nodige opgeëist". [Bandholtz, 133]. Het Roemeense leger is een onafhan­ke­lijk leger, en kan dus geen bevelen van de missie van de Entente aannemen... dat is niet gebruikelijk. De twist tussen Honga­rije en Roemenië is onze kleine, eigen oorlog, en niemand heeft het recht om hier tussen beiden te komen". [Bandholtz, 176].
Constantin Diamandi, de Roemeense gevolmachtigde, zegt zelfs op 12 sep­tember 1919 tegen de Ententemissie dat hij vindt dat Roemenië -al vóór een vredesverdrag- alles uit Budapester musea mag weghalen, wat betrekking heeft op het verleden van het nu door Roemenië veroverde Zevenburgen [Tran­sylva­nië].... , en hij zegt openlijk: "Wij hebben het recht om alles te allen tijde en overal in beslag te nemen uit Transylvanië, omdat dat gebied aan ons behoort.”. Het is echter Bandholtz, die op 5/6 oktober 1919 per­soonlijk weet te ver­hinderen dat de Roeme­nen in Budapest bezit nemen van het Hongaarse Nationa­le Mu­seum om hieruit alle kunst­schatten te roven die op Zeven­burgen [dat eeuwenlang tot de Hongaarse kroon behoorde] be­trekking hebben! De deuren worden verzegeld en de Roemeense trucks en soldaten moeten blijven wachten... Ook uit de ko­ninklijke Burcht van Buda worden de arrogante en roofzuchtige Roemenen op 18 sep­tember 1919 wegge­jaagd. Plunde­ring wordt aldus voorkomen! [Bandholtz, 95, Horthy, 123].

top

Zelfs half oktober 1919 eist de Roemeense stafchef nog een enorm bedrag aan geld van het Hongaarse ministerie van oorlog, en wanneer dat niet wordt overhandigd, dan zal Roemenië de voedselbevoorrading van Budapest afsnijden, zo dreigt hij. [Bandholtz, 157]. Pas wanneer in september 1919 in Roemenië de autoritaire en nationalistische premier Bratianu is af­getre­den en een gema­tigder regering aantreedt, wordt men ietwat inschikkelijker, niet alleen tegen­over de Entente maar ook tegenover Hongarije. In Hongarije krijgt men dan geleidelijk aan het gevoel dat de grootste onzekerheid en diepe machteloosheid voorbij is en hoewel de hoofdstad nog wordt bezet door de Roemenen lijkt de situatie iets rustiger te worden.
Intussen zijn vanaf oktober 1919 geleidelijk aan opnieuw politieke groepen in Hongarije ontstaan. De ”Christelijke Sociaal-Econo­mische Partij” van Károly Huszár en István Haller, en de [zeer kleine] ”Chris­telijk-nationale partij” van de vrome r.- katholieke geograaf, graaf Pál Teleki sluiten zich op 8 oktober 1919 aaneen tot de "Partij van de Christelijk-Nationa­le Ver­eni­ging" [Kere­sztény Nemzeti Egye­sülés Pártja, KNEP] o.l.v. premier István Frie­drich. Zij werkt overigens samen met de Partij van Akkerbouwers, de grote boeren, de "Földmíve­spárt" van Gyula Rubinek, markgraaf Palla­vicini en István Sokorópátkai Szabó, in een rechts, nogal conser­vatief gericht, ”christe­lijk-natio­naal blok”.
Aan de andere kant sluiten zich de rest van de vroegere Onaf­hankelijk­heidspartij van Márton Lovászy, de burgerpartij en de Natio­naal-Demokratische partij aaneen tot een los libe­raal verbond. Vilmos Vázsonyi, István Bárczy en Gábor Ugron behoren tot de libera­le leiders.
