< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.10 De linkse en rechtse oppositie in de jaren '20 der XXe eeuw. 

Premier Bethlen [1921-’31] is er aldus in geslaagd om na de buitengewoon rumoerige jaren 1919/21 weer een constitutioneel bewind in te stellen. Slechts de communisten mogen niet legaal opereren, maar verder geeft dit regime naar buiten toe de indruk, dat alle politieke schakeringen worden toegelaten. Naast de regeringspartij kunnen immers verschillende opposi­tiepar­tijen op legale wijze blijven funktioneren, en van openlijk verzet tegen de nieuwe orde is geen sprake. Ook in Hongarije is te merken, dat Europa omstreeks 1923/1924 tot rust is geko­men. De internationale aandacht gaat niet meer uit naar aller­lei kleine grensconflicten in Midden-Europa, en men denkt met name in Londen en Parijs dat de nieuwe orde van "Versailles" en de andere vre­desverdragen een kans van slagen heeft. Hongarije is uit de aandacht, uit de internationale pers, verdwenen, en men krijgt de indruk dat ook dat land zich geleidelijk wel zal [moeten] aanpassen aan de nieuwe interna­tionale orde, die door de Volkenbond wordt bewaakt. Met name in Parijs gaat men ervan uit, dat de Kleine Entente een stevig bolwerk tegen 'revisie' vormt, en dat de nieuwe buren van Hongarije door hun onderlinge samenwerking best in staat zijn om dat land in toom te houden. Oppervlakkig gezien is het -na alle stormachtige ontwikkelin­gen- in Hongarije rustig en de premier, graaf Bethlen, is vooral in Londen min of meer verwelkomd als degene, die zijn land tot rust en orde heeft gebracht.
Voor de autoritaire manier waarop hij deze orde herstelt, en de twijfel­achtige parlementaire methoden die hij hanteert bestaat zeer weinig interesse. Zowel buiten als binnen Honga­rije bestaat integendeel begrip voor het optreden van Bethlen en het excuus dat dit land kennelijk een sterke arm nodig heeft, wordt voorlopig vrij algemeen aanvaard. Ook de binnenlandse oppositie heeft ermee leren leven…….
De "linkse oppositie" mag dan haar voorkeur hebben voor een geleide­lijke demokratisering van het bewind, voor een Brits stelsel van een wisseling van de wacht tussen liberalen en conserva­tieven, en ze heeft enige sympa­thie voor de Entente en voor West-Europa, ze wil het kies­recht uit­breiden en geheim kies­recht invoeren, sociaal-econo­mische hervormingen doorvoe­ren, enz. maar hiervan komt niets te­recht. In grote lijnen blijft alles bij het oude. De indruk, zelfs de overtuiging, bestaat, dat Bethlen zijn kritici, zowel van links, soci­aal-demokra­ten en burger­lijke liberalen, als van ultrarechts, aanhangers van de notoire onruststo­ker Gömbös, in bedwang weet te houden, en aldus het even­wicht weet te bewaren..... De hoop van links om het bewind van Horthy in de richting van een parlementaire demokratie te veran­deren, is dan ook misplaatst: het blijkt immers dat zelfs Engelsen en Fransen de consoli­datie in Hongarije steunen en dat zij de burgerlijke libera­len in Honga­rije niet als factor van enige betekenis zien!
Horthy is voor Britse diplomaten vooral een gentleman, en zijn anticommunistische houding wordt als bijzonder positief gezien! Horthy wordt dus aanvaard, zijn regime geldt als blijvend en als stabiel, betrouwbaar en met name zijn premier, het ge­zicht van Hongarije naar buiten, graaf Bethlen, geldt als gematigd en betrouwbaar en geniet veel aanzien. Wel blijven de kleine liberale groepen en partijen in Honga­rije hun pro-westerse gezindheid benadrukken, evenals hun gematigde houding tegenover de Kleine Entente en zij willen voor alles een vreedzame buitenlandse politiek.
Met name buitenlandse linkse emigranten zien deze gematigde Britse hou­ding tegenover het bewind van Horthy als een soort verraad: graaf Mihály Károlyi, die bijzon­der kritisch tegen­over Horthy is en steeds meer sympathie voor een radi­kaal-linkse politiek heeft gekregen, en de radi­kaal-liberale intel­lektueel Oszkár Jászi vinden [1925-’27] dat b.v. Londen en de Volkenbond voor­waarden had moeten stel­len bij een lening aan Honga­rije! In 1924 wordt al duide­lijk dat linkse en libe­rale kringen in Hongarije niet langer op wester­se steun hoeven te rekenen. [Zs. Nagy, 80/81]. Het regime van Horthy en Bethlen streeft derhalve niet [meer] naar een goede, burgerlijke en liberale naam van Hongarije in het buitenland en naar demokratie, maar naar "Konszolidáció" van het bestaande rechtse regime en degene die het nog waagt om scherpe, principiële kritiek uit te oefenen op het bewind van Horthy is intussen allang in Wenen of Berlijn, in München of in Moskou beland.
Hier wordt in vele toonaarden door talloze emigranten op venijnige wijze kritiek geleverd. Vele kleine uitgevers publi­ceren het ene na het andere geschrift, waaruit moet blijken dat Hongarije na de val van de radenrepubliek slechts heeft geleden onder een afschuwelijke witte terreur, pogroms, en een contrarevo­luti­onaire rechtse diktatuur. In het land zelf is het uitgeven en verspreiden van dergelij­ke buitenlandse propagandage­schriften van socialisten, linkse radikalen en communisten uiteraard streng verboden en van enig sukses van deze revolutionaire propaganda, die vooral vanuit Wenen en Münch­en wordt verspreid, is in Hongarije overigens niets te merken. De rust is, hoe dan ook, hersteld, en degene die het niet helemaal eens is met het optreden van de autoriteiten weet dat hij voorzichtig moet handelen.
De publieke opinie blijft over het algemeen "christelijk-nationaal". Kranten en tijdschriften worden niet aan een harde censuur onderworpen, maar voegen zich min of meer naar "de geest van Sze­ged". Verscheidene bladen zijn en blijven onaf­han­kelijk, zoals de "Pester Lloyd". Liberale kranten zoals "Az Újság" [het nieuws], "Az Est" [de avond], "Pesti Napló" [dagblad van Pest], "Esti Kurir" [avond­koerier], "Magyar Hírlap" [Hongaars nieuwsblad] en aanvanke­lijk ook het radikaal-liberale blad "Világ" [wereld] blijven door de jaren heen een zeer belang­rijke funktie houden. De meeste van deze Budapester dagbladen worden door Joden geleid, en vooral door de intel­lec­tuelen, de liberale stede­lijke middenklasse, de haute bourgeoisie, gelezen en de pers blijft zelfs voor een groot deel in handen van Joden.

