|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.3 Het vredesverdrag van Trianon in 1920, Vae Victis!
The Great Powers of the Allies should hang their heads in shame for what they allowed to take place in this country after the armistice. [Harry Bandholtz, 361].
Van groot belang is uiteraard nu, na het optreden van een nieuw kabinet, de ondertekening van een vredesverdrag voor Hongarije. Terwijl alle voormalige vijanden, Duitsland, Oostenrijk, Bulgarije en Turkije al in 1919 een vredesverdrag hebben getekend, komt Hongarije door de binnenlandse ontwikkelingen van het bijzonder woeste jaar 1919 achterop: pas in 1920 komt de vrede met Hongarije aan de beurt, maar het territoriale lot van dit land stond voor de Entente in Parijs voor het overgrote deel in de zomer van 1919 al vast.
Al op 7 januari 1920 is de Hongaarse delegatie in Parijs aangekomen, maar die mocht geen kaarten en memoranda overleggen! [Kosáry, 406]. Graaf Pál Teleki, lid van de delegatie en een expert op geografisch terrein, kan dus niets anders doen dan afwachten. Op 15 januari 1920 wordt de conferentie in Trianon bij Parijs formeel geopend, maar eigenlijk is alles wat de vrede met Hongarije betreft al geregeld door de Entente en haar commissies.
De aanspraken van de bondgenoten, Tsjechoslowakije, Roemenië en het Zuid-Slavische koninkrijk zijn in Parijs n.l. al vanaf het begin erkend en gehonoreerd en deze drie landen hebben al vóór het bijeenroepen van de Vredes-conferentie vrijwel bezet wat ze wilden. Zelfs zijn deze gebieden, o.a. Slowakije en Transylvanië vele maanden vóór het formele vredesverdrag met Hongarije de facto al geannexeerd. Dat m.n. Londen en Washington hierin eigenlijk enige veranderingen in willen aanbrengen, en b.v. zo weinig mogelijk gebieden met "etnische minderheden" door een andere staat willen laten bezetten, om zo weinig mogelijk irredenta als extra belasting voor de toekomst te krijgen, doet er weinig toe: Parijs en de nieuwe bondgenoten in het oosten geven de toon aan, en de vanaf oktober/november 1918 geschapen feiten kan men niet meer van buiten af veranderen…..
Bovendien maken de Tsjechische, Roemeense en Servische politici wel duidelijk dat elke verandering de ondermijning van hun eigen nieuwe burgerlijke sociale en politieke orde betekent, een sociale revolutie en daarmee het communisme oproept. "De nationale suksessen waren in alle drie staten voor een consolidatie van de binnenlandse politieke orde in een burgerlijk kader vereist". [Ádám, Richtung S., 16].
Het is in de zomer van 1919 ook al gebleken dat de drie staten onder de dekmantel van de "strijd tegen het bolsjewisme" zich op Hongaars grondgebied eigenlijk alles hebben kunnen permitteren. Hongarije is een jachtterrein geworden, en enkele malen hebben b.v. Roemenië en Tsjechoslowakije zich met sukses tegen een ultimatum vanuit Parijs kunnen verzetten. Zelfs wanneer eenmaal het communistische regime uit Budapest is verdwenen, kan Boekarest zich nog met sukses beroepen op "het liquideren van de communistische brandhaard" en Budapest meer dan drie maanden bezet houden, en roven wat het wil. Onderling doen zich wel conflicten voor waar Roemenen, Tsjechen en Serviërs elkaar kleine gebieden betwisten, zoals in het Banaat en in Karpaten-Ukraïne, maar deze zijn van weinig belang en kunnen worden bijgelegd.
Hongarije is, als verliezer en verantwoordelijk voor de oorlog, evenals bijvoorbeeld Oostenrijk en Duitsland, bij de diskussies uitgesloten, maar protesteert heftig. Het land kan echter slechts accepteren, wat al vele maanden geleden is besloten. Onderhandelingen, concessies, veranderingen zijn [worden] uitgesloten.
"Wehrlos-ehrlos; dies ist die einzige Auffassung, die der Sieger vom Besiegten tatsächlich hat. So war es seit Menschengedenken. So wird es auch bleiben", aldus Anton Lehár in zijn Erinnerungen. [blz. 77].
Op 16 januari 1920 wordt het ontwerp-vredesverdrag aan de Hongaarse regering overhandigd [zie hierboven], en vervolgens kan een Hongaarse delegatie naar Parijs gaan, echter alleen om te ondertekenen wat al door de Entente in een soort diktaat al is geregeld. De voorwaarden die aan Hongarije worden gesteld zijn vernietigend! Hoewel men de inhoud al maanden kent, is betekent één en ander toch een schok. Zwarte vlaggen in Budapest hangen vanaf de openbare gebouwen halfstok. "Les Hongrois ne furent convoqués que pour entendre le verdict". [Fejtő, Requiem], maar b.v. Clemenceau is ook nu nog steeds minachtend en bruusk tegenover de Hongaren. Hij ziet hen uitsluitend als de bondgenoten van dè vijand, Duitsland!
Graaf Albert Apponyi, [1846-1933], al jaren een zeer bekend liberaal-conservatief politicus, oud-minister en vroeger lagerhuisvoorzitter, een erudiet man met een goede kennis van Frans, Duits en Engels, is de leider van de Hongaarse vredesdelegatie, maar Apponyi geldt, het moet gezegd, bij de buren zeer bepaald niet als een gematigd man. Hij is immers als Hongaars minister bekend [berucht] door een onderwijswet uit 1908, waardoor het niet-Magyaarse onderwijs nog verder op z'n retour moest gaan. Graaf Apponyi is voor hen dus in de eerste plaats de typische representant van de zeer conservatieve en nationalistische Magyaarse adel.
Uiteraard protesteert hij tegen de uitsluiting van Hongarije van alle diskussies over de bepalingen van het verdrag met Hongarije, en hij vraagt in Parijs nog om volksstemmingen en veranderingen in de reeds vastgelegde grenzen, maar de grote mogendheden zijn niet bereid om op hun voorstellen terug te komen.
Berichten, dat graaf Apponyi namens Hongarije alleen wil instemmen met het verlies van Kroatië drijft zelfs al in 1919 Roemenië, Tsjechoslowakije en het Zuid-Slavische koninkrijk [het latere Joegoslavië] tot elkaar, maar een verbond tegen Hongarije vinden Belgrado en Boekarest [nog] overbodig: de Vredesconferentie wijst immers de Hongaarse eisen af, de gewenste nieuwe grenzen worden geaccepteerd en het militair en economisch volkomen uitgeputte en geïsoleerde Hongarije is niet gevaarlijk!
Eerder komen gevaren van andere kant: Roemenië voelt zich door het communistische Rusland bedreigd en Joegoslavië door Italië, en wensen van Benes tot samenwerking van de drie buren tegen Hongarije doet men in 1920 dus nog af met: Praag helpt ons toch ook niet, als we door Rusland of Italië worden aangevallen?
Ondanks het feit dat er na verkiezingen in 1920 in Parijs een andere, meer op verzoening met de voormalige vijand gerichte regering in Hongarije is gekomen, blijft de vredesconferentie toch in grote lijnen bij haar standpunt. Er worden aan Hongarije geen concessies gedaan en de voorstellen worden verworpen. Men doet alleen de -vage- toezegging aan Hongarije, dat er een brede culturele en zelfs territoriale autonomie zal komen voor de Hongaren in de buurlanden, en dat er een speciale oplossing voor Transylvanië zal komen [Seton-Watson, Hist. of the Roumanians, 553].
Horthy legt in het parlement de eed af als Regent, 1 maart 1920
"Interrogéz les populations intéressées", dat is de meest natuurlijke en eerlijke oplossing, aldus Apponyi, [Kosáry, 402] maar het tegen dovemansoren gezegd. De regeringen in Praag, Boekarest en Belgrado hebben intussen allang voor faits accomplis gezorgd, en Hongarije is machteloos gebleken om daaraan nog iets te veranderen.
Maar niet alleen Hongarije, zelfs ook de Amerikaanse president Wilson is machteloos gebleken. Het bezetten van gebieden vóór de vredesconferentie "will create a presumption that those who employ force doubt the justice and validity of their claims", en wordt door hem dus verworpen. [Kosáry, 403].
Ook o.a. een Slowaakse delegatie laat zich in Parijs horen, en klaagt over de Tsjechen, evenals andere minderheden uit voormalig Hongaars gebied. Men klaagt: "Er wordt niet naar ons geluisterd, wij zijn van een land afgescheiden waar we 1000 jaar mee verbonden waren en worden nu geannexeerd door naties van een lagere cultuur, met een despotisch en gewelddadig karakter. Als vee of wisselgeld, maar niet als mensen worden we behandeld, en aan de Tsjechen, de Serviërs of Roemenen prijsgegeven", men vraagt om een plebisciet, en dreigt: als dít vredesverdrag werkelijkheid wordt, komt er geen vrede maar oorlog! [Bandholtz, 347/348].
Naar hen wordt echter niet geluisterd, evenmin als naar Apponyi. Deze stelt plebiscieten voor onder neutrale troepen, b.v. Amerikaanse of Britse, en wenst het behoud van de geografische eenheid van het woongebied der Magyaren. Hij wil bovendien dat elk land minderheden beschermt in te annexeren gebieden.
Op 12 februari 1920 overhandigt men de definitieve vredesvoorwaarden, waarbij nog [slechts formeel] is bepaald dat Hongarije met tegenvoorstellen kan komen. Deze worden echter afgewezen. Naar argumenten van de Hongaren wenst men eenvoudig niet te luisteren. Vrijwel alle argumenten van de buren worden [zijn] daarentegen wel gehonoreerd. Op 5 mei wordt de definitieve tekst van het vredesverdrag aan de Hongaarse delegatie aangeboden, maar het is ook nu weer duidelijk, dat alle Hongaarse voorstellen, b.v. tot volksstemmingen in een aantal "fremdnational besiedelten" gebieden, om de werkelijke wil van de daar wonende bevolking te weten te komen, zijn verworpen.
Op de voorstellen van Apponyi antwoordt men in Parijs op 6 mei 1920: "Plebiscieten zijn overbodig, zij zouden toch geen resultaten geven, die zeer verschillen van de resultaten die al zijn bereikt na een nauwgezette studie van de etnografische condities en nationale aspiraties. De wensen van de volken zijn al in oktober/november 1918 tot uitdrukking gekomen toen de Dubbelmonarchie onder de slagen die door de grote mogendheden zijn toegebracht bezweek, en toen lang onderdrukte volken hun Roemeense, Zuid-Slavische en Tsjechoslowaakse broeders verwelkomden". [History of the Peace Conference, IV, blz. 423, aangehaald door Seton-Watson, History of the Roumanians, 553/554]. De enige vage 'concessie' aan Hongarije is, dat de nieuwe gematigde Franse premier Alexandre Millerand op 6 mei 1920 een brief aan de Hongaren overhandigt, waarin o.a. wordt gezegd:
"De geallieerde en geassocieerde mogendheden bestudeerden met de grootste zorg de nota's waardoor de Hongaarse delegatie haar standpunten duidelijk maakte ten aanzien van de vredesvoorwaarden, die haar zijn meegedeeld. Maar... na diepgaande beschouwing namen ze de beslissing om geen enkele punt van de territoriale bepalingen in de vredesvoorwaarden te veranderen. Zij besloten daartoe, omdat ze ervan overtuigd waren dat een wijziging van de grenzen, zoals door haar vastgesteld, nog ernstiger gebreken dan die, zoals door de Hongaarse delegatie zijn aangebracht, zouden opleveren". [Bodea-Cȃndea, Transylvania in the History of the Roumanians, 68/69].
