< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.25 De binnenlandse situatie na de “Anschluss”, maart tot mei 1938.

Aan het Programma van Győr [zie hierboven, L. XXIII] dat in maart 1938 door premier Darányi wordt afgekondigd, is nog één en ander vooraf gegaan, en vooral van de kant van radikaal-rechtse groepen is steeds weer druk op de regering uitgeoefend. Men gaat de straat op, en men heeft het gevoel dat, door de sterk toegenomen invloed en de onweerstaanbare macht van het Duitse rijk in Midden-Europa, óók Hongarije mee moet doen met ”de geest van de eeuw”, en zich moet ‘modernise­ren’ in autoritaire zin. Antisemitische wetgeving om de “christelijke middenstand” een kans te geven, snelle bewapening om officieren tevreden te stellen en de economie een belangrijke impuls te geven, land­hervormingen om boeren te helpen, tonen evenwel aan dat ook de regering “de proble­men wel ziet”. In het algemeen denkt men overigens dat de overheid zelf de extreem-rechtse oppositie­partijen de wind uit de zeilen kan nemen door dergelijke drastische maat­regelen. Juist de gematigden [zoals vele intellektuelen en kunstenaars] gaan de straat niet op en kunnen niet rekenen op massale steun; de burgerlijke en ‘vrijzinnige’ of liberale ideeën van de wester­se parlemen­taire demokratie zijn immers vooral sinds de fatale afloop van de vorige oorlog niet populair in Hongarije en men kan ook zeggen dat deze ideeën ook in de 19e eeuw hier nooit goed hebben gewerkt…….
Door de economische crisis is men eens te meer ervan over­tuigd geraakt dat een laissez faire-economie niet werkt. Maatregelen in Duitsland, maar ook in Rusland, en zelfs de New Deal van Roosevelt in Amerika laten zien dat de overheid -hoe dan ook- toch zelf aktief moet optreden en een sterk regu­lerende funktie moet houden of krijgen. Ook moeten aller­lei politieke vrijheden, zo vindt men in Honga­rije in het algemeen, ondergeschikt moeten blijven aan het hogere belang van de Natie. Kortom: het lijkt in de jaren ‘30 van de 20e eeuw, alsof de tijd voor een zuiver parlementair leven voorbij is, dat het nieuwe Duitsland in het hart van Europa z’n gang kan gaan, dat het met de macht en invloed van de weste­lijke mo­gendheden in Midden Europa voor­goed is gedaan, en dat -voor de massa der Hongaren van het allergrootste belang- revisie van de vre­desverdra­gen derhalve nabij is…..  En ook de Hongaarse premier ziet zich blijkbaar hiertegen niet opgewassen en heeft ook geen principiële bezwaren tegen een dergelijke “Nieuwe Orde” in Europa. 
Hij heeft hierbij ook de steun van het leger, althans van in­vloedrijke rechts-radika­le officieren en ook zij wensen op te treden tegen Joodse, demokratische en socialistische invloe­den, en een herstel van de koers van Gömbös. Met name in de stafchef Jenő Rátz, en in Jenő Ruszkay zien rechts-radikalen hun ver­trouwensman­nen en samen met andere rusteloze officieren vragen zij tenslotte eind 1937 aan generaal Soós, een oude bekende van Horthy uit 1919 in Szeged, om een Memorandum voor Horthy op te stellen, waarin hun wensen staan. “Men” rekent al op een oorlog, en “dan moet Hongarije klaar staan” zo wordt gezegd. [Macartney, Oct. I.,  213]. Generaal Rátz, een militair in hart en nieren, wil vooral
meer geld en een snelle bewapening. [idem, 212].
Maar na het overleg met de Duitse leiding in Berlijn in november 1937 zijn niet alleen Rátz en Röder maar ook Horthy enthousiast over de Duitse beloftes van een grote territoriale buit ten koste van de CSR, en de Hongaarse militaire leiders zijn er van nu af aan van overtuigd dat ”modernisering van het Hongaarse militaire establishment als voorbereiding voor het komende conflict nodig is”. Men denkt dat in 1940 of 1941 de Duitse plannen wel zullen doorgaan en Rátz dringt dus sterker dan ooit aan op goedkeuring van z’n plannen voor de Hongaarse bewapening.
Zodra hij bezwaren van ministers hoort, zal hij dreigen met ontslag maar Horthy overtuigt Rátz om te blijven, zodat ze ”samen kunnen werken aan de oplossing van het probleem” en eind 1937 heeft een behoorlijk groot deel der officieren zelfs voldoende afkeer van de burgerlijke leiding en begint te roepen om een militaire coup! Eind december verzoekt stafchef Rátz n.b. om ”een militaire dictatuur te proklameren op nat.-socialistische basis”, maar die plannen gaan alleen door -aldus Rátz- als de regent er eventueel stilzwijgend in toestemt en daarom overreden Rátz en Szálasi [goede vrienden!] generaal Soós, die veel vertrouwen geniet bij Horthy die hij al vele jaren goed kent. Soós zal de regent daarom een memo aanbieden. [Sakmyster, 203]. Dat gebeurt in januari en hij deelt Horthy in dit memorandum mee dat ”erg veel van z’n beste officieren ontevreden en diep teleurgesteld zijn dat succesievelijke regeringen hebben gefaald om in de geest van de idealen van het originele Szeged-programma te handelen……
Burgerlijke leiders zijn ook vaak toegevend tegenover de Joden en niet vastbesloten tegenover de dreiging van links. De officieren vinden Kánya’s politiek ook niet krachtig genoeg en over minister Röder [defensie!] zeggen ze zelfs dat hij flirt zelfs met joodse bankiers… terwijl hij n.b. de belangen van het Nationale Leger [”een jodenvrije instelling par excellence”] zou moeten behartigen… In het komende conflict [een totale oorlog wordt dat al genoemd!] moet Hongarije pal staan voor z’n nationale doelstellingen, dus het moet een duidelijke oriëntatie op de èchte vrienden, de As, zoeken en duidelijk demonstreren dat Hongarije een waardevolle bondgenoot zal zijn en samen zal werken in leven en dood!
Hongarije moet m.a.w. een krachtig leger opbouwen en het leger verwacht van de Regent dat hij de inefficiënte burgerregering zal verwerpen en een autoritair rechts militair regime op basis van de ”Szeged idee” zal stichten. ”In de tegenwoordige kritieke tijden zijn radikale maatregelen nodig”, aldus gen. Soós.
Horthy’s reaktie is echter sceptisch en hij vindt dat de hervormingen ook binnen het bestaande constitutionele kader kunnen, maar hij is helemaal emotioneel als Soós zegt, dat hij Szálasi heeft gesproken en ”onder indruk was van z’n sprankelende idealisme, indrukwekkende overtuiging en krachtige vastbeslotenheid””; hij vindt ook dat Szálasi’s programma in wezen ”ons originele programma van Szeged” is…..
Als Horthy hem nu eens audiëntie zou verlenen en met hem persoonlijk zou spreken, zal hij zonder twijfel ontdekken dat Szálasi in feite één der meest overtuigde aanhangers van hem is”, aldus Soós, maar Horthy wil hier níets van horen! Alleen al ’t horen van de naam ’Szálasi’ maakt de regent woedend! Hij roept dus dat hij níet wenst spreken met een persoon als Szálasi, die ”het regentschap wil usurperen en moorddadige plannen tegen z’n familie zit uit te broeden”. [Sakmyster, 204]. Horthy weigert ook Szálasi de vrijheid te geven en bovendien wenst hij geen diktator te worden en de constitutie opzij te zetten! [Macartney, Oct. I, 214]. .
Soós is dus gedwongen om aan Rátz en Szálasi te melden dat z’n interventie bij Horthy een totale mislukking is geweest en omdat Horthy verklaarde dat hij niet meer met Sóos over deze zaken wenst te discussiëren, is het verder zinloos om ermee door te gaan. Soós vond ook dat Horthy in 20 jaar als constitutioneel staatshoofd erg is veranderd; hij is behoedzamer en meer een staatsman. Hij heeft veel meer eerbied voor constitutionele principes en is scherp gekant tegen plannen om de bestaande orde omver te werpen. Horthy is zelf ‘n integraal onderdeel van het politieke establishment geworden…Men kan aannemen dat Soós [en Rátz c.s.] dat alles buitengewoon kwalijk en zeer betreurenswaardig vinden, maar niemand zal ontkennen dat het waar is. De rumoerige officieren hebben echter hun oog op nazi-Duitsland gericht terwijl het Hongaarse staatshoofd is gegroeid in zijn rol van een eerbiedwaardig man met een oog voor het algemeen belang…..
Wèl is Horthy voor een snelle herbewapening en de president der Nationale Bank [sinds 1928!] dr. Imrédy [bekend als een gematigd en pro-westers man en ’n briljant econoom] steunt dat ook. Imrédy is ook scherp tegen een militaire diktatuur maar wèl voor enkele politieke concessies om de rusteloze officieren tevreden te stellen en op die manier extreemrechts ”de wind uit de zeilen te nemen”. Het voorstel van Imrédy luidt dan: een 5-jaren-programma voor militaire bewapening en tegelijk een nieuwe wet ter beperking van de Joodse invloed in het economische leven en het verbeteren van de condities voor het agrarische proletariaat.