top

Veel belangrijker dan de politieke partijen en hun organisaties zijn overigens de politieke diners van de prominenten met toespraken en vooral de bijeen­komsten in restaurants en café's in Budapest. Hier komen de kringen, clubs, etc. niet alleen van politici, maar vooral van schrij­vers en kunste­naars bijeen.
Het "Országos [landelijke] Casino" de club van de middenklas­se [közép­osz­tály], de 'dzsen­tri', de ambtenaren en de leidende politi­ci, en het "Nemzeti [nationale] Casino" van de aristo­kra­tie, de magnaten, de adel, spelen nog altijd een bijzonder belangrijke rol in het maatschappelijke leven. De diners, de party's, het informele samenzijn hier geven in het Hongarije van het Interbellum veel meer de toon aan dan de politieke partijen en het parlement en ondanks een formeel verbod blijven ook de Vrijmetselaars in Buda­pest een belangrijke rol spelen in de wereld van het bankwezen en de industrie, en de kleine burgerlijke, liberale partijen.De meest voor­aanstaande bankdirekteuren en president-direk­teuren van grote bedrijven zijn lid van de Orde, evenals enkele belangrijke liberale politici zoals Vilmos Vázso­nyi en Rusztem Vámbéry.
Ook de Rotary Club, de Fabian Society en de Pan Europabewe­ging, waarvan bekende intellectuelen zoals Miksa Fenyő, de beeldhouwer Zsigmond Kisfaludi Strobl, de liberale leider Károly Rassay, de chemicus Albert Szent Györgyi, Béla Bartók, Pál Auer, Rusztem Vámbéry, Pál Ignotus, Vince Nagy, de schilder Károly Kernstok, de histori­cus Henrik Marczali, de schrijver Zsigmond Móricz en vele andere prominente Hongaren lid zijn, blijven invloed op het maatschappelijke leven uitoe­fe­nen en in allerlei progressieve, demokratische, liberale en kritische kringen in de hoofdstad komt men deze namen voort­durend tegen.
Zij blijven ook steeds aandringen op versterking van de demokratische en burgerlijke invloed, en beschouwen herinne­ringen aan de contrarevolutie, aan b.v. de "Geest van Szeged" als een rem op de ontwikkeling van het land.
Feodale invloeden, en autoritaire en reaktionaire elementen moeten verdwijnen, landhervormingen, alge­me­ne en geheime verkiezingen, persvrijheid, een onafhankelijk bestuur [los van de regeringspartij], gelij­ke rechten voor alle burgers moeten worden ingevoerd, zo vinden ze. Ze houden, als kleine minder­heid, vast aan de idealen van 1848, maar ondervinden zeker niet massale steun! Het blijft voor liberalen in Honga­rije in de jaren '20 en '30 ook steeds weer moeilijk om een juiste houding te bepalen t.a.v. de ["volks!"] republiek van 1918/19. Steeds moet men ook op z'n hoede zijn, en zich duide­lijk uitspreken tègen b.v. de radenrepubliek van 1919.
Wel probeert men steeds opnieuw duide­lijk te maken, dat men alle theorieën over samenzweringen tegen de Hongaarse natie, b.v. door "het Jodendom" als onzin vindt en er niets van gelooft! De "schuld" van de ondergang der oude monarchie moet, zo zeggen ze, eerder worden gezocht in het autoritaire regime van István Tisza, de anti-demokratische heersende klassen ten tijde van Franz Joseph I, en in de 1e wereldoorlog. [Zs. Nagy, 53/54/55].
Voor een aantal liberale intellektuelen is echter al snel duidelijk dat de "orde" van Horthy en Bethlen zeker niet de zo gewenste burgerlijke vrijheid in het land brengt. Pál Hegymegi Kiss, een bekende liberale calvinistische predikant uit Debrecen, zegt b.v.: "­Bethlen heeft een diktatuur in ons land geves­tigd, en in dit opzicht is de gerespekteerde eerste minister een veel beter artiest dan Mussolini, want hij is in staat geweest om deze diktatuur veel beter te mengen in een bepaalde vorm van pseu­do-constitutionalisme". [Zs. Nagy, 59]. Men vergelijkt dus -in zeer beperkte kring- al in een vroeg stadi­um de Hongaarse en de fascistische Italiaanse leider!……
De legale oppositie van liberalen en sociaal-demokra­ten is dus gematigd en voorzichtig. Ook zíj verwerpt de vrede van 1920, en wenst revisie van de grenzen. Etnische gren­zen of gren­zen geba­seerd op het zelfbe­schikkings­recht der volken zijn wel het minste, waarop Honga­rije moet blijven aandringen. In de buitenlandse politiek steunt men het bewind van Horthy en zijn premier geheel. Maar: deze zogenaamd 'linkse opposi­tie' wil wèl een demokra­tische bin­nenlandse politiek: dat zal pas de naam van Honga­rije in het buitenland goed doen. Vrije en geheime verkiezin­gen blijven het doel. Een demokratisch Hongarije moet de voorwaarde voor vreedzame revi­sie zijn. Alle schuld van de kwalen van het land kan dus niet op "Trianon" worden gescho­ven, aldus deze minderheid!
Soms ontstaat er korte tijd enige hoop. Een voorbeeld vormen de gemeenteraads­verkiezingen in Budapest van 21/22 mei 1925. Hierbij behaalt de opposi­tie de meer­derheid: van de 250 geko­zen zetels krijgen ze 131 zetels, en de conservatieve partijen die de regering steunen krijgen 115 zetels. De partij van Wolff behaalt 91 ze­tels, de rege­rings­partij [Ver. Chr. Nat. Gemeentepartij] o.l.v. Ferenc Ripka en Jenő Kozma 24 zetels. In de gemeente Budapest noemt ze zich ook: "Fővá­rosi Polgári Párt" [hoofd­stedelijke burger­partij]. [Zs. Nagy, 86].
