|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.16 Het overgangskabinet van graaf Károlyi, 1931/32.
De nieuwe premier, graaf Gyula Károlyi [Nyírbakta, 1871-1947], is door Bethlen aan Horthy aanbevolen en hij was op 10 dec. 1930 diens min.v.buitenl. zaken geworden. Hij geldt als een conservatief magnaat, een adellijke grootgrondbezitter, een ouderwetse grand-seigneur, maar is wel gerespekteerd en oprecht. Als lid van een der rijkste families van het land heeft hij van huis uit een zekere minachting tegenover de lagere menselijke wezens, minacht ook het streven naar populariteit, en blijft als edelman uit een aristokratische familie rustig en waardig onder alle omstandigheden…..
Van verbeeldingskracht is bij hem geen sprake, hij zwijgt liever en eerder dan dat hij probeert mensen tot z'n standpunt over te halen. Persoonlijke politieke ambities heeft hij niet, en is aan de dagelijkse politieke intriges absoluut niet gewend. Hij is niet geschikt om het publiek warm te maken voor een zaak. [Count István Bethlen, Hung. Politics etc., Treatise and Indictment, München, 1985], blz. 21/22].
Hij is een neef van graaf Mihály Károlyi [1918/19], maar wenst met diens politiek opvattingen niets te maken te hebben. In 1919 steunde hij Horthy en Bethlen in Arad, Szeged en Wenen, en vormt al in 1919 een tegenregering, erop gericht om het rode bewind van Béla Kun omvèr te werpen. Het is aan ingewijden dus, gezien het voorgaande, duidelijk, dat het kabinet van de puriteinse, sobere en wat afstandelijke 60-jarige graaf Károlyi slechts een overgangskabinet kan zijn. Hij lijkt dan ook de economische en politieke lijn van Bethlen te zullen volgen, maar ook hij heeft geen andere oplossing van de economische crisis dan deflatie zoals de Volkenbond en de krediteurs van Hongarije aanraden. [Sakmyster, 168].
Sommigen beweren ook dat Horthy in augustus 1931 al plannen had om zijn vriend Gömbös tot premier te benoemen, maar hij voelde dat dát een te radikale stap was, en ook internationale factoren speelden een rol: Frankrijk lijkt dan nog de economische scheidsrechter in Europa voor de komende jaren, want hier had de depressie nog niet zulke grote gevolgen, en eerder in 1931 liet de Franse ambassadeur in Budapest merken dat Frankrijk teleurgesteld was over Kleine Entente en meer voor Hongarije wilde doen om het sterker te maken, en -de zéér anti-Franse- Gömbös was [en bleef] persona non grata voor Parijs! Graaf Károlyi staat echter bekend als een francofiel en genoot zéér veel aanzien bij Horthy al vanaf 1919. Zijn dochter Paulette is zelfs getrouwd met een zoon van Károlyi! De nieuwe premier heeft ook een eenvoudige levensstijl, is puriteins en gaat lopend naar z’n werk, in plaats van met een auto met chauffeur…. [Sakmyster,167].
De meest belangrijke ministers van het kabinet-Károlyi zijn: Gy. Gömbös [oorlog], Lajos Walkó [buitenl. zaken] en Ferenc Keresztes-Fischer [1881-1948, binnenl. zaken]. Hoewel Károlyi de politiek van z'n voorganger wenst voort te zetten, "en alleen de toon wil veranderen", wordt hij natuurlijk al snel geconfronteerd met de ernstige financieel-economische moeilijkheden waar het land nu voor staat. Ook op politiek gebied staan Hongarije, dat denkt men, nog wel veranderingen te wachten. Maar juist nu de massa zo ontevreden wordt, en minder dan vroeger de neiging heeft om maatschappelijk en politiek alles bij het oude te laten, wordt een feodale, ouderwetse aristokraat, een schatrijke graaf, tot hoofd van het kabinet benoemd. Een confrontatie kan op deze manier wellicht niet uitblijven!……
"De hongerige arbeiders, de arme boeren, de ontslagen ambtenaren en het overtollige academische proletariaat schieten hiermee niets op. Zij zijn veel meer gediend met het openbreken van de ketenen van het financiële kapitalisme dan met Károlyi's budgetaire orthodoxie". [Rothschild, 172]. En…. nauwelijks is Károlyi premier, of daar kondigt zich al "een ongeluk" aan: op 17 september 1931 ontploft een trein Budapest-Wenen op een spoorbrug, het viadukt bij Bia-Torbágy. De trein stort in een 24 meter diep ravijn en er vallen 22 [volgens Sakmyster: 63] doden en ongeveer 50 gewonden.
