< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.14 Toenemende spanningen, van Bethlen tot Gömbös, 1927 tot 1932.

Nu premier Bethlen erin is geslaagd om Hongarije van een bondgenoot [Italië] te voorzien, waardoor het volstrekte isolement is opgeheven, en nu de militaire en financiële controle van het land door de Volkenbond is beëindigd, kan men zeggen, dat er voor Hongarije een nieuwe tijd aanbreekt.
Het Verdrag met Italië van 5 april 1927 betekent dus ‘a major diplomatic triumph for the Horthy regime’; de komende tien jaar helpt Italië Hongarije met de herbewapening en Mussolini belooft hulp bij de campagne voor revisie van Trianon. Het is dus vooral een bewijs dat het zwakke Hongarije, dat tot de status van een pion gereduceerd was, toch een rol kan spelen op het diplomatieke schaakbord.  [Sakmyster, 157]. 
Hongarije krijgt hierdoor meer vrijheid van beweging m.b.t. de revisionistische propaganda en Bethlen zegt in maart 1928 zelfs openlijk en voor de 1e maal, dat Hongarije niet zozeer een algemene revisie van de grenzen nodig heeft, maar wèl ‘andere grenzen’.
Voor Bethlen is het ook ongewoon en militant dat grenskwesties voor hem niet langer een zaak zijn van gerechtigheid en wet, maar veel meer van macht! Er komt nu ook meer aandacht voor militaire zaken en dat is voor Horthy persoonlijk van groot belang! Horthy had al vele malen, o.a. tegenover westerse diplomaten en officieren, geklaagd over de noodlottige effecten van het verbod op algemene dienstplicht, maar nu vindt er een nauwe samenwerking met adviseurs in het ”Kormányzó Katonai Irodája” [Militair Bureau van de Rijksbestuurder] plaats. Ook wordt een aantal nieuwe  paramilitaire organisaties opgericht om ”de krijgshaftige geest in de Hongaarse maatschappij te bevorderen”, o.a. de Levente. Horthy had uiteraard wel in de gaten dat de Kleine Entente nooit concessies zou doen aan een zwak Hongarije en daarom vindt hij dat het land dus voorbereid moet zijn op een oorlog of voor de toekomst ooit hiermee kan dreigen.…
Hij gelooft ook niet in de algemene euforie in Europa [in de latere jaren ‘20] over het uitbannen van oorlog, maar Hongarije tekent -ondanks dat Horthy erg skeptisch en  negatief is- wel het Briand Kellogg Pact in 1928, zoals elk Europees land behalve de Sovjet-Unie. Ook zegt Horthy bij deze gelegenheid dat hij tegen dergelijke principes is en dat Hongarije alleen tekent om diplomatieke redenen, en geen haast heeft of enthousiast is…
De oud-militair, admiraal Horthy, wil dus de nationale discipline versterken en een krijgshaftige geest handhaven en voorbereidingen treffen voor een rol van Hongarije in een toekomstige oorlog, maar men ziet wel dat Hongarije met eventueel een leger van 2 à 300.000 man nooit is opgewassen tegen de Kleine Entente, en dat het land dus machtige bondgenoten [een grote mogendheid] nodig heeft. Zoals bekend bestaat er al tijdens de republiek van Weimar contact met Duitse officieren en met hen spreekt Horthy nogal open over militaire zaken en plannen. Zie 12. 6.]
Ook is generaal Hans von Seekt [de pas afgetreden Duitse stafchef] in 1927 in Budapest “voor overleg over logistieke en administratieve problemen die het herstel van de Hongaarse strijdkrachten te wachten staan” en in 1929 is gen. von Blomberg in Budapest. Horthy en Bethlen zeggen in deze jaren zelfs onomwonden dat Hongarije de Tsjechoslowaakse republiek ooit zal aanvallen en zo mogelijk zal vernietigen… Het doel is dan de herovering van Slowakije!
In Hongarije ziet men overigens wel een verschuiving wat betreft de plannen voor territoriale veranderingen, ooit bij een gunstiger diplomatieke constellatie! Horthy [zoals de meeste Hongaren] wilde eigenlijk de gehele restauratie, een herstel van de situatie van 1914, maar Bethlen is ook wat dít betreft meer realistisch: Burgenland en Kroatië zullen nooit terugkomen, en voor Transylvanië [Zevenburgen] lijkt autonomie wenselijk. Slowakije moet, ook wat Bethlen betreft, wel bij Hongarije terugkomen, zodat er een gemeenschappelijke grens met Polen komt. Horthy is echter meer emotioneel en hij hecht ook veel meer aan symbolen: de ČSR moet dus verdwijnen en Kroatië moet opnieuw met Hongarije worden verbonden i.v.m. de toegang tot de zee….. [Sakmyster, 157-159].
Toch is premier Bethlen steeds terughoudend waar het om de buitenlandse politiek gaat. Alleen met vreedzame middelen wil Hongarije, zo wordt voortdurend benadrukt, herziening van de grenzen van 1920 nastreven want ”Trianon was niet, en kon niet, door ook maar één Hongaar als redelijk worden aanvaard”. [Ignotus, 149/150].

top

Ook wensen zowel de premier als de regent als “anglofielen” bovenal goede banden met het Engelse politieke en   economische establishment te verwerven, want in geen enkel ander Europees land waren zoveel manifestaties van sympathie voor Hongarije en regent Horthy was bijzonder voldaan door de campagne van Rothermere in 1927 voor revisie van Trianon. Maar Rothermere was een eenling [dat zag Bethlen goed] en ook de groep Lords in het Hogerhuis die Hongarije welgezind is, legt ‘zeer weinig gewicht in de arena van de internationale relaties’. Op korte termijn kan het land, aldus Bethlen, alleen kleine stappen ondernemen en pragmatische politiek bedrijven om Hongarije’s  diplomatieke isolement te doorbreken. Maar ondanks de vreedzame middelen van Bethlen werkt men in Hongarije in het geheim wel aan een geleidelijke militaire ver­ster­king en in 1928 wordt een Opper­ste Defensie­raad [Legfelsőbb Honvédelmi Tanács, ULHT] ingesteld.
Zij zal zich bezig houden met modernisering en bewapening, plan­nen voor algemene dienst­plicht, organisatie en de aanschaf van nieuwe wa­pens, enz. voor de Honvéd [het leger] en met Italië en met Oostenrijk werkt men nauw samen. Men merkt zelfs al op 2 janua­ri 1928 iets van de gevolgen van het nieuwe ak­koord met Italië: in Szentgotthárd, in het uiterste zuidwesten van Hongarije, aan de Oostenrijkse grens, worden n.l. illegale wapen­zendingen [geweren] aangetroffen, die -vanuit Italië via Oos­tenrijk verzonden- voor Hongarije zijn bestemd. Dat is voor de Kleine Entente uiteraard het zoveelste bewijs dat de Hongaarse regering niet is te vertrouwen, en men is in Praag, Belgrado en Boekarest opnieuw hevig verontrust over het machteloze en omsingelde Hongarije.
In Budapest gaat men echter door met de 'nieuwe' politiek, omdat men zich vrij wil  maken van de knellende banden der Kleine Entente en in april 1928 vindt een geheime ontmoeting plaats tussen Mussolini en Bethlen, waarbij de Hongaarse premier -o.a. ten bate van verdere Italiaanse wapenzendingen naar Hongarije- eveneens laat merken dat hij het liefst een meer rechtse regering in Wenen aan de macht zou zien. Bethlen hoeft zich hierover echter niet ongerust te maken, want de Oostenrijkse regering en de recht­se "Heimwehr" zijn het eigenlijk stilzwijgend al eens over zo'n machtsverdeling, die de kansen van de sociaal-demokraten, de SPÖ, voorgoed zou uitschakelen.
