|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.21 Premier Darányi en de binnenlandse politiek, 1936-’38.
Na de dood van de 49-jarige Gömbös wordt zijn interim-opvolger en minister van landbouw, de liberaal-conservatieve Kálmán Darányi, tot premier benoemd.
De calvinist Kálmán Darányi [de Pusztaszentgyörgy de Tetetlen] is op 22 maart 1886 in Budapest als buitenechtelijk kind geboren en daarna geadopteerd, en men zegt dan ook wel dat deze omstandigheid altijd een zeker gebrek aan vertrouwen in hem met zich meebracht. [Macartney, Oct. I, 105].
De jurist Darányi is van 1920 tot ‘27 regeringscommissaris van Győr en vervolgens főispán [prov. gouverneur] van het comitaat Győr etc. geweest en hij speelt ook een aktieve rol in de kerk. In 1928 wordt hij staatssecretaris van de premier en in 1935 minister, maar anders dan Gömbös staat hij als een voorzichtig en gematigd en traditioneel conservatief nationalist bekend, een verzoener, een tacticus, en als aanhanger van Bethlen. Met andere woorden: “The pendulum swong a bit”. [Nagy-Talavera, 124]. Bovendien was Gömbös in hart en nieren soldaat en dat kan van Darányi zeker niet worden gezegd; anders dan Gömbös laat Darányi zichzelf ook geen “leider” noemen.
In Duitsland reageert men overigens zeer koel, zelfs vijandig, op Darányi als Hongaars premier: hij is verdacht, want hij zou best eens een afvallige kunnen zijn van de koers zoals die door Gömbös is gevolgd. [Rothschild, 177]. In de Duitse pers verschijnen vanaf nu ook allerlei negatieve artikelen over Hongarije en ontelbaar veel kranten en brochures, boeken, pamfletten en propaganda uit Duitsland overspoelen het land en Duitse toeristen, “Wandervögel”, studenten, enz. moeten alom de boodschap verkondigen dat Hongarije -vergeleken met het vitale en machtige Duitse rijk- achterop is gebleven. Vooral het feit dat Hongarije de “Joodse kwestie” niet oplost krijgt veel aandacht. [idem]. “Onder het mom van anticommunisme wordt [in Duitsland] een meedogenloze “nationaal-bolsjewistische” en antisemitische propaganda verspreid”, aldus de liberale leider Rassay in januari 1937.
Zelfs prominente leden van de regeringspartij en van de aristokratie zijn, aldus Rassay, bij deze propaganda betrokken. Het parlementaire systeem [in Hongarije] moet omvèr worden geworpen en de strijd tegen de gevestigde orde en tegen het kapitaal wordt aangekondigd, maar de liberale leider ergert zich hierbij ook aan het feit dat Darányi en zijn kabinet niets doen. Vermoed wordt dan ook dat men alle aandacht aan de intriges binnen het kabinet en aan de bittere politieke strijd tussen de gematigde en de radikale vleugel van de regeringspartij moet wijden. [Bartalits, 176].
Onmiddellijk na vorming van het kabinet Darányi begint n.l. de ultra-rechtse vleugel van de regeringspartij o.l.v. de secretaris-generaal [door Gömbös in okt. 1932 aangewezen], de vaak geestige en galante avonturier en organisator en ook heftig antisemitische Béla Marton, die ook leider der MOVE is, zich te roeren. [Zie hierboven]. Waarschijnlijk is men in deze kring -de zgn. “Jonge Turken”- bang dat het beleid van Gömbös niet zal worden voortgezet en men zou vooral het ontslag van de gematigde, liberaal-conservatieve ministers Kozma en Kánya graag zien. Allerlei geruchten doen nu de ronde, zelfs over een staatsgreep en er vormt zich nu een extreem-rechtse groep o.l.v. Marton van 35 à 40 parlementsleden binnen de “Partij van Nationale Eenheid”, de regeringspartij. [Bartalits, 162]. Marton komt ook met een aktieprogramma, dat doet herinneren aan akties in Duitsland van de SA en de SS. “De weerbaarheid van onderofficieren en officieren moet worden opgevoerd”, aldus Marton die bekend staat als pro-Duits. [KHA]. De strijdbare geest van de contrarevolutionaire MOVE van 1919 met haar agitatie moet dus, wat Marton betreft, worden voortgezet. Slechts een paar maanden later zal blijken, wat dat betekent.
Men steunt Darányi wel, mits hij ”in de lijn van Gömbös” optreedt. De macht van trouwe [ultra-rechtse] aanhangers van de overleden premier, de bazige en heftige maar ervaren partijvoorz. Sándor Sztranyavszky [zie hierboveen] en Béla Marton, de secr.-generaal der regeringspartij, wordt evenwel al snel gebroken en partijafdelingen voor vrouwen, jeugd en propaganda en cultuur worden opgeheven; de premier geldt voortaan zelf weer als de partijleider. [Nagy-Talavera, 124]. De overleden premier Gömbös heeft wat aktie en organisatie betreft dus een vacuüm achtergelaten en dat wordt níet opgevuld door de meer behoedzame Darányi. Hoewel het proces al tijdens het bewind van Gömbös is begonnen, ontstaan nu, geheel buiten de regeringspartij om, allerlei rechts-extreme groepen en krijgen steeds meer massale aanhang. De behoefte aan een “sterke man” van rechts is na de dood van Gömbös dus alleen maar sterker geworden: Er zijn verscheidene rechtse politici die zich door de dood van de premier nog lange tijd na oktober 1936 “Gömbös-árvák” [wezen van Gömbös] voelen.
Naarmate weldra blijkt dat de 50-jarige Darányi een behoedzame politiek volgt en geen autoritaire figuur, geen sterke man zoals Gömbös wenst te zijn, keert menig ‘rechtsradikaal’ zich dus van hem af. In feite voert Darányi immers een andere politiek dan z’n voorganger. Hij wil de rechtse radikalen meer in bedwang houden en toenadering zoeken tot de burgerlijke oppositie. [Ádám, Richtung S., 114].
De echte, zgn. linkse, oppositie wacht eerst op concrete daden van Darányi, maar over de indiening van wetsontwerpen is Darányi het weldra eens met de leiders van deze oppositie. Het kiesrecht zal worden hervormd en er zullen o.a. landhervormingen komen. [Macartney, Oct. I, 180].
Door deze “linkse oppositie” wordt het de nieuwe premier niet al te moeilijk gemaakt: men wacht af, maar hoopt dat verschillende methoden van Gömbös nu tot het verleden zullen behoren. Bethlen legt vooral de nadruk op het handhaven van de constitutie en van de vrijheid van de burgers, en wil ook dat de regering tegen corruptie optreedt. [Bartalits, 165/166]. De kleine grondbezitters, liberalen en sociaal-demokraten zijn dus loyaal en stellen wel prijs op de gematigde politieke lijn van deze premier. Samen zal men “try to undo the work of Gömbös”. [Nagy-Talavera, 124]. In het kabinet van Darányi wordt Bornemisza minister van handel en industrie, de stafchef Vilmos Röder wordt minister van oorlog, en de andere ministers blijven, zoals Miklós Kozma, een ietwat controversieel rechts figuur, [Macartney, Oct. I, 105] op binnenlandse zaken; de zeer ervaren en voorzichtige, zelfs cynische Kálmán Kánya [*1869] blijft min.v.buitenl.zaken, dr. Bálint Hóman blijft op godsd. en openbaar onderwijs, dr. Andor Lázár op justitie en dr. Tihamér Fabinyi op financiën maar de ultrarechtse staatssecr. István Antal moet aftreden.
Merkwaardig is dus dat nu een tegenstelling ontstaat tussen de rechtervleugel van de regeringspartij, die níet uit de partij stapt, maar zich ontwikkelt tot ‘rechtse oppositie’, en de andere partijen van de linkse parlementaire oppositie, die níet tot de regering toetreden, maar een stilzwijgend akkoord met de regering sluiten. [Macartney, Oct. I, 176]……… Hoewel Darányi belooft “tendensen die vreemd zijn aan ons ras, die de christelijk-nationale ideeën en de staat ondermijnen te zullen bestrijden”, blijkt echter [!] geleidelijk aan dat hij toch wel sympathie heeft voor ultrarechtse ideeën. Voorlopig wacht de militaire leiding, de “Sváb” [Zwabische, Duitse] kaste van generaals en officieren die door Gömbös zo is bevoordeeld en sterk politiek bewust is geworden, o.l.v. generaal Jenő Rátz [Raţiu, * 1882 in het Banaat en van Roemeens-Servische afkomst] ook af.
Rátz werd in sept. 1936 [nog nèt door Gömbös benoemd] chef van de generale staf en hij staat -zéker niet als enige topman in het leger- bekend om zijn rechts-radikale ideeën en oefent ook steeds meer druk uit op de regering, die na enkele maanden, in mei 1937, b.v. overweegt om de militaire dienstplicht in te voeren, maar over deze stap zal eerst met de Kleine Entente moeten worden overlegd. De buurlanden kunnen, zoals ze zeggen, hierover niet onverschillig blijven, en ze zullen stellig onderling overleg voeren en eventueel tegenmaatregelen nemen, wanneer Hongarije eenzijdig de dienstplicht invoert.
Geleidelijk wordt het ook enkele kritische intellektuelen duidelijk dat Hongarije, evenals buurlanden in het Donaugebied, van de As niet veel goeds heeft te verwachten, en dat de regering dus een nog meer onafhankelijke koers moet voeren. Dat is des temeer noodzakelijk, omdat zich steeds meer binnenlandse sociale spanningen voordoen. Pogingen om Gömbös voor hun ideeën te winnen, zijn mislukt en nu probeert men opnieuw om politiek duidelijk aktief te worden.
Een radikale landhervorming, algemeen en geheim kiesrecht en een andere sociale politiek staan n.l. op het programma van de ongeduldige oppositie van zowel ‘links’ als ‘uiterst-rechts’. Een nieuwe generatie wenst echter meer daden. De oude strukturen kunnen wel verdwijnen en de overheid moet veel meer doen om het lot van de middenstand en de lagere burgerij te verbeteren. “Het kapitalisme”, dat vaak wordt vereenzelvigd met het Jodendom, moet ook verdwijnen. De heerschappij van de financiële wereld en van de feodale grondbezitters moet nu eens worden aangepakt. [Macartney, Oct. I, 79].
Het beleid van Darányi is daarentegen vooral gericht op ordehandhaving, “een konstruktief beleid”, “geloof in de toekomst”, “oplossing van de moeilijkheden” en dergelijke frases maar wat betreft echte hervormingen is Darányi zeer voorzichtig. Er doet zich nu een crisis voor: extreem-rechts heeft volgens geruchten in maart 1937 plannen voor een komplot tegen het regime, wil de openbare orde verstoren en de macht overnemen, en men vermoedt dat allerlei ontevreden elementen hierbij betrokken zijn: Baross, Marton en Mecsér zouden met de MOVE iets willen ondernemen en er is sprake van een complot….