Er is, aldus de brief van Millerand, geen algemeen onderzoek mogelijk, maar als de [technische] grensafbakenings-commissies na een onderzoek ter plaatse vinden, dat het vredesverdrag ergens een onrechtvaardigheid schiep, waarvan het in het algemeen belang zou zijn om die te herstellen, zouden ze dat aan de Volkenbondsraad rapporteren, die dan haar diensten voor vreedzame herziening zou aanbieden. Men zal eventueel rapport uitbrengen over "sommige gevallen, waar grenzen zijn getrokken die niet geheel in overeenstemming zijn met etnische of economische noodzaak". De Geallieerden en de Verbonden Mogendheden vertrouwen erop, dat deze procedure een goede methode zal verschaffen, om een eventuele onrechtvaardigheid betreffende de vastgestelde grenzen te corrigeren, waartegen niet ongefundeerde tegenwerpingen kunnen worden gemaakt".... [Macartney, Hung & Succ. 39].
De Raad van de Volkenbond zal dan eventueel haar diensten aanbieden, om "rectificaties van het oorspronkelijke verdrag te verzekeren door middel van vriendschappelijk overleg der betrokken partijen". Millerands brief maakt ook duidelijk, dat men erkent dat politieke grenzen in dit gebied over het algemeen onmogelijk kunnen samenvallen met etnische grenzen. Hieruit volgt dat "enkele kernen van Hongaarse bevolking" -en de geallieerde en geassocieerde mogendheden erkennen niet zonder treurnis dat dat noodzakelijk is- zich zullen bevinden onder de soevereiniteit van een andere staat", maar er is natuurlijk geen sprake van dat men de oude situatie zou willen herstellen. "Het voortduren van een orde, hoewel 1000 jaar bestaande, is niet gerechtvaardigd, als aangetoond is, dat die tegen de rechtvaardigheid indruist". [Bodea-Cȃndea, 70].
Men schenkt m.a.w. zonder meer geloof aan de mythen over Hongarije en het zogenaamde 1000-jarige onrecht dat inherent aan juist déze staat zou zijn, en men gaat er, in navolging van Tsjechen, Roemenen en Serviërs vanuit, dat al in oktober en november 1918 de volken van dit gebied hun ondubbelzinnige wil tot uitdrukking hebben gebracht.
Het koninkrijk Hongarije moet derhalve 2/3 van haar grondgebied en 2/5 van haar inwoners afstaan aan de buurlanden. Daarmee is Hongarije de grootste verliezer van de Eerste Wereldoorlog. Hierbij wordt door niemand in Parijs gelet op het feit, dat aan de wens van onder anderen ruim 3,3 miljoen Hongaarssprekende inwoners van dit gebied [volgens de telling van 1910] volkomen voorbij wordt gegaan.
Hongarije heeft nu eenmaal de nederlaag geleden, en moet daarvoor zwaar boeten. Dat de Poolse, Ukraïnse, Slowaakse, Tsjechische, Roemeense, Servische en Kroatische soldaten van Zijne Majesteit de keizer en koning van het eeuwenoude Habsburgse rijk met evenveel trouw als Oostenrijkers en Hongaren vrijwel tot het bittere einde toe hebben gestreden voor hun vorst in Wenen, doet er evenmin iets toe, en dat men spreekt over "enkele kernen van Hongaarse bevolking" maakt overigens al duidelijk, dat bij de geallieerden de kennis van de situatie ter plekke in Hongarije totaal onvoldoende, ofwel: vèr beneden de maat, is, en dat men in Parijs in feite niet eens weet, waar men het over heeft!
De talloze "experts" waarop men zich op de vredesconferentie in 1919/20 zo graag beroept, en die zelf een buitengewoon hoge dunk van de resultaten van hun diepgaande onderzoek hebben, hebben kennelijk hun werk niet zo objectief gedaan. Door de brief van de Franse premier worden evenwel in Budapest toch illusies gewekt, en betreurenswaardige misverstanden opgeroepen als zou door vreedzaam overleg ooit ook maar íets ten voordele van Hongarije kunnen worden veranderd! Van een algemene revisie van het vredesverdrag met Hongarije kan geen sprake zijn! Toch wekt men de valse hoop dat met "Trianon" nog niet het laatste woord over de grenzen van Hongarije is gesproken, maar meer dan enkele uiterst minimale correcties zitten er, zo blijkt al in 1920, ondanks de hoge, overdreven verwachtingen van veel Hongaren, niet in. De Fransen zijn voor het eerst ook bereid tot overleg met de Hongaren, hoewel dit niet leidt tot enig akkoord.
Tijdens de onderhandelingen is er sprake van, dat een groot Frans bedrijf, het consortium van Schneider-Creusot, zich een bijzonder belangrijke positie in het financiële en economische leven van Hongarije [o.a. de spoorwegen] zou verwerven. Men zou toch met althans één der grote mogendheden in zee kunnen gaan om Hongarije van de ondergang te redden, zo heeft men in Budapest gedacht. De Franse premier Millerand is tegenover Hongarije immers relatief gematigd. Het liefst zou hij zien, dat Hongarije samenwerkt met de buurlanden van de latere Kleine Entente, en zich zou verzoenen met "Trianon", en hij zou ten bate van Hongarije ook wel enige druk op de Kleine Entente willen uitoefenen. De Hongaarse overheid is nu bereid om zéér ver te gaan, en het land economisch min of meer uit te leveren aan het Franse kapitaal, mits hier -begrijpelijk- territoriale concessies tegenover staan. Men hoopt op een mildere Franse houding, en probeert de Fransen te winnen voor b.v. een etnische grens met Slowakije, revisie van de andere grenzen en autonomie voor de Hongaren in Roemenië.
Als Hongaars minister van buitenlandse zaken probeert Teleki dan althans enige steun te krijgen van de Fransen. In ruil voor grenswijzigingen en vrijwillige Hongaarse militaire steun aan Polen tegen de Russen in de zomer van 1920 zal men aan het Franse kapitaal in Hongarije concessies doen. Als hoeksteen voor de Franse politiek in Zuidoost-Europa biedt Teleki Hongarije aan in ruil voor revisie van Trianon. [Rothschild, 157]. De Fransen zien wel iets in politieke en economische invloed in Hongarije en de Hongaren hebben zeer overspannen verwachtingen.
Rollend materieel zal aan de Hongaarse spoorwegen en aan een aantal industriële staatsbedrijven kunnen worden geleverd. Een vrijhaven in de Donau op Csepel bij Budapest zal worden aangelegd, om de internationale handel te stimuleren, en een groot deel van de aandelen van de Hongaarse Algemene Kredietbank, de grootste financiële instelling van het land, staan hierbij op het spel. Twee ijzer- en machinefabrieken in Budapest en Diósgyőr zullen in buitenlandse [Franse] handen overgaan. [Berend & Ránki].
Bovendien zullen voortaan Italiaanse, Britse en Amerikaanse belangen in Hongarije ook een rol spelen. De fabrieken van Ganz zullen b.v. door General Electric worden overgenomen. Franse controle over een zeer belangrijk deel van het Hongaarse economische en financiële leven, het vervoer en de handel, industrie en bankwezen zou het gevolg zijn. In de maanden april en mei van 1920 onderhandelt men hierover op het hoogste niveau, d.w.z. belangrijke politici zijn hierbij ook betrokken, zoals graaf István Bethlen, graaf Imre Csáky, de algemene manager van de Hongaarse Spoorwegen, en Károly Halmos, een Hongaars diplomaat, wiens moeder française is, maar die n.b. geen enkele officiële status heeft.
Van Franse zijde zijn hierbij betrokken o.a. Hoge Commissaris in Budapest Maurice Fouchet en de secretaris-generaal op het ministerie van buitenlandse zaken, Maurice Paléologue. Fouchet verklaart zelfs: "Frankrijk is vastbesloten om haar hele politiek in Zuidoost-Europa op Hongarije als spil te baseren", [Kertész, 21, gebaseerd op Deák, Hungary at the Peace Conference, 1922, blz. 289]. Dat lijkt echter sterk overdreven. Het zou voor het eerst zijn dat [een bijzonder zwak!] Hongarije een centrale rol in de Franse Donaupolitiek speelt.....
Terwijl het 'vredesoverleg' met Hongarije in Parijs aan de gang is, boekt het Rode Leger in Polen echter tijdelijk militaire suksessen, en dát alleen is voor de Fransen in april/mei 1920 de reden om te doen alsof Frankrijk ineens toch is geïnteresseerd in een verbond tussen Polen en Hongarije, om Polen te steunen.
Polen zelf is ook wel in Hongaarse hulp geïnteresseerd, en rekent zelfs op 20 tot 30.000 man ruiterij en op munitie, [Kertész, 22], maar ondervindt n.b. tegenwerking van de latere Kleine Entente. Met name Tsjechoslowakije [Beneš] verzet zich heftig tegen het idee dat voor hem verachtelijke Hongaarse troepen via zijn land Polen zouden helpen! Hongarije moet zich ontwapenen, zoals in de clausules van het vredesverdrag van Trianon staat, en daarmee basta!
Het gaat er Parijs ook niet om dat Hongaarse aanspraken moeten worden gesteund. Dát zou een ommezwaai in de Franse houding betekenen. Maar wel is men in Parijs in het algemeen beducht voor Britse en Italiaanse invloed in het Donaugebied. Budapest is echter alleen belangrijk als pion tegen "het rode gevaar", maar wanneer "het rode gevaar" eenmaal uit Polen is geweken, is Parijs niet meer in Hongarije geïnteresseerd. [Nagy-Talavera, 56].
Alles lijkt ook slechts bedoeld te zijn om de Hongaren gunstig te stemmen. Paléologue zegt b.v. tegen de buren van Hongarije: "Frankrijk probeert het Hongaarse verzet tegen het tekenen van het vredesverdrag te breken, Hongarije voor consolidatie in het Donaubekken te winnen, en Britse en Italiaanse invloed te verhinderen". [Ádám, Richtung S., 25]. Eigenbelang van Frankrijk geeft dus de doorslag. In ruil voor het enorme kapitaal dat Hongarije aan het Franse bedrijfsleven biedt moet echter, zo laat men op 30 mei 1920 in Budapest weten, steun van de Fransen voor enige territoriale wensen van Hongarije op de vredesconferentie in Parijs staan! Van een formeel verdrag tussen Hongarije en Frankrijk is geen sprake, alleen van vage toezeggingen!
Als een lopend vuurtje gaat door Europa vervolgens het verhaal dat Frankrijk een geheim akkoord met Hongarije heeft gesloten, waarin de Fransen zich verplichten tot revisie van de territoriale en militaire clausules t.a.v. Hongarije. Het geheime dokument wordt voor een groot bedrag aan geld in handen gespeeld van Beneš, die het uiteraard onmiddellijk laat publiceren: het is immers koren op de molen van zijn scherpe anti-Hongaarse propaganda. [Ádám, Richtung S., 26/27]. Alles bij elkaar genomen komt er niets van terecht. Hongarije en Frankrijk sluiten in feite geen enkel akkoord en tegenover Hongarije neemt Frankrijk tenslotte toch geen enkele verplichting op zich, en het machteloze Hongarije is wéér eens blij gemaakt met een dode mus..
