< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.34 De sociaal-economische situatie in de jaren '30 der XXe eeuw.

Hongarije neemt niet alleen geografisch maar ook sociaal-economisch een tussenpositie in tussen het welvarende en meer ontwikkelde West-Europa enerzijds en de achtergebleven Balkan­landen ander­zijds. Ook wat de beroeps-bevolking betreft kan men dat zien. Het land is nog altijd overwegend agrarisch maar op industrieel gebied is er van geleidelijke voortgang sprake. Het percentage van de agrarische beroepsbevolking van Honga­rije is in 10 jaar, van 1920 tot '30, gedaald met bijna 4 %, dat van de industriële beroepen is geste­gen met bijna 2,5 %.
In 1930 woont nog 57,5 % der bevolking op het platteland, en 42,5 % in de steden. Van de beroepsbevolking van Hongarije in 1930 is 51,8 % agrarisch [4,5 mln], 21,7 % industrieel [1.883.000], 5,4 % handel en bankwezen [469.000], 4,4 % verkeer en vervoer [339.000], 1,3 % mijnbouw [115.000], 2,3 % dienstpersoneel [197.000], 5,0 % vrije beroepen en ambtenaren, 4,2 % renteniers, gepensioneerden [360.900], 0,8 % militairen etc. [73.000], 3,6 % overige. Het geboortecijfer is in 1930: 20,0 en het sterftecijfer is 17,0 en van alle industriear­beiders woont 46 % in Budapest, dat hiermee hèt industriële middelpunt is..
De Hongaarse veestapel omvat in 1930: 1,92 mln. stuks rund­vee, 4,7 mln. varkens, 886.000 paarden, 1,45 mln. schapen, en 22 mln. stuks pluimvee. Het inkomen per hoofd der bevolking is iets lager dan dat van ontwikkelde industrielanden als Oostenrijk en Tsje­choslowakij­e, maar veel hoger dan dat in Roemenië en Joegoslav­ië.     
Uit eerdere hoofdstukken is al gebleken dat Hongarije tot de landen in Midden-Europa behoort, die in de jaren na 1930 steeds meer onder de snel opkomende invloed van het Duitse rijk komen. Niet alleen op politiek terrein is dat duidelijk maar ook op economisch terrein. Hongarije weet weliswaar formeel de onafhankelijkheid te bewaren, maar is als klein land toch niet in staat om los van het grote Duitse rijk te opereren: men heeft in feite geen keuze.
Evenals buurlanden zoals Roemenië, Joegoslavië, en ook Oostenrijk wordt men steeds sterker afhankelijk van de Duitse afzetmarkt en andere grote mogendheden kunnen hiervoor geen werkelijk alternatief bieden, want…...
"het is de bedoeling van het Duitse Rijk om de Hongaarse economie nauw en onverbrekelijk te verbinden met de Duitse economie door de te sluiten overeenkomst en door toenemende goederenruil", aldus heet het officieel in het akkoord dat beide landen na hun onderhandelingen vanaf november 1933 op 21 febru­ari 1934 sluiten.
Aldus krijgt de Duitse economische expansie al snel na de machtsovername door Hitler in 1933 een grote betekenis voor een klein land als Honga­rije. Voor het eerst sinds de neder­laag en de vredesverdragen van 1918/19 krijgen ook ideeën uit de jaren van eerste wereldoorlog over een "Gros­swirtschafts­raum" en over "Mit­tel­europa" weer een reële bete­kenis. Alle landen ten zuidoosten van het Duitse rijk kunnen daarbij uitste­kend dienen als leveranciers van graan, olie, bauxiet, non-ferrometalen, tabak en maïs, en eventueel van vee en vlees, veevoer, oliezaden, bonen, boter, eieren, gevogelte, groenten en fruit. Ook papierwaren, tex­tiel, metaalwaren, gereedschap­pen, machi­nes en consumptiegoe­deren kunnen worden uitgevoerd naar de enorme Duitse markt. Wat Hongarije betreft monopoli­seert het Duitse rijk ook bijna de export van de pas zich ontwikkelende bauxietindustrie. [Macartney, Oct. I, 141].
In het eerste jaar na het akkoord met Duitsland wordt al 50.000 ton tarwe en 75.000 ton gerst en maïs naar Duitsland uitgevoerd. [Held, 229] Evenals in Duitsland zelf zal ook in een land als Hongarije dit alles aktief door de staat worden bevorderd. Niet alleen op politiek gebied is het gedaan met de liberale staat en haar vrijheidsbeginsel, maar ook op economisch terrein is de vrije markt en het beginsel van 'laissez faire' min of meer verleden tijd, maar niet alleen Hitler en Mussolini willen aan de overheid een buitengewoon grote rol toekennen, zelfs de Amerikaanse presi­dent Roosevelt lijkt het beginsel van een geheel vrije economie met zijn "New Deal" vaarwel te zeggen.

