< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.26 Premier Imrédy in de eerste maanden, mei tot november 1938.

Op 13 mei 1938 wordt, zoals verwacht, dr. Béla Imrédy tot Hongaars premier benoemd [en min. van handel].
Béla Imrédy is op 29 december 1891 geboren in Budapest, is van rooms-katho­lieke huize en van Schwäbisch-Duitse af­komst. Als een knap financieel deskundige, een intel­lektu­eel, als direk­teur en later president van de Hongaarse Natio­nale Bank kan hij gelden als een betrouwbaar man, zelfs een gentleman. Zijn vader was ook president en direkteur van een bank en zijn moeder kwam uit een familie die het grootste netwerk van zaken in de ijzerhandel in handen had! Hij was dus van gegoede burgerlijke stand en studeerde [evenals een voorganger, graaf Gyula Károlyi en z’n opvolger, graaf Pál Teleki] bij de Piaristen en sloot in 1913 zijn studie rechten af. Na WO I werkt hij op het ministerie van financiën en kort daarna wordt hij secretaris van het Verbond van Banken en Spaarbanken. Van 1928 tot 1932 bouwt hij een carrière op als internationaal financieel deskundige, en hij staat weldra in het bijzonder bekend als degene die bij de Bank of England uitstekende contacten heeft: als één der weinige Hongaarse politici heeft hij zelfs [goede] buitenlandse contacten. Van 1932 tot ’35 was hij onder Gömbös minister van financiën en sindsdien is hij voorzitter der regeringspartij [Nemzeti Egység Pártja]. Hij is in 1938 minister voor economische coördinatie.
Ook de liberale oppositieleider en vertrouwensman van industriëlen en bankiers, Károly Rassay en een van de leiders van het GYOSz [Gyáriparosok Országos Szövetsége], het Landelijk Verbond van Werkgevers, hebben veel vertrouwen in hem. [Barta­lits, 286]. Men denkt zelfs dat hij eindelijk doeltreffende maatregelen tegen de extreemrechtse agitatie zal nemen. Hij lijkt een man die de demagogische krachten onder de duim zal houden, en m.n. vanwege zijn zeer goede betrek­kingen met Londen wordt hij tot premier benoemd. Vooral in Londen wordt hij gewaardeerd: "The Times" verwel­komt het nieuwe Hongaarse kabinet op 30 mei 1938 met de woor­den: "Niets dan goeds mag ervan worden verwacht".
Imrédy's popu­lari­teit werd door niemand betwist en zijn gezag werd overal aanvaard. Hij is een vakman met een zeer goede repu­tatie. Al in maart beschouwde men hem als vice-premier en als toe­kom­stige opvolger van Darányi, als de meest kleurrijke en ener­gieke minister. Zelfs de ervaren graaf Bethlen beschouwt Imrédy als de onge­twijfeld voor iedereen aanvaardbare persoon, die in geval van nood Darányi zou kunnen opvolgen. [Bartalits, 261]. Ook de oppositieleider Eckhardt achtte al in maart 1938 het toe­treden van Imrédy tot het kabinet als "de beste garantie voor een gezond politiek kli­maat". [Bartalits, 262].
Na de droge, kleurloze én opportunistische Darányi komt nu weer een energiek en dynamisch man aan het hoofd van de Hon­gaarse regering. Hij zal voor verdere consolidatie moeten zorgen en de betrekkingen met de Angelsaksische staten nauwer aanhalen. Menigeen denkt dat hiermee "het evenwicht in de Hongaarse politiek weer wordt hersteld", en dat men wil aangeven dat men de handen weer vrij wenst te houden. Imrédy heeft z'n benoe­ming grotendeels te danken aan het geloof dat hij liberaal en westers is, en een barrière tegen ultrarechts kan opwerpen. Hij lijkt ook nuttig in verband met het Eucharistische con­gres, want hij geldt als vroom rooms-katholiek, en heeft goede relaties met katholieke kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. [Macartney, Oct. I, 220/221, Bartalits, 286].
Alleen extreemrechts en de Duitse pers zijn negatief, on­vriendelijk en gereserveerd over de nieuwe premier en men is in Berlijn eerst zelfs kwaad over de benoeming van Imrédy, van wie men denkt dat hij westerse sympathieën heeft. Weldra blijkt dat dat zeker niet het geval is, maar dat Imrédy in de voetsporen van z'n voorganger optreedt, en zelfs vanaf de zomer/herfst van 1938 hoe langer hoe meer een pro-Duitse weg in­slaat. Hij is tenslotte de enige Hongaarse pre­mier tot 1944 die vrijwillig concessies aan Hitler-Duitsland doet.... In het parle­ment verklaart Imrédy, dat hij de hoop op een vreedzame samen­wer­king in het Donaubekken niet heeft opgege­ven, maar zelfs dat kan door de Duitsers worden opgevat als tegen hen gericht. Wil hij misschien toenadering zoeken tot Italië, Joegoslavi­ë en Polen om een tegenwicht tegen het Duitse rijk te scheppen?
De meeste ministers worden door Imrédy gehandhaafd, zoals de gematigde en tegenover nazi-Duitsland sceptische Kálmán Kánya op bui­tenl­. zaken. De advokaat dr. Ödön Mikecz blijft minis­ter van justitie, dr. Lajos Remé­nyi-Schnel­ler minister van finan­ciën, en Géza Borne­misza minister van indus­trie. Sándor Sztranyavszky [kamer­voorz.] wordt min. van land­bouw en de advo­kaat Ferenc Keresztes-Fi­scher, die vroeger ook minister was, wordt opnieuw minister van binnen­landse zaken. Hij is een intelli­gent en gematigd man, zeer gerespekteerd, calvi­nist, en staat zeer skep­tisch, zelfs afwijzend, tegenover de toenemende in­vloed van rechts-extreme groe­pen in het land en t.o. de nazi’s. De rechtse gen. Jenő Rátz wordt min. van defensie, zogenaamd "om de invloed van pijl­kruisers in het leger te doen afnemen". Dit betekent wel een concessie aan ex­treemrechts, maar die wordt weer goedgemaakt door de benoe­ming van de gematigde Lajos Keresztes-Fischer [broer van de minister] tot chef van de generale staf, zo neemt men aan.
De alom gerespekteerde graaf Pál Teleki [1879-1941], een intel­lektueel, prof. aan de r.k. uni­versiteit van Budapest, geo­graaf en politiek schrij­ver, ooit premier in 1920/21, wordt minister van godsdienst en openbaar onder­wijs. Teleki geldt ook als een voorzichtige en libe­raal-conservatief edelman die voor Hongarije vooral nauwe samen­werking met Polen en Joego­slavië wenst.