Van alle toezeggingen komt dus niets terecht: Al op 4 juni wordt het voor Hongarije fatale verdrag getekend, en Frankrijk heeft al verscheidene malen laten weten dat het voor Hongarije niets kan doen... Dat Frankrijk door dik en dun de vijanden van Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië en het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen als betrouwbare bondgenoten vrijwel altijd en vanaf het begin zoveel mogelijk heeft gesteund, beschouwt men eenvoudig als een heel andere zaak.
Toch meent b.v. Horthy nog op 9 juni 1920, in een brief aan graaf Teleki dat "de rectificatie van bepaalde onrechtmatigheden in het vredesverdrag..... door Franse hulp kunnen worden bereikt". [Pamlényi, 463]. Het overleg is dus nog niet ten einde. Wanneer Polen met Franse hulp de Russen in augustus 1920 heeft teruggedrongen, heeft Parijs Hongarije helemaal niet meer nodig, en bovendien hebben de 'vrienden' van Hongarije in de Franse regering, Alexandre Millerand en Maurice Paléologue, hun collega's niet ervan weten te overtuigen dat het nuttig is om ten aanzien van Hongarije een diplomatieke volte face te maken, en nu ineens de Kleine Entente op te offeren voor een zwak en weerloos Hongarije. Paléologue treedt in september 1920 af, en zijn opvolger keert tot de oude politiek terug: handhaving van de status quo. Het korte intermezzo van een Frans-Hongaars arrangement is daarmee voorbij: de partners hebben elkaar niet kunnen geven wat men verwachtte en bovendien vinden allerlei anderen, niet alleen de notoire vijanden Tsjechoslowakije, Roemenië en het SHS-koninkrijk maar ook Groot-Brittannië en Italië, deze flirt zeer hinderlijk en ongepast.
Franse militaire leiders zien ook niets in uitbreiding van het Pools-Russische conflict naar zuidelijke kant. Deelname van Hongarije of Roemenië vinden ze gevaarlijk, en van Tsjechoslowaakse of Oostenrijkse steun voor Polen tegen Rusland is geen sprake: de sociaal-demokraten in de kabinetten in Praag en Wenen voelen daar niets voor.
De goede -of misschien beter: naïeve- bedoelingen van enkele westerse staatslieden op grote afstand van de werkelijkheid leggen overigens geen enkel gewicht in de schaal vergeleken met de harde militaire en politieke realiteiten, de faits accomplis: de nieuwe grenzen zijn immers al 1 ½ jaar eerder geschapen, en min of meer vastgesteld, en Tsjechen, Roemenen en Serviërs zijn vastbesloten om die te handhaven.
Het is eenvoudig ondenkbaar, dat b.v. Roemenië of Tsjechoslowakije ook maar enige vierkante centimeters van hun pas verworven, heilige en bevrijde vaderlandse grond opnieuw aan de vertrapte, vernederde, armzalige verliezer [Hongarije] zouden afstaan. De veroveraars hebben het door hun bezette gebied overigens al vlot geannexeerd en allerlei maatregelen getroffen, ver vóórdat de vrede formeel is gesloten. Landen als Roemenië, Tsjechoslowakije en Joegoslavië [Kraljevina SHS] wensen de omvang hun pas verworven grondgebied uiteraard niet opnieuw ter discussie te laten stellen door een Internationaal Tribunaal: ze voelen zich als geallieerde bondgenoten evenzeer soeverein als Groot-Brittannië en Frankrijk zelf! En toch: Twijfels aan de rechtvaardigheid hiervan blijven er: De Britse minister van Buitenlandse zaken, Lord Curzon, die ook in Parijs aanwezig is laat dat merken: "Het is niet alleen moeilijk, maar bijna onmogelijk om in deze periode van de vredesconferentie over de wijziging van het verdrag met Hongarije te discussiëren", aldus Curzon, maar wel geeft hij toe dat "er een algemeen gevoel is geweest, dat er onjuistheden zullen zijn begaan wat betreft enkele gebieden van de grensstreken", maar verder komt men niet. Ook een vooraanstaand westers staatsman als de Britse premier Lloyd George ziet wèl in, dat er onrecht wordt gepleegd, en houdt de deur open voor herziening.
"We all distinctly contemplated the possibility of certain clauses and provisions of the treaties themselves being made a subject of discussion, adjudication and possible revision by the great tribunal set up in the first clause of these treaties, the League of Nations". [Rothermere, 40/41].
Toch wekken de vage en diplomatieke opmerkingen als die van Lloyd George en Lord Curzon, evenals de brief van Millerrand, in Hongarije slechts valse hoop! Op 4 juni 1920 wordt het "Vredesverdrag van Trianon" getekend. "The peace was not a negotiated but a dictated one" [Kosáry, 403], en Apponyi tekent met een zwarte handschoen aan.
Hongarije voelt zich hierdoor zwaar getroffen. Van het ideaal van Wilson, "a government by consent of the governed", van het zelfbeschikkingsrecht van naties, van het nationaliteitsprincipe, is- wat Hongarije betreft- niets terecht gekomen. Tussen de woorden en daden van de overwinnaars, de westelijke demokratiëen gaapt met andere woorden een wijde kloof. Vanaf de datum 4 juni 1920 hangen vele jaren lang de vlaggen in Hongarije halfstok.
"The bright promise of Wilson's League of Nations, the just peace and the right of self-determination and the plebiscite, in which the Hungarian people had placed their trust, burst like soap bubbles.We saw ourselves not only defeated, broken and plundered, but, a much crueler wound to public feeling, bluffed and swindled. We were doomed by the very internationalism which was the basis of our whole policy", aldus verklaart Oszkár Jászi later.
Al in 1918 en 1919 krijgt men in Hongarije de stellige indruk, dat Franse generaals de Hongaren wensen te behandelen als een stelletje wilden in hun koloniën. [Bandholtz, XX, aanh. uit Cecile Tormay in 1924]. De ene stam zou je bovendien, volgens de oude taktiek, tegen de andere stam moeten uitspelen, wanneer je je imperium wilt handhaven. Aan de zogenaamde overwinnaars [Tsjechoslowakije, Roemenië en het Zuid-Slavische koninkrijk] gunt men vrijwel alles, aan de verliezers wordt niets gegund….Het verdrag van Trianon draagt duidelijk de sporen van volstrekte eenzijdigheid, van partijdigheid. Wanneer dat zo uitkomt gelden historische, en een andere keer, wanneer dát uitkomt, strategische of economische argumenten ten bate van de Entente. Het recht op zelfbeschikking van een volk is steeds tegen Hongarije gebruikt, en wordt eenvoudig ontkend, wanneer het de Hongaarse zaak zou kunnen begunstigen.
Hiermee is "The Trianon Treaty even more shattering to the cause of democracy in Hungary and contributed incomparably more to the rise of fascism than Versailles undermined the Weimar Republic and aided the rise of Hitler". [Nagy-Talavera, 56]. Openlijk spreken al in 1919 sommigen uit dat, wanneer men de kwestie van de grenzen van Hongarije gecoördineerd had behandeld, men al veel eerder de onrechtvaardigheden had gezien. Nu echter heeft men alleen zaken van Roemenië, Tsjechoslowakije, enz. afzonderlijk behandeld. Natuurlijke, eeuwenoude historische grenzen heten nu anachronistisch, achterhaald, anti-demokratisch, en Hongarije wordt door het "drama van Trianon" gereduceerd tot 29 % van het vroegere grondgebied, met 37 % van de bevolking. Iedere derde Magyaar komt buiten het vaderland te wonen!
Ooit was dit land voor 80 % door natuurlijke en eeuwenoude, historische en stabiele grenzen omgeven, nu wordt het geklemd in onnatuurlijke èn onverdedigbare grenzen, o.a. getrokken dwars door de Grote Hongaarse Laagvlakte, en een eeuwenoude coherente economische en geografische eenheid wordt ruwweg verbroken.
Hongarije verliest aan Tsjechoslowakije in totaal 61.633 km², d.w.z. 37.652 km² Slowakije met 2.158.334 inwoners, en 23.871 km² Karpaten-Ukraïne met 1.359.234 inwoners, dat is in totaal 3.517.600 inwoners, w.o. naar moedertaal 48 % Slowaken, 30 % Magyaren, 12 % Ruthenen en 7 % Duitsers in 1910. De 2 miljoen "Slowaken" in Slowakije en de half miljoen Ruthenen in het Karpatengebied vormen slechts een meerderheid van ongeveer 60 % en de dominerende Tsjechen vormen in de nieuwe Tsjechoslowaakse Republiek slechts ongeveer 50 % der bevolking, en het territorium van alle niet-Tsjechische bewoners heeft men éérst bezet, en daarna is er -pas in april 1920- van verkiezingen sprake!
In zeer sterk overwegende Magyaarse plaatsen als Dunaszerdahely, Nyitra, Komárom, Érsekújvár, Losonc, Jolsva, Léva, Rimaszombat, Rozsnyó, Kassa, Ungvár, Munkács, Nagyszőlős, Huszt, Beregszász, en op het platteland tussen deze plaatsen is geen sprake van sterke Slavische, Slowaakse of Rutheense historische tradities maar slechts van economische voordelen en strategische spoorlijnen ten bate van de ČSR! Voortaan vormt de Donau de grens tussen het westen van Hongarije en Slowakije maar van een etnische grens is geen sprake; ten noorden van de rivier wonen honderdduizenden Hongaren, die voorgoed van hun vaderland worden afgescheiden. Binnen enkele jaren worden in het zo demokratische Tsjechoslowakije verscheidene gemeentegrenzen nog zó gewijzigd dat de Hongaren minder dan 20 % der inwoners vormen, en daarmee hun taalrechten verliezen. Bratislava [Pozsony] en Košice [Kassa] worden daarmee "Slowaakse" steden. Het percentage Magyaren daalt hier van 1910 tot 1930 resp. van 40,6 tot 16,2 en van 75,4 tot 17,9. In Ungvár [Užhorod] daalt het van 80,3 tot 17,8. De honderdduizenden Hongaren mogen hun vlag niet meer gebruiken, hun wapen niet meer tonen, hun volkslied niet meer zingen en een kunstmatige bevolkingspolitiek leidt tot het zichtbaar marginaliseren van nationale minderheden.
Vele tienduizenden Tsjechische ambtenaren, leraren en onderwijzers voeren voorlopig de boventoon in Slowakije. Aan enkele tienduizenden personen wordt de status van 'vreemdeling' toegekend, waarmee ze hun rechten, ook het kiesrecht, verliezen. Grondbezit van Hongaren, grootgrondbezitters en eventueel gevluchte ambtenaren, wordt aan 'legionairs' van het vml. Tsjechische legioen in Siberië toegekend. Meer dan 200.000 ha land in Slowakije wordt op deze wijze opnieuw verdeeld, en door onteigening enz. wordt aan Hongaren enorm veel kapitaal ontnomen. Banken, fabrieken, verzekeringsmaatschappijen worden onteigend.