top

De overheid zal werk ver­schaffen, opdrachten geven, plannen maken, een aktieve econo­mische poli­tiek moeten voeren. Voor Hongarije geldt dit ook: staatssubsi­dies, importbeper­kingen en scherpe exportbepalin­gen moeten dienen om vooral de produktie van díe goederen te bevorderen waaraan de Duitsers behoefte hebben. De staat krijgt nu veel meer controle over het economische leven, b.v. waar het de handelsbetrekkingen met het buitenland betreft, de opbouw van een leger en de bewapening, de industrie hiermee in verband, enzovoorts. Allerlei tendenzen naar staatsmonopolies komen op, maar in Hongarije zijn vanouds de leidinggevende personen in finan­ci­le en econo­mische kringen nooit dezelfde geweest als die in staat en bestuur. [Laczkó].
Er bestaat immers al decennia lang een wereld van verschil, een diepe kloof tussen het platteland met de oude adel en de aristokratie, die eeuwen­lang toon­aangevend zijn geweest in het lokale en provin­ciale be­stuur en in de nationa­le politiek van Hongarije, en de nieuwe, stedelijke, financi­ële en economische elite, de burgerij van b.v. Joden, [gema­gyari­seerde] Duitsers en ande­ren. Het nieuwe Duitse rijk is overigens bereid om agrarische produkten vanuit Hongarije te kopen tegen prijzen die boven de wereldmarktprijs liggen. "Duitsland is daarmee het enige industrieland dat bereid is om de agrarische landen in Zuid­oost-Europa te steunen door vrijgevig voorrang te geven aan hun produkten en hun import. Aldus bindt Duitsland alle landen in Zuidoost-Europa aan zich en krijgt hier een zeer grote economi­sche invloed”. [Berend & Ránki].
De invloed van Hitler-Duitsland neemt in Hongarije en in de meeste buurlanden dus steeds meer toe en al deze landen afzonderlijk zijn hiertegen absoluut niet opgewassen. Daarnaast staat het feit dat in Hongarije al jaren zeer velen sympathiek staan tegenover het Duitse nationaal-socialisme, alleen al vanwege de dynamiek, de daadkracht, organisatie en aktie, de voortvarendheid en de suksessen die dat regime in deze jaren oogst. [Tilkovszky]. Het nieuwe Duitse rijk blijkt bovendien de énige grote mogendheid die -na zovele jaren van het door de Kleine Entente opgelegde isolement- wèrkelijk iets kan betekenen voor een zeker herstel van het kleine Hongarije: niet alleen op politiek gebied [de revisie van de grenzen van 1920] maar ook op economisch gebied. Zie hieronder.
Door Duitsland wordt in enkele jaren in Hongarije 900 miljoen Pengö geïnves­teerd, d.w.z. de helft van alle buitenlandse investeringen komt uit het Duitse rijk. Vooral in industrie en mijnbouw investeert men, zodat 1/4 deel van alle kapitaal in de Hon­gaarse industrie nu uit buitenlandse aandelen bestaat.
Vooral de industriële produktie van Hongarije neemt weer toe, maar bij de agrarische produktie is dat niet het geval.