Hierdoor wordt de goede verhouding tussen Wenen en Praag dan wel verstoord maar in Hongarije ziet men Oostenrijk als toekom­stige partner, waar men alle vertrouwen in kan hebben en Italië blijft ook een bondgenoot. Op 5 juni 1928 verklaart Mussolini zich in de senaat in Rome openlijk tegen Trianon. "Het Hongaarse volk is fervent patriottisch, en is zich van z'n macht bewust. Het verdient een beter lot, niet alleen uit het oogpunt van algemene gelijkheid, maar ook in het belang van Italië". [Kertész, 27].
Hongarije is overigens lang niet het enige land dat in Musso­lini wel vertrouwen heeft. Italië lijkt een tegenwicht tegen Frankrijk, èn tegen Duitsland te vormen, en b.v. zich voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk in te willen zetten. Tallozen, zowel conservatieven als liberalen, demo­kraten en ook Joden, in heel Europa zijn nogal enthousiast over de energieke Italiaanse leider, die zijn volk tot prestaties en eenheid weet te bren­gen en in Budapest ziet men in Italië vooral een bondgenoot tègen de om­knel­ling van de buurlanden, een opening in een ijzeren keten.
In deze buurlanden van de Kleine Entente wordt Hongarije immers nog altijd beschouwd als ondermijnend en als een bui­tengewoon negatief element in Midden-Europa. In Praag is men ook verbitterd over de gang van zaken in verband met het proces-Tuka, waarbij Hongarije nauw was betrok­ken. [Zie 12. 12.]. Het is uiteraard voor Praag opnieuw een bewijs van pogingen van Hongarije om de 'orde' van 1919, de vrede, te ondermijnen.
Toch begint Hongarije nu zelfs op internationaal niveau enig gehoor te krijgen. De Hongaarse regering stuurt op 15 april 1929 een memorandum naar het secretariaat van de Volkenbond, waarin wordt geklaagd over de behandeling van de Hongaarse minderhe­den in de buurlanden, Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegosla­vië. Deze staten behandelen immers hun vele honderdduizenden Hongaarstalige burgers als tweederangs mensen of nog slechter. "De onderdruk­king der nationaliteiten, het afnemen van de rechten van de minderheden, is niet minder dan ten tijde van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie". [Ádám, Richtung S., 80]. Het secretariaat van de Volkenbond komt nu voor het eerst in de geschiedenis Hongarije iets tegemoet, en verandert [op 13 juli 1929] op papier de status van "minderheid", hoewel er in feite niets verandert!……
Het feit echter, dat de verliezers van gisteren met derge­lijke eisen kunnen optreden, betekent een verandering in de krachtverhoudingen na de oorlog, en de reaktie van de Vol­kenbond, die deze eisen behandelt en tenslotte inwilligt, roept in de staten van de Kleine Entente een hoge mate van onrust op. [Ádám, Richtung S., 80].
Men ziet in Hongarije nog altijd een ernstige bedrei­ging omdat dat land nog altijd een beroep doet op ‘de wil van het volk’, n.l. van de Magyaren [zgn. “minderheden”] over de grenzen die duidelijk niet anders wensen dan terugkeer tot het moederland! De Kleine Entente besluit in 1929 dan ook om de verdragen [die zoals bekend direkt tegen Hongarije zijn gericht] automa­tisch te vernieuwen na elke 5-jarige periode en er komt een col­lec­tief veiligheidsverdrag. Voor het eerst worden nu ook militai­re besprekingen gehouden tussen de rege­ringen van Tsjechoslo­wakije, Roemenië en Joego­slavië: Elk jaar komen de drie gene­rale staven bijeen om te spreken over plannen voor een tegen Hongarije gerichte oorlog. [Adám, idem, 80]. Toch komt er van een nauwere samenwerking van de drie landen niet veel terecht. De ruk naar rechts in Roemenië onder koning Carol II en in Joegoslavië onder koning Aleksandr in 1929/30 samen met de ernstige economische crisis zorgen ervoor, dat elke land veel meer dan vroeger z'n eigen gang gaat.
Van enige vorm van samenwerking mèt de buurlan­den, Tsjechos­lowakije, Roemenië en Joegoslavië, op de huidige basis van volstrekte militaire machteloosheid en ondergeschiktheid van Hongarije is ook niets te verwachten: alleen al de al óverduidelijke en vele malen uitgesproken diepe minach­ting van iemand als bijvoor­beeld de Tsjechoslowaakse minister van buiten­landse zaken, dr. Beneš, voor Hongarije zal wel nooit kunnen leiden tot een normale en vriendschappelijke verhouding met dat buurland…  
Op basis van de huidige politieke grenzen, zoals die na 1919/20 tot stand zijn gekomen, en waardoor o.a. 3 miljoen Hongaren niet meer binnen de grenzen van hun vaderland wonen, maar voor altijd als tweederangs onderdanen, als minderheid, moeten gehoorzamen aan een voor hen vreemde over­heid, is met Honga­rije geen ware vrede te bereiken, zo denken zeer velen en de economische ontreddering precies tien jaren hierna [vanaf 1929] vormt voor velen nog eens een overduidelijk en sluitend bewijs van de volstrekte dwaasheid van die 'vredesverdragen' van toen! Kleine nationa­le staten, zoals die sinds die jaren tot stand zijn gekomen, of wel: aan het centrum, het hart van Europa  zijn opgedrongen, leiden kennelijk niet tot politiek en econo­misch gezonde verhoudingen, zo blijkt nu.
In Hongarije blijft de diepe overtuiging dus bestaan, en wordt nog steeds aange­wakkerd, dat de 'vrede' van Trianon fataal is geweest voor de verdere ontwikkeling van het hele gebied. Men wordt met ande­re woorden in natio­nalistische en rechtse kringen in Hongarije dus slechts in zijn mening bevestigd!
Allerlei groepen buiten het land die zich verzetten tegen de vredesverdragen van 1919/20 kunnen ook rekenen op Hongaarse steun en in 1929 vindt er dan ook voor het eerst een ontmoeting plaats tussen afgevaar­digden van de "Kroatische Republikeinse Boeren­partij" [HRSS] en een vertegenwoordiger van het Hongaar­se ministerie van buitenlandse zaken, baron Apor. In de toe­komst zullen Hongaren en Kroaten samenwerken tegen de Joego­slavische [vooral Servische] regering. Intussen is in Belgrado immers in januari 1929 een diktatuur van koning Aleksandr I, van de Servische dynastie en haar ambte­naren en diplomatieke apparaat, tot stand gekomen. [12.8.]
Niet lang hierna worden in het geheim Kroatische terroristen in Janka puszta in het zuidwesten van Hongarije opgeleid, en getraind voor akties tegen de Joegoslavische regering in Bel­grado. [Indep. Eastern Europe].
Desondanks blijft de voorzichtige en realis­ti­sche houding ten opzichte van de Volkenbond in de dagelijkse politiek van Hongarije nog overheersen. Hongarije staat immers nog altijd bij de Volkenbond diep in het krijt. Mede daarom wil Bethlen aan de Volkenbond en de verplichtingen van het land vasthou­den. De herstelbetalingen, de onderhan­delingen hierover, en de financiële hulp van de Vol­ken­bond staan voorop.