top

Het lijkt er hierbij op dat de 47-jarige Imrédy denkt slechts algemene denkbeelden te hebben geuit, want zelfs gematigde groepen in de regeringspartij wensen een regeling van “het Joodse vraagstuk” en een modus vivendi met de extreemrechtse Pijlkruisers en beide maatregelen zouden ook een vriendschappelijke geste tegenover Duitsland inhouden. [Bartalits, 284]. Velen achten ook een autokratische, vastbesloten, compromisloze “chris­telijk-nationale” rege­ring gewenst, en ze vinden dat er ”veel krachtiger moet worden opgetreden tegen Joden en links”, want Hongarije ”kan niet bij de buren achter­blijven”. Eigenlijk leest men hierin na bijna 20 jaar opnieuw “de gedachte van Szeged” [a szegedi gondolat]! De Joodse invloed op het economische leven moet worden gere­du­ceerd, en men moet de Joden uitsluiten van het culturele leven, aldus het memorandum.
De conclusie moet dus luiden dat Darányi, Imrédy en Rátz het wel eens zijn over allerlei maatregelen, die toch een strakker en meer rechts, autoritair en antisemitisch bewind mogelijk maken. [Macartney, Oct. I, 214], en Imrédy vindt ‘de voorwaarden mild genoeg om aanvaard te worden door de Joodse gemeenschap en sterk genoeg om ‘n verdere groei der extreemrechtse NK [de Pijlkruisers] tegen te gaan”. De eensgezindheid van de rechtse politici en militaire leiders leidt er vervolgens toe dat op 5 maart ’38 het Programma in Győr wordt aangekondigd. [Sakmyster, 204/205]. Het enige blad dat het “Programma van Győr” afwijst is de sociaal-demokratische “Népsz­ava”, die er “een aanval op de demokratie en een conces­sie van radikaal-rechtse reaktio­nai­ren” in ziet. [Bartalits, 258/259].
Het ”Herbewapeningsprogramma van Győr”, de vervanging van een aantal ministers en de onmiddellijk daarop volgende Anschluss van buurland en bondgenoot Oostenrijk bij het agressieve, expansionistische en machtige Duitse rijk maken -zou men zeggen- de situatie in Hongarije vanaf maart 1938 er niet rustiger op want nu beginnen ook meer gematigde en voorzichtige kringen zoals de sceptische minister Kánya voor herbewapening warm te lopen en zich voor te bereiden op de a.s. crisis in het Donaubekken. Kánya wil vooral géén oorlog maar Horthy wenst toch primair géén afzijdigheid van Hongarije als de CSR desintegreert door Duitse druk of door een interne crisis…..
Intern is men het dus in de hoogste leiding van Hongarije niet geheel eens [b.v. over de aanpak van extreeem-rechts!] en de druk uit  het Duitse rijk neemt ook toe, maar toch is er na de Anschluss in Hongarije geen sprake van een crisissfeer. Het publiek merkt van de onenigheid in hogere kring weinig of niets en het wordt bovendien juist in 1938 goed afgeleid: Alle aandacht wordt immers gevestigd op het [r.-kath.] Internationale Eucharistische Congres in Budapest en vooral op de grootse nationale her­denking van de 900-jarige sterfdag van de eerste koning, de schepper van de Hongaarse staat, de heilige Stephanus [Szent István király].
Toch vindt er geleidelijk aan een polarisatie plaats, die eigenlijk al was begonnen. Aan de éne kant vindt men met name liberalen, legitimisten, sociaal-demokraten, Joden, nationalisten, gematigde conservatieven en een aantal intellektuelen en kunstenaars, degenen die met ongenoegen of met ingehouden en machteloze woede zien dat de om zich heen grijpende totalitaire nazi-macht zich nu ook al aan de grens van Hongarije -dat zich tot dan probeerde zo onafhankelijk mogelijk op te stellen- installeert, en aan de andere kant vindt men grote groepen mensen zoals b.v. een deel der Schwaben [Ungarndeutsche], antisemieten, radikaal-rechtse Pijlkruisers en allerlei andere soorten Hongaarse fascisten, een groot aantal ‘vastbesloten’, ontevreden, ambitieuze en rusteloze officieren en een aantal luidruchtige studenten, die uit onvrede of opportunisme, door werkloosheid, door dadendrang, of door hun persoonlijke ambities e.d. gedreven mèt de Duitse expansiedrift ook hun eigen ideaal steeds dichterbij zien komen, en zij verwelkomen de Duitse aktiviteiten [èn de intriges en soms het geld] in de richting van Zuidoost-Europa juist….. 
De Hongaarse premier bezint zich nu ook op maatregelen om het extreemrechtse, en buitenparlementaire, gevaar in Hongarije onder de duim te houden. Dat gevaar is n.l. duidelijk aanwezig want ondermijnende aktiviteiten, demonstraties en wilde stakingen zijn aan de orde van de dag. [Bartalits, 282]. In het Jubileumjaar 1938 wordt b.v. voor het eerst admiraal Horthy zelf door een openlijke demonstratie van fascistische studenten en officieren bij een galavoorstelling in de Koninklijke Opera van Budapest openlijk uitgejouwd en ook zijn vrouw wordt beledigd.  [Deak, Eur. Right, 391].

