< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.2 Horthy komt aan de macht, november 1919 tot 1 maart 1920.
 
Wanneer eenmaal de Roemeense soldaten Budapest hebben verla­ten, kan op 16 novem­ber de opperhebber [fővezér] van het nationale leger, admiraal Miklós Horthy op een schimmel, gekleed in marine-uni­form, in de stromende re­gen, samen met 6.000 man troepen, zijn in­tocht in de Hon­gaarse hoofd­stad houden. Zijn hoofdkwar­tier is het Gellért-hotel en hij houdt hier, nadat hij door de burgemeester welkom is geheten, op het Szent Gellért tér [het plein voor het hotel, aan de Donau] een korte, maar donde­rende, soldateske toespraak over ’de zondige, op een dwaalweg geleide, rode, en dus on­waar­dige hoofdstad Buda­pest’ en daarbij doet hij geen poging om de bitterheid en minachting te verbergen die hij en zijn officieren voor Budapest voelden…..
"We hebben haar vervloekt en ge­haat, omdat we vanuit de verte natuurlijk alleen de troebele golven van vuil zagen, waarin zij was gezonken", aldus Horthy later [Horthy, 126]. "De Hongaarse natie heeft Budapest liefgehad en verwend en toch is deze stad de laatste tijd haar verderf geweest. Nu daag ik, aan de oever van de Donau, de Hongaarse hoofdstad voor het gerecht! Deze stad heeft haar 1000-jarige geschiede­nis verloochend; híer heeft het vuil van het land zich verzameld. Déze stad heeft de Heilige Kroon, de natio­nale kleuren door het stof gehaald, en heeft zich in rode lompen gehuld! Ze heeft de besten van de natie in de kerker gegooid, of uit het vaderland verdreven. Bovendien heeft ze onze have en goed verkwist... [o.a. Sakmyster, 41].
‘Naarmate we naderbij kwamen smolt het ijs van onze harten, en we zijn bereid haar te vergeven. We vergeven Budapest als deze in verleiding gebrachte stad weer terugkeert in dienst van het vaderland, als ze uit geheel haar hart en met alle kracht van haar ziel dit land liefheeft, waarin het gebeente van de vaderen rust, als ze de grond liefheeft die onze broeders in het zweet huns aanschijns bewerken, de Hongaarse Kroon, het dubbele kruis, de drie heuvels en de vier rivieren, in één woord, ons Hongaarse vaderland en ons Hongaarse volk. Mijn soldaten hebben naar de wapens gegrepen om orde in het vaderland te scheppen. Van nu af zijn hun handen bereid broederlijke de handen te schudden, maar deze handen zijn óók bereid tot bestraffende slagen, als 't moet.
God geve dat dit zich niet zal voordoen en dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt of zich schuldig voelen, zich tot betere in­zich­ten bekeren, en zich met verdubbelde kracht zullen inspan­nen om weer een Budapest op te bouwen, stralend in de glans van alle nationale deugden. Onze lotgenoten die hier zoveel hebben geleden en met ons hebben meegevoeld, begroeten wij hartelijk". [Horthy, 127]…….. Toch zegt hij dat zijn troepen niet uit zijn op wraak, maar dat ze bereid zijn om te vergeven en te vergeten en Horthy eindigt met "Éljen a haza"! [Leve het vader­land]. [Gosztony, 27].
Klokgelui in Budapest en plechtigheden maken verder duidelijk dat er een gewichtig moment aanbreekt. Later gaat de stoet met Horthy naar het parlement en overal langs de route zijn er enthousiaste mensen in grote menigte, vreugde is er alom en bruggen, openbare gebouwen en particuliere huizen zijn versierd met de nationale kleuren en een zigeunerorkest speelt de nationale hymne als de stoet bij het parlementsgebouw komt [Sakmyster, 42].
Ook hier volgt nog een krachtige en dreigende toespraak op de trappen. Het herstel van Hongarije, aldus Horthy, kan lang duren tenzij ”de vergiftigde elementen vlot worden geëlimineerd uit de ziel van de natie”. Iedereen moet helpen ten bate van het nationale ideaal en de christelijke moraal…. “De tijden zijn voorbij dat iedere schurk minister kan worden en dat een man van eer wordt geëxecuteerd”. [Sakmyster, 42].
Ook op het plein vóór het parlement bevindt zich een grote menigte mensen en er vindt een parade plaats en hier begint ook, op posters die worden verkocht, al een Horthycultus: Men ziet de krachtige hand aan het stuur, en foto’s van de opperbevelhebber worden verspreid. ’s Middags op de parlementstrappen wordt een openbare mis door kardinaal Csernoch opgedragen en er vindt een oecumenische dienst plaats. Daarna worden de vlaggen van het leger gezegend door een priester en een predikant en de ceremonie eindigt met een toespraak van mevr. Cecile Tormay, die o.a. bekend is als antisemitisch en die Horthy namens de vrouwen van Hongarije begroet. “Hongarije heeft onder een verschrikkelijke, bloedige lijdensweg geleden”…., ”en Mihály Károlyi speelde hierin de rol van een Judas… maar nu brengen Horthy en z’n leger de Wederopstanding van het land…….” [o.a. Sakmyster, 43].
Opmerkelijk, maar vrijwel vergeten, is overigens de intocht, twee dagen eerder, van comman­dant Anton [Antal] Lehár met enkele duizenden soldaten van het Natio­nale Leger op 14 november 1919 in de hoofdstad en híj baande hiermee eigenlijk de weg voor Horthy. Triomfbogen, allerlei deputaties, ont­vangsten, veel bloemen, zigeuner-muziek, rede­voerin­gen, vlaggen, gejubel en het enthousias­me van duizenden mensen omgaven ook dít optreden. "Budapest is volledig in onze hand en tot de laatste prole­tariër herademt men weer met de gedachte dat orde en veilig­heid, evenals leven en particulier eigendom van ieder afzon­derlijk, zonder onderscheid naar partij of godsdienst, weer veilig is", aldus de bevelhebber van het leger dat onmiddel­lijk na het vertrek van de Roemeense bezetters in de Hongaarse hoofdstad binnentrok. [Lehár, 136/137].
Ook commandant Lehár constateert bij Horthy overigens al in november 1919 een soort tweestrijd tussen wat hij noemt "de Szeged-mentali­teit" van haat en wraak tegen communisten en Joden, èn daarnaast de wens naar absoluut wettig optreden, het gevoel voor rust en orde en herstel van de legitimiteit. Het lijkt erop, aldus Lehár, dat Horthy zich nogal eens laat leiden door wat anderen van hem verwachten. Het is dezelfde tweespalt -tussen zijn diepste persoonlijke gevoelens èn zijn nuchtere en praktische verstand, tussen z’n verleden als marineman en soldaat, èn z’n toekomst als politiek leider- die ook veel andere ooggetuigen ter plekke zowel als verscheidene historici later opmerken! Duidelijk is wel dat in Hongarije de strijd om de macht in november 1919 nog lang niet is beslist.
De competenties en de capaci­teiten liggen m.a.w. nog niet vast, de competitie begint pas, de chaos is nog alom aanwezig. Orde en rust, discipline en even­wicht zijn nog lang niet hersteld en vooral de onzekerheid over wat het nieuwe regime gaat doen mèt of juist tègen Joden, sociaal-demokraten en liberalen, de oppositie, de buurlanden, de ex-koning, de terreur en de daders ervan, de excessen en de organisatoren ervan, de rol van het leger en van de semi-legale organisaties blijft bestaan……

Álles wat aan de radenrepubliek van 1919 herinnert moet totaal worden verwijderd!