Opmerkelijk hierbij is ook, dat de rege­ringspartij zelf in Budapest niet eens een lijst indient. De hoop van de oppositie wordt echter ook al onmiddellijk de bodem ingeslagen, want dankzij de 60 door haar benoemde leden kan de regering toch reke­nen op een welgezinde meerder­heid en de burge­meester van de hoofd­stad wordt -vanaf 1925- door de regering aange­wezen uit drie kandi­daten van de gemeen­te­raad. Het is typerend voor dit bewind: aan de ène kant worden mogelijkheden voor de oppositie opengelaten, maar aan de andere kant wil men haar alleen in het zeer beperkte kader van het regime laten opereren. Na deze gemeenteraadsverkiezing voelt de oppositie zich weer iets sterker, maar het doel om het regime te demokratiseren wordt ook dán niet bereikt.
Toch zijn zelfs b.v. de liberalen, hoe weinig aanhang ze ook hebben, verdeeld. Sommigen blijven de principes van de repu­bliek van oktober 1918 trouw, anderen komen eigenlijk uit de voormalige "Onafhankelijkheidspartij", sommigen zijn vanouds burgerlijke radikalen, anderen aanvaarden het huidige bewind en willen dat van bin­nenuit demokratiseren. Men kan zich immers in bescheiden mate -en dan alleen in de steden, vooral in de hoofdstad- vrij organi­seren. De achtergrond van deze leden van deze oppositie verschilt dus nogal sterk en de eerder genoemde Vilmos Vázsonyi, leider van de Nationale Demokratische Partij, is een typisch verte­gen­woor­diger van de [Joodse] bour­geoisie van Budapest. Hij heeft een goed georganiseerde maar kleine partij achter zich,die aan het begin van de jaren '30 ongeveer 25 tot 30.000 leden telt.

Sándor Bortnyik, 'De Nieuwe Adam', 1924

top

Károly Rassay, leider van de Burgerlijke liberale ­partij, komt oorspronkelijk uit het Banaat uit een Duitse r.k. familie [Ras­ch] en is veel gematigder, zelfs rechts [christe­lijk-natio­naal]. Aanvankelijk steunt hij Bethlen en hij doet vooral een beroep op gematigde niet-Joodse intel­lektuelen in Buda­pest. De losser georganiseerde en heterogene partij van Rassay telt in het begin van de jaren '30 ongeveer 15.000 leden.
Weer andere liberalen komen van het platteland, uit Debrecen en omgeving, zijn calvinisten en rijke boeren en onderwijzers, advokaten en predikanten, zoals de genoemde Pál Hegymegi Kiss [zie hierboven], zoon van de hervormde bisschop, en Dezső Balthazár, die zelf bisschop van Debrecen is. Hier heeft men sympathie voor de "Kleine Grondbe­zitters". Het oppositionele burgerlijke en liberale 'centrum' is dus uiterst heterogeen en verdeeld; de sociale basis voor het liberalisme is in Hongarije n.l. uiterst smal, met name buiten Budapest en ver­deeldheid en zwakte zijn de gevolgen. Men is vaak ook nogal conservatief. [Zs. Nagy, 25/31].
Enkele andere [meer linkse] liberale groepen zijn niet meer dan splinter­par­tij­tjes, zoals de "Nati­onale Kossuth-par­tij" o.l.v. Rusz­tem Vámbéry, een Onafhankelijkheidspartij [oktobris­ten] en zelfs een "Repu­blikeinse partij". De invloed van de opposi­tie is echter zonder meer gering. Mensen die bijvoorbeeld in overheidsdienst zijn en tegelijk in een oppo­sitiepartij aktief zijn vormen een buitengewoon zeld­zaam verschijnsel [Zs. Nagy, Budapest, 54] en de zwakke pogingen om het regime van Horthy geleidelijk aan te liberalise­ren lopen dan ook steeds op niets uit. Wanneer b.v. premier Bethlen zich bedreigd voelt, treedt hij eventueel hard op, zoals in 1925.
Ook buiten het parlement om is er van oppositie wel sprake, zoals bleek uit de ‘zaak-Beniczky’ in 1925 waarbij kan worden aangetoond dat ook Horthy zelf was betrokken bij de [politieke] moord in 1920 op de soc.-demokr. journalisten Somogyi en Bacsó, en waarbij o.a. de sociaal-demokratische partij zich solidair met de drukkers van het blad Újság verklaren, en een staking proklameert, terwijl er op 11 juni 1925 ook bij de graven van Somogyi en Bacsó wordt gedemonstreerd. [Zs. Nagy, 86/87]. De politie drijft de menigte echter uiteen. Bethlen kan, omdat het staatshoofd Horthy zelf betrokken is, zo vindt hij, geen parlemen­tair onderzoek toestaan, maar de strijd met de 'linkse' oppo­sitie in het parlement duurt nog maanden voort. Deze strijd wordt vergeleken met die van de oppositie der "Aventini" in het Italiaanse parlement tegen het in de doofpot stoppen door de fascisten van de zaak van de moord op de sociaal-demokratische leider Mateotti……
Zowel in Italië als in Hongarije zijn de resultaten mager: in Hongarije mag alleen de krant Újság weer ver­schijnen, en een aantal emigranten kan terugkomen maar in het buitenland leest men vaak alleen het verhaal dat Bethlen zelf naar voren brengt, n.l. dat Beniczky legitimist zou zijn, en daarmee de zaak van Hongarije bij de Entente, de krediteurs van Bethlen, "ernstig zou schaden"... [Zs. Nagy, 87/88]. Het is voor vele kritici duidelijk dat het regime van Bethlen zich alleen kan handhaven of beter "zich van het ene naar het andere schandaal kan voortslepen" via desnoods harde metho­den. Een echt parlementair debat is in Hongarije niet aan de orde. De constitutionele en parlementaire façade wordt evenwel niet ècht aangetast of ondermijnd. Bethlen en Horthy voelen zich niet ernstig be­dreigd door een klein groep­je liberale intel­lektuelen en burgers, maar veel meer door extreem-rechts.
Ook de kleine sociaal-demokratische partij ["Magyarországi Szociáldemokrata Párt", MSZDP] van de voorzichti­ge en zeer gematigde Károly Peyer, die zich in december 1921 heeft verzoend met het regime van Horthy en Bethlen, is zich hiervan wel bewust. Al in augustus 1919 heeft Peyer zich zeer anticommunistisch uitgelaten: zo'n "smerig systeem", en zo'n "avonturisti­sche polit­iek" zijn voor hem verwerpelijk. Ondanks alle beweringen van conservatieve en andere rechtse Hongaren, dat sociaal-demokratie en communisme wezenlijk dezelfde beginselen enz. hebben, wordt dat door Peyer, Garami, Peidl en andere pragma­ti­sche en gematigde sociaal-demokraten afgewe­zen.
