< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.17 De eerste jaren van Gömbös' premierschap, 1932  tot ± 1935.

Maak uzelf niets wijs door wonderen te verwachten!” [Gömbös, okt. 1932].

Na het aftreden van graaf Károlyi en na enig overleg wordt de 45-jarige Gyula Gömbös [de Jákfa], de minister van defensie, op 1 oktober 1932 tot premier benoemd. Hij is, zoals uit het voor­gaande blijkt, al jaren een vertrouwe­ling van Horthy, en geniet in het land niet in de laatste plaats bekendheid om zijn daden­drang en zijn grote ambities, zijn autokratische natuur, en met name om zijn chauvinistische, rechts-radikale ideeën; hij is ook een begaafd redenaar, een kleurrijk man en een ongebreidelde energie en sentiment voor de lagere klassen maken hem ook tot een bekend figuur. Vooral vanaf 1921 staat Gömbös bekend als iemand die een uitgesproken hekel heeft aan de Habsburgse dynastie, maar degenen die hem goed kennen weten dat hij al vóór 1914 als officier van het K.u.K.-leger niet veel met de dynastie opheeft, en vanaf 1919 ervan overtuigd is, dat de ex-koning niet terug kan komen.
Hij was wel bij enkele affaires betrokken maar Horthy heeft hem persoonlijk als "een voortreffelijk officier", altijd de hand boven het hoofd gehouden. Horthy wordt door Gömbös ook vereerd. Bij ex-officieren en hogere ambtenaren geniet hij veel vertrouwen. Gömbös heeft zich ook wel laten kennen als iemand die sympathie heeft voor de lagere klassen, en die vindt dat de overheid veel meer straffe maatregelen ten bate van de hon­derdduizenden gedupeerden kan en moet nemen en zijn benoeming vormt nu ook geen verrassing. [Nagy-Talavera, 90].
Voor alle "slachtoffers van de uitbuiting door de Joden en aristokraten", allen die door de crisis zijn geruïneerd, met name van de lagere middenklassen, heeft hij begrip. Hij wil een meer autoritaire regeringspolitiek: een overheid dient met plannen te komen om b.v. werk te scheppen. Binnen de rege­rings­partij heeft hij zich al eerder opgeworpen als leider van deze onte­vreden groepen. De ontevredenheid binnen de partij over het bestrijden van de crisis is intussen veel groter geworden en van premier graaf Károlyi had niemand meer veel verwach­tin­gen. Daarom is Gömbös benoemd en ook graaf Bethlen is daarvóór. [volgens Horthy, blz. 170]. Achteraf moet ook Horthy wel toegeven dat Gömbös zijn doel voorbij schoot, hoewel hij "zeker goede bedoelingen" had.
Gyula Gömbös behoort tot een nieuwe generatie politici want hij past wel bij de autoritaire, militaire en burgerlijke buitenlandse leiders zoals Atatürk, Dollfuss, Piłsudski, Primo de Rivera, Mussolini, de Joegoslavische koning Aleksandr, de Roe­meense koning Carol II en de Bulgaarse tsaar Boris III. Zij allen hebben een uitgesproken  hekel aan zowel het liberalisme als -uiteraard- het bolsje­wisme.
Wát er tenslotte ook over Gömbös wordt beweerd: hij is in feite geen edelman, geen generaal en niet eens een echte Magyaar maar Gömbös is zéér zeker niet de enige die er in deze jaren vast van overtuigd is dat de toekomst níet aan de parlementaire demokratie maar aan de totalitaire of autoritaire regimes behoort! In de eerste plaats voelt hij echter verwant­schap van zijn ideeën met die van de fascistische Italiaanse leider Benito Mussolini en met geen énkel ander land gaat Hongarije intussen ook zo vriend­schappelijk om als met Italië……..