top

Graaf Teleki is zeer bereisd, heeft Europa, Amerika en Azië bezocht, en spreekt zes talen vloei­end. Hij heeft een zeer brede ontwikkeling, maar is buitengewoon bescheiden gebleven. Hij heeft in het land veel aanzien, niet in de laatste plaats als vroom christen, als voorzichtig en gematigd man, en door zijn voorzitterschap van de padvindersbeweging. Bij de rech­tervleugel van de rege­ringspartij geldt hij echter vooral als een 'weltfremd' professor.... In de omgang is hij, als edelman en geleerde, toch "gewoon", en heeft hij zeer veel spontane contac­ten met studenten en andere jongeren. Zijn frisse geest heeft veel jongeren geïnspireerd en dat heeft hem zeer popu­lair gemaakt. Hij geniet zeer veel respekt en algemeen vertrouwen, vooral van de regent, Horthy en van graaf Bethlen, met wie hij al twintig jaren op zeer goede voet staat. Een liberale demokraat is Teleki niet; hij vindt n.l. dat het Hongaarse volk, dat in meerderheid onrijp is, leiding en autoriteit, gezag nodig heeft. Als edelman is hij dus patriar­chaal en vindt dat men de zwakken vooral moet beschermen, en als  hooggeplaatste een grote verantwoordelijkheid heeft. Teleki is in zekere zin ook antisemitisch, en vindt dat de enorme, overmatige invloed van de Joden in Hongarije moet worden terugge­drongen. Hij is ook in hart en nieren een patriot, een nationalist, en gelooft in het herstel van de natuurlijke eenheid van het Karpatenbekken. Etnische grenzen vindt hij als geograaf ab­surd, maar hij is geduldig waar het de praktische revisionis­tische politiek betreft.
Voor Teleki staat vast: als wij de niet-Magyaren wijs en humaan behandelen en geen gedwongen magyarisering wensen, zullen op den duur de centripetale krachten in het Karpaten­bekken het toch wel weer winnen, en kan het historische Honga­rije worden hersteld. Agressie is volgens hem uit den boze. [Macartney, Oct. I, 222/223].
Met name Tsjechoslowakije beschouwt hij als een kunst­matige staat die zeker uiteen zal vallen. Het zal nog blijken dat hij in feite zeer moeilijk deze idealen kan toe­passen en dat ook hij wel eens bezwijkt voor de nationalisti­sche ingevingen van z'n hart. Ondanks zijn diepe afkeer van de demagogische methoden en van "de straat" als politieke faktor, van het nazidom en het fascisme, en zijn angst voor het machtige Duitsland, hebben hij en zijn land toch direkt met dit totalitair geregeerde en machtige buurland te maken. Voor Engeland heeft de gentleman Teleki daaren­te­gen wel diepe sympathie en de Britten hebben ook vertrouwen in hem.
Herhaaldelijk wordt de edele intellectueel Teleki vanaf 1938 tot het bittere einde in 1941 voor zware dilemma's gesteld, en met de meest brute macht gecon­fronteerd, waarvoor ook hij geen oplossing heeft, en waarvoor hij ten­slotte zelf bezwijkt.... De last van een zware verantwoordelijkheid drukt op hem, en daardoor is Teleki nogal eens gespannen, nerveus, geïrriteerd. Ook is hij ongeduldig, soms zeer pessimis­tisch, fatalistisch.
Hij is ervan overtuigd dat Hongarije niet met nazi-Duitland in zee moet gaan om revisie te bereiken, en beseft ook dat Hitler met alle kleine landen speelt en die tegen elkaar wenst te gebruiken. Hij ziet de Duitse bedreiging ook in Honga­rije en omgeving zelf aanwezig: de Duitse minderheden in het Donaugebied, Slowakije, Zevenburgen, het Banaat, Baranya en de Bácska vormen voor Teleki een regelrecht gevaar, dat het land ondermijnt en zijn wantrouwende, negatieve houding ten opzichte van de "Schwa­ben" is daardoor te verklaren. [Macartney, Oct. I, 223/224/225]. Teleki's aarzelende houding in 1921 tegenover de restauratie van Habsburg [ex-koning Karel IV], en dus tegenover het legitimisme, zijn compromitterende houding bij de Witte Terreur in 1919/20 en zijn rol in de Valse fran­kenaffaire is men, zo lijkt het, na zovele jaren vergeten.
De bekende historicus dr. Bálint Hóman [* 1885], even­eens r.k. en prof. aan de univer­si­teit van Budapest, direkteur van het Hongaarse Nationale Museum, was min. van godsd. en onder­wijs, maar wordt nu als eerste tot minister zonder portefeuil­le voor propa­ganda benoemd. Dit is een nieuwe post, bedoeld om leiding te geven aan de be­strij­ding van extremisme van links en recht­s.
Imrédy vormt hiermee, zo vindt men, een compromiskabinet. Op sleuteldepartementen [behalve op defensie!] zitten niet pro-­Duitse conservatieven. De rechtse, "christelijk-nationale politiek" van 1919 wordt voortge­zet en de nieuwe premier legt verder alleen een korte en algeme­ne verklaring over zijn plannen af. Continuïteit, hand­having van orde en discipline, sociale recht­vaardigheid en nationale eenheid staan voor hem bovenaan, en ondergrondse intri­ges en het geheime lobby­en zullen niet meer worden toegelaten, aldus Imrédy.
Al in mei 1938 worden maatregelen genomen tegen ex­treemrechts: een nieuwe perswet maakt censuur mogelijk, en de vrijheid van vereniging en organisatie wordt beperkt. Iedere beweging die een gevaar voor de bestaande politieke en sociale wet en orde betekent geldt als subversief. Tegen de extreemrechtse invloed lijkt ook de nieuwe wet te zijn gericht, die het lidmaatschap van poli­tieke partijen met extreme principes en methoden voor overheidsambtenaren [vooral ook voor officieren en politie!] ver­biedt: order no. 3400, maar iets dergelijks is in verscheidene andere Europese landen ook gebeurd.