Afgezien van alle schade enz. is het meest bekend hierbij de vondst van een briefje, waarop staat te lezen: "Arbeiders! Gij hebt geen rechten. Voor u zullen wij die aan de kapitalisten ontwringen! Elke maand zult u van ons horen!" Het is voor velen duidelijk: dit voorbeeld van sabotage is het werk van communisten. Er volgt een "hecckampány" tegen de communisten en de anonieme vermoedelijke dader wordt opgespoord: en zekere Szilveszter Matuska, een 39-jarige koopman, wordt op 11 oktober 1931 gearresteerd, en later na een proces tot 6 jaar veroordeeld. Matuska is echter geen communist! Toch geeft de regering de communisten de schuld, en verklaart de krijgswetten [het standrecht!] van toepassing op de communisten. Al op 19 september wordt het recht van vergadering beperkt. “Zelfs Moskou vond ’t tijd om weer agitatie in Hongarije te laten plegen en verschillende aktivisten zijn naar Hongarije gestuurd om er terreur te plegen. Het meest spectaculaire resultaat hiervan is de aanslag met dynamiet op de trein Wenen-Budapest bij Bia-Torbágy en de twee verantwoordelijke agenten worden door de rechtbank veroordeeld en onmiddellijk geëxecuteerd”. [Sakmyster, 168].
In de zomer van 1932 worden ook een aantal leden van het secretariaat van de illegale communistische partij gearresteerd, o.a. Imre Sallai [1897] en Sándor Fürst [1903], medewerkers van een illegale communistische drukkerij en Frigyes Karikás en György Kilián [1907-‘43], die kort tevoren in 1931 op bevel van de Komintern waren aangewezen als leden van het centrale comité van de Hongaarse partij. [Molnár, 31, Kovrig, 110].
Er volgt nu een openbaar proces in Budapest, en prominente linkse intellektuelen zoals Thomas Mann, Romain Roland, H.G. Wells, Bertrand Russell, Upton Sinclair en Léon Blum dienen een scherpe aanklacht tegen de procesgang in, maar dat baat niet. [Molnár, 32]. Ook het felle protest van Mihály Károlyi, die immers al jaren lang vanuit het buitenland tekeer gaat tegen het regime van Horthy en intussen zijn heil steeds meer bij het socialisme van Stalin zoekt, haalt niets uit en op 29 juli 1932 worden Sallai en Fürst na het proces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. De anderen worden gevangen gezet.
Opnieuw is de illegale communistische partij in Hongarije tot machteloosheid gedoemd. De economische crisis, de politieke radikalisering, de massale werkloosheid maken ook in Hongarije hun slachtoffers, maar afgezien van een aantal demonstraties b.v. die van 3.000 werklozen in Budapest in januari 1930 en de grote demonstratie op 1 september 1930 [zie hierboven] en de oprichting van een [communistische] organisatie van werklozen gebeurt er weinig [Kovrig, 110/111] en het feit dat de landarbeidersbond in 1930 2.000 leden telt en in 1932 4.000 [Molnár, 31] kan ook niet zonder meer op de rekening van de Hongaarse communisten worden bijgeschreven. De politie is nog steeds in staat om demonstraties neer te slaan en om honderden arrestaties te verrichten, de vakbonden verliezen leden, en de situatie voor een legale oppositie in Hongarije is nog altijd véél vrijer dan die in de Sovjet-Unie…..
Een klein aantal illegale communistische bladen wordt vanuit het buitenland ook wel op zeer kleine schaal en illegaal in Hongarije verspreid maar kritische bladen zoals de literaire linkse Társadalmi Szemle [zie hierboven] van 1931-’33 kunnen in het land zelf bestaan! Enkele andere bladen zoals "Kommunista" [1928-’35], "Ifjú Proletár", "100 %" [1927-’30] en het culturele blad "Gondolat" [1935-’37] zijn sectarisch en zeer dogmatisch. [Molnár, 32].
De invloed van al deze bladen is zeer gering en onder linkse intellektuelen bestaat er overigens voortdurend onenigheid en wantrouwen, en de "echte" communistische bladen [buiten Hongarije zelf] gaan steeds bijzonder fel te keer tegen de politieke en culturele idealen van alle anderen. Zelfs linkse kritici als Lajos Kassák [die in 1919 de radenrepubliek steunde, en pas weer terugkeerde naar Hongarije] en de dichter Attila József [1905], "de literaire kampioen van de arbeidersklasse", die eveneens in 1926 naar Hongarije terugkomt, worden door communisten verguisd. In 1930 sluit József zich aan bij de illegale communistische partij, maar hij blijfdt een individualist!
De kunstenaar Kassák is, zo zegt men, een 'internationale' trotzkist, en József is een fascist: de onafhankelijke, idealistische en anarchistische geest van de dichter Attila József is veel te irritant voor de partijleiding. József gaat zijn eigen gang, en is er intussen zelfs van overtuigd geraakt dat de communisten geen contact met de realiteit in Hongarije zelf hebben! [Kovrig, 115/116]. In 1933 wordt hij uit de partij gegooid. [Molnár, 32]…...
