< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.5 De dramatische ontknoping van de koningskwestie in 1921…

Binnen de regering en de politieke partijen roept vooral de al eerder genoemde zgn. ko­ningskwestie steeds enorme verdeeldheid op, en de premier kan slechts met grote moeite de tegenstellingen tussen de legiti­mis­ten, dat wil zeggen de veelal [rooms-katho­lieke en aristokratische ] "christelijk-natio­na­le" aanhangers van het wettige konings­huis der Habs­burgers èn de aanhangers van een vrije keuze van een 'nationa­le' koning, veelal protestantse kleine grondbezitters, maar ook burgerij en lage adel [nemesség], overbruggen.
Niet toevallig zijn laatstgenoemden vaak ook voormalige aanhangers van de "Onafhankelijkheidspartij", van de idealen van 1848 en van Kossuth. Zij gaan dus uit van de historische soevereini­teit van Hongarije. Een deel van hen wil daarom de onttro­ning van de dynastie aan de orde stellen: Hongarije is immers niet meer aan Oostenrijk gebonden. Aanhangers van de republiek vindt men in Hongarije nauwe­lijks.
De legitimisten redeneren echter anders: Wanneer alle revolutionaire wetge­ving vanaf oktober 1919 tot en met juli 1919 formeel onwettig is verklaard en is geannuleerd, en dat is inderdaad het geval, dan is ook de vroegere gekroonde koning formeel in zijn constitutionele rechten her­steld. Zo spoedig mogelijk moet de wettige, historische orde dus ook weer  worden hersteld, m.a.w. het Hogerhuis, het Lagerhuis en de koning moeten "als lichaam van de heilige kroon van Hongarije" zo snel mogelijk terugkomen. [Pölöskei, 66].
Ook heeft al enkele maanden eerder het r.k. episkopaat [in febru­ari 1920, vóór Horthy tot Rijksbestuurder is gekozen] zich duidelijk uitgesproken: de beweging voor vrije keuze van een koning heeft volgens de r.k. bisschoppen in wezen van calvi­nisti­sche en republikeinse basis. Katholieken moeten daarente­gen pal staan "voor de gekroonde [rooms-katholieke] koning uit het Huis Habs­burg". [Pölöskei, 67], en voor vele aanhangers van het ancien régime van de Habs­bur­gers, magnaten en aristokraten, is Horthy slechts een parvenu, een tijdelijk verschijnsel, een noodoplossing.
Men be­roept zich hierbij ook vaak op de doktrine van de "hei­lige kroon": alleen de persoon van een koning kan, door zijn histo­rische en mystieke kracht, alle landen van de Hon­gaarse Heili­ge Kroon van de eerste koning, St. Stefanus, weer samen­voegen, en daarmee de grenzen van het 1000-jarige konink­rijk Hongarije her­stellen.
Bovendien is de continuïteit, waarop Bethlen, Horthy en al die anderen zich na augustus 1919 zo graag beroepen, alleen gewaarborgd, wanneer de koning weer in zijn funktie wordt hersteld, en zijn belofte -gedaan bij de kroning op 30 decem­ber 1916 in Budapest- zal kunnen waarmaken.
Vooral na het sluiten van de vrede in juni 1920 vinden sommi­gen dat de 'kwestie' definitief moet worden geregeld, en dat Wet I van 1920, waarbij het regentschap is ingesteld, moet worden vervangen.
In november 1920 komen vooraanstaande legitimisten zoals graaf Andrássy, de ministers Beniczky, Rak­ovszky en Gusztáv Gratz, kardinaal Csernoch en graaf Appony­i, bijeen om zich eens te beraden over "de zo spoedig mogelijke terugkeer van de ko­ning". [Lehár, 176], en zij hebben ook contacten met Oostenrijkse en Beier­se ultrarechtse kringen. Tussen legitimisten en aanhangers van de vrije koningskeuze in staan Bethlen en Teleki, die het liefst de hele kwestie zouden uitstellen tot een betere gelegenheid. Tegen het einde van 1920 lijkt het erop, dat de meerderheid van de regeringspartij vóór een vrije koningskeuze is, o.a. omdat "de terugkeer van koning Karel op de troon voor Honga­rije met een catastrofe verbonden zal zijn", aldus b.v. minis­ter Nagyatádi Szabó op 2 december 1920. [Krusenstjern, 180].