Binnen de MOVE zouden b.v. gewapende eenheden zijn georganiseerd, en de politie heeft intussen een samenzwering van de MOVE ontdekt. Onder de aanhangers van de ultra-rechtse MOVE-leider Béla Marton wil men in maart 1937 een mars naar Budapest organiseren en dan een staatsgreep plegen en hierbij rekent Marton erop dat Horthy en Darányi zich bij z’n coup zouden neerleggen, wanneer die eenmaal een feit zou zijn. Zijn plannen zijn echter verraden. [KHA]. De groep, die n.b. vrij nauw verbonden is met de regeringspartij, en die eigenlijk de ideeën van Gömbös meent te moeten ‘uitdragen’ krijgt zelfs -naar men algemeen aanneemt- financiële en politieke steun vanuit Duitsland voor een coup tegen de wettige regering van Hongarije!…
Maar door deze rechts-radikale aktiviteiten wordt de regering gealarmeerd en de publieke opinie in Hongarije is intussen ook tamelijk anti-Duits gezind, zelfs verontwaardigd. De berichten over Duitse financiële steun aan gewapende rebellen tegen de wettige regering leiden zelfs tot het ontslag van de Duitse gezant in Budapest, Von Mackensen, en tot het plotselinge ‘verdwijnen’ van baron Hahn, de zgn. vertegenwoordiger van het Duitse persbureau DNB, een nazi-agitator en naar men beweert de geldgever, uit de Hongaarse hoofdstad. [Macartney, Oct. I, 182/183, KHA, 2713]. Von Erdmannsdorf, een correct diplomaat van de oude school, wordt de nieuwe Duitse gezant in Budapest. Hierna dringen de oppositieleiders Bethlen en Eckhardt wel aan op krachtige maatregelen, maar er worden geen arrestaties verricht. Wel wordt de regeringspartij gereorganiseerd, en verscheidene extreem-rechtse figuren moeten verdwijnen.
Intussen spreken alle bekende politici, van regering en oppositie, zich uit vóór handhaving van de bestaande burgerlijke vrijheden en van de openbare orde, en steunen de regering van Darányi daarmee. [Bartalits, 183/184]. Men kan wel zeggen, dat “het hele front van de oppositie van legitimisten en Bethlen tot Kleine Grondbezitters en sociaal-demokraten nu is verenigd in een protest tegen gevaarlijke en illegale aktiviteiten”. [Macartney, Oct. I, 181/182]. Een soort godsvrede zoals die nu tussen regering en oppositie bestaat, blijft daarmee gehandhaafd en men krijgt de indruk dat de Hongaarse regering de rechtse extremisten in de hand weet te houden. Bethlen verklaart in mei 1937 zelfs: “Ik steun de regering-Darányi volledig”. Hij roept dan ook alle burgers op om te verhinderen dat de massa’s van de Hongaarse natie tot extremisme vervallen. [Macartney, Oct. I, 173].
Toch ontkennen de betrokkenen alles, maar de paramilitaire MOVE en enkele andere organisaties lijken niet meer te vertrouwen, immers: “De MOVE beschikt over 10.000 geweren, geeft paramilitaire trainingen en beschikt over schietclubs”, zo wordt beweerd. Ook in de TESZ lijkt Baross [die zelf ook vaak wordt beschouwd als extreem-rechts] de zaak niet meer in de hand te kunnen houden. [Macartney, Oct. I, 181]. Hij moet dan ook aftreden en Marton trekt zich [tot 1939] geheel terug.
Intussen merkt men ook de nazi-agitatie vanuit het Duitse rijk onder de “Volksduitsers” [Ungarndeutsche] in Hongarije en een typisch voorbeeld van de groeiende anti-Duitse gezindheid in Hongarije wordt door Baross, de voorzitter van de TESZ, genoemd. Binnen deze massaorganisatie bestaan namelijk verschillende vriendschaps-comité’s, o.a. een Hongaars-Pools, een Hongaars-Italiaans, een Hongaars-Turks comité. Premier Darányi laat echter weten dat er ook een Hongaars-Duits comité moet komen maar Baross merkt dat hiervoor niet eens interesse bestaat….. “Overal kreeg ik negatieve reakties”, aldus Baross. Tenslotte wordt zo’n comité door de premier benoemd, onder leiding van dr. jur. András Tasnádi Nagy [Budapest, 1882 - 1956], de vml. staatssecr. van justitie en vanaf maart 1935 idem van godsd. en openb. onderwijs, en latere Lagerhuisvoorzitter. [Baross, 15].
Volgens premier Darányi heeft Hongarije [dus] géén diktatuur nodig en nóg minder een diktator want het land kan binnen het kader van de constitutie z’n problemen oplossen. Hongarije bezit, aldus de premier in zijn rede in Szeged op 22 april 1937, immers al een leider, n.l. de Rijksbestuurder, Horthy…….
De premier sprak hier op 18 april ook over de zgn. “Joodse kwestie”. “Zelfs als er geen Joden in Hongarije waren, zou het land toch in moeilijkheden verkeren. Hongarije is verminkt, het is van nature aangewezen op de landbouw, en beschikt niet over voldoende kapitaal”, aldus Darányi en volgens hem is de “Joodse kwestie” niet gebaseerd op ras maar is ze economisch van karakter. De Joodse bevolking van Hongarije speelt echter volgens hem economisch een rol die niet in verhouding staat tot haar sterkte en daarom is b.v. immigratie van Joden uit het Oosten [Galicië, Polen] stopgezet. Degenen die in Hongarije gevestigd zijn, kunnen echter in ruime mate deelnemen aan het nationale leven, aldus de premier. Hij vindt overigens, in tegenstelling tot de verhitte ultra-rechtse nazi’s, enz. dat “deze kwestie niet kan worden geregeld door demonstraties of kloppartijen” maar “alkotmányosan kell megoldani” ofwel: ze moet grondwettelijk worden geregeld.
Deze premier is ook in dezen een man van het midden die niet bijzonder opvalt door z’n opvattingen: ze worden n.l. door zéér velen in het land gedeeld. Ook zijn bereidheid tot samenwerking met verschillende politieke partijen, mits de openbare orde maar gehandhaafd blijft, maakt Darányi tot een vrij onopvallende eerste minister van Hongarije. [KHA 2757/2758]. Vernieuwing is van hem niet te verwachten en de zelfs gematigde “linkse” oppositie is het in veel opzichten wel met Darányi eens. Tijdens een parlementair debat over de begroting in mei 1937 houdt graaf Bethlen, de oud-premier, bijvoorbeeld een rede waarin ook hij zegt dat er geen wending zal komen in de politiek van Hongarije in de richting van de Entente.
“Niet van de kant van Duitsland komt het gevaar maar van de kant van de Kleine Entente, die elke goedbedoelde poging van Hongarije wil doen mislukken”, aldus de nog altijd zeer gezaghebbende en alom gerespekteerde graaf Bethlen. Zelfs hij pleit voor meer bewapening van het land, want “als rechtstreeks overleg met de buurlanden mislukt moet er internationaal aktie ten bate van nationale minderheden worden ondernomen”, aldus Bethlen. Evenals Darányi wil zelfs ook Bethlen nu wel een “oplossing van de Joodse kwestie”, maar van enige antisemitische agitatie mag daarbij geen sprake zijn. [KHA 2799].
Onder andere de toegenomen spanningen in Oostenrijk zorgen echter wel voor groeiende buitenparlementaire extreem-rechtse aktiviteiten in Hongarije. De sociale tegenstellingen zijn hier al groot maar door de economische crisis en door de demagogische ‘oplossingen’ die met name in Duitsland en Italië worden geboden, worden ook massa’s mensen in Hongarije aangetrokken tot de al eerder genoemde “snelle radikale oplossing”, [a gyors radikális megoldás] of een zogenaamd “Sofortprogramm”……
Er moet een landhervorming komen en het grootgrondbezit moet worden aangepakt, zo wordt gezegd, en hartstochtelijke agitatie richt zich tegen de banken, de industrie en de Joden [naar Bartalits, 208/209]. Toch zijn er in Hongarije nog altijd politici en anderen te vinden, zoals de liberale leider Rassay en de leider van de Kleine Grondbezitters Eckhardt, [Bartalits, 216], voor wie degenen die de nazi’s verafgoden nooit en te nimmer óók goede Hongaren en goede christenen kunnen zijn en de politiek van Gömbös heeft er eerder al toe geleid dat de gematigd rechtse Eckhardt zich bij de oppositie voegt.
Maar vele anderen blijven hopen op en dromen van een soort rechtse coup om met de “oude” liberale idealen voorgoed af te rekenen en de “moderne” ideeën van Gömbös [al is het na diens dood] tòch uit te voeren en dan duikt de naam van Ferenc Szálasi voor de eerste maal op bij het publiek. Zie ook L. XVII, pag. 203.
Ferenc Szálasi is op 6 jan. 1897 geboren in Kassa [nu Košice, Slow.] en is de zoon van een nogal autoritaire vader met de naam Salosian en ‘zonder één druppel Magyaars bloed’ die carrière in het leger maakte. Ook zoon Ferenc is een veelbelovend militair talent. In de 1e Wereldoorlog is hij majoor bij de militaire staf en daarna [1925] wordt hij officier der generale staf; hij klimt dus op tot de hoogste regionen van het leger maar als hij zich in 1931 met de politiek bezig gaat houden wordt hij door min.v.def. Gömbös weggepromoveerd. Al in 1930 sluit hij zich aan bij de illegale ultra-rechtse, fascistische en racistische ”Beweging van Hongaars Leven”.
In 1932 geldt hij als een populair docent militaire geschiedenis. Hij is en blijft echter een fantast die er absoluut van overtuigd is dat “de Voorzienigheid” hèm heeft voorbestemd om het christelijke Hongaarse volk te redden uit de handen van het dreigende communisme, de Slavische staten en ‘het Joodse probleem’ en de leider te worden van een totalitair Hongarije. [Sakmyster, 196]. Hij blijft tot het bittere einde toe en tot in het diepst van z’n hart overtuigd van de noodzaak van zijn historische missie en meende oprecht dat hij de heilige opdracht heeft om Hongarije tot de grote mogendheid van het bekken van Karpaten en Donau te maken…..