top

Zijn benoeming levert dus zowel in Hongarije als in het buitenland beroering op! Trots is de nieuwe premier op het feit dat voor het eerst in de geschiedenis van Hongarije een kabinet zonder één enkele edelman wordt gevormd [uitgezonderd de korte periode van de radenrepubliek van Béla Kun] en Gömbös staat dan ook bekend als iemand die een hekel heeft aan [of: jaloers is op!] de hoge adel en ook voor veel van z’n aanhangers geldt dat. Daarbij is natuurlijk typisch dat hijzelf graag beweert van oude adel te zijn: Hij heeft het adelspredikaat "de Jákfa" [Hong. jákfai] aan z'n naam toegevoegd. Met het optreden van Gömbös begint voor Hongarije een nieuwe tijd. Dat komt niet zozeer door zijn eigen toedoen, maar omdat intussen de verhoudingen in het belangrijkste en grootste land van Midden-Europa, n.l. Duitsland, drastisch bezig zijn te veranderen…..
In de republiek van Weimar kan namelijk vanaf 1930 niet meer op een normale, demokratisch wijze, een coalitie-regering worden gevormd, die trouw is aan de grondwet van 1919. Door de economische depressie in de herfst van 1929 zijn miljoenen in dit land zeer ontevreden geworden en hebben hieraan in 1930 al uiting gegeven: zonder totalitaire partijen zoals communisten en nazi's is er in de Duitse Rijksdag geen parle­men­taire meerderheid meer te vinden en weldra heeft dit voor b.v. Hongarije, en later voor heel Europa vèrstrekkende konsekwenties. [Horthy, 166].
Gömbös' optreden als premier vindt plaats temidden van een grote economische [en daardoor ook politieke] cri­sis, en ook Hongarije bevindt zich in een ernstige situatie. Bovendien kent men het verleden van deze premier: hij behoorde immers tot degenen, die al in 1923 contacten hadden met extreem-rechtse Duitse nazi's, en vele jaren antisemitische en rechts-extremistische geheime organisa­ties steunden………….
Toch zal hij zijn eigen politieke verleden van samenzwerin­gen, semi-legale akties en racistische propaganda van zijn eigen partijtje van 1923, en van antisemitisme nu als premier wel achter zich moeten laten. Talloze studenten, geheime patriottische organisaties, mensen uit de geruïneerde lagere burgerklasse, vml. vluchte­lingen uit de verloren gebieden, ex-officieren, reserve-offi­cieren en ambtenaren, steunen Gömbös echter, en ze verwachten veel van deze nieuwe premier. Zelfs leiders van de oppositionele Kleine Grondbezit­ters [Eckhardt!] kennen hem als collega en oude vriend. Niet alleen kent hij de extreem-rechtse leiders in Hongarij­e maar hij zal vast en zeker ook plannen hebben om de vech­tende en schreeuwende massa in Hongarije zijn recept aan te bieden. Propaganda en agitatie behoren tot zijn middelen en met Gömbös komen de "contra-revolutionairen" van "de Idee van Szeged" van 1919 eigenlijk weer aan de macht.
Tijdens het bewind van Bethlen hebben zij onge­veer 10 jaar lang hun mond gehouden maar nu kunnen ze weer open­lijk zeggen "waar het op staat". András Mecsér, Ferenc Ulain, Béla Marton en nieuwko­mers als Emil Szakváry, Antal Petneházy, Béla Jurcsek, István Antal, Antal Kunder, György Oláh en andere rechtse radikalen zullen Gömbös waarschijnlijk nog wel eens wijzen op zijn beloften van des­tijds. In de jaren '20 heeft Gömbös immers meer in de wereld van samen­zwering, van dromen en wensen, dan in de wereld van de grote politiek ver­keerd…..
Uit de aard der zaak is ook Horthy zeer goed op de hoogte van de denkbeelden van Gömbös: Beiden hebben vanaf 1919 veel aan elkaar te danken en zijn persoonlijk goed bevriend. Gömbös is b.v. degene die in 1919 Horthy als commandant van het nieuwe Nationale Leger in Szeged heeft aanbevolen…..Al in 1919 noemt Gömbös zich een "nationaal-socia­list", en in 1920 stapt hij uit het leger om zich verder aan de politiek te wijden. Zie bijvoorbeeld de hieraan voorafgaande hoofdstukken!.
Toch heeft Horthy achteraf, volgens eigen zeggen, in 1932 een zekere tegenzin tegen de benoeming van Gömbös, "een uitgesproken autoritaire natuur, die zich door de voorbeelden van Hitler en Mussolini liet beïnvloeden", tot premier. Daarom laat hij de nieuwe premier beloven dat deze binnen de bestaande strukturen zal optreden. Gömbös versterkt naar de mening van Horthy ook de tendensen, die met de belan­gen van Hongarije steeds moeilijker zijn te verenigen, hij kijkt vooral naar Italiaanse en Duitse voor­beelden, wil een diktatuur, en laat z'n land eenzijdig in Duitse richting gaan. Hij raakt -in z'n vernieuwingsdrift- enthousiast over de ontwikke­lingen in Duitsland in 1933, en meent dat Hongarije voortaan met Duitsland in zee kan en moet gaan.
Maar evenals Hindenburg in Duitsland de veel jongere kanselier Hitler in 1933 aan het systeem wil binden, wil Horthy de nieuwe en ambitieuze premier Gömbös in Hongarije aan zich en aan zijn regime binden. [Rothschild, 172]. Gömbös belooft aan Horthy dan ook dat hij geen radikale landhervor­ming zal doorvoeren, geen anti-Joodse maatregelen zal nemen en het parlement niet zal ontbin­den. Er komen zelfs geen ministers van de ”Szeged-beweging”. Wel zijn enkele ministers talentvol, zoals Béla Imrédy en Miklós Kállay [latere premiers], maar hij kan niet eens rekenen op z’n ministers betreffende zijn eigen, meer radikale plannen!…..
Uiteraard zijn slechts weinigen in Hongarije op de hoogte van de strenge beperkingen die aan de nieuwe premier zijn gesteld en z’n vrijheid van manoeuvreren is zeer beperkt.
Gömbös now had his foot in the door, but as he surveyed the head table he found that all the choise seats were still occupied by Bethlen and his supporters. Gömbös discovered that he was not able even to choise his own Cabinet, for Horthy had apparently granted Bethlen the right to veto appointments he opposed”. [Sakmyster, 171].
Aanhangers van Bethlen, d.w.z. ervaren, gematigde en voorzichtige, conservatieve ministers worden dus gehandhaafd, zoals de liberaal-conservatieve, pro-westerse gereformeerde advokaat Ferenc Keresztes-Fischer op binnen­landse zaken, en Miklós Kállay op landbouw. Zelf blijft de premier minister van defensie en hij wordt nu leider van de Eenheidspartij. Kállay wordt echter al in januari 1935 vervangen door Kálmán Darányi [1886-1939], die van Zwabische afkomst is, en nogal bekend is als een man die met sukses iedereen in de partij probeert voor zich te winnen. Hij geniet het vertrouwen van velen. [Nagy-Talavera, 92]. Een andere minister is Endre Puky [buitenlandse zaken], maar deze wordt al na drie maanden, in januari 1933, opgevolgd door de ervaren diplomaat, de conservatieve Kálmán Kánya, die vanaf 1921 plaats­ver­vangend minis­ter en vanaf 1925 gezant in Berlijn was.
Kánya is "a clever diplomat", aldus de nieuwe Amerikaanse gezant in Budapest, John Flournoy Montgomery [van 1933 tot 1941], en in tegenstelling tot zijn premier is hij skeptisch en terughoudend ten aanzien van het nieuwe Duitsland. Kánya is er beslist níet van overtuigd dat Hongarije de Duit­sers in alles moet volgen.
De andere leden van het kabinet zijn: Andor Lázár [1882] van justitie, de president van de Nationale Bank die zowel in als buiten Hongarije enig gezag heeft in financiële kringen, Béla Imrédy [1892], eveneens van Zwabische afkomst, van financiën; Bálint Hóman [1885-1953], de al eerder genoemde r.-kath. conservatieve historicus, van godsdienst en openbaar onderwijs en Tihamér Fábinyi van handel.
Als regeringsprogramma lanceert Gömbös op 6 oktober 1932 zijn "Nationaal Plan van de Arbeid" [Nemzeti Munkaterv] dat uit 95 punten bestaat. Hoe ambitieus hij echter ook is, hij verklaart tevens aan het Hongaarse volk: "Ik wil de bouwer, de arbeider en leider van de nieuwe generatie zijn. Ik wil geen diktator zijn, en zál dat ook niet zijn". [Én az új generációnak építőmunkása és vezére akarok lenni. Nem akarok diktátor lenni, és nem is leszek az]. Hij stelt zijn kabinet voor als jeugdig, fris, modern. Wel is hij ervan overtuigd dat de Hongaren leiding nodig hebben: "Onze vaderen waren dáárin groot en konden het vader­land dáárom veroveren, omdat ze luisterden naar hun leiders", [Őseink azért voltak nagyok, és azért tudtak hont foglalni, mert vezéreikre hallgattak], aldus deze Hongaarse premier, meer dan 1000 jaar nadien…. En Gömbös vervolgt z’n rede met: "Ik sta hier voor u als uw leider... Ik wil u leiden op een nieuwe weg... maar maakt uzelf niets wijs door wonderen te verwachten... Hongaren, mijn broeders! Ontsteek de kandelaar van vertrouwen bij het levensvuur van mijn ziel die voor u, mijn natie, brandt! Verspreidt verder dat licht!.... Daarom vraag ik u om niet met kritiek te komen maar om te luisteren.... het is voldoende wanneer een paar verstandige mensen de leiding hebben", aldus de nieuwe premier.