Tussen deze beide in bevindt zich de partij van Kleine Grond­bezitters, de "Kisgazdapárt" van István [Nagyatádi] Szabó, die vooral in Somogy, Tolna en Zala veel aanhang heeft. Beide laatstgenoemde partijen van liberalen en kleine boeren leggen veel nadruk op de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergade­ring en pers, ze zijn voor privébezit en ze wensen vrije en geheime verkiezin­gen. Uitdrukkelijk spreekt men zich uit tegen elke klassen-heerschap­pij, en m.n. de kleine grondbezitters zijn niet tegen onteigening van grootgrondbezit en ze wijzen het [conservatieve] kabinet-Friedrich af. [Krusenstjern, 135/138].
De rechtse groepen, die zich in de meerderheid voelen, probe­ren al vanaf het begin allerlei liberale en gematigde, demo­kratische par­tijen verdacht te maken, en door de 'rechtse' akkerbouwpar­tij-leiders zoals Rubinek en István [Sokorópátkai] Szabó wordt aan de 'meer linkse' Nagy­atádi Szabó en Mayer verweten, dat ze destijds het kabinet van graaf Mihály Károlyi en de republiek steunden. [Krusenstjern, 138/139]. Als "commu­nisten" worden ze zelfs door sommigen beschouwd. Op een landelijk congres van de Kleine Grondbezitters in Kaposvár in Somogy, de provincie waar ze vanouds de meeste aanhang hebben, spreken ze op 12 oktober 1919 al hun vertrou­wen uit in Horthy en zijn Nationale Leger, mits dit leger zich in dienst stelt van de belangen van het volk. Premier Fried­rich heeft echter nog steeds niet hun vertrouwen. De premier is n.l. geen demokraat; hij wil een 'christelijk-nationaal bewind' naar de wens van het volk, zoals hij zegt. Intussen wordt sir George Clerk in Budapest bestookt met verzoeken om toch vooral een burgerlijk, liberaal parlementair systeem in Honga­rije te bewerkstelligen.
Weldra blijkt echter, dat Nagyatádi Szabó eerst zowel met liberalen [Vázsony] als met de akkerbouwers [Rubinek] in kontakt wenst te blijven maar dat hij vervolgens in samenwer­king met de laatsten toch meer ziet. Szabó heeft op 13 septem­ber 1919 ook een gesprek met Horthy in Siófok en enkele weken later laat hij merken tevreden te zijn met Horthy, o.a. omdat deze 'als soldaat' boven de partijen wenst te staan. Horthy is ook ingenomen met de steun van de boerenleider. [Pölösk­ei, 37/38]. De Kleine Grondbezitters merken overigens dat op het platte­land de steun aan hèn terugloopt en dat die voor de [meer rechts­e] "christelijk-nationa­le" akkerbouwers steeds groter wordt. [Krusenstjern, 144]. Beide groepen zien echter ook niets in een concurrentieslag bij de boerenbevolking voor de a.s. verkiezingen. Nadat Nagyatádi Szabó zich medio november heeft uitgeproken vóór een "chris­telijk-nationale koers" en voor steun aan de politieke inzichten van Horthy [al eerder, in oktober], en zelfs [waarschijnlijk als eerste!] Horthy als mogelijk staatshoofd voorstelt [Sakmyster, 32], sluiten beide plattelandspartijen zich op 29 november 1919 aaneen tot de "Országos Kisgazda és Földmívespárt" [Landelijke Kleine Grondbezitters- en Akkerbou­werspartij]. Van wat zich hierbij achter de coulissen bij het overleg over een compromis heeft afgespeeld, is echter niet veel bekend. 
Onder andere een eerlijke landhervorming en progressieve belastingen vormen het programma van de nieuwe partij, en men is ervan overtuigd, dat de meerderheid der bevolking achter de nieuwe plattelandspartij staat. Ze denkt een leidende rol te zullen spe­len en regerings­partij te worden en wil het samengaan van heer en boer bevorderen.
