< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.28  De overmoedige premier Imrédy na "Münch­en", november 1938 – februari 1939.

Door de omstandigheden lijkt het dus alsof Imrédy zich na de crisis ­sterker voelt, en er zullen, zo bepaalt hij, nieuwe wetten komen die Honga­rije "in meer auto­ritaire geest zullen omvormen". Met name de Duitsers kunnen dus tevre­den zijn. Tijdelijk zet de premier nu ook alle antiparlementaire plan­nen aan de kant en krijgt een meerder­heid achter zich. Met het uittreden van de dissidenten is de regeringspartij overi­gens wel op een lager parle­mentair niveau beland, [Bethlen, 27] want de meest onaf­han­kelij­ke geesten zijn weg uit deze partij en er is veel meer sprake van antisemitisme, racisme en rechtsextre­misme.
Duitsland wordt aanbe­den, de eenzij­digheid is groot, en pro-nazi ele­men­ten hebben belangrijke invloed. Zij zijn nu zelfs pri­mair! De partij gedraagt zich daar­bij verach­telijk, laf, volgzaam en onderdanig, en steunt Imrédy. Béla Marton wordt [weer] secretaris-generaal van de regeringspar­tij [Baross, 24] en de ultrarechtse journalist en fajvédő [‘rasbeschermer’] Mihály Kolosváry-Barcsa [Kolozsvár, 1896 – Budapest, 1946], de chef-redakteur van het regeringsblad "Függetlenség" [onafhan­kelijkheid] is al in september tot perschef benoemd. [Sipos, 136]. Bovendien is duidelijk dat de premier ook maatregelen tegen de vrije pers wil nemen. Een nieuwe wet bepaalt n.l. dat alle kranten zich moeten melden, en vóór 11 december 1938 een nieuw verzoek moeten indienen, als ze verder willen verschijnen en al vóór deze datum kan n.b. een weigering voor zo'n verzoek intreden! Van de bestaande bladen wordt nu ruim 30 % verboden! [Sipos, 136].
Daarnaast staat evenwel de benoeming van de diplomaat Antal Ullein-Revitzky, een gema­tigd, maar ener­giek en ambitieus man, tot hoofd van de pers­afdeling van het ministerie van buitenl. zaken. Hij maakt de Hon­gaarse pers tot een be­lang­rijk voertuig voor de politiek naar bui­ten [Macartney, 317], waarbij hij [ook in 1939 en later] de vrijheid en onafhan­kelijkheid van z'n land primair stelt……….
Imrédy is intussen ook vastbesloten om de fout tegenover Duitsland niet bij zichzelf te zoeken maar de smet op Kánya te werpen! Deze minister moet dus weg en treedt op 28 november '38 offi­cieel af, zogenaamd om "ge­zond­heidsre­denen". Op 10 decem­ber wordt hij opgevolgd door graaf István Csáky [Uncsukfalva, 1894 – Budapest, 1941], die eerder in Boekarest en Madrid gezant was, maar die veel meer van Duits­land ver­wacht dan z'n voor­gan­ger: Csáky gelooft openlijk in de As en wenst dat Honga­rije een be­lang­rijke plaats hierbij "in het nieuwe Euro­pa" inneemt en voor onafhankelijke initiatieven van Hongarije is bij hem geen plaats. Er zijn, aldus Csáky op 10 december 1938, "misver­standen tussen Duits­land en Honga­rije gerezen, maar nu moet er toena­dering komen en een politiek van vriend­schap en vertrouwen tussen beide landen is gewenst". [KHA, 3575]. De nieuwe minister praat graag en veel, is ijdel en -héél anders dan de skep­tische diplomaat Kánya- nogal loslip­pig en extra­vert. Hij laat zich leiden door z'n persoonlijke carrière, heeft een nogal enge, bekrompen kijk op de poli­tiek en "hem ontbreekt de nuchterheid en bezonnenheid van z'n voor­gan­ger". [Ádám, Richt­ung S., 157].
Gedurende de twee maanden waarin Imrédy en Csáky samenwerken doet Hongarije zelfs stappen waarvan het nooit terug kan komen en gaat ver­plich­tingen aan waarvan het zich nooit meer kan be­vrijden! Het nieuwe kabinet doet n.l. steeds weer concessies aan de As en krijgt daarna weer te maken met nieuwe ad­viezen, wensen en eisen: de druk neemt dus voortdu­rend toe, maar Imrédy zèlf is graag bereid om zijn land steeds meer in de geest van de As te  leiden. In allerlei opzichten wil hij zich wel aanpassen…..
Vanaf 19 december 1938 bezoekt Ciano weer eens bondge­noot Hongarije, en hij treft hier "een nieuwe atmosfeer" aan. Hongarije is n.l. bereid om een politiek van toenade­ring tot de As te volgen, en men zegt Ciano in Budapest toe dat Hongarije de Volkenbond zal verlaten, wat in april 1939 ge­beurt. Maar: "voor het uittre­den uit Volkenbond moeten we wèl een voorwendsel vinden: Hongarije zal dus een onaan­vaard­baar voorstel over bescher­ming en zelfbeschikking voor natio­nale minder­heden indienen en zich ver­volgens terug­trek­ken. [Macartney, Oct. I, 317/318]. Csáky verklaart op 20 december ook dat Hongarije in z'n buitenlandse politiek onwan­kelbaar trouw aan de As zal zijn: "De samen­wer­king met de As is het vaste fundament voor de wereld­vre­de, geba­seerd op gerech­tig­heid", aldus Csáky, die de volgende dag zelfs verklaart: "De Hongaarse politiek is een­vou­digweg die van de As".