Een conferentie van de Volkenbond in den Haag op 10 januari 1930 regelt de verdere, "definitieve" herstelbetalingen van Hongarije: nog vele jaren lang zal Hongarije elk jaar 13,5 miljoen pengő moeten betalen.
Wel wordt per 15 mei 1930 de direkte financiële con­trole van de Volkenbond over Hongarije afge­schaft en premier Bethlen wordt in juni naar Londen uitgeno­digd. Een jaar eerder heeft hij in Parijs overleg gevoerd met de Franse regering. Het zijn kleine tekenen van het feit dat Hongarije onder leiding van premier Bethlen in de westerse hoofdsteden toch weer als een serieuze partner wordt gezien.

Zelfs de kritische Manchester Guardian, die al vanaf 1920 zeer kritisch is over het regime Horthy [!], heeft nu voor de 1e maal iets positiefs over Hongarije te melden: in 1929 wordt n.l. een algemene amnestie afgekondigd voor een groot aantal politieke gevangenen en een aantal Hongaren komt terug naar het land, o.a. de soc.-demokratische leider Ernő Garami. Deze amnestie heeft direkt te maken met het 10-jarig jubileum van admiraal Horthy als staatshoofd [regent] van Hongarije. Op één maart 1930 vindt deze viering plaats en de leiding, Horthy, Bethlen en de nieuwe minister van defensie Gyula Gömbös [zie elders!] lijken goed samen te werken. Er vinden parades en bals plaats, vele toespraken worden gehouden en in de Koninklijke Opera vindt een speciale galavoorstelling plaats… Een nieuwe brug [de Horthy Miklós-brug, tgw. Petőfi brug] wordt geopend, evenals een aantal scholen en ziekenhuizen en een  laboratorium voor kankeronderzoek die ook naar Horthy worden genoemd; ook een speciale wet wordt door het parlement aanvaard waarin de verdiensten van de Rijksbestuurder worden opgesomd… Er worden ook allerlei kerkelijke plechtigheden gehouden en veel lof wordt Horthy toegezwaaid. De calvinistische bisschop László Ravasz is wat dit betreft typerend: ”Horthy belichaamt het Hongaarse verzet, de Hongaarse wil en de Hongaarse hoop, daarom ziet elke Hongaar in hèm de realisering van z’n eigen idealen”, en premier Bethlen weet het zeker: “Horthy zal tot het einde van z’n leven in funktie blijven”. [Sakmyster, 160-161].

Lajos Kassák [1887-1967],'Spel met gekleurde vormen'

top

Met Oostenrijk worden de betrekkingen nu ook steeds beter: In 1930 bezoekt de Oostenrijkse kanselier Johannes Schober Rome en Buda­pest, en dan sluiten Budapest en Wenen een vriend­schaps­verdrag. Men zal de politiek ten opzichte van Tsjecho­slowakij­e, Joego­slavië en Roemenië coördineren, en hierbij heeft men de steun van Italië. De rechtse Oostenrijkse kanselier Johannes Schober steunt de Hongaren al vanaf 1919, het jaar waarin hij nog als politie­commandant in Wenen steun gaf aan Bethlen en andere rechtse Hongaren, die vanuit de Oostenrijkse hoofdstad tegen de commu­nistische raden­republiek in Hongarije ageerden en in het kabinet van Schober speelt de ultrarechtse "Heimwehr" een belangrijke rol. Deze organisatie is ook vóór samenwerking met Italië en Hongarije, en wenst van Oostenrijk eveneens een autoritaire staat te maken. Stilzwijgend werkt men in Wenen al samen met beide genoemde buurlanden. Toch doen zich in Oosten­rijk in rechtse kringen nog wel moeilijkheden voor. Onderling is men het n.l. lang niet eens. De "Chr. Soziale Partei", de "Landbund" en de “Grossdeut­sche Partei” zijn dan wel 'rechts', maar b.v. over de vraag, in hoeverre men de socialisten moet en kan uitscha­kelen bestaan menings­verschillen. Van belang voor Bethlen is dat 'rechts' in Oostenrijk het eens is en daarom steunt hij Schober en bemiddelt hij. 
De Oostenrijkse parlementsverkiezingen van november 1930 staan al in het teken van een strijd van één rechts "Heimat­block" tegen de Oostenrijkse sociaal-demokraten. Bethlen heeft hiervoor ook geijverd, en hoopt dan ook op uitschakeling van de in­vloed van extreemlinkse Hongaarse ballingen in Wenen. [Barta­lits]. Al eerder hebben Hongarije en Oostenrijk in het geheim tot samen­werking besloten. Met Italië heeft de Hongaarse regering eveneens in het geheim een militaire conventie gesloten. In 1931 volgt een geheim pakt met Oostenrijk ten behoeve van politieke samenwerking en wederzijdse handelsvoordelen en ook Duitsland begint weer een rol te spelen. Na jaren van geheime onderhandelingen komt op 21 maart 1931 ineens een verrassing: Duitsland en Oostenrijk zijn van plan een pakt te sluiten, als voorbereiding op een douane-unie. Ook de Kleine Entente en Italië en Hongarije trekken echter aan Oostenrijk, en doen allerlei voorstellen. De plannen voor een tolunie met Duitsland moet men echter laten varen na protesten van o.a. het Internationale Gerechtshof en van de Fransen.
Weldra blijkt overigens hoe zwak Oostenrijk ervoor staat. Niet alleen wordt het land door de economische crisis zwaar getroffen, maar Duitse nazi's laten ook hun invloed gelden. Hun partij telt in 1931 in Oostenrijk al 110.000 leden, en krijgt bij landdagverkiezingen in april 1932 een derde der stemmen. Ondanks de opening naar Italië en Oostenrijk, en de hoop dat de economische opleving van 1924/26 zal blijven, verkeert ook Hongarije nog steeds in grote moeilijkheden. De armoede en de grote maatschappelijke tegenstellingen blijven bestaan, en het isolement van Hongarije t.o.v. de Kleine Entente is ook niet verdwe­nen. Voor de bevolking is er vanaf 1927 van 'een echte verandering' dan ook geen sprake. Het bewind van Bethlen en Horthy zit intussen stevig in het zadel en zet haar politiek gewoon voort.
De 'linkse' oppositie van liberalen en sociaal-demokraten kan alleen in de marge van de Hongaarse politiek iets betekenen. Soms krijgen ze enig gehoor, dan weer worden ze bedreigd. Bethlen stond b.v. in 1926 toe, dat vooraanstaande liberalen in de parlementaire commissie n.a.v. de "Valse franken-affaire" konden plaatsne­men, maar het [meerderheids-] rapport van de commissie leidde tot ernstige bedrei­gingen, zelfs tot een aanslag op de liberale Vázsonyi, die een minderheidsrapport liet verschijnen, van de kant van extreemrechtse 'patriottische' en agressieve nationalisten. [Zs. Nagy, 88]. Deze 'linkse' oppositie verkeert ook voortdurend in het defen­sief, en moet b.v. steeds aantonen, dat ook zíj het vaderland niet wil verraden, etc. "In Hongarije na 1919 tot links te behoren bracht als tweeledig gevolg met zich mee behandeld te worden als een ploert, een proleet, of ten minste als een onhandelbaar jong mens, omdat je sociale hervormingen wilde, èn veracht te worden, of op z'n best met medelijden bekeken te worden, als een onhandelbaar ouderwets man". [Ignotus, 149]. Via de pers en een aantal invloedrij­ke personen met hun contacten tot in de hoogste kringen hebben m.n. de liberalen in Budapest wel enige invloed.