Al in 1919 is overigens wel duidelijk dat er in Hongarije geen sprake zal zijn van grote massapartijen die duidelijke programma's en principes hebben. De leiders spelen immers een veel grotere rol en aan vrije meningsuiting of vrije verkiezingen is men niet of nauwelijks gewend. Herhaaldelijk is sprake van het wisselen van partij door politici, en van níet scherp omlijnde strukturen. Afgezien van kleine groepen liberalen en sociaal-demokraten is er sprake van twee hoofdlijnen: die van de rechtse "chris­te­lijk-natio­nale" richting van de burgerij en ambtenaren, en die van de meer gematigde "Kleine Grondbezitters" op het plat­te­land, onder de boe­ren. In feite is er in het onbezette deel van Hongarije evenwel slechts één machtsfactor, n.l. die van het nationale leger van Horthy in Siófok. Met hèm moet dus in de eerste plaats worden overlegd.

top

Bandholtz heeft eind oktober 1919 dan ook een gesprek met de Hon­gaar­se legerleiders, en hoewel hij wel be­grip heeft voor heethoof­den, die alle Joden en Roemenen het liefst zouden willen verja­gen, wijst hij opperbevelhebber Horthy en stafchef Soós er toch op dat zij het nieuwe Hongaarse nationale leger tot een ordelijk goed georganiseerd leger moeten vormen, en be­slist níet tot een ordeloze bende witte terroristen!
Bandholtz wijst er hen ook op dat Hongarije in de ogen der Entente een miserabel land is, dat "alle krediet heeft verlo­ren" [“omdat het drie maanden het bolsjewisme heeft toegela­ten”] en niets te betekenen heeft. Alleen als Hongarije zich waardig en als beschaafde natie gedraagt, kan het weer waar­dering krijgen, aldus de Amerikaanse generaal. [Bandholtz, 184/185]. Horthy wijst hem er vervolgens op dat hij absoluut zelf zijn troepen in de hand, en goed onder controle heeft: er zullen geen ongeregeldhe­den plaatsvinden. [idem, 186].
Ook wanneer hij naar Budapest zal gaan aan het hoofd van zijn leger, zal hij geen militair diktator willen zijn, en het leger zal aan een burgerregering, die met de Entente meewerkt, ondergeschikt blijven, aldus Horthy. [Pölöskei, 38].
Maar helaas: niet iedereen kan of wil hierop zonder meer vertrou­wen. Men kan immers aannemen, dat Horthy, die commandoleiders zoals Prónay en Héjjas bewondert en prijst voor hun optreden, toch óók wel weet moet hebben gehad van de gruweldaden, die zich voor­doen tijdens de Witte Terreur". Het duidelijke antisemitische aspekt hierbij kan hem ook niet zijn ontgaan. In rechtse en nationa­listische kringen in Hongarije is en blijft men echter zeer sterk geneigd om dat alles als 'minor evil' af te wegen tegen de wanda­den van b.v. de Roemenen in Hongarije en tegen de vernede­ring die het vredesver­drag in 1920 nog voor het land in petto heeft. Dát is pas een echte ramp, het 'major evil'. Ook de Geallieerde Militaire missie in Budapest steunt Horthy dus en heeft een goede indruk van hem [anticommunist, ’n welgemanierde gentleman, ’n officier van Europese statuur, vertrouwenwekkend] en met name de Amerikaan Bandholtz wordt aangehaald die zéér positief is; Horthy is volgens hem ”een buitengewoon eerlijk, oprecht, eerzaam officier en gentleman, met gevoel van patriottisme, die alles zal doen om met bescheidenheid en waardigheid te handelen”. Ook een Amerikaans officier, kol. Yates, die op inspektie wordt gestuurd naar Siófok is lovend over de discipline en orde bij de troepen, en Horthy is voor hem “een energieke, bekwame man, [Sakmyster, 32/33/34] die een excellente goeverneur-generaal van Hongarije zou zijn tot de verkiezingen.
Dat maakt dat de Geallieerde Commissie erop vertrouwt dat Horthy’s leger [na het vertrek der Roemenen uit Budapest] betrouwbaar is om de orde te handhaven, maar dat is ook de enige strijdmacht. In okt. 1919 bestaat het uit 30.000 man, en vooral de sterke steun van Britten en Amerikanen draagt bij tot populariteit van Horthy. Men minimaliseert hier z’n rol bij witte terreur, en vindt het acceptabel dat er nu eenmaal slachtoffers vielen bij de represailles. Met steun van de geallieerden kan Horthy nu ook liberale en sociaal-demokratische critici in Budapest ook confronteren.