top

Het gaat er hierbij natuurlijk om of Horthy z’n beloften houdt of tòch z’n extreemrechtse officieren toestaat om ‘de vergiftigde elementen’ aan te pakken, en de eerste tekenen zijn dreigend: het gewone leger moet strikt orders van het wettige gezag afwachten [om een goede indruk op de geallieerde missie te maken], maar de speciale veiligheidsdetachementen mogen arrestaties verrichten. Horthy lijkt b.v. goed gevonden te hebben dat ”de bewaking en ondervraging van destruktieve elementen”, n.l. communisten en degenen die beschouwd wordt als fellow travelers aan hen wordt toevertrouwd! [Sakmyster, 43].
Op 16 november worden b.v. al meer dan 300 arrestaties uitgevoerd in een goed geplande operatie, maar omdat de meeste communisten allang gevlucht waren betreft het vooral sociaal-demokraten die toen hun mond hielden of kritiek hadden op de ‘witte terreur’. Uitgevers, journalisten van linkse en liberale bladen, zoals Béla Somogyi [Halastó, 1868 – Újpest, 1920], vml. leraar en uitgever van de Népszava, die onder Friedrich staatssecr. van onderwijs was, en veel Joden -die nu eenmaal veel in deze uitgevers- en journalistieke wereld aktief waren- en veel sociaal-demokratische leiders worden b.v. gearresteerd maar deze arrestaties worden wel onmiddellijk gemeld bij Clerk en bij de Intergeallieerde Missie die waarschuwt dat elke campagne tegen de socialisten “de meest ongunstige gevolgen heeft in de hoofdsteden van de [beschaafde] wereld”. Met enige tegenzin geeft Horthy dan toe en de meeste mensen worden vrijgelaten….
De Geallieerde Missie is ook wel tevreden met de aftocht van de Roemenen en de intocht van het Nationale Leger, en Clerk prijst in een rapport aan de Opperste Raad in Parijs zelfs Horthy als “degene die liet zien dat hij de leider is van een leger dat echt nationaal is en dienstbaar aan de staat”. De intocht verliep verder zonder problemen en Horthy heeft de troepen goed onder controle. Ook Bandholtz, die wel veel arrestaties meldt maar toch ”minder dan verwacht”, concludeert: ”Horthy’s gedrag is in ’t algemeen voortreffelijk” en The Times schrijft over de perfecte orde die nu heerst in Budapest en over de vrees van de Joden en andere pessimisten die tot nu toe ongegrond is.
Toch is in Budapest wel een intimiderende atmosfeer gecreëerd: speciale detachementen patrouilleren in de straten en dreigen, ze pakken mensen [verdachte communisten] op in eigen huis, hun leiding vestigt zich opvallend in de meest dure hotels, en ’ze schiepen een eigen orde zonder de burgerlijke politie te erkennen’. Ook de speciale kampen en de overvolle gevangenissen en tienduizenden gevangenen bleven nog vele maanden. Leden van de Ébredő Magyarok [ÉM, m.n. extreem-rechtse studenten en vml. soldaten] vallen Joden op straat aan en ook sociaal-demokraten die met de radenrepubliek niets te maken hadden, zoals b.v. Ernő Garami, vluchten naar Oostenrijk. Maar in ’t algemeen voelt Horthy zich gebonden aan het akkoord van 7 november.
De ’speciale detachementen’ [Különítmények] houden zich wel niet aan de burgerrechten maar de witte terreur die op het platteland nog wel opflikkert, komt in Budapest toch niet in volle breedte voor. De grote Joodse gemeente bleef relatief veilig, en afgezien van enkele aanvallen [van de ÉM] met woorden en soms fysiek, is er geen sprake van ‘zuivering’ zoals extreemrechts wilde! Clerk wijdt zich dan aan de vorming van een coalitieregering mèt gematigd links [liberalen en sociaal-demokraten] die vrije, onpartijdige en demokratische verkiezingen moet voorbereiden, en dan komen een wettige regering en het vredesverdrag aan de orde.
Premier Friedrich weigert echter absoluut om sociaal-demokraten of Joden in een kabinet op te nemen maar deze halsstarrige, eigengereide en vlotte prater is tòch al te zeer ver­bon­den met het feodale regime en met de Habsburgers en hij wordt dan ook niet in staat geacht een èchte coalitieregering te vormen. Bovendien heeft hij een zeer hoge dunk van zichzelf. "Ik heb", zo verklaart hij tegenover gen. Bandholtz, "de steun van 80 tot 90 % van het volk, men heeft veel vertrouwen in mij, als ik verdwijn komt de chaos". [Bandholtz, 210, enz].
Hij weet, zegt hij, zich ook gesteund door alle burgerlijke politieke partijen, maar door anderen wordt hij vooral als een avonturier en als een charlatan beschouwd [Bandholtz, 265] en hij rekende ook steeds op de snelle ineenstorting van de nieuwe buurlanden, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, en daarom moest Hongarije volgens hem ook niet veel meer doen dan afwachten! Hij zou het liefst ook aartshertog József in het ambt van regent voor de koning herstellen en lijkt dus geen rekening te willen houden met de Entente, maar nu hij voor deze illusies geen enkele steun meer krijgt treedt hij op 19 november af.
Het blijkt ook dat Horthy dan tòch pragmatischer is en na een serie politieke gesprekken met Clerk en een aantal politici van 17 tot 19 november ziet hij wel in dat tegen een vredesverdrag en tegen de Entente niets is te ondernemen voor het kleine Hongarije: “Zonder vrede en een lening zal er snel geen geld zijn om b.v het leger van te betalen”. Zelfs dreigt hij ook [privé]: ”als er geen coalitieregering komt dan zal ik de hele boel arresteren en een regering benoemen die gaat onderhandelen met de Entente”, en ook graaf Apponyi en graaf Bethlen waarschuwen voor de risiko’s. Op 17 november 1919 wordt een dekreet afgekondigd waarin verkiezingen worden beloofd op basis van geheim en algemeen kiesrecht, en dat is de enige vernieuwing, die de revoluties van 1918 en 1919 overleeft. Alle revolutionaire instellingen worden opgeheven en de leden ervan ontslagen of gearresteerd. Toch lijkt ook hiermee een belangrijkse stap naar de toekomst te zijn gezet. Er komt dus een coalitieregering per 24 november, en Károly Huszár [oorspr. Hauler, Nussdorf, 1882 - Budapest, okt. 1941] is van dit breder samengestelde en gematigder kabinet de premier. De meeste andere ministers zijn ook rechts [en openlijk anti-links], maar er zijn ook twee sociaal-demokraten.
Toch blijft het tweeslachtige van het bewind van Horthy nog duidelijk zichtbaar, wanneer naast deze belofte van geheime verkiezingen óók het stand­recht, het uit­gaansverbod, ter­reur­maatregelen, overvolle gevangenis­sen en martelingen in Hongarije nog aan de orde van de dag zijn en de gevoelens van afrekening, haat en wraak, antisemitisme, ophitsing etc. worden -zéker niet in het minst door de nieuwe machtheb­bers- aangewakkerd.
Wel zorgen disciplinaire maatregelen ervoor dat de rust weerkeert maar honderden mensen die een belang­rijke funktie hadden of een rol speelden in 1918/19 worden ontslagen of met pensioen gestuurd. Er is ook nog steeds sprake van terreur tegen "communis­ten" en Joden, maar ook sociaal-demokraten worden regelmatig bedreigd. Intussen zijn Vilmos Böhm, Sándor Garbai en Zsigmond Kunfi al naar Wenen gevlucht en zij worden weldra gevolgd door Manó Buchinger, Ernő Garami, Jakab Welt­ner, Dezső Bokányi en anderen [Kovrig, 75] en vanaf de val van de Radenrepubliek is geheel ‘links’ in Hongarije n.l. in de verdediging en ‘rechts’ is in de aanval!
Van groot belang zijn dan ook de talloze rechtse, nationalis­ti­sche en conservatieve politieke groeperingen, vooral de christelijke-nationale KNEP, die onder de rechtse, m.n. r.-katholieke bour­geoi­sie en ambtenaren in de steden haar aanhangers telt, en de iets gematigder “Partij van Kleine Grond­bezit­ters en Akkerbou­wers", die op het platte­land onder de rijkere èn de kleine boeren haar kiezers heeft. Zíj geven duidelijk de toon aan van het nieuwe regi­me.
De laatstgenoemde partij van de Kleine Grondbezitters van o.a. Gyula Rubinek [1865-1922] en István Nagyatádi Szabó legt vooral de nadruk op de vorming van een krachtige boerenstand, een zelfstandige mid­denklasse op het platteland, een landhervorming en de bevorde­ring van landbouw­coöpera­ties. Wat betreft de Joden verklaart Rubinek op 1 december 1919, dat "wie op een recht­schapen manier werkt, niet veroordeeld kan worden", maar dat men moet verhinderen ”dat het Jodendom alle beroepen van intellektuelen overheerst, ten nadele van de christelijke jeugd". De pers moet christelijk-nationaal wor­den, maar het Hongarendom moet zich ook met de handel bezig gaan houden, aldus een van de meest bekende boerenleiders van Honga­rije vóór de verkiezingen. [Krusenstjern, 149/150].
Ook diverse kleine liberale groepe­ringen zijn opgericht en hebben met name in Budapest aanhan­gers, maar alleen de Nationale Demokratische Partij is van enig belang. De bourgeoisie heeft in de Hon­gaarse hoofdstad veel invloed, mede door haar onaf­hankelij­ke en vrijmoedige, liberale en conserva­tieve dagbla­den. De hoofdstad wordt echter door velen in het nieuwe, contrare­volutionaire [d.w.z. conservatieve en rechtse] Hongarije gezien als mondain, rood, Joods, kosmo­politisch, westers, en dus niet of nauwelijks Hongarije waar­dig, zoals Horthy dat al aangaf!….. Met Horthy zal Hongarije dus wel géén parlementaire demokratie worden!......
Op 24 november 1919 wordt onder leiding van de christelijk-sociale r.k. Károly Huszár, een vroegere onderwij­zer en min.v. godsdienst en openbaar onderwijs onder Friedrich, een voor de Entente meer aanvaard­ba­re en dus represen­tatieve en demokratische brede coalitie-regering gevormd, het zgn. con­centratiekabi­net.
Huszárs eerste taak is het laten houden van verkiezingen voor een nationale vergadering en korte tijd na de vorming van het kabi­net vraagt Clemenceau op 1 december de Hongaarse rege­ring om vertegenwoordigers naar de vredesconfe­rentie in Parijs te sturen. Huszár wil ook een begin maken met het bestrijden van de sociale nood en ellende van honderdduizenden in Honga­rije. Tienduizenden straatarme, van alles berooide vluchte­lin­gen verblijven bijvoorbeeld 'kampe­rend' in spoorwagons, en dat zal nog vele jaren ­lang duren.
Een strenge winter staat voor de deur, en er moeten dagelijks alleen in Budapest al 33.000 kinderen worden gevoed, en weldra zullen dat er 100.000 zijn, zo vermoedt men. Al zijn de Roeme­nen dan weg, de ellende gaat door.

top

De chaos, die eerder de bolsjewieken na 4 ½ maand in Honga­rije hebben nagelaten, en die de Roemeense bezetters na nog eens 3 ½ maand hebben achtergelaten is enorm en de woede en de ergernis over de eigen machteloosheid, de vraag naar de zin van dit alles, blijft nog vele jaren zéér velen in Hongarije kwellen.