top

De sociaal-demokraten passen zich trouwens ook een beetje aan de situatie aan. Op hun congres in janua­ri 1939 -dat steun betuigt aan het stre­ven om Honga­rije onafhankelijk en vrij te houden- besluit om de partij voort­aan niet meer "Sociaal-demokrati­sche partij van Hongarije" [MSZDP], maar een­vou­dig "Sociaal-demo­kratische partij" [SZDP] te noe­men: "men" moet weten dat de partij niet een of andere afde­ling, filiaal of zelfs instru­ment is van een inter­na­tiona­le organisatie, maar dat ze ge­woon, authentiek en nationaal Hongaars ís. De partij zweert in feite ook de klas­senstrijd af, en steunt de politiek van Horthy, Bethlen, enz.
Ze wil niet meer geïdentificeerd kunnen worden met "rode ratten" of "rode duivels", zoals men in rechtse kringen nog wel gewend is te doen, en de leider, Károly Peyer. wil toenadering tot de westerse demokratische landen blijven zoeken om Hongarije onafhanke­lijk van Duitsland te houden. Daarbij wil hij voorzichtig opereren: ”als we de confrontatie niet zoeken, zal er ook geen repressie komen”, aldus Peyer. [Kovrig, 131]. Nog erger is dat de partij en haar vakbonden door nieuwe wette­lijke maatre­gelen van Imrédy in december 1938 worden gedwongen om Joden uit de leiding te verwijderen!………    
Na de teleurstelling van november 1938, als Hongaarse troepen op Duits bevel níet naar Karpaten-Ukraïne mogen oprukken, is ook hun opperbevelhebber, Horthy weer eens in de Duitsers teleurgesteld en zijn afkeer van de nazi’s wordt nog versterkt in een privé-gesprek in Budapest met de admiraal Wilhelm Canaris [1887-1945], de leider der Duitse contraspionage [Abwehr], in dec. 1938. Canaris [die privé, in het diepste geheim wel vaker z’n grote twijfels liet merken] laat Horthy zelfs weten dat “sommige leidende nazi’s pure bolsjewieken zijn”.
Admiraal Horthy voelt ongetwijfeld bij deze Duitse admiraal een soort diepe verwantschap, want ook hijzelf heeft z’n diepe wantrouwen tegenover de nazi’s. Hij blijft geloven in de uiteindelijke overwinning der westerse Geallieerden, maar heeft te maken met de almacht van het Duitse rijk in de onmiddellijke nabijheid van Hongarije. Ook híj spreekt in het diepste geheim wel eens z’n grote twijfels uit, b.v. in december 1938 tegenover de gezant in Londen, Barcza, wie hij toevertrouwt dat áls Brittannië in deze oorlog níet triomfeert, het zal zijn gedaan met de onafhankelijkheid van alle landen en met de menselijke vrijheid, dus met Europa en met alles wat het leven waardevol maakt. ”Als ik mocht kiezen”, aldus Horthy, ”dan liever een Hongarije onder Britse dan onder Duitse heerschappij; de Duitsers zijn inhumaan en gewelddadig”, en Barcza moet in Londen het Britse Foreign Office maar zeggen dat de regent van Hongarije ‘de meest oprechte en enthousiaste partijman is van Engeland en alles zal doen wat hij maar kan, zodat Londen Hongarije toch welwillend zal bekijken’. [Sakmyster, 221]…..Barcza staat evenwel perplex, want premier Imrédy had hem nèt tevoren gezegd dat de énige juiste politiek voor Hongarije slechts gebaseerd kan zijn op nauwe banden met Duitsland!
Hij zegt dat ook tegen Horthy, en die antwoordt hem dat Imrédy nu inderdaad pro-Duits is en dat ‘de huidige internationale situatie verlangt dat Hongarije vrienden met de Duitsers is’, maar dat hij toch blijft bij wat hij eerder zei! ”Horthy thus accepted the growing pro-German orientation of Hungarian foreign policy as a temporary strategic necessity, but neither emotionally nor ideologically was he comfortable with such a policy”. Tegenover de hoop van Horthy op het behoud van vriendschappelijke betrekkingen met de Britten staat dus de sterke pro-Duitse overtuiging van Imrédy. [Sakmyster, 222]. Op de diplomaat Barcza rust dus de taak om in Londen de houding van Hongarije nog eens uit te leggen…… Imrédy blijft dus premier en Horthy legt zich daarbij neer; de ‘dissidenten’ zijn hierover wel zeer teleurgesteld en vinden [evenals Bethlen] dat Horthy z’n belofte heeft verbroken, [idem, 224] maar het zij zo…. Het land zal nu toetreden tot het Anti-Komintern­pakt en in januari 1939 wordt Hongarije tot hiertoe uitgeno­digd; in februa­ri wordt het lid­maat­schap een feit. Italië wil nu ook wel bemiddelen tussen Joego­slavië en Honga­rije en midden januari 1939 bezoekt de nieuwe Hongaarse minister Csáky Duitsland, en hier kan hij Hongarije's be­reidheid om lid worden van Anti-Komin­ternpakt meedelen.