Tsjechoslowakije neemt 3/4 van de industrie van de oude Donaumonarchie over, en wordt daarmee met haar 13,74 mln inwoners een welvarend en rijk land. Dit in tegenstelling tot bijna alle buren, die met afgunst kijken naar zo'n verwend en voorbeeldig land. Met name de gewiekste minister van buitenlandse zaken der ČSR, dr. Edvard Beneš, voelt zich machtig, en weet dat zijn land als een belangrijke bondgenoot van Frankrijk geldt. Hij kan zijn wil opleggen, neemt het voortouw en krijgt zijn zin.
Toch heeft de nieuwe staat haar binnenlandse problemen met min of meer onwillige Slowaken en Duitsers, en slechts de helft der inwoners spreekt Tsjechisch. Spoorlijnen en wegen naar Slowakije zijn er nauwelijks, en dit oostelijke deel van het land blijft haar eigen karakter houden, ondanks alle Tsjechen, die zeggen dat "Slowaken gewoon Tsjechen zijn, die nog veel moeten en kunnen leren van hun westelijke broeders"….. De nieuwe republiek moet een Slavisch karakter krijgen en daarom worden m.n. de drie miljoen Duitsers en de ruim een miljoen Hongaren als vreemd element beschouwd.
Uiteraard betekent het ontstaan van de nieuwe staat wèl dat de Slowaken hun eigen taal en cultuur ten volle kunnen ontplooien, maar zij merken al vrij snel dat de meeste Tsjechen hen toch beschouwen als minderwaardig, wat achtergebleven, overgevoelig, sentimenteel en romantisch, typisch Oost-Europees, terwijl ze zichzelf juist beschouwen als westers, rationeel, goed ontwikkeld, etc.
De vroegere premier en president graaf Mihály Károlyi [die dan in Hongarije zelf een bijzonder slechte naam heeft en het land zéker niet zonder gevaar kan binnenkomen] bezoekt in die dagen ook Praag enkele malen en spreekt met Masaryk en Beneš. Volgens hem keuren beiden de annexatie van puur Hongaarse gebieden zonder instemming van de bevolking ook af en president Masaryk zegt zelfs tegen hem dat Csallóköz en Komárom [die slechts door Hongaren worden bewoond] door de Entente aan Tsjechoslowakije zijn toevertrouwd terwijl “we er niet eens om vroegen”. Zelfs voegt Masaryk er nog aan toe: op een dag zullen we deze gebieden aan Hongarije terug moeten geven maar níet aan een reaktionair regime dat de Habsburgers zou willen herstellen”. [Károlyi, 170/171]. Enfin, ook hieruit blijkt nog eens dat Károlyi sommige mensen simpelweg op hun woord gelooft, terwijl hun daden ermee in flagrante tegenspraak zijn!
Opmerkelijk is vooral de bezetting en annexatie van het “Karpatengebied” in het oosten waar niet eens Tsjechen of Slowaken wonen, maar dat nu eenmaal Tsjechoslowakije met bondgenoot Roemenië zal verbinden en dus een belangrijke strategische positie heeft. Bovendien grenst Hongarije op deze manier niet aan Polen en ook dát speeelt een rol! In dit grensgebied wonen vooral Grieks-katholieke Roetheense of Ukraïnse ‘stammen’ zoals de Hutzulen, de Bojki en Lemki, in de bergen en in de vlakte van de Tisza en in de stadjes wonen vooral Hongaren [30 % der bevolking] en Duitsers [11 %]. De bevolking is voor 15 % Joods [60 % Duitssprekend en 40 % Hongaarsspr.].
Aan het koninkrijk Roemenië verliest Hongarije 103.093 km² gebied met 5.257.500 inwoners [o.a. slechts 55 % Roemenen, 32,6 % Magyaren en ± 10 % Duitsers in 1910]. Transylvanië of Zevenburgen, een deel van de Grote Hongaarse Laagvlakte en het oostelijke Banaat zijn voortaan Roemeens. Eén kwart van de inwoners van "Romania Mare" [Groot-Roemenië] is niet Roemeens, en er wonen nu in het land b.v. 1,7 miljoen Hongaren, 723.000 Duitsers, 448.000 Ukraïners, 780.000 Joden, 358.000 Bulgaren, 318.000 Russen, verder Serviërs, etc. etc.
Vlak langs de nieuwe grens met Hongarije wonen 550.000 Hongaren maar dat speelt zogenaamd geen enkele rol hoewel Királyháza, Túrterebes, Tasnád, Margita, Mezőtelegd, Talka, Nagykároly, Szatmár Németi, Nagyvárad, Erdőd, de streek Érmellék, Nagyszalonta en Arad een grote Hongaarstalige meerderheid hebben!
Aan Roemenië moet Hongarije dus nog een groter gebied afstaan dan dat het zelf overhoudt! Het nieuwe Roemenië voelt zich met een oppervlakte van bijna 300.000 km² en ruim 16 miljoen inwoners dan ook een grote mogendheid.
Ook midden in de nieuwe staat, in Zevenburgen, woont een grote Hongaarse minderheid, maar in het Székely-gebied spreekt de overgrote meerderheid [80 à 90 % der bevolking] Hongaars. Vertegenwoordigers van de Duitsers in het voormalige Hongaarse en nu Roemeense gebied, de Banater Schwaben en de Siebenbürger Sachsen, hebben zich al eerder, resp. in augustus en in november 1919 vóór Roemenië uitgesproken. [Bodea-Cȃndea, 67/68]. Ze begroeten zelfs de unie met Roemenië, want "díe alleen kan ons voorzien van voldoende garanties voor ons bestaan en onze vooruitgang".
Er zijn ook Hongaren in Roemenië, die er het beste van proberen te maken. De "Hongaarse Nationale Raad" van Marosvásárhely [Tȃrgu Mureș] werkt b.v. vanaf het begin wel samen met de Roemeense regeringsraad en heeft volgens een verklaring van 19 februari 1920 vertrouwen in de unie met Roemenië [Bodea-Cȃndea, 66/67] maar weldra is wel duidelijk dat de Roemeense autoriteiten in feite weinig of geen rekening wensen te houden met de wensen van de etnische [en religieuze] minderheden……. Men doet immers alles om het eeuwenoude Hongaarse karakter van vele streken in Zevenburgen [Erdély, Transylvanië] uit te wissen, en het in een snel tempo te vervangen door een Roemeens uiterlijk. Veruit de meeste standbeelden van Hongaren worden verwijderd, en soms vervangen door Roemeense 'helden'. Rooms-Katholieke of protestantse kerken zijn ineens niet meer dominerend want dicht hierbij verschijnt ineens -kennelijk worden er ruime financiële middelen verschaft- een nog iets grotere nieuwe Roemeens-orthodoxe kerk, etc. etc. Ook Hongaars grondbezit moet het ontgelden en wordt voor een groot deel onder Roemeense boeren verdeeld waarbij men in de nieuwe gebieden veel rigoureuzer te werk gaat dan in het oude koninkrijk.
Het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen krijgt 63.092 km² Hongaars gebied in handen met 4.191.000 inwoners. Hiervan waren in 1910: 547.800 Hongaren. Het belangrijkste deel is Kroatië-Slavonië, 42.000 km² met 2,8 miljoen inwoners, en verder hebben de zgn. Vojvodina [Bácska en het westelijke Banaat] en enkele veel kleinere gebieden -samen bijna 21.000 km² met 1,4 miljoen inwoners. Het hele gebied hoort nu voortaan bij het Zuid-Slavische koninkrijk. In het noorden, de vruchtbare "Vojvodina" behoort slechts 28 % der inwoners tot de Serviërs en 5 % tot andere Zuid-Slaven, en ook hier wonen Hongaren vaak vlak over de grens. Ze vormen de absolute of relatieve meerderheid in b.v. Szabadka [Subotica], Zenta, Zombor en Ujvidék [Novi Sad].
Van de 1.350.000 inwoners in dit uiterst gemengde gebied in 1910, spreken 442.000 [30,4 %] Hongaars, 383.000 [25,6 %] Servisch, 311.000 [20,3 %] Duits, 72.000 [5,2 %] Roemeens, en verder wonen hier 72.000 Bunjevácen, Sokácen, Kroaten en andere rooms-kath. Zuid-Slaven, en ruim 70.000 anderen. [Macartney, Hung & Succ., 381]. In tien jaar tijd wordt het aantal Hongaren echter gereduceerd tot 382.000. Van de totale bevolking is in 1910 slechts 31 % orthodox [Serviërs en Roemenen], 55 % is rooms-katholiek [Hongaren, Duitsers, Slowaken, enz.], 12 % is protestants. Primair geldt echter dit gebied als een zeer vruchtbaar, rijk en welvarend landbouwgebied. De enige Servische wens die niet in vervulling gaat is de stad Pécs [de provincie Baranya], die men echter tot 1921 [vanwege de kolenmijnen!] bezet houdt. In het nieuwe koninkrijk-SHS vormen de dominerende Serviërs 42 % der bevolking. De landhervormingen gaan ook hier ten koste van Hongaren en ten voordele van b.v. Servische kolonisten en oud-soldaten.
Zelfs aan Italië en aan Polen staat Hongarije formeel nog kleine gebieden af. De havenstad Fiume, 21 km² met in 1910 49.806 [50 % Italiaanssprekende] inwoners, wordt n.l. door Italië bezet, en Polen krijgt een klein grensgebied in de Karpaten, 589 km² met 23.662 inwoners. In 1921 krijgt Oostenrijk ook nog ruim 4.000 km² Hongaars gebied.
Hongarije zelf behoudt van de 283.000 km² slechts 93.073 km² grondgebied, met, volgens de telling van 1910: 7,615 miljoen inwoners. In 1910 telde het land 20,8 miljoen inwoners. Van een Grote Mogendheid [samen met Oostenrijk] is het een onbeduidend land geworden en de plaats van Hongarije is totaal gewijzigd; door de schandalige ”vrede” van 1920 is Hongarije niet meer de mogendheid van weleer maar er blijft voor deze natie slechts een bijzonder kleine plaatsje in het hart van Europa over. Met landen als Zwitserland, Nederland, België, Oostenrijk, Griekenland, Bulgarije, Portugal en de noordelijke staten behoort het voortaan, althans qua oppervlakte en aantal inwoners, tot de minder belangrijke.
Als onderdeel van de machtige en eeuwenoude Donaumonarchie was men ooit belangrijk, nu is dat -achteraf, kan men zeggen- voorgoed afgelopen. Het is te begrijpen dat men in Hongarije de nederlaag en vooral hetgeen daarop is gevolgd, beschouwt als een voorbijgaand iets. Het herstel van het eeuwenoude rijk zal, zo denkt vrijwel iedereen, zeker komen. Ofwel: "de gerechtigheid zal vroeg of laat overwinnen!" Van de ongeveer 3,3 miljoen Hongaren, die voortaan als irredenta in de buurlanden, in Roemenië, Tsjechoslowakije en [het latere] Joegoslavië, wonen, woont nota bene de helft in compacte, aaneengesloten gebieden vlak over de nieuwe grens en van homogene nationale staten is in Midden-Europa dus ook na de Eerste Wereldoorlog in geen enkel opzicht sprake……..
Wel is de hegemonie van de Magyaren over het Karpatenbekken na vele eeuwen "voorgoed" voorbij. De halve eeuw van magyariseringspolitiek moet maar worden vergeten.