De regeringspartij is hierdoor al weer gespleten, en het kabinet treedt intussen af. Alleen door de bemiddeling en druk van Bethlen en Teleki lukt het na intensief overleg echter om op 11 december 1920 tot een compromis te komen [Pölöskei, 103] en de premier kan dan aanblijven. De beide vleugels van de regeringspartij blijven echter hopeloos verdeeld. Steeds weer wordt er gedreigd met afsplitsing, oppositie, etc., terwijl men ook al apart vergadert.
Een conferentie van de regeringspartij zal echter op 3 februari 1921 uitkomst geven. Met een kleine meerderheid wordt een motie van Simonyi-Semadam, de vorige premier, aangenomen, waarin wordt gezegd dat Hongarije van het recht gebruik moet maken om vrij een koning te kiezen. Met name de "Kleine Grondbezitters" steunen dit voorstel. Met het besluit van 3 februari 1921 is de zaak niet opgelost. In het parlement geven [slechts] 109 afgevaardigden hun ver­trouwen aan Teleki, 17 zijn tegen en 81 onthouden zich of zijn afwezig. Hiermee is de oude verdeeldheid terug. De Kleine Grondbezit­ters, die over het algemeen vóór een "szabad királyválasztó" [vrije koningskeuze] zijn, en de Christelijk-nationale eenheidspartij KNEP [vóór herstel van de Habsburgse koning] komen in februari 1921 dus weer tevoor­schijn. Een ander voorstel, van premier Teleki, om de kwestie niet opnieuw aan de orde te stel­len, omdat de politieke omstandig­heden zich niet hebben gewij­zigd, dat wordt gesteund door "christelijk-nationalen" haalt het niet.

top

Maar de legitimisten zijn en blijven aktief, en b.v. graaf Gyula Andrá­ssy lijkt in het vroege voorjaar van 1921 een legitimis­tische "Karlista"-partij te gaan stichten, terwijl hij n.b. zelf voorzit­ter van de KNEP is. In het parlement en in de pers beschul­digt men elkaar fel. Toch sluit b.v. graaf István Bethlen zich bij geen van beide grote groepen aan, en blijft met enkele andere dissiden­ten vóór herstel van de oude eenheids­partij. Alles wijst er intussen op dat er van geen enkele echte verande­ring sprake is: de oude standpunten worden eenvoudig her­haald, maar de koningskwestie wordt ineens zéér aktueel, wanneer de voormalige koning Károly IV zich op de dag vóór Pasen, de avond van zaterdag 26 maart 1921 in Hongarij­e, in het bisschoppelijke paleis van de prominente [legitimistische] bisschop graaf János Mikes, in Szombathely, in het uiterste westen van het land, laat zien, en hij voert hier vervolgens op 27 maart overleg met een aantal Hongaar­se politi­ci, o.a. met de premier, graaf Teleki, die daar toevallig in de buurt is, op het landgoed van de [legitimistische] graaf Sigray, met de min.v.godsd. en opv. József Vass en met de militaire commandant Anton [Antal] Lehár. De vml. koning krijgt dus de indruk dat zijn poging tot de restauratie van het Huis Habsburg steun heeft tot op het allerhoogste niveau!…..
De vroegere koning heeft zich, zo wordt later wel duidelijk, sterk laten beïnvloeden door raadgevers die hem in Zwitserland hebben verteld dat hij in Hongarije -wanneer hij er eenmaal is- beslist door iedereen zal worden gesteund, zelfs door ‘de eerzuchtige Horthy’, en verhalen dat de buurlanden van Hongarije via hun spionagediensten iedere beweging van de ex-keizer en -koning in de gaten houden, worden niet geloofd.
Via via heeft Karl ook gehoord dat Frankrijk [Briand] en Engeland ‘zich niet tegen het koningschap van hem in Hongarije zullen verzetten’, en dat een terugkeer naar Hongarije en herstel van het koningschap hier dus tot de reële mogelijkheden behoort. Hij gelooft het allemaal graag, wuift alle bezwaren weg en wil dan persé terug!