Hitler heeft echter op 1 januari ook een artikel gelezen van Bethlen in de liberale "Pesti Napló" en dat is voor hem zeer irritant geweest, omdat het een opsomming van alle grieven van Hongarije tegenover Duits­land bevatte, en zeer open­hartig was. "Ze hebben Hongarije's beker tot de rand gevuld. Duitsland moet nu maar eens Hongarij­e's histori­sche rechten erken­nen, en we moeten vast­houden aan de idee van St. Stefanus", aldus de invloedrijke oud-premier graaf Beth­len. [Macartney, Oct. I, 319]. Hitler is dus woedend en niet gediend van die vriende­lijk­he­den van Csáky!!……Maar ook z’n voorganger Kánya wordt door Hitler nog eens scherp aangevallen. "Terwijl ik met Horthy over samenwerking onderhandelde heeft Kánya, die altijd al een vijand van het Rijk was, het Akkoord van Bled gesloten!" aldus een beschul­digende Hitler. Alle andere Duitse grieven en erger­nissen van de laatste maan­den, een heel register van Hongaarse zonden, worden ook nog eens opge­somd, en Hitler hekelt eveneens "de ondank­bare toon van de Hongaar­se pers".
Hij "zou blij zijn als er een eind aan deze leugen­achtige aanval­len zou komen, anders is hij genood­zaakt om de pers ooit eens op z'n plaats te zetten". Tegenover het 1000-jarig rijk van Stephanus staat het middel­eeuwse Duitse rijk, aldus de almachtige leider van het Duitse rijk! Hitler blijft dus van mening dat Hongarije zich tegen de Wiener Schiedspruch van 2 november j.l. heeft gekeerd, en nog altijd droomt van het 1000-jarige rijk van de heilige Stephanus, maar Csáky kan niet veel anders dan zich uitputten in excu­ses: "Voortaan zal Hongarije voor 100 % tege­moet komen aan Duitse wensen, Hongarije ziet wel dat 't zonder Duitse hulp niets kan, en dat het alleen nooit z'n vijanden de baas kan. Er is nu echter een echte revolutie in Hongarije gaande; nu zal alles anders worden, en het land zal in de toekomst volle­dig met de As samenwer­ken”, aldus de Hongaarse minis­ter... die Hitler namens Horthy verzekert, dat Duitsland "zolang híj aan het hoofd van Hongarije staat, kan rekenen op Honga­rije als op z'n meest toegewijde vriend". Voortaan zal de Hongaarse buitenlandse poli­tiek, aldus Csáky, zich in elke kwestie op de As richten. [Allianz, 46].

top

Daarop is Hitler gerustgesteld en slaat een mildere toon aan maar stelt prompt nieuwe eisen aan Hongarije! Hij is ook opgeto­gen: ”Wie had immers een half jaar geleden het voor mogelijk gehouden dat de vrienden van Tsjechoslowa­kije hem dat land op een presen­teer­blaadje zouden aanbieden?” en en passant deelt hij Csáky mee dat hij heeft besloten tot liquidatie van de rest van Tsjecho-Slowa­kije in maart 1939. [Ádám, Richtung S., 159/1­60]. Over twee maanden zal hij Praag binnenvallen……. Hitler zegt dat Hongarije dan moet meewer­ken, maar ”Joegoslavië en Roemenië zullen niets tegen Hongarije doen!” Von Rib­bent­rop voegt er zelfs aan toe: "Duitsland ­wil een zo sterk mogelijk bewa­pend Honga­rij­e". Hongarije mag echter niet eigengereid, en alleen, geïso­leerd, optre­den tegen de CSR, maar moet dat samen met Duitsland doen…... Hitler is vaag over Ruthenië, maar "elk land heeft z'n eigen belangen" [Macart­ney, Oct. I, 320] en Csáky vat deze woorden van Hitler o.a. op alsof Hongarije op het geschikte mo­ment dus de Karpaten-Ukraïne [Ruthenië] wel kan bezet­ten! [Macartney, Oct. I., 321]. Ook de Hongaarse regering con­clu­deert hieruit dat de oriën­tatie op Duitsland moge­lijkheden biedt om het gewenste gebied te krijgen. [Alli­anz, 46/47].
Hongarije belooft dan om niet zonder toestemming van Duits­land te handelen in Ruthenië of de Karpaten-Ukraïne [dat nu min of meer een chaos is] maar toch is men zeer ongedul­dig: guerilla-ak­tiveiten en grensschendingen vonden plaats, er is hier sprake van een soort zenuwenoorlog. [Macart­ney, Oct. I, 322/323].
Voor de weini­ge ingewijden is echter duidelijk dat Hitler met al die staten "im Südostraum" slechts speelt, deze landen kan maken en breken, beloften doet en schendt, en tegen elkaar kan uitspe­len wie hij wil. Men is in feite aan de Führer van het grote Duitse rijk overgeleverd.
Aan de Slowaken zegt hij b.v. hulp toe mits ze breken met de Tsjechen en zich onafhankelijk verklaren, anders "moet Duits­land het ingrijpen [in hun land] aan Hongarije overlaten". [Ádám, Richtung S., 160]..... Het zal tenslotte niemand verbazen dat Csáky enthousiast en blij uit Berlijn terug­komt in Budapest: "De As zal de komende kwart eeuw in Europa domineren.... Het westen heeft weinig interesse in Midden-Europa getoond sinds "München", en Hongarije kan niet meer doen dan van deze houding kennis nemen". Duitsland zal volgens Csáky in Hongaar­se binnen­landse zaken niet tussenbei­de komen...... en Hongarije wil vrede, vriend­schap met Joego­slavië, en een modus met Roemenië, in ruil voor een min­der­heidsver­drag.