Het spreekt vanzelf, dat zeer vele Hongaren diep gegriefd, beledigd zijn over dit "vredesdiktaat", een amputatie, die hun vaderland berooft van eeuwenoude en authentiek Hongaarse gebieden. Het volk is compleet gedemoraliseerd, vernederd. Degene die herstel van het vaderland belooft, kan daarom alleen al op steun rekenen. Drie miljoen, maar in feite álle Hongaren bevinden zich in gijzeling, en zijn voortaan -zo denkt men algemeen- uitgeleverd aan de willekeur van de buren! Strategische en economische argumenten, zoals spoorwegverbindingen en buitengewoon vruchtbare landbouwgronden [graan, vee, fruit], hebben in bijna alle gevallen de doorslag gegeven om de grenzen vrijwel altijd ten nadele van de Hongaren te trekken!
Volgens de geallieerden zelf zijn de nieuwe grenzen "de best mogelijke en doelmatige, en zijn ze tot stand gekomen na overleg op basis van door Hongarije zelf opgestelde statistische gegevens. Ze zijn met de meest zorgvuldige inachtneming van etnische en economische belangen der bevolking getrokken, de nieuwe grenzen zijn niet volmaakt en niet ideaal, maar, zo zegt men dat kan ook niet in een dergelijk gecompliceerde etnische verhoudingen van deze streken. Het is totaal onmogelijk om geen nationale minderheden onder vreemde heerschappij te brengen", zo wordt vastgesteld. Waarom dan ruim 3 miljoen Hongaren ongevraagd van hun vaderland afgesneden moeten worden, terwijl n.b. de helft van hen dichtbij de nieuwe grens woont, is een raadsel voor degene die oprecht in de eerlijke resultaten van deze vrede gelooft. De Hongaren zelf weten uiteraard wel beter. Men heeft aan Hongarije geen etnische grenzen opgelegd, maar strategisch en economisch zijn de grenzen zéér duidelijk aanwijsbaar ten voordele van de buren getrokken.
Hongarije voelt zich bovendien van alle landen die de oorlog verloren nog het allerzwaarst gestraft. Bijzonder streng is men voor Hongarije geweest: men heeft een duizendjarig Europees koninkrijk, met relatief opmerkelijke stabiele en natuurlijke grenzen, willen vernietigen. Deze jaren hebben dan ook een demoraliserende werking op de meeste Hongaren. Onvergelijkelijk veel strenger heeft men Hongarije aangepakt dan b.v. Duitsland of Bulgarije.
Het kan eigenlijk niemand verbazen dat men in Hongarije dan ook vaak een vernietigend oordeel heeft over de Volkenbond, de demokratie, en de vredesverdragen! Afgezien van het autonome Kroatië-Slavonië verliest Hongarije 10,750 miljoen van de 18,264 miljoen inwoners, en 191.746 km² van de 282.860 km² grondgebied.
Economisch betekent het vredesverdrag eveneens een enorm verlies. Spoorlijnen, wegen, houtproduktie, akkers, ijzererts, bruinkolen, steenkolen, industrie: alles wordt zwaar getroffen. De traditionele markten en verbindingen zijn verdwenen. Hongarije is een prooi geworden voor z'n begerige buren, en zij houden dit land via allerlei clausules in het vredesverdrag nog jarenlang in de houdgreep. Diep teleurgesteld is men vooral in de westerse landen met hun mooie idealen, waarvan evenwel geen letter in vervulling is gegaan, maar "Die ungarische Argumentation konnte die westliche Nationen lediglich zu Bedauern und Mitleid, aber nicht zu Taten bewegen". [Borbándi, 12].
De nationalistische tegenstellingen zijn hierdoor allerminst geluwd, integendeel. Door het vredesverdrag met Hongarije geeft men nieuw voedsel aan het nationalisme. Geen enkel conflict is hiermee immers opgelost. Alle staten hebben te maken met grote nationale minderheden op hun -pas verworven- grondgebied. Bovendien streeft iedere staat naar een economische politiek van autarkie. Het nationalisme is ook in de nieuwe staten zeer sterk: hier spreekt men vooral over ”eeuwenoude dromen en diepe verlangens die nu eindelijk werkelijkheid zijn geworden”.
Van alle Tsjechen en Slowaken woont 97 % voortaan in hun eigen staat, van de Roemenen 96 %, van de Zuid-Slaven 93 % maar van de Magyaren slechts 74 %.
Daarentegen heeft Tsjechoslowakije te maken met slechts 66 % Tsjechen en Slowaken [die termen zijn overigens verboden: "Tsjechoslowaken" moet men zeggen], Roemenië met 72 % Roemenen, en het koninkrijk SHS met 80 % allerlei [!] Zuidslavische volken. Het nieuwe, "geschonden" Hongarije telt 92 % Magyaren en het is in alle opzichten duidelijk dat Hongarije volledig in de knel zit te midden van grotere, machtiger buurlanden die het althans over één ding volledig eens zijn: Hongarije moet voor altijd in bedwang worden gehouden!…….
Van allerlei plannen om een vorm van economische eenheid van de Donaulanden te behouden komt niets terecht door de invoering van b.v. een eigen munt en douanetarieven, een eigen financiële politiek, enz.
Fabrieken en industrie worden van de grondstoffen en de markten afgesneden, en de waterhuishouding [Tisza, Donau] in het laag gelegen Hongarije is afhankelijk van de onwillige buren, die de bergen beheersen. Het risiko van overstromingen is veel groter geworden en meer dan ooit moeten irrigatiewerken ten koste van enorm veel geld worden aangelegd. Aan de historische en geografische eenheid van het Karpatenbekken is voorgoed een einde gemaakt. De buitengewoon eenzijdige visie van Beneš en Masaryk, van Brȃtianu en Pašić heeft het op de 'vredesconferentie' volledig gewonnen van de standpunten van de Hongaren.
Ook met historische comitaatsgrenzen wordt op geen enkele wijze rekening gehouden. Zelfs Tsjechoslowaakse en Roemeense politici vinden dat men hun landen toch wel rijkelijk, zelfs "teveel" heeft beloond. [Nagy-Talavera, 56]. Beneš zei ooit tegen een vriend: "I am alarmed, when I see that they give me everything that I ask for, it's too much". [Kertész, 19].
Van grote betekenis is ook dat het vredesverdrag aan Hongarije slechts een leger van 35.000 man toestaat. Een luchtmacht, tanks, zwaar geschut, een generale staf, de dienstplicht enzovoorts worden verboden. [Rothschild, 157]. Gendarmerie en politie mogen elk max. 12.000 man omvatten, en een Internationale Controle Commissie zal hiertoe in Hongarije blijven. Men vermoedt immers allerlei Hongaarse pogingen om juist onder deze militaire druk uit te komen. Inderdaad bestaan er allerlei para-militaire organisaties, een rivierpolitie [de Donauflottilje], een grensbewaking, enz. Van enige gelijkwaardigheid is ook op dit terrein echter geen sprake: alle buurlanden kunnen afzonderlijk immers al legers van meer dan een half miljoen soldaten op de been brengen.
Nu de vrede aan Hongarije is opgelegd volgt een golf van ontslagen van soldaten en officieren uit het nationale leger; van de 85.000 man moeten meer dan de helft worden ontslagen, en volgens sommigen worden vooral vooraanstaande legitimisten, zoals b.v. veldmaarschalk Béla Berzeviczy [von Berzevicz und Kakas-Lomnitz], de chef van de gen. staf van maart 1920 tot jan. 1922 ontslagen. [Lehár, 32].
Ook moet Hongarije herstelbetalingen verrichten, de hoogte van het totale bedrag zou later worden vastgesteld. Het vredesverdrag bepaalt ook, dat Hongarije 48 % van de schulden van de Monarchie [2,34 mrd kroon] voor haar rekening moet nemen. [Berend & Ránki, Econ. Developm.]. Op economisch gebied betekent dit verdrag een regelrechte ramp. Afgesloten van de grondstoffen zoals metalen en hout, uit de berglanden, moet men zich zien te redden. De economische eenheid van het Karpatenbekken is totaal en definitief geruïneerd. Iedere staat voert zijn eigen geld in, streeft naar protektie, heft eigen douanetarieven, en beconcurreert de ander en isolement is het gevolg. Tot 1923 heffen Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië een importverbod op industriële goederen. [Berend & Ránki]. De douanegrenzen in Europa zijn n.b. door de vredesverdragen 6 tot 7.000 km langer geworden, en op het gebied van de voormalige Donaumonarchie zijn nu zeven verschillende onafhankelijke economische eenheden gekomen. Vroeger, tot 1914, waren er in Europa 13 verschillende munten in gebruik, nu 27.
Sociale onrust en revolutionaire ideëen blijven vaak nog vele jaren bestaan. In sommige landen, zoals in Hongarije, blijft de inflatie nog een aantal jaren zeer hoog. De armoede is enorm, niet in het minst onder de ten minste 350.000 vluchtelingen, voormalige ambtenaren en vele anderen, die uit de nieuwe buurlanden naar het moederland zijn gevlucht. Velen van hen verblijven jarenlang in spoorwagons, ingericht als "woning"...
De werkloosheid en de lege staatskas blijven nog vele jaren lang een bijzonder zwaar stempel drukken op het land.
"Das Land war erschöpft, zerrüttet und ausgeplündert". Alleen al de waarde van de door de Roemenen weggehaalde goederen, voornamelijk rollend materieel, machines en vee, bedroeg drie miljard goudkroon, d.w.z. het 12-voudige van de lening, waarmee vier jaar later Hongarije's staatsfinanciën en economie worden gesaneerd". [Bogyay, Grundzüge, 165, aangehaald door Gosztony, 35].
Voor ieder volk dat zichzelf respekteert zou dit alles onacceptabel zijn! Men is en blijft dus verbitterd. Deze vrede heeft een bijzonder slechte invloed op de binnenlandse politiek, en voortaan heeft alleen al het woord "demokratie", zoals eerder gezegd, een zeer kwalijke en bittere bijsmaak. Slowakije, dat geografisch en economisch vele eeuwen lang geheel op Hongarije is georiënteerd, moet nu met de Tsjechen concurreren, terwijl b.v. de verbindingen tussen de beide gebieden minimaal zijn.
Hetzelfde geldt voor het vroegere Hongaars gebied in Roemenië: de verbindingen over de hoge bergen der Karpaten zijn lang niet zo gemakkelijk als de open verbinding met het westen, met de Hongaarse laagvlakte. Vooral steden als Nagyvárad, Arad, Temesvár worden nu grensplaatsen. Bovendien: de grens met Hongarije wordt vrijwel gesloten, de handel met Hongarije is vele jaren lang minimaal.
Het nieuwe, kleine, geschonden en totaal verminkte Hongarije is een agrarisch derde rangs-staatje, onverdedigbaar, en aangewezen op hulp van elders. Daarentegen beschouwen landen als Polen en Roemenië zich als soevereine en vooral: grote mogendheden. Het nationalisme viert hier hoogtij! Tsjechoslowakije, de "nouveau riche", beschouwt zich, als demokratische republiek in het hart van Europa, als lieveling van de Engelsen en Fransen, en acht zich daarmee veilig en zeer belangrijk. Met alle buren leeft men echter in onvrede.