top

Opmerkelijk is ook dat Gömbös in zijn eerste toespraak de aristokratie en de bourgeoisie verantwoor­delijk acht voor de economische en sociale malaise waarin Hongarije is terechtgekomen: dát heeft een premier van dit land n.l. nog nooit gedaan, met uitzondering van de revolutionaire jaren 1918/19. "Er is echter nu een nieuw millennium aangebroken". Een eeuw van hervormingen staat voor de deur. "Wij wensen onze eigen nationale bescha­ving te beveiligen die gebaseerd is op onze eigen specifieke raskenmerken en op christelijke morele principes", aldus de nieuwe premier. [Mendel­sohn, 114].
Belastinghervormingen, landhervormingen, een regeling voor de schulden van de boeren, het goedkoper verkrijgen van agra­rische kredieten, meer afzetmogelijkheden voor de Hongaarse agrarische export, meer banen, geheim en algemeen kiesrecht worden beloofd. Geen mens zal meer honger hebben in dit land, aldus Gömbös. Met vreedzame middelen wordt een revisie van de grenzen nagestreefd: precies zoals alle regeringen sinds 1919 dat deden.
Ongewoon modern gaat ook de Hon­gaarse premier te werk: radio­toespraken en perscommuniqués worden een middel om "het volk", de massa, de natie, te beïnvloeden en in zijn eerste, verbazingwekkende, rede op 11 oktober 1932 verklaart Gömbös openlijk dat zijn visie op het Joodse vraagstuk is veranderd. In de geest van Horthy en Bethlen verklaart hij nu dat hij bereid is om Joden, die zich met de bestemming van het Hon­gaarse volk identificeren, die erkennen dat ze een gemeenschappelijk lot met onze natie hebben, als broeders te zien, evenals zijn Hongaarse broeders…...”Het Hongaarse Jodendom kan van mij verwachten dat ik met haar vanuit deze positie [als premier] open en eerlijk zal spreken. Het Jodendom zeg ik open en oprecht: Ik heb mijn vroegere standpunt aan een herziening onderworpen. Degenen van de Joden in Hongarije met de Hongaarse natie een losverbonden­heid erkennen, zijn mijn broeders".
"Ik zag", aldus Gömbös, "in de oorlog Joodse helden, ik ken Joden die een gouden medaille hebben en ik weet dat ze hun mannen dapper en zonder vrees hebben geleid, en ik ken leiden­de Joodse mannen die met mij samen voor het lot van Hongarije bidden". Hij maakt dus verschil tussen goede, Magyaarse Joden die hun eigen lot aan dat van Hongarije verbinden, en de anderen die geen deel willen hebben aan de lotsgemeenschap [sorsközösség] met de Hongaarse natie, en "in eerste instantie zichzelf veroordelen", en toch minder, slechter zijn... [Weidlein, Antisemit., 44]. Of men kan en mag zeggen dat daarom voor Gömbös "ook goede, Magyaarse Joden níet gelijk zijn aan  Magyaren, zoals in de geest van Horthy, Bethlen en Teleki", [Mendel­sohn, 114] is te betwijfelen.
Ook Gömbös weet natuurlijk dat Hongarije nu eenmaal enorme schulden heeft, dat vele banken failliet zijn gegaan, maar dat de Hongaarse bankwereld, de financiën en de industrie, ja eigenlijk de hele economie drijft op de aktiviteit van Joden. Gömbös neemt dan zelfs contact op met Joodse leiders en prominente Joodse financiers en voert geheime onderhandelingen via bemiddelaars met hen. Hij belooft ook garanties dat z’n regering niet met een programma zal komen ten nadele van Joodse belangen! Het spreekt vanzelf dat de Joodse leiders over deze verandering verbaasd zijn en ze stemmen dan toe in het ondertekenen van een verklaring dat ze ”Gömbös’ progressieve politiek erkennen en goedkeuren”. [Sakmyster, 171].
Het gevolg hiervan is dat de [vier] jaren van Gömbös als premier voor de Joden een rustige tijd betekenen omdat z’n handen zijn gebonden! Hij kan dus niet anders maar dat is van groot belang: men schat immers dat Joodse Hongaren ongeveer een kwart van de totale bedrijvigheid in Hongarije "in handen hebben". Ook het culturele leven in Budapest drijft voor een zeer belangrijk deel op de Joodse inwoners van de hoofdstad…….
Het is dus zelfs voor een man als Gömbös, die vanwege racistische en antisemitische uitspraken in het verleden en vanwe­ge zijn jaloezie en minachting ten opzichte van haute bour­geoisie en hoge adel bekend is, zaak om goede betrekkingen met o.a. de Joodse crediteurs, de finan­cieel-economische aristokratie van Hongarije te houden, en hun vertrouwen te schenken. Een anti-joodse politiek is voor Hongarije dus praktisch onmogelijk! Voor de Joden in Hongarije betekent 1932 dus zéker geen keerpunt. Toch doet de anti-kapitalistische retoriek van Gömbös het bij velen -buiten deze Joodse kringen om!- goed. Het internationale klimaat is anders geworden en ook in Honga­rije is dat te merken. Na de benoeming van Gömbös vindt in Budapest n.b. een enorme parade plaats van allerlei patriottische vereni­gingen voor hem. "Lang leve onze leider!" roept en zingt men, en Gömbös verschijnt tenslotte op het balkon om een toespraak te houden. [Polon­sky]. Gömbös is dus niet zomaar een premier…..
Ook híj laat zich vezér [duce, Führer] noemen, maar hij ontmoet in alle richtingen obstakels waar hij niet omheen kan! Hij heeft ook weinig steun in parlement dat de gematigde koers van Bethlen nog steeds steunt en hij kan dus niet zoveel doen. In het eerste jaar komt er slechts één wet van belang, die n.l. meer macht geeft aan de regent, die voortaan het parlement kan ontbinden voor onbepaalde tijd [i.pl.v. de dertig dagen, zoals dat gold vanaf 1920].
Toch zijn de aanhangers van Bethlen wel bang dat Gömbös zelf z’n persoonlijke ambities bij een sterker regentschap van Horthy kan gebruiken. Wel ontkende Gömbös al snel dat hij diktator wilde worden maar op een kabinetszitting in juni 1932 zei hij b.v. wel dat hij hoopte ”dat de regent de rol van het parlement zal overnemen”. In juli 1932 wordt de nieuwe wet aanvaard zonder een tegenstem, want niemand durft in ’t openbaar tègen iets te zijn dat Horthy al jaren wenste. [Sakmyster, 172]
Gömbös is er ook van overtuigd dat de toekomst van Europa behoort aan corporatieve, autoritaire ideeën en chauvinistische en anti-kapitalistische leuzen, sociale slogans ten behoeve van de massa, rancune ten opzichte van overblijfselen van de oude monarchie, de oude feodale landheren en hun geërfde bezit, demagogisch optreden, reto­riek, en een zeer aktief overheidsbeleid zijn hiervoor de ingrediënten, en aan dat beeld wil ook Gömbös voldoen.
Voor politiek pluralisme, een parlementaire demokratie en voor per­soonlijke vrijheid van de mens heeft hij slechts minach­ting. "Links" moet krachtiger dan voorheen worden be­streden, en Italië en Duitsland vormen het model. [Mendelsohn, 114]. Joodse organisaties zijn echter tevreden, wanneer blijkt dat Gömbös niet meer de conspiratieve figuur op de achtergrond blijkt, maar als premier de belangen van de hele natie wil vertegenwoordigen. Zij vestigen b.v. de aandacht van het internationale Jodendom op de nationale Hongaarse politiek: Ook Joodse Hongaarse leiders stemmen volledig in met de poli­tiek dat men het grootste onrecht, n.l. de vrede van Trianon van 1920, waardoor het 1000-jarige Hongarije als staat is ontmanteld, wel allereerst onder ogen moet willen zien!
Desondanks gaan velen ook in Hongarije ervan uit dat er eenvoudig "een Joodse kwestie" bestaat. Voor iemand zoals de r.k pater Béla Bangha s.j. [zie elders] is dat al jaren het geval. Hij publiceert veel en heeft daardoor grote invloed op het katho­lieke volksdeel. Hij wil met name de christenen mobiliseren en schrijft b.v. in zijn "Katholicisme en Jodendom" in 1934 aan het jodendom een flink aantal zeer negatieve eigenschappen toe. Van het antisemitisme acht hij de Joden zelf de wegbe­reiders. Een oplossing van "de Joodse kwestie" ziet hij wel in een bekering tot het christendom, maar daar gelooft hij zelf eigenlijk niet in... [Weidlein, Antisemitismus, 48/49].
Pater Bangha vertolkt hiermee wat bij velen wel min of meer sluimerend aanwe­zig is en de gevoelens van afkeer van bepaalde groepen, van jaloezie, van wraakzucht worden door de economische depressie slechts versterkt. Een zondebok is niet moeilijk te vinden. Toch heeft Gömbös blijkbaar enige voorzichtigheid geleerd, en als premier stelt hij zich gematigder op dan vroeger als ultra-rechts 'rassenbeschermer'-politicus. Illegale en half-legale intriges van onder­af passen een premier niet meer. Van bovenaf zal hij nu de natie leiden en de gevolgen liggen voor de hand.
In november 1932 brengt Gömbös b.v. een bezoek aan het bevriende Italië en raakt zeer onder de indruk van het fascisme en van de Duce persoonlijk. "Italië is", aldus Gömbös, "het enige land dat het Hongaarse revisionisme steunt". [Indep. Eastern Europe] en Hongarije zal, aldus Gömbös, ook een ideologie van "nationale eenheid" invoe­ren. De Hongaarse premier juicht het fascisme dus toe, maar dat was al bekend….. Italië is immers het enige land dat achter Hongarije staat.