Csáky wil nu snel de Hongaarse toetreding tot het Anti-Komintern­pakt, want "het Hongaarse lidmaatschap van het Pakt is ge­richt tegen nie­mand, en houdt geen militaire verplichting in", aldus de Hongaarse minister hoewel men in Moskou hierover heel anders denkt! "Het Pakt is een agres­sief instru­ment, terwijl tussen beide landen nooit enig twistpunt bestond: Dat wordt in Buda­pest nu blijkbaar gene­geerd". [Alli­anz, 47].
Het Hongaarse lidmaatschap van het Anti-Kominternpakt vormt voor de Sov­jet-Unie dan ook de reden om de diplo­matieke be­trek­kingen met Hongarije, die vanaf 1934 bestaan, te verbre­ken: "Hongarije heeft haar koers van politie­ke onaf­hankelijk­heid verlaten", zo wordt in Moskou gezegd en inderdaad is een anti-Duitse of zelfs onafhan­kelijke politiek voor het kleine Honga­rije niet langer moge­lijk en door velen ook -in de bestaande situatie- niet meer gewenst. Op 26 februari 1939 wordt Hongarije formeel lid van het Pakt.
Hitler kan dus opnieuw tevreden zijn over Hongarije en z'n premier en diens gewillige minister van buitenlandse zaken. Dat ís hij echter niet! Integendeel: hij gaat nog eens tekeer tegen de oppositie van Bethlen, de Joden, het volks­front, de reaktio­nai­ren en andere onte­vredenen in Hongarije, ”die hun onge­loof­lijke leugens en ondank­baarheid uiten, die dromers en babbe­laars uit dromen­land”. [Macartney, Oct. I, 322].
Intussen zien belangrijke Hongaarse politieke leiders zoals Horthy, Bethlen, Teleki en Ke­resztes Fischer en vele anderen tot hun leedwezen de on­macht van de wes­terse mogend­heden om iets te doen aan de Duitse hegemonie in Midden-Europa en men voelt ook steeds meer de Duitse economi­sche en militai­re invloed en eisen. De Duitse pers wordt nu ineens zeer vrien­delijk tegenover Hongarije, de agitatie onder de "Schwaben" en de pijlkruisers  houdt op en er vinden ook nieuwe economische onder­handelin­gen met Duitsland plaats. Vanuit Berlijn eist men echter ook opnieuw legalisering van de nazi's, amnestie voor [ex­treemrechtse] politieke gevange­nen, ruimte voor nationaal-socialis­tische ideeën en propagan­da, uitschakeling van legiti­misten en verdere anti-Joodse maatre­gelen in Hongarije, en het is wel duidelijk dat Imrédy hieraan graag zal meewerken…….Deze premier wil z'n land immers in alle opzichten zowel binnenlands als buitenlands "gleichschalten". Vanaf begin september [z’n rede in Kaposvár] heeft hij dat laten blijken.
Op 4 december 1938 wordt het wetsontwerp over de algemene dienstplicht ingediend. Ongeveer drie jaar zullen Hongaarse mannen van 18 tot 60 jaar militaire dienst moeten doen. De nationale Jeugdorganisatie "Levente" krijgt nu ook formeel een ver­plichtend karakter [dat ze in de praktijk altijd al had] en voor mannen en vrouwen van 14 tot 70 jaar worden allerlei verplichte diensten ten bate van de overheid inge­voerd. Tot allerlei werkzaamheden kan men in eventuele geval­len worden opgeroepen, naar het voorbeeld van de Duitse "Ar­beits­dienst". De wet maakt ook de uitzonderingstoestand mogelijk. De rege­ring kan dan eventueel het recht van vereniging en verga­dering beperken, mensen "voor wie dat nodig is" onder politie­toe­zicht plaatsen of interneren, en sommige wetten buiten werking stellen. Lonen, winsten, prijzen en voorraden kunnen worden gecontroleerd [Macartney, Oct. I, 326], en de krijgswet kan voortaan worden toege­past ten aanzien van "onge­wenste elemen­ten die een gevaar vormen voor de maat­schap­pelij­ke orde".

Sándor Bortnyik , 'De schilder', 1932

top

Verreweg het meeste stof doet echter een tweede "Jodenwet" opwaai­en. Deze antisemitische wet is door Imrédy al op 12 december in de ministerraad voorgesteld en op 23 december 1938 wordt het wetsontwerp "betreffende beper­king van de deelname van Joden aan het openbare en econo­mische leven" ingediend, "als een kerstge­schenk voor de Joden" zoals Imrédy zelf zegt. [Nagy Talavera, 147]. Een mooier kerst­geschenk hebben de pijl­kruisers zich, naar eigen zeggen, niet kunnen indenken. Opmerkelijk is wel, dat Imrédy Horthy niet van tevoren heeft geraadpleegd en waarschijnlijk heeft gedacht dat Horthy immers toch zelf antisemitisch was en dat gezeur over details toch geen zin heeft! [Sakmyster, 225]. Er wordt nu een numerus clausus vastgesteld van 6 % voor de in 1938 al genoemde beroepen en voor studenten, in plaats van de 20 %. Uitgeverijen, staatsmonopolies, kranten en theaters mogen niet langer onder Joodse leiding staan. Voor heel wat ondernemingen was [is] dit echter geen punt want men be­noemt eenvoudig een paar christenen, die formeel de leiding overnemen terwijl de echte beslissingen toch nog steeds door de eigenlijke Joodse direktie met haar ervaring worden geno­men! Om aan het vereiste percentage te voldoen worden in feite vaak geen Joden ontslagen maar anderen erbij in dienst geno­men! [Eur. Rig­ht, Deak, 383]. Joods grondbezit kan in bepaalde gevallen nu ook worden ontei­gend, en aan salarissen mag in een handelsonderneming slechts 12 % aan Joods personeel worden uitbetaald. Toch worden geen Joodse ondernemingen, d.w.z. 90 % der industrie en ban­ken, onteigend……….