Als geheel is de communistische partij in Hongarije onbeduidend, ze volgt ”een of andere ideologische akrobatiek”, en is antinationaal, want ze voegt zich onder de vlag van de Sovjet-Unie. Deze kleine, illegale partij gaat volstrekt in tegen de ideeën van de overgrote meerderheid in Hongarije. Ze is slechts van marginale betekenis, staat zeer zwak, ze gedraagt zich dogmatisch en sektarisch, en laat meer en meer burokratische en autoritaire tonen horen. [Kovrig, 116]. Toch weet ze in het geheim, via celvorming en zeer voorzichtige mondelinge 'reklame' onder een klein deel van de arbeiders, dat géén genoegen neemt met geduldig zwijgen, aanhangers te werven.
Door de gebeurtenissen van 1 september 1930 raakt ze hoe dan ook toch weer meer bekend. De autoriteiten zijn daarna opnieuw bijzonder verontrust. [Vgl. ook: "My first steps in the Movement" van János Kádár in New Hungarian Quarterly, vol. XXVIII, herfst 1987, blz. 8-14]. Ook een enkele kunstenaar laat in z'n werk wel iets zien van protest tegen de methoden van de autoriteiten op 1 september 1930 en op 29 juli 1932, zoals Gyula Derkovits in Hongarije zelf, en -van veilige afstand in de Sovjet-Unie!- Béla Uitz en Sándor Ék [Alex Keil]…..
De legale sociaal-demokratische partij wenst evenwel geen enkel contact met de communisten en om niet verdacht te raken wil de soc.-demokratische leider Károly Peyer duidelijk een grote afstand houden, maar van communistische zijde worden ook alleen maar zware beschuldigingen naar sociaal-demokratische kant geuit: als "sociaal-fascisten" worden ze aangevallen. Door de vorming van een "Verenigde vakbondsoppositie" [Egyesült Szakszervezeti Ellenzék] wordt de relatie evenmin beter. [Molnár, 31/32], maar aan een zéér groot deel van het publiek in Hongarije ontgaat dit alles volkomen.
Dat publiek houdt zich veel meer bezig met de bezuinigingsmaatregelen die premier Károlyi allerminst populair maken. Hongarije vraagt nog wel een lening aan de Volkenbond, maar deze wenst eerst een onderzoek naar de financiële situatie van het land en in oktober 1931 verschijnt daarom een rapport hierover. "Hongarije oefent wel effectieve controle uit op de openbare uitgaven, maar", zo wordt gesteld, "het land moet een duidelijker budget voorbereiden, de uitgaven verder beperken, de deviezenhandel controleren, en de stabiliteit van de Pengö handhaven".
In deze crisisjaren is dat echter een moeilijke zo niet onmogelijke opgave. In december 1931 worden alle betalingen aan het buitenland voorlopig stopgezet, m.u.v. terugbetalingen van leningen aan de Volkenbond. Ook Hongarije neemt intussen protektionistische maatregelen, en in het algemeen neemt de overheidsinvloed op het financieel-economische leven sterk toe. De import moet sterk worden beperkt, terwijl intussen eind 1931 de politieke temperatuur is opgelopen tot een kookpunt en stakingen en demonstraties n.b. ’gewoon’ worden en de onrust ook op platteland toeneemt, waar extremistische groepen [ook religieuze, zoals aanhangers van een 1000-jarig rijk] opkomen! [Sakmyster, 168].
Enige verlichting biedt per 1 januari 1932 een moratorium over alle buitenlandse schulden van Hongarije, zodat de herstelbetalingen worden opgeschort, terwijl de hoogte ervan n.b. nooit formeel is vastgesteld. Deze betalingen van 1914/18 worden ook nooit hervat! Van een land als Hongarije, dat m.n. na 1918 zó is uitgeperst en uitgemergeld, en dat nog altijd zeer diep in de schulden steekt, kan men niet veel meer verwachten.....
In het algemeen heeft men in dit land het idee dat die zogenaamde 'Hongaarse schuld' aan de oorlog allang is afgelost! Dit land acht zich overigens, b.v. door de houding van z'n premier in 1914, niet eens schuldig aan de oorlog en die zogenaamde overwinnaars, de buren van Hongarije, zijn al dik verwend.... Weliswaar wordt een verzoek van Hongarije aan Frankrijk om een nieuwe lening begin 1932 afgewezen, maar het land heeft dan intussen wel afnemers voor z'n graanexport en ook bondgenoten gevonden: met Oostenrijk, Italië en Duitsland onderhoudt men vriendschappelijke betrekkingen, en men merkt in Budapest dat deze landen niet totaal afkerig zijn van revisie van de grenzen van 1919/20. "De noodzaak tot herziening van de vredesverdragen wordt niet meer ontkend" aldus de Hongaarse premier in augustus 1932.
Wat dát betreft kan men van Parijs, Praag, Boekarest en Belgrado evenwel nog steeds niets of zeer weinig verwachten. In januari 1932 worden tussen de landen van de Kleine Entente nieuwe akkoorden gesloten, die nog eens bevestigen, dat men over b.v. de revisie van grenzen persé niet met Hongarije wenst te onderhandelen.