Verge­leken bij 1930 [tussen haken] produceert Hongarije in 1938 [x 1000 ton]: tarwe 2.609 [2.295], haver 278 [411], rogge 781 [798] en gerst 667 [683]. Toch is de graan­produktie in 1939 29 % groter dan die in 1929. In het gebied ten oosten van de Tisza [Tiszántúl] worden tiendui­zen­den ha. grond geïrri­geerd, en daarmee geschikt gemaakt voor de akkerbouw, bijvoor­beeld voor de teelt van rijst. De oogst van steeds belangrijker geworden veevoeders, zoals maïs is toegenomen: 2.581 [1.79­4], De oogst aan suikerbieten is sterk afgenomen: 1.053 [1.607]. Irrigatie blijft een be­langrijk probleem voor de Hongaarse landbouw.
De levensomstandigheden verbeteren zich in deze jaren. Er worden dan ook maatregelen getroffen om de maatschappe­lijke posi­tie van de armere klassen te verbeteren. 1937 geldt als het beste jaar sinds het begin van de economische crisis. Vooral dankzij de gestegen graanprijzen kan Hongarije van de gunstige conjunctuur profiteren. De graanexport bedraagt in 1936 Pengö 80 mln [van een totale export van P. 504,4 mln]. De gunstige economische ontwikkeling leidt ook tot hogere lonen, hogere belastingopbrengsten en een budgetoverschot. De toegenomen welvaart zorgt er eveneens voor dat de regering populair is en ruimte heeft voor b.v. herbewapening. [Macart­ney, Oct. I, 191/192].
In 1935 wordt een minimumloon vastgesteld, en in 1937 offi­cieel ingevoerd [Wetsart. XXI]. Tot eind 1938 wordt vervol­gens het loon voor 60 % der arbeiders geregeld. Per dag mag men niet langer dan 8 uur werken, per week max. 48 uur, en ambte­naren 44 uur. Voor extra werk krijgt men 25 % toeslag­ op het loon. Een aantal betaalde vakantiedagen per jaar wordt ook wettelijk ingevoerd, evenals de zondagsrust.
Toch geldt voor slechts 7 % van de één miljoen verzekerde werknemers, dat aan al deze wettelijke voorwaarden is voldaan. [1937]. In 1938 wordt de kinderbijslag ingevoerd [Wetsart. XXXVI]. [Si­pos, 123/124]. Minimumlonen voor landar­bei­ders en alle anderen in agrarische loondienst worden inge­voerd, pensioenverzekeringen en een ouderdomsverzekering voor land­arbeiders etc. worden mogelijk en eerder zijn door minister Vass al een verplichte ziekte- en ongevallenverzekering en verzekering voor ouderen, invali­den en weduwen ingevoerd. [1927/28].
Het verplichte aanmelden van massaontslagen en een regeling voor opzeggingstermijnen komen tot stand. Men maakt ook een begin met progressieve inkomsten­belasting. Toch blijven veel landarbeiders werkloos, ongeveer 100.000, en de lonen in de agrarische sektor blijven ook lager dan vóór de depressie. [Held, 229].
De omstandigheden verbeteren dus wel en de in Hongarije be­staande consensus tussen regering en grote ondernemers, haute bourgeoisie en burokratie zorgt ervoor dat van bovenaf betere arbeidsvoorwaarden voor de werknemers worden geschapen. Door de verschillende sociale maatregelen moeten de Hongaarse arbeiders wel voelen dat het doel van de regering is om hen te beschermen. ”Jullie zijn geen 'heimatlo­se Vagabunden” meer; jullie vormen een nationale klasse, waarvoor de overheid zorgt". De staat geeft hiermee ook -zo zegt men nu- be­scher­ming tegen het Joodse groot­kapitaal. [Sipos, 124/125].