Men heeft bovendien in Parijs twee kunstmatige, geheel nieuwe staten gecreëerd, die in de hele geschiedenis nooit hebben bestaan, n.l. Tsjechoslowakije en Joegoslavië en op hun beurt worden deze beide Slavische staten gedomi-neerd door een minderheid, n.l. van Tsjechen en Serviërs. Het duurt dan ook niet lang of beide staten krijgen natuurlijkerwijze te maken met problemen met Slowaken en Duitsers, resp. Kroaten!
Ook aan de Hongaarse minderheden worden in de nieuwe staten vele moeilijkheden in de weg gelegd. Er is geen of nauwelijks sprake van gelijke burgerrechten. Het spreekt vanzelf dat alle politieke partijen en vakbonden en talloze maatschappelijke organisaties "Trianon" volstrekt afwijzen. De publieke opinie is voortaan gericht op herstel van de schande van dit "diktaat" van Trianon. Voor zeer velen is duidelijk dat het vredesverdrag op haat is gebaseerd.
Evenzeer is duidelijk, dat Hongarije geen enkele gelegenheid voorbij zal laten gaan om herziening van de grenzen te krijgen. Het land heeft niets te verliezen, en alles terug te winnen, denken velen. Nooit zal Hongarije tevreden zijn zonder minstens de terugkeer van het woongebied van de 2,5 à 3 miljoen Hongaren naar het vaderland. In Budapest ontkent men overigens ook de 'verdiensten' van de Tsjechen, de Roemenen en Serviërs, die zij zouden hebben tegenover de zaak der geallieerden. Noch de Tsjechen, noch de anderen hebben immers van 1914 tot 1918 zich daadwerkelijk als natie ingezet voor de geallieerden: vèruit de meeste soldaten van het K.u.K.-leger hebben immers tot het bittere einde toe gestreden voor de Habsburgse dynastie.
Economisch betekent het vredesverdrag ook een ramp. De handel is tot een mimimum gereduceerd, en iedere staat is -binnen de kunstmatige grenzen- een waterdicht compartiment van rassenhaat, van economische ruïne en chaos geworden [aldus Ashmead-Bartlett al in 1923]. Deze Britse schrijver acht overigens de Hongaren wel in staat om over hun tegenwoordige ellende heen te komen. Ze beschikken over voldoende voedsel, en vormen een zeer trotse en krachtige natie, die haar suprematie opnieuw zal laten gelden, en die straks wel weer een bloeiperiode zal meemaken.
Irredentisme en revisionisme vieren voorlopig echter hoogtij. In elk klaslokaal leren de kinderen al op jonge leeftijd dat men "Neen, neen, nooit" [nem, nem, soha] dit onrechtvaardige vredesverdrag zal aanvaarden.
Elke politieke vergadering begint met dit nationale "nem, nem, soha", en het gevoel van gemeenschappelijk, nationaal, lijden weet het bewind van Horthy goed te gebruiken. Alle rangen en standen in de maatschappij worden als het ware doortrokken door dit patriottisme. Eveneens een bekend gezegde luidt: "Csonka Magyarország nem ország, egész Magyarország mennyország". D.w.z.: Romp-Hongarije is geen land, groot Hongarije, dat is het hemelrijk! Hierbij wordt dan ‘natuurlijk’ al te gemakkelijk vergeten dat de miljoenen Roemenen, Slowaken, Kroaten en Serviërs, etc. dát hemelse gevoel tot 1918 waarschijnlijk nooit hebben gekend, evenmin als de miljoenen Magyaren die in armoede en zonder veel rechten leefden. Maar de afkeer van de Hongaren van "Het diktaat van Trianon" gaat nu zelfs zóver dat de grensstenen, die de nieuwe grenzen afbakenen, aan Hongaarse zijde voorzien zijn van de inscriptie: "nem, nem soha": neen, neen, nooit. [H. Bollen, Hongarije, blz. 47].
Algemeen bekend wordt ook een nationaal gebed van de verder vrij onbekende dichteres, mevrouw Széréna Papp Váry-Sziklay, dat uitspreekt: "Hiszek egy Istenben, hiszek egy hazában, hiszek egy isteni örök igazságban, hiszek Magyarország feltámadásában". ["Ik geloof in één God, ik geloof in één vaderland, ik geloof in één eeuwige goddelijke gerechtigheid, ik geloof in de wederopstanding van Hongarije"].
Hóe dit doel ooit moet worden bereikt is echter een andere zaak, en hierover is men het niet geheel eens. Sommigen lijken tevreden met b.v. volksstemmingen in de Hongaarstalige grensgebieden en vertrouwen erop dat de Magyaren terug willen naar het vaderland en wensen dus een meer rechtvaardige ethnische grens als basis.
Zéér vele anderen wijzen echter volksstemmingen principieel af en willen slechts het integrale herstel van het oude, historische Hongarije. De Hongaarse staat is -evenals andere Europese staten- immers nooit op etnische principes gebaseerd geweest. Dit laatste standpunt is eigenlijk ook het officiële, hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd. Over de al of niet vreedzame of gewelddadige middelen die men moet [of wil] toepassen verschilt men dus ook van mening. De overheid spreekt zich herhaaldelijk uit voor een politiek van vreedzame herziening van de tegenwoordige grenzen, maar vanuit de buurlanden, de nouveaux-riches, verneemt men in Budapest overigens herhaaldelijk dat herziening van de grenzen een nieuwe oorlog betekent. "Revisie betekent oorlog!" aldus verklaart de Roemeense minister van buitenlandse zaken Titulescu enkele jaren later……..
Op 13 november 1920 wordt het vredesverdrag geratificeerd, maar niemand twijfelt serieus of Hongarije zal, eventueel met hulp van anderen, vroeg of laat de verloren gebieden [eventueel met wapengeweld] proberen te heroveren. Van hoog tot laag, van links tot rechts, van arm tot rijk is men het immers eens over het irredentisme en Hongarije blijft streven naar herziening van de grenzen. Door de berichten en geruchten in de zomer van 1920 over geheime akkoorden en economische samenwerking tussen Frankrijk en Hongarije zijn Benes en Zuid-Slavische politici echter wel verontrust, zelfs gealarmeerd, hoewel dat zeer overdreven lijkt; Hongarije is immers al totaal ontwricht en tot een armoedig en machteloos minilandje gereduceerd.
Benes weet echter de angst voor Hongarije erin te houden, en sluit, om Hongarije een hak te zetten, al op 14 augustus 1920 een verdrag met het koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen: een aanval van Hongarije op de één verplicht de ander tot militaire steun [Ádám, Richtung S., 29] en de beide nieuwe Slavische buren houden m.a.w. elkaar vast en zijn het eens tegen het machteloze Hongarije, dat ertussen ligt.
In Hongarije is men echter niet in staat om ook maar iets te ondernemen tegen de buurlanden. Zelfs de realistische en voorzichtige [latere premier] graaf István Bethlen is bang voor de ondergang van zijn volk. "De Hongaarse roeping, de taak is het, om een vereniging van Noord- en Zuid-Slaven te voorkómen. Hongarije zal binnen haar huidige grenzen ondergaan, tenzij het voor zichzelf de heerschappij kan verzekeren over het gebied dat wordt begrensd door de Karpaten en dat het bekken van de Donau en de Tisza omvat. De golven van de Noord- en Zuid-Slaven en de zee der Roemenen zullen over onze hoofden komen". [Gróf Bethlen I., Beszédei és irásai, 1933].
Vooral r.-katholieke aristokraten zien met name in het herstel van het wettige koningshuis der Habsburgers hèt middel tot herstel van Hongarije. Zij baseren zich op het "legitimisme": de wettige koning [Karel IV] moet terugkomen maar weldra zal blijken dat ook déze weg -door druk van het buitenland- doodloopt. In het algemeen kan men dus niet spreken van tevredenheid over de nieuwe orde van "Versailles".
Het is dus nonsens om te spreken van "115 miljoen bevrijde mensen" in de landen tussen Rusland en Duitsland in, want, afgezien van het Duitstalige Oostenrijk dat zich van de Entente ook niet bij het Duitse rijk mag aansluiten [!], wonen er in het gebied al 24 miljoen mensen als nationale minderheid in een niet-eigen staat.
Van enige samenwerking tussen deze landen is vrijwel geen sprake. Iedereen is gehecht aan de pas verworven nationale soevereiniteit, en de staten in Midden-Europa vormen, juist door het toegenomen nationalisme, een bron van zwakte. Onderling zijn goede of normale verhoudingen vaak volledig zoek, zelfs b.v. tussen de Slavische buren Polen en Tsjechoslowakije! Iedereen houdt zijn klachten en territoriale claims, en het gaat veel te ver om te zeggen dat de vredesverdragen van 1919 en 1920 hebben gezorgd voor een echte, permanente vrede. Het mag ook als een buitengewoon toevallige samenloop van omstandigheden worden beschouwd, dat voor het eerst in de geschiedenis in de jaren '20 van de 20e eeuw tegelijkertijd het grote Duitse rijk èn het onmetelijke Rusland beide zeer verzwakt zijn, en daardoor niet in staat zijn om hun invloed en macht op de veel kleinere buurlanden uit te oefenen....
Dat Duitsland en Rusland zich na enkele jaren herstellen, en derhalve hun historische, economische en politieke invloed in de kleine en zwakke en onderling zeer verdeelde staatjes van Midden-Europa eveneens proberen te herstellen of te vestigen, kan eigenlijk veel minder verbazing wekken.
Voor Hongarije staat vast dat de nieuwe orde [die van 1919/20, Versailles en Trianon], die van buiten is opgelegd, volstrekt onnatuurlijk, onhistorisch en onlogisch, en aan alle kanten schadelijk is! Plebiscieten [in Duitsland b.v.] wijzen immers uit dat de bevolking zèlf toch in een aantal gevallen héél anders dacht dan men aan de conferentietafel besliste en in oktober 1920 laat het resultaat van de volksstemming in Zuid-Karinthië zien dat óók duizenden Slovenen vóór Oostenrijk kiezen, hoewel men weet dat dat land de oorlog heeft verloren, armoede lijdt en een onzekere toekomst tegemoet gaat. Zelfs deze Slovenen kiezen niet voor de 'overwinnaar' waarvan men zou denken dat ze hier thuishoren, het "Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen" en precies hetzelfde is het geval in b.v. Opper-Silezië, waar ook veel Polen kiezen vóór Duitsland…….
Voor de Hongaren is hiermee overduidelijk: Jullie staan geen volksstemmningen op historisch Hongaars gebied toe, omdat je van tevoren wel weet dat de resultaten ervan ongunstig voor je uitvallen! Je durft het niet aan om eerlijk naar de mening van de betreffende bevolking te informeren en haar de vrije keuze te laten! Men is er met andere woorden in Hongarije diep van overtuigd dat de overgrote meerderheid van de inwoners der verloren gebieden niets liever wil dan de terugkeer naar het moederland Hongarije!