Hij meent uiteraard door een zeer enthousi­ast publiek alom in Hongarije wel harte­lijk begroet te zullen worden. De verbannen vorst heeft vanaf oktober 1918 de hoop nooit opgegeven om de macht terug te krijgen, en juist in Honga­rije leefde in vele instellingen nog de geest van de oude monarchie voort. Zelfs tot in de allerhoogste kring van Horthy, van de aristokra­tie en de prelaten zijn de herinneringen aan de Habsburgse tijd volop aanwezig. De koning heeft ook nooit afstand gedaan van de Hongaarse troon, d.w.z.: er is nooit een wet daartoe getekend door de pre­mier en daarna aangenomen door de beide kamers van het parle­ment! Hij heeft alleen afgezien van de uitoefening van rege­ringszaken. [Ádám, Richtung S., 32].
Vooral na de datum, waarop Hongarije de vrede tekent, is Karel ongeduldig geworden. Hij en zeer velen met hem rekenen immers erop, dat "het regentschap" een tijdelijke zaak is, en dat Horthy zo snel mogelijk de wettige [want gekroonde] koning in z'n macht zal herstellen. Wanneer er tenslotte geen oproep uit Budapest komt, zal hij zelf pogingen ondernemen…… Op 25 maart is hij incognito in Wenen en vertrekt van hieruit op een vreemde naam, in het diepste geheim, de grens over naar Hongarije. [o.a. Cordfunke, 133/134].
Premier Teleki is om 2 uur ’s nachts wakker gemaakt en vindt het dan allemaal veel te snel, overrompelend, en is bang voor grote problemen, een burgeroorlog, een inval van de buurlanden, etc.. Hij raadt Karl dus aan: ”Ga onmiddellijk terug naar Zwitserland!” Maar Karl zegt hem: ”alea iacta est…” Er valt dus weinig meer te overleggen. Dan stelt Teleki voor om overleg met Horthy in Budapest te plegen, en Karl vertrouwt absoluut op de eed van Horthy destijds en zijn loyaliteit nu! [Sakmyster, 92].
Het politieke leven is intussen tot stilstand gekomen: het parlement is op paasreces, het diplomatieke corps is ook afwezig [vele diplomaten zijn te gast bij aristokraten op de grote landgoederen op het platteland], en dan komt Karl ineens naar Hongarije om de macht over te nemen en de troon te bestijgen…. Zéér optimistisch is hij, en hij lichtte zelfs niet eens de legitimisten in! Het enthousiasme van de massa zal op de Entente wel een grote indruk maken, denkt hij…. In het slechtste geval zullen volgens hem Groot-Brittannië en Italië neutraal blijven, en eerder geheim overleg met de Franse premier Briand deed hem geloven dat de Franse regering de zaak zou steunen als hij Hongarije voor een fait accompli zou stellen. [Sakmyster, 91].
Het grote nieuws verspreidt zich al snel! Kolonel Lehár stelt zelfs onmiddellijk zichzelf en z’n troepen in Noordwest-Hongarije ter beschikking van Zijne Majesteit, maar hij waarschuwt Karl wel voor belangrijke militaire risico’s, waarschijnlijke verdeeldheid van het leger en eventuele burgerlijke onrust! Hij raadt Karl ook aan om géén mars naar Budapest te ondernemen [d.w.z. “een oorlog uit te lokken”] en ”een revolutionaire daad te stellen” of een putsch te ondernemen, maar om alleen wettige middelen te hanteren in samenwerking met de Regent, Horthy. Niet de koning moet naar Budapest gaan, maar de autoriteiten moeten naar Zijne Majesteit komen, aldus Lehár! Karl stoort zich aan deze raad echter niet!
De volgende dag [zo. 27 maart] gaat Teleki om 06.30 uur al per auto naar Budapest om de Regent één en ander te zeggen, en te waarschuwen voor contact van de koning met Gömbös, maar de wagen van Teleki komt veel later aan [waardoor is altijd onbekend gebleven!!] dan die van Sigray en Karl die om 07.30 uur vertrok…. De komst van de vml. koning Karl in de burcht van Buda dus volkomen onverwacht, en de volkomen èn zeer onaangenaam verraste Horthy moet zélf een besluit nemen: hij omarmt zijn ongenode, hoge gast, de koning en leidt hem naar z’n kamer. Karl zal [wil] hier verder met Horthy overleggen over de te nemen maatregelen in verband met herstel van het koning­schap.... Na ruim twee uren overleg komt men echter níet tot overeenstem­ming!