Het spreekt echter vanzelf, dat de "rechtse koers" van Peyer hem niet door iedereen in de partij in dank wordt afgenomen. Ook van Hongaarse emigranten in Wenen krijgt hij kri­tiek. Hij vindt het immers steeds weer absoluut noodza­kelijk, om zich duide­lijk en totaal van "het communisme" te distanci­ëren, en ne­geert de communisten. Met b.v. een repu­bliek wil hij niets te maken hebben. Aan een richtlijn van de Komintern, die in maart 1922 de communisten aanbeveelt om contact met sociaal-demokra­ten te zoeken, heeft Peyer dan ook geen enkele boodschap. De linker­vleugel binnen de partij heeft geen ènkele in­vloed en met instemming van de sociaal-demokraten treedt de politie hard op tegen communisten, zoals b.v. in september 1922 wan­neer meer dan 100 van hen worden opgepakt.
Alleen de ruil van gevangenen met de Sovjet-Unie [1924 b.v.] zorgt ervoor dat een aantal leidende communisten kan ontkomen aan een jarenlange gevan­genis­straf. Voor het communisme in Hongarije bestaan geen mogelijkheden meer, het is stervende...
Van het heersende regime distantieert Peyer zich dus nooit open­lijk; hij aanvaardt wel niet het regeringsprogramma, maar wel de spelre­gels van het regime en hij is blijkbaar tevreden met Bethlens politieke lijn, die maakt, dat de oppositie zich alleen in het parlement kan laten ho­ren. Op straat moet het rustig blijven! Hierbij gaat het niet om een alternatief te bieden, een uitda­ging te leveren, "not to achieve results but rather to give vent to feelings". [Nagy-Talavera, 64]. Vele sociaal-demokraten zijn trouwens ook aktief in organisaties van sport, vrouwen, esperantisten of natuur-vrienden, of in een koor of in de vakbond en in de weekends treft men elkaar geregeld. Ook in een aantal voorsteden van Budapest blijven de sociaal-demokraten sterk: sportverenigingen, koren, wandel­clubs, bibliotheken, lezingen, weekends, kranten en andere bladen zorgen ervoor, dat de partij levend blijft, hoewel ze door de autoriteiten bijna altijd argwanend wordt bekeken.
Vooral met de verschillende "vrije vakbonden" [Szabad Szer­vezetek] hebben de soci­aal-demokraten veel te maken. De onderlinge banden zijn hecht, maar de onderlinge verhoudingen zijn soms niet helemaal duide­lijk. Aanvankelijk wordt men als vakbondslid automatisch lid van de partij, en daarbuiten wordt men eventueel apart gere­gistreerd.
De invloed van de vakbonden is dus relatief zeer sterk. Van het voor de verkiezingen van 1922 benodigde geld komt komt b.v. bijna 60 % van vak­bondsleden in Budapest en de vakbonden hebben in 1922 nog ruim 200.000 leden; de sociaal-demokratische partij telt daarbij nog 12.000 leden in Budapest en 13.000 leden in de omgeving van de hoofdstad en op het platteland, aldus Péter Sipos in "Die sozialdemokratische Partei Ungarns und die Gewerkschaften 1890-1944". [blz. 55/64]. De sociaal-demokratische partij en de vakbonden zijn echter beperkt in hun mogelijkheden, en dat wreekt zich. Ze hebben geen werfkracht, want ze bieden geen alternatief. Het aantal leden loopt vervolgens terug tot in 1925/27 125.000 à 127.500 vakbondsleden en ongeveer 13.000 partij­leden. [Sipos, 64, Kovrig, 89].
Men kan dus geen vuist maken. Er komt te weinig geld binnen, de organisatie is zwak, de propaganda wordt door lokale auto­riteiten nogal eens gehinderd, en het gevolg laat zich raden: nóg minder financiële middelen en nóg minder mogelijkheden om zich te manifesteren.... [Sipos, 79]. Alle protesten tegen het regeringsbeleid helpen dus niets, en de leiding van de sociaal-demokratische partij en van de vakbon­den krijgen kritiek te horen: zíj bieden binnen dit systeem geen oplossing. Vergeleken met andere politieke groepen in Hongarije is de sociaal-demokratische partij echter in de jaren '20 en '30 een hechte en nog altijd strijdbare partij, en anders dan bij andere politieke partijen vindt er regelma­tig overleg plaats tussen fraktie en bestuur over het programma, de organisatie, de besluiten van de partij, de ideologie en de maatschappelijke instellingen……..
Terwijl andere frakties bestaan uit mensen, die vanwege hun inzet, hun karakter, relaties, rijkdom, invloed, ambt of maatschappelijke funktie zijn gekozen, bestaat de kleine sociaal-demokratische fraktie uit mensen die op grond van een programma, en vanwege hun plaats in de partij, de beweging, zijn gekozen. [Sipos, 81/82]. De verwerkelijking van haar doelstellingen van een 48-urige werkweek, een wette­lijke arbeidsduur van 8 uur per dag, een stelsel van socia­le voorzienin­gen, en demokrati­sering van het bestaande regime is echter moeilijk, zoniet onmogelijk! Bovendien zijn er diverse kleine conflicten en spanningen tussen de leiders per­soonlijk, die echter niet tot een scheu­ring leiden.

top

Ook de houding tegenover het bewind van Bethlen blijft een moeilijke zaak: moet men eindeloos en rustig blijven hopen op kleine verbeteringen of moet men veel meer harde akties voeren, en de massa's mobiliseren? In 1924/25 roept een boycot van het parlement door de oppositie tenslot­te ook allerlei vragen op over de doelmatigheid hiervan! Onenigheid bestaat er ook [precies als vóór 1914] geregeld tussen de vakbondsvleugel van Samu Jászai, Lajos Kabók en Géza Malasits en de partij­vleugel van István Farkas, Manó Buchinger, Jakab Weltner en de belangrijkste ideoloog Illés Mónus [1886-1944]. Een sterke bemiddelende rol hierbij speelt evenwel de leider de pragmaticus Károly Peyer [1881-1956], die de tegenstellin­gen weet te verzoenen. [Sipos, 93].