Zijn eigen politieke ideologie noemt hij konsekwent het “Hungarisme” en hij acht dat superieur aan alle andere ideologieën. Hierover spreekt hij altijd met een overvloed van woorden, maar wil b.v. niets weten van een vergelijking met het Italiaanse fascisme of het Duitse nat.-socialisme. Hij geldt hiermee eerder als een kinderlijk, naïef man dan als een gevaarlijke intrigant en zegt b.v. dat zijn ”Karpaten-Donau-Groot Vaderland” een gelijkwaardige plaats moet innemen naast het Duitse rijk, en hij acht zich 'door een hoger goddelijk gezag gekozen, om het Hongaarse volk te verlossen'. [Deak, European Right, 388].
Hij heeft zijn theorieën ontwikkeld in een boek “A magyar állam felépítésének terve” [Het Plan voor de opbouw van de Hongaarse Staat] dat in 1935 verschijnt. Hij treedt dan als beroepsofficier uit het leger om zich verder aan de politiek te wijden en nog in 1935 wordt hij door Gömbös n.b. gevraagd om voor de regeringspartij kandidaat te zijn. Hij stelt echter zulke onmogelijke voorwaarden, dat de premier weigert. Weldra sticht hij daarom z’n eigen ”Partij van de Nationale Wil”, die al snel [sept. 1935] 8.000 leden telt, maar geen sukses wordt: de "Nemzeti Akarat Pártja" behaalt in 1935 geen zetels en hij besluit dan zelf om nooit weer kandidaat te worden voor een parlementszetel. [Deak, European Right, 389].
Hij schuwt het geweld allerminst, b.v. tegen de Balkanstaten en anderen die de Hongaarse hegemonie [het nieuwe “Hungaria”] zullen moeten erkennen. Hongarije moet nog meer een militante houding aannemen, en trots zijn op z'n glorieuze historie. ”Deze trotse natie heeft recht op een plaats onder de zon, naast grote mogendheden zoals Duitsland en Italië” aldus Szálasi, en met z’n overvloed van woorden en zijn hoogdravende toon is ook Szálasi een vurig, hartstochtelijk nationalist. Hij reist ook het land af, wordt toegejuicht, en hij lijkt oprecht en eerlijk. Corporatieve en antisemitische opvattingen heeft ook Szálasi en ook hij is altijd bijzonder zelfverzekerd en slechts van zijn eigen ideeën overtuigd. Hij heeft een grote mate van eigendunk en gelooft heilig in wat hij zegt. “Ons doel is de macht over te nemen. Met de natie, vóór de natie! Houd vol! Szálasi!” aldus de korte inhoud van een pamflet op 1 januari 1937.
Szálasi geldt dus algemeen als een excentriek en gevaarlijk demagoog en ‘n fanaticus, een fantast en ook als een man met een tomeloze eerzucht, en met neigingen tot mystieke 'Schwärmerei'; hij vindt zichzelf ook onfeilbaar. [Horthy, 217/218]. Alleen zichzelf acht hij in staat om de "Hungaristische" staat te stichten, met behulp van de geheime kracht die in hem is! "Wie mij niet begrijpt of vertrouwt, kan beter gaan"……
Het leger moet in een toekomstige Hongaarse staat een leidende rol spelen, en religie, patriottisme en discipline zijn de pijlers van deze nieuwe staat. Ook in de persoonlijke moraal [huwelijk, gezin] van de burgers behoort de Staat zo nodig in te grijpen en het kan wel haast niet anders of ook de Hongaarse "leider" heeft zijn duidelijke ideeën over de Joden. Hij stelt zich eerst nog relatief ’gematigd’ op, maar voor Szálasi [n.b. vroom rooms-katholiek] staat vast dat een lidmaatschap van een kerk verplicht zal zijn, en daarmee geeft hij ook aan dat de Joden voor hem een soort 'Fremdkörper' zijn. ”Zij zijn vreemd naar lichaam en geest aan Hongarije, en moeten elders maar een tehuis zoeken!” Over de methoden die hij daarbij wil gebruiken heeft Szálasi zich niet uitgesproken, maar àlles is voor hem een vaststaand geloof, een obsessie, een utopie, en daarvoor moet nu eenmaal alles wijken. Szálasi is nu eenmaal iemand die tot alles in staat is, en tot alles bereid is om zijn doel te bereiken. Offers kan deze fanaticus, deze gedreven geest, ten allen tijde vragen, dat is: opeisen, en het aantal [slacht-] offers speelt voor hem geen enkele rol. Tegenover het marxisme en het liberalisme stelt Szálasi zijn 'nationaal-kapitalisme': er zullen geen bevoorrechte klassen meer zijn, en de grond zal onder de landarbeiders worden verdeeld. Met het fenomeen Szálasi valt echter niet te spotten.
Toch lijkt hij intussen wel een ziekelijk figuur, een fantast, een verwaand schepsel en iemand die meent dat híj zonder meer alleen de waarheid in pacht heeft [“Wie mij niet onvoorwaardelijk dient, moet verdwijnen”, en ”als niemand aan de vereiste gehoorzaamheid voldoet is dat geen punt want -al ben ik alleen- dan nóg zal ik de Hungaristische Staat creëren door de geheime kracht die in mij is”] en hij lijkt ook de boerenmassa’s in Hongarije niets te bieden, maar in 1937 telt z’n partij 19.000 leden, d.w.z. in 2 jaar is het aantal verdubbeld. [o.a. Pierik, 68-70].
Het zal duidelijk zijn dat velen Szálasi niet serieus kunnen nemen en hem vooral tot een voorwerp van spot en hilariteit maken, maar toch weet de excentrieke Szálasi een groep trouwe volgelingen, fanatieke aanhangers, vooral arbeiders, ambtenaren en een aantal officieren, rondom zich te verzamelen, die hem tot het einde toe [1945] trouw blijven en in hem blijven geloven, ondanks de bittere ervaringen!
Szálasi blijkt op den duur de énige leider van extreemrechts in Hongarije die, zij het tijdelijk, toch een zekere eenheid weet te scheppen. Toch is deze partij, ondanks de enorme propaganda en de blijkbaar onbeperkte financiële middelen, ook verdeeld. Buiten het parlement, in de pers van de Pijlkruiserspartij en op straat, klinkt steeds b.v. de oproep tot een revolutie van de massa tegen de "verraders", die alleen maar [!] de legale, parlementaire weg willen bewandelen, en dan lijkt Szálasi de aangewezen persoon, maar ín het parlement moet de journalist Kálmán Hubay [Jászapáti, 1882 – Budapest, 1946], die van 1919 tot ’33 vooral in Miskolc werkte maar toen door Gömbös werd gevraagd om redakteur van het nieuwe rechtse blad “Függetlenség” te worden, en zich sinds 1937 bij Szálasi aansloot, als plaatsvervanger voor de gevangen Szálasi optreedt, zich toch wel wat gematigder, fatsoenlijker, netter, opstellen. Maar hier wordt Hubay al veel te radikaal gevonden! Hem wordt verweten onverantwoordelijk en te scherp op te treden en hij kan ook al niet op enig sukses wijzen.
Ondanks het feit dat er nooit betrouwbare cijfers zijn gepubliceerd over het aantal leden van de diverse [extreem-rechtse] politieke partijen in Hongarije, kan men aannemen dat het steeds om een kleine minderheid van de totale bevolking gaat. De ”Partij van de Nationale Wil” telt eind april 1937 19.000 leden [twee maal zoveel als in 1935] en volgens enkele voormalige nazi's in Hongarije zouden de extreme partijtjes in Hongarije in de zomer van 1938 0,3 % van de totale bevolking [d.w.z. ong. 24.000] als lid hebben gehad. [Eur. Right, Deak, 396].
Precies als bij de nazi’s in b.v. Duitsland [1933/34] gooit men vooral in de Pijlkruiserspartij elkaar ook nogal eens de termen "bourgeois" en "proletarisch" naar het hoofd en het is duidelijk dat Hubay dan toch nog geldt als bourgeois [nog een beetje fatsoenlijk] en dat m.n. Szálasi toch meer proletarisch [brutaal] wordt geacht. Ook het feit dat Hubay een aantal fatsoenlijke, 'bourgeois-'mensen in de partijleiding benoemt wordt hem door de gewone, 'proletarische' leden niet in dank afgenomen. Wat zou trouwens het doel van al deze partijtjes moeten zijn?
Openlijk, gewapend verzet tegen de constitutionele orde en tegen de overheid levert onherroepelijk alleen maar arrestaties en gevangenisstraffen op. Dat is al eerder duidelijk gebleken. In het parlement pleiten vóór omvèrwerping van de regering zal ook weinig baten. Zo blijven die partijen van extreem-rechts in Hongarije hinken op twee gedachten. Van groot belang is ook dat Horthy absoluut weigert via een staatsgreep een of andere "leider" aan de macht te brengen. Voor de meesten van hen - óók voor Szálasi- heeft hij in de eerste plaats een diepe minachting.
Tòch zijn en blijven er ook in Hongarije, dat door de vorige oorlog ‘volkomen ten onrechte’ [denkt men in dit land algemeen!] zwaar is getroffen, tallozen die ondemokratische middelen absoluut niet schuwen: een beroep op militaire middelen om politieke zaken op te lossen, de zuiverste demagogie en massale onvrede met "de grote politiek" die nogal eens onbegrijpelijk, willekeurig, en volkomen onrechtvaardig wordt geacht, zeker waar het b.v. gaat om de behandeling van Hongaarse minderheden in de buurlanden, en het lot van het kleine Hongarije in de wereld, blijven in dit land steeds bestaan! De oproepen tot organisatie, tot vorming van een front, tot discipline, orde en strijd, tot herstel van de natie, tot herbewapening, tot éénheid, doen dan ook nog steeds veel opgang en in de jaren na 1933 voelt men de sterke verwantschap van de Hongaarse nationale doelstellingen met die van de Duitse nationalisten [of nu: nazi’s] zeer sterk. Vooral de Hongaarse pers staat onder sterke Duitse invloed en niet alleen de pers van extreem-rechts maar ook min of meer officiële bladen steunen de Duitse politiek. Regeringsbladen doen weliswaar niet smalend over de westerse mogendheden, maar in het algemeen gaat men uit van de onoverwinnelijkheid van het Duitse rijk……Ook van hoge militairen in Hongarije merkt men voortdurend dat ze neerkijken op die burgerpolitici en ook bij hen voelt men iets van solidariteit met Duitsland: men zit al vanaf 1914 -en eigenlijk al veel eerder- in hetzelfde schuitje en in de hoek waar de slagen vallen: In het lot van de Duitsers sinds de Eerste Wereldoorlog herkent men in Hongarije zichzelf wel……
Toch maken gematigder mensen wel onderscheid, en zij wensen voor Hongarije geen Duitse oplossingen, maar eigen, nationale en ook Horthy onderscheidt wel de historische Duitse trekken, die hem wèl aanspreken, èn de nieuwe, die van de nazi’s, die hem véél minder aanspreken en die waarin hij vaak lage, ordinaire, trekken ziet! Hierin is hij het wel eens met graaf Bethlen…. Diezelfde trekken ziet men nu ook in de extreem-rechtse Hongaarse ‘leiders’ die de straat zoeken om hun politieke doelstellingen voor de massa’s de propageren en die ophitsende taal en demonstraties gebruiken om aanhangers te winnen. Dat gaat uiteraard volledig in tegen de politieke orde zoals Horthy en Bethlen die in de jaren na 1920 hebben geschapen….