Toch neemt men ook wel administratieve maatregelen tegen extreemrechts. Op 24 februari 1938 is de nieuwe partij van Szálasi al verboden, en Szálasi en 72 medewerkers komen onder politiebewaking.
Enkele dagen eerder had de afdeling Poli­tiek Onderzoek van de politie van Budapest n.l. een rapport vrijge­geven waarin vooral wordt gewezen op het gevaar van de MNSZP [Hong. Nat.-Social. partij]: deze partij van oktober 1937 heeft in wezen -zo stelt men vast- dezelfde principes en praktijken als de eerder verboden “Partij van de Nationale Wil” van Szál­asi en ook deze nieuwe partij van Szálasi betekent een ge­vaar. Men vermoedt n.b. dat ze banden onderhoudt met extreemlinks, de commu­nisten die wel­licht pogingen doen om de MNSZP te infil­treren en naar extreemlinks te trekken…..Tenslotte beveelt men aan om met harde maatregelen de natio­naal-socialistische partij aan te pakken. De rechtervleugel der regeringspartij verzet zich hier echter tegen, en stuurt een petitie naar Széll, de min. van binnenlandse zaken.
Om het extremistische gevaar te keren kan Szálasi, die onder politiebewaking staat, misschien, zo denkt de premier, tóch nog in het bestaande politieke systeem worden opgenomen, want ”zó’n groot en principieel verschil tussen de opvattingen van Szálasi en die binnen de regeringspartij zijn er nu ook weer niet”, vindt Darányi. Ofwel: de basis van het rechtse, conservatieve en autoritaire bewind kan aldus worden verbreed en een heftige politieke strijd kan dan toch nog worden vermeden….  

De premier gooit het nu dus over een heel andere boeg dan Horthy, en plaatst zich hiermee vierkant tégen de regent, want hij wil de pijl­krui­sers van Szálasi ín de regeringspartij incorporeren, en daarmee [denkt hij] blijvend controleren; daarmee wil hij de Duitsers behagen en de rechtse extre­misten in Hongarije ’de wind uit de zeilen nemen’. Hij biedt in het geheim, nadat met Szálasi’s plaats­vervanger Károly Hubay is onderhandeld, aan de fascis­tische leider en z’n MNSZP nota bene voor de komende verkie­zingen in 1939 alvast een aantal zetels [7 tot 10] op de lijst van de rege­ringspar­tij aan en meent dat hij op deze manier de Pijl­kruisers kan behagen, hen gematig­der maken en vervolgens de rege­ringspartij kan ’moderniseren’.…..
Intus­sen wordt Szálasi’s plaatsvervanger Károly Hubay -met steun van Darányi èn met Duits geld- bij een lokale verkiezing in Lovasberény op 27 maart 1938 al tot parlementslid gekozen en ook híj geldt ook als een “Gömbös-weeskind” [Gömbös árva], dus als uiterst rechts. [Nagy-Talavera, 135/136]. Ooit heeft Hubay bij een liberaal-Joodse krant als journalist gewerkt [Macartney, Oct. I, 218], maar dat lijkt lang geleden. Tegelijkertijd raadt Darányi gekscherend nota bene aan parlementsle­den van de [gematigde] oppositie aan om “zich aan een zenuwbe­handeling te laten onderwerpen”. [Bartalits, 284]…...