Het Pijlkruisersweekblad "Összetartás" wordt verboden, en een boek van Hubay over "Leidende ideeën van het Hungarisme" wordt in beslag genomen. [Laczkó, 28/29]. De politiebewaking van Szálasi, met wie Darányi nog wilde onderhandelen, wordt opgeheven en hij wordt nu zelfs gear­res­teerd. In juni 1938 wordt hij na een proces tot 2 maanden veroordeeld wegens agitatie tegen de staat, en op 7 juli wordt het vonnis van een vorige zaak in hoger beroep bevestigd: de 10 maanden worden in 3 jaar cel "wegens subversieve aktivitei­ten" omge­zet. De onmiddellijke arrestatie van Szálasi wordt bevolen: Hij lijkt de meest gevaarlijke man in Hongarije.

top

Op 16 augustus wordt het vonnis bevestigd. Hij wordt tot 3 jaar dwangarbeid veroordeeld en tot 5 jaar verlies van bur­ger­rech­ten, wegens zijn "opruien­de en ondermij­nende aktivi­teiten tegen de staat". De arresta­tie heeft plaatsgevon­den naar aanleiding van een klacht van me­vrouw Horthy, de first lady van Hongarije!
Op een morgen is alles in Budapest immers overdekt geweest met rechtsextremistische [Pijlkruiser-] pamflet­ten waarop aan de éne kant staat te lezen: Éljen Szálasi [Leve Szálasi] en aan de andere kant staat: ”Rebekka, ga weg uit de Burcht”: een [volledig ongegronde] insinuatie dat de vrouw van Horthy "deels Joods bloed zou hebben" en maar moet verdwijnen. [Macartney, Oct. I, 227, Sakmyster, 212]. Het is logisch dat het staatshoofd zich hierdoor diep gekwetst voelt en woedend is. Het strenge vonnis van Szálasi, die overigens ontkent met deze aktie íets te maken te hebben en spreekt van ‘smerig bedrog’ [Sakmyster, 212], "pleased the Regent and got Imrédy a good mark among the anti-nazi's in Hungary and abro­ad". [Macartney, idem].
Allerlei strenge maatregelen tegen "pijlkruiser-elementen" worden nu getroffen, zoals arrestaties na het uitdelen van pamfletten, want met name Horthy ziet in Szálasi een grote persoonlij­ke bedreiging. Hij minacht deze 'leider' met zijn gevaarlijke en ongebreidel­de fantasie. Hoewel Szálasi aldus tijdelijk uit de Hongaarse politiek is geëlimineerd, blijft hij toch bij zijn vele aanhangers zeer populair. Juist in 1938 wordt een soort hoogtepunt bereikt wat betreft de aanhang van extreemrechts. Men schat het aantal georgani­seerde leden van extreemrechtse partijen in juli 1938 nog op 10.000, maar aan het einde van 1938 al op 200.000 en in 1939 op 250 tot 300.000 leden. [Laczkó, 41]. Hier en daar neemt deze beweging nu vormen aan van massahys­terie. Er is zelfs sprake van een gevaarlijke maar algemene tendens naar radikaal rechts en de massale aanhang bestaat vooral uit teleurgestelde, gefrustreerde, misleide mensen en zelfs veel ambtena­ren zijn na het dekreet 3400 toch in het geheim lid van de Pijlkruiserspartij gebleven.
Er is in het land allang sprake van algemene verarming, van scherpe sociale tegenstellingen, van bittere, zeer slechte sociale omstandigheden, van werkloosheid, en bovendien kan men dit niet in vrijheid uiten.
Er is immers geen sprake van echte politieke vrij­heid, een demokra­tische atmosfeer, een dialoog, een systeem van geheime en vrije verkiezingen. De massa is jarenlang rustig gehouden met de revisionistische en nationalistische poli­tieke ideolo­gie van wat wel is genoemd "een neobarok regime" [o.a. Nagy Talavera], maar met ouder­wetse leuzen uit het verleden en zónder sociale oplossingen voor de toekomst! 
Bovendien is het volk veelal onkundig en dom gehouden: poli­tiek is een zaak van de elite, de hogere klassen, van aristo­kratie, adel en hogere bourgeoisie en zelfs de grote massa arme kleine en middelgrote boeren blijft zo ongeveer buiten beschouwing….. Van echte controle door een parlement is in Hongarije geen sprake en echte kritici worden beschouwd als -enigszins- gevaar­lijk, onpatriottisch. De zogenaamde "link­se" oppositiepartijen worden in de marge gehouden en eigenlijk slechts oogluikend toege­staan, geduld en sociaal-demokraten en liberalen blijven gewantrouwd, een soort taboe. Uit niets blijkt overigens dat het bewind van Horthy wel anders [b.v. een èchte demokratisering] zou willen en op de wens tot serieuze sociale hervormingen en tot een échte landhervorming gaat het regime nooit in, maar al eerder is erop gewezen dat de overgrote meerderheid der Hongaarse bevolking in de jaren '20 en '30 inderdaad een afkeer heeft van internationale stromingen en zijn toevlucht zoekt bij rechtse, nationale of nationalistische organisaties.
Ook veel studenten en intellektuelen voelen zich aangetrokken tot "specifiek-Hon­gaarse tradities, normen en waarden" en de "chris­telijk-nationa­le koers" van het bewind van Horthy lijkt zelfs alge­meen aanvaard.
De meerderheid in het lagerhuis van het parlement bestaat uit allerlei meelopers, die hun verkiezing vooral danken aan hun funktie in het bestuur, aan hun afkomst, hun ambt, hun 'patri­otti­sche houding', hun lidmaatschap van al of niet legale 'vaderlandse organisa­ties', hun trouw aan het establish­ment, het regime van admiraal Horthy. Het niveau van de parle­mentai­re debatten is veelal niet hoog, en wezen­lijke diskus­sies over principiële zaken [of over èchte veranderingen!] vinden nauwelijks plaats.
Men neemt meestal zonder meer aan dat de politieke idealen van dit bewind worden gedragen, gesteund door een overgrote meerder­heid van de bevolking, en niets wijst er inderdaad op dat het tegendeel het geval is. Vrijwel alle bestaande par­tij­en, inclusief de sociaal-demokratische, zijn het in allerlei zaken eens met de grote regeringspartij. In het parlement is er -ondanks heftige debatten- toch vaak sprake van een grote mate van consensus. Verscheidene kabinet­ten streven inderdaad naar het bereiken van enige overeenstem­ming met oppositiepartijen. Daarnaast moet worden gezegd dat het overgrote deel der inwoners van Hongarije in het interbel­lum bewust wordt afge­schermd tegen andere dan de officiële opvat­tingen, de geves­tigde belangen, de bestaande politieke en sociale orde. Gelui­den van kritische "linkse" politieke leiders zoals de liberaal Rassay en de sociaal-demokraat Peyer blijven vaak waar ze worden geuit: in het parlement.