top

Het westen, en in het bijzonder Frankrijk, wordt sinds "Trianon" ver­foeid en dat is begrijpelijk, maar het is nog maar de vraag wat Mussolini feitelijk voor Hongarije kan betekenen. Ook hier geldt: het is gemakkelijk om zich ergens tegen te verklaren maar of Honga­rije echt baat heeft bij de vrienden in Rome moet nog worden afgewacht. De haat tegen de liberale, parlementaire demokratie verbindt Budapest en Rome echter. Beide landen zullen "meer inhoud geven aan het verdrag van 1927". De vrede van Trianon wordt ook sterker afgewezen door Mussolini: "die vrede was geïnspireerd door politieke bere­kenin­gen die door de tijd en de ervaring al zijn veroordeeld", aldus verklaart men nu in Rome. [Polonsky].
Bij Gömbös spelen ook nog nationale, Hongaarse zaken mee: al in 1918/19 is hij zeer teleurgesteld door de fatale afloop van de oorlog, en zint op wraak. Evenals velen in Duitsland denkt hij dat de nederlaag ook in Hongarije in feite is bewerkstel­ligd door ondermijnende krachten van linkse revolutionairen en bolsjewisten die met hun "internationale" in 1918 en 1919 de natie hebben verraden. Hongarije heeft dus z'n eigen "dolkstootlegende"....
In Hongarije zelf merkt men weldra ook binnenlandse verande­ringen die door de 'nieuwe geest', waarmee Gömbös in Italië in aanraking is gekomen, is geïnspireerd. Al in decem­ber 1932 wordt de Eenheidspartij omgevormd tot "Partij van de Nationale Eenheid" [Nemzeti Egység Pártja] -christelijke Kleine Grondbezitters-, Boeren- en Burgerpartij. Het verschil in naam is minimaal maar er komt nu een strakkere partijorganisatie.
Een Executief Comité en een secretaris-generaal worden benoemd en in alle dorpen en steden komen lokale afdelingen van de partij, die strak worden geleid. Als soort compromiskandidaat tussen de opvattingen van Beth­len en die van Gömbös wordt de energieke organisator en radikale antisemiet Béla Marton [Budapest, 1896], in de oorlog 1914/18 officier der huzaren en daarna [1919!] betrokken bij de verschillende aktiviteien van extreem-rechts, tot secretaris-generaal benoemd en Sándor Sztranyavszky [Balassagyarmat, 1882 – Nógrádmarcal, 1942], die in 1912-’18 al parl. lid was onder Tisza en staatssecr. van binnenl.z. van 1926 tot 1931 en nu van handel, wordt voorzitter van [het Executief Comité van] de partij. Gömbös zelf blijft echter de leider. Hij wil ook meer éénheid van de organisatie van partij en regering [d.w.z. voorberei­dingen voor een éénpartijstelsel!] en wil eigenlijk m.n. de sociaal-demokratische partij en de vakbonden verbieden.
Gömbös is een aanhanger van de corporatieve gedachten die in allerlei autoritaire, rechtse Europese landen opgang doen en de internationale [!] klassenstrijd past niet in deze denkwe­reld van Gömbös, Mussolini, enz. Binnenlandse, nationale eenheid is ver­eist, om naar buiten toe sterk te staan. Daarom wordt een "Nationaal Centrum van Arbeid" [Nemzeti Munkaközpont] wordt opgericht, om arbeiders voor de regering te winnen, te mobiliseren, te organiseren.
Ook wordt [als voorbereiding op een censuur!] een sektie voor pers en propaganda bij de regering opgericht onder leiding van dr. jur. István Antal [Kenderes, 1896 – Budapest, 1975], dia al in Szeged in 1919 perschef van de min.-pres. aldaar was, en later studentenleider. Hij is nogal demagogisch en zeer duide­lijk antisemitisch en had duidelijk de hand in antisemitische rellen van studenten in Budapest. Antal is al jaren een trouw aanhanger van Gömbös, schrijft de teksten van Gömbös' redevoeringen en heeft veel invloed op de publieke opinie. Typisch voor Antal zijn de minderwaardigheidsgevoelens van iemand van de lagere klassen, "a borderline case in society", die alleen door zijn politieke trouw aan de 'leider' kan opklimmen in de maatschappij. [Nagy-Talavera, 93].
Allerlei bestaande illegale en legale, militante nationalis­ti­sche en min of meer fascistische organisaties -in totaal zelfs 6.000- worden nu samengevoegd tot de TESZ, "Társadalmi Egyesülések Szövetsége", het Verbond van Maatschappelijke Vereni­gingen. Gábor Baross wordt de voorzitter van TESZ. Híj is een min of meer gema­tigd man die geen politieke invloed wenst, maar “christelijk-nationaal” gezind is. Als TESZ-leider moet hij "de patriottische jeugd en de intellektuelen meer tot een eenheid smeden".
Overigens zijn alle leden van het kabinet wel lid van één of andere geheime patriottische organisatie, meestal van de EKSZ. Nationale studentenorganisaties en jeugdorganisaties, zoals de Levente en de Turul, worden nu ook veel strak­ker georga­ni­seerd, hoewel ze altijd al een belangrijke rol speelden vanaf 1919 en tienduizenden avantgardisten ["Élharcosok"] worden, als een soort partijmilitie, geaktiveerd: in 1935 telt men 60.000 van deze aktivisten! Over de dagelijkse aktiviteiten van de leden wordt van alles bijgehouden.
Allerlei bijeenkomsten van demokratische en liberale opposi­tiepartijen worden nu en dan verstoord, en de autoriteiten treden hoe langer hoe meer arrogant en agressief op. Voor het gevoel van velen in Hongarije is de regeringspartij al vanaf 1919 iden­tiek met het overheidsapparaat, maar dat wordt nu steeds duidelijker zo ervaren.
Steeds duidelijker wordt de officiële koers van het regime, de "gedachte van Szeged", de christelijke-nationale koers van 1919, benadrukt. "Hongarije zal hiernaar terugkeren", zo wordt gezegd en aller­lei benoemingen van fervente aanhangers van Gömbös zijn hier­aan te danken. Vele mannen, die -evenals overigens Gömbös zelf- tijdens de "Witte Terreur" van 1919/21 een be­langrijke rol speelden komen nu weer aan bod.
Gömbös komt nu intern ook -met instemming van Horthy- met de dreiging van ”psychische degeneratie” die het Magyaarse volk zou treffen, en m.n. Horthy zelf stoort zich aan het systeem van één kind of nog erger: geen kinderen per gezin, want hij vindt dat niet een ‘waardevol element van de natie’ en ook komt de Regent met een voorstel tot verbod van een huwelijk met iemand die lijdt aan t.b.c., syfilis of een andere ernstige ziekten en hij vindt dat sommige ”ongewenste elementen” dan maar moeten worden gesteriliseerd zoals zieken, criminelen, imbecielen, en bepaalde soorten a-socialen. Men kan achteraf gemakkelijk zeggen dat dergelijke voorstellen perfect aansluiten bij het fascistische gedachtegoed, maar gelukkig: Gömbös wenst dergelijke wetgeving [nog] niet!…….
Ook het voorstel van min. Imrédy [financiën], die een studie wil laten maken over de inefficiënte verdeling van land wordt door de premier niet geaccepteerd, want hij vermoedt [waarschijnlijk terecht] dat de Regent zich daar toch fel tègen zal keren!
Gömbös was very careful to please the Regent because he knew that he could never implement his full program until he had persuaded Horthy to remove some of the restrictions he had imposed on his Prime Minister”. [Sakmyster, 173].
Wel worden door de overheid -met royale subsi­dies- enkele dagbla­den gesticht die op een goedkope manier aan het publiek de koers van de rege­ring duidelijk zullen uitleggen, zoals "Fü­gge­t­lenség" [Onaf­hanke­lijkheid] voor de massa, en voor de midden­klasse "Új Magyar­ország" [Nieuw Honga­rije] en de oppositie wordt nog meer dan vroeger geïntimideerd. Er wordt een soort censuur ingesteld, een spionagesysteem opge­zet, telefoongesprekken kunnen worden afgeluisterd, het brief­geheim wordt nogal eens geschonden, de veiligheidsdien­sten worden uitgebreid, een net van controleurs wordt opgezet, de druk op de oppositie wordt groter en via secretarissen worden de ministeries beter gecon­troleerd. [o.a. Rothschild, 174].
Toch komt het, ondanks de economische opleving na 1933 en ondanks de toene­mende druk op de oppositie, zelfs -m.n. in de zomer van 1935 en in 1936- tot arbeidsonrust. Verschil­lende stakingen breken uit, akties worden gevoerd, en behalve loon­eisen stelt men ook politieke eisen: de vrije organisatie van vakbonden moet blijven! De uiterst linkse "Verenigde Vakbondsoppositie", waarin vaak communisten het woord voeren, is hierbij ook aktief. [Sipos, 121]. Herhaaldelijk heeft men te maken met een inper­king van het recht van vergadering en vereniging. Zelfs bij de politie is bekend dat men in 'linkse' kringen de akties om leden te werven opvoert en in fabrieken en huis aan huis de eigen organisatie probeert te versterken. Zelfs op dorpen op het platteland zijn de vakbonden aktief.
Ook verklaren Károly Peyer, Illés Mónus en andere soci­aal-demokratische leiders vanaf 1933 herhaaldelijk dat het nieuwe brui­ne, nazis­ti­sche Duitse rijk "de vrijheid van het Duitse volk en de cul­tuur van generaties wil verbranden, en met z'n zwarte rook de lucht van heel Europa ver­pest...... Duitsland wordt één grote kazerne en gevangenis". [Sipos, 127]. Oppositie tegen het beleid van de premier is dus nog altijd toegestaan en kan zich laten horen en Gömbös krijgt zelfs niet altijd zonder meer zijn zin. Hij wil b.v. ook het leger versterken, en de algeme­ne dienst­plicht invoeren, want "het leger heeft een nationale missie, een politieke taak te vervullen", aldus de premier. Met zijn plannen zou hij ingaan tegen de bepalingen van de vrede van Trianon maar dát is voor Gömbös geen maatstaf. Een generale staf, een officierencorps, een veel betere en moderne bewape­ning van Hongarije zijn, aldus Gömbös, van groot belang. Door verzet van Horthy gaat de invoering van de dienstplicht evenwel niet door! 