"Zolang Hongarije op het standpunt staat, dat vóór een economische band met de Kleine Entente revisie van het verdrag van Trianon noodzakelijk is, valt aan nauwe samenwerking met Hongarije niet te denken" [§ 5], "Verdragen moeten worden gerespekteerd, en alle pogingen om die te wijzigen zouden de chaos slechts verergeren" [§ 6], en "de Kleine Entente heeft zich als een element van orde tot nu toe uitstekend gehandhaafd.... ook in de toekomst kunnen vrede en rust slechts worden verzekerd door verdere uitbreiding in samenwerking met Polen en met díe grote Mogendheden, die de wereldoorlog hebben gevoerd ter bescherming van de demokratie en de orde in Europa" [§ 7], zo verklaart men.
Op 1 maart 1932 komt de Franse premier Tardieu dan wel met een nieuw plan voor economische samenwerking -een vrijhandelszone- van Oostenrijk, Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië, waarbij men afziet van alle revisionisme, en politieke samenwerking op basis van de bestaande grenzen nastreeft, maar voor Hongarije is dit niet acceptabel. Ook enkele grote mogendheden zien hierin trouwens vooral een poging om de Franse hegemonie uit te breiden, en de invloed van Duitsland tegen te gaan. Het plan wordt dan ook nooit gerealiseerd en soortgelijke Britse plannen van januari 1932 gaan evenmin door.
Reeds dan is duidelijk dat de overwegend agrarische landen Oostenrijk, Hongarije, Roemenië en Joegoslavië toch in de eerste plaats denken aan de exportmogelijkheden naar Duitsland en Italië. In 1931 bedraagt de Joegoslavische export naar Italië en Duitsland samen al bijna 40 %, de import uit deze landen samen bijna 30 %. Van de Roemeense export gaat bijna 1/3 deel naar beide genoemde landen samen.
Hongarije probeert wel naar alle kanten de verbindingen open te houden. De werkelijke invloed van Italië en Duitsland is dan ook nog gering, maat toch blijven de regeringen in Budapest, Berlijn en Rome nauw verband zien tussen een economisch herstel en de mogelijkheid om politieke grenzen te herzien. De Grote Fascistische Raad in Rome verklaart op 9 april 1932 b.v. in een resolutie dat de wereldcrisis alleen kan worden opgelost als de belemmeringen voor de internationale handel worden weggenomen, als de positie van de Donau- en Balkanstaten wordt geregeld, en als de clausules van de vredesverdragen die de oorzaak zijn van onrust onder de volken en de kiemen van nieuwe oorlogen in zich dragen, worden herzien. Men kan dus zeggen dat Italië althans met woorden bereid is om Hongarije in haar streven naar revisie te steunen…….
In september 1932 vindt in Stresa tenslotte een internationale conferentie plaats, waarop door het Italië van Mussolini en Duitsland [de wankele Weimar-republiek], nog eens de Franse economische en politieke invloed en macht in Midden-Europa, en daarmee het plan-Tardieu, worden afgewezen. Dit is ook van invloed op de Hongaarse politiek: premier graaf Károlyi die min of meer pro-Frans is, is teleurgesteld, maar vele anderen in Budapest willen vooral in de gunst blijven bij Rome en Berlijn. Kort hierna treedt de Hongaarse premier af, omdat het duidelijk is dat zijn gematigde politiek en zijn hoop op Frankrijk vergeefs zijn. Er is in Hongarije -maar hier niet alleen!- sinds een aantal jaren n.l. grote bewondering gekomen voor Mussolini, die het land in 1927 uit haar isolement verloste, en ook in Duitsers ziet men bondgenoten. Hierbij speelt het optreden van Hitler nog niet eens een rol. Wel merkt men dat in Duitsland de autoritaire krachten sterk toenemen, dat de republiek van Weimar niet meer op een parlementaire meerderheid steunt en dat ook president Hindenburg, de katholieken [Zentrum] en de conservatieven [DNVP], de Stahlhelm enz. de bestaande Duitse Republiek en haar demokratische grondwet van 1919 allang niet meer welgezind zijn. In Oostenrijk is een dergelijk proces ook gaande.
Grondwerkers op de 'mensenmarkt' wachten op werk
Het lijkt er veel op dat, ten gevolge van de om zich heen grijpende economische depressie, de liberale tijd van Versailles, van de Volkenbond, van internationale contacten en conferenties is afgelopen, dat het socialisme en de demokratie hebben afgedaan, dat de tijd van laissez-faire, van de vrije markt voorbij is: "De geest van de tijd" [a korszellem] is, vooral in Midden-Europa, bezig snel te veranderen in een autoritaire richting………..
Jongere mensen, die de Habsburgse monarchie nooit van binnenuit, zelf, hebben gekend, en die dus veel minder monarchistische gevoelens kennen, nemen de macht over van een oudere generatie. "A gyors, radikális megoldás", de snelle, radikale oplossing, wordt blijkbaar steeds meer aanvaardbaar geacht.
Zelfs blijkt dat agressie door de Volkenbond niet meer kan worden tegengegaan: Japanse troepen kunnen min of meer ongehinderd in 1931 een deel van China [Mandsjoerije] bezetten, en hier een 'protektoraat' stichten.