Volgens een ultimatum van de nu overi­gens sympa­thieke sir George Clerk, namens de Opperste Geal­lieerde Raad, moet Honga­rije instemmen met een constitutionele, parlementaire regering en met verkie­zingen en de Entente is bovendien niet gediend van een restaura­tie van de Habsburgers op de troon, en op 2 februari 1920 laat ze dat in een nota aan Budapest nog eens weten.
Maar toch; al gaan de Hongaren akkoord met een brede coalitieregering waarin allerlei sociale klassen en politieke stromingen zijn vertegenwoordigd, er is geen bindend akkoord hierover gesloten met de Entente [Zs. Nagy, 68] en gesprekken van vertegenwoordi­gers van de Entente met libera­len zoals Lovászy en Vázsonyi en sociaal-demokraten zoals Buchinger en Garami leveren evenmin garanties op voor een demokratische ontwikkeling in Honga­rije!
"Alleen om de Entente tevreden te stellen is Bethlen bereid om enkele sociaal-demokraten en liberalen in het kabinet te laten opnemen". Een handvol ministers van deze partijen, zoals eerst Lovászy en later Vázsonyi, kan de rechtse koers van de 'christelijk-nationale' meerderheid niet wezenlijk veranderen. [Zs. Nagy, 69/70].
Sir George Clerk is echter intussen na allerlei gesprekken tot de overtuiging geko­men dat alleen Miklós Horthy en zijn "Nationale Leger" in staat zullen zijn om Hongarije weer een constitutioneel be­wind, een "brede concentratie-regering" te geven, en daarmee aan geal­lieer­de voorwaarden te voldoen.
Begin november 1919 bevestigt een tweede interventie van Clerk de steun aan de "contra-revolutie" en de christelijk-nationale partijen. De desillusie bij liberalen en sociaal-demokraten is dan groot maar toch weet Clerk te bewerkstelligen dat beide groepen tot aan de verkiezingen in de regering worden opgenomen: de liberaal István Bárczy [1868-1943, vroeger burgemeester van Budapest van 1906-’17 en in die funktie aktief op sociaal gebied] blijft minister van justitie in dit kabinet en de gematigde sociaal-demo­kraat Károly Peyer [1881-1956] wordt minister van arbeid en welzijn.
Een concessie aan rechts is ook, dat -al kon Friedrich geen premier blijven- hij tòch, op voorstel van Horthy, wèl in het kabinet komt, nu als minister van oor­log voor de chr.-nationale partij. Het nieuwe kabinet bestaat daarmee uit vertegenwoordigers van alle grotere stromingen: enkele "chris­telijk-nationale" partijen, de kleine grondbezitters, sociaal-demokraten en liberale burgerlijke par­tijen. Verscheidene ministers zijn overigens openlijk legitimisten, dat wil zeggen dat ze het liefst koning Karl IV zo snel mogelijk uit z’n ballingschap terug zouden willen roepen en hem op de troon herstellen, terwijl ze uiteraard weten dat de Entente daar niets voor voelt…..
Gyula Rubinek, leider der OMGE, de belangenorgani­satie van de grote boeren, wordt min. van landbouw, István [Nagyatádi] Szabó wordt minister van voedselvoorziening, baron Frigyes Korányi [1869-1936] wordt minister van financiën, de liberaal Ferenc Hein­rich [1866-1925] minister van handel, István Haller [1880-1964], voorzitter der Chr. Nationale Unie, wordt min. van opvoeding, de partijloze graaf József Somssich minister van buitenlandse zaken, Ödön Beniczky [1876-1931] min. van binnenl. zaken en de "ungarn­deut­sche" chr.-nat. Jakab Bleyer [1874-1933] wordt minister voor de nationa­le minderhe­den. Bijzonder merkwaardig is echter dat precies één week na de donderpreek van Horthy tegen het linkse en zondige Budapest er voor het eerst in de geschiedenis toch soci­aal-demokraten in het "koninklij­ke" Hongaar­se kabinet zitten! [Kovrig, 75]…….. Alles wijst er overigens op dat m.n. de gematigde partij van Kleine Grond­bezitters haar zin kan krij­gen. Tegen­over Horthy stelt men zich positief op, en van het nieuwe kabinet van Huszár maakt zowel Nagyatádi Szabó als Rubinek deel uit. [Krusenstjern, 147/148].
Vervolgens wordt de alom gerespecteerde 73-jarige graaf Albert Apponyi, de vroegere minister, die al een halve eeuw parlementslid was en zeer veel ervaring en prestige heeft, leider van de Hongaarse vredes­dele­gatie naar Parijs. Toch lijkt de keuze van Apponyi niet zo verstandig omdat hij destijds óók een wet invoerde [± 1907] die het onderwijs in niet-Magyaarse talen [Roemeens, Slowaaks, Servisch, Duits] verder moest beperken……
Overeenkomstig de wensen van de Entente wordt het nieuwe regeringssysteem in Hongarije gevestigd op parlementaire basis. Ook de sociaal-demokratische partij van Hongarije [Magyarországi Szociál-Demokrata Párt, MSZDP], zullen aan de komende verkiezin­gen meedoen en voortaan een legale partij in het parlement kunnen vormen. Toch is deze partij ondanks alles niet eens verbo­den geweest en op 24 augustus 1919 heeft ze al weer een con­gres gehouden…….
De partij is nu gematigd, en heeft alle revolutionaire en republikeinse tendensen van zich afgeworpen. Ze heeft geen enkele band met het communisme, en wordt ook lid van de Tweede Internationale. [Kovrig, 74]. Ook de vakbonden worden erkend. De samenwerking met het vooral rechtse, conservatieve en nationalis­tische kabinet is echter voor vele gematigde sociaal-demokra­ten toch niet te aanvaarden en men dreigt weldra zelfs al met uittreden uit dit kabinet. Allerlei geruchten en berichten maken immers duidelijk dat de soci­aal-demokraten toch niet bij machte zijn om het beleid van het kabinet ook maar een beetje in meer demokratische zin te beïnvloeden en de coalitie met conservatieve burgerlijke partijen zorgt ervoor dat vele sociaal-demokratische leiders zich terugtrekken.
Zo blijkt toch dat pas door inmenging van de Grote Mogendheden en na het zenden van een delegatie onder leiding van de Britse diplomaat sir George Clerk naar Budapest in oktober/november 1919 het is gelukt om een nieuwe, brede, representatieve regering samen te stellen en het besef dat het -na zóveel turbulente maanden- slechts op déze manier met Hongarije weer de goede kant op kan gaan, is er ook bij anderen.
Herbert Hoover, de Amerikaanse leider van de internationale hulpakties in Budapest, beseft dat ook zeer goed: "Hongarije levert in het jaar 1919 een soort eindeloze en vormloze pro­cessie van tragedies, met soms een komische achtergrond. Dwars door een moment van herstel van onze kant heen gingen liberalisme, revolutie, socialisme, communisme, imperialisme, terreur, zinloze executies, moorden, zelfmoorden, vallende kabinetten, invasielegers, geplunderde ziekenhuizen, samen­zweerders, soldaten, koningen en koninginnen,... dat alles tegen een constante achtergrond van hongerende vrouwen en kinde­ren. De hulporganisatie droeg iets bij tot hun geeste­lijk her­stel, maar wanneer er niet een geweldige hardnekkig­heid in de Magy­aarse geest was geweest, zou het ras in elkaar zijn ge­stort", aldus de latere Amerikaanse president Hoover [aange­haald door Kertész, Diplomacy in a Whirlpool, 195].
Ook de pas in Budapest gearriveerde Britse Hoge Commissaris Thomas Beaumont Hohler raakt al snel overtuigd van de recht­vaardige zaak van de Hongaren, aan wie een groot onrecht is aangedaan, maar ook hij kan niet veel doen. Het treurige schouwspel is echter nog lang niet ten einde.
Er hebben zich, zo lijkt het intussen, op deze manier waar­schijnlijk veel meer burger­lijke-demokrati­sche en liberale verhoudingen in Hongarije kunnen ontwikkelen, maar het toe­zicht van de Entente is weldra verdwenen, en het begrip "demo­kratie" heeft voor zeel vele Hongaren een zéér wrange, een lugubere bijsmaak gekregen! Ook is wel duidelijk, dat niet zozeer burgerpolitici, alswel mili­taire commandanten in Hongarije aan de macht zijn…..
Al belooft Hort­hy, de opperbevelhebber, zijn best te zullen doen om excessen tegen te gaan, er is steeds opnieuw sprake van ge­welddaden. Toch hebben de leidende politici van de geallieerden, zoals Clerk, met name wel enig begrip voor de maatregelen, die men in Honga­rije tegen de ‘vroegere bolsjewieken’ neemt. Velen in Hongarije zijn immers nog altijd bang voor communistische pogingen om de macht opnieuw in handen te krijgen.
Vanuit Wenen zijn de honderden Hon­gaarse commmunisten in exiel zoals Kun, Landler, Pogány en Varga, en iets later ook Szántó en Lukács, immers nog altijd zéér ak­tief, en zo nu en dan komen Hongaar­se bolsjewie­ken illegaal de grens over. Er zouden aanslagen zijn gepland op openbare gebou­wen in Buda­pest, zoals het Gellért-hotel, het hoofdkwar­tier van Hort­hy, de Koninklijke Burcht en de Matthi­askerk, en oproeren worden ook nog steeds ge­vreesd. Toch komen, ondanks de enorme chaos en armoede, de honger en wanhoop, arbeidsonrust en internationale instabiliteit, die op zichzelf een uitstekende voedingsbodem voor het communisme vormen, de Hongaren niet in verzet. Men is moe van de poli­tiek en heeft de indruk dat Horthy, desnoods met harde hand, de orde en rust zal en kan herstel­len. Men gelooft Horthy op zijn woorden, en vertrouwt erop dat hij geen diktator wil worden, hoewel hem dat van veel kanten wèl is gevraagd. De Grote Mogendheden zijn het over de details van de strijd tegen het communisme in Hongarije trouwens niet eens: de Fransen ver­wachten bij het verdrijven van het bolsjewisme uit Hongarije nog steeds veel van de Roemenen, terwijl de Engelsen meer van Horthy's strijdmacht verwachten.
Intussen zijn de bolsjewieken in Rusland vanaf oktober 1919 opnieuw met sukses in de aanval gegaan en hebben Kiev, Petro­grad en Moskou en wijde omgeving definitief in handen, terwijl de interven­tiemacht van de Entente in Rusland, die "de witten" moet helpen, nu wankelt! En dus wil men dat -behalve Roeme­nië- ook "Hongarije sterk genoeg zal zijn tegen het oprukkende bolsje­wisme". [Kovrig, 75]. Steun aan het 'witte' [nationale] leger en aan een brede coalitieregering in Hongarije is dus óók van groot internatio­naal belang. Het communistische gevaar mag zich, zo vindt men buiten Rusland, niet uitbreiden, en Hongarije mag dus niet voor de tweede maal hierdoor geïnfekteerd raken!.......
Op 25 en 26 januari 1920 zullen er verkiezingen op basis van bijna algemeen kiesrecht en geheime stemming komen, en dat betekent een novum in Hongarije. Maar Horthy krijgt al snel spijt van de concessies aan Clerk want de sprekers voor vakbonden en sociaal-demokraten prediken volgens hem b.v. op openbare bijeenkomsten nog altijd ’het socialisme’ en vallen ook het leger aan!! In een bioskoop in Budapest komt het zelfs tijdens een film over de feestelijke intocht van het Nationale Leger op 16 november tot een interruptie door mensen [”onpatriottische elementen”] die dan n.b. staande de Internationale zingen!