Per definitie wordt vastgesteld wie "Jood" [zsidó] is: Als de ouders Joods waren is men Joods, ook al is men gedoopt [d.w.z. tot een christelijke kerk overgegaan] en de doop van na augustus 1919 wordt niet erkend: dat is -zo wordt dus voor­on­dersteld- toch alleen maar om maatschappelijke [opportunistische] redenen ge­beurd.
Hiermee wordt een principe van "ras" [ongeacht je godsdienst, je doop, kun je Jood zijn!] voor het eerst in de Hongaarse wetgeving geïntro­du­ceerd want tot dusver bestonden voor de wet en de statis­tiek alleen criteria van godsdienst en moedertaal…… Het is duidelijk dat hiermee buitenlandse [zeg maar: racistische Duitse, nazi-] criteria in de Hongaarse wetgeving hun intrede doen, want n.b. ook 62­.000 gedoopte christenen [van Joodse afkomst] worden door de nieuwe wet getroffen. [Nagy Talavera, 147].
Voor Joden wordt het voortaan onmogelijk om nog Hon­gaars staatsburger te wor­den. Naturalisatie van ná 1 juli 1914 kan opnieuw worden bekeken en kan zelfs worden geannu­leerd. Joden kunnen alleen kiesrecht hebben als ze in het land zijn geboren of wanneer hun voorouders vanaf 1 juli 1867 in Honga­rije woonden. Joden kunnen niet meer in openbare ambten worden benoemd, en ook niet meer lid van het parlement worden, met uitzondering van kerkelijke vertegenwoordigers. Militaire dienstplicht voor Joden geldt niet meer, maar er komen -bij een wet te regelen- aparte eenheden voor hen, de zgn. "Arbeidsbataljons"[Munkaszolgálat]. Er zullen ook geen Joden meer in open­bare funkties [overheidsambten] worden benoemd.
In vier jaar moet de wet haar beslag krijgen en ze zal n.b. op 300.000 Joden [volgens Nagy Talavera, blz. 147, op 221.900 Joden en hun gezinsleden: d.i. 40 % der Joden in Hongarije!] be­trekking hebben! Vergeleken met de situatie in Duitsland is dit -zo kort na de Reichskris­tallnacht- nog een relatief milde wet maar: duide­lijk is dat ook Hongarije de weg van racisme en discrimi­natie van Joden opgaat! Bovendien wordt er, ís er eigenlijk allang een sfeer gescha­pen, waarbij tussen Joden en "goede" Hongaren een fundamentele tegenstel­ling wordt gecreëerd. Het één zou het ander uitslui­ten! Verder wordt door deze wet het respekt voor privé-bezit bepaald niet groter. Een "christelijke" middenklasse van de "petite bourgeoisie" wordt op den duur geschapen, die van deze wet profiteert. Sommigen van de leidende hogere klassen zien zelfs al gebeu­ren dat het vraagstuk van het grondbe­zit door één of ander dekreet tegen hun zin wordt opgelost! Velen beschouwen bovendien deze wet als één in een serie die "de Joden" op den duur uit het Hongaarse culturele en economi­sche leven zal uitschakelen.
Het materiële eigendom van Joden blijft nog onaangetast evenals de vrijheid om te reizen en om allerlei gelegenheden normaal te bezoeken. Men kan zich echter afvragen: voor hoe lang nog?
Vrijwel niemand weet of bekommert zich erom hoe dat precies moet gebeuren. Zelfs extreemrecht­se leiders gaan volkomen aan het feit voorbij dat b.v. de econo­mische schade voor Honga­rije zonder meer enorm zal zijn!
Uit allerlei zaken blijkt, dat men vrij oppervlakkig te werk gaat, buitenlandse [nazi-] slogans volgt, domme leuzen voor en door een domme massa laat herhalen, en zich niet laat leiden door weten­schappelijke studies maar door wat populair is, en eenvoudigweg constateert "dat er nu eenmaal een Joodse kwestie in Honga­rije be­staat", etc. De zgn. "keresztény középosztály" [de christelijke midden­klasse] is echter blij: er komt nu dus toch een "őrségváltás", een wisseling van de wacht. Ze kan nu zelf aan bod komen, en het leed van vele gedemoraliseerde mensen na 1918/20 kan nu weer worden opgeheven... [Nagy Talavera, 147]. Imrédy zegt zelfs dat de wet is bedoeld om kapitaal en hulpbronnen in christelijke handen te krijgen”. [Sakmyster, 225].
Het Joodse leven gaat vrijwel ongestoord z’n gang, maar ”The Hungarian Jews were desperate. All their assimilation, loyalty and patriotism had borne bitter fruits indeed". [Nagy Talavera, 148].