Het aantal leden van de sociaal-demokratische partij en haar vakbonden loopt ook terug. In 1922 telt men nog 203.000 leden, in 1930 slechts 86.000. [Sipos, 64]. De partij blijft dus uitermate zwak. Specifieke wensen heeft ze nauwelijks en de eis van geheim kiesrecht en een burgerlijk demokratisch systeem lijkt al onvervulbaar. Dergelijke wensen hebben in het Hongarije van het Interbellum niet eens een mobiliserende werking. De klassenstrijd, het internationalis­me en een proletarisch socialisme worden verworpen en wat in het Hongaarse parlement gebeurt is niet van belang, en het interesseert niemand iets. Alle schandalen, uitbarstingen van verontwaardiging, verklaringen etc. vinden geen enkele weerklank, roepen geen enkele reaktie op buiten het parlement. [Sipos, 108].
Vergeefs is ook de hoop om als gezamenlijke oppositie ooit de macht van de regering te breken. Het lijkt erop, dat de grote meer­derheid der Hongaarse bevolking zich schikt in de situa­tie, en het bewind van Horthy en Bethlen volledig aanvaardt. In 1926 maakt de leiding van de Hongaarse Sociaal-demokrati­sche partij zelfs aan de 'eigen' Socialistische Internationale duide­lijk, dat ze voorzichtig wil zijn:
"We mogen niet meer riskeren dan we onder de gegeven omstan­digheden al riskeren". Men voelt zich veel te zwak om een revolutie te prediken, of b.v. een massa­be­weging op touw te zetten. [Sipos, 106/107]. "De buitenpar­lementaire strijd zal/kan men slechts zeer zorgvuldig gebrui­ken", aldus een besluit van het partijcongres van de Hongaarse sociaal-demo­kraten in 1928. Buiten de verkiezingen om is men wel aktief, maar er is geen sprake van dat men wervend kan optreden. Wel levert de strijd -met medewerking van de vakbonden- tegen huurverhogingen in 1928 100.000 handtekeningen op. Het "Országos Lakóvédő Bi­zottság" [Landelijk Comité ter Bescherming van Huurders] is hierbij zeer aktief.
Toch ervaart men vaak tegenwerking van de overheid en vooral van lokale autoriteiten: een vergaderverbod, een verbod om geld in te zamelen, hindernissen zijn aan de orde van de dag, en geregeld merkt men dat gemeenten dwarsliggen, sociaal-demokraten beschouwen als gevaarlijk, met bolsjewistische neigingen, onvaderlands. Kleine peste­rijen merkt men ook vaak. Het zijn de burgerlijke liberalen en sociaal-demokraten die als margi­naal, min of meer gevaarlijk beschouwd blijven en nooit aan bod komen. Een demokratisering van het Hongaarse bestel zit er nog altijd niet in en zelfs door Londen en Parijs wordt zoiets niet gesteund. Alle hoop van de zgn. "link­se oppositie" is tevergeefs. In dit verband is ook de hoop van enkele advokaten van de vroegere linkse premier gr. Mihály Károlyi uit 1918 tevergeefs; zij vragen in 1928 de heropening van het proces van 1923 [waarvan men vindt dat de veroordeling toen op valse gronden plaatsvond] tegen hem en denken daarbij dat het regime van Horthy en Bethlen nu wel genoeg is geconsolideerd en dat deze zaak in een rustiger vaarwater is gekomen.
Vooral na de publikatie van een dokument van aartshertog József -een goede vriend van Horthy- waarin hij zegt dat het neerleggen van de wapens op 3 nov. 1918 [de wapenstilstand van Belgrado] door hém, in naam van de koning, is gebeurd en door de regering-Károlyi alleen maar is afgekondigd met medeweten van de koning-keizer zélf, is hiervoor de aanleiding. Hiermee wordt immers duidelijk aangetoond dat de beschuldigingen tegen Károlyi vals zijn geweest. Ook de publikatie van memoires van Masaryk en Beneš laat ziet dat de Hongaarse premier Károlyi tot het einde heeft vastgehouden aan de integriteit van de Hongaarse grenzen en in een brief van Clemenceau wordt nu bevestigd dat deze niets te maken heeft gehad met Károlyi of zijn partij: Er is dus geen sprake geweest van geheim overleg tussen hen! Bovendien is gr. Károlyi [die sinds 1919 buiten het land is gebleven!] zelfs persoonlijk bereid om voor een rechtbank in Budapest te verschijnen. De Hongaarse rechtbank verklaart echter dat het proces níet zal worden heropend! [Károlyi, Faith without Illusion, 216] en de énige mogelijke conclusie kan dus zijn dat een heropening van het  proces tegen Károlyi de regering van Bethlen en Horthy zal compromitteren. Een rehabilitatie van gr. Mihály Károlyi is hiermee uitgesloten! [idem., 217]. Het regime van Horthy voelt zich blijkbaar toch niet helemaal zeker.

top

Het [niet vrij en geheim gekozen] parlement blijft dan ook slechts een ondergeschikte rol spelen en de macht van de lokale autoriteiten ten opzichte van [opposi­tie-] partijen wordt zelfs nog vergroot door een verordening van de minister van binnenlandse zaken in 1929, die bepaalt dat men voortaan de partijstatuten niet meer aan de regering, maar aan de gemeente moet laten goedkeuren. [Sipos, 113]………
Geleidelijk komt er vanwege de voortdurende machteloosheid der sociaal-demokraten verzet die zich uit in de oprichting van een zgn. "Arbeidersoppo­sitie" door radikale, vaak commu­nis­tische, aktivis­ten. [Sipos, 110]. Uit alles blijkt, dat Bethlen zeer stevig in het zadel zit, en dat er geen sprake is van enig massaal verzet hiertegen. Met sukses kan de premier orde en rust handhaven, al is er wel voortdurend sprake van uitingen van enige ontevredenheid.
Regelmatig vinden er demonstraties plaats van hongerige en straatarme boeren, arbeiders en mijnwerkers. In december 1928 houden b.v. 2.000 hongerige mijnwerkers een mars van Pi­lisvörösvár naar Budapest, op 28 september 1929 en op 26 januari 1930 demon­streren werklozen in de hoofdstad, in oktober 1929 staken mijnwerkers in de kolenmijnen bij Pécs, en in novem­ber 1929 is er een staking in Salgótarján. [Kovrig, 108]. Het zijn kleine en eigenlijk onbelangrijke incidentjes, maar voor de autoriteiten gevaarlijk: steeds reageert men huiverig, angstig voor wat er zich spontaan op straat afspeelt……De openbare orde en rust moeten gehandhaafd blijven, zo wordt in Budapest gerede­neerd. Tien jaren hebben Horthy en Bethlen deze politiek van de sterke arm -èn van de harde hand- kunnen volhou­den. Toch gaat dit nu steeds moeilijker.
Van grote invloed of betekenis is de illegale communistische partij in Hongarije overigens niet. In Moskou wordt in februa­ri/maart 1930 een 2e congres gehou­den en hierbij zijn slechts 22 afge­vaardigden uit Hongarije zelf aanwezig, maar allerlei oproepen om b.v. het systeem omvèr te werpen, een regering van boeren en arbeiders in te stellen, om een dikta­tuur van het proletari­aat in te stellen en meer agitatie en propaganda te be­drijven, slaan niet of nauwelijks op de be­staande situa­tie in Hongarije. Opnieuw laait -vèr van Hongarije vandaan!- de onderlinge onenigheid tot in de hoogste top op, en m.n. Béla Kun heeft ruzie met ieder­een. In de leiding in Moskou worden nu ook enkele jonge­ren gekozen die persoon­lijk niets meer met de radenrepubliek van 1919 te maken had­den.