Stakers krijgen wel brood van kameraden!

top

Híj, Horthy, is tenslotte zèlf de "opperste krijgsheer", en wenst controle over benoemingen te houden. Voorlopig lijkt Gömbös er dan tevreden mee te zijn, dat "zijn mannen" vooral de 2e en 3e rangs posten opvullen. [Nagy-Talavera, 95/96]. Meer dan ooit pleit men ook open­lijk ervoor om het Joodse kapita­lisme, de con­servatieve aris­tokratie en de libe­rale bourgeoi­sie 'eruit te gooien', en dan de Magy­aarse middenklas­sen econo­misch te beschermen en verscheidene rechts-radikalen wensen nu ook een land­her­vor­ming ten bate van de kleine boeren, om b.v. de afhanke­lijk­heid van "het Joodse kapitaal" en van de banken te vermin­de­ren.  
Alle geroep om een landhervorming en de belofte van Gömbös tot maatregelen voor de boeren zorgen er evenwel voor dat Horthy zich nauwer met Bethlen verbonden acht. Ook in deze kwestie wenst hij afstand van Gömbös te nemen. Wat Horthy en Bethlen en het hele establishment in Hongarije betreft, kan en mag er n.l. geen sociale omwenteling worden doorge­voerd. Juist dáárvoor is men vanaf het begin in 1919 buitenge­woon huiverig geweest.
Sommigen in Hongarije zien sinds de economische depressie wel meer in sociale ["linkse"] maatregelen van de overheid ten bate van de hon­derd­duizenden arme agrarische en stede­lijke proletariërs, maar ook dat is voor de  regering geen reden om hervormingen door te voeren. Het zal nog blijken hoever Gömbös met z'n plannen kan gaan. Het is eigenlijk overbodig te zeggen dat de ambitieuze pre­mier Gömbös een uitermate hoge eigendunk bezit, en dat hij niet van plan is om zich in het nog bestaande systeem [van Horthy en Bethl­en] te laten inkapselen, en hiervan een gevan­gene te wor­den, maar toch……..
Hij is ervan over­tuigd zelf te [moeten] handelen in de "geest van de tijd", d.w.z. naar het voorbeeld van totali­taire lan­den. Hoe modern en anti-aristo­kratisch Gömbös overigens zich­zelf ook presen­teert, hij staat óók bekend als iemand die van bals, gar­den-parties, plechtigheden en parades houdt en hij is er trots op ”van adel” te zijn…. In 1934 verduidelijkt hij zijn ideeën nog eens. "Er ís in het leven geen gelijkheid. De natuur zelf is tegen gelijkheid, het kunstmatige egalitarianisme is in wezen communistisch, en dat is onaanvaardbaar voor Hongarije’s individualisme" en de Hon­gaarse premier sluit zich wat dit betreft aan bij vele ande­ren in Europa, die m.n. door de economische crisis teleurgesteld zijn in de burgerlijke vrij­heid en de parlementaire demokratie.
Naarmate Gömbös' plannen duidelijker worden, krijgt ook de oppositie tegen hem meer gestalte. De premier drijft als het ware immers de antifascistische elementen naar elkaar toe. Libe­ralen en legiti­misten, conservatieve aristokraten en sociaal-demokraten maken een front tegen hem, en Horthy geeft aan deze premier -bewust- ook niet voldoende speelruimte. Hij maakt zich, inte­gendeel, geleide­lijk aan zorgen om de autokratische neigingen van Gömbös. Dit laatste is wel enigszins vreemd want Horthy en Gömbös kennen elkaar persoonlijk in 1932 al 13 jaar en men kan dan ook wel zeggen dat "de verhouding van Horthy tot Gömbös nooit geheel is opgehelderd" [Gosztony, 62].
Ook vele jaren nadien is Horthy in zijn memoires [1953] dubbelzinnig over Gömbös. "Hij schoot zijn doel voorbij, hij versterkte tenden­sen die met die van Hongarije steeds moeilijker te verenigen waren, benoemde b.v. vele pro-Duitse officieren in het leger, had een uitgesproken autoritaire natuur, hij ontwikkelde zekere diktatoriale tendensen, wilde Hongarije’s buitenlandse politiek eenzijdig in Duits richting laten gaan, en hij was cynisch. Aan de andere kant had Gömbös in het begin volgens Horthy "zeker goede bedoelingen". [Horthy, 170].
De verhouding van Bethlen ten opzichte van Gömbös is evenwel duidelijker. Vele jaren later [in 1944] moet Bethlen tot de conclusie komen dat Gömbös zo ongeveer het tegendeel vertegenwoordigt van hetgeen hijzelf altijd wenste. Bethlen vergelijkt Gömbös met z'n direkte voorganger Károlyi, en trekt de conclusie: hij is totaal anders, uit ander hout gesneden, levendig, met verbeeldingskracht, hij houdt van redevoeringen, argumenteren, heeft een warmbloedig tempera­ment, hij heeft politiek "appeal", is een charmante persoon­lijkheid, dat vonden z'n vrienden tenminste, maar z'n politie­ke vijanden haatten hem niet! Gömbös is, volgens Bethlen achteraf, gedreven door een teu­gelloze ambitie, had een serieus gevoel een missie te vervullen, had grootse plannen. Hij had echter ook te weinig kennis van de buitenwereld. Hierover heeft hij geen gezond oordeel. Daaruit volgt dat hij luchtkastelen bouwt, met illusies bezig is, z'n gevoel voor maathouden kwijt is, en zich door persoonlijke ijdelheid laat drijven. Daarbij heeft hij de suksesvolle buitenlandse voorbeelden voor ogen!
Hij is het condottiere-type, een geboren samenzweerder, "he liked conspiring and used it as a tool in his political dea­lings, he liked secret socie­ties and clandestine organizati­ons", aldus Bethlen. Die organisaties worden door deze leider slechts gebruikt voor diens verdere plannen en suksessen. Gömbös gelooft niet in het parlementaire stelsel en de nog bestaande of voorma­lige patriottische organisaties uit 1919/21 zijn volgens hem veel meer geschikt als vertegenwoordigers van de belangen van de Hongaarse Natie. Regering en bestuur moeten [wat Gömbös betreft!] op déze mannen een beroep [kunnen] doen! [Count István Bethlen, Trea­tise, 22].
Het is dus in zekere zin een raadsel hoe zo'n avonturier, een geboren samenzweerder, een volstrekt anti-parlementair type, een gevaarlijk en onverantwoordelijk man dan geschikt zou kunnen zijn voor het premierschap van dit land. Toch vertegenwoordigt Gömbös hiermee een tendens die vanaf 1919 in Hongarije latent aanwezig is en vanaf het begin van de economische depressie gelooft menigeen trouwens al snel niet meer in de normale, vreedzame en parlementaire middelen en in een liberale economie. Deze crisis maakt dus nog veel méér mensen opstandig, soms onverschillig, bereid tot levensgrote risico's, revolutionair, en ze drijft massa's naar een dynamische 'leider', die beloften doet.
Ook hier blijkt dat in het kleine Hongaa­rse politieke wereld­je kennelijk politieke prin­cipes het duidelijk moeten afleggen tegen persoonlijke charmes, jarenlange vriendschap en respekt. Het gebrek aan pu­blieke contro­le, en als gevolg hiervan het onverantwoordelijk handelen van de politieke leiders, de leden van de politieke kaste, is bij dit alles een basisge­geven. Toch heeft Bethlen zèlf dit sys­teem vorm gege­ven!!
Intus­sen schreeuwen sommigen natuurlijk al dat Gömbös een verrader is, die het vaderland uitverkoopt aan de Joodse belangen, en daarmee verraad pleegt. Voorlopig zullen zij echter hun zin niet krijgen. De enorme hoeveelheid geld, die Gömbös bij het realiseren van z'n plannen nodig heeft, zal hem door Joodse finan­ciers moeten worden geschonken..... en Horthy heeft ook al laten merken dat hij Gömbös in de hand wil houden en de premier moet de komende tijd nog samenwerken met een parlement dat in meerderheid eigenlijk achter de koers van de vroegere premier Bethlen staat en graaf István Bethlen is zeker niet één of andere onbelangrijke, ten val gebrachte ex-premier geworden. Achter de scher­men blijft hij, als belangrijkste adviseur en vertrouweling van Horthy, een bijzonder grote rol spelen. Het parlement zal níet worden ontbonden, er komt géén land­hervorming en geen antisemitische wetgeving, en aan industriëlen wordt toegezegd dat men geen hun vijandige politiek zal voeren. Er komt ook geen breuk met de orthodoxe financiële politiek. [Polonsky]. Overleg van Gömbös met Joodse leiders van de neologische [liberale] gemeente in Budapest leidt er zelfs toe dat zij steun geven aan zijn programma in ruil voor enkele economische voordelen. [Nagy-Talavera, 90], maar Gömbös zegt hun dan toe dat hij geen anti-Joodse maat­regelen zal nemen! [Mendelsohn, 114].
Ook hier geldt dus dat de soep, zoals die door Gömbös is opge­diend, toch niet zo heet kan worden gegeten. Deze nieuwe en zeer ambitieuze premier kan eigenlijk geen kant uit. Allerlei [ultrarechtse] politieke groepen in Hongarije zijn dus al in het voor­jaar van 1933 teleurgesteld, ontevreden en ongeduldig, over het optreden van Gömbös, die immers laat blijken dat hij nooit kan en zal uitvoeren, wat hij ooit beloofde. Hij heeft bij z'n aantreden binnenskamers al aan Horthy moeten beloven dat hij zich zal matigen en aan het politieke systeem in Hongarije niet zal tornen. Hij kan benoemen wie hij wil, maar het systeem zoals dat al ruim 10 jaar jaren bestaat, blijft bestaan..... Evenals een aantal andere regeringen in Europa neemt ook de Hongaarse regering haar maatregelen tegen het snel opkomend, en min of meer ondermijnend verschijnsel van o.a. allerlei extremistische partijtjes naar buitenlands voorbeeld, en met [vaak] buitenlandse symbolen. Op 6 februari 1933 wordt bijvoorbeeld het recht op politieke vergaderingen en demonstraties al beperkt.