top

Toch leven enkele duizenden Joden die naar Hongarije zijn gevlucht vanuit buurlanden hier nog in rust en vrede en de Hongaar­se Joodse gemeenten kunnen met hun 600.000 leden zelfs veel beteke­nen voor onderlinge charitatieve hulp­verlening. Ook doen de Joden nu een beroep op hun christelijke broeders die immers zich ook op de humaniteit beroepen om hen te steunen en de helpende hand te bieden. "We willen", aldus de Joodse organi­saties, "behandeld worden op basis van rechtvaardig­heid". Ze sturen ook een memorandum aan het Hongaarse parle­ment waarin ze spreken van schending van de principes van de Hon­gaarse constitutie, van een radikale breuk ermee. Men klaagt dat de nieuwe plannen schadelijk zijn voor de belangen van de Hongaarse natie! "Is dít wat de Hongaarse Joden, wier enige wens al eeuwen is geweest om Hongaar en niets anders dan Hongaar te zijn, verdie­nen?" zo vraagt men zich af..... De Joden zijn Honga­ren, zij hebben voor het Hongaarse vaderland gevochten in de wereldoorlog. Geen enkele wet kan ons beroven van ons vader­land, evenmin van ons geloof of van de trouw aan het Hongaar­se land waarvan de taal ook de onze is en welks geschiedenis ons leven is! "Sta ons tenslotte toe om te zeggen, dat ons geloof, eer en onze rechten niet een prooi van iedereen zijn, op kosten waarvan men kan proberen om problemen, die zijn ontstaan door sociale kwalen, op te lossen", aldus de Joodse organisaties. Men doet een beroep op het parlement, dat wetten zou moeten maken zónder onderscheid naar geloof. [Nagy Talavera, 148]. Joodse intellektuelen maken dit memorandum alom bekend. Kaarten, posters en pamfletten worden in grote oplaag ver­spreid maar het doel wordt uiteindelijk toch niet bereikt! [Blackbook Martyrdom Hung. Jewry, 14/15], hoewel men wel een groot deel van de linkse oppositie van kleine grondbezitters, liberalen en sociaal-demokraten mee­krijgt. Hun amendement wordt in het parlement evenwel verworpen.
De liberale leider Rassay protesteert ook fel tegen de nieuwe "Jodenwet". Hij valt in het parlement de obscure en onweten­schappelijke en weer­legde rassen­theorie scherp aan, en laat duidelijk zijn misnoe­gen merken over het feit, dat voortaan "één of andere mystieke bloedtheorie" basis voor een Hongaarse wet is. [Zs. Nagy, 118].
De debatten in het parlement hierover duren enkele maanden en tenslotte wordt "Wetsart. IV, 1939" met een ruime meerderheid aanvaard, óók door de Kleine Grondbezitters, maar níet door de vroegere premiers Bethlen en Károlyi! Het is menig weldenkend mens intussen wel duidelijk, dat "de Joodse kwestie" in Honga­rije wel degelijk wordt aangegrepen om socia­le problemen op te lossen, of de oplossing ervan uit te stel­len. Joden moeten nu zelfs in het openbare leven uitkijken: de antisemitische propaganda werkt en het extremisme wordt sterker! Op de sabbat 3 februa­ri 1939 wordt een hand­granaat gegooid op de menigte die de grote synagoge in de Dohány utca na de dienst verlaat. De bedoeling is om een bomaanslag te plegen. 22 Joodse aanwezigen worden gewond! Een zgn. "onafhankelijke groep" van Pijlkruisers o.l.v. de beruchte Emil Kovarcz is hier aktief geweest maar naar aan­leiding hiervan wordt de extreemrechtse "Hongaarse natio­naal-­socialistische partij/­Hungaristische beweging" met haar neven­organisa­ties toch maar verboden [door Teleki, 24 februari 1939]. De partij vormt, zo heet het, "een gevaar voor de vei­lig­heid van de staat, de sociale orde, de openbare orde en veilig­heid". Na een politieon­derzoek blijkt dat acht rechtse extremisten naar Duits­land zijn gevlucht, maar dat note bene ook 700 ambtenaren op een geheime lijst als leden genoteerd staan! [Laczkó, 60].
Ondanks deze akties tegen de ondermijnende aktiviteiten van de extreemrechtse oppositie is Imrédy toch zelf van binnen uit bezig om geleidelijk aan tot een radikaalrechtse, autori­taire, zelfs totali­taire politiek over te gaan. Tegen extreemrechts onderneemt hij bewust weinig of niets, of het is te laat. Ondanks de verontwaardiging over de bomaan­slag probeert Imrédy slechts de zaak te sussen."Er is nu eenmaal het één en ander veranderd: alle buurlan­den hebben al radikale maatregelen getroffen, en Hongarije moet dus ook meedoen want anders komen veel Joden naar Hongarije!" [Blac­kbook, 16/17], zo wordt gezegd.
Toch wordt dit alles door Horthy niet zonder meer aanvaard: al op 10 december 1938 spreekt hij mevrouw Imrédy, die grote invloed achter de schermen lijkt te hebben, en hij maakt haar duidelijk dat hij van haar man wel iets anders had verwacht. Die had n.l. maatregelen tegen de pijlkruisers zullen nemen maar heeft dat tot dan toe verzuimd. Ook wenst Horthy geen landhervorming en wil geen brute behandeling van de Hongaarse Joden, omdat zij de handel en het zakenleven van het land in handen hebben, en hij noemt ook twee vooraanstaande Joodse Hongaren, Lipót Ascher en Leó Goldberger, met wie hij zelf regelmatig bridge speelt en die hij [zoals zovele andere Joden] hoogacht omdat ze het land werkelijk diensten hebben bewezen! De argumenten van mevr. Imrédy laten Horthy blijkbaar koud, want ze laat weten dat ”haar man nu laat zien dat het onmogelijk is om op de oude voet -“een beetje naar links en dan weer een beetje naar rechts”- door te gaan met regeren”. [Sakmyster, 225/226]. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat dit niet tot de buitenwereld doordringt….