In de jaren '30 is evenwel een nieuwe massabeweging naar voren gekomen, met radikaalrechtse, antisemitische en auto­ritaire opvattingen, en propaganda, de organisatie van de massa, de mobilisatie van de lagere klassen en het kanalise­ren van de maatschappelijke onlustgevoelens spelen voortaan een belang­rijke rol.
Uit het voorgaande is al duidelijk geworden dat de scheids­lijnen tussen allerlei Hongaarse vormen van fascisme en de opvattingen van bepaalde groepen binnen de "Nationale Een­heids­partij", de regeringspartij, vaak moeilijk zijn aan te geven. Het blijkt bovendien dat zeer velen in Hongarije in het geheel niet of nauwelijks duidelijke scheidslijnen zien tussen hun christe­lijke geloof, de leefregels en voorschriften van hun kerk en bijvoorbeeld de rechtsradikale politieke partij­en en hun ideeën.
Toch blijven vele aristokraten, burgers en boeren afzijdig van de nieuwe extreemrechtse bewegingen. Zij blijven de traditionele idealen trouw en dat uit zich geleidelijk aan vooral in de grote huiver voor het voorbeeld en voor de macht van het nieuwe totalitaire Duitse rijk. Ze blijven de nationa­le onafhanke­lijk­heid naar buiten en de bestaande binnenlandse sociale en politieke strukturen verde­digen. Hongarije moet zijn eigen weg blijven volgen en zich nooit laten meeslepen door -slechts- één van de grote mogend­heden in Europa. Men blijft -ondanks allerlei teleurstellingen- ver­trouwen op een soort evenwicht in Europa, waarbij ook Britten en Fransen hun stem in Midden-Europa kunnen laten gelden. Vooral graaf István B­ethlen, maar ook de regent, admi­raal Hort­hy, vele diplomaten, een aantal ministers, hoge ambtena­ren, libe­rale en conserva­tieve, en zelfs sociaal-demo­kratische parle­mentsleden klampen zich hieraan vast, en hebben nog altijd relatief een zeer grote invloed. De buitenlandse politiek blijft dus behoedzaam en Horthy’s enthousiasme voor de Duitse plannen t.a.v. de CSR is aanmerkelijk minder geworden, vooral na westerse protesten tegen Duitse militaire oefeningen die [eind mei 1938] tegen Tsjechoslowakijke zijn gericht. Horthy blijft er b.v. van overtuigd dat Engeland ‘vanwege z’n grote vloot en onmetelijke financiële en materiële reserves nog steeds ’s werelds sterkste macht is’. [Sakmyster, 212]. Het lijkt er overigens óók veel op dat Hongarije tegelijk wel samenwerking wil met de Duitsers om in 1919/20 verloren gebieden terug te krijgen, m.n. van de CSR, maar officieel wordt nog altijd de nadruk gelegd op een vreedzame en neutrale politiek om de handen zoveel mogelijk vrij te houden en “Hongarije wil de vrede in Europa niet verstoren”, aldus Horthy, Imrédy èn Kámya. [Sakmyster, 212/213].

'Kolenman', foto van Éva Besnyö, 1931

top

Aan de andere kant staan degenen, die vinden dat Hongarije zich alleen maar kan handhaven aan de zijde van, en in nauwe samen­werking met, het nieuwe Duitse rijk, want met Fransen en Engelsen en vooral met hun bondgenoten van de Kleine Entente heeft Hongarije immers slechts bittere ervaringen gehad, en die landen hebben nog nooit iets ten bate van het vaderland ge­daan, zo zegt men. Men gaat hierbij -dat is al vroeg duidelijk- volledig voor­bij aan het feit dat nazi-Duitsland Hongarije slechts beschouwt als één van die landjes, die men met gemak tegen z'n buren kan uitspelen, en kan gebruiken ten bate van de eigen Duitse machtspoli­tiek. Nazi-Duitsland steunt bovendien het Hongaarse revisio­nisme niet eens, zéker niet waar dat tegen Roemenië en Joegoslavië in gericht.
Toch menen de bekrompen en buitengewoon naïeve extreemrecht­se leiders dat er voor Hongarije in de toekomst een zeer belangrijke plaats in het "Nieuwe Europa" van Hitler en Musso­lini is weggelegd. De feodale agrarische en achtergebleven maatschappelijke strukturen van Honga­rije moeten worden vernieuwd, en wel in "moderne" autoritaire zin, "in de geest van de 20e eeuw", zo waagt men dan te zeggen..... De oude elite van kerk en adel, die Hongarije zovele eeuwen heeft bestuurd, moet dus verdwijnen. Toch betuigt men, naarmate de Pijlkruisersbeweging groeit, herhaaldelijk van die kant zijn trouw aan de bestaande consti­tutionele orde, terwijl men aan de andere kant een schreeuwende massa blijvend tevreden moet stellen met demagogische leuzen. [Lacz­kó, 51]. Het blijft [nog lange tijd!] onduidelijk, wat een hysterische radikaalrechtse massabeweging in Hongarije nu eigenlijk wenst: de bestaande verhoudingen omvèr­ werpen of juist binnen die constitutionele parlementaire strukturen werken! Wel is duidelijk dat men in deze kring steeds meer zelfver­trouwen heeft, probeert te intimideren, optimisme uitstraalt. Het racisme en antisemitisme speelt voor deze partijen en hun leiders een belangrijke rol, hoewel dat niet altijd voor iedereen duide­lijk is. Het openlijk propageren van "het elimineren van de Joden uit de Hon­gaarse samenle­ving" zou bijvoorbeeld voor alle welden­kende Hon­garen identiek zijn met het te gronde richten van alle economi­sche en financiële belangen in het land. Veel handiger lijkt het voor extreemrechtse demagogen dus om te wijzen op "de noodzaak om de Joden een evenredige plaats in het land te geven", de onevenwichtige sociale en economische strukturen aan te pak­ken, of vaag te pleiten voor "bescherming van en meer kansen voor een christelij­ke middenklasse".
Uit niets blijkt overigens dat men in 1938/39 bij de extreemrechtse leiders en hun aanhang enig concreet idee heeft over de plaats van de 500.000 Joden in de toekomst van het land. Wat Szálasi, Hubay, en al die anderen omstreeks 1938/39 uiteindelijk verstaan onder "de radikale oplossing van de Joodse kwestie" in Honga­rije blijft in een waas van opportunisme en patriotti­sche mystiek gehuld. Slechts in algemene en vage termen wordt er gesproken, m­aar....... men ziet dat b.v. het kabinet-Darányi zelf al met maatre­gelen is gekomen, die zeer weinig verzet oproepen. Met andere woorden: van de Hongaarse overheid zèlf mag en kan men -helaas- wel verwachten dat ze "de onevenredig grote invloed van de Joden" zal beperken met wettelijke maatregelen.