Van meer belang dan dit alles is het feit, dat de Hon­gaarse politie met sukses in de commu­nistische cellen kan infiltre­ren, en dankzij b.v. József Oancz, n.b. secretaris van de ondergrondse partij in Budapest en lid van het centrale co­mité, kan de politie in de herfst van 1930 een inval bij het secretariaat van de Hongaar­se communisten doen. [Kovrig, 109/110]. Steeds blijkt weer dat het illegale Hongaarse filiaal van de Komintern uitermate zwak en verdeeld is en in Hongarije zelf heeft men na de nare en vaak krankzinnige erva­ringen met een raden- [sov­jet-] republiek in 1919 méér dan genoeg van het bolsjewis­me of communisme; de Sovjet-Unie, waar Stalin intussen alle macht alleen in handen heeft gekregen, wordt gezien als dé verachte­lijke representant hiervan.
Ondanks de nogal feodale en autoritaire wijze waarop in Hongarije de economie en politiek van hogerhand worden geleid, betekent het voorbeeld van de Sovjet-Unie voor slechts heel weinig Hongaren iets posi­tiefs. Van een massale toeloop naar de illegale Hongaarse commu­nistische partij blijkt niets. Wel neemt het aantal [illegaal opererende] communisten toe, en sommige kun­stenaars en intellektuelen voelen zich tot het model van Moskou aange­trokken. Ook een aantal arbei­ders, dat in armoede en ont­redde­ring leeft, ziet -in stilte vaak- toch wel iets in de poli­tiek van de harde hand van Stalin. De autoriteiten in Budapest blijven echter uitermate waak­zaam, en communistische aktiviteiten en propaganda blijven strikt verboden. Allerlei oproepen tot landverdeling, tot het overdragen van de macht aan het proletariaat, tot strijd van arbeiders tegen werkloosheid en bedrijfssluitingen, en ook demon­straties hiervoor, zorgen dat de overheid buitengewoon waakzaam blijft. 
Het blijkt al enkele jaren, dat Bethlen en diens politiek wordt gesteund door een brede massa, vooral de hogere klassen en de middenklassen, die bang zijn voor avonturen, zowel van extreemrechts als van extreemlinks. Na zeven jaren van ellende en moeilijkheden, van 1914 t/m 1921, wenst men eindelijk rust en stabiliteit. De verkiezingen van 1926 hebben dat nog eens bevestigd. Econo­misch heeft dit land niet veel invloed en Honga­rije heeft eigen­lijk relatief zeer weinig te betekenen! Het is volledig van ande­ren, van de export en vooral van de interna­ti­onale graan­prijs, afhan­kelijk. Hongarije is zelfs het land met de meeste schulden per inwoner van heel Europa!
De 'goede jaren' van 1924/26 tot 1930 betekenen voor Honga­rije inderdaad een opleving, maar dat is slechts relatief en van korte duur. Een man, die deze nieuwe, ambitieuze, zelfbewuste en zeer aktieve buitenlandse èn militaire politiek, en vooral dubieuze akties zou kunnen leiden en coördine­ren, is al gauw gevonden. Hij is vanaf 1923 weliswaar lid, zelfs leider, van een klein en niet suksesvol oppositiepartijtje, maar van véél meer belang in de Hongaarse politieke verhoudingen is dat hij al vele jaren, vanaf 1919, een goede en betrouwbare vriend is van Horthy zelf en van talloze vroegere officieren. Die officieren klaagden overigens al jaren over de “slappe buitenlandse politiek” en Gömbös moet hun imago oppoetsen: het elan en de efficiency teruggeven, maar premier Bethlen wil hem alleen strikt militaire taken toevertrouwen! Gömbös ontbindt vervolgens z’n eigen partijtje en in sept. 1928 wordt hij weer staatssecretaris van defensie, zoals in 1919. Hij gaat ook nu energiek te werk, “to instill a new spirit of confidence and efficiency in the officer corps”. Wel keurt de min.v.defensie, Károly Csáky, de driftige en brutale manieren van de parvenuachtige kapitein af, maar Gömbös is nu eenmaal populair bij hogere officieren. Zijn oude vriend, Horthy, vindt dat ook prachtig en in okt. 1929 wordt Gömbös min.v.defensie en na vier maanden generaal…. Hij spreekt Horthy dan regelmatig, en dat lijkt het wederzijds begrip, de hartelijkheid en het onderlinge vertrouwen te bevorderen! [Sakmyster, 159-160]. Zie over Gömbös ook elders!
Met enkele regelmaat is zijn naam verbonden met complotten van ultrarechtse “patriotten”, zoals in 1923, maar nadat hij zelf heeft verklaard dat hij helaas slechts "het slachtoffer van agenten-provocateurs is geweest", wordt hij al gauw vrijgelaten. Ook Horthy blijft hem ondanks alles [en alle raad van Bethlen!] vertrouwen. Bovendien:
"Das zwangsweise Ausscheiden der von Gömbös angeführten Ras­senschützler im Jahre 1923 blieb eine Einzelerscheinung” [Sipos, 106].
M.a.w.: Gömbös dringt met zijn extreemrechtse ideeën na een korte tijd vrij gemakkelijk weer door tot in de hoogste kringen van het Hongaarse establish­ment…….. 
In 1928 zoekt hij [na de ontbinding van  z’n eigen par­tijtje] voort­aan toch weer samenwerking met de grote regeringspartij van premier Bethlen want men kan in de gegeven omstandigheden in Hongarije immers alleen binnen het kader van de grote "Een­heidspartij" een carrière opbouwen. Gömbös voegt zich dus [formeel op 6 sept. 1929] weer bij de regeringspartij, alleen "om te worden bevorderd van kapitein tot luite­nant-generaal, en om secretaris en later minister van defensie te worden". [Nagy-Talavera, 75].
Zijn extreemrecht­se, nationalistische en antisemitische ["fascistische", naar hij zelf al zegt] prin­cipes hoeft hij niet op te geven. Het blijkt weldra dat met de persoon van Gömbös niet zomaar een nieuw lid is toegetreden. Als militair en als voorzitter van de patriotti­sche en mili­ta­ristische, de rechtsradikale "MOVE" is hij al jaren lang be­trokken bij semi-legale akties en door historische banden, door opleiding, persoon­lijke relaties en mentaliteit voelt ook hij zich zeer nauw verbon­den met de Duitse, resp. Oostenrijkse mili­taire tradities. Na 1918 heeft men bovendien door de gemeenschappelijk gevoelde en beleefde nederlaag, en na de diverse vredesverdragen of 'diktaten' van 1919/20 nog sterke frustraties erbij gekregen.