top

Hoeveel Hongaren ook minachting hebben voor al die "leiders", en hoezeer de regering ook buitenlandse symbolen uitbant, men kan er toch niet omheen, dat er in het militaire apparaat, het bestuur en in de regeringspartij toch velen met dezelfde soort racistische, antisemitische, chauvinistische en [bijna] fascis­tische ideeën rondlo­pen. "Misschien past de term 'fellow travelers of fascism' nog het best bij deze groep mensen in de Hongaarse politieke context voor het komende decennium", aldus Nagy-Talavera. [blz. 91]. Ambtenaren, officieren, studenten en jongere werkloze gedi­plo­meerden, een groot deel der petite bourgeoisie, vele arbei­ders en landar­beiders wensen inderdaad een einde van het feodale systeem, sociale hervormingen, en zien in Duitsland een voorbeeld. [Eur. Right, Deak, 380].
Toch kan de regering in Hongarije nog maatregelen nemen: met Pasen 1933 gaan Duitse studenten demonstra­tief vanuit Budaörs [“Wudersch”], getooid met nazi-vlaggen en symbolen enz., naar Zwabische [Duitstalige] dorpen in de buurt van Buda, zoals Budaörs, Törökbálint [“Grossturwall”] en Budakeszi en ook in Budapest vertonen zich de bruinhemden, en leggen b.v. een krans met hakenkruisvlag bij het monument voor de onbekende soldaat op het Heldenplein in Budapest: hun evangelie moet worden uitgedragen! [Blackbook, 6/7]…..
Maar dat is slechts éénmalig: In mei 1933 volgt, n.a.v. een rede in het parle­ment van de extreem-rechtse Zoltán Meskó, een dekreet van de minister van bin­nenlandse zaken Keresztes Fischer dat in Hongarije alléén natio­nale symbolen, emblemen en vlaggen kunnen worden toege­staan. Hij zegt "geen ontwijding van de Hongaarse vlag door een of ander embleem” te zullen dulden. Het gebruiken van emblemen die het symbool van een buiten­landse natie voorstellen wordt verboden en Duitse hakenkruisen, bruine hemden en Italiaanse fascistische symbolen worden hiermee uitgebannen! In Hongarije is dus voortaan sprake van b.v. "Pijlkruisers" en 'groenhem­den', die een eigen “nationaal” embleem voeren. Een wet van 1874 verbood overigens al het gebruik van buiten­landse wapens en emblemen in Hongarije.
Ook worden op 7 juli 1933 de macht en bevoegdheden van de Rijks­bestuurder Horthy nog eens uitgebreid en ook deze maatregel kan alleen bedoeld zijn als voorzorg tegen ordeverstoringen van extreemrechtse groepen. Men gaat er nu vanuit dat Horthy -op aanraden van Bethlen- zich nu meer met de binnenlandse politiek gaat bemoeien [Gosztony, 61], en hierbij nauwlettend de constitutie in het oog houdt!
Eerder in het jaar [januari 1933] heeft ook het congres van de Hongaarse sociaal-demokraten zich uitgesproken tègen allerlei plannen van Gömbös om een corporatief systeem in te voeren, arbeiders door de regering te laten organiseren, en de bestaande instellingen te veranderen. "Wie in Hongarije naar Italiaans voorbeeld een systeem van belangenvertegenwoordiging wil invoeren, zal de arbeidersklasse tegenover zich vin­den", aldus Peyer.
Na hun beraad op 29 oktober 1932 hebben de sociaal-demokratische vakbonden ook al weten dat ze geen enkele vorm van samenwer­king wensen en dat ze zich zullen verdedigen tegen allerlei fascistische tendensen. [Sipos, 118].
Naderhand, in 1936/37, moet men echter constateren dat zeer vele industriearbeiders, die a-politiek en onbewust zijn, die geen of weinig interesse in het openbare leven hebben en die zich alleen door de rechtse, conservatieve en nationalisti­sche overheidspropaganda laten beïnvloeden, merken dat het econo­misch beter gaat en dus des temeer sympathie voor 'ultrarechts' [voor het fascisme] krijgen. [naar Sipos, 117/1­18]………...
Omdat hij door Horthy is gedwongen om formeel binnen het bestaande constitutio­nele kader te werken, wordt ook wel -door Bethlen!- beweerd dat Gömbös "een openbaar èn een geheim plan had". Het belangrijkste, het geheime plan om Hongarije op den duur om te vormen tot een totali­taire fascistische diktatuur, heeft echter tijd en voorzich­tigheid nodig [Nagy-Talavera, 90] maar wel benoemt de premier hiervoor allerlei rechts-radikalen op sleutelposities in het leger en het binnenlandse bestuur. Gömbös' "openbare" plannen -voorzover hij die als premier bekend maakt- laten evenwel zien dat hij zich aan de consti­tutie houdt en dat hij gedwongen is om het systeem zoals dat al sinds 1919/21 funktioneert, te respekte­ren. Hij heeft zelfs veel geld nodig van Joodse financiers en moet dus inbinden! Met het door hem eerder zo ver­guisde esta­blishment, met Horthy en Bethlen, moet hij nu nota bene samenwerken en aan hen moet hij allerlei beloften doen.
Gevolg hiervan is dat allerlei radikale concurrenten van "de Leider" al in 1933 op de loer liggen, een nieuwe extreem-rechtse, fascistische of nazistische politieke partij oprich­ten, en zichzelf opwerpen als 'de leider' van de Magyaarse natie, die het zéker veel beter zal doen dan Gömbös. Vooral bij de lagere klassen en bij studenten die een snel antwoord wensen op de akute problemen, hebben ze aanhang.
Nog in 1933 wordt een Pijkruiserspartij [Nyilaskeresztespárt] opgericht die zich fel keert tegen de Joden en het kapitalisme. De partij is op haar beurt een samenvoeging van de "Nationaal-Socialistische Partij” van Szász [1928] en van de "Hongaarse Nat.-Social. Landarbeiders- en Arbei­derspartij" van Zoltán Meskó [1932] en nog in 1933 komen ook andere ultra-rechtse splinterpartijtjes van de grond, zoals de "Hong. Nat.-Soc. Volkspartij" van de rijke en excentrieke magnaat graaf Sándor Festetics en de "Nat.-Social. partij" van de schatrijke graaf Fidél Pálffy. Opmerkelijk bij deze laatste groepen is de leiding door een lid van een be­roemde adellijke feodale fami­lie van groot­grond­bezitters! Deze beide splinterpartijtjes zijn dan ook tegen land­hervormingen!
Veel meer bekend wordt op den duur een officier van de gene­rale staf, ma­joor Ferenc Szálasi [Kassa, 1897]. Hij is in 1925 lid van de generale staf geworden maar toen hij zich in 1931 met poli­tiek ging bezighouden, is hij door de minister van defen­sie Gömbös weggepromoveerd. Hij is eveneens zéér sterk overtuigd van zijn persoonlijke roeping, en sticht in maart 1935 zijn "Partij van de Natio­nale Wil" [Nemzeti Akarat Pártja], maar wordt hierom prompt uit het leger gezet. Al in 1930 sloot hij zich aan bij de illegale racisti­sche en fascis­tische "Beweging van Hongaars Leven".
Wanneer hij eenmaal bekend wordt, wordt ook onthuld, dat Szálasi [Salosian] eigenlijk geen druppel Magyaars bloed heeft maar van Armeens-Duitse en Slavische afkomst is, en voor velen in Hongarije is dat een belangrijk gegeven! Hij heeft echter wel zeer persoonlijke plannen ontwikkeld en spreekt in een overvloed van woorden over zijn "Hungarisme" en “dit lijkt absoluut niet op Hitlers ideeën of op het fascisme”, aldus de zeer zelfverzekerde Szálasi. In 1935 heeft hij in een boek zijn "A magyar állam felépítésének terve" [Plan voor de opbouw van de Hongaarse staat], en zijn theorieën over het zgn. "Hungarisme" [Hungarizmus] ontwikkeld en uiteraard heeft ook Szálasi slechts "het welzijn, de glorie en het geluk van het volk" op het oog, en dat kan alleen in een "Groot Vaderland van Karpa­ten en Donau" [Kárpát-Duna-Nagyha­za]. Niet-Magyaren zullen hier, in een nieuw "Hungaria", autonomie genieten maar zullen de supre­matie van de Hongaren wel 'vrij­willig' erkennen... Het spreekt natuurlijk vanzelf dat hij zichzelf ziet als dè Uitvoerder van de ‘Nationale Wil’……
De oude grandeur van het vaderland moet worden hersteld, Trianon wordt verworpen, de Joodse economische invloed moet ver­dwijnen, een gemengde economie is het doel, er moet harmo­nie tussen ondernemers, arbeiders en soldaten worden opge­bouwd. Vakbonden worden verworpen, een corporatief systeem moet er komen. "Een nieuw Magyaars leiderschap over het bekken van Donau en Karpaten is nodig", aldus de hoogdravende Szálasi. Zoals zovele leiders meent ook hij een hoogstpersoonlijke goddelijke roeping te hebben, en een heilige taak te zien om de natie te redden en zoals alle rechtse extremisten heeft ook Szálasi een diepe minach­ting voor liberalisme en marxisme, maar hij heeft aan de boerenmassa van Hongarije nauwelijks iets te bieden! Tegenover de Joden stelt hij zich relatief nog gematigd op. Hij ziet ze het liefst vertrekken maar wenst geen gewelddaden tegen hen. Opmerkelijk blijft óók bij extreemrechts in Hongarije de kloof tussen het zgn. "Lumpenproletariat", de lagere klassen, èn de middenklassen van lagere burgerij, ambte­naren en werklo­ze intellektuelen.
Typerend is achteraf ook dat de Hongaarse fascisti­sche beweging er nooit in slaagt om een eenheid te vormen: de verschillende leiders blijven elkaar bevechten en de verschil­lende sociale achtergrond blijft een grote rol spelen. Ook zijn de meeste fascistische groepen en partijtjes klein en kort­stondig. Talloze blaadjes, pamfletten, etc. verschijnen ook in Hongarije en meestal tooien ze zich met namen en kreten zoals "Strijd!", "Val aan!", "Moed!", "Vuist", "Vuur", "Storm", "We zullen over­winnen!". [Nagy-Talavera, 108].
De radikale rechtse partijtjes staan overigens voor een dilemma wat het revisionisme en het rassenbewustzijn betreft: aan de ène kant wensen ze het herstel van het historische, grote Hongarije, maar aan de andere kant beseffen ze wel dat massa's Roemenen, Slowaken, Duitsers, Kroaten en Serviërs zich nooit meer zullen schik­ken in herstel van de Magyaarse hegemonie. Bovendien weet men wel dat "de Magyaren" etnisch zeer ge­mengd zijn met Slavische en Germaanse elementen en [vooral!] dat ze niet "arisch" zijn. Slechts een enkele extreem-rechtse nat.-soc. ­partij legt de nadruk op "raszuivere Magyaren" en wil b.v. [augustus 1935] dat mensen met Duitse of Slavi­sche namen "eerst aan een gron­dig onderzoek worden onderwor­pen", maar dat is een uitzonde­ring. [KHA, 1917].  Een mythisch, zogenaamd "Turaans", verleden wil men ook nog wel eens in Midden-Azië zoeken maar veel concreets heeft dat nooit opgeleverd. Men legt in Hongarije veel meer de nadruk op een autoritaire en agressieve militaristische geest, meer staatsinvloed op het economische en maatschappelijke leven, leger en oorlogsvoering, op het anti­semitisme en op de creatie van een nieuwe economische middenklasse, in plaats van de bestaande, overwegend Joodse middenklasse.