top

Deze premier sluit dus in het geheim akkoord met extreemrechts, en maakt tegelijk conserva­tieve partijgenoten en tegen­stan­ders in het openbaar belache­lijk..... In het Hogerhuis wordt Darányi intussen, begin april 1938, ook scherp aangevallen door de grootgrondbezitter en oud-premier graaf Gyula Károlyi, die de regering openlijk verwijt niet op te treden tegen de radikale propaganda voor landhervormingen. [Bartalits, 285].
Het lijkt er dus op dat de premier een onrustbarende en scherpe bocht naar radikaal-rechts maakt en daarmee als het ware zelf, van bovenaf, een omwenteling in Hongarije wil forceren. Hij vertrouwt blijkbaar veel meer op een avontuur met de ijdele intrigant Szálasi en consorten dan op ervaren en voor­zichtige mensen zoals Bethlen en ook Horthy zelf. Daarmee lijkt zijn politieke lot echter bezegeld…..
Openlijk verklaart de premier immers: “Als de Pijl­kruisers in de toe­komst de constitutio­nele en legale normen in acht houden zal de regering geen maatregelen meer tegen hen ne­men” en aan Szálasi wordt de boodschap gestuurd waarin duide­lijk wordt gemaakt dat, als hij loyaal opposi­tie zal voeren, en géén staats­greep of iets dergelijks wil, de poli­tiebewaking zal verdwij­nen. [Lacz­kó]. Hoewel ze formeel het aanbod van de premier aanvaarden, hebben Szálasi en Hubay nota bene intussen samen al besloten om het in feite te negeren en weer een nieuwe partij te stichten, de “Nemzeti-Szocialista Magyar Párt - Hunga­rista Mozgalom”, [Nat.-Soc. Hong. Partij - Hungaristen-beweging] en hieruit blijkt dat de strijd van rechtse extremisten in feite dus gewoon dóórgaat en bovendien dat men de premier met z’n plannen negeert!…….
Men merkt aldus dat extreem-rechts vanaf de “Anschluss” juist vol strijdlust, agres­sief en zelfbewust is: ze eist een meer antisemi­ti­sche politiek, en -hiermee samenhangend!- veel meer over­heids­ingrijpen in het economische leven, landhervormingen en natio­nalisaties. In dezelfde maand blijkt zelfs ook de verdeeldheid binnen de zgn. “linkse” oppo­sitiepartij van de Kleine Grondbezitters: acht ultra-rechtse leden treden o.l.v. Mátyás Matolcsy eruit, en ze stichten de “Nemzeti Földmüves és Munkáspárt” [Nationale Landarbei­ders- en Arbeiderspartij]. Men verwijt n.l. de leider Tibor Eck­hardt dat deze zijn rechtse politieke lijn heeft opgege­ven. [Laczkó, 22, Bartalits, 283], en ook de radikale rechtervleugel van de met de rege­ringspartij verbonden kleine Christelijke-economische partij scheidt zich af en vormt het “Christelijk Nationaal-Socialistisch Front” o.l.v. Károly Maróthy-Meizler.
De trend naar radikaal-rechts is dus duidelijk versterkt en binnen de regeringspartij [“Nemzeti Egység Pártja”] als in de rege­ring hoeft niemand zich meer te schamen voor ideeën die nauw hier­aan verwant zijn of zelfs vrijwel identiek hieraan zijn. De rege­ring komt steeds meer onder druk van rechts te staan, maar neemt hierte­gen geen stelling, doet steeds weer conces­sies, en de premier zélf flirt met totalitaire ideeën.
In de regeringspartij zijn n.l. zowel de “agrárcsoport”, de nogal gematigde centrumgroep van middelgrote boeren o.l.v. Ferenc Bárczay als de “csáklyás­ok”, de conservatie­ve bour­geoisie en de grootgrondbe­zitters, als de radikale offi­cieren en ambtenaren rechts georiënteerd.
Hetzelfde geldt van zowel pre­mier Darányi zelf als András Mecsér, Béla Marton en Sándor Sztrany­avsz­ky, de nieuwe partij­voorzit­ter András Tasn­ádi-Nagy maar ook van ministers zoals dr. Bálint Hóman en dr. Béla Imrédy: ze bevin­den zich als leden van de regerings­par­tij alle­maal uiterst rechts van het politieke spektrum, maar ja…. in feite is het bewind van Horthy al vanaf het begin niet alleen door de gematigde en voorzichtige premier Bethlen gepresenteerd maar óók  gekenmerkt door extreemrechtse geluiden en allerlei geheime akties van de beruchte ’detachementen’ en ook Horthy heeft vele jaren Gömbös en Prónay en andere ultrarechtse officieren en ambtenaren zélf de hand boven het hoofd gehouden. Bij extreem-rechtse partijen zoals de pijlkruisers is men er zelfs van overtuigd dat vroeg of laat de scheidslijn tussen de rechtervleugel van de regeringspartij en de rechts-radika­len zal verdwijnen. [Barta­lits, 283].
Slechts één derde deel van de parlementsleden van de rege­ringspartij behoort nu nog tot de gematigde, conservatieve en min of meer liberale “lin­ker­vleugel”, die wenst vast te houden aan een gematigde bur­gerlijke en constitutionele politiek en die b.v. de banden met het westen niet wil verbre­ken èn de invloed van de militaire officieren binnen de perken wil houden! Talloos veel mensen sluiten zich bij extreemrechtse partijen aan, “de massa’s worden gemobiliseerd”, en velen verwachten via de ’vanzelfsprekend toenemende’ [en ook hevig dynamiserende, activerende] Duitse invloed en expansiezucht ooit sneller carrière te maken, een betere positie te krijgen, enz. Veel corrupte, fanatieke, chauvinistische en bekrompen lieden krijgen nu de kans van hun leven. Toch weet de Hongaarse regering de rechtse extremisten nog altijd min of meer onder de duim te houden: via de straat zullen ze nooit aan de macht komen en een coup staat Horthy nooit toe!
Toch wekt het nieuwe Herbewapeningsprogramma van Győr veel verwach­tingen van “een nationaal front”, een christelijke, nationa­le en sociale staat, een eensgezinde en zelfbewuste natie, een grootscheeps econo­misch herstel, enorme investeringen, natio­nale solida­riteit in een nieuwe en dynami­sche perio­de in zijn geschiedenis, etc.  en sommi­gen denken zelfs dat een nog bredere coalitie nu mogelijk is. Maar wanneer de partij van Szálasi tenslotte openlijk het Hongaar­se Jodendom en ook regime zelf aanvalt, is de maat voor Horthy vol. [Bar­ta­lits, 284/285]: Hij moet zèlf een stap nemen en voor het eerst houdt hij op 3 april 1938 een radiorede tot de natie.
Hierin valt hij de extreemrechtse par­tij­en scherp aan en belooft handhaving van wet en orde. De gemoede­ren moeten worden gekalmeerd en het leger moet buiten de politiek worden gehouden, aldus Horthy, de opperbe­vel­heb­ber. [Nagy-Talavera, 136]. Szálasi, graaf Festetich en andere fascisten worden gehekeld: hun frasen en leuzen, hun sluwe demagogie brengen de massa in verwarring, maar Horthy is ervan overtuigd dat zij nooit sukses zullen hebben………
Hij waarschuwt ook: degene die onrust en tweedracht wil zaaien wordt met nadruk gewezen op de gevolgen die dit voor hem kan hebben. “In 1919 hebben we het land van onver­antwoordelijke elementen gezuiverd, en wat we toen konden, hebben we nog niet verleerd! .... De Hongaren hebben de vrij­heid lief, maar kunnen niet gedogen dat van die vrijheid misbruik wordt gemaakt….. Wie onder het mom van idealisme, maar door eigen belang gedreven, wil proberen te experimenteren, waarschuw ik: blijf van onze officieren af. Onze officieren weten dat het leger aan geen enkele partij, maar aan de hele natie behoort. Afwijkingen van deze regel en het invoeren van revolutie zal ik nimmer dul­den”. [KHA, 3207/3208]. Hij levert hier dus scherpe hoewel indirekte kritiek op Szálasi c.s. en wenst géén officieren in de politiek of een militair regime!