Algemeen is men het wel eens over het bestaan van "de Joodse kwestie" in Hongarije. Ook een 'gematigd' en ervaren politi­cus als Bethlen, de 'grand old man of Hungarian politics', is hiervan overtuigd. "De essentie van het Joodse probleem is dat er te veel van hen zijn en dat hun invloed te groot is", aldus Bethlen in 1939. [Mendelsohn, 121], en ook minister Teleki, eveneens bekend als een voorzichtig en een zeer ont­wikkeld en belezen, en alom gerespekteerd man, moet erken­nen, dat "hij echt wel weet hoezeer de publieke opinie een zeer radikale oplossing van de Joodse kwestie wenst". [Mendelsohn, 121]. Hij geldt trouwens ook -ondanks zijn geleerdheid- al meer dan 20 jaar als een gevoelsmatig antisemitisch politicus.
Ook de houding en grote invloed der kerken, in het bijzonder der rooms-katholieke kerk met 2/3 der bevolking als lid, kan niet worden overschat. Sinds jaar en dag geldt m.n. de r.-katholieke kerk als autoritair, zéér zeker niet demokratisch, conservatief en buitengewoon gezagsgetrouw. Diverse pausen, o.a. paus Pius XI in 1922, hebben zich ook scherp uitgesproken tègen de liberale, parlementaire demokratie, en mede door de r.k. geestelijken wordt het antisemitisme door zeer velen geaccepteerd als logisch: de Joden zijn het immers die de verlosser, Christus, aan het kruis hebben laten sterven en ook de al jaren gevolgde “christelijk-nationale” politiek is vanaf het begin in 1919 mede bedoeld om het niet-Joodse karakter van het Vaderland [voor miljoenen katholieken ook: het rijk van St. Stefanus, de eerste christelijke koning, en met Maria als Patrona Hungariae] aan te duiden. De Hongaarse Katholieke Aktie met 250.000 leden laat juist in deze jaren nog eens weten dat “de Joden hun invloed niet mogen laten gelden in het intellektuele leven van het land; zij mogen de kunst, de literatuur en de pers niet beïnvloeden” en “Wij moeten het Joodse liberalisme, dat de hele economie van het land heeft verwoest, vervangen door een corporatief stelsel, dat het kapitalisme weer ondergeschikt maakt aan de nationale belangen”. [de theoloog H. Jansen, in “De zwijgende paus?”, een citaat uit La Civiltà Cattolica, 8 juli 1938, aangehaald in: “Katholiek Antisemitisme en de holocaust in Oost-Europa, artikel van Frans Hoppenbrouwers, blz. 57-71, in Oost-Europa Verkenningen, dec. 2002]. Men kan in dit verband ook wijzen op het belangrijke en  principiële akkoord dat de kerk van Rome sloot met Mussolini [Akkoorden van Lateranen, 1929] en op het Concordaat met nazi-Duitsland in 1933: men zou zeggen dat de r.k. kerk -en daarmee ál haar gezagsdragers, bisschoppen en pastoors- ten volle de autoritaire [of totalitaire] staatsvorm accepteert, en dat miljoenen katholieke gelovigen zelfs blij mogen zijn in die landen te wonen en te werken…..
De hierop volgende jaren zal ook steeds blijken dat van de kerkelijke leiders in Hongarije [protestants en katholiek] slechts een enkeling zich soms metterdaad verzet tegen de antisemitische maatregelen, maar dat het kerkelijk gezag en de gehoorzaamheid dááraan [en aan het wettig gezag, de overheid] toch nog altijd van het allerhoogste belang voor ziel en zaligheid van miljoenen gelovigen worden geacht!
Men troost zich aan de gematigde rechterkant van het politie­ke spectrum in Hongarije ook vaak met het feit, dat de relatief gema­tigde en wette­lijke maat­regelen, die Hongarije treft, altijd nog veel beter voor de Joden zijn dan de 'oplossingen' die ex­treemrechts, mocht men aan de macht komen, nog in petto heeft! De kerken van Hongarije verzetten zich [zie hierboven] evenmin tegen wette­lijke maatregelen tegen de economische, maatschap­pelijke en culturele invloed van de Joden in het land, zo blijkt in 1938. Discriminatie door de staat wordt blijkbaar lang niet algemeen gezien als schadelijk of oneerlijk, maar intussen hebben Joden in Budapest regelmatig te maken met demonstraties, relletjes, opstootjes, incidenten en gevechten van/met hysterische extreemrechtse groepen [bendes], bijvoorbeeld in juni en novem­ber 1938. Ook in Duits­land juicht men deze ontwikkeling wel toe, hoewel men dit alles ziet als slechts kleine stappen op een lange weg die met name een land als Hongarije nog heeft te gaan......

top

In Berlijn beschouwt men Hongarije als een land, dat ook op ander terrein nog lang niet ver genoeg gaat: het land is niet totalitair, maar houdt vast aan z'n eigen lijn, de oppositie heeft er nog vele mogelijkheden en zeer veel invloed, Hongaren maken nogal eens een voorbehoud, zijn argwanend tegenover de Duitse politiek, tonen vaak geen enkel enthousiasme, en meten alles aan hun eigen nationale politiek......
Bovendien stoort het menigeen in het "Reich" dat Hongarije de belangrijke Duitse minderheid blijft beschouwen als "Ungarn­deutsche", en niet als "Duitsers", laat staan als een voorpost van het Duitse rijk in het Donaugebied. Nog lange tijd bestaat er tot in de hoogste kringen van nazi-leiders in Berlijn zelfs verdeeldheid over de vraag wat men met dit land aanmoet: moet of kan men erop vertrouwen dat Horthy en zijn regering zich geleidelijk aan schikken in Duitse wensen en eisen? Het lijkt er in 1938/39 op dat Duits­land voorlopig de voor­keur geeft aan de legale weg: Hongarije zal zich langzaam maar zeker toch wel in Duitse richting bewegen en met geld en propaganda wordt dit proces [in het geheim] gesteund.
In de binnenlandse toestand van Hongarije wijzigt zich inder­daad wel één en ander. Allerlei ontevredenen, die tot dusver geen andere middelen zien om aan hun ongenoegen uiting te geven, treden nu toe tot de nieuwe, extreemrechtse, politieke bewe­gingen. Hun ideeën zijn immers nauw verwant aan die van bui­tengewoon suksesvolle soortgenoten in nabijgelegen buur­landen: Duitsland en Italië…..