Zowel Honga­rije als Duitsland en Oostenrijk zijn immers door de overwin­naars vernederd en nergens is sprake geweest van een 'rechtvaardige' vrede, gebaseerd op éénduidige en vooral humane principes. Voor o.a. Duitsers, Oostenrijkers en Hongaren is het vol­strekt duidelijk dat -zowel in Versailles als in Saint-Ger­main als met name in Trianon- de over­winnaars vooral wraak hebben willen nemen. Gömbös krijgt nu -op voorspraak van Horthy persoonlijk- de opdracht om als staats­se­cretaris op het minis­terie van verde­diging [Honvéd] en nota bene al vanaf 10 oktober 1929 als minister één en ander te reorganiseren, en hij benut die kans ten volle. Hij is de opvolger van minister Károly Csáky, die zes jaar onopvallend aan het hoofd van het machteloze Hongaar­se minis­terie van verdediging stond. Maar voor Gömbös staat vast dat Hongarije zich niet bij de feiten, die zijn geschapen door de vredesverdra­gen, mag neerleggen, maar -samen met het fascistische Italië van Musso­lini en zo mogelijk samen met de rechtse regering van Oosten­rijk [en eventueel met Duitsland]- moet toeleggen op een dynamische, aktieve, revisionis­tische en nog meer patriot­ti­sche, nationalistische, buiten­landse politiek: Hongarije moet zich opnieuw naar de Balkan, naar Kroatië en Bosnië, naar Zeven­burgen wenden.

top

Samen met Italië en met ultrarechtse kringen in Oostenrijk en Duitsland zal Hongarije streven naar een einde van de nieuwe orde van "Ver­sailles" en "Trianon". Aan de toestand van vernede­ring van de trotse Magy­aarse natie moet een halt worden toege­roepen. Tegen de krachten die gericht zijn op behoud van de status quo van de vredesverdragen, Frankrijk en de Kleine Entente voorop, moet voortaan aktief worden opgetreden. Over de vraag of Hongarije nog altijd moet blijven streven naar een integraal herstel van de oude grenzen van 1918 of dat men zich zal neerleggen bij b.v. etnische grenzen laat [ook] Gömbös zich niet uit….. Evenmin hoort men Gömbös spreken over vreedza­me middelen hetzij agressie die hij ooit zou willen gebruiken.
Openlijke verkondiging van het etnische standpunt inz. gren­zen zou hem trouwens zéker aanhangers kosten, want het is niet popu­lair. Slechts in linkse en oppo­sitionele kring zijn dáárvoor aanhan­gers te vinden. Rusztem Vámbéry, de links-burgerlijke liberaal, spreekt zich b.v. in 1928 hiervoor uit. "Etnografisch moeten we Hongarije 'afron­den', en een effectieve bescherming van Hongaarse min­derheden buiten het land als voorwaarde stellen", maar met "contrarevolutio­naire mythen" wil Vámbéry niets te maken hebben. De gematigde liberale leider Rassay, die wars is van nationa­lisme, is het in feite met hem eens, en verklaart dat "men de natie niet moet leiden naar de weg van militaire avonturen". [Zs. Nagy, 62]. De aktie van Lord Rothermere in 1928 wordt in feite dus door hen ook gesteund, hoezeer die ook vaak een aktie van conservatieve nationalisten en revisionisten en van het regime wordt gezien. Ondanks zijn duidelijke, vastbesloten en zelfs agressieve taal is de nieuwe minister van defen­sie [1929] niet erg concreet maar buitenlandse voorbeelden [Italië!!] laten ook zien, dat men vaak veel meer hecht aan leu­zen, programma's en manifesten, oproepen en propaganda, uni­formen en vaandels, dan aan het aangeven van concrete doel­stel­lingen en middelen.
Hongarije moet zich, aldus Gömbös, veel meer aktief met expansie bezig houden, zich naar buiten keren, bondgenoten en vrienden zoeken, nog meer propaganda bedrijven, een dynami­sche poli­tiek ontwikkelen, en zich op economisch en militair ter­rein beter organiseren………..
Tot nu toe is Hongarije in zijn ogen veel te veel object van de grote mogendheden en van hun bondgenoten [lakeien] in het gebied van Donau en Karpaten, van de Volkenbond geweest, maar nu het vaderland in 1927 van de direkte buitenlandse voogdij en bemoeie­nis is bevrijd, moet en kan het zich, naar de mening van Gömbös, veel aktiever opstellen. Bovendien moet, naar het voorbeeld van Italië, ook in Hongarije een meer aktieve sociale en economische politiek worden bedreven. "De massa's", "de natie", moet worden geaktiveerd, worden gewonnen voor de nieuwe ideeën en de overheid moet zélf veel meer aktief optreden, en b.v. werk scheppen. Het is volgens Gömbös niet nodig, dat de bestaande instellin­gen in Hongarije verdwijnen, maar er moeten wel jongere, meer aktieve mensen op hoge posten worden benoemd. De oppositie hoeft van hem niet te worden opgepakt: ze zit immers al vol­doende ínge­pakt in het nieuwe systeem.
Gömbös is naar de mening van velen overigens een ambitieuze ijdeltuit. Hij heeft echter ook zijn charmes en talenten. Bovendien wil hij iets dóen. Hij is ook hopeloos sentimenteel, en laat zich niet leiden door z'n verstand, maar door z'n gevoel. Hij heeft grootse plannen met het land, en hoewel hij -uiteraard- meent origineel te zijn laat hij zich zeer duidelijk inspireren door buitenlandse [Italiaanse, Duitse en Oostenrijkse] voorbeelden. Allerlei beloften doet hij: hij zal de leider [duce] zijn, die z'n land zal bevrijden van Joden en vrijmetselaars, hij zal de arbeiders werk, en de boeren land verschaffen en anders dan de meeste andere Hongaarse politici vanaf de zomer van 1919 doet hij dus voor het eerst een beroep op de massa, op de straat. [Euro­pean Right, Deak, 377/378].
De tijden zijn blijkbaar óók in Hongarije veranderd, want Horthy en Bethlen, die na 1919 tegenover "de straat" en "het volk" buitengewoon terughou­dend zijn, vinden het blijkbaar goed dat met de persoon van Gömbös een andere mentaliteit op de voorgrond treedt. De doorslag heeft blijkbaar de buitengewone onvrede gegeven, die men hier en daar heeft met het systeem van Bethlen, die de Entente naar de ogen keek, en die met Joden en hun kapitaal goede vrienden was……..
Hoewel Gömbös dus in 1929 slechts één van de ministers is, is hij wel de meest uitgesproken figuur, met het meest opvallende verleden, en met de meest opmerkelijke plannen. Voor Gömbös speelt het antisemitisme een zeer belangrijke rol en naar de mening van Gömbös en velen met hem is de kwestie van "het Jodendom" vooral een van finan­cieel-economische aard. In de Hon­gaarse omstandigheden is vooral van belang dat ook de bijna een half miljoen Joden zich primair als Hon­gaar voelen en gedragen. Dat is formeel inderdaad het geval: 95 % van hen spreekt Hongaars, en is volledig geïntegreerd in de Hongaarse maat­schappij. De op financieel-economisch en cultureel terrein meest onafhankelij­ke posities worden door zelfs Joodse Honga­ren ingenomen. Echter: in bepaalde kringen vindt men nog altijd, dat "de Joden" nu juist niet volledig zijn geïnte­greerd, nog altijd teveel vasthouden aan hun eigen cultuur, gewoonten, mentali­teit, enz. [Zie 12. 9.].