 

top

De elite samen met Horthy [m.] bij een diner ter herinnering aan 'de sterke man' ooit, premier Tisza [┼ 1918] in 1932

Een leger dat met de politiek bezig is, is niet alleen waardeloos maar ook schadelijk, aldus Horthy die ook duidelijk maakt dat er in de Hongaarse maatschappij geen plaats is voor iemand die zichzelf tot de redder van de wereld benoemt en door een verkeerde ideologie de massa’s misleidt”………[Sakmyster, 207-208]. Ook levert Horthy bedekte kritiek op zijn eigen premier Darányi, want “bedenkelijke verschijnselen dreigen het economische leven te verstoren”. De regent is ook bang dat de radikaal-recht­se invloed en demagogie slecht voor Hongarije zijn, en hij maakt aan de premier duidelijk dat hij géén samenwerking met nazi’s en fascisten -zoals Szálasi- kan goedkeuren.
De regent drukt zich ook in algemene termen uit, wanneer hij b.v. het volk wil gerust­stel­len. “Er is geen reden tot onrust of angst of paniek. Één van Hongarije’s goede vrienden, Oos­tenrijk, is nu verenigd met een andere goede vriend en trouwe bondgenoot”, aldus Horthy. Hij zegt echter géén officieren van de generale staf te dul­den die zich met politiek bemoeien. Ook revolutionaire metho­den wijst hij af, en wil geen agitatie m.b.t. sociale proble­men. [Laczkó, 27]. Slechts voor een goed verstaander is op deze manier duide­lijk gemaakt, dat Horthy dus tègen een ak­koord met een agitator zoals de ex­treemrecht­se Szálasi is.... Horthy komt zeer zelfverzekerd en vriendelijk over, zoals zovaak in ’t verleden, en hij wijst op de noodzaak van hard werken en discipline, van het belang der overzeese handel en van een zeemacht. Voor hem staat ook de onmogelijkheid van een landhervorming wel vast en hij ziet nog altijd een rol voor Hongarije als verdediger van de westerse christelijke beschaving, en….de Hongaren worden gerustgesteld dat ze niet gealarmeerd hoeven te worden door denkbeeldige bedreigingen maar dat ze kunnen vertrouwen op de regering en dat men z´n aandeel moet aanvaarden in de reconstructie van het land. De subversieve elementen die doorgaan met het verspreiden van valse geruchten of proberen in troebel water te vissen, zullen streng worden gestraft, aldus de regent…  Ook buiten Hongarije wordt de rede geprezen en goed ontvangen en het beeld van Horthy als gematigd en gentlemanlike staatshoofd wordt nog een bevestigd, hoewel Szálasi het hiermee totaal niet eens is. [Sakmyster, 207/208].
Vrijwel tegelijk met de radiorede van Horthy zegt Bethlen hetzelfde met zijn woorden in het parlement: “Het is nodig dat de rege­ring een lijn trekt tussen haar eigen rechtse karakter en de rechtse revolutie van samenzweerders tegen de wet en de con­stitutie”. [Macartney, Oct. I, 220], maar hierbij moet toch worden vermeld dat Bethlen zelf als premier óók geen lijn wenste te trekken tussen de regeringspartij en b.v. de ultra-rechtse Gömbös en diens rasbeschermers [fajvédőpárt], maar 'faj' betekende toen niet direkt 'ras' in biolo­gische zin; het duidde vooral op soort, geslacht, stam, aard of type. Pas in de jaren '30 wordt het door de bekende funeste invloed vanuit Duitsland gebruikt, zoals de nazi's het daar gebruiken.
Ook Gömbös moest toen binnen de regeringspartij van Bethlen worden gehaald, compleet met zijn ultrarecht­se ideologie. Dat is echter al 10 jaar geleden en toen speelde het Duitse rijk nog geen rol in de Hongaarse en Europese politiek.... Toch verandert er na de radiorede van Horthy niet veel want rechts-extremisten zetten hun agitatie gewoon voort; ze willen 1e een uitgebreide landhervorming en 2e sociale maatregelen voor de laagste klassen, hoewel Horthy dat denigrerend ’demagogie’ noemde. [Sakmyster, 208].
Wel wordt het voorstel van Horthy aanvaard dat militairen [m.n. officieren] verbiedt om politiek aktief te zijn en in apr. 1938 komt Darányi ook met andere plannen. Hij gaat ook door met z’n plannen om, zonder Horthy te raadplegen, te proberen Szálasi te temmen en z’n beweging in de regeringspartij in te passen en hij weet dat het populisme van hem in de traditionele rechtervleugel nu eenmaal populair is, zelfs onder arbeiders en arme boeren. Het zal, aldus Darányi, dus níet lukken om dat sentiment uit te bannen, gezien ook de plannen voor geheim kiesrecht, dus hij zoekt contact en Szálasi grijpt die kansen…
Eind april 1938 wordt een akkoord uitgewerkt en tegenover de belofte van Szálasi dat z’n partij loyaal zal zijn en de constitutionele normen zal houden zal Darányi [zoals beloofd, L.XXIII] een klein aantal NK-afgevaardigden [zetels] aanbieden, en als Szálasi schriftelijk verklaart dat hij afziet van een machtsgreep [‘n putsch of coup], zal Darány z’n best doen om bij de regent een verzoening te bewerken met Szálasi en hij rekent erop dat een meerderheid van de regeringspartij waarschijnlijk wel vóór zal zijn.
Ook op een ander terrein is de premier -zoals het hoort- aktief, n.l. op ’t gebied der wetgeving. Ongeveer tegelijk met de Anschluss van Oostenrijk vindt in het Hon­gaarse parlement n.l. het debat plaats over een nieuwe [eerste] “Jodenwet” en die wordt tenslotte aanvaard.…….. Ook Darányi heeft intussen n.l. erkend dat “het Joodse vraagstuk” moet worden opgelost en hij wil wettelijke maatregelen nemen. Het is volgens de premier ongehoord dat Joden zo’n prominente plaats innemen in de Hongaarse samenleving, deels door hun eigen natuurlijke neigingen, maar deels ook door onverschilligheid van de Magyaren zelf. Joden beheersen met name in de steden, vooral in Budapest, het financiële en culturele leven. Wetten zijn er ‘dus’ noodzakelijk die het Joodse element in het economische en culturele leven moeten beperken, “om het antisemitisme te beperken en om een einde te maken aan de ver­spreiding van extreemrechtse bewegingen”.......[!]
Hierna komt op 8 april 1938 de eerste zgn. “Jodenwet” tot stand [Wetsart. XV, 1938], formeel een wet “betreffende een meer effectieve bescherming van een evenwichtig economisch en sociaal sys­teem” en het is de bedoeling van de Hongaarse regering om Duitsland en de binnenlandse fascisten de wind uit de zeilen te nemen en om onheil te voorkómen, zo wordt ook gezegd. Darányi verklaart nu dat z’n regering de aanspraken van de Hongaarse jeugd wel gerechtvaardigd vindt, m.a.w. meer banen wil scheppen voor werkloze en afgestudeerde Magyaarse [chris­telijke, niet-Joodse] jongeren en het aandeel [de invloed] van Joden, die ongeveer 5 % der totale bevolking vormen, zal in het culturele en financieel-economische leven, handel en industrie, worden beperkt tot 20 %, uitgezonderd kapitaal en grondbezit. In 5 tot 10 jaar zal dit doel moeten worden bereikt, m.a.w. naar schatting zullen 15.000 Joden op termijn moeten worden ontslagen of op andere wijze uit deze ‘witte boorden beroe­pen’ moeten verdwijnen.
Er wordt dus een numerus clausus inge­steld voor Joden die werkzaam zijn in het culturele en in het economische leven terwijl -zoals iedereen weet- veel journalisten, acteurs, advokaten, artsen, apothekers, handelaars, winkeliers, direkteuren van industriële en andere ondernemingen Joden zijn die al sinds vele tientallen jaren een zeer belangrijke plaats in het sociale en culturele leven in dit land innemen…... Nú ineens wordt ook onderscheid gemaakt tussen Joden die vóór 1919 zijn gedoopt en Joodse Hongaarse soldaten, veteranen uit de Eerste Wereldoorlog die immers dapper voor het vaderland hebben gestreden, en invaliden, weduwen van gesneuvelde mili­tairen uit 1914/18 en hun kinderen... Zij vormen een uitzonde­ring, zo wordt bepaald.