Door heel wat mensen wordt Szálasi -eigenlijk vanzelfsprekend- soms al gezien als de opvolger van premier [!] Gömbös als leider van extreem-rechts, maar hij behoort tot een nieuwe generatie. Hij voegt nu populisme, messianisme en mystiek nationalisme toe aan de traditionele ideeën. Zijn boek en zijn vele pamfletten bleven echter voorlopig zonder resultaat, “yet many were impressed by his single-mindedness, unpretentiousness and sincerity”, en hij verzamelt dan al een klein kader van officieren om zich heen die fanatiek in hem en z’n politieke missie geloven, hoewel ze als officieren formeel niet aan politiek mogen doen!
Zijn partij [die in de loop der tijd onder verschillende namen -maar vooral als “Pijlkruisers” [Nyilaskeresztes Párt, afgekort: Nyilasok of NK]- bekend wordt, telt weinig leden maar heeft weldra veel volgelingen die hem beschouwen als ”een buitengewone patriot”, die b.v. ook pleitte voor economische rechtvaardigheid en daardoor ook heel wat arbeiders voor z’n ideeën won.
Ook Horthy heeft intussen over Szálasi gehoord en hij laat, kort na de dood van Gömbös, informatie over hem inwinnen door het hoofd van zijn Militaire Bureau, Lajos Keresztes-Fischer, die Szálasi uitnodigt op de Burcht en hem aanhoort. De vermetele Szálasi overhandigt Keresztes-Fischer een memorandum, en hij vindt dat Horthy de ernstige crisis door drastisch optreden wèl kan oplossen, ”want de natie gelooft in u en vertrouwt u”. Het punt voor Szálasi is echter dat Horthy ’de fout maakt door zich te laten leiden door Bethlen, Eckhardt en Darányi en Rassay.… en als de Regent het lot van de vml. koning Karl níet wil, dán moet hij zich verbinden met degenen die de wèrkelijke belangen van de natie vertegenwoordigen, n.l. Szálasi en z’n beweging van Nationale Vernieuwing en dan zullen Horthy en Szálasi samen met het leger een nieuwe orde opleggen…. Keresztes-Fischer geeft dat memo vervolgens aan Horthy die het ”ondoorgrondelijk” vindt. [Sakmyster, 197].
Ook premier Darányi krijgt het memo onder ogen en zegt Horthy nog eens dat officieren zich niet mogen mengen in de politiek, maar Szálasi heeft n.b. óók de stafchef gen. Jenő Rátz [die nog net in sept.’36 is benoemd door Gömbös!] volledig achter zich en díe vindt dat officieren juist wèl een politieke rol hebben! Hiermee komt een anathema voor alle oudere officieren van ”de Habsburgse school” aan de orde, maar iets dergelijks ís verboden… Nu blijkt n.b. dat Rátz en Szálasi nauw samenwerken! Rátz en heel wat andere officieren zijn n.l. overtuigd van een komend gewapend conflict waarbij Hongarije dan alleen samen met Duitsland territoriale winst kan boeken! Dit doel is zoals bekend al sinds 1920 hét centrale punt der Hongaarse buitenlandse politiek dat door vrijwel iedereen wordt onderschreven!
Rátz redeneert dus: vólop bewapening en wég met alle Joodse en sociaal-demokratische invloeden! In de lente en zomer van 1937 worden dan ook verscheidene memoranda aan de regering gestuurd door Rátz die er immers van overtuigd is dat Duitsland [de As] in ± 1940 de gewapende strijd zal aangaan en Hongarije is dan onvermijdelijk betrokken, gezien de geografische positie en de irredentistische doelstellingen…..Ook voert Rátz een morele doelstelling aan want men zal het volk moeten voorbereiden op dit conflict…..
Darányi en z’n kabinet blijven er echter koel onder maar vinden wel dat dit veel lijkt op de idealen van die andere [ex-] officier, Szálasi! M.n. minister Kánya van buitenlandse zaken voelt er weinig of niets voor en wenst géén eenzijdige oriëntatie op de As! Ook de min.v. financiën ziet enorme kosten, vooral omdat anti-joodse wetten de financiële en economische kringen, de bankiers en industriëlen zal afschrikken! [Sakmyster, 198].
Rátz krijgt dan toch toegang tot de Regent [die -zoals men langzamerhand ’in bepaalde kringen’ wel weet- nogal beïnvloedbaar is!] en spreekt hem in juni 1937 en ook Horthy lijkt m.n. wel voor herbewapening te voelen!…. Horthy belooft zelfs druk op de regering uit te oefenen en heeft gesprekken met Joodse financiers over het benodigde geld voor de herbewapening… Hij vindt ”dat ze hun patriottisme moeten tonen en constant in de geest moeten houden dat de uiteindelijke bron van hun geluk de Hongaarse grond is”[!]. Hier vinden dus manoeuvres achter de schermen plaats en sommigen vinden e.e.a. verdacht; Eckhardt beschuldigt in de zomer van 1937 Rátz en zijn officieren op het Militaire Bureau [!] zelfs al van pogingen om samen met Horthy een coup te willen plegen om in Hongarije een militair regime te vestigen à la Piłsudski in Polen. [Sakmyster, 199]……
Naarmate evenwel blijkt dat van premier Darányi geen snelle en dramatische sociale of politieke veranderingen in Hongarije zijn te verwachten,en terwijl tegelijkertijd de ideologische druk en de invloed van ultra-rechtse [fascistische en nazi-] ideeën op massa’s mensen zienderogen toeneemt, neemt de onvrede over de premier die immers zoveel nadruk legt ‘het handhaven van de orde’ en ‘voortzetten van het bestaande beleid’ toe.
Aan de ène kant komt Hongarije geleidelijk aan min of meer in de ban van ultra-rechtse, fascistische massa-demonstraties en er duiken [zie hierboven] allerlei geheime plannen om de macht over te nemen op maar aan de andere kant maken ook linkse intellektuelen en schrijvers plannen voor een grondige sociale hervorming van de eeuwenoude, overgeleverde en onrechtvaardige, maar voor velen o zo ‘heilige’, bestaande orde in het land.
Temidden van deze situatie lijkt de premier een twijfelaar. Hij geldt inderdaad als ontwikkeld, als patriottisch, consciëntieus, maar óók als onzeker, zwak, iemand met veel zelfkritiek, die door zijn minderwaardigheidsgevoel [”dat helaas uit een correcte inschatting van zichzelf voortkwam”, aldus graaf Bethlen] wordt versterkt. Darányi is met andere woorden een correcte, keurige ambtenaar, maar bezit weinig politiek dynamisme. Hij volgt vaag de politiek van zijn voorganger, maar staat zwak en is niet doortastend. Gevolg hiervan is dat de demagogische agitatie en propaganda sterk toeneemt.
Men maakt hierbij handig gebruik van de gebreken van het bestaande sociale systeem en van de economische moeilijkheden en antisemitische leuzen zijn voortaan bij de lagere middenklassen en de petite bourgeoisie aan de orde van de dag. De Duitse propaganda neemt bovendien in hevigheid toe en het westen [Engeland, Frankrijk] lijkt volstrekt machteloos in Centraal Europa. Zeer velen in Hongarije menen bovendien nog altijd èn absoluut dat alleen Duitsland in staat is om het onrecht van Trianon goed te maken en intussen neemt de economische penetratie van het machtige en grote Duitse rijk snel toe. [Kertész, 31].
Men moet hierbij bedenken dat Hongarije voor de Volkenbond, de hoedster over de nieuwe Europese Orde van 'Versailles', steeds een beetje een vervelende rol speelde. Het kleine land wilde steeds weer de aandacht vestigen op die ruim drie miljoen Hongaren, die geheel buiten hun wil om, door een diktaat vanuit Parijs [vredesverdrag, heet dat] buiten hun vaderland terecht zijn gekomen. Hongarije is m.a.w. een verstoorder van de vredesverdragen, hinderlijk voor de vrede, want 'La Hongrie avait sur la paix des idées différentes'. [Ullein-Revitzky, 61].
Bovendien blijkt dat de Volkenbond geen enkele wijziging van de grenzen heeft kunnen of willen realiseren. De Volkenbond blijkt alleen maar een instrument van de overwinnaars ten bate van de status quo te zijn. Vergeefs heeft Hongarije op de Volkenbond gehoopt om de grenzen te laten veranderen [dat was theoretisch mogelijk!] en het land heeft in de jaren '20 en '30 duidelijk bij de 'have nots', de gedupeerden, de underdog, de verliezers behoord, en het is evident dat het zich nooit heeft kunnen inzetten voor handhaving van de status quo sinds 'Versailles'. Het heeft dan ook niemand verbaasd dat dit land in de jaren '30, wanneer het Duitse rijk weer sterk wordt, streeft naar een positie van "major anti-status quo power naast het Reich", om zo het onrecht van Trianon weer goed te maken. [Braham, Labor Service, VII].
Ook in Hongarije is dus sprake van grote binnenlandse ideologische tegenstellingen hoewel die door het bestaande regime, dat eigenlijk zonder grote moeite de orde redelijk weet te handhaven, naar buiten toe en bijvoorbeeld in het parlement kunnen worden verdoezeld. In tegenstelling tot vele andere landen in Europa die in de jaren ‘30 door politiek en sociaal geweld, door staatsgrepen van militairen, door massademonstraties en door uitbarstingen van onvrede worden gekenmerkt, is Hongarije relatief zelfs nog een buitengewoon vreedzaam land te noemen. Toch wordt zelfs de linkse oppositie meer strijdbaar. Berichten van de gouverneur [főispán] van Fejér [Székesfehérvár en wijde omgeving] van april 1937 spreken b.v. van “steeds agressievere standpunten van leden van de [linkse] vakbonden, die een groot zelfvertrouwen hebben en eigenlijk trots zijn dat ze socialisten zijn”.….