top

Bij Horthy komt dan zijn diep gewortelde aversie tegenover de demokratie en de vrees voor het bolsjewisme weer boven, en vooral nauwe, persoonlijke contacten met Gömbös en Kozma, die nu direkteur is van de Militaire Inlichtingendienst en die hem steeds informatie geeft over communistische aktiviteiten, b.v. in Oostenrijk, over de ČSR-regering die ’pro-sovjet’ is, over aktiviteiten tègen Horthy die Mihály Károlyi in Praag aanmoedigt, over complotten, etc. èn de overtuiging dat hij en z’n leger het enige middel zijn tegen het herstel van het bolsjewisme en de revolutionaire geest in z’n vaderland maken dat hij toch wel bevreesd is. [naar Sakmyster, 46].
Intussen is sir George Clerk in december naar Parijs vertrokken en dat biedt dus kansen voor Gömbös om bij Horthy opnieuw aan te dringen op b.v. een militaire diktatuur: Het nieuwe parlement moet ook een regent of paladijn kiezen en die kan dan ”de orde herstellen”, m.a.w. Horthy en z’n leger zouden dan hun gang kunnen gaan!
In december 1919 is de felle campagne vóór Horthy al volop aan de gang met posters, films, kranten, tijdschriften die allemaal pleiten voor ”de Sterke Man” aan het roer, die het land nodig heeft in tijden van gevaar…. Horthy is dan ook al teleurgesteld door de Huszár-regering die hij in een rapport aan Bandholtz onbekwaam noemt. Ook schildert hij de situatie in het leger af als bedreigend voor de orde en chaotisch en het is dus tijd voor een algehele renaissance en de oplossing is, suggereert hij, een militaire diktatuur, gesanctioneerd door Entente……
Op 9 januari 1920 verklaart Horthy aan de Geallieerde missie: “De natie zit zonder kolen, terwijl de min.v.arbeid [een sociaal-demokraat!] n.b. de mijnwerkers oproept tot een staking voor hoger loon, en terwijl Budapest honger lijdt adviseert de minister van landbouw [der kleine grondbez.] de boeren om graan achter te houden om prijzen te verhogen”. [Sakmyster, 47]. Ook waarschuwt hij voor het opnieuw aan de macht komen van ‘de gevaarlijke avonturier’ Friedrich. Het lijkt alles overdreven, maar Horthy wil de Entente slechts duidelijk maken dat z’n land behoefte heeft aan een sterke leider en dat hij eventueel eigenlijk een militaire diktatuur niet schuwt. [Sakmyster, 48]. De toekomst van het land onder leiding van Horthy lijkt dus nog láng niet zeker…...
Ondanks alle toezeggingen nemen de sociaal-demokraten o.a. daarom toch níet deel aan de verkiezingen: hun partij voelt zich absoluut niet vrij, haar leden worden be­dreigd en er is grof geweld gebruikt tegen leidende sociaal-demokraten. Op 15 januari 1920 roept de partij haar beide leden, Peyer en Miákits, uit het kabinet en verklaart dat ze niet aan de verkiezingen zal deelnemen, en voor liberalen en sociaal-demokraten in Hongarije blijft het in de nieuwe 'orde' van 1919 steeds de vraag of men dan maar con­cessies moet doen óf dat men z'n principes moet handhaven maar als gevolg daarvan geheel buiten spel komt te staan. [Zs. Nagy, 70/71].
Het feit, dat de sociaal-demokraten niet meedoen aan de ver­kiezingen betekent overigens dat er uitsluitend "burgerlijke", gematigde en rechtse, liberale en conservatieve partijen van boeren en burgers in het parlement vertegenwoordigd zullen zijn en met name liberale en demokratische groepen hebben het moei­lijk. Zij kunnen hun kiezers níet herinneren aan b.v. de republiek van oktober/november 1918, en bovendien zijn lei­ders van toen, zoals graaf Mihály Károlyi, Oszkár Jászi en Pál Szende nu uitgesloten van deelneming aan het politieke leven.
Men moet dus voorzichtig en gematigd opereren, en kan slechts pleiten voor meer demokratische verhoudingen, openheid, tègen de terreur, vóór landhervormingen en mensenrechten, enz. Toch steunen heel wat zakenlui, burgers, middenstanders, industriëlen, handelaars, ondernemers, eigenaars van kranten, mensen uit de bankwereld en de vrije beroepen de liberale gedachten, die vooral in Budapest leven.
Tijdens de verkiezingscampagne worden door de Entente ook de voorlopige voorwaarden voor de vrede [de preliminairen] overhandigd in Parijs op 15 januari 1920, en dat veroorzaakt een schok en een bittere teleurstelling, een consternatie. Hongarije wordt n.l. zéér zwaar gestraft en dat betekent de doodstraf voor het land! Er worden drie dagen van officiële rouw afgekondigd en zwarte vlaggen ziet men alom in Budapest. De hoop dat er nog iets gedaan kan worden tegen dit onrecht, deze misdaad, de blunder, het aan stukken scheuren van het land, lijkt n.l. vergeefs… en menig Hongaar maakt al plannen om uit deze benarde situatie, deze ramp te geraken. Ook Horthy raakt betrokken bij plannen om gebied terug te winnen, op militair, politiek en diplomatiek terrein, bij samenzweringen, etc. maar alles lijkt onrealistisch en onwenselijk. [Sakmyster, 63]. De buurlanden, Tsjechoslowakije, Roemenië en het SHS-koninkrijk worden n.l. door de Entente beloond met de grote gebieden die ze al vanaf november 1918 in bezit [veroverd] hebben. Zíj hebben zich als overwinnaars gedragen, Hongarije daarentegen is en blijft slachtoffer.
Van belang is wèl dat er op 25/26 januari 1920 voor het eerst geheime verkiezin­gen voor een nieuw Hongaars parlement [Nationale Vergadering, Nemzetgyűlés] plaatsvinden, min of meer zoals Clerk en de Entente dat wensen, en dat een ongehoord groot aantal mensen hieraan kan deelnemen: 39,7 % der bevolking heeft kiesrecht, er zijn 3.042.000 kiezers [Kovrig, 81]: véél meer dan ooit in het oude Hongarije! Ieder­e man van 24 jaar en ouder en iedere vrouw die kan lezen en schrij­ven, heeft kiesrecht!.......
De verkie­zin­gen worden overigens alleen gehouden in gebieden die onder gezag van de regering staan en niet in het nog door Roe­meense troepen bezette deel óver de Tisza en in het door de Serviërs bezette Baranya. Voorlopig worden dus 164 zetels bezet, later, in juni 1920, volgen nog 44 zetels voor "Tiszán­túl" en 11 voor Baranya en pas na enkele maanden kunnen in dit gebied over de Tisza verkiezingen worden gehouden, nadat de Roemenen zijn vertrok­ken in maart 1920.
Grote principiële onderlinge verschillen tussen de partijen zijn er nog niet, maar b.v. de Britse gezant in Budapest zegt in z'n bericht aan het Foreign Office, dat de Kleine Grondbezitters "demokratisch en liberaal zijn, en zich voor een landhervorming inzetten. Zij zijn niet antisemi­tisch". De andere grote partij, van de christelijk-nationale vereniging [KNEP], is volgens hem echter ”een katholieke, feodale, reactionaire en antisemitische partij” en verscheidene rijke aristokraten en grootgrondbezitters sloten zich ook hierbij aan. Dit duidelijke onderscheid wordt echter lang niet door iedereen zo gezien: beide partijen zijn nog maar pas geleden ontstaan, en zijn door fusies tot stand geko­men. Een duidelijk beeld verto­nen ze nog niet, veel meer een mentaliteit, een gezindheid. Bij de kleine grondbe­zitters is meer sprake van een agrarische belan­genpar­tij, bij de christelijk-nationalen meer van [m.n. katholieke, chr.-sociale] wereld­be­schouwing.
Een feit is ook dat de gematigde [en voor een belangrijk deel protestantse] Kleine Grondbezitters wel protesteren tegen gruweldaden, arrestaties en allerlei beperkingen en dat dergelijke gevallen door de christelijk-nationale minister van binnenlandse zaken nu juist worden gebagatelliseerd. [Krusenstjern, 152].
Sterkste partijen bij deze verkiezingen worden tenslotte, zoals verwacht, de "Partij van Kleine Grondbe­zit­ters", de Kisgazdapárt, de gema­tigde, zgn. "linkse" centrumpartij van het platteland, met bijna 650.000 stemmen [46,7 %] en 78 zetels en de meer rechtse christelijk-sociale "Partij van de Chris­te­lijk-Natio­nale Vereni­ging" [Keresztény Nemzeti Egyesülés Pártja, KNEP] van vooral de conservatieve bourgeoi­sie met 564.000 stemmen [40,7 %] en 76 zetels. De liberale Nationaal-Demokratische Partij krijgt bijna 70.000 stemmen [5,- %] en er worden ook 3 partijlozen [45.000 stemmen, 3,2 %] gekozen. In de nog bezette gebieden worden in juni/juli 1920 [Tiszántúl] en okt. 1921 [Baranya] gestemd en het blijkt dat in het [vooral protestantse] gebied óver de Tisza de ”Christelijke partij van Kleine Grondbezitters, Landbouwers en Burgers” n.b. > 58 % van de stemmen en 27 van de 44 zetels krijgt.
In totaal worden in januari 1920 bijna 1,4 miljoen stemmen uitgebracht en later nog eens ruim 420.000 stemmen. Officieel krijgen [Wikipédia] de "Kis­gazdák" tenslotte 75 zetels en de ‘Keresztény Kisgazdák’ 29, de "Partij van de Chr.- Nationale Vereniging" [KNEP] 84, de liberale Nationale Demokratische Partij 6, kleinere rechtse groepen krijgen 12 en par­tijlozen 13 zetels. [219 zetels to­taal]. Er zitten n.b. 14 verschillende groepen [waarvan 8 met 1 à 2 zetels!] in de nieuwe ‘landsvergadering’, de “Országgyűlés”. 
Opmerkelijk is het feit dat er voor het eerst een vrouw tot parlementslid wordt gekozen, n.l. Margit Schlachta [Kassa, 18 sept. 1884 – Buffalo, USA, 6 jan. 1974], de zeer aktieve voorzit­ster van een r.k. vrouwenorganisatie: zij wenst vooral een christelijk-sociale hervormingspolitiek ten bate van de armen en o.a. sociale bescherming van vrouwen. In 1908 trad ze toe tot de Sociale Missie en vanaf 1915 is ze secr. van het tijdschrift ‘Katolikus Nő’ en van 1918 tot ’22 hoofdred. van het tijdschrift ‘Magyar Nő’ [de Hongaarse Vrouw].
N.b. In Budapest heeft enkele jaren later een rechtse, antisemitische, klerikale en conservatieve "Christe­lijke gemeente-partij", die is te verge­lijken met de Christlich Sozia­le van Lueger [vóór 1914 in Wenen/Oos­tenrijk] veel aanhangers. Zij staat vele jarenlang onder leiding van Károly Wolff, en Ferenc Ripka en Jenő Kozma vertegen­woordigen enkele jaren later de meer gematigde conservatieve lijn van premier Bethlen in de hoofd­stad. [Zs. Nagy, 30/31]. Leiders van de christelijk-nationale groepen zijn, behalve de ministers Károly Huszár en István Friedrich, de legitimistische István Rakov­szky [1858-1931], die voorzitter van het parlement wordt, de vice-voorzitter van het parlement György Szmrecsányi [1876-1932], graaf Gyula Andrássy jr. [1860-1929], graaf Pál Teleki, Ödön Beniczky, István Haller, en de bisschop van Székes­fehér­vár, Ottokár Prohászka [1858-1927]. Onder hen bevinden zich heel wat legitimisten, maar gezien de houding van de Entente is hun positie toch wel bijzonder onduidelijk!
Maar ook binnen de Partij van Kleine Grondbezitters, enigszins links van het midden, bestaan ver­schillende groepen, zoals de landbouwers -de grote boeren- en de kleine bezit­ters. De "Chris­te­lijke partij van klei­ne grond­bezit­ters, landarbei­ders en burgers" [Keresztény Kis­gazda, Földmí­ves és Polgári Párt], zoals ze vanaf 1920 formeel heet, blijft echter een brede volkspartij die op het platteland veel steun geniet…..
Bij de Kleine Grondbe­zit­ters zijn vaak protestanten [gerefor­meerden] de woord­voerders, en juist onder hen telt men vaak aanhangers van een "vrije konings­keu­ze" [Hongaars: "szabad királyválaszt­ó"]. De "Kisgazdák" zijn in de regel bezit­ters van minder dan 100 juk land, maar landarbeiders en arme keu­terboer­tjes horen hier niet bij!
De "Kisgazdapárt" is echter geen speci­fieke boerenpar­tij, ze is ook niet 'links' of republikeins of echt demokratisch te noemen want een vrije en krachtige, politiek bewuste boerenstand ontbreekt zelfs in Hongarije en vrij gemakkelijk wordt na 1919 de partij van kleine grondbezitters zelfs gemanipuleerd en geïnfil­treerd door krachten met veel meer duidelijke sociale en economische belangen: behoud van het traditionele groot­grond­bezit en een conservatief nationalisme blijven primair. Van een echte landhervorming lijkt voorlopig dus niets te komen: Horthy is hier ook tegen, en zoals zovelen voert hij aan dat ‘klein grondbezit in veruit de meeste gevallen immers onrendabel en inefficiënt is’... Tot de leiders behoren b.v. István [Sokorópátkai] Szabó, mar­kies Gy. Pallavicini en Gyula Rubinek van de grote boeren, en Gaszton Gáal en István [Nagyatádi] Szabó [1863-1924] van de kleine boeren. Van deze laatste blijven sommi­gen zelfs beweren dat hij "een revo­lu­tionair element" is, maar zelfs Horthy moet erken­nen dat hij "een zeer intel­ligente vertegenwoordiger van de vader­landslie­vende, oprecht conserva­tieve Hongaarse boeren" is! [Horthy, 132].
Van de parlementsleden is ongeveer de helft inderdaad de bezitter van een stuk grond en dat is in Hongarije een zeer belangrijk gegeven. De ande­ren zijn veelal intellektuelen, zoals advoka­ten, artsen, een aantal priesters en predikanten en journalisten. Maar soms worden ook andere cijfers bij de zetelverdeling gehanteerd omdat ver­scheidene gekozenen zich later aansluiten bij b.v een grotere partij of zich juist hiervan afscheiden. Aan dissidenten, onafhankelijken, enz. bestaat dus geen gebrek en de discipline van de frakties is gering! Beide grote par­tijen omvatten dan ook een breed scala van opvat­tingen, en m.n. in crisissituaties wordt dat duidelijk zicht­baar.