top

Men gaat van hogerhand dus in op de wens van een aantal persorganen en een deel van het publiek waar antisemitisme bon ton is. Krasse beschuldigingen worden dan ook tegen ’de Joden’ geuit: Zij hebben grote fortuinen vergaard en hebben van anderen geprofiteerd, zij zouden in ongehoorde luxe leven in een tijd dat velen gebukt gaan onder een ernstige economische crisis en armoede lijden. “Duizenden christelijke Hongaren lijden armoede”, zo wordt nu als argument aangevoerd om ande­ren, Joden, het leven zuur te maken.
Níet vermeld wordt natuurlijk dat de Hongaarse Joden als groep [d.w.z. hun godsdienstige gemeenschappen] nooit onwettig hebben gehandeld en al hun fortuin slechts aan hun eigen harde werken, eigen inspanningen, hebben te danken. Men lijkt ook vergeten dat een aantal premiers goede vrienden waren van vooraanstaande Joodse Hongaarse staatsburgers en hen terecht waardeerden als o.a. degenen die de grondslag legden voor Hongarije’s industriële, economische en financiële bloei in de 2e helft der 19e eeuw….  Ook niet vermeld wordt het feit dat b.v. de in dit land nog altijd zeer geliefde en vereerde koningin Elisabeth [Erzsébet] volstrekt niet was gediend van enig antisemitisme o.i.d. en dat zij maar ook talloze andere Hongaren [o.a. zoons van de regent zelf] Joodse landgenoten tot hun beste vrienden rekenen…….
Zeer vele Joodse Hongaarse artiesten, wetenschapsmensen, doktoren en advokaten, juristen en journalisten, schrijvers, etc. etc. hebben onnoemelijk veel diensten aan de Hongaarse cultuur bewezen en de assimilatie was in dit land bijna volle­dig een feit. Vergeten is dus dat juist de Joden in dit land zich buitengewoon snel hebben aangepast en de Hongaarse taal en cultuur zich volledig eigen hebben gemaakt: het aantal Hongaarse Olympische medailles en het aantal Hongaarse Nobelprijzen, verworven door Joodse vaderlanders wordt uiteraard óók niet meegedeeld, evenmin het feit dat er 1914/18 ± 10.000 Joden voor hun Hongaarse vaderland zijn gesneuveld……. Men moet overigens ook bijna een eeuw teruggaan om wettelijke bepalingen te vinden die een onderscheid maken tussen mensen van verschillende godsdienst!
Enfin, óók het Hongaarse antisemitisme is direkt te herleiden tot een zekere jaloezie t.o. mensen die nu eenmaal wellicht meer capabel waren en van de gelegenheid [die de wet hun bood] een goed gebruik maakten. Maar ja, tegen volstrekt onredelijke, irrationele, standpunten kan men in feite geen redelijke argumenten bedenken en ook Darányi stelt het voor alsof de ruim 400.000 Joden in Hongarije zich niet druk hoeven te maken. Sinds nazi-Duitsland en haar ideeën duidelijk in de lift zitten voelt men n.l. een groeiende angst, soms paniek, maar dat is [zegt de overheid!] nu niet meer nodig: De Joden worden nu immers via de wet beschermd. Hun aandeel is wette­lijk geregeld... [Mendelsohn, 116].
Allerlei argumenten kunnen hiertegen worden aangevoerd, maar de antisemitische propaganda [met z’n leuzen en kreten] werkt nog beter. Onder meer met Duits geld bloeit een antisemitische pers op en er wordt een ware hetze gevoerd, en “rasbe­scher­ming” wordt steeds meer de leuze. De “linkse” oppositie beschuldigt nu zelfs de regering dat ze de extreemrechtse pers steunt, en in feite de antisemitische campagne leidt! Een leidinggevend journalist hier­bij is de bekende ultrarechtse dr. jur. István Milotay [Nyírbátor, 1883 – Bregenz, Oostenr., 1963]. Relletjes en soms vechtpar­tijen vinden er plaats, vooral aan de universiteit in Budapest waar studen­ten weten gedaan te krijgen dat een aantal Joodse stu­denten met geweld wordt verwijderd. [Weidlein, Der ungari­sche Antise­mitismus, 37].
Ook de meeste Joden zijn echter niet rijk, velen van hen zijn al ontslagen en 9/10 deel van de Hongaarse Joden leeft in pre­cies dezelfde omstandigheden als de rest van de bevolking. Ook bij Joodse Hongaren doet zich massale werkloosheid voor in intellektuele beroepen: ook artsen, juristen, ingenieurs van Joodse origine kunnen vaak geen baan vinden en het ge­boorte­cij­fer van de Hongaarse Joden is zelfs dalen­de!
Nu lijkt de hele erfenis van de parlementaire en liberale tijd, van de eeuw van vooruitgang -na onge­veer een halve eeuw- echter op losse schroe­ven te staan. Maar: de Hongaarse premier voelt natuurlijk de hete adem vanuit nazi-Duits­land dat nu eenmaal “de Joodse kwestie wil oplos­sen” en ook hij wil ‘gewoon’ aan Duitse wensen tegemoet komen.... Toch levert Duitsland geen zichtbare druk op Hongarije uit.
Het lijkt er dan ook vaak op alsof óók de Hongaarse premier niet meer gelooft in de kracht van argumenten van ontwikkelde mensen, maar alleen nog kijkt naar de kortzichtige emoties van een domme maar luidruchtige massa, en met name naar Duitsland! Darányi meent echter vooral dat hij door gematigde antisemitische maatregelen de vloed­golf van antisemitisme in Hongarije in kan dammen. [Kert­ész, 31].
Er zullen Kamers voor Pers en Theater komen die leiding zullen geven aan deze vormen van cultuur, zoals er al langer kamers voor medici, juristen en voor het vervoerswezen be­staan, maar juist hiermee doet een antisemitische wetgeving z’n intrede in Hongarije! In al deze corporatieve kamers van industrie, handel, bankwezen, enz. mag het Joodse aandeel ook slechts max. 20 % bedragen. In een paar jaar tijds zal de wet geleidelijk worden uitge­voerd, en zullen Joden worden ontslagen. De linkse oppositie van liberalen, sociaal-demokraten en kleine grondbezitters [en volgelingen van Bethlen] verklaart zich in het parlement echter tegen het wetsontwerp, want men vindt dat hiermee een on-Hongaar­s en onchristelijk precedent wordt geschapen.
Ook de drie Joodse godsdienstige gemeenschappen protesteren in een memo­randum aan het parlement tegen de gang van zaken, en stellen al vast: “Elke Hongaar zal met schaamte hieraan terug­denken”. Het parlement moet niet toelaten dat het principe van gelijk­heid van gelijke rechten voor elke Hongaar worden geschonden! De vrijheid van godsdienst en de rechten van de mens staan op het spel, zo wordt gezegd en deze oppositie vindt ook brede steun buiten het parlement. Op 6 mei 1938 richten b.v. 61 schrijvers, dichters, beeldende kunste­naars en wetenschappers van verschillende partijen en levens­beschouwingen, zich in een indrukwekkend Appèl, dat in de liberale en onaf­hankelijke krant “Esti Kurir”, het orgaan van de libe­rale leider Rassay, wordt gepubliceerd, “Aan het gewe­ten van de Hon­gaarse Natie”.
Deze ‘christelijke’ schrijvers, kunstenaars en wetenschappers komen op voor gelijke rechten en verklaren zich principieel tegen discriminatie van Joden. Dat is, zo zeggen ze, in strijd met de Hongaarse christelijke tradities, het humane eerge­voel, en het heilige principe van rechtsgelijkheid. Het tast het bestaan aan. Het beroven van groepen van burgerrechten staat hiermee voor de deur, en het is met het geweten onverenigbaar dat de wereldlijke overheid onderscheid gaat maken in data van doop, etc. Het gaat tegen de christelijke naastenliefde in en het schaadt de onafhankelijkheid van Hongarije, en het aanzien van het land. Mogen wij, zo vragen de ondertekenaars zich af, 400.000 burgers uit de Hongaarse natie uitstoten? Zij steunden en bouwden de Hongaarse cultuur, deze medebur­gers zijn Hongaren!…………
Het Appèl wordt ondertekend door o.a. de bekende componisten Béla Bartók en Zoltán Kodály, de schilders Aurél Bernáth, István Csók, Károly Kernstock, János Kmetty, Ödön Márffy, János Jenő Tersá­nszky, János Vaszary en Tibor Vilt, door Noémi Ferenczy, en door met name jonge linkse schrijvers zoals József Darvas, György Pálóczi-Horvá­th, Lajos Zilahy, Ernő Mihályffi, maar ook door de beroemde schrijver Zsigmond Móricz en de soci­aal-demo­kratische politicus [aanv. steenhouwer, nu bestuurslid en vanaf november 1938 alg. secretaris der MSZDP] Árpád Szakasits [1888-1965].