Hij blijft trouw aan de reformistische lijn, en wenst ondanks alles loyaal te blijven. De vele beperkingen voor de partij, die zeer geregeld hinder ondervindt van lokale autori­teiten, en b.v. voor de krant "Népszava" [Stem des volks] -die een tijd lang niet kan verschijnen vanwege een verbod op colporta­ge- hinderen hem niet om toch te wijzen op suksessen. In alle grotere industrie- en mijnwerkerscentra heeft men duizenden aktieve vakbondsleden, en met handwerkers, intellek­tuelen, land­arbeiders, kleine handelaars en zelfs boeren vindt regelmatig contact plaats.
Van belang is ook dat gelei­delijk een aantal destijds [1919/­20] ge­vluchte Hongaren terug­komt, zoals Manó Buchinger en Ernő Garami. In 1930 heeft de kleine sociaal-demokratische partij ruim 500 leden in de raden van 82 steden en gemeenten. [Sipos, 95/­98]. In 1925 heeft men in de 'bestuurscommissie' van Budapest meer dan 50 leden, in 1930 nog 37 leden. Ongeveer 60 % van hen zijn vakbonds­funktionarissen. [Sipos, 99]. Uiteraard is aan de leiding goed bekend hoeveel sukses de soci­aal-demokraten in Oostenrijk, Duitsland, België en Skandinavië hebben, maar men blijft óók voor Hongarije hopen op een ont­wikkeling naar een echte burgerlijke, parlementaire democra­tie.
In feite kan men echter niet veel doen. De armoede en de werkloosheid zijn groot, de inflatie is enorm, wekelijks werken arbeiders en landarbeiders 54 tot 57 uur tegen een hongerloon en de inkomens gaan nog achteruit. Ook door de lening van de Volken­bond wordt de arme massa op korte termijn niet geholpen. Regelmatig doen zich stakingen in industriële centra voor, b.v. van juli 1922 tot maart 1923. In febr./maart 1923 staken er 60.000 metaalarbeiders.
Stakingen, zoals in mei 1924 van 30.000 mijnwerkers en arbei­ders op de scheepswerven, en, in april 1926 een mars van 8.000 mijnwerkers vanuit Salgótarján naar Budapest, om de regering om hulp te vragen, helpen niets. Een ontstellend laag levens­ni­veau, gebrek aan brood en aardappelen vormen de aanleiding. De sociaal-demokraten houden zich echter aan het akkoord met Bethlen van 1921. Met bolsjewieken en kritiek van radikale émigrés vanuit Wenen wenst men niets te maken te hebben. Het partijcongres van april 1924 spreekt zich opnieuw uit voor algemeen kiesrecht en geheime verkiezingen, voor progres­sieve belastingen, en steun aan werklozen, voor landhervormin­gen en voor amnestie van alle socialistische gevangenen en ballingen. Over een republiek en een echte parlementaire demokratie hoort men echter niets. Daarom blijft de kritiek op Peyer bestaan. Er komt evenwel toch binnen de sociaal-demokratische partij weer verzet bij de radikale oppositie, de linkervleu­gel.
Vele gewone partijleden kennen het eigenlijke verschil tussen sociaal-demokraten en communisten niet eens en zij zien dat als gradu­eel, betrekkelijk. Een zuivering heeft na 1919 nauwelijks plaatsgehad want het is ondoenlijk geweest om allen, die in 1919 aktief zijn ge­weest, uit de partij te gooien. Vele leden hebben ook na 1919 toch wel heimelijk enige sympathie en achting voor radikale en aktieve leden, die eisen durven stellen, die van vreedza­me en geleidelijke hervormingen niets verwachten, en daarom de klassenstrijd prediken, een revolutie en zelfs een "Tweede Radenrepubliek" wensen, en de officiële refor­mis­tische poli­tiek van de leiding absoluut onvoldoende vinden. [Sipos, 75/76], maar een vrije discussie hierover is uiteraard onmogelijk!……
In maart 1925 vraagt de linkervleugel van de sociaal-demokra­tische partij -die voor een deel uit crypto-communisten be­staat- om het geheime akkoord, dat deze partij in december 1921 sloot met de pre­mier, en dat de partij bindt aan strenge voorwaarden, te ver­breken. Men wil ook een meer militante politiek, roept op tot de klassenstrijd en tegen "het opportu­nisme van de leiding". Er zijn immers vanaf februari tot april 1925 opnieuw stakin­gen aan de gang, nu van mijnwerkers in Tatabánya, als protest tegen de uitbreiding van hun werktijd, maar de sociaal-demo­kraten lijken zoals altijd onmachtig om iets te veranderen.
De linkervleugel krijgt echter met haar wensen geen poot aan de grond, en Peyer en anderen blijven zelfs ontkennen, dat er een geheim akkoord met de regering zou bestaan. [Kovrig, 90/91]. De geruchten hierover houden echter aan, en na een heftige cam­pagne van emigranten vanuit Wenen wordt de sociaal-demokratische leiding gedwongen om details te publiceren van het 'Bethlen-Peyer-pakt'. Een artikel in de Népszava van 31 december 1924 maakte één en ander al duidelijk en het resultaat is dat de Hongaarse soci­aal-demokraten een berisping van de Internationale oplopen, en zich gedwongen voelen om voortaan toch wat voorzichtiger met dissi­den­ten om te gaan. De leiding heeft aan vertrouwen inge­boet. Voortaan [november 1924] richt men zich samen met andere oppositiepartijen, zoals liberalen en een aantal legitimisten, op hervormingen, een demokratisering van het regime. De meer­derheid blijft echter wel trouw aan Peyer, en men gooit in 1924/25 de 'troublema­kers', de ontevredenen, uit de partij en uit de vakbonden. [Kovrig, 93/94, Sipos, 78].
Vervolgens verlaat een aantal linkse afdelingen de sociaal-demo­kratische partij, en sticht op 7 april 1925 de "Socia­listi­sche Arbeiderspartij van Hongarije" [Magyarországi Szoci­alista Munkás­párt, MSZMP] o.l.v. István Vági [1883-1940]. Deze nieuwe partij noemt zich wel onafhankelijk maar wordt gefi­nancierd door de illegale commu­nisten. De MSZMP schijnt in juni 1925 ongeveer 1.500 leden te hebben.