Plannen voor een landhervormingswet worden nu ook gemaakt, maar ze zijn, waarschijnlijk onder druk van de rooms-katholie­ke kerk, gema­tigder dan eerst leek. Bepaalde grond komt in aanmer­king: wat niet in gebruik is bij de eige­naar, Joods grondbe­zit, en een deel van grootgrondbezit. De staat zal de ex-eigenaren compen­satie geven. [Macartney, Oct. I, 325]. Dan volgen concessies aan de "Schwäbische" minderheid.
Steeds meer demagogische en radikale eisen komen nu naar voren, en de premier waagt het nu zelf om openlijk te verkla­ren, "dat hij niet is geïnteresseerd in parle­mentaire reken­kun­de..... En meer­derheid of een minderheid in het parlement zeggen hem niets, evenmin als politieke ideeën of program­ma's". [Nagy Talavera, 149]. Imrédy wil daarom in februari 1939 een nieuwe politieke bewe­ging oprichten, samen met enkele mede­stan­ders zoals gen. Jenő Rátz, Andor Jaross en Bálint Hóman. Het is de zogenaamde "Beweging van Hongaars Leven" [MÉM, Magyar Élet Mozgalma] en de oprichters dragen prompt bij de oprichting in het Vigadó in Budapest de nieuwe, groteske, uni­formen van de MÉM, maar dat wekt de lachlust bij sommigen op.

top

Deze MÉM moet -n.b. buiten de bestaande rege­ringspartij om- de kern vormen van een toekomstige eenheids­par­tij, een quasi-fascis­ti­sche organisatie met zwarte uniformen en symbo­len, emblemen en andere rituelen zoals dat in b.v. Italië en Duitsland gebrui­kelijk is. [Laczkó, 61]. Het symbool van de MÉM is het 'csodaszarvas', het wonderhert uit de Hongaarse mythologie. Hiervoor gebruikt men een bekende afbeelding uit de goud­vondst van Nagyszentmiklós [dus níet van de Magyaren maar van de Avaren!], waarop echter slechts een gewond hert op de knieën is te zien! Sommigen beweren zelfs, dat je in het gezicht Joodse trekken kunt zien! Het gevolg is na­tuurlijk dat Imrédy het voorwerp van spot en karikaturen wordt, en belache­lijk wordt gemaakt! [Macartney, Oct. I, 326/327]. Imrédy, die geen gevoel voor humor heeft, maar zichzelf en zijn ideeën uiterst serieus neemt, kan dit maar moeilijk verdragen..... Wel is de Hongaarse premier zelf onder diepe indruk gekomen van "de grote betekenis van nazi- en fascistische ideeën" en kennelijk voelt hij zich niet eens meer gebonden aan de parlemen­taire en constitutionele orde en aan de aristokrati­sche en kapi­talistische kringen die vanouds in Hongarije zoveel betekenis hebben.
Veel meer neigt hij naar de ideeën van de extreemrechtse oppositiepartij­en, die intussen ongekend populair zijn, hoewel de MNSZP/Hungarista mozgalom is verboden.....en het lijkt er inderdaad op, dat de partijen van extreemrechts nu op het top­punt van hun populariteit zijn. Volgens Szálasi zouden er in later, in juni 1939 200.000 leden zijn, en vol­gens Kovarcz zelfs 300.000. Veel arbeiders in Budapest en de omgeving, mijnwerkers, vroe­gere sociaal-demokraten en communisten, landarbeiders, de lagere middenklasse, handwerkers, werklozen, een aantal stu­denten en sommige intel­lektuelen steunen de ideeën van deze partijen. Toch lijkt deze sympathie veel meer dan ze in werkelijkheid bete­kent. De organisatie van de partijen is zwak en de trouw van vele leden is niet groot. Vooral door onvrede, propaganda, slogans, toespraken en demonstraties houdt men de mensen vast, maar napraterij en oppervlakkigheid zijn de kenmerken van zeer vele leden en Duitse geldelijke steun doet de rest. De vijanden van Imrédy hebben intussen niet stil gezeten. Ze hebben ook hun programma klaar, en kunnen hem misschien toch nog een beslis­sende slag toedienen.
Ook Horthy laat ongeveer vanaf december 1938 zijn aarzelin­gen, en daarna zijn veront­rus­ting merken. Van de politiek van Imrédy is hij niet langer gediend, hij vindt hem arrogant en komt [nadat hij van de inhoud op de hoogte is gesteld] begin 1939 toch nog met kritiek op de ‘jodenwet’ die hij “zó niet kan goedkeuren”. Op een diplomatieke lunch op 12 januari laat hij b.v. ook de Britse en Amerikaanse ambassadeurs, Knox en Montgomery, weten dat hij antinazi is en dat hij de Duitse behandeling van dissidenten en Joden onmenselijk vindt. Hij is ook tegen de nieuwe wet van Imrédy, die schadelijk is voor ”patriottische Joden die allang in het land wonen en evengoed Hongaar zijn als hijzelf”. Ook tegenover de Duitse ambassadeur Otto von Erdmannsdorf zegt hij zoiets maar legt toch meer de nadruk op de praktische en economische motieven om tegen de wet te zijn. Er zijn b.v. niet genoeg niet-Joden om de plaatsen van Joden in de economie in te nemen. [Sakmyster, 227].