top

De échte [en legale] oppositie in het land wordt gevormd door enkele kleine demo­krati­sche en liberale groepen, zoals de Nationale Demokratische Partij o.l.v. Vilmos Vázsonyi met 6 zetels en later ook een libe­ra­le burger­lijke partij o.l.v. Károly Rassay, de Nationale Burger­partij. Márton Lovászy en Dezső P. Ábrah­ám, István Bárczy en Gábor Ugron, Pál Auer en Barna Búza behoren, naast Vázsonyi, even­eens tot de liberale lei­ders. Een aantal "libera­le" afge­vaar­digden is par­tijloos, maar het echte liberale of vrijzinnige [szabadelvű] element is in het nieuwe Hongaarse parlement zwak vertegenwoordigd. ….
Ook ontbreekt het in Hongarije over het algemeen, in ieder geval op het platteland, nog altijd aan een krachtige, welva­rende en zelfstandige middenklasse, een petite bourgeoi­sie en een onafhankelijke boerenstand. De lagere middenklassen van officieren, ambtenaren en mid­delgrote boeren hebben voorlopig de macht, de meer ervaren traditionele aristokraten houden zich aanvan­kelijk nog vaak op de ach­ter­grond. Velen van hen hebben enorme kapitalen en landgoe­de­ren verlo­ren. Alleen in de hoofd­stad is er bij de Joden en bij een aantal Duitssprekenden [of vroeger Duitssprekenden] ­van een midden­klasse ["középosztály"] sprake. Zij is politiek echter niet aktief of rechts-geörien­teerd. Het echte liberalisme telt dan ook na 1919/20 weinig aanhangers en alleen in Budapest. Men is bovendien slecht georganiseerd en verdeeld. In Budapest weten de nationaal-demokraten 6 van de 11 zetels te veroveren, en híer krijgen ze de bijna 70.000 stemmen, 1/5 deel van het totaal.
Er worden bij de parlementsverkie­zingen ook 80.000 blanco-stemmen uitg­ebracht, wellicht mede naar aan­leiding van de oproep der soci­aal-demokraten. Industriëlen en de burgerlijke middenklasse zijn vooral in de liberale partijen vertegenwoor­digd. Allerlei personen van naam, zoals Andrássy jr. en Appo­nyi doen ook mee als onafhan­kelij­ken!
Één naam ontbreekt evenwel, n.l. die van graaf István Bethlen, die inderdaad niet wordt gekozen en geen partijlid is. Hij staat dan ook min of meer boven de partijen maar heeft achter de schermen bij Horthy een grote invloed. Beiden overleggen regelmatig over de politieke situatie en het blijkt dat graaf Bethlen op admiraal Horthy een matigende invloed heeft en dat het hem vooral gaat om binnenlandse rust èn om de goede naam van het land in het buitenland, en met name bij de Entente. Hongarije moet, als het aan Bethlen ligt, een parlementaire staat blijven en leger en politie, incl. alle detachementen, moeten ondergeschikt blijven aan een burgerregering. [zie hieronder]. Bethlen wenst ook geen beperking van burgerlijke vrijheden of vervolging van sociaal-demokraten en Joden! Ondanks de buitengewoon vernederende voorwaarden waaronder Hongarije zal worden gedwongen vrede te sluiten, moet het land immers toch een rationele, voorzichtige politiek voeren t.a.v. de [machtiger] buurlanden, aldus Bethlen.  
Hoe het zij: in hoofd­lijnen zijn de twee grote groepen, de par­tijen van Kleine Grondbezitters en van de Christelijk-Nationa­le Vereniging, het wel ongeveer eens, en al op 10 februari 1920 maakt de KNEP zelfs bekend dat ze naar een fusie streeft met de Kleine Grondbezitters! Vooral om taktische redenen willen de meeste Kleine Grondbe­zitters hierop nog niet ingaan, maar een invloedrijk man als markies György Pallavicini dringt hier, ook al in februari 1920, op aan!
Weldra werken beide groepen nauw samen in een coali­tie en de Kleine Grondbezitters noemen zich vanaf 9 maart 1920 zelfs ook "christelijk", en op den duur gaan ze zelfs samen in de Een­heids­partij. Samen beschik­ken ze over een zeere ruime meerder­heid, hoewel uit het feit dat de "Kleine Grond­bezit­ters" [met 111 zetels en 5 partijen  totaal!] nummer één worden volgens sommigen zelfs mag worden afgeleid, dat "het Hongaarse volk naar land hongert, en Habs­burg niet terug wil". [Confi­dential Papers, XIV]………
Dit laatste is echter nog maar de vraag want al op 29/30 januari 1920 verklaren aartshertog József en premier Huszár zelfs voortij­dig, dat uit de uitslag blijkt dat de restauratie van het Huis Habsburg zal komen. "De uitslag vraagt om het herstel van de koning, [Rothschild, 154] en de verkiezingen geven uitslui­tend de restauratie van het Huis Habsburg te zien", maar de Entente reageert al onmiddellijk, op 2 februari, dat ze tègen een Habsburger op de Hongaarse troon is! [Bandholtz, 360].
"Het Habsburgse probleem is een internationale zaak, en géén bin­nenlandse aangelegenheid van Hongarije, het herstel van de dynastie is niet verenigbaar met de vrede", aldus de Enten­te. [Rothschild, 154].
De sociaal-demokraten lijken nu uitgeschakeld omdat ze aan deze verkiezingen niet deelnamen en de partij is juist vanwege de bedrei­gingen en de terreur uit het kabinet getre­den. Ze boycotte deze onvrije verkiezingen en riep op om blanco te stemmen [en dat deed 10,4 % van de kiezers!] omdat de overheid immers niets deed aan de terreur, en duizen­den soci­aal-demokraten en vakbondsleden zijn nog altijd ge­ïnterneerd……
Als teken van de nog steeds onvrije, onveilige situatie in het land èn van de ‘Witte Terreur’ die nog steeds volop bestaat doet zich al kort na deze verkiezingen een gruwelijk voorval voor: de sociaal-demokratische journalist Béla Somogyi, uitge­ver van het partijblad "Népszava", die eerder artikelen schreef over "De ware aard van de Witte Terreur" en een medewerker van hem, Béla Bacsó, die ook kri­tiek op het optreden van de terreurcom­man­dogroe­pen had geuit, worden ont­voerd, en -zeer waarschijnlijk- op 17 februa­ri 1920 door [naar men later weet] mannen van het commando van Osten­burg-Mora­vek vermoord. Hun lijken met verwondingen worden op die dag n.l. aan de  Donauoever bij Újpest gevonden en al onmiddellijk valt de verdenking op de ’speciale detachementen’.
De begrafenis van Bacsó en Somogyi op 22 februari wordt vervolgens door de aandacht die de sociaal-demokraten er terecht aan schenken, tot een enorme manifestatie op de brede boulevards van Budapest: het wordt de grootste demonstratie in de Hongaarse historie, n.b. ter­wijl het parlement praat over de toekomstige staatsvorm van het land. Vele tien­duizenden mensen geven hiermee hun grote ongenoegen over de terreur te kennen.
Het liberale blad "Az Újság" schrijft b.v. 20 februari 1920: "Niet alleen deze moord moet worden gewroken, maar er moet ook een einde komen aan de hele mysterieuze situatie, die ertoe heeft ge­leid". [Zs. Nagy, 72]. En deze krant blijft kritisch tegenover het nieuwe regime, ze verzet zich tegen het antisemitisme en ze pleitte al vanaf  sep­tember 1919 vóór het behoud van de burgerlijke vrijheden, vóór algemeen en geheim kiesrecht en vóór goede betrekkingen en samenwerking met de westerse demo­krati­eën. Ze wordt met name door de libe­rale middenklassen, demokra­ti­sche aanhangers van Vázso­nyi gelezen. [Zs. Nagy, 54].
Wel is het voorlopig nog onzeker wie de moorden heeft of hebben gepleegd, maar de verdenkingen wijzen toch min of meer dezelfde kant uit! Bovendien is de sociaal-demokratische partij er nu wel van overtuigd dat ze juist heeft gehandeld door in deze onzekere en bedreigende sfeer níet aan de ‘verkiezingen’ deel te nemen! Prot­esten tegen de moorden klinken ook op uit de hele beschaafde wereld en enkele maanden later, op 11 juni 1920, roepen de "Internationale Federatie van Vakbon­den" en de Tweede [socialistische] Inter­na­tionale op tot solidariteit met het Hongaarse proletariaaat en tot een boycot van Honga­rije. In de tweede helft van 1920 worden dan naar aanleiding van deze akties wel vele geïnter­neerden vrijgelaten [Molnár, 24] maar Hongarije houdt met name in links­e kringen de naam van een feodaal, nationalis­tisch land, waar arbeiders, sociaal-demokraten en communisten worden onderdrukt en vervolgd. In het land zelf zijn er ook niet weinigen die ervan overtuigd zijn dat Hort­hy persoonlijk opdracht gaf tot deze moord, en zelfs de min.v. binnenl. zaken Ödön Be­niczky deelt later deze mening. [Nagy-Talavera, 55]. Hoewel hieraan kan worden getwijfeld, is het -gezien de voorgeschiedenis- wel een feit dat Horthy regel­ma­tig uiting aan z'n bijzondere waardering voor de "vader­landse" gewapende ter­reurgroepen zoals de MOVE, de ÉME, enz.

top

Maar de minister v. justitie, de liberaal Bárczy, enkele dagbla­den en politici proberen intussen een poging te doen om het bewind een meer burgerlijk, demokratisch aanzien te geven, een diktatuur te voorkomen, en het gezag van de toekomstige regent te beperken. Men wil alles doen om te voorkomen, dat "extreemrechts" aan de macht kan komen. De rechtsstaat moet worden hersteld en de moordenaars van Somogyi en Bacsó moeten worden opge­spoord en veroordeeld...
Horthy zelf verdenkt overigens ook één van de speciale detachementen, hoewel Prónay tegen hem zegt: “Neen ik was het niet”, maar hij herinnert Horthy er wel aan dat hij en z’n omgeving al lange tijd ”wanted the”Jewish inpostor scribers” of the Népszava done away with”. Dus, aldus Prónay: ”Waarom moet het iemand worden verweten dat het nu is gebeurd”? En Horthy zegt hem slechts: ”Ja, maar ik zou ’t op een andere manier hebben gedaan, niet zó”. [Sakmyster, 53]. Horthy c.s. zijn immers al maanden opgewonden door de serie artikelen van Somogyi, die -vond men- ”ophitste tot communistische terreur”. Ook is een artikel dat scherp tekeer ging tegen het officierencorps door de militaire censuur verboden. In december 1919 kwam iemand op een bijeenkomst van officieren met dat artikel! [idem], en iemand kwam ook met de suggestie dat de tijd was gekomen om Somogyi in de Donau te gooien… en Horthy, die blijkbaar ook aanwezig was, zei toen: “Dit vereist aktie, niet alleen maar woorden”! Prompt besloot kapitein Ostenburg-Moravek op eigen initiatief om de moord te plannen en uit te voeren. De rol van Horthy bleef dan wel ”onduidelijk”, maar… hij verweet Ostenburg [slechts] de onhandige manier die hij gebruikte en de slechte timing: net vóór de keuze van een regent door het parlement. Horthy besluit dan ook om Ostenburg niet te vervolgen maar te beschermen en hij ontkent dat het leger betrokken was en suggereert dat agents provocateurs of vrijmetselaars verantwoordelijk waren!….
Ook hindert hij min.v.binnenl.z. Ödön Beniczky om het bewijsmateriaal na te gaan waaruit bleek dat Ostenburg deed alsof hij volkomen onschuldig was. Maar Benitzky heeft ook een ontmoeting met twee gematigde sociaal-demokraten, Ferenc Miákits en István Farkas, en hij maakt hen duidelijk dat hij de moord betreurt en belooft alles te zullen doen om de daders op te sporen en te straffen. Tegenover de arbeiders heeft hij ‘de beste bedoelingen’ en die moeten dus kalm blijven en samenwerken om de welvaart weer te brengen in hun ongelukkige land…. Op de vraag van Miákits en Farkas of hij de speciale detachementen zal ontbinden zegt hij: ”die beslissing bewaar ik voor mezelf’, en de meeste mensen in Hongarije concluderen dan: al hebben speciale detachementen [a különítmények] schuld, Horthy zelf onschuldig….…
Toch dwingen de internatio­nale gevolgen de Hongaarse rege­ring ook om enkele van de meest notoire extremistische en beruchte leiders bij de exces­sen voor het gerecht te dagen, maar dat gebeurt meer vanwege de propaganda dan vanwege het rechtsbesef in het land. Leden en leiding van de MOVE en de andere organi­sa­ties gaan vrijwel altijd vrijuit. Ook "Horthy is altijd bereid om met hun patri­ottische motieven rekening te houden". [Nagy-Talave­ra, 55].
Vele jaren later betreurt hij wel, "dat er zich verscheide­ne gevallen van ernstige vergrijpen tegen commu­nis­ten en Joden hebben voorgedaan", en hij spreekt dan uit dat hij zich tegen radi­ka­lisme zowel van rechts als van links keert, [Horthy, 131/13­2], maar zelfs tegenover rechtse extremisten heeft hij zich in feite toch altijd veel gematigder opgesteld, dan tegenover allerlei Hongaren van "links". Met links, hoe gema­tigd ook, heeft hij geen enkele affini­teit. Het belang van deze verkiezingen voor de eerste "nationale vergadering" is echter minder groot dan men vaak denkt. De werkelijke machts­verhoudin­gen worden immers bepaald door de officieren, de mili­taire en semi-mili­taire organisa­ties en hun commandanten, evenals het establish­ment van aris­tokratie, grondbezitters, bourgeoi­sie en hoge ambtena­ren……
Toch komt op 16 februari 1920 de "Nationale Vergadering" voor het eerst bijeen, en begint een debat over de toekomstige staatsvorm en de funkties van het staatshoofd. Ook zal er een nieuw kabinet moeten komen. Formeel worden nu alle wetten van 1 november 1918 tot 6 augustus 1919, dus van de volksrepu­bliek [de regering van Mihály Károlyi] en van de radenrepubliek geannuleerd. Het is duidelijk dat men vooral het verleden wil conti­nueren en de historische wetgeving herstellen. Men beroept zich dus op de historische continuïteit van het koninkrijk, op de wetten van b.v. 1723 [Pragmatieke sanktie] en van 1867 [Ausgleich], hoewel die wetten door de gebeurte­nissen zijn vervallen, en op 29 februari neemt men wets­artikel I van 1920 aan: Hongarije wordt formeel weer een koninkrijk.
Maar: "de uitoe­fe­ning van het hoogste staatsgezag", zo wordt vastge­steld, "is onder de normale wette­lij­ke consti­tutionele vormen onmogelijk geworden". Sommigen zien nu wel iets in een vrije keuze van een koning [szabad királyválasztó] door het Hongaarse parlement. Zij beroepen zich hierbij op een historische traditie, die echter al eeuwen niet meer leeft. Wel houdt men vast aan de monarchie, vooral om de historische continuïteit en de juridische basis voor de aanspraken op de histori­sche landen van "De heili­ge Kroon van de Apostolische koning Sint Stefanus" vast te houden, maar de troon blijft onbezet. Naar oude Hongaarse traditie is overigens de "Heilige Kroon" van het koninkrijk Hongarije veel belangrijker dan degene die deze kroon toevallig 'draagt'. M.a.w. de persoon van de koning is van minder belang dan de Kroon [van St. Stefanus, zoals de eeuwenoude traditie wil].
Een republiek wenst niemand meer! Het woord alleen al hangt te veel samen met de mislukkingen en de chaos van november 1918 en de fatale gebeurte­nissen die daarna hebben plaatsge­vonden. Een hersteld koninkrijk, zoals dat in augustus 1919 opnieuw is gepro­klameerd door aartshertog József van Habsburg, wenst menigeen dus wel, maar de geallieerden houden dit tegen. Ook naar aanleiding van de voortijdige verklaring van de premier en aartshertog József van 29 en 30 januari maken de geallieerden, Britten en Fransen, op 2 februari 1920 in een forme­le ver­klaring nog eens duidelijk, dat herstel van het Huis Habs­burg in Hongarije "geen Hongaarse, maar een internati­onale zaak" is, en dat dat niet in overeen­stemming met de vrede is!
In Hongarije kan een Habsburger géén koning zijn, zo wordt duidelijk gezegd! "Zoiets kan noch erkend, noch geduld worden", en later verklaren zowel Italië als het Zuid-Sla­vi­sche koninkrijk, Roeme­nië als Tsjechoslowakije zich, in novem­ber 1920 en in jan./febr. 1921, vierkant tègen een herstel van het Huis Habs­burg op de Hongaarse troon. Een Habsburgse koning op de Hongaarse troon is vooral voor de drie genoemde buurlanden onver­teerbaar, het zal [zeggen zij] een casus belli zijn. Wanneer in Budapest eenmaal een Habs­burgse koning op de troon zit, zal dat feit -zo vreest men natuurlijk- alleen al een enorme aantrekkings­kracht uitoe­fe­nen op andere voormalige onderdanen van de nog zo kort geleden ondergegane Donaumonarchie…….
Maar ook de Grote Mogendheden zien in een herstel van Habs­burg "geen enkel heil". Een koninkrijk Honga­rije zal, zo vermoedt men, onder leiding van Károly IV zéker streven naar inlossing van de beloften van de koning bij zijn kroning op 30 december 1916, en dus naar herstel van de oude grenzen van het histori­sche koninkrijk. De meeste Hongaarse politici vinden dat er dan maar een tijdelijk regentschap moet komen en Horthy is ertoe bereid: de Hongaarse troon moet dus voorlopig maar leeg blijven. Wel blijft Horthy zijn admiraalsuniform dragen, als teken van loyaliteit aan de [Habsburgse] Hongaarse koning, die hem ooit benoemde…. 
Naar het voorbeeld van János Hunyadi uit de 15e eeuw en dat van Lajos Kossuth uit de 19e eeuw wordt dus een regentschap ingevoerd. "Hangende de dynastieke kwestie wordt voorlopig een regent benoemd", zo heet het officieel. Het staatshoofd van het koninkrijk Hongarije is voorlopig de "Rijksbestuurder" [Duits: Reichsverweser, Hongaars: Kormány­zó] die door het parlement in geheime stemming wordt gekozen en deze zal zo ongeveer de bevoegdheden van een koning bezitten. Hij wordt opperbevelhebber [legfelsőbb hadúr] en heeft m.n. grote bevoegdheden inz. militaire zaken. De regent kan het parlement bijeenroepen, verda­gen en ontbinden. In dit laatste geval moet hij nieuwe verkiezingen uitschrijven.
Als persoon is hij onaantastbaar, maar in geval van een inbreuk op de wetten kan hij ter verantwoor­ding worden geroepen en kan eventueel door een tweederde meerderheid worden afgezet. Zonder instemming van het parlement kan hij geen oorlogsver­klaring of vrede tekenen. Via een door hem benoemd ministerie oefent hij de executieve macht uit. Een wetsvoorstel, dat door het parlement is aange­nomen, kan hij tweemaal terugverwijzen naar het parlement maar een derde maal is zo'n wet aangenomen: de Rijksbestuurder heeft dus een suspensief veto. Hij heeft ook de hoogste uitvoerende macht, maar heeft geen recht van adel of kerkelijke benoemingen [of macht]. Het parlement neemt op 28 februari 1920 vervolgens het besluit [Wet I, 1920] dat een Regentschap wordt ingesteld, totdat een definitieve oplossing van deze kwestie is bereikt.