Één groep is echter nog niet tevreden. Dat is de aristokratie, die -terug uit Wenen- haar oude traditionele rol weer wil opnemen en veel gezag heeft maar in de a-politieke militair Horthy ook wel een medestander ziet. Vaak is men pro-Habsburg en men meent in Horthy een medestander vóór het herstel monarchie te hebben. Wel bestaat bij hen de vrees voor officieren à la Gömbös en men heeft ook kritiek op de wreedheden, de onwettige daden en het geweld. Begin oktober komt een delegatie bij Horthy in Siófok o.l.v. gr. Bethlen, gr. Andrássy, Tivadar Batthyány en Ödön Beniczky, en zij wijzen erop dat de militaire wreedheden een slechte invloed hebben op het imago van het land, en dat de speciale detachementen dus moeten stoppen. Een wettige regering moet worden hersteld.

top

Horthy raakt dan wat opgewonden en tegen Bethlen zegt hij: ”Wat, keer jíj je nu ook tegen mij?” maar Bethlen heeft maar één opmerking: De volkstribunalen moeten stoppen omdat ze de naam van het leger schaden. Horthy wil dan de akties van de officieren wel rechtvaardigen, maar Beniczky vraagt alleen: ”Als het Nationale Leger bij Budapest komt, komt er dan een pogrom, ja of nee?” En het antwoord van Horthy is duidelijk: er komt géén pogrom, maar enkele mensen ”will have to take a swim” [ze moeten zich maar uit de voeten maken o.i.d.]. Vervolgens leest hij een artikel voor uit de Népszava [het soc.-demokr. dagblad uit Budapest] dat het Nationale Leger van wreedheden beschuldigt en hij zegt: ”Kijk, dat geldt voor de schrijvers van zulke artikelen!”…
Maar daarop zegt Beniczky hem dringend: “Overleg met mij vóór u enige aktie onderneemt”, en dat belooft Horthy. [Sakmyster, 35]. ‘Hij moet wel gevoeld hebben dat hij als apolitiek militair níet zonder deze ervaren en belangrijke liberale en conservatieve politici kan!’ Dat laat hij ook blijken, hij heeft meer begrip voor een pardon, en laat meer gevoel en genade gelden. Bij een tocht in oktober in Transdanubië zegt hij in z’n vele toespraken b.v. niets meer over de joden en de witte terreur wordt niet meer aangemoedigd. Ook tegenover Prónay laat hij horen dat de buitenlandse pers zéér negatief schrijft over die terreur en dat dat schadelijk is voor Hongarije. Hij wil ook geen wreedheden meer tegenover Joden, maar…. het helpt niet zoveel! Prónay vindt Horthy maar slap, angstig, met pacifistische tendensen, en vindt dat Horthy zich van de buitenlandse pers en meningen niets moet aantrekken. Als er eenmaal genoeg soldaten zijn om Hongarije te zuiveren moet men de taak ‘gewoon’ afmaken op basis van het recht op zelfverdediging van een christelijke natie, en Prónay vraagt zich ook af van wie die ‘slechte adviezen’ aan Horthy toch komen: die komen met name van sir George Clerk, de Britse diplomaat die door Opperste Raad der Entente naar Budapest is gestuurd om hier een coalitie te bewerkstelligen. [Sakmyster, 36].