Vervolgens zoekt Horthy dus een moge­lijkheid om hem, Imrédy, te ontslaan en vooral het lanceren van de MÉM is hem een doorn in het oog! [Sakmyster, 227]. In een uitvoerig dokument van Bethlen en enkele andere nationaal-gezin­de, conservatieve poli­tici dat op 14 januari 1939 aan Horthy wordt aangeboden staat nog eens aangegeven waardoor Imrédy's politiek zowel binnenlands, buitenlands als economi­sch schade­lijk is. Bethlen c.s. achten vooral Imrédy's antisemitische en pro-Duitse koers en z’n demagogische en dictatoriale gedrag verwerpelijk. ”De anti-Joodse wet dient geen Hongaars belang maar wil alleen de positie van een zwakke regering in de ogen van onverantwoordelijke elementen omhoog krikken”, aldus het memo. [Sakmyster, 227]. Ook vrezen Bethlen c.s. ’de vulgaire passies’ en dus hevige onrust bij nieuwe verkiezingen waarmee Imrédy dreigt en die hij tot een soort referendum over de joodse kwestie zou willen maken. [idem].
Zoals altijd is Horthy ook nu bereid om op de voorstellen van Bet­hlen in te gaan. Wèl moet er nog een goede, direkte aanlei­ding worden gevon­den om Imrédy te ontslaan, hoewel Horthy zich ook ergerde aan het feit dat Imrédy niets heeft ondernomen tegen de pijlkruisers.
Maar: weldra is Imrédy het slachtoffer van z'n eigen drang om vooral buitenlandse Duitse voorbeelden na te volgen, en vooral van z'n eigen rassenwaanzin. De libe­rale politicus Károly Rassay, die ook journalist van het onaf­hankelijke blad "Esti Kurir" is, heeft samen met enkele ande­ren, o.a. de legitimistische graaf Sigray, een onderzoek gedaan naar de afkomst van Imrédy en in het conservatieve, semi-feodale Hongarije geldt dat als een zeer belangrijke zaak: adellijke, èchte Magyaarse voorouders, Joodse voorou­ders of invloed, Slowaakse of Duitse afkomst: het speelt allemaal een rol in een absurde, verziekte atmosfeer, en kan eventueel als een machtig en zeer scherp snijdend wapen worden ge­bruikt! Dat Imrédy van deels Duitse afkomst is [zie blz. 275] is wel bekend, maar nu wordt ontdekt dat één van de overgrootmoeders van de pre­mier in 1814 pas op 7-jarige leeftijd is gedoopt! De zaak is hier­mee duide­lijk, vindt men althans: dát kan alleen maar de dochter van een Joodse rabbi zijn geweest. [Macartney, Oct.I]. Graaf B­ethlen legt dan de betreffende dokumenten aan Horthy voor en dit spec­taculaire nieuws wekt uiteraard bij menigeen in Honga­rije de lachlust op. Weldra zal de hele wereld weten dat de Hongaarse premier met z’n ’Jodenwet’ zelf niet eens “zuiver” is: dát is pas belachelijk!!
Voor regent Horthy is het een goede reden om zich van de verwaande, eigenmachtige Béla Imrédy als premier te ontdoen. Hij heeft immers in enkele maan­den z'n land bijna geheel ondergeschikt aan Duitsland gemaakt, past zich geheel aan Duitse wensen aan, heeft Hongarije uit de Volkenbond en binnen het Anti-Komin­tern Pakt gehaald en de landhervormingswet en de antisemitische wet staan Horthy bovendien niet aan. De premier wordt nu, 11 febr. 1939, bij Horthy ontboden, die hem de dokumenten voorlegt en klaagt over zijn politiek: zonder de Regent te hebben geraadpleegd is Imrédy z'n eigen gang gegaan. Bij het aanhoren hiervan wordt Imrédy onwel en Horthy legt hem de papieren over z'n familie voor, en vraagt of ze vals zijn [“nou, wat is dít?”]. Maar Imrédy valt flauw, komt dan weer bij, en dan zegt Horthy: “Als je me aantoont dat deze informatie vals is, gooi ik de documenten in de prullenbak”, waarop Imrédy zegt: "Ik denk dat het waar is", en biedt daarop z'n ontslag aan.
Op 13 febru­ari 1939 wordt de pre­mier ontsla­gen, vernederd, Hij is daarover diep beledigd, zelfs verbitterd en zal dat nog ver­schillen­de malen, tot het bittere einde toe, laten blijken; hij zweert ook wraak op zijn vijanden!
Liberale en conser­vatieve kringen zijn echter opgelucht want het land moet, zo vinden zij, z'n eigen gang zoveel mogelijk gaan en de onafhankelijkheid proberen te handhaven! Tegenover Duits­land moet men een meer voorzichtige politiek volgen. Dit besef is ook doorgedrongen in Roemenië en Joegoslavië, en voor de drie landen geldt: "Sie alle liebäugelten mit dem Gedanken der Schaffung eines Blocks als Gegengewicht zur deutschen Vorherrschaft". [Ádám, Richtung S., 162]. Alle landen in het zuidoosten van Europa worden echter door Hitler vroeg of laat voor de keuze gesteld: òf op Duitse wensen ingaan en door het westen worden verla­ten òf zich verzetten en dan Duits ingrijpen, dreigementen en agressie uitlokken.

top