top

Ook de Joodse leiders protesteren tegen deze eerste “Joden­wet”, die, zo zeggen ze, onderscheid maakt tussen Hongaarse burgers van Joods en van een ander geloof. De nobele traditie van tolerantie, zoals beroemde Hongaren in het verleden, bijvoorbeeld Kossuth, Deák en Eötvös, die hebben beoefend, wordt geschonden. “Niemand kan ontkennen dat zonder de aktie van Hongaarse Joden de meest belangrijke terreinen van industrie, handel en krediet in Hongarije zouden zijn ontwikkeld tot het nodige niveau. Niemand heeft ook het recht de Joden van Hongarije te verwij­ten dat ze op alle terreinen van intellektuele inspanningen naar hun beste kunnen hebben deelgenomen, trouw de belangen van het land hebben gediend, evenals het welzijn van het volk en de natio­nale cultuur” [Mendelsohn, 117]. Maar sommige politici leggen met name de nadruk op het feit dat de regering blijkbaar sociaal-economische problemen wil oplossen door een heilloze discriminatie.
Het spreekt helaas vanzelf dat de regering zich door het waardige protest van de Joodse leiders en het appèl van een aantal bekende progressieve kunste­naars niet laat beïnvloeden. De meeste ondertekenaars van het appèl hebben, zo kan men wel zeggen, dan ook met het regime van Horthy weinig op. Opvallend is dat een aantal schrijvers van het “Maartfront”, zoals Illyés en Erdei, het protest níet heeft ge­tekend.
De maatschappelijke invloed van de antisemitische propaganda is intussen al zeer sterk. De alispán [vice-gouverneur] van de grootste provincie van het land, László Endre staat b.v. bekend als antisemiet en als goede vriend van Szálasi. Hij is zelfs in staat om deze provincie Pest-Pilis-Solt-Kiskun tot een cen­trum van Pijlkruiser-aktiviteiten te maken! Ook verscheidene bekende journalisten zijn het eens met de voorstellen van de regering. Een voorbeeld is Ferenc Rajniss [Rheinisch], van Zwabische afkomst die in mei 1938 in het parlement verklaart: ”De Joodse kwestie is er vooral een van de middenklasse. Het gaat niet om het plaatsen van 8½ of 9 miljoen Hongaren tegen­over 440.000 Joden, maar het gaat om 400­.000 Hongaren van de middenklassen tegenover de 440.000 Joden”. Daarmee wordt het discriminerende element van de wet ontkend en de zaak wordt voorgesteld als slechts een maat­schappelijk probleem. Hoe kan de [niet-Joodse] Magyaarse middenklasse de plaats innemen van de Joodse middenklassen? [Nagy-Talavera, 106].
Daarbij spelen voor zeer veel mensen het materiële bezit en de status zeker een belangrijke rol. Een verbod van de partij van Szálasi van 5 maart 1938 heeft dan ook geen enkele betekenis. Er bestaat in Hongarije ook al enkele jaren een wetenschappelijk bureau, waar men o.l.v. de eerder genoemde prof. Lajos Méhely van de Universiteit van Budapest scherpe racis­tische en antisemitische propaganda biolo­gisch en zoge­naamd weten­schap­pelijk weet te onderbouwen. Talloze contacten bestaan er tussen Duitse en Hongaarse verenigingen, personen, politici, militairen, die elkaar over de wederzijdse standpunten inlichten en het standpunt van Duitsland is inz. de oplossing van de zgn. “Joodse kwestie” uiter­aard van groot belang: voor veel Hongaren zijn de Duitse normen en waarden allang gemeengoed en de publieke opinie steunt deze wet. Toch drijven in verscheidene theaters in Budapest cabaretiers de spot met deze wet, en laten ook tegenover hun Joodse gehoor hun bittere humor en ironie duidelijk merken. [Zs. Nagy, 117].
Men kan er tenslotte op wijzen dat de ruim 400.000 Joden in Honga­rije op zeer veel terreinen nog een veel meer prominente rol op maatschappelijk, cultureel en economisch gebied spelen dan de 500.000 Joden in Duitsland! Ook in het Hogerhuis steunt men deze wet, hoewel enkele amendementen worden aangebracht. Kardinaal Serédi weet b.v. gedaan te krijgen dat een uitzondering wordt gemaakt voor [de tienduizenden!] gedoopte Joden [dus: christen geworden!!]. De kerken steunen deze wet dus wèl, en komen -zo moet men helaas zeggen- alleen op voor hun eigen mensen en Horthy lijkt er vooral vanuit te gaan ”dat men de Joden wel een beetje maar niet teveel moest bang maken”, in verband met hun rol [kapitaal] bij de herbewapening! [Sakmyster, 210]……….
Ook een tweede wet van Darányi komt tot stand, n.l. een kieswet die voor het eerst overal geheim kiesrecht invoert, maar ook op dit terrein vrezen Bethlen en zijn volgelingen vooral de rechtse demagogie tegen de Joden maar ook de hetze tegen de aristokratie [het adellijke grootgrondbezit].[ Sakmyster, 210].