top

Het lijkt dus alsof men de dagen van de crisis en van de massale werkloosheid [42 % van de mannen boven 25 jaar in 1933!] eindelijk kan vergeten. De echte malaise is nu in Hongarije voorbij. Toch wordt het sluiten van c.a.o.'s niet aangemoe­digd, het stakingsrecht wordt niet vastgelegd, en de overheid maakt via manipulatie duidelijk wie in feite de baas blijft. Steeds weer hamert de regering erop dat men "geen politiek in de bedrijven wenst". De regering komt dus wel met verschillende sociale maatregelen, maar dat is niet genoeg. Ondanks de geleidelijke vooruitgang blijft Hongarije een arm land, waar bovendien de sociale verhoudingen nog altijd door zeer scherpe tegenstellingen worden gekenmerkt. Minder dan 1 % der bevolking bezit de helft van alle cultuur­grond, en drie miljoen boeren en landarbeiders -dat wil zeggen 2/3 der plattelandsbevolking en 1/3 van het totaal aantal inwoners- bezitten ofwel geen land of een stukje grond van maximaal 2,9 ha [minder dan 5 hold]. Samen hebben deze 'drie miljoen bedelaars' slechts één tiende deel van alle cultuur­grond in bezit…….
Nog in 1939 heeft 2/3 der dorpen in Hongarije, d.w.z. 70 % der plattelandsbevolking en 30 % der totale bevolking, geen elek­triciteit. Vele huizen zijn klein en slecht gebouwd en hebben ook geen eigen waterleiding. Honderden straten en wegen zijn nog altijd niet veel meer dan zandpaden: in de zomer stoffig en in de winter evenmin goed begaanbaar.
Er worden echter geen grote wegen of spoorlijnen meer aange­legd, en het land beschikt niet over veel auto's, trucks en traktoren. Het gemotoriseerde verkeer blijft dus achter en het aantal radio's en telefoons blijft relatief ook achter.
Alle pleidooien voor gematigde of radikale landhervormingen stranden steeds op de onwil van de feodale en aristokratische groot­grondbezitters en de rooms-katholieke kerk die zich vastklam­pen aan hun materiële en historische voorrechten. De bezitsverhoudingen blijven dus dezelfde en velen vinden dat de stagnatie van Hongarije voor een groot deel hieraan is te wijten.
Er is ook sprake van een concentratie van kapitaal bij enkele industriële ondernemingen. Van de 426 banken in Hongarije bezitten er 9 samen 72 % van alle kapitaal. De "Magyar Ál­talános Hitelbank" [Algemene Kredietbank] en de "Magyar Keres­kedelmi Bank" [Handelsbank] van Pest bezitten samen 1/5 deel der industrie. 358 kartels hebben samen 41 % der industrie in handen, o.a. 96 % der ijzer- en metaalindustrie, 83 % der steengroeven, de klei- en keramische industrie en alle kolenmijnen. Als maatregel om "links" wat tegemoet te komen, worden de 48-urige werkweek en het minimum­loon ingevoerd en de Hongaarse arbeiders varen ook wel bij het "Programma van Györ" [maart 1938]. Herbewapening en werk levert dat op.
Door de betere materiële omstandigheden neemt de onvrede inderdaad af en sociaal-demokraten en vakbonden staan dan ook in zekere zin meer dan vroeger geïsoleerd. Het aantal leden van de vakbonden daalt in 1937 in één jaar met ruim 7.000, van 121.­800 tot 114.200 en het lijkt er dan op dat de Hongaarse arbei­ders meer op "hun" regering dan op hun vakbonden kunnen vertrouwen... Wanneer de Hongaarse sociaal-demokraten verkondigen dat men "geen [territoriale] revisie dankzij de genade van Hitler zal aanvaarden", staat men dus alleen temidden van een jubelende massa! [Sipos, 129].
De psychologische uitwer­king van het optreden van Hitler en van zijn spectaculaire suksessen is dan ook buiten het Duitse rijk enorm. Duizenden Hongaren maken direkt of indirekt kennis met deze Duitse suksessen; de export stijgt, de kans op werk­loosheid daalt zienderogen, de sociale zekerheid neemt toe. Vele Duitsers bezoeken Hongarije, helpen hier bij de oogst, komen hier voor studie en voorlichting, terwijl ook Hongaren naar Duitsland komen om er enige tijd te werken. Het onvermo­gen van de westelijke demo­kratie­ën werkt bij de Hon­gaar­se arbeiders al evenzeer, maar dan in nega­tieve zin. Op industrieel gebied boekt Hongarije dan ook vooruitgang.
De produktie van minerale grondstoffen bedraagt in 1.000 ton: steenkolen 855 [812], bruinkolen 6.582 [6.176], ijzererts 248 [157], bauxiet 398 [108] en juist in 1937/38 komt de produktie van bauxiet en aardolie in Hongarije goed op gang nu de aanwe­zigheid van deze beide grondstoffen in Hongarije is ontdekt. Wat de produktie van bauxiet betreft is Hongarije in enkele jaren na Frank­rijk zelfs tweede op de wereld geworden en de produktie stijgt snel. In 1935: 245.600 ton, in 1936: 368.900 ton, in 1937: 510.000 ton. [KHA].
De produktie van aardolie bedraagt in 1937 slechts 1.400 ton, in 1938: 42.800 ton, en in 1939: 143.800 ton. "Standard Oil of New Jersey" is de maat­schappij, waaraan het recht op de ex­ploi­tatie wordt gegeven. Later wordt dat de MAORT [Hongaarse Olie NV] en het is dan opnieuw Duitsland dat zich van een leidende positie in de maatschappijen die de Hongaarse voorraden olie en bauxiet exploiteren verzekert. [Macartney, Oct.I, 353].
Van de totale industriële produktie is 28,8 % afkomstig uit de levensmiddelenindustrie, 21,3 % uit de textiel- en kleding­in­dustrie, 28,7 % uit de ijzer-, metaal- en machine-industrie, 9,1 % uit de chemie. [Berend & Ránki]. De bruto industriële produktie per hoofd in Hongarije blijft ongeveer 43 % van die van het West-Euro­pese gemiddelde!