top

De MSZMP heeft ook contacten met communisten, zoals Mátyás Rákosi, Hirossik en József Révai, die zich vanaf eind 1924 illegaal in Honga­rije bevinden, in opdracht van de Komintern om o.a. contacten met vakbonden van landarbeiders te zoeken, d.w.z. hierin te infiltreren en Kató Hámán [1884-1936], een communisti­sche ar­beidster in de chemie, speelt hierbij ook een rol. [Kovrig, 94]. De MSZMP wordt door de autoriteiten weliswaar nauwlettend in het oog gehouden, maar kan voorlopig nog legaal funktioneren. De leiding be­staat wel uit communisten, maar men treedt toch gematigd, zelfs "reformistisch", op. Loonsverhogingen, een 8-urige werkdag, werkloosheidsuitke­ringen, progressieve belastingen, algemeen en geheim kies­recht, algemene amnestie, agrarische hervormingen van max. 100 hold vormen het programma van de nieuwe partij, en een revolutie wordt dus níet gepredikt! De voorzitter, Vági, wordt echter al op 30 juni 1925 gearres­teerd en later, na de verkiezingen van 1926, worden 72 leidende communisten -d.w.z. de hele communistische top- gearresteerd.
In Wenen zijn de echte Hongaarse communisten echter vrijer en zelfs komen 14 commu­nisten uit Hongarije in augustus 1925 clandestien hierheen voor een partij­conferen­tie. Hier vindt het eerste con­gres sinds 1919 van de gereorga­niseerde "Kommu­nisták Magyar­országi Párt­ja" [KMP] plaats. In totaal telt men hier overigens slechts 22 deelne­mers! Wenen en Moskou zijn intussen de centra van Hon­gaarse commu­nisti­sche ballingen na 1919/20. In deze steden verschijnen ook allerlei blaadjes en tijdschriften met commu­nistische propa­ganda in de Hongaarse taal.
In Moskou beschouwen o.a. Kun, Rákosi [Rosenfeld], Révai, Zoltán Szántó en Z. Vas [Weinberger] zich echter als "dè vertegen­woordigers van het Hongaarse commu­nisme", maar over de organi­satie en de taktiek blijft men het onderling steeds zeer oneens, ter­wijl b.v. de Hongaarse communisten in Wenen door de Komin­tern eenvoudigweg worden genegeerd. Landler en Hirossik zijn in Wenen gebleven, Gyula Alpári [1882-1944] ver­blijft in Berlijn, Hámán en anderen in Honga­rije. [Molnár, 27]. Vanuit Moskou zijn de vml. volkscommissarissen Rákosi en Vas in 1924 intussen onder een valse naam naar Hongarije geko­men, met de opdracht om het nieuwe program­ma van de Komin­tern "in te voeren". Men vermoedt n.l. in Moskou, dat "de communis­tische partij anders de radikale linkse oppo­sitie [binnen de MSZDP] niet onder haar controle zal kunnen krijgen". Hij wordt na korte tijd in september 1925, wanneer hij na het congres uit Wenen weer naar Hongarije is teruggekomen, gear­res­teerd en gevangen gezet. Van allerlei bevelen die door de Komintern worden gegeven kan overigens in Hongarije niets worden gerealiseerd. Infiltra­tie in vakbonden en propaganda voor landhervormin­gen hebben in Hongarije geen enkel effekt; de partij is in Hongarije zo goed als dood, maar de politie blijft aktief…...
Het blijkt zelfs, dat de regering van Hongarije [Bethlen] niet meer afkerig is van betrekkingen met het communistische regime in de Sovjet-Unie, en vanaf 26 augustus 1924 vinden onderhandelingen plaats om diplomatieke betrekkingen aan te knopen en de handel te hervatten. Aanleiding hiervoor vormt het pakt van Rapallo tussen Duits­land en Rusland. Het overleg tussen Hongaren en Russen vindt dan ook plaats in Berlijn, maar men stuit op moeilijkheden [o.a. verzet van Horthy persoonlijk!] en het wordt in april 1925 afge­broken!
De Hongaarse exiel-communisten in de Sovjet-Unie hebben hierbij niet veel te betekenen. Zij hebben het contact met de realiteit in Hongarije verloren en Béla Kun is in feite niets veranderd sinds 1919. Vaag blijft hij over aller­lei hervormingen, hij weet ook niet hoe men beter con­tacten met de buurlanden van de Kleine Entente moet aan­gaan, en geeft wel toe, dat er slechts "een 160-tal aktieve commu­nisten in Hongarije" zijn. Bovendien erkent hij de enorme kracht van het regime van Horthy en Beth­len, dat stevig in het zadel zit. De welva­rende en invloedrijke boerenklasse betekent een sterke steun voor het regime, aldus moet door Kun c.s. worden toegegeven.
Door de beperkte landhervorming is zelfs een deel van de kleine boeren voor het bewind van Horthy en Bethlen gewonnen, aldus Béla Kun. [Kovrig, 96]. Verder dan het herhalen van holle frases over de revolutie en de diktatuur van het prole­tariaat komt hij overigens niet. Kun staat bij de Komintern bekend als hautain. Hij wil Lenin in alles na­doen, is nooit origineel, maar kiest steeds voor de officiële koers, de partijlijn. [Szelpal]. Vele jaren blijft hij lid van het Executief Comité der Komin­tern. Als Sovjetburger publi­ceert hij wel eens, en hij wordt ook enkele malen in Wenen gesig­naleerd. [idem].
Kun wijst in Wenen in 1925 de vrede van Trianon af: "Dat is een imperialistisch diktaat", aldus de Komintern. Toch blijft men vaag over de betrekkingen met andere communistische par­tijen in de buurlanden, waarmee men wil onderhandelen over "het recht op zelfbeschikking van Hongaarse minderheden". [Kovrig, 96].
Vergeefs doet men ook een beroep op het agra­rische en indus­triële proletariaat, en overschat de eigen mogelijkheden als vanouds enorm. De KMP eist een sociale revolutie, een regering van arbeiders en boeren, onteigening van grote land­goederen zonder schade­loos­stelling en de verdeling ervan, demokratische vrijheden, maar óók de diktatuur van het prole­tariaat! Vanuit Moskou voert de partij verder agitatie en propa­ganda, maar van enig effect in Hongarije is geen sprake. Het commu­nisme vindt in Hongarije zeer weinig gehoor. De onder­gronds werkende Hongaarse communis­ten houden zich immers vooral bezig met whishful thinking en met een grote mate van zelfoverschat­ting, en zijn dus volkomen irreëel. De propagan­da heeft geen enkel sukses, men vertrouwt er niet op.