Toch moeten vooral vrou­wen -maar ook mannen- voor het kiesrecht [nog altijd!] aan allerlei voor­waarden voldoen en veel landarbei­ders en anderen van de lagere klassen zullen ook nú nog niet een stem hebben. Van de 9 mln. Hongaren hebben er nu 2,6 mln. kies­recht, maar opmerkelijk is dat zelfs de oppositiepartij van de Kleine Grond­bezitters niet vóór algemeen kiesrecht is! Beperkingen blijven er ook wat betreft de verkiezings­campag­ne. Op vergaderingen van politieke partijen mogen alleen leden van de regering of het parlement, en de kandidaat van het dis­trikt en zijn kiezers het woord voeren [KHA]: dit vormt m.a.w. een beperking voor landelijke oppositieleiders! Van veel meer belang is evenwel dat de goed geïnformeerde graaf Bethlen c.s. geschokt zijn als ze over de machinaties van premier Darányi met Szálasi [en hun geheime akkoord] horen, hoewel Darányi de waarschuwingen van Bethlen als “ongegrond” beschouwt. Volgens Bethlen is flirten met totalitaire en demagogische bewegingen echter gevaarlijk en dan gaat Bethlen onmiddellijk naar de regent en vertelt hem over de stappen van Darányi. Horthy wil een uitleg van Darányi maar is niet onder indruk van de argumenten van hem. Hij vertrouwt Szálasi n.l. totaal niet inz. constitutioneel gedrag en hij wenst in elk geval niet te onderhandelen met iemand die sprak en handelde op zo’n diktatoriale manier….
Horthy is dus ook het vertrouwen in Darányi verloren. Dít gevaarlijke experiment is voor Darányi dus de druppel die de emmer bij Horthy doet overlopen. Die gaat n.l. níet akkoord met het resultaat van het onderonsje van Szá­lasi en Darányi maar hij vond allang dat Szálasi diktatoriale neigingen ver­toonde. De premier “sought to entice Szálasi into a working arrangement.. and was then ousted” [Rothschild, 178]. Op 8 mei 1938 biedt de premier z’n ontslag aan en dat wordt door Horthy aanvaard, maar offi­cieel wordt meege­deeld, dat Darányi “z’n taak heeft vol­tooid”. “Hij heeft maatregelen t.b.v. de openbare orde, ter beveili­ging van maat­schappij en economisch evenwicht [de Jodenwet] en een beleg­gingsprogramma ingevoerd, en constitutionele en sociale her­vormingen doorgevoerd”.... [KHA, 3266]…. Van de allerlaatste manoeuvres van Darányi [┼1939] is Horthy echter niet gediend en daarmee wordt het jaar 1938, dat voor Hongarije een Jubileumjaar moet zijn, toch óók een crisisjaar. Het blijkt weer eens, dat Horthy pas naderhand wordt ingelicht, maar: ingewijden weten allang, dat Horthy vele malen volkomen onwetend is over wat er achter de schermen en in de hoofden van mensen om hem heen omgaat. [Nagy-Talavera, 136]. Zelfs ‘eigen mensen’ kan hij niet ver­trouwen!
Voor een aantal Honga­ren is 1938 ook het onheilspellende jaar waarin ze, na de Anschluss, het Programma van Györ en de eerste Jodenwet, emigreren naar het westen. De komende ontwik­kelingen in hun eigen land zien ze n.l. duister in en daarom emigreren o.a. de radikale politicus Rusztem Vámbéry en de bekende [van afkomst Joodse] toneelschrijver Ferenc Molnár.
Ook de beroemde componist Béla Bartók wil wel vertrekken maar de zorg voor zijn 80-jarige zieke moeder gaat nog voor. Hij ziet echter de nazi’s steeds dichterbij komen en kan in hen niet veel meer zien dan rovers en moordenaars. Hij be­treurt ook, dat “bijna alle beschaafde chris­te­nen in Honga­rije zich helaas bij het nazi-systeem hebben aangesloten”. Dit lijkt nog overdreven maar Bartók behoort tot de weinige Hongaren die veel buitenlandse reizen o.a. naar Zwit­serland en Nederland hebben gemaakt, en werkelijk redenen hebben om met ontzetting het vreselijke dreigende gevaar te zien aankomen…….
De lijdzaamheid van het westen doet hem, die zich al vele jaren tegen elke vorm van nationalisme verzet, het ergste vrezen. Toch geloven velen zowel in als buiten Hongarije dat van de kant van Duitsland voor b.v. een land als Hongarije niet het minste gevaar hoeft te worden gevreesd..... Ook de premier was zich van een dergelijk wezenlijk gevaar voor Hongarije niet bewust en zijn politiek van concessies leidde ertoe dat Hongarije geen eigen politiek meer kan voeren. Darányi is hiermee één van de vele politici in Europa die -in de schaduw van het oprukkende Duitse rijk- via allerlei con­ces­sies steeds hoopte erger te voorkómen………
”Hij weet geen weerstand te bieden, noch binnenlands noch buiten­lands. We werden een satelliet, gevoelig voor elk schou­der­klop­je, maar intussen.... Ook in Hongarije verloren zeer velen van de ambtenarij en het juridisch apparaat, van de middenklassen, hun ziel aan de vele verschillende nazi-groe­pen. Zij hadden geen gezond en even­wichtig oordeel meer over de betrekkingen van de Hongaarse problemen tot die van de wijde wereld”, aldus graaf István Bethlen, de meest bekende voorgan­ger van Darán­yi, in 1944, wanneer het allemaal al veel te laat is. [Bethl­en, 26].

top