De twee uren diskussie waren ”de moeilijkste momenten in mijn hele leven”, aldus Horthy later. Karl bedankt Horthy als regent maar verklaart toch ”dat nu voor hem de tijd is gekomen om mij de macht over te dragen”. Horthy is perplex en zegt: ”Dit is een ramp! In naam van God, Uwe Majesteit moet onmiddellijk het land verlaten en naar Zwitserland teruggaan, vóór het te laat is en de Grote Mogendheden horen over uw aanwezigheid in Budapest”. Karl zegt hem daarop: ”Er ís geen weg terug, ik heb alle schepen achter me verbrand”, vervolgens is de regent niet alleen geïrriteerd maar ook verward en raakt in een pijnlijke gewetenscrisis [Sakmyster, 93]. ”Met mijn verschijnen hier heeft uw verantwoordelijkheid tegenover de natie opgehouden. Ik alleen heb de volle verantwoordelijkheid voor God en Vaderland, want ik heb de kroningseed gezworen, en níet u”, aldus de koning tegenover de regent…… [Cordfunke, 137/138].
Karl voert daarna nog twee uur alle mogelijke argumenten aan om Horthy’s verzet te breken en hij herinnert hem aan de eed in Schönbrunn in november 1918, etc. Hij zegt b.v. “Is het mogelijk dat u een bevel van uw koning ongehoorzaam bent?” Horthy weifelt, zoekt een uitweg uit het dilemma en komt met argumenten, zoals: ”Intussen heb ik een eed aan het parlement afgelegd, dat ik de natie zal dienen, het leger is nu loyaal aan de Regent, Karl kan nooit een kabinet samenstellen, de meerderheid der Hongaren is tègen hem…dus: de timing is erg slecht, en waarom heeft Karl niet iets gezegd, gewaarschuwd, o.i.d.?” Karl is vervolgens geschokt door het recalcitrante optreden van Horthy, en voert o.a. aan: ”Ik ben verantwoordelijk tegenover de natie… Sigray, Teleki en Vass zegden mij hun loyaliteit [als eventuele minister] al toe, en…. als Horthy niet zijn macht als opperste krijgsheer overdraagt is er sprake van revolutie! Dan volgt weer een twistgesprek, maar Horthy zegt hem: ”Er is geen enkele kans op dat Uwe Majesteit zal slagen!.. Het land is in een kritieke situatie, een catastrofe nadert op elk moment…. ”, en Karl zegt dan: ”Gaat u mij arresteren?” Horthy is beschaamd en zegt: Nee, waarop Karl hem zegt: ”Dan is het logisch dat u de macht overdraagt”, waarop Horthy vraagt: “Waarom wacht Uwe Majesteit niet nog een paar jaar? Intussen kan ik dan de grondslag leggen”. Toch zegt koning Karl stug: ” Ik blijf erbij! Beslis binnen 5 minuten!”
Dan is Karl blijkbaar uitgeput, en Horthy maakt ervan gebruik; ze eten samen, bespreken de konsekwenties, de houding van Engeland, de moeilijkheden met de Kleine Grondbezitters, de politieke chaos, het gevaar van een staatsgreep van officieren, etc., maar de ergste nachtmerrie zal de bezetting en verdeling van Hongarije door de buren zijn! Dat betekent een enorm risiko! Horthy heeft het vertrouwen der Entente, maar heeft Karl dat ook?
Horthy vervolgt dus: ”Uwe Majesteit, ik moet kiezen tussen mijn loyaliteit aan de dynastie en mijn natie. Ik kies voor mijn natie en zal de macht niet overhandigen omdat dit ongelukkige land dan binnen 24 uur bezet en verdeeld zal zijn”. Karl moet dan een geheim vertellen, n.l. dat ”Briand hem één en ander schriftelijk heeft verzekerd”. Maar Horthy weet dat Hongarije in 1920 vergeefs met Frankrijk heeft overlegd, en hij is bitter over de Franse staatslieden die hij als verraderlijk en onbetrouwbaar beschouwt. Hij zoekt dan ook schriftelijke bewijzen dat Fransen en Britten tègen het herstel van Habsburg in Hongarije zijn! Hij zal eventueel [na een aantal weken] samenwerken met Z.M. als die Wenen al vast gaat bezetten met troepen van Lehár…..  Eerst moet Karl echter terug naar Szombathely, maar hij waarschuwt Horthy nog: ”Over drie weken kom jíj naar Szombathely, anders kom ík naar Budapest!” Uiteraard vindt Horthy dat drie weken tekort is, en hij blijft erbij: Karl moet ten eerste weg uit Hongarije!