Blaad­jes zoals "Új Március" in Wenen, 'Komműn' en 'Ifju Pro­letár' hebben [ong. 1922] niet het minste effect. De ervarin­gen van 1919 hebben de overgrote meerderheid van de Hongaarse bevol­king voorgoed genezen van alle revoluti­onai­re linkse tendenszen. "Eén raden­republiek was genoeg", Molnár, 28]. In 1924 zouden er in Hongarije nog slechts 120 commu­nisten over zijn. [Kovrig, 92].
Toch geeft men in Moskou de hoop op een revolutie in Honga­rije -en in alle andere landen van de wereld- nooit op. In het geheim worden bijvoorbeeld steeds weer agenten van de Komin­tern naar Hongarije gestuurd. Voor Hongaarse communisten bete­kent dit uiteraard een levensgevaarlijke zaak. Men heeft dan de keuze om hetzij in Rusland als een lafaard te sterven, hetzij in Hongarije als een held, een martelaar te sterven...
Ook de MSZMP wordt intussen door de autoriteiten van commu­nisme verdacht, en door de poli­tie zijn al in juni 1925 arres­taties verricht. Op 22 septem­ber 1925 wordt de leiding gear­resteerd, inclusief een aantal communis­ten o.a. Rákosi, Hámán en Vas. Ze worden o.a. van ondermijnen­de aktiviteiten beschul­digd [zie hierboven].
Van 12 juli tot 4 augustus 1926 loopt een proces tegen de vroegere volks­commissa­ris Mátyás Rákosi, Zoltán Vas en 51 andere Hongaarse communis­ten [en leden der MSZMP] in Budapest, en tenslotte worden dertig van hen tot gevange­nisstraf­fen van maximaal 8 jaar veroordeeld, en 20 worden vrijgelaten. [vol­gens Kovrig, 99]. De straffen voor de Komintern-agenten Rákosi en Vas worden, wanneer de acht jaren voorbij zijn, omgezet in levens­lange dwangar­beid.
Het openbare [!] proces van 1926 verloopt ook in het buitenland niet onopge­merkt want de beklaagden kunnen zich n.b. openlijk laten verdedigen door ‘een groep van Hongarije’s meest prominente burgerlijke advokaten’, en Rákosi en Vas honen en belasteren in het openbaar n.b. Horthy en z’n regime! Dat kan allemaal in dit land….
Horthy bleef er echter van overtuigd dat het communisme in Hongarije nog lang niet was uitgeroeid, maar er blijven beperkte vrijheden [b.v. in pers en parlement] hoewel hij zelf de voorkeur gaf aan een verbod op alle kranten, etc. die niet ”chr.-nationaal” waren. Bethlen echter overtuigde Horthy ervan dat het niet wenselijk is dat de overheid alle burgers inz. hun politieke of artistieke aktiviteiten controleert. Relatief bleef de Hongaarse pers dus open voor politieke ideeën en alleen degene die openlijk flirtte met het marxisme of i.d. kon rekenen op censuur en op de politie. [Sakmyster, 144]. 
Een door de Komintern gelanceerd aktieplan wordt tijdens het proces ge­volgd door "internationale verontwaar-diging" en een heftige perscam­pagne in een aantal progressieve linkse bladen van West-Europa hekelt in het algemeen "de feodale en contra-revo­lutio­naire situatie in Hongarije", en in het bijzonder de recht­spraak in dat land. Een bekende propagandist in dit verband is graaf Mihály Károlyi, de mislukte vroegere Hongaar­se leider, die zich nu in Parijs bevindt, en zich steeds meer voor de wagen van Moskou laat spannen. 

top

De enorme campagne en scherpe agitatie tegen het regime van Horthy en ten bate van 'de slach­toffers' van het regime in Hongarije heeft echter geen sukses: het is immers duidelijk, dat vanuit Moskou onder­mij­nende aktiviteiten worden gepleegd tegen de regering van een ander land. Bovendien lijkt het erop, dat de communisten Károlyi nu -als nuttig instrument- willen gebruiken, terwijl hij in 1919 door hen is verguisd, en niet eens partijlid is gewor­den.... Zowel Kun als Károlyi is vanaf augustus 1919 volkomen machte­loos, is afgedankt, aan de kant gezet. De enige overeenkomst tussen hen beiden is nu hun machteloosheid! [Kovrig, 98/99]. De nog legaal bestaande "socialistische arbeiders­partij van Hongarije" MSZMP leidt na dit proces verder een schemerbe­staan. De sociaal-demo­kraten verwerpen alle contact ermee, en men voelt steeds meer de druk van de communisten die de lei­ding en de controle wensen te houden.
Agitatie, propaganda, celvorming, indoktri­natie zijn voortaan dus het parool. In 1926 raadt men z'n leden desondanks toch maar aan, om op de sociaal-demokraten te stemmen, maar dat leidt tot een grote nederlaag. De MSZMP wordt niet lang daarna toch door de "echte" commu­nis­ten beschuldigd van afwij­kingen, en de Komintern maakt nog eens duidelijk, dat men geen demokratische illusies, maar de proletarische diktatuur voor ogen moet houden...
De MSZMP geldt overigens in de ogen van velen als de "legale" dekmantel van de eigenlijke communisti­sche par­tij, die is verboden. Het onderscheid is moeilijk aan te geven, en ligt alleen op taktisch gebied. Duidelijk is wel, dat de overheid zeer waak­zaam blijft. In 1927 worden b.v. opnieuw honderden verdach­ten, "communisten", gearres­teerd, w.o. in november 1927 Zoltán Szántó met enkele ande­ren, o.a. [opnieuw] Vági, de secretaris der MSZMP.
Ze worden na een proces in Budapest veroor­deeld tot 8 ½ jaar gevan­ge­nis. Het Hof is hierbij opmerkelijk onafhankelijk. Juridisch kan de gemeenschappelijke identiteit van de MSZMP en de communisti­sche partij is niet eens worden bewezen. [Kovrig, 102]. Het proces betekent wel het feitelijke einde van de MSZMP. De ervaring van de radenrepubliek van 1919 heeft velen zeer schuw gemaakt. Bovendien is duidelijk, dat vanuit Rusland agitatie en ille­gale methoden evenzwaar wegen als legale, parlementai­re ar­beid. De Komintern heeft immers in haar XXI voorwaar­den van 1920 duide­lijk vastgesteld, dat "communisten geen vertrou­wen kunnen hebben in de wettigheid van de bourgeoismaat­schappij, maar verplicht zijn om alom parallelle illegale organisaties op te zetten, die op het beslissende moment de partij moeten helpen om haar plicht te doen ten bate van de revolutie".