Ook deze nieuwe, speciale diplomatieke vertegenwoordiger van de Geallieerden in Budapest kan aanvankelijk niet veel doen. Hij is een expert in Balkan­zaken, staat eerst nogal welwil­lend tegenover de Roemenen en is zelfs bekend als ‘slavofiel’ en bevriend met politici in de nieuwe buurstaten, en de Tsjechoslowaakse min.v.buitenl.z. dr. Beneš waarschuwt hem: ”Horthy is ’n reaktionair en z’n leger betekent een groot gevaar voor de nieuwe orde in Oost-Europa”. Clerk wil echter z’n taak aanvatten en op 12 september komt hij in Boekarest aan om hier te vernemen welke bezwaren men heeft tegen de a.s. vrede met Hongarije, maar veel sukses heeft hij eerst niet. Op de terugweg naar Parijs komt Clerk op 1 oktober 1919 in Buda­pest aan, en treft hier een chaotische situatie aan.
Pas z'n erva­ring in Honga­rije brengt Clerk weldra tot andere inzich­ten en hij ijvert dan in okt./nov. 1919 voor een zo breed mogelijke coalitieregering in Hongarije. De Britse regering en de Entente zijn daar ook voor: een coalitie van conservatieven, liberalen en sociaal-demokraten moet er in Budapest komen. Alleen zó kunnen de extreme royalisten en rechtse extremisten in bedwang worden gehouden. Veel anderen zijn eveneens bang dat anders de instabi­liteit in Honga­rije voortduurt.
Clerk is ook al snel enthousiast over de charmante admiraal Horthy, en heeft volledig vertrouwen in zijn oprechtheid. Van Horthy heeft hij ook de verzekering gekregen dat z’n troepen onpartijdig en gedisciplineerd Budapest zullen binnentrekken, en Clerk denkt ook dat ‘links’ in Hongarije zeer zwak is, dus vertrouwt hij Horthy: “he is a gentleman”. N.b. premier Friedrich heeft veel meer het imago van antisemitisch en chauvinistisch, terwijl Horthy wèl de leiders van liberalen, soc.-demokraten en kleine grondbezitters wil ontmoeten [zoals hij dan zegt].
Dat gebeurt begin november in het huis van Clerk, waar Vázsonyi, een gerespecteerd liberaal en joods, Horthy beschuldigt van witte terreur [!] [Sakmyster, 37], maar ook de soc.-demokratische leider Ernő Garami doet dat. Het lijkt kortom voor de admiraal wel een kruisverhoor en dát heeft hij nooit eerder beleefd..…
Horthy lijkt dus geagiteerd en kan zich met moeite verdedigen, praat niet zo samenhangend, en inhoudelijk vrij zwak, maar wèl is duidelijk: ”Wie de discipline in het leger aanvalt of agitatie vóór het bolsjewisme pleegt kan erop rekenen ’aan het zwaard te worden geregen.’… In een oorlog [tegen de bolsjewieken n.l.] kan het niet anders en die wreedheden zijn het antwoord van een verontwaardigde natie”. Één vraag blijft bij de politici echter bestaan: ”Komt er een militaire diktatuur na het binnentrekken van het leger in Budapest?” en Horthy verzekert hen: “Nee, ik zal het leger onder gezag van een burgerregering, een coalitie, stellen”.
Vázsonyi en z’n collega’s leggen Horthy vervolgens toch nog een verklaring voor en willen een schriftelijk akkoord en zijn handtekening: het leger zal onder gezag komen van een burgerregering die er komt met hulp van Clerk. Een meedogenloze campagne om het bolsjewisme in de kiem te smoren zal wel worden voortgezet, maar het leger zal strikt de burgerrechten respekteren. De verklaring wordt dan in de kranten van Budapest gepubliceerd. Optimisme heerst er alom, maar later heeft men [de linkse politici] er toch spijt van! Clerk geeft de Joodse gemeente van Budapest en de socialisten persoonlijk ook garanties dat orde en discipline door het Nationale Leger worden gehandhaafd! De Népszava deelt ook het optimisme; de verklaring van 5 oktober wordt warm begroet en men beschouwt de ondertekenaars als ”betrouwbare en verantwoordelijke mannen”, maar dit alles wekt natuurlijk bij ultra-rechts een diep wantrouwen ten aanzien van Horthy.