top

”In die positie kon hij de leiding hebben over het herstel van zijn land en de teugels van de macht in handen houden totdat de condities gunstiger zouden zijn voor het terugroepen van koning Karl. Horthy’s politieke ambities konden zo verzoend worden met zijn verbintenis met Karl en zijn vroegere imago als een soldaat die afstand houdt van de politiek”. Horthy geeft ook de indruk van onpartijdigheid, hij staat boven de partijen, en heeft als protestant zelfs de zegen van de rooms-katholieke hiërarchie. De Entente lijkt ook tevreden, hij is populair op het platteland, vooral bij de boeren, en is de oorlogsheld en ”de admiraal te paard”…die het land uit de problemen kan helpen. In jan./febr. 1920 bezoekt hij nog een aantal steden die zojuist van de Roemeense bezetting zijn bevrijd, en men zegt dan dus: Hij redde het vaderland, hij is de kampioen der Nationale Herrijzenis. ”Had a plebiscite been conducted on a democratic basis, Horthy would probably have been elected regent by a significant majority”. [Sakmyster, 49/50].
Toch heeft hij zéker níet de algemene steun. Liberalen en socialisten vreesden tòch een triomf van de “Idee van Szeged” en een militaire diktatuur, en door de censuur en de intimidatie van de detachementen der rechtse officieren was er ook geen vrijheid van meningsuiting. Ook anti-Horthy [linkse] emigranten in Wenen klagen in hun bladen, in vele artikelen en pamfletten over Horthy als de bloedige architekt van de ”Witte Terreur” en van zijn verantwoor-delijkheid voor de dood van duizenden en voor sommige linkse bladen in het westen geldt hetzelfde.
De meest ernstige bedreiging kwam echter van traditionele conservatieven in de Christelijk Nationale Unie die [gezien de nauwe banden met Gömbös] twijfelden aan de loyaliteit van Horthy ten aanzien van Habsburg! Een verkiezing van Horthy kán de detachementen eventueel de vrije hand voor moorddadig optreden geven…
Dat alles is niet denkbeeldig: In februari 1920 kwam Horthy b.v. in Kecskemét, waar enkele maanden eerder Iván Héjjas’ speciale detachement een bloedbad aanrichtte op Joden, maar dan groet Horthy hartelijk de leden van dat detachement, en hij bezoekt het huis van de ouders van [de beruchte] Héjjas, waar hij een korte rede houdt…
Alles duidt er dus ook hier op dat Horthy beïnvloedbaar blijft voor extreem-rechts en dat hij zogenaamd niets weet van massamoorden en andere excessen! “Omdat Horthy geen adviseurs had onder zijn officieren die hem accurate rapporten over de aktiviteit van de speciale detachementen konden verschaffen kon hij vrolijk zulke officieren als Héjjas of Prónay verdedigen, onwetend van de verschrikkelijke indruk die dit maakte op weifelende parlements-leden” [Sakmyster, 51].
Ook minister-president Huszár en de boerenleider Nagyatádi Szabó hebben wel hun aarzelingen betr. het leger en de detachementen [a különítmények] en de ”christelijk-nationale” idealen “van Szeged” daarbij! Maar tegenstanders van Horthy komen niet met een tegenkandidaat met populariteit en status, en graaf Apponyi, die ook enige naam en status heeft, is in Parijs bij de vredesonderhandelingen, is ook omstreden!! Er is dus geen alternatief voor Horthy die nu een zekere autoriteit heeft verworven en geldt als de held van de oorlog. Bovendien rekenen de invloedrijke graaf István Bethlen en graaf Gyula Andrássy jr. erop dat Horthy niet zo moeilijk is te beïnvloeden [en te controleren] en z’n leger zal -eenmaal het land tot rust en onder controle gebracht- wel getemd kunnen worden en tot meer normale condities kunnen terugkeren. Er is dan ook sprake van een steeds groeiende samenwerking tussen Horthy en Bethlen, die het b.v. wel eens zijn over de verhouding tot de Entente. Bethlen wil Horthy en z’n leger ook temmen, en het blijkt dat dat geleidelijk lukt: de samenwerking tussen hen beiden bleef lang bestaan! [Sakmyster].
Er is dus vrijwel geen oppositie tegen Horthy meer en de Joden en liberalen steunen hem -na de eerder genoemde afspraken- ook wel. De liberale krant Az Est zegt zelfs: ”Horthy is de belichaming van de Hongaarse nationale idee”, en ook gr. Apponyi zegt: ”Als Horthy, die het leger beheerst, níet wordt gekozen, kan er een burgeroorlog komen”. Hij geeft dus krachtige steun aan Horthy als de énige geschikte kandidaat”.[ Sakmyster, 49-53].
De eeuwenoude historische zgn. "politieke natie" blijft in feite ook in het ”nieuwe” Hongarije aan de macht en het woord demo­kratie heeft nu meer dan ooit een slechte klank terwijl men erop kan wijzen dat er ook in het oude Hongarije van vóór 1914 bepaald geen sprake was van demokratie. Onder het bewind van Bánffy, van Tisza, van koning Ferenc József I was Hongarije veeleer een land waarin manipulatie en demagogie hoogtij vierden dan een "demokratie". De volksmassa's stonden eenvoudig buiten alle beslissingen van de poli­tiek. En nu?
"Hungary did not even experiment with democracy after the Hungarian nation was restored to its monopoly of power in 1919. It swung to the right long before the rest of the no-man's land of Europe [between Russia and Germany], or for that matter any part of Europe". [Nagy-Talavera, 352].
Dit oude establishment oefe­nt veel meer invloed uit dan de 'nieuwe' poli­tici. Alle poli­tieke partijen zijn pas vanaf de herfst van 1919 min of meer georganiseerd, hebben nog geen vaste struktuur, poli­tieke programma's en aanhang, en vormen eigen­lijk clubs rondom bepaalde leiders. Ook op het platteland zijn provinciale vergaderingen en gemeen­teraden beslist niet representatief want een groot aantal leden wordt immers weer, net als vóór de oorlog, op een volkomen archaïsche manier, aangewezen door de zgn. "virilisten", de hoogste belas­tingbetalers. De gemeenteraad van Budapest telt b.v. ook een aantal benoem­de leden, en bovendien heeft ze niet veel invloed.