Een heel ander soort oppositie komt van de kant van de oud-premier graaf István Bethlen, die naarmate de dreiging van de kant van Italië en Duitsland toeneemt en ook van merkbare invloed op de straten in Hongarije wordt, steeds meer wenst vast te houden aan de traditionele en constitutionele lijn van de Hongaarse binnenlandse politiek. Bethlen houdt als ‘grand old man’ van de Hongaarse politiek achter de schermen een zeer grote invloed, en geldt als een invloedrijk man die vele malen zijn adviezen aan Horthy geeft. Verscheidene andere politici scharen zich ook om hem, maar hij blijft -ook in oppositie- loyaal tegenover het bewind.
Bethlen maakt evenwel aan deze premier wel duidelijk te hopen dat híj het fascisme in de pers en bij de jeugd en [de linkse, sociale] aanvallen op het particuliere kapitaal zal liquideren! Bovendien is antisemitisme, aldus Bethlen, niet het enige kriterium om een rechts politikus te zijn. [Nagy-Talavera, 124]. De gevestigde orde wordt dus ook in Hongarije bedreigd, niet alleen van links maar ook- en nog veel ernstiger- van extreem-rechtse kant. Hiertegen probeert men iets te doen. Om de binnenlandse vrede te bewaren worden nu plannen gemaakt om de macht van de rijksbestuurder Horthy te vergroten en aan het Hogerhuis iets meer bevoegdheden te geven. Daarnaast zal men het kiesrecht hervormen; een dringende noodzaak, aldus de nieuwe minister van binnenlandse zaken vanaf april 1937, József Széll.
De voorstellen betreffende Horthy’s bevoegdheden -en vooral betr. zijn opvolging- leveren overigens nog wel stof op, maar de regent is nu 69 en men vindt dat er dus een procedure moet komen voor de opvolging. Horthy stelt nu zelf voor om -schriftelijk, in het geheim- met drie kandidaten te komen, uit wie het parlement na zijn dood een keuze zou kunnen maken, maar ook zou men eventueel een andere kandidaat kunnen kiezen.
Ondanks zijn leeftijd is admiraal Horthy toch nog altijd een waardig en gezaghebbend persoon en hij geniet veel prestige en aanzien; en hij lijkt zelfs wel ’n koning: bij zijn staatsbezoeken aan Italië, Oostenrijk en Polen b.v. ging hij althans door voor ”one of Europe’s most distinguised elder statesmen”. Ook een afgezant van president Roosevelt, Joseph Davies, maakte in 1937 een diplomatieke tocht door Europa en heeft een uitgebreid gesprek met Horthy, die hij beschouwt als “vervuld van kracht en zelfvertrouwen”, en een van de buitengewoon sterke en bekwame mannen die ik in Europa heb ontmoet” en ook in het land zelf bestaat er geen werkelijke oppositie tegen het regentschap van admiraal Horthy en er is ook geen oppositie tegen het wetsvoorstel van begin 1937 maar er zijn wel veel afgevaardigden die gealarmeerd worden door de mogelijke implicaties van de door Horthy zelf voorgestelde procedure inz. z’n opvolging.
Een aantal Habsburgse loyalisten protesteert b.v. en vinden dat dit ”een cynische manoeuvre is die tot een dynastie-Horthy kan leiden!” Over de instelling van een ’Regentschapsraad’, voor het geval dat Horthy er niet meer is, wordt dus lang gesproken, maar de oude tegenstelling tussen legitimisten -Habsburg-aanhangers- en anderen is eigenlijk gebleven: legitimisten, en met name rooms-katholieke aristokraten, wensen géén dynastie-Horthy en de anderen voelen nu ook niets voor een vrije keuze door een “demagogische meerderheid” in het parlement.... Anderen zijn zelfs bang voor de mogelijkheid dat een groep officieren een militaire diktatuur wil en het parlement wil afschaffen… Geruchten dat hij zijn zoon István tot opvolger wil laten kiezen en daarmee een “dynastie-Horthy” wil stichten, wil Horthy echter volstrekt ontzenuwen en op 14 juli trekt hij daarom z’n voorstel in. ”Ik wil niet”, aldus Horthy in een brief aan de premier, ”dat mijn persoon door verdachtmaking wordt beledigd. Slechts één ding is van belang, n.l. dat er in het geval dat het ambt van regent vakant wordt, een goede opvolger komt”. Op grond van zijn persoonlijke ruim 17-jarige ervaring als regent [Rijksbestuurder] meent hij wèl het beste te kunnen beoordelen welke eigenschappen voor een regent van Hongarije nodig zijn. Daarom, aldus Horthy, wil ik het recht hebben om mannen voor de opvolging aan te bevelen, om o.a. nietswaardige lieden uit te sluiten. [Gosztony, 70]. Men kan hierbij niet of nauwelijks anders denken dan aan lieden zoals Szálasi die door Horthy persoo
De Dom in Szeged, ± 1930nlijk volstrekt minderwaardig worden gevonden.
Tenslotte besluit men aan Horthy zelf de keuze te laten; het parlement keurt het wetsontwerp goed waarbij de regent het recht krijgt om een opvolger voor te stellen: hij zal dan een verzegelde brief met drie namen aan een van beide kroonwachters moeten geven. Het parlement is echter níet aan dit voorstel gebonden. [Wetsart. XXVII, 1937]. Eventueel kan men, in geheime stemming, een ander kiezen! [Macartney, Oct. I, 190]. Darányi komt tenslotte met een nieuw Wetsart. XIX, 1937, dat algemeen wordt aanvaard. Ook worden nu de bevoegdheden van het staatshoofd, admiraal Horthy, per 1 juli 1937 uitgebreid. [Wetsart. XXX 1937] en Horthy kan niet meer door het Hongaarse parlement ter verantwoording worden geroepen naar aanleiding van b.v. een inbreuk op de geldende wetten.
Men ziet hierin een bewijs dat Horthy algemeen vertrouwen geniet: in het verleden heeft hij als regent immers nooit inbreuk op de wetten gemaakt! In 1933 heeft men al aan de regent de bevoegdheid gegeven om eventueel het lagerhuis voor onbepaalde tijd te ontbinden. [Gosztony, 69] en ook dat heeft hij nooit gedaan. De regent kan nu ook twee maal een wetsontwerp dat hem niet bevalt naar het parlement terugsturen. Ook wat betreft de toekomst van het regentschap wordt een en ander geregeld. Horthy is intussen 69 jaar oud en al 18 jaar regent van het koninkrijk. De omstandigheden zijn, vergeleken bij 1920, echter totaal veranderd. Nu wordt formeel bepaald dat Horthy voor het leven regent kan blijven. Kortom: menigeen ziet in hem een waardige ’vorst’ van het koninkrijk Hongarije en er is niemand in het land die hem diktatoriaal gedrag of iets dergelijks verwijt!
De macht van het Hogerhuis en de bevoegdheden van de politie worden ook uitgebreid. Het Hogerhuis wordt zelfs bijna even belangrijk als het gekozen Lagerhuis! De censuur wordt ook verscherpt en dat is vooral bedoeld tegen de radikaal-rechtse propaganda, die ook Hongarije nu en dan overspoelt. Het is duidelijk dat Darányi en daarmee Hongarije zich wil wapenen tegen gevaren van links en rechts, die de bestaande orde van 1919 en de “christelijk-nationale politiek” in gevaar brengen. De ‘linkse oppositie’ in het parlement steunt de premier hierbij.
Sommigen gaan zelfs nog verder en menen dat alleen het herstel van het Habsburgse koningshuis op de Hongaarse troon nog kan helpen om een goed tegenwicht tegen de druk van de Duitse nazi’s, en in het algemeen “tegen totalitaire machten en groepen”, en tegen de Slavische noorder- en zuiderburen te vormen, en aldus de onafhankelijkheid van Hongarije te handhaven. In Oostenrijk is dat in 1937/38 ook het geval en ook hier is het legitimisme [de aanhang van de nu 25-jarige aartshertog Otto] sterker dan ooit sinds 1918. De burgerlijke liberalen van Rassay en de kleine grondbezitters van Eckhardt steunen dit legitimistische standpunt nu ook, en organiseren op 10 oktober 1937 in Körmend, dicht bij de Oostenrijkse grens, een legitimistische massabijeenkomst die eigenlijk een antinazi demonstratie is! [Macartney, Oct. I, 183].
Er wordt een verklaring opgesteld waarin is te lezen dat de terugkeer van een koning op de troon de beste oplossing voor de moeilijkheden in Hongarije oplevert. Verrassend is hierbij óók de steun van de sociaal-demokraten, die blijken vertrouwen te hebben in Otto van Habsburg, hoewel waarschijnlijk slechts weinigen ècht geloofden in deze mogelijkheid. De bijeenkomst heeft dan ook vooral symbolische betekenis: het blijkt dat een belangrijk deel van de Hongaarse maatschappij zich ongerust maakt over de gevaren van een nauwe samenwerking met nazi-Duitsland. Men mag hierbij aannemen dat ook Horthy tegen invoering van nazi-ideeën en -instellingen in Hongarije is, want hij keerde zich al tegen Gömbös vanwege dít soort ultra-rechtse denkbeelden en tegen een diktatuur. Toch verzet Horthy zich fel tegen een terugkeer van Habsburg en ziet aartshertog Otto vooral als een gevaar, zij het op langere termijn. Bovendien weet hij dat Duitsland zich óók fel hiertegen verzet. [Sakmyster, 199/200].
Nog erger blijkt de Regent een bijeenkomst van ultrarechts op 28 november ’37 in Debrecen te vinden waarop de draak wordt gestoken met het ‘legitimisme’: enkele bijzonder ongeduldige leiders der Pijlkruisers proklameren hier n.b. Miklós [Horthy] I. als koning en dat wekt een enorme woede bij Horthy op! Hij hoorde hiervan door de respektabele Vilmos Röder [min.v.def.] en is verbijsterd. ”M’n ergste vijand had me persoonlijk niet meer schade kunnen toebrengen”, zegt hij en ”iedereen die koning van Hongarije wil worden is een verrader”. Voortaan haat Horthy dus de fascisten of Pijkruisers, en Szálasi in het bijzonder, hoewel die ‘van niets wist’. Hij is in het vervolg dan ook zeer negatief over alle initiatieven van deze nieuwe beweging, die de politiek n.b. op straat brengt……!
Toch zet Szálasi nog méér alles op alles om toegang bij de regent te krijgen om hem te overtuigen…., maar Horthy wil niets meer met hem, deze would-be dictator, te maken hebben. Hij beschouwt Szálasi als een laag, ordinair soort mens [“een proleet”] en heeft slechts minachting voor hem, die in het najaar van 1937 nog verder toeneemt, na geruchten -van conservatieve adviseurs- over Szálasi’s mannen die z’n zoon István Horthy belasteren en zelfs een aanslag zouden plannen op zijn familieleden. Gezien de grootheidswaan van Szálasi is zijn eigen verklaring dat hij in 1938 óf eindigt als machthebber op de koninklijke Burcht in Buda óf in de gevangenis in de Markó utca niet verwonderlijk! [Sakmyster, 200-201].