Veel méér juist is het om te zeggen dat met name Joden dege­nen ­zijn die de westerse, de moderne ideeën in Hongarije introdu­ceren. Zíj zijn de propagandisten voor hervormingen en aan de eeuwenou­de maatschappelijke tweedeling van adel en boeren hadden zij geen enkele boodschap: zij vormen nu juist de middenklasse, die de enorme kloof tussen boeren en adel voor een deel heeft opge­vuld. Toch voelen vele Hongaren zich blijkbaar bedreigd door het intellektueel hoger peil en de gunstige economische posities van de Joden. [Bollen, 51]. Men vreest een "Überfremdung" door de Joden, en voelt zich in economisch en maatschappelijk opzicht bedreigd. Vele afgestu­deerden vinden de weg naar een baan in vrije beroepen of het zakenleven en de overheid ge­blokkeerd door Joden. De Joden worden juist nu, in de crisis­tijd van het Interbellum, opnieuw nogal eens als vreemd element beschouwd. Zolang echter 'de Joden' ongeveer een ¼ deel van het nationale inkomen van Hongarije in handen hebben [op­brengen] en er geen sprake is van een akute aanleiding of van drasti­sche sociaal-economische achteruitgang, is er -ook naar de mening van Gömbös en de zijnen- nog niet veel aan de hand.
Al eerder heeft hij laten merken dat voor hem de suprematie van één ras noodzakelijk is om een staat in stand te houden. Hij verwijt de regering van Bethlen ook, dat ze de numerus claususwet niet toepast, en niet aktief genoeg is waar het gaat om de bescher­ming van het Hongaarse ras. Al jaren geleden heeft hij beweerd dat vanuit de Joden toch wel de sterkste antinationalistische tendens voortkomt. Hij is ook zeer verontrust over het Joodse grond- en kapitaalbezit in Hongarije.
”De Joodse kwestie” moet dus, volgens Gömbös, worden geregeld, want anders is er "over 50 à 100 jaar geen Hongaarse grondbe­zitter meer over, en de zaken van het land worden dan door hen gere­geld". Bewust zegt hij op 4 maart 1928: "We moeten de rassen­kwes­tie tot probleem maken". Slechts naar hun aandeel van 5 % van de bevolking kunnen Joden vertegenwoordigd zijn, aldus Gömbös al in 1921/­23. [Weidlein, Antisemitismus, 38].
Over de rol van het parlement en van de demokratie in Honga­rije heeft Gömbös zich slechts laatdunkend, minachtend, uitge­laten. "Er zijn ogenblikken waarin het parlement niet geschikt is om over het lot van de natie te beschikken. Ik wil heel graag toege­ven dat ik niets beters weet... ik spreek niet over een diktatuur, maar in elk geval zijn er chaotische situaties waarin de diktatuur, het doordringen van de wil van één man, noodzakelijk is. Een diktatuur moet niet alleen op bajonet­ten steunen maar ook de geesten beheersen", aldus Gömbös in het parlement in Budapest op 30 november 1923 [!]……….

top

In 1928 verklaart hij: "Demokratie heeft het land de ineen­storting gebracht.... mijn demokratie openbaart zich in heel andere dingen, b.v. dat ik het Hongaarse volk en het Hongaar­se ras veel meer liefheb dan alle andere volken op aarde. Ik wil dat het bestaan van het volk en z'n dagelijks brood verze­kerd zijn, dat de Hongaar niet emigreert, ... en dat in Honga­rije de aristokratie van de geestelijke waarden zal heersen, en dat ieder die over de vereiste geestelijke en morele bekwaam­heden beschikt, z'n krachten in dienst van de Hongaarse natie stelt". [Weidlein, Antisemitismus, 43]. De revoluties van 1918 en 1919, en de leuzen die daarna door de overwinnaars worden gebruikt om het oude Hongarije te vernietigen zijn óók voor Gömbös dus van fatale betekenis geweest. Hij trekt echter wel héél eenzijdige conclusies. Toch is hij altijd vaag gebleven over wezenlijke zaken. Een echt, reëel alternatief voor de politiek van Bethlen biedt hij niet. Wat wil hij precies afschaffen? Wie wil hij precies elimineren, en hoe?
Dat Gömbös een hartstochtelijk nationalist is, is over­duide­lijk, maar hoe hij de betrekkingen met b.v. de buurlanden concreet wil verbeteren of welke maatregelen hij over­weegt bij het tegendeel, is vaag, onduidelijk.
Dat hij eveneens een hekel heeft aan de zgn. "onnationale", kosmo­politische geest in Budapest [precies zoals Horthy in 1919!] is duidelijk, maar welke maatregelen, hervormingen, wetten, hij ten bate van de boeren hij in petto heeft is onbekend. Welke maatregelen hij ooit denkt te nemen tegen b.v. een parlement of andere gevestigde instellingen, wanneer ze hem niet beval­len, laat hij in het midden en een nieuwe rol voor de nu ongewapende 'patriottische' organi­saties zoals de MOVE en de ÉME lijkt ook onwaarschijnlijk.
De rechtsstaat, zoals die door Bethlen is geschapen, kan niet zonder meer te niet worden gedaan. De betrekkingen met de Volkenbond en vooral de nog altijd slechte financiële situatie geven ook aan Gömbös weinig of geen speelruimte en ook over concrete verdere maat­regelen tegen de Joden is hij onduidelijk.
Wanneer hij ooit de Joden een evenredig aandeel van 5 % in het maat­schappelijk leven wil geven, zal hij zelfs nog heel wat Joodse Hongaren tot ambtenaar moeten benoemen, en aan hen een leidinggevende militai­re funktie moeten geven!! Juist bij de Hongaarse overheid zijn de Joden immers zwaar onderverte­genwoor­digd.....
Als Hongaars nationalist blijft hij eveneens onduidelijk ten aanzien van de positie van de 500.000 Duitsers in het land. Waartoe de haat, de wrok en het fanatisme van de 43-jarige minister van defensie Gyula Gömbös ooit zullen leiden, is dus  volstrekt onzeker. Wel gaat hij vaak fel tekeer tegen allerlei groepen die hem niet bevallen en hij weet zich gesteund door allerlei ex-officieren, studenten, enz., maar men weet níet wat zijn uiteindelijke bedoe­lingen zijn. Of hij inderdaad ooit zelf een echte dikta­tor wil zijn, en daarbij b.v. Horthy wil uitschake­len, is eveneens onzeker.
Vast staat wèl, dat Horthy en Bethlen hem als minister toch aan zich willen binden, en er niet over peinzen om zich zelf aan Gömbös te onderwerpen. Gömbös kan wellicht dienen om "de straat", de massa, meer voor het heersende bewind te winnen. Horthy en Bethlen kennen beiden Gömbös al jaren en bewonderen hem vooral vanwege zijn aktiviteit, zijn energie, zijn hervor­mingsdrift, zijn tomeloze ambitie en zijn vurige patriottis­me en men mag wel aannemen, dat dit laatste bij rijksbe­stuur­der Horthy zoals altijd de door­slag heeft gegeven.  Bovendien heeft de nieuwe minister van verdediging zeker niet de macht in handen.
Binnen de rege­ringspartij leidt de benoe­ming van Gömbös tot het uittreden van Tibor Kállay en een kleine groep verontrusten. Zij zoeken contact met de burger­lijke liberalen van Rassay. [Zs. Nagy, 92]. Samen richten Kállay en Rassay in 1928 de "Nationale Liberale Partij" op. Het lukt echter niet om de midden­klassen voor een echte libe­rale politiek te winnen: korte tijd later staat de economische crisis immers voor de deur! In de lente van 1930 gaan de graanprijzen omlaag, en ondanks het feit dat Hongarije meer kan lenen dan eerder, heeft men ook in dit land geen antwoord op de naderende crisis. Een nieuwe maar zeer onzekere periode breekt aan.
Toch lijkt het er allerminst op dat de Hongaren zich hun culturele en andere vrijheden, zoals die door Horthy en met name door Bethlen al een aantal jaren worden toegestaan, door b.v. een Gömbös zullen laten ontnemen.