Dat is dus een wel zeer fragiele modus vivendi! Het blijkt dat Horthy en Karl desondanks heel verschillende plannen hebben! Wanneer ’koning’ Karl eenmaal weg is uit Budapest, geeft Horthy aan de intussen verzamelde politici in de burcht verslag, en hij diep ontroerd en emotioneel. [Sakmyster, 94-98].
Horthy stuurt dan ook een telegram aan Lehár in Szombathely, en geeft hem het bevel: ”Laat Karl zo spoedig mogelijk uit Hongarije vertrekken in het belang van het vaderland!” Maar nu wenst Karl dat niet, want hij is van mening veranderd en híj geeft Horthy het bevel: ”Ik vraag u dat u zich onmiddellijk onder mijn commando stelt…. Ik heb geen twijfels over uw antwoord”, maar Horthy blijft uiteraard grote problemen houden met het geval en vreest ’t ergste. In naam van Horthy schrijft Teleki dan aan Karl: ”Orders van ZM uit Szombathely zullen níet worden gehoorzaamd!” Horthy overweegt dan zelfs z’n aftreden.
Vervolgens roept de Regent de gezanten der Entente in Budapest bij zich en hij hoort [op 27/28 maart 1921] nog eens: er kan en mag geen Habsburgse restauratie in Hongarije komen! Als de buren eenmaal horen van de affaire zijn ze gealarmeerd, en met name zíj [vooral Beneš!] beschouwen een restauratie van de Habsburgers als een casus belli! Zelfs de overtuigde monarchist en legitimist gr. Gyula Andrássy jr. is er dan van overtuigd: de hele aktie mislukt en de koning moet weg! Horthy stuurt dan Bethlen en Andrássy en lijfwachten van het detachement van Prónay naar Szombathely om de koning te verzoeken: vertrek uit Hongarije! [Sakmyster, 99/100].

De sterke arm van admiraal Horthy herstelt de orde...

top

Horthy heeft als onderdaan en militair wel veel respekt voor de koning, maar beseft dat een Habsburger als koning voor het land een buitengewoon groot risiko bete­kent. Deze stap zal "Unheil­vollsten Konzequenzen" hebben. Het lot van Hongarije staat op het spel, aldus Horthy! Later verklaart de regent: "Ik verzekerde Zijne Majesteit dat ik het als de meest gelukkige beëindiging van mijn tegen­woor­dige ambt zou zien wanneer ik hem, onze gekroon­de ko­ning, wiens legitie­me rechten ik vanzelfsprekend erkende en bereid was te verde­digen, op de troon kon terugroepen", en hij acht zich ook nog steeds aan zijn eed aan de keizer-koning gebonden, en klampt zich níet vast aan zijn tegenwoor­dige positie. Maar……:
"Z.M. moet óók bedenken, dat op hetzelfde moment dat ik de macht overdraag, de goedbewapende legers van onze buren onze grenzen overschrijden. We hebben daartegenover niets in te brengen! Uwe majesteit gaat dan naar Zwitserland terug, maar Hongarije zal worden bezet, en de gevolgen van zo'n bezetting zijn niet te over­zien". De regeringen der "Nach­folge­staaten" hadden, volgens Horthy, het herstel van Habsburg niet geduld, en hij heeft hiervoor voldoende bewijs! De bewering van Karl, dat hij "met medeweten en met instem­ming van de Entente [Bri­and] is gekomen", kan immers niet worden waargemaakt! Horthy stelde ook nog voor, dat hij aan de Franse premier Briand toestem­ming vroeg èn aan de Entente vroeg om garanties aan Hongarije te geven tegen eventuele maatregelen van de buurlan­den. "Wanneer Briand garanties geeft zal ik Uwe majesteit met vreugde in de aloude rechten herstellen", aldus Horthy. Die garanties worden -zoals verwacht- niet gegeven, zodat de vroegere vorst is gedwongen om Hongarije snel te verlaten. Het is opvallend, dat Horthy [hoewel totaal overrompeld!] de ex-koning buitengewoon vrien­delijk maar zeer beslist heeft ontvangen, maar de eer van het land is nu eenmaal belangrijker dan de eer van een persoon! Er is dus maar één mogelijkheid: de ex-koning moet terug naar Zwitserland! Horthy is er immers absoluut zeker van, dat de geallieerden tègen deze ontwikkeling, de "koningsputsch", zijn.