Het toch al zeer sterke nationalisme heeft met andere woorden de wind in de zeilen, het protektionisme en het streven naar autarkie doen opgeld, en de Europese 'samenwerking' van na 1919 is min of meer voorbij. Ook in de landen aan de Donau neemt de onderlinge handel af en men probeert alom de eigen boeren en arbeiders, de eigen markt, te beschermen. Hiermee in verband staat ook de roep om maatregelen tegen het internationale Jodendom.
Het "Finanzkapital" dat de economie, de handel en de industrie beheerst, is b.v. in Hongarije immers voor een zeer belangrijk, een onevenredig groot, deel in handen van Joden. Anderen beweren zelfs: "een onrechtmatig groot deel".
Het antisemitisme neemt toe en ook in Hongarije vindt het ingang. Al in de jaren na 1919 is het antisemitisme sterk, maar na enkele jaren is dat in Hongarije vrijwel verdwenen en nu komt het ten gevolge van de economisch crisis weer terug. "De Joodse middenklasse" [a zsidó középosztály] moet, zo zegt men, ruimte geven aan de Christelijke [Hongaarse, Magyaarse] middenklasse en het spreekt bijna vanzelf dat de bevolking als geheel hierop níet negatief reageert: 95 % der Hongaren is immers christelijk en 5 % Joods, terwijl ongeveer een vierde deel van het economisch leven "in Joodse handen" is……..
Studenten, de jeugdorganisatie "Levente", de "Vitézi Rend", de rooms-katholieke kerk, de semi-illegale en para-militaire organisaties van 1919, de ex-officieren en ambtenaren, allerlei groepen van nationalisten en conservatieven, hebben in Hongarije overigens al nooit veel opgehad met de Joden.
Door de economische crisis voegen werkloze intellektuelen, afgestudeerde jongeren, ontslagen ambtenaren zich hierbij. In 1931 volgt al een eerste complot van enkele officieren om het systeem van Bethlen omvèr te werpen, maar dit heeft geen enkel sukses. Één der opgepakte leiders, een generaal, pleegt in de gevangenis zelfmoord, maar de andere gearresteerden worden vrijgelaten. "Patriottische motieven" van de daders geven ook hierbij de doorslag. De roep om een nieuwe orde, om een fascistisch model, blijft echter aanhouden. [Nagy-Talavera, 87].
Dit complot van november 1931 zou ook tegen Joden gericht zijn. Ministers en 1.500 rijke Joden wilde men n.b. gevangen nemen en de hoofdsynagoge van Budapest opblazen. De openbare orde moest worden verstoord....
Van hogerhand doet men de zaak af met: het werk van raddraaiers, belhamels en extremisten. [KHA] en het heeft allemaal inderdaad weinig te betekenen. Dat blijkt voortdurend want Hongarije is, óók voor de 500.000 Joden, een rustig land met gelijke rechten voor allen. Nog in oktober 1932 vindt een grote bijeenkomst van de "Reviziós Liga" plaats in het Vigadó [Redoute] in Budapest en één van de meest vooraanstaande Hongaarse Joodse leiders, Samu Stern, houdt hier ook een feestrede en roept als goed Hongaars patriot ook nu weer het wereldjodendom op om achter een herziening van "Trianon" te gaan staan. [Weidlein, Antisemitismus, 37]....
Niets wijst er dus op dat de Hongaarse premier gr. Károlyi het beleid van z'n voorganger wil wijzigen. Door de voortdurende economische depressie wordt hij echter wel gedwongen tot hardere maatregelen. Het tekort op het budget moet worden verminderd, inflatie wil men vermijden, de munt moet stabiel blijven en het streven naar beschermende economische maatregelen voor de eigen industrie en landbouw neemt toe.
In augustus 1932 zegt de premier dan wel dat "de economisch-financiële situatie niet uitloopt op een ineenstorting", maar men gelooft hem nauwelijks. De oppositie wordt groter, de tegenstellingen nemen ook toe en de vooruitzichten van zeer grote groepen der bevolking zijn er zeker niet beter op geworden. Er is sprake van een inkomensdaling, de werktijden worden langer, 60.000 boerenbedrijven worden in korte tijd verkocht, honderdduizenden landarbeiders en vele anderen worden werkloos……..
Ook binnen de regeringspartij ontstaat verdeeldheid. De rijkere bourgeoisie, de aristokratische grootgrondbezitters en de ambtenaren raken nu zelfs verdeeld maar vooral de plattelandsfraktie van de kleine boeren is ontevreden en sommigen wensen veel hardere overheidsmaatregelen, een nieuwe agrarische politiek en landhervormingen. Anderen zijn huiverig hiervoor en willen zoveel mogelijk op de huidige basis verder gaan. De regeringspartij is echter nog altijd een conglomeraat van allerlei groepen binnen het establishment, hoge ambtenaren, bourgeoisie, ex-officieren, middelgrote boeren, aristokraten en grootgrondbezitters, die vooral de bestaande orde willen handhaven. Vooral bij de ambtenaren ontstaat veel ontevredenheid en de crisis neemt hand over hand toe. In het hele land nemen daardoor uitingen van onvrede toe.