Op 15 april 1937 wordt Ferenc Szálasi, leider der “Nemzeti Akarat Pártja” echter gearresteerd [en z’n partij wordt verboden] naar aanleiding van geruchten over de plannen voor de eerder genoemde mysterieuze staatsgreep van maart ‘37 met medewerking van o.a. de MOVE! Van bewijzen is, wat het eventuele aandeel van Szálasi betreft, echter geen sprake! Wapens en munitie zijn ontdekt en in beslag genomen, geheime genootschappen worden ontwapend, en een aantal politiemensen en hoge militairen worden overgeplaatst. Enkele hoge officieren, aanhangers van Gömbös, worden ontslagen en enkele andere leiders van de partij worden ook gearresteerd.
Op 23 april wordt hij veroordeeld tot 3 maanden gevangenis en 3 jaar verlies van burgerrechten wegens “extremistische agitatie tegen de politieke en sociale orde en tegen religieuze tolerantie” [d.w.z. subversieve aktiviteiten] en het hoofdbureau van z'n partij wordt verzegeld. [Deak, Eur. Right, 389]. Voor zijn aanhangers betekent dit alles een soort martelaarschap! Al eerder, in 1933/35, heeft hij zich direkt met de politiek bemoeid en is toen met een réprimande wegens insubordinatie ervan af gekomen. Omdat nu van persoonlijke aktiviteiten i.v.m. de coup van maart niets kan worden bewezen, veroordeelt men hem alleen op grond van artikelen van zijn hand. Hij komt dan, hangende het beroep, al gauw weer vrij. De premier wil n.l. van Szálasi “vooral geen martelaar maken”. [Macartney, Oct. I, 185].
Aldus wordt de binnenlandse rust in Hongarije steeds verder ondermijnd door radikale groepen van rechts, onder de verzamelnaam “Nyilaskeresztes” [NK, Pijlkruisers], en Szálasi is hun meest bekende leider. Hij is snel bekend geworden maar voor sommigen is dat toch een raadsel: een goed spreker of organisator is hij niet, hij doet mystiek en vaag, maar toch krijgt hij in korte tijd een groep zeer trouwe, toegewijde en fanatieke volgelingen om zich heen.
Szálasi wordt ook als een gevaar beschouwd, hoewel hij in brede kring populair is. Zijn “Pijlkruiserspartij” beleeft een spectaculaire groei. Men moet zich echter van de aanhang van de extreem-rechtse leider in het begin niet teveel voorstellen: nog in april 1936 kreeg Szálasi bij een herverkiezing in Pomáz bij Buda slechts 942 [bijna 8 %] van de ruim 12.000 stemmen! Langzamerhand heeft hij echter intussen contacten gezocht en gevonden bij allerlei extreem-rechtse legerofficieren van de generale staf en bij de rechtervleugel der regeringspartij o.l.v. het parl. lid en legerofficier András Mecsér [Vác, 1883], die al in 1919 lid was van een berucht detachement, contacten had met extreemrechtse Duitsers en Gömbös leerde kennen en al in 1933 Hitler namens Gömbös ontmoette. Zijn afkeer van Joden en marxisten zijn ook in Duitsland bekend geworden, waar hij contact heeft met militaire en politieke kringen.
De extreemrechtse Hongaarse legerofficieren zijn immers stuk voor stuk jaloers op -en koesteren grote bewondering voor- het optreden van de nazi’s in Duitsland. De twee meest bekende officieren met wie Szálasi zeer goede, vriendschappelijke, contacten onderhoudt zijn de hierboven genoemde gen. Jenő Rátz, de stafchef, en gen. Jenő Ruszkay [Ranzenberger], die al in de vroege jaren ’20 een dubieuze rol speelde.
Ook onder de arbeiders heeft Szálasi zijn aanhangers want de sociaal-demokraten zijn voor hen te burgerlijk, zelfs te zeer verbonden met het regime. Een nationale retoriek, de dynamiek van Szálasi en zijn ópkomen voor de vertrapten en armen, zijn afkeer van de bourgeoismaatschappij en zijn idealisme spreekt hen meer aan dan het goddeloze en vaderlandsloze marxisme…… Men kan aldus de conclusie trekken dat óók het maatschappelijke en politieke leven in het Hongarije van 1937 bezig is in toenemende mate tumultueus te worden door het optreden van onverantwoordelijke lui met bijzonder duidelijke demagogische en diktatoriale trekken. Het blijkt dat er ook in Hongarije steeds meer mensen niet veel meer verwachten van het bestaande regime, maar hun heil verwachten van anderen. De onrust, de agitatie en het antisemitisme zijn sterker dan ooit.
In een eerder stadium was het vooral de christelijke middenklasse, [a keresztény középosztály] die zich bedreigd voelde en haar ontevredenheid uitte, maar nu zijn het de lagere klassen die schreeuwen om radikale veranderingen. Alles wat herinnert aan feodale tijden en erfelijk bezit moet worden herverdeeld. Staat nu ook in Hongarije ‘la rebelión de las masas’, naar het boek van Ortega y Gasset uit 1930, voor de deur? Achter de schermen neemt de invloed van extreemrechtse groepen -van met name officieren, ambtenaren en burgers- immers toe en velen hebben of krijgen sympathie voor een oplossing zoals die in Italië en maar steeds meer in het dichtbij gelegen Duitse rijk wordt gepresenteerd: totalitair en diktatoriaal……
Vooral Szálasi krijgt een naam bij velen, o.a. vanwege z’n reaktie op scherpe artikelen tegen hem in liberale en Joodse bladen, die hysterisch tegen hem en tegen z’n opvattingen tekeer gaan. Allerlei geruchten over hem duiken herhaaldelijk op. Ook verwerft hij zich een schare bekende volgelingen en sympathisanten. Slechts een enkele intellektueel is volgeling van Szálasi, zoals b.v. dr. Ödön Málnási [Brassó, 1898 –Wenen, 1970], een filosoof en historicus, die al snel ideologisch leider wordt. Ook met de journalist Károly Hubay en de extreemrechtse politicus László Endre kan Szálasi het zeer goed vinden. Endre verliest weliswaar een bijverkiezing voor een parlementszetel in Gödöllő, maar sticht weldra zijn eigen kleine “Fajvédőpárt” [Rasbeschermingspartij: vgl. de naam van een eerder partijtje van Gömbös].
Bijzonder is dat Endre een paar kamers voor z’n partij huurt op het adres Andrássy út no. 60 in Budapest, zijn hoofdkwartier, het later zo beruchte adres van het centrum der “Pijlkruisers” tot 1944, en nà 1945 evenzeer berucht als martelcentrum der stalinisten 1949/’56..... Endre stamt uit een gegoede familie en klimt in het openbaar bestuur snel omhoog. Van allerlei patriottische organisaties is hij lid; hij geldt als een bekwaam bestuurder, maar ook als een excentriek fantast, een wreed sadist en racist. [Macartney, Oct. I, 186/187]. Weldra, januari 1938, is hij ‘alispán’ [ondergouverneur] van de grootste provincie van het land: Pest.
Szálasi zelf wordt in juli 1937, drie maanden na z’n arrestatie, alweer veroordeeld tijdens een proces dat, ook in Duitsland, enorm veel publiciteit krijgt. Door demonstraties, provokaties en pesterijen van Joden en linkse arbeiders, en door propaganda wordt het proces begeleid, en na twee dagen moet de charismatische “Leider”, wegens de massale en gewelddadige protesten van de Pijlkruisers, worden vrijgelaten! Voortaan geldt hij bij z’n fanatieke aanhangers als martelaar en Szálasi vertrekt voor enige tijd naar.... Duitsland! Zijn partij wordt verboden, en er volgen ook andere maatregelen tegen ‘extreem-rechts’. Later in het jaar komt hij naar Hongarije terug.
Van een andere leider, Zoltán Böszörményi [1893], de stichter van de eerste fascistische “massabeweging” in 1931, hoort men weinig meer. Hij had ooit plannen voor een boerenopstand op 1 mei 1936 gemaakt: drie miljoen boeren moesten een mars naar ‘het zondige Budapest’ houden, en de stad, dat zondige oord, vernietigen, maar…. in feite kwamen er toen in één plattelandsstad slechts enkele duizenden boeren bijeen en ze werden door de gendarmerie verspreid. Er werden n.b. 700 arrestaties verricht, 87 mensen werden gevangen gezet; Böszörményi en enkele andere leiders kwamen er met lichte straffen, van enkele maanden tot 2 ½ jaar gevangenisstraf, vanaf. In feite werd niemand opgesloten en Böszörményi zélf krijgt in 1938 n.b. de gelegenheid om naar Duitsland te ontkomen! [Eur. Right, Deak, 386, Nagy-Talavera, 108]. Van de 700 gearresteerde boeren worden er 113 veroordeeld, maar de rechter beslist tenslotte dat ze maar naar huis moeten gaan: deze straatarme en hopeloze mensen, die armzalig gekleed gaan en nauwelijks beseffen wat de hebben gedaan, kan men niet veroordelen.
Merkwaardig is bij dit alles wèl dat door alle extreemrechtse partijen in Hongarije de persoon en de funktie van Horthy gerespekteerd blijven. Zij hebben geen andere staatsvorm op het oog en het gaat hen, naar ze beweren, alleen om “het verwijderen van de kliek rondom Horthy”.
Er is in dit land ook niemand die de positie van Horthy ter diskussie stelt, want het ligt dán voor de hand dat extreemrechts b.v. in de pers belachelijk wordt gemaakt omdat ”ze kijken naar de machteloze en kleine Italiaanse koning naast [onder!] zijn machtige premier en Duce, dè grote Leider en diktator Mussolini”. Ook een positie zoals die van de stokoude en volstrekt machteloze president von Hindenburg naast [onder] Hitler in 1933/34 zou dan voor de Rijksbestuurder van het koninkrijk Hongarije, admiraal Horthy von Nagybánya nog in aanmerking kunnen komen, maar dát wenst niemand! Het algemene vertrouwen in Horthy is daarvoor véél te groot……
Evenals de linkse oppositie kan ook de oppositie van radikaal-rechts zich organiseren, maar er is een groot verschil: extreemrechts is rumoerig, ongeduldig, radikaal, en demonstreert regelmatig op roerige wijze, al is het maar om te tonen hoeveel duizenden mensen men op de been kan brengen. Deze partijen hebben tienduizenden leden, hun leiders zijn fanatiek, verscheidene bladen worden uitgegeven door zéér van zichzelf en hun ”moderne en uitstekende ideeën” overtuigde lieden. Voor Hongarije geldt bovendien dat de grens tussen de ideeën van extreemrechts en die van de officiële “Nationale Eenheidspartij”, de regeringspartij, moeilijk of eigenlijk onmogelijk kan worden aangegeven: de revisionistische buitenlandse politiek, autoritaire opvattingen, nationalisme, een zeker racisme, antisemitisme en het verfoeien van alles wat links en rood, demokratisch en internationaal, is treft men immers in beide stromingen aan. Vooral de zogenaamde “Gömbös-wezen” [Gömbös-árvák], diegenen die vasthouden aan de ideeën van “hun veel te vroeg overleden Leider”, wensen zijn lijn voort te zetten, maar ze wachten af. Het Duitse rijk wordt immers steeds machtiger in Europa en men dus kan hopen op des temeer steun voor de toekomst. De felheid en eenzijdigheid, de agitatie, het gebruik maken en het organiseren van de menigten op straat, het schoppen tegen de bestaande sociale en economische verhoudingen, tegen de rijkdom van de feodale aristokratie en de kapitalisten en de eis tot landhervormingen vormen wel typische kenmerken van de partijen van extreemrechts in Hongarije.