top

De autono­mie van de hoofdstad is opgeschort en de verkie­zingen voor de gemeente­raad [közgyűlés] van Budapest op 11 en 12 juli 1920 leveren als resultaat, dat de rechtse regeringspartij [Kere­sztény Nemzeti Egyesülés Pártja] samen met de "Christelijke Gemeente­partij" [Keresztény Közsegi Pártja] 167 zetels bezet en de oppositie van natio­naal-demokraten 73 zetels. Sociaal-demokra­ten doen ook aan deze 'verkiezingen' niet mee. Behalve 240 gekozen leden heeft de raad 22 benoemde leden. Jenö Sipöcz wordt burgemees­ter van de Hongaarse hoofdstad.
Toch spreekt het eigenlijk vanzelf dat de communistische partij na de val van de Radenrepubliek is verbo­den. Haar leiders leven hetzij ondergedoken, hetzij buiten Hongarije, in Wenen en in Rusland, hetzij in gevangen­schap in het land en de vroegere partijleden houden hun mond, hoewel er regelmatig blaadjes, enz.  met propaganda circuleren..
Ondanks het nieuwe parlement is de invloed van het eeuwenou­de feodalisme op het platteland ook nog alom tegenwoordig en ook de landadel [nemesség], waartoe vele ambtenaren en officieren behoren, blijft van grote betekenis. Zij beschouwt zich als de middenklasse van het maatschappelijk leven, en als erfgenaam van de natio­nale tradities. Jaloers is men vaak op de nieuwe middenklasse van Joden, die zich even­eens zeer invloedrijke posities in handel en bankwezen, indus­trie en ambacht heeft verworven.
Een sterk antisemitisme, dat door de 'radenrepubliek' met haar sterke Joodse inslag nog groter is geworden, is in deze kring nog steeds niet ongewoon, en even sterk zijn het chauvinisme en de nei­ging om anti-demokratische en militaristische tendensen te bevorderen. Pas een leger met enig gezag kan de orde herstel­len, zo heeft men ondervonden en dus bepalen militairen en níet politici het lot van Hongarije vooralsnog……..
Men heeft na afloop van de oorlog en met name door de bezet­ting van 2/3 deel van het land door bondgenoten van de Entente in Hongarije in 1918/19 immers weinig vertrouwen meer in het woord "demokratie": Onder het mom van "demokratie" en de modieuze leus van "De wil van het volk", of nationale zelf­beschikking, heeft men van de kant van de zogenaamde overwin­naars [Roemenen, Tsjechen, Serviërs] aan miljoenen inwoners van [het oude] Honga­rije immers geen enkel recht toege­kend!.... 
Men heeft met andere woorden in Hongarije aan de lijve onder­von­den, wat er gebeurt als de centrale macht vervalt, zoals dat in okto­ber/no­vember 1918 en in maart 1919 het geval was. Hongarije is tot de 'risée' onder de naties geworden. Alle beslissingen over het territorium van het historische Hongarije zijn genomen na een vijandelijke militaire bezet­ting, maar zonder één enkele, demokratische volksstemming, en het nationalisme der Hongaren wordt nog steeds regelmatig opnieuw aangewakkerd door de Entente: Men mag immers wel aannemen, dat Tsjechen, Roemenen en Serviërs de door hen bezette én geannexeerde delen van Hongarije met instemming van de Entente zullen kunnen houden, hoe ergerlijk men dat in Honga­rije ook zal vinden.
Alleen over het westen van Hongarije is men het nog niet helemaal eens. Dit gebied is omstreden door de beslissing van de Entente om "het Duitssprekende deel van west-Hongarije" aan Oostenrijk toe te wijzen want in het vredesverdrag met Oostenrijk, dat in september 1919 in Saint Germain is gesloten, is dit bepaald: uiteraard geheel buiten Hongarije èn buiten de inwo­ners om….. Maar nu worden Hongaren in dit gebied, westelijk Transdanubië, aktief en er zijn bijvoor­beeld nationalis­tische ’detachemen­ten’ en andere groepen gevormd die willen verhinderen dat Oostenrijk dit gebied in bezit neemt!
Toch lopen Oostenrijkse en Hongaarse belangen juist hier niet ver uiteen: In de zomer van 1919 -wanneer Hongarije nog bol­sjewistisch is- heeft de [uiterst-rech­tse] Landeshaupt­mann van Stiermarken, dr. Anton Rintelen, al con­tacten met rechtse Hongaarse ex-officieren. In Graz zijn allerlei Hongaren aktief om het rode regime in hun vaderland te be­strijden. Overal heeft men z'n spionnen, in elk dorp heeft men z'n vertrouwens­mannen. Men verzamelt hier "voldoende wapens" en duizenden Hon­gaarse vrijwilligers melden zich hier. Sinds de geslaagde overval op het Hongaarse gezantschap in Wenen op 2 mei 1919 hebben de Hongaarse con­trarevolutionairen immers ruim voldoen­de geld ter beschik­king! In Stiermarken vertrouwt men overigens de socialistische "rode" rege­ring in Wenen absoluut niet: zíj steunt het rode regime in Honga­rije te veel, of is in elk geval passief. [Lehár, 80].
Hongaren en Oostenrijkers zijn het ook wel eens dat verhin­derd moet worden dat Tsjechoslowakije haar zin krijgt, want vanaf het moment dat Tsjechische troepen op 14 augustus 1919 de Donau oversteken, en op de zuidelijke oever het tegenover 'Bratisla­va' [het in januari veroverde Pozsony] gelegen Pozsony-Ligetfalu hebben bezet, heeft men in Hongarije n.l. de overtuiging, dat niets de Tsjechen zal hinderen om verder naar het zuiden te gaan, en verbinding te zoeken met Zuidsla­vische troepen…...
Een Slavische wig of corridor zal Oostenrijk en Hongarije dan voor altijd van elkaar scheiden, en Tsjechen en Slowaken met Slove­nen en Kroaten verbinden, geheel volgens de boos­aardige plannen van de CSR-minister van buitenlandse zaken Benes! Hij zal met hulp van de Entente er alles aan doen om het gebied in handen te krij­gen, of om althans de door hem zo geminachte Hongaarse heer­schappij hier weg te werken. Pas als de Entente tijdens de vredesconferentie in Parijs eenmaal ziet dat deze Slavische eisen toch wel zeer overdreven, zo niet belachelijk, zijn, en alleen op stra­tegische en militaire belangen steunen, maakt men plannen om het gebied aan Oosten­rijk te geven.
In deze onzekere situatie laait het Hon­gaar­se natio­nalisme laait hier zeer sterk op. In Sopron [Ödenburg] en Kőszeg [Güns] en wijde omgeving komt n.l. de eerste anti-Hongaarse [pro-Oostenrijkse] propaganda op gang: men weet hier immers van plannen van de geallieerden, om het latere "Burgenland" van Hongarije af te scheiden.
Op beloften van het nieuwe bewind in Budapest in januari/fe­bru­ari 1920 om aan de Duitsers in westelijk Hongarije nationa­le en cultu­re­le autonomie toe te kennen, gaat men bij de Entente in Parijs niet in. [Macar­tney, Hung. & Succ., 55], want op Hongaarse voor­stel­len is men in Parijs immers nog nooit inge­gaan. Eerder heeft de regering in Budapest, samen met de Beierse regering, trouwens al geheime pogingen onder­nomen om de socialisten uit de Oos­tenrijkse regering te krijgen! De meest vijandige propa­ganda tegen het nieuwe rechtse bewind in Budapest komt immers uit Wenen, waar niet alleen socialisten maar ook Hongaarse communisten nog altijd zeer aktief zijn.

top

De Oostenrijkse socialisten wensen hieraan geen einde te maken: Renner is nog zeer gematigd, maar verscheidene partij­genoten van hem zijn zeer links en revolutionair, en zijn niet afkerig van een nieuw rood, bolsjewistisch regime in Budapest en/of in Wenen. Allerlei overleg over samenwerking tussen het conservatieve en nationalistische Hongarije en het conservatieve rooms-katholieke Beieren vindt dan ook vanaf 1920 plaats.
Men zal even­tueel met geld en wapens "de revolutie" bestrijden en men kan de Hongaren later gemakkelijk het verwijt maken, dat ze zich in Oostenrijkse zaken mengen, maar in januari 1920 hebben de Tsjechoslowaakse minister Beneš en de Oostenrijkse kanselier Renner in Praag óók al in het geheim overlegd: Praag zal de Oostenrijkse aanspraken op het westen van Hongarije steunen!..... Aan de andere kant vindt er in maart 1920 ook geheim overleg plaats tussen mgr. Ignaz Seipel, de vice-voorzitter van de Oostenrijkse christe­lijk-sociale [regerings!-] partij met de Hongaarse gezant in Wenen dr. Gusztáv Grátz, die elkaar goed kennen.
Mensen en wapens zullen vanuit het zuidwesten van Honga­rije naar Oosten­rijk komen, om "rechts" in Oostenrijk te trainen en aan de macht te helpen. Seipel wenst een goede verhouding met het buurland Hongarije dat in ongeveer dezelfde hopeloze positie zit als Oostenrijk. Er wordt slechts bekend, dat kanselier Renner de Hongaarse gezant ontbiedt en hem het verwijt maakt dat in Zalaegerszeg, kenne­lijk met goedkeuring van de Hongaarse regering in Buda­pest, 1000 voormalige Oostenrijkse officieren bijeen zijn, om te overleggen over een gewapende inval in Oostenrijk. De Hongaar­se regering bagatelliseert deze zaak, maar ontkennen kan men haar niet…..
Pas geleidelijk herstelt het land zich nu. In maart 1920 trekken de Roemeense bezetters zich uit het noordoosten van Hongarije terug, en het gezag van de wettige regering wordt hersteld. De bevolking heeft hier van de buitenwereld afgeslo­ten geleefd en van wat men hier heeft doorstaan, van de plunde­ringen door Roemeense solda­ten en van hun buitengewoon hoog­hartige houding dringt slechts zeer weinig tot de buiten­wereld door. Het enthousias­me, waarmee de soldaten van het Nationale Leger alom worden be­groet spreekt echter een duide­lijke taal. Feestelijkheden, tranen van vreugde, een ware triomftocht van de soldaten, begeleiden deze bevrijding. Behalve de economische problemen die nog geruime tijd zullen voortduren, is er ook het aktuele politieke probleem van de staatsvorm.
Intussen staat dan in Budapest alles in het teken van de keuze van het parlement voor een rijksbestuurder, en de kandidaat voor de funktie van Rijksbestuurder heeft men al op het oog. Op 1 maart 1920 wordt door het parlement in Buda­pest, dat door gewapende officieren van het Nationale Leger, dat in staat van alarm klaar staat- zwaar wordt bewaakt, de bijna 52-jarige admi­raal Miklós Horthy van Nagybánya door de over­weldigende meer­derheid gekozen tot Rijksbestuur­der [of Regent]. Hij krijgt 131 stem­men en 7 stemmen worden op graaf Apponyi uitgebracht. Horthy, die zich nog in het hotel Gellért be­vindt, vindt zichzelf evenwel niet echt geschikt, en hij had het liefst Apponyi, die een lange politieke loopbaan heeft, als regent gezien. Vervolgens leidt bisschop Prohászka een kleine delegatie naar het Gellérthotel, en deelt hier formeel aan Horthy het resultaat van de stemming mee: “Het Hongaarse parlement heeft U tot Regent gekozen, neemt u het ambt van Regent aan?”
Tot verbazing van de aanwezige delegatie van parlementsleden zegt Horthy: ”Nee”, gezien de restricties van Wet I. die hem tot ’n soort figurant maken, die niet zelf kan regeren… Als er geen wijzigingen kunnen komen blijft hij alleen legerbevelhebber.  Ook wil hij alle vml. traditionele koninklijke prerogatieven, vooral op militair gebied. Dan belt Prohászka naar het parlement, en dat geeft een enorme consternatie! Men vermoedt tenslotte dat de weigering een militaire coup [die iedereen vreest] zal opleveren, dus… Prohászka mag dan aan Horthy meedelen dat men [het parlement] akkoord gaat met zijn voorwaarden, en dan gaat Horthy per auto naar het parlement….. maar naast hem zit Prónay [!] wiens detachement de route bewaakt….. [Sakmyster, 56].
Het Regentschap is aan de persoon van Horthy gebon­den: er is geen sprake van opvolging. Toch heeft een aantal leden van het parlement eerst wel bezwaren tegen admiraal Horthy als Rijksbe­stuurder want hij zou naar een militaire diktatuur kunnen stre­ven! Horthy zelf verwerpt echter dergelijke sugges­ties: daarvan zal absoluut geen sprake zijn, zo verzekert hij! [Gosztony, 29/30]. Horthy krijgt overigens niet het recht om adeldom te verlenen en hij heeft [als calvinist!] evenmin het patro­naatsrecht over de rooms-katholieke kerk. [Gosztony, 31].
Wel wijst hij op zijn bezwaren: hij heeft destijds een eed van trouw aan de koning afge­legd en er ontstaat een conflict wanneer hij nu een nieuwe eed op de nieuwe wet, die het Re­gentschap instelt, moet afleggen….[Sakmyster, 56]. Daarna legt Horthy de eed op de constitu­tie [net als in Groot-Brittannië: het geheel van wetten] af, en wordt daarmee staatshoofd van het ko­nink­rijk Honga­rije. Als "Zijne Hoog­heid" [Hong.: főméltósá­gú] he­eft daarmee bijna alle rech­ten van een ko­ning. Van zijn vetorecht zal Horthy in de komende jaren evenwel nooit gebruik maken!
Het parlement zal dus nog over enkele bevoegdheden van Horthy stemmen, maar Horthy gaat wel akkoord, hoewel sommigen toch ongerust blijven: ze vermoeden dat een militaire coup of het hervatten de witte terreur tóch nog mogelijk blijven! De grote meerderheid is echter optimistisch. Prónay is n.b. wel het meest skeptisch en wantrouwig. Na de eed gaat Horthy terug naar het Gellérthotel en spreekt hier z’n officieren [die hem bejubelen] spontaan een uur lang toe, maar toch blijft Prónay over de houding van Horthy teleurgesteld. [Sakmyster].
Voor de taak van Rijksbestuurder is Horthy niet opgeleid maar hij heeft zich respekt verworven door het herstel van de orde sinds noveember 1919 als opperbevelhebber van het nieuwe “nationale leger”. Hij is in de eerste plaats een militair, die herstel van de binnen­landse orde en van het gezag wenst en hij ziet zijn taak dan ook wel als zeer zwaar want "Wie wil voorzitter zijn van een duizendjarig rijk dat wordt geliqui­deerd?" maar zijn vader­landsliefde roept hem. [Horthy, 136]. …..