Na demonstraties van ontevreden boeren in Pacsa [Zala] in februari 1932 vallen door het optreden van de gendarmes die belastinggeld inzamelen, vier doden, [Nagy-Talavera, 84] en in april vinden, over het hele land verspreid, demonstraties van 'links' tegen de werkloosheid en het harde optreden van de autoriteiten plaats. Ook in april 1932 staken typografen n.a.v. een kort verbod van het sociaal-demokratische blad "Népszava". Premier Károlyi weet echter weinig van de partijpolitiek, hij is niet in staat om de onenigheid beperkt te houden en kan de aktiviteiten van allerlei nieuwe splintergroepen niet verhinderen. [Sakmyster, 168].
Intussen is echter de minister van defensie, Gömbös, al zeer populair geworden, vooral door zijn eis voor veel meer overheidsmaatregelen, en hij kijkt daarbij ook al jaren naar Italië waar de diktator Mussolini ’de orde heeft hersteld’ en het volk voortdurend opzweept tot aktiviteiten, organisatie, discipline, demonstraties, werk en aktie. De staat heeft aldus een duidelijke funktie om de bevolking te aktiveren en het resultaat is dat er van fatalisme en pessimisme weinig is overgebleven.
In Hongarije is echter voortdurend merkbaar dat de crisis voor grote groepen ernstige gevolgen heeft. Zelfs boeren, die in het algemeen in Hongarije bekend staan als zwijgzaam, volkomen apolitiek en apathisch, komen in beweging.
In december 1931 lopen zes afgevaardigden van de regeringspartij over naar de Onafhankelijke Kleine Grondbezitters, de zgn. 'linkse' oppositie, en binnen deze oppositie is ook sprake van verschuivingen. Rassay en de voormalige minister Tibor Kállay werken voortaan samen met een aantal bekende en zeer conservatieve legitimisten, zoals graaf Sigray en markies Pallavicini [Zs. Nagy, 98] maar van een reële bedreiging van de regering is in het Hongaarse parlement voorlopig nog geen sprake.
Wel is het sukses van de nazi’s in Duitsland nu [1932] van groot belang voor het extreemrechtse ”Szeged-kamp” in Hongarije, maar Gömbös -de woordvoerder van hen èn ook min.v.defensie- beseft wel dat hij binnen de regeringspartij nog zeer weinig aanhangers heeft. Dus: de steun en het vertrouwen van de regent persoonlijk is voor hem nu opnieuw primair! Hij zorgt dus voor regelmatige persoonlijke contacten met hem en overtuigt geleidelijk Horthy, z’n oude kameraad uit 1919, ervan dat radikale veranderingen absoluut nodig zijn, ook al omdat het legitimisme zich weer sterker voelt en meer aktiviteiten onderneemt sinds kroonprins Otto [in 1930] 18 jaar is. Gömbös wijst Horthy erop dat hij altijd een dappere medestrijder van hem is geweest en hem hielp o.a. in 1921, en z’n strategie lijkt te werken….. In april 1932 geeft Horthy al een hint dat Gömbös de opvolger van Károlyi zal worden. Ook neemt de onzekerheid over de koers van de regering en vooral de interne verdeeldheid in de brede "Eenheidspartij" kennelijk nu wel ernstige vormen aan.
In mei 1932 spreekt opnieuw een groep binnen de regeringspartij zich intussen ook uit voor een veel meer radikale landbouwpolitiek. Grondbezit moet worden herverdeeld, er moeten meer kredieten voor landbouw en industrie komen, geheim en algemeen kiesrecht moeten worden ingevoerd, Hongarije moet duidelijker afstand nemen van de Volkenbond, en toenadering zoeken tot Italië, aldus deze groep waarvan de leiders o.a. de minister van defensie Gyula Gömbös, Andor Baross, István Antal, en prof. Bálint Hóman, een r.k. en zeer conservatief historicus, zijn.
Zij zien immers dat vele boeren failliet gaan wegens gebrek aan krediet. Van de banken hebben ze destijds veel geld geleend, en ze hebben zich diep in de schulden gestoken, maar nu zijn ze geruïneerd.
Zelfs weet in augustus 1932 n.b. Tibor Eckhardt, één der leiders van de oppositionele nieuwe partij der Kleine Grondbezitters, een zetel voor het distrikt Mezőcsát in het parlement te veroveren. De open verkiezingen en het feit dat z’n tegenkandidaat, de grootgrondbezitter Emil Purgly [Tompapuszta, 1880 – Budapest, 1964], de vml. főispán van Csanád, sinds febr. 1932 minister van landbouw en tevens zwager van Horthy is, baten nu zelfs de regering niet meer! Dit lijkt dus een dreigende manifestatie van de ‘unprecedented nature of the crisis’ en een zware slag voor de regering… De winnaar, Eckhardt, werkte ooit samen met Gömbös in de ultrarechtse Rasverdedigerspartij, en nu werkte hij achter de schermen samen met Gömbös voor het realiseren van de ”Idee van Szeged” voor een landhervorming èn anti-joodse financiële maatregelen en zelfs het afschaffen van het open kiesrecht!! [o.a. Sakmyster, 168].