Begin november ontvangt Horthy zelfs een delegatie van de Joodse gemeente van Budapest en verzekert: er komt géén pogrom en de Joodse leiders moeten hem maar berichten over eventuele excessen. Ook tegenover christen-socialisten [arbeiders] belooft hij rechten voor hen, ”als ze afstand houden van verraderlijke en destruktieve leiders”, en in Tatabánya, een belangrijke mijnstad die pas is ‘bevrijd’, spreekt hij op 11 november de arbeiders zèlf in de kantine, oog in oog, maar tegenover communisten is en blijft hij onverbiddelijk. Verder belooft hij hen een goed loon en z’n best te zullen doen.

top

Hij beschouwt de boeren dan wel als de enige betrouwbare groep in Hongarije, ”maar hij is er nu ook van overtuigd dat binnen korte tijd de misleide industrie-arbeiders zullen terugkeren tot de nationale idee en deelnemen aan het werk van nationaal herstel. ”Kolen heeft de natie hard nodig, dus laat je patriottisme maar zien”…. en “als de arbeiders niet meewerken neemt het Nationale Leger de kolenindustrie over”, dreigt hij…
Toch geldt hij nu door z’n persoonlijke contact met deze arbeiders in hun kantine als een dapper, vastbesloten en krachtig leider! “Horthy perhaps persuaded some that he was not a monster intent on devouring the workers”. Wel teleurstellend is dit alles voor de extreemrechtse officieren die ”een zuivering van het ‘rode’ Budapest van communisten, vrijmetselaars, liberalen, zionisten e.a. fellow travelers wilden”, maar Horthy beloofde Clerk ook een coalitieregering en hij wenst na zijn regelmatige overleg met Bethlen een gematigde en verzoenende politiek, terwijl Gömbös hem juist een militaire diktatuur aanraadde. [Sakmyster, 39/40].
De macht moet volgens hém n.l. in handen komen van een machtige, zo nodig zelfs een brute hand en alle administratieve en militaire macht in handen van één persoon. Horthy weigerde dat echter, hij heeft geen politieke ambities, en zelfs blijft hij loyaal tegenover koning Karl [IV. Károly]: zijn admiraalsuniform bleef een teken van Kaisertreue. Gömbös wil van de komende intocht van Horthy in Budapest in november echter een demonstratie maken met troepen, leden der MOVE en andere extreemrechtse groepen, en wat de ultrarechtse franciscaner pater István Zadravecz [Csáktornya, 1864 – Zsámbék, 1965], die in Szeged ook contacten heeft met de ultrarechtse Vrijkorpsen van de ‘Witte terreur’ en behoort tot de oprichters van de ‘Etelközi Szövetség’ en b.v. vaandels van de groep van Prónay zegent, betreft moet Horthy zich dan ’spontaan’ tot paladijn laten toejuichen, maar hij weigert en Horthy wil ook niet iets dergelijks. N.b. De blijkbaar ijzersterke pater Zadravecz [die dus ruim 100 jaar wordt!] is van 1920 tot ’28 legerbisschop en is zelfs nog na 1945 aktief bij het anticommunistische ”christelijk-nationale” verzet op het platteland! [o.a. Magyar Életrajzi Lexikon]…….. 
Vooral op aandringen van Clerk en gen. Harry Bandholtz heeft men dan vanuit Parijs intussen ook gedreigd met maatregelen tegen Roemenië, dat n.b. de helft van haar nieuwe territorium en haar nieuwe inwoners aan de geal­lieerde zege, aan de Entente, heeft te danken, maar dat slechts hooghartig, stug en volmaakt ego­ïstisch blijft handelen. Vooral Bandholtz, die als vertegen­woor­diger van de USA in de Geallieerde militaire commissie van 10 augus­tus 1919 tot 10 februari 1920 in Budapest verblijft, is degene die erop aandringt dat de Roemenen zo snel mogelijk Honga­rije verla­ten. Ze richten hier immers alleen schade en ellende aan en sturen intussen allerlei misleidende rapporten naar Parijs……..