Wanneer men deze voorwaarden toepast op Hongarije, is er in dit land op geen enkele wijze sprake van enige commu­nisti­sche aktiviteit.... Buiten Hongarije wordt nu en dan wel aktie ondernomen. Béla Kun wordt b.v. in april 1928 in Wenen gesignaleerd, en gear­resteerd wegens het bezit van valse papieren, illegaal ver­blijf en illegale aktiviteiten. De regering in Budapest ruikt nu haar kans en vraagt z'n uitlevering, maar dat wordt gewei­gerd. Enige tijd erna gaat hij definitief naar Rusland. Van meer belang is de vondst van de geheime dossiers van het Buitenlandse Comité der Hongaarse communistische partij. Dit alles wordt naar Hongarije zelf overgebracht en kan verder het regime van dienst zijn. Voortaan kent men in Budapest alle namen, de organisatie en de taktiek van de zo gevaarlijk geachte illegale communis­ten.... Ruchtbaarheid wordt er niet of nauwelijks aan gegeven, om de politie te laten infiltreren en in 1929/30 aan de Hon­gaarse commu­nisten een flinke slag toe te brengen. [Kovrig, 102/103].
Het is duidelijk, dat er tussen de legaal in Hongarije opere­rende sociaal-demokraten en de illega­le communisten een diepe kloof gaapt, die door [en vanuit] Moskou en door de sociaal-demokraten steeds in stand wordt gehouden.
De Komintern en Stalin spreken immers o.a. in 1928 openlijk uit, dat "de sociaal-demokratie een tweelingbroer is van het fascisme". [Kovrig, 104]. Dat dit hen zelfs door Hongaarse communisten zoals Gyula Alpári en Béla Szántó zeer kwalijk wordt genomen doet er niet toe: voortaan gelden die Hongaren als 'rechtse opportunis­ten' en 'pessimis­ten'. Zij beschouwen het bewind van Horthy n.l. níet als een fas­cistische diktatuur, en beschouwen de sociaal-demokratische partij als een authentieke oppositiepartij. Bovendien vinden ze dat het Hongaarse proletariaat niet eens rijp is voor een revolutie!
Ze beschuldigen niet zozeer Horthy als wel Béla Kun: deze is autoritair en corrupt! Zelfs de bekende communistische filo­soof György Lukács kan in 1928 slechts tot de conclusie komen dat het bewind van Bethlen o.a. vanwege haar revisionis­tische èn economische politiek zeer veel, zelfs massale, steun ge­niet! Zelfs een blad als "Új Március" verwerpt in 1927 het verdrag van Trianon en eist "het recht op zelfbeschikking van het Hon­gaarse volk".
Omdat alle partijen in Hongarije revisionistisch en anti-communistisch zijn, verwacht György Lukács zelfs, dat er in Hongarije geen kans is op een echte verandering [in een bur­gerlijk-demokra­tische richting].
Lukács constateert vanuit Rusland zelfs, dat in Hongarije de commu­nisten uiterst zwak zijn, dat de vakbonden niet op hun hand zijn, dat de leden weglopen, dat het communisme in dat land nauwelijks aanhangers vindt, dat de cellen zwak zijn, de leiding onzeker, de aktivisten onbekwaam..... Hij verkondigt in 1929 dan wel nieuwe stellingen en slo­gans, en spreekt zelfs over een 'radikale verandering', n.l. "een demokratische dikta­tuur", maar zelfs aan zijn ideëen kan men niet veel meer waarde hechten dan aan de illu­sies, dromen, dwalin­gen, fanta­siëen, het irreële optimis­me en de mislukkin­gen van zoveel andere utopisten. Niet veel meer dan een slag in de lucht is natuurlijk ook de "nieuwe" leuze van de Komintern, die in 1929 bij herhaling verkondigt: "Het ènige strategische doel van de Hongaarse communistische partij is de diktatuur van het proletariaat". [Kovrig, 107]. De Komintern bevestigt in een "open brief" aan de leden der Hongaarse C.P., dat de sektarische lijn gehand­haafd blijft, en distancieert zich daarmee n.b. van Lukács!... [Mol­nár, 30].
De Hongaarse partij blijft met andere woorden -voorzover ze nog bestaat- buitengewoon verdeeld, zeer klein, sektarisch en utopistisch. Ze heeft geen relatie meer met de politieke en socia­le werkelijkheid in Hongarije zelf. [Molnár, 30]. Dat de Hongaarse communistische ballingen het in de jaren '20 onderling lang niet eens zijn bewijst ook József Révai, die fel tekeer gaat tegen de revisionistische politiek van het bewind van Horthy. "Die politiek is in het exclusieve belang van de heer­sende klassen en de van haar afhankelijke petite bourgeoisie", aldus de altijd zeer felle Révai. Maar zelfs deze fervente communist moet toe­ge­ven, dat het wel niet gemakkelijk zal zijn om aan de Hon­gaarse arbeiders uit te leggen dat de C.P. zowel tegen "Trianon" is als tegen de "impe­rialis­tische revisionisten". [Kovrig, 108].
Er zijn tenslotte ook Hongaarse communisten in Wenen, in Duitsland en vooral in de Sovjet-Unie, die van hun vroegere vaderland totaal vervreem­den, en zich in Moskou of elders geheel wijden aan het heil van het nieuwe vaderland der arbei­ders­klasse, de USSR, aan de CPSU, aan de Komintern, aan andere organisaties of aan de kunst.
Één van de meest bekenden onder hen is de filosoof en econoom Jenő [Euge­n] Varga [1879-1964], de vroegere volkscommissaris van financiën, die steeds opnieuw de onder­gang van het kapita­lisme in al haar verderfelijke vormen voorspelt, en daarmee dus de eindze­ge van het socialisme "op wetenschappe­lij­ke wijze" wil bewij­zen.... Vanaf 1927 is hij twintig jaar lang in Moskou het hoofd van het Instituut voor Wereldeconomie en politiek van de Academie van Wetenschappen der USSR..... Voor Hongarije zelf heeft dit alles weinig of niets te bete­kenen en men denkt zelfs dat ”het linkse gevaar voorgoed uit Hongarije is verbannen”.

top