top

In het begin vreest men ook een aanslag van communisten en daarom worden openbare gebouwen door leger en politie zwaar bewaakt, maar nu één en ander rustig verloopt, is men toch opge­lucht. De bittere ervaringen van 1918/19 kan men wellicht eindelijk vergeten en de rust lijkt hersteld. De angst van sommigen voor een militaire diktatuur verdwijnt wanneer blijkt dat men de herhaalde verze­ke­ring van Horthy zelf kan gelo­ven.
Velen zien ook wel in dat alleen een sterke hand, een straf­fe leiding, beslist nodig is, wil het land zich eindelijk uit de ellende verheffen, en enig vertrouwen winnen. Zowel arbei­ders, boeren als burgers zijn ontnuchterd na de diverse kort­stondige [revolutionaire] regimes met hun fraaie beloften en zelfs het sociaal-demokratische blad Népszava heeft wel vertrouwen in Horthy, en de keuze van hem wordt met warme woorden begroet. "De eeltige hand van de Hongaarse arbeiders reikt men U om vrede te sluiten.... Wij laten het aan uw wijsheid, Door­luchtige, over, om te beslissen of U deze hand aanneemt of onwaardig afslaat". [Gosztony, 32].
Toch acht Horthy de demokratie niet ge­schikt voor zijn land: socia­lisme, het echte libera­lisme en demo­kratie hebben ten­slotte dezelf­de wortels, en leiden tot het­zelfde resultaat, aldus staat voor hem wel vast. De staat moet respekt af­dwingen, de orde mag niet worden overgelaten aan de straat en het gezag kan niet uitgaan van de politieke koehandel in een parlement. De éénheid van de Natie mag nooit worden opgeofferd aan de verdeeldheid onderling. Het mobiliseren van de massa vindt hij, en velen met hem, na de slechte ervaringen van 1919/20 volstrekt uit den boze. Demokratie en demagogie liggen naar de opvatting van Horthy eigenlijk in el­kaars verlengde. Als edel­man en admiraal vindt hij bepaalde opvat­tingen al gauw banaal, ordinair, vulgair en ongepast en voor "het ge­schreeuw van plebejers", demonstraties van de massa, heeft hij niet veel meer dan een diepe minachting: het is de houding van de ad­miraal tegenover de matrozen. Voor volstrekt eerlijk en waardig, puri­teins en conser­vatief gaat hij door, maar Horthy geldt óók als matig intel­ligent. Men verwijt hem bijvoorbeeld wel dat hij maar al te gauw mensen, zeker wan­neer het uniformen en hoge rangen be­treft, vertrouwt. Enkele poli­tici hebben ook tot het einde toe zijn volledige vertrou­wen gehad, zoals Bethlen en Teleki.
De politieke denkbeelden van Horthy, die tevens opperbevel­hebber [legfelsőbb hadúr: d.w.z. opperste krijgsheer] is, worden door nogal autoritair conserva­tisme gekenmerkt. Tegen­over alles wat herinnert aan de revolu­tie, republiek, commu­nisme en socialis­me staat hij volstrekt afwij­zend en in het Sovjet-sys­teem ziet hij de groot­ste vijand, de grootste be­dreiging voor Hongarije.
Hij is geen partijpoliticus, en wil ook beslist geen diktator zijn. Ongewild is hij als 'werkloos' vlootvoogd, door de bijzondere omstandigheden, in de politiek verzeild geraakt. Hij houdt zich echter alleen bezig met de grote lijnen, en is in een aantal politieke zaken niet of nauwelijks geïnteres­seerd. Met econo­mische zaken of met de financiële politiek bemoeit hij zich niet direkt. Als "Rijksbestuurder" heeft hij grote macht, maar nooit maakt hij hiervan op een of andere manier misbruik. Een minister-president wordt door hem benoemd, "in overeenstemming met de samenstelling van het parlement", en deze is aan hem verant­woording schuldig. Door middel van benoemde föispáns, provin­ciale gouverneurs, kan hij grote invloed uitoefenen op de binnenlandse poli­tiek. Hij kan, zoals eerder gezegd, door het parle­ment ter verant­woording worden geroe­pen maar dit laatste is nooit gebeurd: Nauwgezet houdt Horthy zich aan de Hongaarse constitutie, hij overschrijdt nooit zijn bevoegd­heden en hij krijgt daarvoor op den duur de dank en vooral het respekt van zeer velen in Hongarije terug. Men ziet in hem toch steeds meer degene die het vader­land heeft gered [a haza meg­mentője] of zelfs de nationale held [a nemzeti hős] en tot rust heeft gebracht na een uitermate woelige en buitengewoon moei­lijke periode.
Algemeen wordt hij in zijn tijd meer gezien als staatshoofd in naam dan als werkelijke machthebber, maar naderhand blijkt dat Horthy toch een veel belangrijker rol in de leiding van buitenlandse en binnenlandse zaken van Hongarije speelde dan men eerder dacht. [Confidential Papers, XV]. Naar buiten toe ziet men in hem ook een soort vorst. Hij neemt zijn intrek in de koninklijke Burcht van Buda en veel prestige verwerft hij door zijn optreden en hij wordt enorm populair. Vertrouwen en gezag heeft hij, maar dat is niet omdat hij als militair dat eist.
Veeleer gedraagt hij zich waardig, hoogstaand, als aristo­kraat, puriteins, oprecht en menselijk; hij houdt niet van vertoon. Intriges en machtswel­lust zijn hem vreemd en met de dagelijkse politiek bemoeit hij zich niet, hij speelt meer de bemiddelaar, de adviseur die zich met de alge­mene hoofdlijnen, het belang van de natie als geheel, bezig houdt. Ook met de buitenlandse politiek van het land heeft hij weinig of niets te maken, en hetzelfde geldt voor het kabinet, al beklaagt hij zich privé nogal eens over zijn ministers. [Montgomery, 42/43].
Horthy geldt niet als zeer belezen of als intellektueel, maar elke beslis­sing van hem wordt door minis­ters etc. geaccepteerd. Zijn vrouw, de r.k. Magdolna Purgly von Jószás­hely [1881-1959], heeft, zo zegt men, wel allures als vorstin. Horthy heeft echter steeds alle verzoeken om koning te worden vol­strekt afgewezen. Met de rooms-katholieke kerk [2/3 der bevolking] onderhoudt hij, al is hijzelf calvinist, uitstekende betrek­kingen.
Over de sociaal-politieke vraagstukken heeft men één en dezelf­de me­ning, en streeft onder zijn bewind naar het behoud van de bestaande situatie. Als overheid heeft men naar de onderdanen toe, eventueel duidelijk zichtbaar via uniformen, commando's, toespraken, plechtighe­den, het hoogste gezag uit te dragen.

top

Op 20 augustus, Szent István napja, de nationale feestdag ter herinnering van de eerste heilige koning [┼ 1038], gaat de calvinist Horthy zelfs aan het hoofd van een processie -met o.a. de heilige rechterhand [a szent jobb] van de koning- van het koninklijk paleis naar de Matthiaskerk, gevolgd door de voorzitters van de beide huizen van het parlement, de ministers en de prins-primaat van de r.k. kerk.......
In dit nieuwe èn tegelijk traditionele Hongarije hebben alleen de Regent, de premier en de minister van binnenlandse zaken een machtsposi­tie. De andere ministers zijn meer ex­perts, techno­kraten, die op aanbeveling van de premier door de Regent worden benoemd, maar ook de premiers blijven min of meer afhankelijk van Horthy. Achter de schermen kan het staatshoofd veel invloed uitoefe­nen, en buiten de machtsverhoudingen in het parlement om kan hij tot op zekere hoogte politieke aktiviteiten ontwikkelen. [Confidential Papers, XVIII].
In het leger, vanaf 1922 weer de "Koninklijke Hongaarse Hon­védség" [landsverdediging] genoemd, legt iedereen op Horthy als opperbevelhebber persoonlijk de eed af, zoals men in de monarchie de eed op b.v. koning Franz Joseph I aflegde, maar de eed op Horthy is voor veel legiti­misten later, m.n. in 1921, een bron van erger­nis, hoewel ze dus eigenlijk geheel volgens de regels is.... Van hun diepe teleurstelling en wantrouwen tegen­over Horthy, die door heel wat schatrijke magnaten en aristokraten min of meer als een parvenu -en nog protestant ook- wordt beschouwd, geven velen van hen dan [in 1921] blijk. De persoonlijke verhoudingen blijven in Hongarije ook veel belangrijker dan de politieke ideologie en persoonlijke connec­ties blijven veel belangrijker dan de band met een politieke partij.
In de loop der jaren maakt de verering, het bewieroken, het vlei­en en de verheerlijking van de Rijksbestuurder van het koninkrijk Hongarije Horthy trouwens ook wel eens blind voor het feit dat niet al zijn officieren en ambtenaren loyaal tegenover hem waren. [Deák, Eur. Right, 374]. Toch kan men zeggen dat dit al vanaf het begin zo is ge­weest. Gömbös, Prónay en Ostenburg zowel als Bethlen en Teleki hebben zijn vertrouwen al snel weten te verwerven, hoewel genoemde politici het vrijwel vanaf het begin over de doelstellingen en de methoden van dit bewind lang niet eens zijn. Juist de persoon van Horthy vormt voor Hongarije echter een zeer belangrijk stabiliserend element in de jaren '20 en '30, hoewel men onder de officiële “christelijk-nationale politiek” dus zéér veel uiteenlopende opvattingen kan tellen. Ook streeft Horthy, als erfgenaam van de oude monarchie, naar herstel van het historische Hongarije als machtig rijk; revi­sionisme, het herstel van de eeuwenoude grenzen van het vader­land, blijft dus zijn stre­ven hoewel hij van Bethlen al in 1919/’20 heeft begrepen dat dat alleen met vreedzame middelen kan worden gerealiseerd….. Hij geldt ook als "een vreemdeling in de 20e eeuw". [Nagy-Talavera, 53], omdat hij b.v. later wel zegt dat hij bij elke belangrijke be­slissing zich allereerst afvroeg, wat keizer en koning Franz Joseph zou hebben gedaan in die situatie. [idem]. Voor de Britten heeft hij wel veel sympathie: hun vloot en hun houding als gentlemen bewondert hij en het is zeer zeker niet toevallig dat in 1919 met name de Britse sir George Clerk in Horthy als Hongaars leider veel vertrouwen heeft!
Ook voor de Serviërs heeft Horthy wel enige sympathie, vanwege hun strijdbare, held­haftige verleden, maar voor b.v. Tsjechen en Roemenen koestert Horthy -en vele Hongaren met hem- weinig meer dan een grote minachting! In de nieuwe internationale orde, zoals die aan Hongarije in 1919/20 wordt opgelegd, kan hij zich maar met moeite vinden, want "Sinds men in Versailles en in Trianon de overwonnenen, die dapper hadden gestreden, níet meer als "hostis iustus", die men ná de "Waf­fengang" de hand reikt, erkende, is er geen vrede meer op de wereld”.
De Eerste Wereldoorlog, zogenaamd gevoerd om de wereld rijp te maken voor demokratie, is onder de druk van de tot haat opgezweepte demokratische massa's kiezers met verdragen beëin­digd, die de voedingsbodem voor bolsjewisme, fascisme en nationaal-socialisme vormden, de vredesverdragen brachten geen geluk aan de volkeren!", aldus Horthy later in zijn memoires [blz. 315].
Aanvankelijk steunt Horthy nog op de ideeën van de vrijkorp­sen en die van zijn eigen legerofficieren, maar na korte tijd blijkt hij geleidelijk toch meer te voelen voor consolidatie van het kleine, nieuwe Hongarije. De semi-legale commandogroepen, uit de tijd van de zgn. "Witte Ter­reur" blijven wel bestaan, maar worden tot een soort politieke clubs. In verband met een bestuurlijke carrière [leger, ambtenaar] is en blijft het lidmaat­schap van zo'n patriottische organisatie echter wel degelijk van be­lang. Graaf István Bethlen, de verstandige, conservatieve en intel­ligente graaf, die eerder [al in april 1919!] leider was van de anti-communisti­sche Hongaarse ballingen in Wenen, wordt Horthy tot grote steun en Bethlen wordt zelfs tot symbool van het systeem.
Tot premier wordt op 14/15 maart 1920 de advokaat Sándor Simonyi-Semadam [1864-1946] benoemd. Hij vormt een coalitie van de Kleine Grondbezitters [die overwegend vóór een vrije konings­keuze zijn] en de Christelijk-nationale Unie [overwe­gend legitimisten], die steunt op een grote meerderheid in het parlement.
Hoewel belangrijke leiders der Kleine Grondbezitters zoals Rubinek [landbouw], baron Fr. Korányi [financiën], Gyula Ferdinan­dy [justi­tie], István N. Szabó [volkswelzijn] in het kabinet worden opgenomen heeft de nieuwe premier echter geen duidelijke plannen m.b.t. het kiesrecht, het verheffen van de stand der kleine grondbezitters, de pers en het recht van vergadering. Graaf Pál Teleki, die eigenlijk als rooms-katholiek legiti­mist is, wordt minister van buitenlandse zaken.
Ondanks alle verdeeldheid is er toch sprake van herstel van orde en rust door het bewind van Horthy en veruit de meeste Hongaren schikken zich hierin. De geringe moeilijkheden die dít regime oplegt worden immers afgewogen tegen de enorme crisis, de armoede en ellende, waarin Hongarije -naar men algemeen zegt- door toedoen van de buren en de wes­terse landen is terechtgekomen. Al binnen korte tijd genieten Horthy en de zijnen, met hun poli­tiek van de sterke arm, gezag en respekt. "Their popular appeal stemmed from general revulsion at the commune's excesses and abhor­rance of the catastrophic Treaty of Trianon". [Kovrig, 69]. Wie tègen deze nieuwe orde van Horthy en Bethlen nog te hoop wil lopen, stuit dus op een geweldi­ge muur van nationaal onbegrip.

top