In Hongarije vindt men m.a.w. dat ze er in Parijs "gewoon" stilzwijgend, dogmatisch, vanuit zijn gegaan, dat:
a. de tijd van de multinationale staat nu eenmaal voorbij is, b. m.n. Hongarije ten eeuwige dage niet geschikt is om met nationale minderheden om te gaan en dat de verzwakking van zo'n staat in het belang van vrijheid en demokratie is, c. b.v. Roemenen, Tsjechen en Serviërs aan hun nieuwe nationale minderheden -bestaande uit miljoenen mensen- uiteraard wèl alle demokratische rechten zullen toekennen en deze dus veel beter zullen behandelen.... d. de geringe feitenkennis over de politieke, economische en nationale problemen van het midden van Europa bij de geallieerden zéér zeker niet een beletsel heeft gevormd voor het nemen van vèrregaande en definitieve beslissingen over deze regio, e. de Tsjechen, Roemenen en Serviërs volstrekt of nagenoeg betrouwbaar zijn waar het gaat om gegevens over de te verdelen Hongaarse buit, en f. de eeuwenlange 1000-jarige Hongaarse heerschappij over het Karpatenbekken slechts onderdrukking en imperialisme hebben betekend, maar dat nú een nieuwe tijd zal aanbreken van vrede en vrijheid voor allen…………
De landen van de Entente zien in de "overwinnaars" in Midden-Europa, zoals Tsjechoslowakije, Roemenië en het SHS-koninkrijk met andere woorden eigenlijk de belichaming van hun eigen idealen van vrijheid en demokratie. Vooral de frase van Beneš dat Tsjechoslowakije als een soort "Zwitserland van Midden-Europa" moet worden beschouwd, doet het goed ondanks het feit dat de praktijk weldra héél iets anders uitwijst.
De nieuwe staten zijn stuk voor stuk even sterk of nog meer nationalistisch dan Hongarije is en men kan, wanneer de vredesverdragen eenmaal zijn getekend, niet meer serieus hopen op vreedzame territoriale wijzigingen.
De Grote Mogendheden hebben wel geprobeerd de bittere pil te vergulden, door b.v. een verdrag over de bescherming van de rechten van nationale minderheden op gebruik van de eigen taal, gelijkheid voor de wet en godsdienstvrijheid, op te stellen. Aan alle nieuwe en aan een aantal oude staten is verzocht om deze verklaring te tekenen. De raad van de Volkenbond zal hierop toezicht houden. De minderhedenverdragen zouden een onderdeel van de vredesverdragen moeten vormen. Alle onrecht wordt op deze manier getemperd, gecompenseerd, zo denkt men. Echter: in feite beschouwen landen, zoals Roemenië [m.n. Bratianu] dit soort internationaal toezicht als inmenging in binnenlandse aangelegenheden van een soevereine staat. Waarom zou men zich in Boekarest immers wèl, en in Parijs of Londen niet aan internationaal toezicht moeten onderwerpen?
Over de loyaliteit en de tevredenheid van de ruim drie miljoen Magyaren over de grenzen moet men zich vooral geen illusies maken. De nieuwe regeringen van de "Successor States", de "Nachfolgestaaten", in Belgrado, Boekarest en Praag beschouwen hen immers niet als loyale, maar als tweede rangs staatsburgers en van beloofde rechten komt in de praktijk niet veel of totaal niets terecht. [Macartney/Palmer, III].
In Roemenië worden al snel na de bezetting de burgerlijke vrijheden opgeschort, politie uit het 'regat' wordt naar Transilvania gestuurd, vergaderingen en verenigingen worden verboden, lijfstraffen en martelingen, cynische en brute wraakzucht moeten de Hongaren op de knieën dwingen. Op belediging van de Roemeense overheid, de koning, het leger staan zware straffen. Censuur en doodvonnissen worden in ruime mate gebruikt om de Hongaren te terroriseren. Toch tekent Roemenië inderdaad op 9 december 1919 het minderhedenverdrag van de Volkenbond, waarin -op papier althans- volledige gelijke burger- en politieke rechten voor alle burgers, inclusief alle onderdanen van de voormalige Donaumonarchie, zonder onderscheid van ras, taal of godsdienst wordt erkend, en waarin mogelijkheden tot eigen ontwikkeling en onderwijs, rechtspraak en godsdienst voor die minderheden worden gegarandeerd.
Twee jaar heeft men de keuze tussen het Roemeense of een ander staatsburgerschap. Lokale autonomie voor de Saksers en de Hongaarstalige "Székelyek" wordt mogelijk gemaakt. [Seton-Watson, Hist. of the Roum., 548].
Dit alles is echter een holle frase, die alleen op papier is verwerkelijkt. De binnenlandse politiek van Roemenië kenmerkt zich in de jaren '20 door een zeer groot centralisme en heftig nationalisme, waarbij de "Regateni", de Roemenen van het oude koninkrijk, volledig de toon aangeven, het beleid bepalen, en met burokratische en corrupte methoden het land onder de duim houden. Roemenië is ten eerste volgens de constitutie een "Roemeense nationale éénheidsstaat", waarin alle niet-Roemeenssprekenden een minderheidspositie innemen.
Alom worden -al vóór de vrede is getekend- Roemeense prefekten aangesteld en van alle ambtenaren wordt de eed op de Roemeense grondwet en koning geëist. Duizenden Hongaarstalige ambtenaren weigerden dat echter: zij beschouwen dit als hulde aan een onwettige heerser en aan een vreemde staat. Ze verklaren wèl, dat ze niets zullen ondernemen tegen de Roemeense staatsbelangen en hun plicht te blijven doen, maar hiermee is de Roemeense overheid niet tevreden, en pesterijen, straffen, beledigingen, huiszoekingen, bedreigingen, ontslag en vordering van bezit volgen. Honderdduizenden berooide Hongaarse ambtenaren vluchten vervolgens naar Hongarije.
Ook op den duur zijn er voor Hongaarstalige ambtenaren, politie, leraren, rechters, officieren, in Roemenië zeer weinig kansen. Het enorme wantrouwen tegenover Hongaren blijft bestaan.
Het aantal scholen waar men [nog] in de Hongaarse taal les kan krijgen wordt zeer drastisch verminderd. In het Hongaarse gebied dat nu Roemeens is daalt het aantal dergelijke scholen van 1913 tot 1931 van 2.482 tot 248. Het aantal Roemeense scholen stijgt intussen van 2.230 tot bijna 4.000.
Evenals in Tsjechoslowakije worden ook in Roemenië Joden als aparte nationaliteit beschouwd, hoewel velen van hen juist als Hongaar willen worden behandeld. In de voormalige Hongaarse gebieden worden vrijwel overal de openbare tekenen van eeuwenlange Hongaarse heerschappij verwijderd. Talloze standbeelden en andere gedenktekens van Hongaarse helden, dichters, schrijvers, koningen, vorsten, enz. worden vernield, afgebroken. M.a.w. eeuwen van Hongaarse cultuur moeten uit het openbare leven worden verwijderd, en alleen met speciale toestemming kan men in een bibliotheek er nog iets over vinden.
Overigens wijst men er -buiten Hongarije- vaak op, dat het oude Hongarije tot 1918 veelal dezelfde maatstaven erop na hield, en ook slechts weinig rechten toekende aan de miljoenen niet-Magyaren. Het blijkt, met andere woorden, dat de normen door de politieke herschikking in Midden-Europa, ondanks allerlei nieuwe idealen, niet zijn veranderd. Voortaan wordt echter de publieke opinie in Hongarije gekenmerkt door het streven naar revisie van "Trianon" op buitenlands gebied, en door een christelijk-nationale, rechtse overtuiging op binnenlands terrein. Het stond goed om bolsjewieken, communisten en Joden te hebben mishandeld, en socialisten te hebben dwarsgezeten, om anti-Roemeens, en anti-Tsjechisch te zijn.
Het behoeft geen verbazing dat er nog slechts weinig Hongaren zijn te vinden, die in de westerse idealen van vrijheid en gelijkheid, broederschap en demokratie nog oprecht geloven: Door de "vrede" van Trianon is aan Hongarije immers een dwangbuis opgelegd, die haaks staat op deze idealen. De haat tegen dit soort "demokratie", die gepaard is gegaan met militaire bezetting en allerlei ellende, is enorm groot geworden. Liberalisme en socialisme hebben Hongarije, naar zéér velen menen, niets goeds te bieden, en de publieke opinie keert zich af van de Entente, die het land -het 1000-jarige koninkrijk Hongarije- heeft laten amputeren en vernietigen. Voor bijna alle Hongaren is na 1919 dus duidelijk dat het nieuwe vredesverdrag nu juist zónder zorgvuldige studie van de lokale omstandigheden, volledig in strijd met het principe van zelfbeschikking en zónder de wensen van de bevolking te erkennen, tot stand is gekomen. Men is ervan overtuigd, dat eventuele volksstemmingen zouden uitwijzen dat de meerderheid bij Hongarije had willen blijven.
Het is bovendien volstrekt duidelijk, dat ook nadat de strijd is gestreden, de overwonnenen nog steeds als buitengewoon minderwaardig worden behandeld. Men praat niet met hen, men beschikt naar willekeur over hun lot, hun inwoners zijn meubels, die gemakkelijk kunnen worden verplaatst, men trekt naar behoeven volledig willekeurige grenzen. Allerlei principes van strategische en economische aard en bovenal van imperialisme en machtspolitiek worden toegepast, maar zeker níet het principe van het zelfbeschikkingsrecht der naties.
Een brede kloof blijft er dus na 1920 bestaan tussen aan de ene kant de overwinnaars, de begunstigden, de haves, de winnaars, en aan de andere kant de overwonnenen, de gedupeerden, de have nots, de verliezers. Van deze laatste is Hongarije het meest sprekende voorbeeld. Het is derhalve vreemd, dat men het gedrag van de Hongaren in de jaren na 1919 zo eigenaardig vindt, dat men moeite heeft men het feit dat zij hun nederlaag niet gewoon accepteren en overgaan tot de orde van de dag, dat zij alom van het irredentisme getuigen, dat zij kortom weigeren zich te verzoenen met de vrede. Men heeft als het ware eerst een dier [Hongarije] opgejaagd, maar wanneer dat zich gaat gedragen als een opgejaagd dier, is men zeer verbaasd over een dergelijk gedrag……….
R.W. Seton Watson, één der belangrijkste inspiratoren van de vrede met Hongarije, en één der belangrijke Britse experts wat dit land betreft, kan wel beweren dat Hongarije steeds komt met argumenten vanuit de middeleeuwen, met een [lage] moraal van "ich fresse dich oder du frisst mich", maar in werkelijkheid is ook b.v. de "beschaafde" overheid in Tsjechoslowakije slechts bezeten door dezelfde moraal. Tot en met het einde van de vredesconferenties geldt deze moraal voor de nieuwe overwinnaars volop, vooral waar het gaat over het bezit van kolenmijnen, spoorlijnen, rijke graangebieden, enz. Ook voor Praag heeft gegolden: òf wij worden de baas over drie miljoen Duitsers, 2 miljoen Slowaken, en een miljoen Hongaren... óf wij gaan voorgoed onder in een zee van Germanen en Magyaren". Serviërs en Roemenen zijn na 1919/20 ten aanzien van de Hongaren ook slechts bezeten door één wens: Omdat zij ons zolang hebben onderdrukt, zullen wij nu hen voor eeuwig van hun expansiedrang afhelpen. Wraak nemen en gebieden bezetten is voor hen de basis voor de 'vrede'. Het nationalisme is, óók na 1919, springlevend gebleven. Alleen aan Hongarije verwijt men van alles: Dit land erkent de feiten niet, wil terug naar het verleden, neemt een domme houding aan van "neen, neen, nooit", gaat uit van enkele mythen zoals de aanwezigheid van "incompetente experts" en van het uiteenvallen van de monarchie door m.n. buitenlandse druk. Seton-Watson is er echter van overtuigd dat de Vredesconferentie slechts faits accomplis ratificeerde, en dat de nieuwe staten hun bestaan -al vanaf oktober/november 1918- ontlenen aan de wil van het eigen volk. Hij gelooft bovendien dat een gedeeltelijke revisie niets oplost want de Magyaren zullen toch niet rusten vóór een totale, integrale revisie, een herstel van de status quo ante 1914!