Door de economische crisis zijn n.l. grote sociale tegenstellingen aan het licht gekomen, en met name de slechte situatie van landarbeiders en industriearbeiders is duidelijk geworden. De druk van extreemrechts neemt dan toe en de onderste lagen van de maatschappij beginnen zich te manifesteren.
Toch komt, méér dan onder Gömbös het geval was, de extreemrechtse oppositie, buiten spel te staan want van onwettige aktiviteiten, provokaties, aanvallen op Joden maar óók op de bezitters van kapitaal en grond, is het bewind van Darányi niet gediend. De invloed van extreemrechts wordt echter steeds groter.
In oktober 1937 worden zelfs bijna alle Hongaarse nationaal-socialistische of fascistische groepen op een massabijeenkomst in Budapest in één partij, de “Verenigde Hongaarse Nationaal-Socialistische Beweging/Hong. Nat.-Socialistische Partij”, [Egyesült Magyar Nemzeti-Szocialista Mozgalom/Magyar Nemzeti-Szocialista Párt]verenigd en weldra heet ze: “Hongaarse Nat.-Socialistische Partij” [MNSZP]. De nieuwe partij is uiteraard autoritair, antisemitisch, en anti-socialistisch; ze wil de ideologie van het “Hungarizmus” van Szálasi, die zich baseert op de “volksgemeenschap van arbeiders, boeren, intellektuelen en soldaten” invoeren en hierbij staan discipline, orde, patriottisme, geloof in God, de strijd tegen het bolsjewisme als “voornaamste taak der Hongaarse volksgemeenschap” voorop. Wel wordt de leiding van Horthy als regent [Laczkó] maar men zegt uiteraard niet dat “men” denkt en hoopt op de onvoorwaardelijke en aktieve steun van Hitler...
Leiders zijn o.a. Szálasi, I. Balogh jr. uit Debrecen, graaf Lajos Széchenyi, László Baky, László Endre [1895-1946, zie hierboven, vanaf 1919 aktief als lid van de MOVE en de ÉME], met zijn eigen partijtje, en Károly Hubay, maar de nieuwe partij wordt [hoe kan het anders?] al gauw verscheurd door interne, vaak persoonlijke tegenstellingen en intriges van leiders die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Ook is er sprake van sociale tegenstellingen b.v. in verband met een eventuele landhervorming. Uit de partijnaam blijkt overigens dat er van een strijd sprake is geweest en dat men een compromis heeft moeten sluiten. Ook sluiten twee groepen, die van graaf Sándor Festetich en van graaf Fidél Pálffy, voor wie Szálasi te radikaal is, zich hierbij niet aan, evenals het kleine zgn. “Nationale Front” van János Salló.
Duidelijk is wèl dat Ferenc Szálasi voortaan terdege meetelt in de binnenlandse politiek van Hongarije. Ondanks of dankzij de arrestaties en veroordelingen heeft hij zich ook de naam van een martelaar voor z’n “patriottische” ideeën verworven en van de andere fascistische partijen en hun leiders hoort men betrekkelijk weinig meer. De fantast Böszörményi en de excentrieke Zoltán Meskó vallen temidden van de grote hoeveelheid nationaal-socialistische en fascistische partijtjes allang niet meer op…..Naast Szálasi en Endre is László Baky de meest bekende leider.
László Baky [1889-1946] was al in 1919 lid van het beruchte detachement van Prónay en vanaf 1925 officier van de gendarmerie. Hij heeft een academische militaire opleiding, heeft een fabelachtig geheugen en verricht verschillende spionageaktiviteiten. “He supplied the Arrow Cross with official information and the Ministery of Information about the Arrow Cross”. [Macartney, Oct. I, 187]. Voor de vele Duitse agenten in Hongarije is hij later een uitstekend spion maar hij is [Laczkó, 36/37] een corrupt, amoreel sadist. Vanaf 1935 fungeert hij op het ministerie van binnenlandse zaken als liaison tussen officieren der gendarmerie en de openbare veiligheidsdienst, en als informant of spion der politie, bij verschillende officiële organisaties, in 1937 volgt zijn ontslag op Binnenl.z.; in 1938 meldt hij zich bij de Pijlkruisers en later is hij agent der SS die inlichtingen bij zowel politie als Pijlkruisers verzamelt. Tot het einde blijft hij aktief, heeft [1944] contacten met de Gestapo en is medeverantwoordelijk voor de Jodendeportaties.
Kort na de stichting van de nieuwe eenheidspartij zorgt echter een incident voor een nieuwe arrestatie van Szálasi en bovendien beschouwt Horthy, wiens naam door een aanhanger van Szálasi is misbruikt, voortaan Szálasi als z’n persoonlijke vijand, haat hem en vindt Szálasi een permanent gevaar voor de interne orde en vrede in het land [Macartney, Oct. I, 188] en de ’grote leider’ Szálasi wordt na deze arrestatie weer, op 30 november 1937, veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf “wegens onwettige aktiviteiten”. Meer dan eens is hij de martelaar voor z’n fanatieke volgelingen en z’n nieuwe “Hong. Nat.-Socialistische partij” wordt ontbonden.
Merkwaardig is echter dat zijn straf al snel wordt opgeschort en dat hij op vrij voeten blijft “zolang hij geen last veroorzaakt”. [Macartney, Oct. I, 189]. Formeel blijft hij zich hieraan houden, maar hij zelf èn zijn enthousiaste volgelingen zijn overtuigd van de boodschap van een astroloog voor het komende jaar: “In 1938 zal er een revolutie komen; als jíj die leidt, kun je de leider van Hongarije worden” en Szálasi gelooft heilig in dit soort mystieke boodschappen, die hem aanmoedigen en zijn aanhangers zullen zich nu voorbereiden op een overname van de macht in 1938 onder de leuze: “1938 behoort ons! Leve Szálasi!”
In de oudejaarsnacht worden zelfs al honderdduizenden pamfletten met deze leuzen in Budapest verspreid, maar voor zeer velen in het land is deze proklamatie bij voorbaat al niet anders dan één enorme provokatie, een gruwelijke belediging: 1938 zal immers het jaar zijn van de grootse nationale herdenking van de eerste, christelijke en heilige koning van het land, Szent István, die dan 900 jaar geleden is overleden.
Door de onrust onder rechtse officieren, de toenemende populariteit van Szálasi èn de dreiging van de expansie van het agressieve nazi-Duitsland neemt echter bij anderen ook de overtuiging toe dat de onafhankelijkheid en vrijheid van Hongarije moet worden verdedigd tegen de aanvallen van extreemrechts, en dat leidt tot de poging bij enkele oppositiepartijen om tot meer samenwerking te komen van monarchisten [legitimisten], sociaal-demokraten, liberalen en Kleine Grondbezitters.
De invloed van het steeds machtiger wordende Duitse rijk wordt dus ook in Hongarije goed merkbaar, en rechts-radikale groepen hebben de steun van Hitler c.s.: Geld, bladen en propaganda, die vaak door studenten, seizoenarbeiders, toeristen en vooral via de Duitse minderheid in Hongarije worden verspreid, doen hun werk. Het gemak waarmee Hitler de hele orde van Versailles omver gooide speelt ‘extreem-rechts’ in Hongarije natuurlijk ook in de kaart. In de zomer van 1938 zou de Pijlkruisersbeweging in Hongarije 75.000 leden tellen, en een aantal maanden later zelfs 250 tot 300.000. [Sipos, 132]. Niet alleen de spectaculaire suksessen van Hitler, maar ook de pro-Duitse houding van het Hongaarse regime helpen hieraan mee! Het zijn nu niet meer de sociaal-demokraten, die de arbeiders nog weten te organiseren en te mobiliseren, maar vooral de Pijlkruisers weten dat. Een staat van werkers, opheffing van de werkloosheid, nationalisatie van de oorlogsindustrie en de energiebronnen, land-hervormingen, bescherming van de kleine industrie en kleinhandel zijn nu de leuzen van extreemrechts!
’De kleine man’ wordt zelfs aangetrokken door de uniformen, marsen en muziek, de laarzen en schouderriemen, de plechtigheden, de sociale demagogie, de beloften, en velen van hen zijn absoluut niet politiek geschoold, onbewust, en van een laag niveau, en het verschil tussen propaganda en demagogie en beloften ontgaat bijna iedereen. Vele eenvoudigen, die door de maatschappij waren uitgesloten hebben nu het gevoel eindelijk mee te tellen; men kan het woord doen, men kan een funktie uitoefenen, je krijgt een uniform aan, je bènt eindelijk iets, de hogere klassen tellen ineens niet meer, aristokratische afkomst, veel intellekt of een hogere opleiding en een gematigde, genuanceerde kijk op de zaken lijken zelfs van weinig of geen enkel belang…………
Een duidelijke, radikale visie, harde woorden, een pleidooi voor keihard optreden tegen uitbuiters, zoals “Joden en andere kapitalisten” daarentegen zijn populair en het duistere verleden en schimmige optreden van sommige leiders interesseert weinigen. Alleen de toekomst telt: Een ‘wisseling van de wacht’ [őrségváltás] moet er komen, die een rechtvaardige herverdeling brengt, en werk verschaft aan iedereen……..
De revolutionaire, ontevreden instelling van vele ongeschoolden wordt nu dus door extreemrechts gebruikt en vele jaren van antisemitische, anticommunistische en antisocialistische agitatie, en van nationalistische propaganda doen nu hun werk. Zelfs onthullingen van b.v. sociaal-demokraten en liberalen over financiële steun voor extreem- rechtse bewegingen en bladen vanuit het Duitse rijk maken in 1937/38 op de massa in Hongarije in deze jaren blijkbaar geen indruk meer. Onvoorwaardelijk steunt men in groten getale de Pijlkruisers-beweging die aldus profiteert van de nieuwe economische bloeiperiode. Men krijgt in brede kring de indruk, zelfs de overtuiging, dat agressie, herbewapening, revisionisme, nationalisme èn sukses vrijwel gelijk opgaan……..