Volgens een Britse voedselcommissaris en een Amerikaanse Rode Kruishelper is het overigens ongelofelijk welke ondragelijke toestan­den, zoals moord, gevangenneming zonder proces, arrestaties en dief­stal door de Roemenen in oostelijk Hongarije worden ge­schapen. [Kosáry, 394]. Hongaarse krijgsgevangenen in Roemeen­se handen lijden gebrek aan kleding en verzorging, ze hebben honger en zijn vaak ziek. Er heerst een ondragelijke situa­tie maar de Roemenen lappen alle bevelen en opdrachten vanuit Parijs aan hun laars en steeds opnieuw voeren de Roemenen aan dat dat alles slechts een compensatie vormt voor wat de Duitse troepen uit het land hebben weggehaald. Bovendien verklaart men dat er onder die Hon­gaarse krijgsgevangenen vele bolsjewieken zijn. Sanitaire en medische zorg zijn voor dat soort gevaarlijke individuen blijkbaar helemaal niet nodig. De Roemenen wreken zich echter niet op Duitsland, maar uit­sluitend op Hongarij­e en halen dit land leeg zolang en zoveel ze kunnen en in het gebied dat al min of meer aan hen is toege­kend [o.a. Transylvanië] vervolgen ze intussen de nationale en reli­gieuze minderheden, zoals b.v. de twee miljoen Hongaren! Tot op het allerlaatste moment blijven de Roemeense machtheb­bers de Hongaren beroven, bedreigen, benade­len, vernederen, mishan­delen waar ze kunnen. "Our beloved allies the Roumani­ans... They are the most reliable people in the world when it comes to depending upon their breaking any promises they make", aldus kan de Amerikaanse generaal Band­holtz niet nala­ten te zeggen. [idem, 239].

top

Het vertrek uit het gebied ten westen van de Donau volgt tenslotte op 20 oktober 1919, en daarna vindt na lang aarzelen pas op 14 november 1919 het vertrek uit Budapest plaats. In grote delen van het vlakke en vruchtbare land wordt dan intussen bittere armoede en honger geleden. Niet alleen eist de missie van de Entente het vertrek van de Roemeense bezet­ters, maar men vreest nu ook dat de wanhopige Hongaren wellicht opnieuw hun toevlucht zullen zoeken bij het bolsjewisme! De Roemenen nemen n.l. uit Hongarije nog enorme voorraden als "com­pensatie" voor zgn. geleden verliezen mee, en de materiële schade voor Hongarije loopt in de miljar­den! Alle verzoeken van Hongaren aan de Entente om geallieerde troepen naar Honga­rije, met name naar Budapest, te sturen, zijn dan ook gene­geerd. De bezet­ting door Roe­meense troepen heeft Hongarije bijna even­veel gekost als de vier oorlogsja­ren. [Szelpal, 264]. In één maand worden 17.318 lokomotieven, en 34.160 spoorwa­gons naar Roemenië overgebracht! De totale schade, die deze roversbende aanricht, bedraagt bijna 3 miljard goudkroon. [Kosáry, 393]…..
De Entente moet vanuit Parijs zelfs nog in december 1919 opnieuw enkele malen aan Roemenië een ultimatum sturen: Roemeense troepen moeten onmiddellijk Hongarije ontrui­men, en wel zonder voorbe­houd, zonder voorwaarden, enz.! Op 10 december 1919 aanvaardt Boeka­rest eindelijk de eisen van de Entente, de vrede met Oosten­rijk en Bulgarije wordt nu door Roemenië getekend, maar over ontruiming van het Hongaar­se gebied Tiszántúl [over de Tisza] zwijgt men zelfs nu nog! De Entente heeft kortom in dit land slechts wanhoop, ellende en honger gebracht en toegela­ten. Pas in 1920 verlaten de Roeme­nen tenslotte het oosten van Honga­rije, het gebied over de Tisza.
Op veel kleinere schaal speelt zich in het kolengebied van Baranya in het zuiden hetzelfde af als in het oosten van het land met de Roemenen. Hier, in Pécs en omgeving hebben de Serviërs sinds het einde van de oorlog, november 1918, nog een kolenrijk deel van Hongarije bezet, dat ten noorden van de bestandslijn ligt en hen niet toekomt. Ook zíj weigeren te vertrek­ken, ondanks bevelen van de Entente uit Parijs.