De buurlanden van Hongarije beschikken immers over machtsmid­delen en kunnen met geweld en zelfs met oorlog dreigen, wanneer in Buda­pest een Habsburgse koning aan het bewind komt, en Horthy laat Károly IV dus weten dat dit risiko voor het land te groot is! Ook Italië steunt de restauratie van de Habs­burgse koning in Budapest niet.
In Praag is men woedend, en proklameert al een gedeeltelijke mobilisatie, en het SHS-koninkrijk roept een aantal reservis­ten op. [Macartney/Palmer, 254, enz.]. Ook in Boekarest en in Bel­grado is men woedend en in paniek, men voelt zich in z'n bestaan bedreigd.
Al op 28 maart sturen Tsjechoslowakije en het SHS-koninkrijk een scherpe nota naar Buda­pest, waarin ze eisen dat Karel onmiddellijk uit Hongarije vertrekt. Als de ex-koning niet vóór 1 april het land heeft verlaten zullen ze de diplo­matieke betrekkingen met Hongarije verbreken en mobi­liseren. [Ádám, Richtung S., 33]. Roemenië, met name de koning en de koningin, is/zijn terug­houdend, en reageren gematig­der: als koning Karel IV de grens van 1920 erkent kan hij in Hongarije blijven. Toch ‘meldt de telegraaf intussen voortdurend bedreigingen van de kant van de buurlanden’, omdat Karl nog steeds in Hongarije is, en op 28 maart in Szombathely nog overleg pleegt met o.a. de min.v.buitenl.zaken dr. Gratz en met graaf Andrássy. [Cordfunke, 137/138].   
De loop der gebeurtenissen laat overigens duidelijk zien dat Horthy volkomen gelijk heeft gekregen, hoewel een aantal legitimisten absoluut zeker meent te weten, dat de koning en niet Horthy het recht aan z'n kant had..... Horthy heeft intussen b.v. de eed van officieren op de koning stilaan vervangen door een eed op hemzelf als staatshoofd.
Deze legitimisten ["karlisták", karlisten] gaan er ook van­uit, dat niet de koning, maar Horthy moeilijk­heden heeft geschapen. "Karl wilde geen moei­lijkheden, hij wilde alleen het land helpen, en de normale toestand herstel­len", aldus b.v. Anton Lehár [blz. 176]. Zij zijn ook diep gegriefd over de behande­ling van de koning, die bevel krijgt om weer naar Szombathely terug te ­gaan, en hier ligt de ex-koning vervolgens enkele dagen doodziek op bed wegens griep en bronchitis…….
Lehár en andere legitimisten gaan er overigens ook vanuit dat, wanneer eenmaal de wettige gekroonde vorst weer op de troon zit en het aanzien van de Hongaarse kroon is hersteld, dat dan het her­stel van de oude glorie weer zal komen, en dus de integriteit van Hongarije ook zal worden hersteld.... Lehár is er eerder zelfs van overtuigd geraakt, dat "tegen­over de oorlogsmoe­heid van alle legers van de Entente en de weinig geconsolideer­de verhoudingen in de buurlanden een ééns­gezind Hongarije onder leiding van de rechtmatige koning haar wil had kunnen doorzetten".
"Niet de grote Entente, noch de Kleine Entente, maar de ver­deeldheid van Hongarije zelf is de oorzaak van haar val", aldus de principieel legiti­mistische overste Lehár, die van 1919 tot 1921 persoonlijk de orde en rust in westelijk Honga­rije heeft weten te handhaven. [Lehár, 122].