De maatschappelijke spanningen bij de ontevreden arbeiders, lagere middenklassen en kleine burgerij uiten zich in het lidmaatschap van de pijlkruisers want liberalen en sociaal-demokraten voldoen niet meer aan de wensen van de massa. Een groot deel van de nieuwe Pijlkruisers is echter geen overtuigd nazi, maar veel meer geneigd tot “oppositie”, tot verzet. Van de “Nyilaskeresztespárt-Hungarista Mozgalom”, zoals ze vanaf 1938 heet, verwacht men gewoon méér werk, de nationalisatie van de oorlogsindustrie en van energiebronnen [gas, olie, bauxiet], landhervormingen en de bescherming van de kleine industrie en handel.
Deze doelstellingen zijn echter níet typisch voor extreemrechts want in een andere politieke constellatie in Europa zouden ze nota bene evengoed als links kunnen worden beschouwd en evenals andere fascistische leiders in Europa is ook Szálasi in zekere zin modern. Hij wil níet terug naar een agrarische maatschappij, is veel meer gericht op de ‘werkende klassen’ dan op de boeren, verzet zich fel tegen alle overgeleverde feodale tradities, zoals het grootgrondbezit, de aristokratie en de adel, en ook van de conservatieve rooms-katholieke prelaten moet hij niet veel hebben. Juist de ‘orde’ van Bethlen, van de gevestigde belangen, is door hem altijd scherp aangevallen. Hij pleit voor de belangen van “de massa”, wil de kleine man en zijn bedrijf beschermen, en het is vooral “zijn” extreem-rechts, dat in 1939 profiteert van het geheime kiesrecht! Juist arbeiders en middenstanders, naast veel ambtenaren en officieren, kiezen voor de extreemrechtse “Pijlkruisers”. Anders dan vele andere ‘leiders’ heeft Szálasi ook charisma.
Tegen alle agitatie en aktie van extreemrechts kan men in Hongarije echter nog steeds het verzet horen: Op 9 februari 1938 waarschuwt b.v. graaf Bethlen in een rede: “Zijn we blind voor het feit dat een regeling van de Joodse kwestie.... volgens de Duitse lijn onmiddellijk een chaos op economisch en financieel terrein betekent? De financieel-economische struktuur van Hongarije stort dan onmiddellijk in elkaar”. Ook waarschuwt Bethlen de grondbezitters en intelligentia voor modieuze slogans: daarvan zullen zij zelf het slachtoffer worden. Ook voor ‘halfontwikkelde individuen zonder respekt voor Hongarije’s historie of traditie’ waarschuwt hij. “Als er een “Gleichschaltung komt”, aldus Bethlen, “dan zullen we niet meer vrienden maar knechten van Duitsland zijn en dat zal voor eens en voor altijd het einde betekenen van de onafhankelijkheid van onze buitenlandse politiek!”. [Blackbook of the Martyrdom of Hungarian Jewry, 18/19]. Vooral door buitenlandse ontwikkelingen is het intussen dus tot mensen als Horthy en Bethlen goed doorgedrongen dat extreemrechts minstens een even groot gevaar betekent als [extreem-] links maar premier Darányi lijkt voor Horthy niet langer de aangewezen persoon om krachtig tegen rechtse radikalen op te treden. [Gosztony, 71]……..
De naam die Darányi als verzoener en als takticus had, is tijdens zijn premierschap geworden tot: een twijfelaar, onzeker en soms slap. Hij heeft n.l. allang geheime contacten opgenomen met rechtse officieren die hem onder druk zetten en die erop uit zijn om in Hongarije drastische maatregelen door te voeren. Zie elders.
Maar…. op 5 maart 1938 kondigt Darányi zijn “Herbewapeningsprogramma van Győr” [A győri Fegyverkezési Program] officieel af, hetgeen een nieuwe fase in zijn premierschap inluidt….. Toch wordt hiermee vooral duidelijk dat er -scherp tegenover Bethlen en deels ook tegenover Horthy- in Hongarije juist veel vertrouwen bestaat bij de hoogste militaire leiders in de onoverwinnelijkheid van Duitsland en dat de militaire leiding het land wil voorbereiden op een militair conflict waarin ook Hongarije partij is. Bovendien is duidelijk dat de militaire leiding -en níet de burgerlijke regering- eigenlijk haar zin krijgt…...
Kort tevoren, in maart 1938, stuurden de hoge militairen immers een memorandum aan Horthy waarin ze een diktatuur “in de geest van de twintigste eeuw” gewenst achten en men wenst ook de herbewapening van Hongarije. De regering moet met een nationaal-christelijk programma komen en op financieel-economische gebied moeten de Joden geleidelijk worden vervangen door christenen. De Joden moeten worden uitgesloten van pers, theater, film, dus van het culturele leven.
Er moeten progressieve belastingen worden ingevoerd en er moet een landhervorming komen. Extreem hoge salarissen moeten worden beperkt en vooral afgestudeerde werklozen moeten aan een baan worden geholpen. De regering moet ook krachtige maatregelen nemen tegen ‘linkse agitatie’ maar aan extreemrechtse organisaties moet daarentegen meer vrijheid worden gegeven. [Macartney, Oct. I, 213/214, Nagy-Talavera, 133].
Horthy is echter allerminst enthousiast hierover en minister van financiën Tihamér Fabinyi wijst op de hoge kosten die dit alles -vooral de herbewapening- met zich zal meebrengen. Maar de militairen benaderen vervolgens de ambitieuze en invloedrijke president van de Hongaarse Nationale Bank, dr. Béla Imrédy en deze laat merken dat, wanneer híj eenmaal aan de macht zou zijn, híj hen ter wille zal zijn. Darányi is echter soepel [of: slap] en laat zich nu door Imrédy en de stafchef gen. Rátz, ook overreden. Alleen een diktatuur zal hij nooit goedkeuren. [Nagy-Talavera, 134]. “De Joodse kwestie bestaat in Hongarije en ze moet op wettige en systematische wijze worden opgelost” zo heet het nu [Laczkó, 22] en er wordt vaag gezegd dat ”in het culturele en economische leven het streven van Joden niet steeds in overeenstemming met dat van Hongaren is geweest”. Er moet [dus] een einde komen aan de sociale wanverhoudingen, en de invloed van Joden moet worden beperkt “tot het redelijke”, o.a. om het antisemitisme te verminderen.... [KHA].
Van hogerhand wordt dus met zoveel woorden voor het eerst na bijna een halve eeuw in Hongarije opnieuw onderscheid gemaakt tussen “Joden” en “Hongaren”: zie ook de opvatting van Darányi in 1937, hierboven! Het burgerlijke, liberale tijdperk van culturele assimilatie en economische vrijheid lijkt ook in dit opzicht voorbij te zijn en Hongarije hoopt ook -n.b. één week vóór de “Anschluss”- op ”een duurzame regeling van de kwesties tussen Oostenrijk en Duitsland” [!] en is bereid tot zakelijke betrekkingen met de buurlanden van de Kleine Entente. Maar: voor de Hongaarse minderheden in deze landen is bescherming een absolute voorwaarde, zo stelt men in Budapest nog altijd vast en aangezien de buurlanden zich steeds meer bewapenen, ziet Hongarije zich, aldus z’n premier, daartoe ook wel verplicht:
Hongarije kondigt op 5 maart 1938 dus een versnelde herbewapening af die in 5 jaar 1 miljard pengö [= fl. 260 mln] zal kosten en het land zal zelf ook modern militair materieel produceren en exporteren. Hiermee worden de vredesbepalingen van Trianon 1920 formeel opgezegd. In de herfst van 1938 zal de “Koninklijke Hongaarse Honvéd” bestaan uit 7 legercorpsen met in totaal 80.000 man. Radikale maatregelen ten bate van kleine boeren en landarbeiders, o.a. een landhervorming, staan ook op het programma en Darányi wil, zegt hij nu openlijk, de politiek van Gömbös voortzetten. Hongarije moet een “christelijk-nationale” en sociale koers blijven voeren en de regering keert zich krachtig tegen alles ”waardoor het bolsjewisme wordt bevorderd”. Sociale kwesties zullen m.a.w. zeker niet ’op revolutionaire wijze’ worden aangepakt.
Wel heeft het Hogerhuis weldra kritiek maar velen in het land, zowel burgers als militairen, verwachten hiervan een verdere daling van de werkloosheid, een snellere modernisering en een aanpassing van Hongarije aan de geest van de tijd en enkele dagen hierna, op 9 maart, benoemt Darányi al een paar ministers van wie men kan verwachten dat ze het “Programma van Győr” snel zullen helpen realiseren.
Béla Imrédy, de president van de Nationale Bank, wordt minister zonder portefeuille voor economische coördinatie. Hij is onder Gömbös ook minister geweest, en staat bekend als krachtdadig, ervaren, zeer intelligent, ambitieus, zeer belezen, vroom rooms-katholiek, een vriend van het westen met ervaring in de City van Londen, etc. Toch kennen sommigen ook zijn impulsieve gedrag en zijn weifelingen, en als zovelen is ook dr. Béla Imrédy van Schwäbisch-Duitse afkomst [met de familienaam: Heinrich]. [Macartney, Oct. I, 107].
Dr. Ödön Mikecz wordt min. van justitie, dr. Lajos Reményi-Schneller wordt min. van financiën, en dr. Ferenc Marschall minister van landbouw. Fabinyi, die voor het leger geen extra geld wilde geven, moet als minister verdwijnen. Alle nieuwe ministers staan bekend om hun nogal rechtse, autoritaire, min of meer fascistische instelling, maar de gematigde ministers zoals Kánya [buit.z], Röder [defensie], Széll [binnenl. z.], en Bornemisza [industrie] blijven ook, evenals de conservatieve rechtse minister Bálint Hóman [godsdienst en onderwijs]. Begrijpelijk is, dat de ultrarechtse voorman Béla Marton, die eerder in 1936/37 pogingen ondernam om Darányi met geweld te laten verdwijnen, nu zegt: “Darányi is onze man!” Óók extreemrechts is dus enthousiast over het “Programma van Győr”. “Dit is onze politiek!” zo zegt men [Laczkó, 22] en het lijkt er zelfs op dat Darányi hiermee de binnenlandse rust -en daarmee de voorwaarden voor een buitenlandse politiek sukses- herstelt, maar niets blijkt minder waar…...
|