top

Talloze leiders, apostelen, hervormers, vernieuwers en hun partijen steken nu de kop op. Vaak worden deze partijen geleid door gentry [oude landadel], legerofficieren, burokraten, landeigenaars en déclassé-aristokraten. [Laczkó]. Hun visie is eigenlijk die van 1919, waarbij het Italiaanse en het Duitse model worden geïncorporeerd. Men roept op om het Joodse kapitaal, de conservatieve aristokratie, het liberalisme, de sociaal-demokraten en uiteraard het communisme eruit te gooien, en meent daarbij een Hongaarse middenklasse economisch te bescher­men. Ook landhervormingen, en m.n. de onteigening van Joods grondbezit wordt geëist. Tot het midden der jaren '30 zijn deze partijtjes in Honga­rije klein, o.a. omdat de [rechtervleugel van de] regerings­partij nog wel voldoet en premier Gömbös is eigenlijk hun man. [Laczkó]. Szálasi lijkt overigens de enige ex­treem-rechtse politieke leider in Hongarije die beseft dat de Duitsers niet veel meer dan minachting voor de Magyaren hebben!
In het algemeen neemt de invloed van extreemrechtse ideeën in Hongarije snel toe, des temeer omdat de grond hier­voor al rijp is gemaakt door de vrede van 1920, die a.h.w. op een natuur­lijke wijze al frustraties uitlokt. Het blijkt al in een zeer vroeg stadium dat een veelvoud van dergelijke partijtjes in Hongarije wordt opgericht. Gemeenschappelijke kenmerken zijn hun anti-kapitalisme, racisme en antisemitisme, hun afkeer van parlementaire methodes en hun zoeken naar totalitaire, snelle radikale oplossingen.
Alle partijen verwerpen uiteraard het verdrag van Trianon, en willen een herstel van het oude, grote Hongarije, of minstens een scherpere revisionistische politiek. De onderlinge verschillen mogen niet groot lijken, de diverse leiders beschouwen elkaar als ideologische -dus levensgevaarlijke- rivalen. Ze be­strijden elkaar om het leven en gunnen elkaar het licht allerminst. Bovendien is de ene "leider" meer op nazi-Duitsland en op Hitler, de ander meer op de fascistische Duce Mussolini georiënteerd. Namen van de diverse partijtjes doen er weinig toe, fusies leveren vaak weer andere namen op, en er is aan de lopende band sprake van schorsing, uitsluiting, ruzie, verwarring, ondanks het feit dat al deze partijtjes eigenlijk een onbeduidende rol spelen en dus slechts een marginaal bestaan kennen. In januari 1934 wordt b.v. een "Directorium" van de drie par­tijtjes van Zoltán Meskó, gr. Pálffy en gr. Festetics ge­vormd, maar na een paar maanden wordt eerst Festetics en later ook Meskó eruit gezet!
Voor veel Hongaren levert dit schouwspel slechts een mengsel van minachting en hilariteit op. Aan de linkerkant van het Hongaarse politieke spectrum blijven ook oppositiepartijen enz. bestaan en uiten juist scherpe kritiek op het toegenomen rechtse extremisme, dat ze om zich heen zien.
Toch blijft er sterk verzet tegen deze zogenaamde “moderne geest” die de basis van de Hongaarse staat van Horthy en Bethlen wezenlijk aantast! O.a. liberale en onafhankelijke dagbladen, zoals "Esti Kurir" [Avondkoerier] en "Újság" [Nieuws] maar ook andere wensen de parlementaire instellin­gen en de burger­lijke staat te behouden en al vroeg ziet men het fascisme als een bedreiging. Al vèr voor de oorlog ziet men het Duitse natio­naal-socialisme ook als gevaarlijk voor Honga­rije. Het combineren van het Duitse en het Hongaarse revisionisme [hun territoriale claims] wordt als een tragische stap ge­zien. "De Hongaarse regering moet alles doen om te verhinderen dat Hongarije wordt geïdentificeerd met Duitsland", aldus beide bovengenoemde bladen in 1933! "Trianon" is niet hetzelfde als "Versailles". Hongarije moet een vreedzame politiek blijven voeren en geduld hebben: dat eist de gerechtigheid! Van Duitsland en Italië verwacht men in deze kring niets goeds voor het vaderland……….
Al in het voor­jaar van 1933 is in "Esti Kurir" te lezen dat het nationaal-socialisme, evenals het communisme, te beschou­wen is als een aanval op de burgerlijke orde. Men beschouwt het agressieve imperialisme dat is gefundeerd op bajonetten en tirannie, het machtsmonopolie van extreem-rechts en haar terreur al in 1933 eenvoudig als de zondvloed! Ook de liberale krant "Újság" opent al op 2 april 1933 de aanval op het nazisme. Het humanisme, de waardigheid van de mens en de cultuur als geheel komen in gevaar. Het antisemitisme en dis­criminatie worden verworpen! "Niet alleen het Joodse vraag­stuk, maar de toekomst van de hele mensheid staat op het spel, aldus deze krant.
Deze liberale bladen gaan er dan ook nog vanuit dat men het Itali­aanse fascisme eigenlijk niet goed kan vergelijken met het Duitse nazidom. Immers: Italië exporteert z'n systeem niet en dringt zich niet op via agitatoren of infiltratie, is minder agressief en dreigend, laat het particulier bezit onaangetast, en kent geen racisme. Het Duitse systeem is daar­entegen wèl agressief, bedreigend en racistisch. [Zs. Nagy, 105/106]. Al in 1933 vermoeden Hongaarse liberalen zelfs dat Oosten­rijk aan het Duitse rijk opgeofferd zal worden "door de ver­schrikkelijk zwakke houding en het gebrek aan visie van de westerse mogendheden". Toch heeft deze duidelijke zienswijze in Hongarije weinig aanhangers: De westerse mogendheden wijzigen hun politiek immers niet en ze luisteren niet naar een voormalige vijand en een onbeduidend land als Hongarije. En de hoop dat Engelsen en Fransen ooit het Hongaarse streven naar herziening van de in 1920 opgelegde grenzen volkomen los zouden willen of kunnen zien van het Duitse streven naar herziening van "Versailles" is [natuurlijk] ijdel. [Zs. Nagy, 110]……