De gematigde min.v.buitenl. zaken Kánya [r.] en de meer extreemrechtse premier Imrédy

top

Hiermee houdt Hongarije nog altijd een behoorlijke achter­stand op Oos­tenrijk en Tsjechoslowakije, maar toch ook een grote voorsprong op Joegoslavië, Roemenië, op alle andere Balkanlan­den en op Polen. [idem].
De industriële produktie per hoofd in Hongarije blijft echter laag. In 1938 bedraagt ze $ 26. Dat is laag vergeleken met buurlanden zoals Oostenrijk [$ 59] en Tsjechoslowakije [$ 57], maar veel hoger dan die van b.v. Roemenië en Joegoslavië. In Groot-Brittannië bedraagt de industriële prod. per hoofd in 1938 zelfs $ 140, Duitsland $ 132, Frankrijk $ 76, Zweden $ 122, Neder­land $ 77. In Polen daarentegen $ 21. De industriële sektor is de enige in Hongarije die een groei doormaakt, en die wordt mede bevorderd door het nationalisme, de protektie van allerlei lan­den en het streven naar autarkie. Het isolement leidt als vanzelf naar het versterken van de eigen economie.
Vooral de politieke toestand en de economische wereldcrisis zorgen ervoor dat er van enorme wisselingen in de economie sprake is. In de jaren die volgden op de oorlog 1914/18 is de produktie sterk achteruit gegaan, vanaf 1924/26 neemt ze weer toe tot "vooroorlogs niveau". Door de crisis neemt ze vervolgens na enkele jaren in 1930/33 weer snel af, maar stijgt daarna weer. In 1938 is de produktie 15 à 20 % hoger dan in 1929. Hongarije blijft nog altijd een voornamelijk agrarisch land, dat in de allereerste plaats afhankelijk is van de export van de tradi­tionele agrarische grondstoffen, zoals graan, maïs, vlees, vee, eieren, pluimvee, paarden, fruit en groenten, textiel en lederwaren. Als men de agrarische produktie per hoofd in Europa in 1931 op 100 stelt, is die van Oostenrijk 134, van Tsjechoslowakije 105, van Hongarije 78, van Roemenië 48, van Joegoslavië 38 maar toch blijkt uit de cijfers dat een land als Hongarije gelei­delijk opschuift in westerse, industriële en stedelijke rich­ting. Het is een land dat zich in allerlei opzichten in de overgang bevindt, o.a. van een agrari­sche naar een gemengde, of meer indus­triële samenleving. De import bestaat in 1929 nog voor 40 % uit eindproduk­ten, voor 37,5 % uit grondstoffen en 22,3 % uit half-afgewerk­te industriepro­dukten. In 1937 is het percentage van eindpro­duk­ten gedaald tot 26,8, van grondstoffen gestegen tot 42,5 %, voor half-afge­werkte industriële produkten 30,6 %.
Dit bete­kent dat Hongarije steeds meer industriële produkten zelf maakt. Havens, metaalbedrijven, levensmiddelenindustrie en textielondernemingen nemen een steeds belangrijker plaats in. Wapens, petrochemische industrie, bauxiet en aluminium, materiaal voor telecommunicatie, spoorwagons, autobussen, elektrische instrumenten, geneesmiddelen, machines, ijzer en staal kunnen steeds meer worden uitgevoerd en Csepel bij Buda­pest wordt een internationale vrijhaven.
Het aantal industriearbeiders is van 1932 tot 1938 zelfs fors toegenomen, van 170.000 tot 285.000, een groei van bijna 70 % in 6 jaar. Halverwege de jaren '30 daalt de agrarische be­roepsbevolking tot beneden de 50 %. In 1938 is 36,5 % van het nationaal inkomen afkomstig uit de landbouw en 35,7 % uit de industrie. De werkloosheid neemt dan geleidelijk af. Dit laatste is -zoals gezegd- voor een groot deel een gevolg van het feit dat het Duitse rijk zich economisch herstelt, en vanuit een diep dal van 1929/33 weer snel opklimt. De Duitse markt is open voor een enorme hoeveelheid agrarische produkten uit het "Südostraum" en ook Hongarije levert hierin haar aan­deel.
De handel met het Duitse rijk wordt voor alle landen op de Balkan en aan de Donau, ongeacht hun politieke systemen en voorkeuren, zeer belangrijk. Ze bedraagt in 1938 in mln. Reich­smark: [KHA, 3537].
                         imp. uit Dtsl.              exp. naar Dtsl.
Hongarije                  83                          115,2
Polen                       84,5                         73
Tsjechoslowakije     106,9                       149,9
Joegoslavië               98,9                       101,5
Roemenië               110,5                       169
Bulgarije                  39,4                         42,4
Griekenland             81,9                         61,4
Turkije                  102                            63,6