Sommigen in Hongarije willen zelfs nog veel verder gaan en door hen worden enkele zeer kleine en nog onbetekenende extreemrechtse partijtjes opgericht. Zoltán Böszörményi [* 1893] is de eerste die zo'n extreemrechtse partij in Hongarije opricht. Hij is de zoon van een failliete landeigenaar, die in 1919 deelneemt aan de contra-revolutie. Later belandt hij in de journalistiek, en wordt leider van een patriottische studentenbond in Budapest. Hij geldt als een man die blaakt van hoogmoedswaanzin, zelfoverschatting, enz. en hij blaast regelmatig zeer hoog van de toren: hij heeft immers "een profetische opdracht". "Hij luisterde naar de stem van Moeder Hongarije en ging op weg, alles in de steek latend". Zijn strijd, geheel alleen tegen de hele wereld, wekt natuurlijk meer spot en lachlust op dan dat ze ernstig kan worden genomen. In 1931 zegt hij b.v. dat hij Hitler heeft ontmoet, en door hem is overtuigd, en prompt sticht hij zijn eigen "Hongaarse nationaal-socialistische Arbeiderspartij" een kopie van de Duitse nazi-partij. De partij, die met name zeer arme en ontevreden boeren en landarbeiders als aanhangers telt, wordt vanaf 1933 "Zeiskruisers-partij" [Kaszáskeresztes Párt] genoemd.
Böszörményi probeert zich ook kandidaat te stellen om parlementslid te worden, maar hij krijgt slechts zeer weinig stemmen. Een blaadje van z'n partijtje wordt enkele malen verboden. Met kreten, slogans, geweld treedt hij op. Zoals zovelen wil hij "gerechtigheid voor de armen", en wil dus Joden, bolsjewieken, Habsburgers en liberale burgerij uitschakelen. Steeds sterker wordt onder deze straatarme boeren de roep tot een revolutie. Vooral in het zeer armoedige Midden-Tisza gebied [Szolnok en Szeged en omgeving] treedt Böszörményi op, niet in de laatste plaats omdat agrarische onrust altijd al zeer verdacht en gevaarlijk wordt geacht door de autoriteiten. [Nagy-Talavera, 108]. Toch weten sommige fantasten met ideeën over bevrijding uit de ellende bij de hopeloze en straatarme landarbeiders en boeren, het agrarische proletariaat in het oosten van de Grote Hongaarse Laagvlakte, wel sukses te boeken. Het oude fatalisme en een nieuw religieus en politiek fanatisme staan hier niet ver van elkaar af. Sektarisme en religieuze extase houden velen -vaak al tientallen jaren- in de ban en zowel de communisten als de Heren worden gehaat.
Een andere bekende fascistische leider is Zoltán Meskó, die ook, n.b. in het parlement op 16 juni 1936, te kennen geeft dat hij "een Hongaarse Hitlerbeweging", n.l. de "Nat.-Soc. Boeren- en Arbeiderspartij", heeft gevormd. Vooral zijn niet zo originele bruine overhemd wekt bij de andere leden van het parlement hilariteit op. Kenmerkend voor zijn beweging is de militaristische en autoritaire geest, de nadruk die valt op het zogenaamde "zuivere [maar mythische!] Turaanse ras", en de eis dat degenen die als zwendelaars en profiteurs misbruik maken van anderen, de dood of werkkamp als straf moeten krijgen! Zoals de meeste andere leiders van de nieuwe ultrarechtse splintergroepjes eist ook Meskó algemeen kiesrecht, verdeling van het grootgrondbezit, algemene dienstplicht, afschaffing van de fidei commissa [de onvervreemdbare erfelijke landgoederen], etc. [European Right, Deak, 387].
In het algemeen hebben de extreemrechtse groepen steun van een deel van de middelgrote landbezitters, zoals leden van de oude landadel [nemesek] en door de crisis getroffen aristokraten, de 'christelijke' -d.w.z. de niet-Joodse- industrieel en commercieel aktieve burgerij, en legerofficieren en ambtenaren die eveneens tot de 'christelijke middenklassen behoren. Tot deze laatsten rekent men ook allerlei mensen in overheidsdienst, zoals politie en gendarme. Zij wensen allemaal overheidsmaatregelen tot steun van de niet-Joodse middenklassen, protektie, meer orde en discipline, toenadering tot autoritaire staten zoals Italië en Oostenrijk, en het terugdringen van de Joodse invloed in het economische en financiële leven. [Laczkó, I]. De invloed van al deze groepen moet men niet overschatten. Bovendien is Hongarije slechts één van de landen in Europa waar zich dit verschijnsel voordoet, in regelrechte navolging van de nazi's in Duitsland die nu sterk aan invloed en macht winnen. De regering in Budapest zit echter veel steviger in het zadel dan menige andere regering en voor een serieuze poging tot een coup of een 'machtsovername' van extreemrechts hoeft men niet bang te zijn.