De realiteit is echter totaal anders. Op 1 april 1921 komt de gezan­tencon­ferentie van de Entente bijeen, en hierop verklaart de Franse voorzitter: "Alle berich­ten, als zou Frankrijk de voor­malige Oostenrijkse keizer hebben aangemoedigd, zijn vals! De Franse regering is tegen een her­stel van het Huis Habs­burg". [Go­sztony, 38]. Hiervan [de steun van Brian voor Karl] heeft Horthy direkt na 28 maart zich ook willen overtuigen en hij riep de Franse Hoge Commissaris in Budapest bij zich die stomverbaasd is en met Parijs telefoneert. Hij krijgt de opdracht om alle Franse verantwoordelijkheid voor de restauratiepoging af te wijzen, en vervolgens geeft de Geallieerde Ambassadeurs-conferentie instrukties aan alle Hoge Commissarissen in Budapest met de boodschap, te richten aan de Hongaarse regering, waarin wordt gewaarschuwd voor de gevolgen die een restauratie van een lid van het Huis Habsburg voor de vrede in Europa zou hebben…. [Cordfunke, 138].     
In Hongarije heeft overigens lang niet iedereen nu ineens sympathie voor het huis Habsburg, hoewel men met de persoon van ex-koning Karel IV wel enig medelijden kan hebben. Het staats­belang eist echter iets anders. Zolang de ex-koning op Hon­gaars grondgebied is, is men uiterst gespannen. Men geeft ook weinig nieuws naar buiten door. Op 5 april wordt de ex-koning gedwongen om Hongarije te verlaten en terug te gaan naar Zwitserland. In een trein met een gewapend escorte der Entente wordt hij begeleid door Oostenrijk, en in Zwitserland krijgt hij een verbod op politieke aktiviteiten en hij moet, als hij het land wil verlaten, dat 48 uur officieel van tevoren melden! De regering in Bern deelt hem dan ook mee dat hij niet altijd in het land kan blijven en dat hij moet omkijken naar een ander land dat hem wil hebben…. [Cordfunke]. Voor de Europese staatslieden is de ex-keizer en koning, Karl von Habsburg voortaan een anachronisme, het heeft afgedaan….
In een proklamatie laat hij o.a. weten: "Ik keerde [naar Hongarije] terug omdat ik vast geloofde, dat slechts onder de leiding van de wettig gekroonde koning dit pijnlijk getroffen land haar binnenlandse vrede en wettige orde, die de noodza­kelijke voorwaarden voor een nieuwe bloei van ons land zijn, kan herkrijgen....
Omdat het mijn overtuiging is dat, wan­neer ik mijn gezag als apostolisch koning nu op me zou nemen, dit de natie voor ernstige en ondragelijke moeilijkheden, die ik naar mijn geweten niet kan dragen, zou plaatsen, ga ik opnieuw terug. Maar ik zal, hoewel ver weg van de Hongaarse natie, al mijn kracht en tijd, en zonodig mijn bloed, wijden aan mijn land, dat ik nooit in de steek zal laten en waaraan ik nooit on­trouw zal worden". [Pölöskei, 108/109].
Toch is er voortaan een diepe antipathie bij Karl tegenover Horthy, die volgens hem alle schuld heeft van de mislukking. Hij bleef dus gevangen in z’n illusies! Het Hongaarse volk bleef in feite overigens onverschillig: hij kreeg in Szombathely wel beleefd respekt, maar er was verder geen sprake van enthousiasme o.i.d. of van demonstraties! [Sakmyster, 103]. Károly IV wordt dus gedwon­gen om van de Hon­gaarse troon af te zien. Voor Hongarije blijft het voorlopig uiterst moeilijk om een zelf­standige en tegelijk -in de ogen van het buitenland- betrouw­bare bui­tenlandse politiek te voer en.
Allesbeheersend is de angst van Horthy voor b.v. een staats­greep van aarts­hertog József van Habsburg en diens aanhangers of een militair ingrijpen van de buurlanden. Honga­rije is dan immers volkomen weerloos, en zal opnieuw kunnen worden bezet door Roemenen, Tsjechen, enz. met alle gevolgen van dien. De eis van de ex-koning aan Horthy, om onvoorwaardelijk aan zijn bevelen te gehoorzamen en de absolute gehoorzaamheid en trouw aan de eens gegeven eed als officier van Z.M., zoals vermeld door Lehár, en diens opvat­tingen over de kracht van het Hongaarse leger, ["als dat maar eensgezind en vastbesloten is zal de Kleine Entente niets tegen Hongarije ondernemen"] doen in dit ver­band wel uiterst naïef en onwerkelijk aan.