Met name in Hongarije bestaan zeer weinig ideologische skru­pules waar het gaat om de handel met het totalitaire Derde Rijk, vooral vanwege de gemeenschappelijke anticommunisti­sche poli­tiek. [Held, 229].
Import uit en exp. naar Oostenrijk:  imp. en exp. Italië:
1933:   20,0 %        27,0 %            7,4 %    8,6 %
1934:   23,4 %        24,5 %           11,9 %    8,3 % 
1935:   18,8 %        19,1 %            7,4 %   13,0 %
[Macartney, Oct. I, 145].

Hongaarse import uit Duitsland     export naar Duit­sland    x 1.000 pengö   % van het totaal    x 1.000 p. %
1933                61,507                                19,7                                          43,701                  11,2 
1934                63,025                                18,3                                          89,866                  22,2  
1935                91,295                                22,7                                        108,098                  23.9 
1936              113.393                                26,0                                        115,198                  22,8 
1937              124,762                                26,2                                        141,586                  24,1
[Macartney, October Fifteenth, I, 141].

De importpercentages van Hongarije uit Duitsland, Oostenrijk en Italië samen bedragen 1933: 47,1 % in 1934: 53,6 % en in 1935: 48,9 %. De exportpercentages van deze drie bondgenoten samen naar Hongarije bedragen in 1933: 46,8 %, in 1934: 55 % en in 1935: 56%. Op economisch terrein wordt de positie van het Duitse rijk voortdurend versterkt. Dat heeft ook te maken met het feit dat b.v. Groot-Brittannië het laat afweten: verschillende malen heeft Hongarije pogingen ondernomen om economische en handels­overeenkomsten met andere landen te sluiten; het bood b.v. Groot-Brittannië het gehele graanoverschot aan dat buiten­gewoon groot beloofde te worden.
Alle pogingen waren vergeefs. Engeland weigert iets van de Hongaarse oogst te kopen en Duitsland nam het gehele graan­surplus voor z'n reke­ning, dat 10 miljoen kwintalen bedroeg, samen met de belofte om een aanzienlijk deel van de maïs op te kopen. [Macartney, Oct.I, 353]. Het spreekt dan natuurlijk vanzelf dat er een nieuwe klasse mensen ontstaat, industriëlen, boeren en arbeiders, die zeer veel belang heeft bij de goede relaties van Hongarije met het Duitse rijk, en die zeer bijdraagt aan de populariteit van Duitsland onder de niet-Joodse leden van deze klassen, waarvan er velen gretig de visie overnemen dat "Duitsland hen heeft gered uit de tirannie van de Joodse middenklasse". [Macartney, Oct. I, 142].
”Duitsland wordt zelfs nog meer populair bij landarbeiders, van wie er velen nu beginnen om naar Duitsland te gaan voor seizoenwerk. Ze worden over het algemeen goed behandeld en betaald, en keren vaak terug als vurige nazi's.
In dorpen in West-Hongarije waar ze talrijk zijn, is gewoon­lijk de hele bevolking, met uitzondering van de legitimisti­sche landheer en pastoor, en de Joodse kroegbaas en winkelier, pro-Duits wat betreft de internationale politiek en Pijlk­rui­ser betreffend de binnenlandse politiek. Een groot deel van deze arme Magyaren ziet geen enkele gevaar in inlijving bij Duitsland”, aldus ervaart C.A. Macartney. [idem].

top