Wanneer de Entente de Roemenen niet uit Hongarije kan krij­gen, dan kunnen immers ook de Serviërs een verzoek van de Enten­te negeren. [Bandholtz, 232] en de Servische bezetters van Baranya nemen steeds een voorbeeld aan de Roemenen: Ze nemen de kolen en levensmiddelen nog steeds op grote schaal in beslag en ont­kennen eenvoudig alle beschuldi­gingen. Intussen worden door de Servische bezetters de mijnwerkers bij Pécs gemobiliseerd tegen "Hongarije", en in de nazomer van 1919 kunnen sommige Hongaren aan de 'witte terreur' ontsnappen naar dit gebied, waar een zelfs eigen "zelfbestuur" door de Servische bezetters is opge­zet…..
Toch ontstaat er na het vertrek van de Roeme­nen uit Buda­pest wel een soort paniek bij de Joden in de Hongaarse hoofd­stad en de Joodse gemeenten van Budapest sturen daarom een delegatie naar het hoofdkwar­tier van Horthy in Siófok en men vraagt nogmaals of er nu een pogrom voor de deur staat! Horthy ontvangt de Joodse leiders echter vriendelijk en verzekert de hen nadrukkelijk dat hij in Budapest geen pogrom zal toelaten! "Mijn roeping geldt de redding van de natie. Aan deze taak is verder alles ondergeschikt. Het kan zijn dat tijdens het proces van genezing van de natie het Jodendom nog onrecht geschiedt, maar als mijn natie weer gezond is, zal ik ernaar streven ook dit kwaad uit te roeien", aldus de nieuwe militai­re leider van Hongarije.

top

Aan de delegatie draagt hij op om de ruim 200.000 [!] Joden in Budapest gerust te stellen en mocht er zich tòch iets voor­doen, ondanks zijn verbod, dan kan men hem altijd spreken! [Goszto­ny, 25/26]. De anonieme hetze, de artikelen, de propa­ganda, de plakkaten blijven echter 'gewoon' doorgaan. Geruststellend is ook het gesprek dat Horthy op 5 november 1919 voert met soci­aal-demokraten, aan wie hij zijn beloften bekrachtigt, evenals het overleg met de vertegenwoordiger der Enten­te, Clerk, tegen­over wie hij persoonlijk verze­kert dat hij géén militaire diktatuur zal instel­len, maar zich zal onderwerpen aan het [militaire] gezag van een burgerregering.
Sir George Clerk is er intussen van overtuigd geraakt dat alleen het nieuwe Nationale Leger [Nemzeti Hadsereg] van Horthy in Hongarije orde en rust kan brengen en daarom moet worden gesteund. Horthy heeft intussen immers ook de steun van de beide grote politie­ke groe­pen in Hongarije. Bij dit overleg is 45-jarige graaf István Bethlen steeds nauw betrokken en het lijkt erop dat de visies van Horthy, Beth­len en Clerk, ondanks de totaal ver­schillende achtergronden, toch wel overeenstemmen. "Their common stand and political action.... created a sensation". [Pölöskei, 39]. Naar aanleiding van Clerk's berichten komt vanuit Parijs dan eindelijk het bevel dat de Roemenen Budapest en het midden van Hongarije moeten verlaten. Een nieuwe Hongaarse regering zal worden erkend, zij zal worden uitgenodigd voor vredesover­leg, en de economische blokkade van Hongarije zal worden opgehe­ven. [Gosztony, 26]. Sir George Clerk heeft veel vertrouwen in Horthy en híj is ten­slotte degene die Horthy aanbeveelt, hoewel het weinig bekend is dat Horthy in 1920 tot regent wordt gekozen dankzij de steun van Groot-Brittannië, aldus J.F. Montgomery, de latere Ameri­kaanse gezant [1933 - '41] in Budapest. [blz. 39].

top