De films in de bioscopen, de populaire geïllustreerde weekbla­den zoals de bekende "Tolnai Világlapja", bals, paar­denrennen, schoonheidswedstrijden, de mode, parades en plechtigheden, de dagelijkse ongelukken, sportwedstrijden, high societyhuwelij­ken, de wetenswaar­digheden van de baronnen en de graven, hun paarden, personeel en kastelen, een pyjama­wed­strijd in het Gellértbad, muziekuitvoeringen, concerten en operettes, het optre­den van beroem­de Hon­gaarse zange­ressen zoals Hanna Honthy en Gizi Bajor, en film­sterren als Katalin Karády en Greta Garbo in Europa en Ameri­ka trekken véél meer aan­dacht, en in september 1931 wordt in Budapest de eerste Hongaarse spreken­de film vertoond...
Ook de vlucht van de Hongaren György Endresz en Sándor Magyar met het vliegtuig “Justice for Hungary” over de Atlantische Oceaan naar Amerika die voor een wereldrekord zorgt, trekt in mei 1931 de aandacht van tienduizenden en levert uiteraard een sensatie op!
Eveneens brengen het 10-jarig ambtsjubileum van de rijksbestuurder, admiraal Horthy, in maart 1930 en de herdenking van de 900-jarige sterfdag van de koningszoon Szent Imre, de heilige Emmerich, in novem­ber 1930 zeer vele duizenden Hongaren op de been. Concerten, theatervoorstellingen, kerkdiensten en andere officiële plechtigheden trekken honderdduizenden be­langstel­lenden, uit binnen- en buitenland.
De jaarlijkse processie met de heilige rechterhand van de eerste christelijke koning van Hongarije, Szent István, op 20 augustus staat in 1930 ook in het teken van z'n zoon, Szent Imre, en telt n.b. 800.000 deelnemers, een aantal dat vèr boven alle ver­wachtin­gen uitgaat. [Adriányi, 84/85]. Uitvoeringen van operettes als "Gräfin Maritza" [1924] en "Die Zirkusprinzes­sin" [1927] van Emmerich [Imre] Kálmán, en "Das Land des Läche­rns" van Franz [Ferenc] Lehár trekken zeer veel publiek, en zorgen er o.a. voor dat Hongarije de naam houdt van een zorgeloos land vol nos­tal­gie en heimwee naar de goede oude tijd van de Donaumonar­chie.....
Ook de Hongaarse com­ponist Pál Ábrahám [*1892 in Apatin, ┼ 1960], die van Joodse origi­ne is, maakt beroemde operettes, zoals "Viktoria und ihr Husar" in 1930, "Die Blume von Hawai­ï" in 1931 en "Ball im Savoy" in 1932.
Niet geheel onopgemerkt is verder het werk, het doen en laten, van de internationaal beroemde Hongaarse componisten Dohnányi, Bartók en Kodály, en beide laatstgenoemden gaan nog altijd door met het verzamelen van Hongaarse volksmelodieën. In totaal worden 10.000 melodieën verzameld, waarvan 8.000 Hongaarse, 2.500 Slowaakse en 3.500 Roemeense, en honderden andere. Na 1920 volgen verscheidene publikaties hierover. Regelmatig treden Bartók en Kodály, maar ook andere, soms nog veel meer popu­laire, Hongaarse musici in het buitenland op. Cultureel staat deze kleine natie, dat geeft men alom toe, op een zeer hoog peil.
Vooral Bartók laat wel eens van zich horen wanneer het om de politiek gaat. Juist in deze jaren van nationalisme, chauvi­nisme en protektionisme in Europa treedt hij op als iemand die wars hiervan is. Hij protesteert dan ook heftig, wanneer een evenzeer beroemde musicus, de dirigent Arturo Toscanini in Bologna, na zijn demon­stratieve weige­ring om de fascistische "Giovanezza" te dirige­ren, daarom door jongeren op straat wordt aangevallen. Toscanini heeft blijkbaar dezelfde afkeer van fascisme en nationalisme als Bartók. Hij ziet zich gedwongen om Italië te verlaten, omdat de regering hier zich aktief met de cultuur bemoeit, en daarbij agressief laat optreden. In Hongarije is het nog lang niet zover, maar iemand als Bartók blijft hiervoor zeer gevoelig en vindt dit alles ver­werpe­lijk. Hij heeft zijn internationale contacten, en is b.v. samen met Thomas Mann, Paul Valéry en Karel Čapek lid van de 'Internatio­nale Commissie voor Intellektuele Samenwerking' van de Volken­bond.
De tegenstelling tussen de ontwikkelde enke­ling, die interna­tionaal goed op de hoogte is, die kan reizen en vergelij­ken, kritisch is, wordt uitgenodigd in Amerika, Nederland, Engeland en Rusland, en die geen dagelijkse geldzorgen kent, tot de grote massa in Hongarije zelf, die gebrek en armoede om zich heen ziet, en de dagelijkse vernedering aan den lijve voelt, is echter zeer schrijnend. Enkele individuen uitgezonderd wordt Hongarije als natie met name door de al even heftig nationalistische buurlanden nog altijd, ook tien jaar na de oorlog, behandeld als gevaarlijk, als een zwart schaap, als het land dat nu eenmaal moet boeten omdat het de oorlog heeft verloren.
Niet alleen Hongarije heeft de vrede en de daarmee onmiddel­lijk verbonden vernedering niet kunnen vergeten, de buren gedragen zich ook nog altijd alsof morgen de hel weer kan losbarsten, vanuit een agressief Hongarije. Niet dít land is zwaar bewapend, maar de buurlanden zijn dat. Numeriek gaat de dreiging uit van de Kleine Entente in de richting van Honga­rije, en niet omgekeerd!
Blijkbaar voelt men in Praag, Boekarest, en Belgrado toch iets van onrecht, dat aan de getergde Hongaarse natie is aangedaan. Hongarije als een militair en juridisch gelijkwaar­dig land bekijken is kennelijk nog altijd gevaarlijk.
Men voelt kennelijk iets aan van het feit dat het ene onrecht het andere oproept, en dat er stemmen zullen blijven die om wraak roepen, en alleen hun tijd afwachten. De tijd voor revanche en irredenta, voor wraak en onlustge­voelens in Europa is, na het trekken van de willekeurige grenzen in 1919/20 en door de economische crisis van 1929/30,  alleen maar dichterbij gekomen. "Overvoerd met de lasten van bewapening en -ter verdediging van het begane onrecht- in een politieke oorlog op meer fronten dwongen, economisch van een natuurlijk evenwicht van industrie en landbouw in één douanegebied beroofd, hebben onze buurlanden na 1918 een alles andere als gelukkige tijd be­leefd", aldus verklaart het Hongaarse staatshoofd Horthy later in zijn memoires [blz. 317].
Hij blijft er -met zeer velen- van overtuigd, dat de vroegere eenheid van alle kleine volken in de Donaumonarchie met haar economische een­heid en haar markt van ruim 50 miljoen mensen veel beter is geweest, dan het opsplitsen in de nationale staten, zoals dat in 1918/19 is geschied. Horthy haalt hierbij uiteraard de bekende historische voor­beelden aan van Bismarck en van František Palacký die hiervan in de 19e eeuw ook overtuigd waren. De tijd is echter drastisch veranderd, en ieder klein "onafhankelijk" land moet zelf maar zien, hoe het uit de crisis geraakt en Hongarije is één van de landen, die al bij voorbaat tot een bijzonder slechte start is veroordeeld.

top