De Magyaarse Führer-kandidaten reizen de één na de ander naar Duitsland en enkelen ervaren de grote eer dat men met hen spreekt". [Weidlein, Antisemitismus, 37]. Meskó, Böszörményi en graaf Festetics worden door Hitler zelf ontvangen, maar al vormen de kleine rechts-radikale partijtjes geen enkele bedreiging, toch neemt de onzekerheid over de koers van de regering en vooral de interne verdeeldheid in de brede "Eenheidspartij" kennelijk nu wel ernstige vormen aan.
In september stelt Gömbös met een aantal collega’s een programma van 100 punten op voor drastische hervormingen, dat deels naar de regent wordt gezonden om door te lezen……. Gömbös zei overigens al eerder -en dat lijkt hem wel handig- tegen Horthy persoonlijk dat hij van plan is om als “hoge prioriteit” de macht van de regent tegenover het parlement te versterken, maar Regent wacht nog met zijn plannen tot na de onrustige zomer. Intussen is premier gr. Károlyi dan al zo gefrustreerd door de tegenstellingen in de regeringspartij die hem deels belachelijk maakten, dat hij zijn ontslag indient op 21 september 1932………
Premier Károlyi is dan ook niet teleurgesteld, wanneer hij in september 1932 -naar aanleiding van intriges- zijn funktie kan neerleggen. Op een partijbijeenkomst deelt hij mee, dat hij z'n ontslag zal aanbieden en hij is eigenlijk wel opgelucht en blij dat hij kan aftreden. [Bethlen, Hung. politics, Treatise, 22]. Met Károlyi zijn velen opgelucht, en hopen op een nieuwe tijd...... Maar hoewel ook in Hongarije de roep om hervormingen "ten bate van de massa" veel sterker wordt, is er nog lang geen sprake van "een opstand der horden". Wel lijkt aan het oude type conservatieve politiek van de elite, de heerschappij van de grootgrondbezitters, de middelgrote boeren en de liberale bourgeoisie in september 1932 een einde te zijn gekomen.
De dag voordat Károlyi zijn ontslag indiende overhandigde Gömbös Horthy n.b. nog een boek van Hjalmar Schacht, Hitlers invloedrijke man voor economische zaken, en in een brief erbij verklaart Gömbös dat hij ‘de sobere middenkoers’ van Schacht wil volgen, maar dat een voorwaarde hiervoor is dat eerst het politieke vertrouwen wordt hersteld, ”desnoods met radikale middelen”. [Sakmyster, 168-169].
Horthy is het dan geheel eens met Gömbös over de noodzaak van ‘radikale maatregelen” om de politieke stabiliteit te bereiken en hij doet nog wel een oppervlakkige poging om Károlyi te laten blijven, maar intussen lijkt ook de internationale situatie niet meer gunstig voor pro-Franse koers. De Franse plannen voor economische samenwerking in Europa [de Akkoorden van Lausanne] worden n.l. afgewezen door Duitsland en Italië.
Horthy lijkt nu ook bereid om extreemrechts een kans te geven hoewel hij beseft dat z’n vriend Gömbös bekend staat als sympathiek tegenover Mussolini en Hitler. Hij raadpleegt dan zijn adviseurs en de partijleiders, etc., maar het is al snel duidelijk dat Horthy z’n besluit al had genomen en eigenlijk alleen nog meer steun hiervoor wenste. “In deze moeilijke tijden is een sterkere hand nodig” zegt hij o.a. tegen de liberale leider Rassay, en sommigen denken zelfs dan nog dat Bethlen toch nog terug komt, omdat die nog een grote meerderheid in het parlement achter zich heeft. In Hongarije is echter een parlementaire meerderheid minder belangrijk dan het vertrouwen van admiraal Horthy., de rijksbestuurder…. Ook Bethlen zelf komt op audiëntie bij Horthy op 23 september en Horthy vraagt hem wat híj vindt van de benoeming van Gömbös en het antwoord van de ervaren en voorzichtige politicus, in wie Horthy overigens óók vele jaren vertrouwen heeft gehad, luidt: ”U kunt het proberen”, maar Bethlen vindt wel enkele beperkingen voor Gömbös nodig: de meer radikale delen van het ”Szeged-programma” moet men níet toepassen, en Horthy deelt ook de mening van het conservatieve establishment [Bethlen c.s.] dat de fundamentele politieke tradities gehandhaafd moeten blijven. Later verklaart Gömbös dan ook dat hij wel concessies moest doen aan Bethlen, aan de partij en aan de Regent, en hij stemt daar -onwillig- mee in! Van nieuwe verkiezingen kan b.v. geen sprake zijn, evenmin van een anti-joodse wetgeving of van een nieuwe landhervorming! [Sakmyster, 170-171].
|