Hungaristen, Pijlkruisers, nationaal-socialisten hebben zich in het begin vooral laten inspireren door Mussolini, maar later toch vooral door Hitler. Middenstanders, handwerkslieden, de petite bourgeoisie, arbeiders, lagere ambtenaren, spoorwegmensen, en anderen die bij de openbare diensten werken, landarbeiders, een aantal intellektuelen, sluiten zich hierbij aan. Zeer velen hopen op een betere toekomst, en dat lijkt nu niet eens meer een onbereikbaar ideaal, sinds het opkomen van de beide machtige dikta­turen in Centraal Europa. Velen laten zich meeslepen, en zijn bereid om alles te geven voor de "beweging". Zij hebben immers al bijna een kwart eeuw niet veel anders ervaren dan oorlog, ellende, wanhoop, misère, werkloos­heid, chaos, bittere sociale en politieke omstandighe­den. Heel wat mannen van lager allooi laten zich ook in Hongarije maar al te graag en gemak­kelijk gebruiken voor het vuile werk, voor sadistische, bloe­dige akties, voor knokploegen, voor anti-Joodse campagnes en voor allerlei ter­reurdaden. Politierapporten wijzen in veel gevallen op een psychopathische achtergrond, een primitieve ontwikkeling, een crimineel verleden, etc. Een deel van het onderontwikkelde Hongaarse "Lumpenproletariat" is aldus geschikt voor het vuile, bloedige werk en schaamt zich vrijwel voor niets. In hun vaak al jaren bestaande rancune, wraak­zucht en haat ontzien ze niemand; men rekent hier en daar zelfs al op een snelle machts­wisseling [őrségváltás] met Duitse steun, en hoopt daarvan zelf beter van te worden. [Laczkó, 40/44].
Goedkope massabladen, waarvan men vaak alleen vermoedt dat ze vanuit Duitsland met geld worden gesteund, strooien vooral in 1938 en 1939 heel wat goedkope propaganda en een enorme lading demagogische beloften over de hoofden van de Hongaren uit. Het schijnt dat extreemrechtse bladen vrijwel nooit gebrek hebben aan financiële middelen. Heftige perscampagnes tegen "de Joden" doen hun werk. In mei 1938 wordt b.v. het dagblad "Ma­gyar­ság" [Hongarendom] door Szálasi c.s. opgekocht, en met name het blad "Összetartás" [Eendracht] hitst de massa op tegen Joden en bol­sjewie­ken. Talloze geheime Duitse agenten zijn intussen in Hongarije ook zeer aktief, winnen politieke en economische informatie in, steunen in het geheim Hongaarse fascisten en nazi's, en geven instrukties aan "Hun­garisten". Bovendien werken in 1938/39 tien tot vijftienduizend Honga­ren als seizoenarbeiders in Duitsland [Lacz­kó, 50] en komen -uiteraard- met enthousiaste verhalen terug in hun eigen land.
Maar … intussen vieren miljoenen in het hele land toch vóór alles het Jubileumjaar 1938 waarin vooral in de zomer talloze ceremoniën, openbare herdenkingen en manifestaties plaatsvinden ter gelegenheid van de 900e sterfdag van de eerste heilige Hongaarse koning [Szent István], maar ook vindt na vele maanden van voorberei­dingen van 23 mei tot 20 augustus 1938 het XXXIVe "Internati­onale Eucharistische Congres", een geweldige mani­festatie van Hon­gaarse en buitenlandse rooms-katholieken plaats in Budapest. Er zijn n.b. 100.000 buitenlandse katholie­ken te gast in het land, onder wie 14 kardinalen, w.o. de pauselijke staats­secre­taris kardinaal Eugenio Pacelli [die een half jaar later tot paus Pius XII zal worden geko­zen], 48 buiten­landse aarts­bisschop­pen, bijna 200 bisschoppen, enz. Een massale bijeenkomst op het Heldenplein met 200.000 aanwe­zigen en andere massale plech­tigheden maken de trouw van de 6 miljoen Hongaarse katholieken aan Rome duidelijk, en vormen een enorme demonstratie ter gelegenheid van het natio­nale jubileum, de 900e sterf­dag van de eerste christelij­ke en heilige koning van Hongarij­e, Szent István [St. Stephanus I, 1001-1038].
Voor de Duitsers is echter opmerkelijk en nog veel meer "verontrus­tend" dat de Poolse kardinaal Hlond samen met Franse prela­ten in Buda­pest veel aandacht krijgen en een prominente plaats innemen. Is dit een anti-Duitse demonstratie?, zo vraagt men zich in nazi-kringen in Berlijn af. Maar men heeft één en ander natuurlijk zelf in de hand gewerkt: alle Duitse [en Oos­ten­rijkse] katholieken en hun leiders is immers verboden om naar het Eucharistisch Congres in buurland Hongarije te gaan. Opvallend is dus de afwezigheid van Duitse gelovigen en bisschop­pen! O.a. twee bekende kardi­nalen mogen niet komen: Innitzer uit Wenen en Von Faulha­ber uit München! Is dit alles dan toch een teken dat christendom en het Duitse nationaal-socialisme onverenigbaar zijn? Niemand durft zich dit openlijk af te vragen…..
De pracht en praal van kerk en staat gaan hier samen. Een kopie van een deel van de St. Pieterskerk in Rome, met de zuilen van Bernini en een enorm altaar staan op het Helden­plein opgesteld en op de Donau wordt zelfs een soort pompeuze, "eucharistische scheeps­pro­cessie" gehouden. Zo volgen massale plechtig­heden elkaar op, want ook in het Hongarije van het inter­bellum zijn kerk en staat nauw met elkaar verbon­den, zoals dat eigenlijk al eeuwen het geval is. Voor buitenlanders wel heel opmerkelijk is, dat de Hongaren er vaak een eigen 'jaartelling' op na houden:  Ze beginnen bij het jaar 1001, het begin van hun eigen [christelijke] konink­rijk Hongarije, en laten dus de eerste 1 weg.... Aan de manifes­taties nemen, zegt men, meer dan een mil­joen mensen deel. De 167ste jaarlijkse processie van de heilige rech­terhand [szent jobb] van deze heilige koning op 20 augus­tus wordt door vele tien­dui­zenden Honga­ren bijgewoond. De processie heeft nu, in 1938, de 900e sterfdag van de koning, wel een bijzonder karakter: de "H. Rechter" reist per trein van de oude kroningsstad Székesfehérvár [Alba Regia] dwars door het hele land en tenslotte naar de residentie van de primaat en aartsbisschop, Esztergom, en ook de heilige kroon van St. Stepha­nus, de eerste koning, wordt aan vele duizenden Hongaren getoond. Opmerkelijk voor buitenlanders is altijd weer de nadruk die op het nationale karakter van dit feest valt: n.b. ook de gerefor­meerde admiraal Horthy, de rijksbe­stuur­der, loopt mee. Op dezelfde dag worden jonge officieren van de Ludovika-Akademie beëdigd, er wordt een nieuwe renbaan geopend, en er worden paardenraces om de Szent Istvánprijs gereden...