Teruggave van een aantal grenssteden aan Hongarije lost niets op, men zal dat in Hongarije als een eerste stap beschouwen 'to be followed by fresh demands and a fresh offensive'. [Seton-Watson, Treaty Revision, 45]. Toch kan zelfs deze notoire vijand van het bewind in Hongarije niet ontkennen, dat "Trianon admittedly gave the benefit of the doubt against the Magyars on more than one disputed point". [idem, 25]. Hij valt [al vele jaren] de Hongaarse politiek van vóór 1914/18 scherp aan, o.a. vanwege de "zeer fanatieke en onnatuurlijke krachtsinspanning op het terrein van de assimilatiepolitiek, al vanaf 1840", en vanwege al deze tegenstellingen gelooft hij dat er slechts met moeite een oplossing zal zijn te vinden. Dat zal alleen kunnen op basis van het reduceren van de belangrijkheid van politieke en economische grenzen en van een goede bescherming van minderheden. In 1933, wanneer hij zijn boekje publiceert, is het tij hiervoor echter al zeer ongunstig.
Na tekening van het vredesverdrag wordt Hongarije internationaal ook erkend, hoewel zeer weinigen in het geamputeerde Hongarije hiervan de voordelen zien! Hongarije wordt immers volledig geïsoleerd door de Slavische buurlanden in het noorden [Tsjechoslowakije] en het zuiden [Joegoslavië], en door Roemenië in het oosten. In Midden-Europa ontstaat dus een machtsvakuum, en instabiliteit. De nieuwe soevereine staten kennen weinig of geen cohesie, en wensen geen samenwerking: die zou hun pas verworven nationale onafhankelijkheid immers weer reduceren. Iedere staat wenst zich dus ook economisch "onafhankelijk" te gedragen, en voert eigen douanetarieven en een eigen munt in. Protektionisme en het streven naar autarkie zijn het gevolg. Voor b.v. Hongarije, dat voortaan een groot en struktureel gebrek aan grondstoffen heeft, en afhankelijk is van de onderlinge handel, is dat funest. De latere Kleine Entente legt bovendien een cordon sanitaire aan Hongarije op.
In plaats van vrijheid en gelijkheid voor alle naties, van demokratisering is er sprake van een Balkanisering, en de ”nieuwe orde” van 1919 is nog veel meer labiel dan die van de oude monarchie. Alle gevoel van saamhorigheid en van het bewustzijn van een gemeenschappelijk verleden zijn/worden vernietigd. Alle scholieren en studenten in alle staten wordt voortaan dus vooral gewezen op de onmetelijk diepe en historische kloof die "altijd" al heeft bestaan tussen b.v. Tsjechen en Duitsers, tussen Italianen en Oostenrijkers, tussen Slovenen en Oostenrijkers, tussen Slowaken en Hongaren, tussen Hongaren en Roemenen, etc. etc. Ook wordt nu geleerd dat de "Tsjechoslowaken" wezenlijk één volk, één natie vormen, en dat hetzelfde geldt voor de "Servokroaten". Dat de historische werkelijkheid totaal anders is, doet er niet meer toe………
Men spreekt nu -buiten Hongarije- ook alleen nog negatief over '1000 jaar Hongarije', alsof dat begrip identiek is met 1000 jaar feodale onderdrukking van alle anderen dan de Magyaren. Is het een wonder dat zelfs een ervaren Hongaars diplomaat als Antal Ullein-Revitzky later tot de conclusie komt: "De Hongaren zijn minder dan enkele andere volken door de natuur begiftigd met een gevoel voor aanpassing, en voor de gelegenheid om zich in de wereld te laten gelden"? "L'âme hongrois est renfermée, elle est trop tournée vers l' intérieur, l'extérieur la confond... La politique étrangère lui est-elle toujours restée étrangère dans le vrai sens du mot. Les Hongrois ont trouvé une place en Europe il y a mille ans, mais ils n'ont pas encore trouvé leur place dans le monde", aldus Ullein-Revitzky. [Guerre Allemande-Paix Russe, 33/34].
De dolle wirwar van tragiek en ellende, van operetterevoluties en van schertsfiguren, van loze kreten en even zovele beloften heeft het Hongaarse volk, en helaas miljoenen mensen zeer persoonlijk, alleen al in de jaren 1914 tot 1919 op een ongelooflijke manier door elkaar geschud. "De plaats van Hongarije in het midden van Europa" moet nu dus totaal worden herzien, en niemand is hierop voorbereid! Maar het kan niemand toch eigenlijk verbazen, dat de nieuwe en uitermate onrechtvaardige politieke grenzen door vrijwel niemand in Hongarije als definitief worden beschouwd. De voorzitter van het parlement, István Rakovszky, zegt op een speciale zitting op 4 juni 1920, de dag van de "Vrede van Trianon": We sturen een woord naar de delen van het land die van ons zijn afgenomen, omdat we, na duizend jaar bijeen te zijn geweest, moeten scheiden, maar niet voor altijd! Vanaf dit moment zullen al onze gedachten, elke slag van onze harten, dag en nacht gericht zijn op de hereniging in onze oude glorie en grootheid". [Pölöskei, 91/92], en velen in het kleine, nu verminkte Hongarije zijn het met hem eens. Sommigen gaan daarbij zelfs zover dat ze de binnenlandse constitutionele orde wel opzij willen zetten, om een militair avontuur tegen de buren te beginnen. Dat zijn vooral de militante leden van de nationalistische organisaties, zoals de eerder genoemde ÉME en TEVÉL. Met wraak, haat en terreur is men immers in de afgelopen jaren steeds gekonfronteerd geweest. Anderen leggen vooral de nadruk op een herstel met vreedzame middelen, maar wensen toch ook een propagandacampagne voor het herstel van het vaderland, het revisionisme.
Het enige criterium dat aan de zogenaamde vrede met Hongarije ten grondslag ligt is immers de ineenstorting, de vernietiging van dat land geweest, en "gebieden, die bewoond werden door Magyaren, waren daarbij als een soort niemandsland", aldus Stephen Kertész ["Diplomacy in a Whirlpool", 19]. De buitenlandse en diplomatieke aktiviteiten van Hongarije staan voortaan dus in het teken van pogingen tot herstel van de oude, duizendjarige grenzen van het historische koninkrijk, ofwel: het revisionisme, en wie hierbij wil helpen, geldt al [te] snel als vriend, zoals al zéér snel blijkt…....Er worden al in 1920 plannen gesmeed samen met de vroeger zo beroemde Duitse bevelhebber Ludendorff in Beieren en rechts-extremisten in Hongarije zien hun land ook als voorhoede van een dergelijke beweging in Europa: men wil alle soorten bolsjewisme uitroeien uit Europa, en het is in de omstandigheden in Hongarije dan uiteraard niet zo vreemd dat Gyula Gömbös en een officier der generale staf, Tibor Eckhardt [1888-1972], hierbij zijn betrokken.
In mei 1920 komt zelfs een Duitse delegatie naar Hongarije en voert geheime onderhandelingen met Prónay en Gömbös, en op 17 mei spreekt Horthy hen [de Duitsers] ook. Opnieuw laat Horthy [binnenskamers] merken dat deze plannen van politieke avonturiers, desperado’s en putchisten hem toch wel zeer aanspreken, en met name de plannen voor een op te richten ‘Witte Internationale’ spreken Horthy zeer aan! Samen met [een rechtse regering in!] Oostenrijk en Pruisen etc. zal men dan een kruistocht tegen Rusland organiseren, en Horthy lijkt enthousiast voor deze fantastische plannen! [Sakmyster, 64]. Hij zegt zelfs dat “een Duitse oriëntatie de enig mogelijke is voor Hongarije”, en hij heeft hierbij uiteraard voor ogen dat ook in Duitsland de onvrede over het ”Diktaat van Versailles” zeer groot is.
Ondanks al die fantastische extreemrechtse plannen zijn de nieuwe min.v.buitenl.zaken gr. Pál Teleki [per 20 apr.] en Kálmán Kánya [zijn onderminister] zeer skeptisch: een Witte Internationale is onrealistisch en waarschijnlijk ook zeer gevaarlijk voor een militair zwak land als Hongarije. Bovendien vinden ze dat de buitenlandse politiek niet hoort te vallen onder militaire officieren of politieke avonturiers. De min.v.buitenl. z. wenst eigenlijk geen enkele rol voor Hongarije bij dergelijke militaire plannen, terwijl Horthy [dus] wèl iets ziet in de plannen van Ludendorff c.s. Ook bereiden Gömbös, Prónay en Eckhardt in mei 1920 zelf ook al plannen voor de vorming van een vrijwilligerscorps [een vrijcorps] van leden van de MOVE, van de ÉME en van speciale detachementen, en Horthy zegt n.b. ook hulp toe aan Russische monarchisten en Witten….. Echter: vanaf de zomer van 1920 is het in Europa duidelijk dat het communisme tot Rusland beperkt blijft, hoewel er dan ook een briefwisseling tussen Ludendorff en Horthy op gang komt. [Sakmyster, 65/66].
Ook in Londen en Parijs wordt men onrustig over deze geruchten en het sinistere spel dat Hongarije meespeelt, maar vooral graaf Teleki [die in juli 1920 premier wordt] en onder-minister Kánya willen dat Horthy en Hongarije absoluut níet bij dergelijke extreemrechtse avonturen [die zich ook uitstrekken over Slowakije, waar men b.v. wil zorgen voor rebellie en dan speculeert op een Hongaarse inval daar] wordt betrokken! Teleki laat dus nog eens duidelijk weten: Er wordt geen enkele steun aan Duitse extremisten gegeven, en de buitenlandse politiek valt onder verantwoordelijke ambtenaren! Teleki en andere traditionele conservatieven [zoals Bethlen] willen pas op langere termijn [na geduldig werken] een herziening van ‘Trianon’, maar eerst geldt nu de zorg voor politieke, economische en sociale stabiliteit! [Sakmyster, 67].
Toch vindt Horthy het steeds weer lastig om zich van de plannen van ”de officieren van Szeged”, die hij zag als nationale helden [tegen het bolsjewisme], helemaal te distantiëren ”omdat de situatie in Midden-Europa nog lang niet stabiel is!” Hij wil dus altijd óók niet-diplomatieke plannen achter de hand houden! In feite blijft hij steeds tussen de Prónay-Gömbös lijn èn de Bethlen-Teleki lijn weifelen. Daarbij blijft ook wel de sympathie voor de Engelsen, want in dát land als énige heeft hij volledig vertrouwen! Toch wil Londen slechts de vrede handhaven, en verder niets! Hongarije is echter geheel geïsoleerd en geldt als het zwarte schaap van Europa. Niemand steunt dat land en alle buren zijn vijandig, maar men hééft geen andere keus. [Sakmyster, 68-70].
|