Een Hongaar die bovendien in 1935 de Frans-Russische toenade­ring en het vriendschapsverdrag van beide landen met Tsjechoslowakije goed kan verklaren en zelfs wenst te steunen is niet of nauwelijks te vinden. Ook gematigde Hongaarse oppositionele politici zijn anticommunistisch en staan huiverig tegenover de Kleine Entente en haar ideeën. De hoop van sommige liberale, conservatieve en gematigde politici in Hongarije en in Oostenrijk op een restauratie van Habsburg, al was het maar om de Duitse expan­sie tegen te gaan, en om een Anschluss te voorkomen, en op een verbond of een douane-unie van Oostenrijk en Hongarije met Italië om dezelfde reden [1933/37], is even­zeer ijdel. Hongaarse liberalen zijn en blijven een kleine groep die zeer weinig gehoor krijgt in een ontwortelde, ontevreden, gefrus­treerde, autoritaire, semi-feodale en armoedige samenleving als de Hongaarse. Maar…. ook in Hongarije maakt men zich zorgen. Na het bezoek van Gömbös aan Duitsland in september 1935 is merkbaar dat het Hongaarse staatshoofd, admiraal Horthy, zich voorzichtig van de koers van zijn premier distantieert en meer vertrouwen heeft in de liberale en conservatieve, traditionele krachten in Honga­rije zelf.
De vroegere premier Bethlen, de minister van buitenlandse zaken Kánya en graaf Pál Teleki [ook vml. premier, 1921] zijn hem hierbij tot steun. Zij allen voelen er niets voor het buitenlandse voorbeeld van Italië en vooral dat van Hitler-Duitsland in Hongarije toe te passen. Gömbös mag dan in het Hogerhuis verklaren van plan te zijn om het fascistische systeem in Hongarije in te voeren, [Polonsky] hij heeft voor­lopig geen schijn van kans want conservatieven met Bethlen en Horthy voelen hier niets voor.
Hongarije moet de tradi­tionele instellingen houden, de oppo­si­tie moet kunnen blijven funktio­neren, er mag geen totalitai­re staat komen. Slechts met vreedzame middelen moet Hongarije revisie van de grenzen blijven nastreven.
De agressieve, militaristische en autoritaire, zelfs totali­taire, geest die nu in Duitsland heerst kan niet zonder meer in Hongarije worden overgenomen. Bekende en zeer invloedrijke Joodse leiders in Hongarije, zoals Ferenc Chorin, Leó Budai-Gold­berger en Jenö Vida, die in een eerder stadium aan Gömbös geld hebben toege­zegd, voorspel­len in 1935 al wat er zal gebeuren, en gaan weer snel over naar de groep-Bethlen. [Nagy-Talavera, 354]. Zij hebben ook contacten met de liberale leider Rassay. Allerlei vooraanstaande intellektuelen, industriëlen en fabri­kanten, legitimisten, liberalen en conservatieven zoals de oud-burgemeester van Budapest, István Bárczy en Miksa Fenyő, graaf György Apponyi en de vml. minister Gusztáv Gratz treden toe tot de coali­tie van B­ethlen. Vooral de angst voor nazi-Duitsland verenigt hen. [Zs. Nagy, 50/51]. Al in 1933 waarschuwen enkelen van hen voor Gömbös: er moet niet één partij, één enkele gedachte en één enkele wil heer­sen en het zgn. étatisme, de autoritaire staat, de burokratie en de macht van het openbaar bestuur dat zich identiek acht met het gezag van de staat, moeten in Hongarije geen plaats hebben. Met lede ogen ziet men evenwel dat Hongarije geen 'civil society' is en op regionaal niveau is er geen sprake van 'demokra­tie', maar juist van een feodale mentaliteit; extreem-rechts dringt overal door, in de staat en in het openbaar bestuur, zo moet men vaststellen. [Zs. Nagy, 60/61].
Ook met een oude bekende uit de dagen van "Szeged 1919", van de ultra-rechtse geheime organisaties en van de antisemitische terreur, de advokaat en boerenleider Tibor Eckhardt [Makó, okt. 1888 - New York, sept. 1972], haalt de premier nu betere betrekkingen aan want Gömbös en Eckhardt hebben nog altijd identieke ideeën over de politiek van Hongarije, maar….. net als Gömbös is ook Eckhardt eerzuch­tig en ambitieus. Hij was ooit leider der Kisgazdák en werd ook in 1930 weer lid van die partij. In december 1932 is hij zelfs leider van de oppositionele "Onafhan­kelijke Kleine Grondbezitters" geworden, na het overlij­den van Gaszton Gaál [Székesfehérvár, nov. 1868 – Balatonboglár, okt. 1932], die ook na 1920 voor de belangen van [middelgrote en grote] boeren opkwam, en in okt. 1931 voorz. der nieuwe, oppositionele FKgP werd. Toch gaat Eckhardt, die langzamerhand gematigder is geworden, nu níet meer in op een verzoek van Gömbös tot samenwerking, met wie hij vanaf 1923 vele jaren zo bevriend was. Wel tracht de premier hem en z'n partij voor zich te winnen door Eckhardt na het overlijden van de 86-jarige, zeer bekende en prominente graaf Albert Apponyi [februari 1933] in mei 1934 tot leider van de Hon­gaarse Volkenbondsdelegatie te benoemen.
De economische crisis en het aantreden van Gömbös brengen aldus vanaf ± 1930/32 een kloof aan het licht tussen de beide frakties van de traditionele politieke "Hongaar­se natie", van de “Eenheidspartij”, en van een permanente samenwerking tussen de frakties van Bethlen en Gömbös is nu eigenlijk geen sprake meer. De "oude school" van voorzichtige en behoudende aristokraten wordt door Horthy toch veel meer vertrouwd dan de "nieuwe", veel meer autoritaire ideeën van Gömbös c.s. en vanaf het voorjaar van 1935 vindt een duidelijke polarisatie plaats.

top