Ook bij de vier beelden van het monument, dat de Hongaren dagelijks herinnert aan de smadelijk verloren gebieden in Noord [o.a. Slowakije, Felfóld], Oost [o.a. Transylvanië, Erdély], Zuid [o.a. Vojvo­dina, Délvidék] en West [het Burgenland], resp. aan Tsjechoslowa­kije, Roeme­nië, Joegoslavië en Oosten­rijk, op het Vrijheids­plein [Szabadság tér] in Budapest worden plechtig­heden gehouden. Vanaf 1920 hangt hier de nationale vlag halfstok, en in de vorm van een bloembed is te zien hoe groot de territori­ale verliezen zijn geweest. [KHA, 3408]. De religieuze plechtig­heden worden beslo­ten met een midder­nacht­mis op het Helden­plein in de Hongaarse hoofdstad, waarbij ook nog eens meer dan 100.000 katholieken aanwezig zijn.
Implicit in these events was a message intended for both the Hungarian people and foreign observers: the kingdom of Hungary possessed sufficient historical roots and moral strength to resist absorption by the Third Reich. It must not be overlooked, of course, that ceremonies of this type conveniently served the revisionist cause as well, for they were reminders of Hungary’s former grandeur in her pre-Trianon borders”. [Sakmyster, 212].

top

Maar desondanks wordt dit grootse Jubileumjaar óók een jaar van sterk toe­nemende agitatie, demagogie,  provokaties, massade­monstra­ties en rellen tegen Joden in Budapest, anti-Joodse wetten, pam­fletten, etc……..
Intussen is op 2 aug. 1938 opnieuw een extreemrechtse partij opgericht, de "Hong. Nat.-Soc. Partij [MNSzP]/ Hungarista Mozga­lom" [Hungaris­tenbeweging], door graaf Feste­tich en Kálmán Hubay, met een pijl­kruis als symbool, en groene hemden want bui­ten­landse politieke symbolen zijn in Hongarije immers verbo­den…..
Ook nu weer slui­ten enkele promi­nente extreemrecht­se leiders van kleine partijtjes zich hierbij niet aan, b.v. graaf Fidél Pálffy, Zoltán Meskó en Mátyás Ma­tolcsy. De oprichting van de nieuwe partij volgt op de stichting van een coördine­rend lichaam van alle extreemrechtse groepen in mei 1938, de zgn. "Fajvédő Szövetség" [Rasbeschermings Verbond] en opnieuw blijkt dus de kleine extreemrechtse partijen elkaar blijven bestrijden, o.a. omdat de zeer ambitieuze leiders in de ander slechts een gevaarlijke rivaal zien. Ondanks het feit dat Hubay de leider van de partij is, speelt deze overigens slechts een nevenrol, “zolang Szálasi niet beschikbaar is”, maar anders dan Szálasi is Hubay een realist, cynisch en hard. [Laczkó, 54].
De keiharde en wrede beroepssoldaat Emil Kovarcz [Felsőireg, 1899 – Budapest, 1946], die veel radikaler is en terreur propageert, is de echte leider op de achtergrond. [Nagy Tala­vera, 140/14­1]. Kovarcz was in 1919 tijdens de witte terreur al één der leden van het commando-Ostenburg, en mede­plichtig aan massamoorden. Hij kreeg daarom ontslag, en vluchtte zelfs uit Hongarije. Later is hij begenadigd, wordt een be­langrijk officier en zelfs in 1931 docent aan de militaire Ludovika-academ­ie. Vanaf oktober 1938 hoort hij bij de pijlkruisers en is bekend als organisa­tor. Tot het bittere einde in 1945 toe blijft Kovarcz trouw aan Szálasi, en deelt in 1946 diens lot. [Laczkó, 36]. Bovendien geldt de gevangen Szálasi nu steeds meer als marte­laar! De aanhang van extreemrechts is intussen, vooral na de Anschluss, overigens flink gestegen. Men gelooft in de toenemende Duitse macht, en ziet dat deze op economisch terrein voor Hongarije alleen maar voordeel oplevert. Het economische en politieke herstel van Hongarije zal, zo denkt men, nu ook ten goede komen aan de lagere klas­sen. Vele leiders -zonder een goede opleiding- komen uit deze groepen naar voren; zij zijn vooral fanatiek, extreem en vaak corrupt, en onderhouden ook banden met officieren van de generale staf en met inlichtingendiensten. Omdat officieren niet politiek aktief mogen zijn, vragen velen met sympathie voor radikaalrechtse groepen dan pensioen aan of demobilisatie. Paramilitaire groepen worden ook steeds meer aktief, vooral n.a.v. de crisis om Tsjechoslowakije in september 1938, zoals de "Rongyos Gárda" [getande garde].
Voor de rechtse premier Imrédy is het voornaamste punt van verschil tussen de regering en de extreemrechtse oppositie, dat deze laatste zich steeds weer beroept op Italië en Duits­land, "en zich bedient van een vocabulaire, dat is vertaald uit een vreemde taal, en waarvan de diepere betekenis onduidelijk blijft".
Het Hongaarse volk begrijpt het programma met eisen van die valse profeten dus niet goed, aldus Imrédy in een rede in Debrecen op 19 juli 1938 voor 40.000 mensen [KHA, 33­56], maar hij zegt ook dat de atmosfeer de laatste tijd is opgeklaard. Hoe rechts en autoritair de Hongaarse regering ook handelt, men blijft ervan overtuigd, dat men "het bolsjewisme alleen met sukses kan bestrijden als het land tegenover 't buitenland z'n onafhankelijkheid, en binnenlands z'n vrijheid kan hand­ha­ven". Bovendien blijft men erop rekenen dat Duitsland Honga­rije zal helpen bij de verdediging van de onafhankelijkheid en haar belangen, aldus de Hongaarse staatssecretaris van justi­tie tegenover Duitse journalisten in Budapest in de zomer van 1938. [KHA, 3356].
De nieuwe regering wenst opnieuw, zoals men al eerder heeft verkondigd, "extreemrechts de wind uit de zeilen te nemen", en kondigt een landhervorming, invoering van de mili­taire dienst­plicht en de oprichting van een Arbeidsdienst [Munkaszolgálat] aan. Wat een landhervorming betreft: er komt van allerlei kant al enkele jaren felle kritiek op de zeer ongelijke [grond-] bezitsverhoudingen in Hongarije. Zowel links als rechts wenst een herverdeling, en velen keren zich in de jaren '30 tegen de elite, de 'heersende klassen' van de oude aristokratie, de adel, enz. Het eeuwenoude grootgrondbe­zit moet worden afge­schaft, zo vinden velen.
Massa's landarbeiders en boerenknechten leven met hun gezin­nen immers in erbarmelijke omstandig­heden, lijden aan tubercu­lose, hebben slechts enkele maanden per jaar werk, en worden zeer slecht gehuisvest en betaald. Ziekenhuizen en scholen zijn er veel te weinig. Organisatie is hun verboden: men is immers zeer be­ducht voor agitatie en klassen­strijd. Van overheidswege wordt er wel iets gedaan ten bate van de gezondheid, woningen, kinderrijke gezinnen, maar het is veel te weinig. Kritici wijzen herhaaldelijk op de ongezonde verhou­din­gen op het Hongaarse platteland, maar er gebeurt niet veel. [Borbándi, 59]. De jaren '30 zijn in feite jaren van verzuimde mogelijkheden. Verbittering en machteloosheid bij de arme boeren leidt al jaren tot politiek extremisme van links [communisme, marxisme] en rechts [nationaal-socialisme en fascisme] en tot de bloei van religieuze sekten. Er móet dus iets gebeuren ten gunste van de drie miljoen bedelaars van het land, zo waarschu­wen agrarische experts: een radikale landhervorming is absolute noodzaak.
In de steden is de situatie wel beter, o.a. omdat de arbei­ders hier in vakbonden georganiseerd zijn, en zich hebben kunnen verzekeren. Het totale aantal sociaal verzekerde werk­nemers bedraagt in 1932 0,6 miljoen. [Borbándi, 64]. Toch komt Hongarije toch nog altijd vèr ach­ter­aan wat betreft z'n inkomens en industriële produk­tie. Het aantal werklozen bedraagt in 1937 nog steeds 150.000, waaronder n.b. 25.000 jonge afgestudeerde academici! Men vindt nu, dat vooral de problemen op het platteland dringend moeten worden aangepakt. Steeds opnieuw bestaat echter in regeringskringen en bij de hogere standen [de bezittende klasse, adel, landheren] huiver om dit probleem van het grondeigendom werkelijk struktureel aan te pakken en opmerkelijk is dat nu juist van extreemrechtse als ook -in veel mindere mate- van progressieve linkse kant voorstellen komen.
Men kan zeg­gen dat zowel extreemrecht­se ideologen als dr. Ödön Mál­nási [de eerder genoemde pro-Duitse historicus, le­raar, die o.a. een racistisch boek publiceerde en gearres­teerd is [Lacz­kó, 39], als ook sommige "linkse" boerenleiders ‘het be­staan­de systeem grondig willen herzien’, zelfs willen ‘opbla­zen’. De tijden van nuch­terheid en van zakelijke oplossingen lijken evenwel helaas voorbij en men krijgt vaak de indruk dat de demago­gie en felle propaganda, chauvi­nisme en extremisme zijn ervoor in de plaats gekomen.
Men blijft van de kant van de overheid en de gevestigde belangen dus zeer voorzichtig. In de regering zitten overigens nog altijd gema­tigde ministers, zoals graaf Pál Teleki en Ferenc Keresztes-Fischer die niets liever willen dan handhaving van rust en orde, en eventueel geleidelijke en voorzich­tige her­vormingen.
In januari 1939 komt het kabinet eindelijk met een land­her­vor­mings­wet, die nog zeer bescheiden is. 1,2 miljoen hold [juk] zal in 12 jaar onder kleine boeren worden verdeeld en hiermee komt men tegemoet aan de wensen van veel boeren, en van de oppositiepartij van Kleine Grondbezitters. De totaal ongelijke bezitsverhoudingen worden immers al jaren scherp bekritiseerd. Ze vormen een gevaar voor de maatschappelijke orde en de binnenlandse vrede, aldus Tibor Eckhardt nog in juni 1938 in Kaposvár. Er moet een einde komen aan het overgeleverde fidei commissa-systeem, landarbeiders moeten ook grond in bezit krijgen en landloze boeren zouden nog heel wat grond kunnen vinden in onbe­woonde gebie­den. Financiële hulp van de overheid, langlopende kredieten enz. moeten wat Eckhardt betreft leiden tot verdeling van 3 miljoen juk land onder 700.000 boeren! Samen met gezinsleden betreft dit n.b. 2,5 miljoen personen: een kwart van de totale bevol­king en grootgrondbezit moet tot max. 500 juk mogelijk zijn. [Borbán­di, 81].
Geleide­lijk zal er nu dus een einde komen aan het grootgrondbezit. Per jaar zullen 57.000 ha. land worden verdeeld, 1/3 deel der fidei commissa [onvervreemdbare erfgoederen boven 160 ha] en 1/4 deel van 'vervreemdbaar' grondbezit zal worden herverka­veld. Velen zijn nu wel bereid om de regering te geloven en de middenweg tussen gevestigde belangen en populisme te volgen, maar de regering biedt, zo vinden kritici, hiermee nog geen echte verande­ringen. "In zo'n spannende en bewogen tijd is het van het hoogste belang dat rust en orde gehandhaafd blijven in het nationale belang”, zo zegt men meer dan eens. [Borbándi, 169/1­89].
"Wie aan de bestaande maatschap­pelijke strukturen en politie­ke mechanismen wil tornen ziet zichzelf dus met de staats­macht geconfronteerd", en het 'bevuilen van de eigen natie', van het eigen vaderland is voor de Hongaarse autoriteiten nog altijd een belangrijk argument om kritici mee om de oren te slaan. Typerend blijft, dat men van het "Maartfront" van het voor­jaar van 1938 niets meer hoort: Men durft na de "Anschluss" de autoriteiten blijkbaar niet verder te provoceren. De zin van verdere aktie ziet men niet meer in en een aantal bladen wordt opgehe­ven. [Borbándi, 170].

top