Voor legitimisten is duidelijk, dat de ”nieuwkomer” Horthy zich ”aan zijn pas verworven macht vastklampt, iedereen ten onrechte vrees aan­jaagt, en zeer beledigend tegenover Z.M., de wettige en ge­kroonde koning, optreedt...”.
Horthy besluit intussen op zijn post te blijven, en van het nationale leger eist hij trouw. Zonder enig verzet blijft het leger inderdaad aan Horthy gehoorzaam. Hij zegt Lehár ook nog eens duidelijk dat hij de koning zwak en verschrikkelijk naïef vindt! [Cordfunke, 142].
De hele zaak toont aan dat de internationale positie van Hongarije nog slechter wordt, en dat er bovendien een basis wordt ge­schapen voor samenwerking tussen de drie buurlanden, die nog meer verontrust over Hongarije zijn geworden. De positie van Horthy is echter sterker geworden. Vele legerofficieren zijn ook voorstan­ders van een vrije koningskeuze, en een bekende 'leider' van hen, Gyula Gömbös, is een verklaard tegenstander van de Habs­burgers. Aan premier Teleki heeft Horthy intussen ook een telegram gestuurd en hierin verklaart hij z’n zeer moeilijke positie. Aan de éne kant is hij trouw aan de koning, maar aan de andere kant trouw aan de natie, aan het arme, geruïneerde Hongarije! [Sakmyster, 101].

top

Die gewetensproblemen heeft Karl niet: de [ex-] koning blijft maar geloven dat de eed van trouw aan hèm absoluut álles is, maar toch worden alle voorstellen van Karl [in Szombathely] door Horthy afgewezen!
Intussen is vooral de ČSR zeer dreigend bezig, en een Europese crisis lijkt aanstaande! Op 30 maart verklaart Horthy echter dat elke abrupte verandering in de regering het bestaan van de staat zélf zou bedreigen, en dat hij dat dus absoluut niet wenst!! Hij dankt ook z’n trouwe soldaten. Op 1 april vindt vervolgens een zitting van de Nationale Vergadering plaats, maar hier zwijgen de legitimisten! Een resolutie wordt met algemene stemmen aanvaard, en hierin wordt het gedrag van de Regent geprezen. Ook wordt benadrukt dat de tgw. constitutie moet blijven, en intussen is het anti-Habsburgse kamp in Hongarije versterkt! Het blijkt ook dat Briand niets te maken wilde hebben met een koninklijke putsch in dit land! [Sakmyster, 101/102]. Horthy heeft alom veel meer respekt geoogst als staatsman, en maakte een standvastige, gunstige indruk. [idem, 103/104], maar de “koningskwestie” is níet opgelost! Premier Teleki maakte op Horthy overigens toch een zwakke indruk, hoewel hij diep respakt voor hem had, en na een verhit en stormachtig debat in het parlement [nieuwe  hevige twisten tussen legitimisten en ‘vrije keuze’-mensen!] biedt Teleki z’n ontslag aan, maar hij had dat al vele malen eerder verzocht; nu wordt Bethlen als opvolger aanbevolen.
Onmiddellijk gevolg van de "affaire" is het aftreden op 7 april 1921 van minister van buitenlandse zaken Gusztáv Gratz, die openlijk heeft be­treurd "dat de omstandigheden een ver­blijf van de koning in het land niet toelaten", maar de ministers van de partij van kleine grondbezitters willen ook niet langer verantwoordelijk zijn voor het gedrag van premier Teleki zelf. Op 7 april treden ze af. De premier heeft, vinden ze, de ex-koning toch wel zeer welwillend behandeld, en heeft hem toch meer gesteund dan in de ogen van hen wenselijk was. Teleki, die zich heeft gecom­promitteerd en die zich ook verantwoordelijk acht, treedt dan af en op 14 april 1921 wordt graaf István Bethlen [1874-1947] pre­mier, hoewel hij niet eens bij een partij hoort! Wel heeft hij al onmiddellijk gezag en autoriteit en nu begint de consolidatie!
Al eerder was Bethlen immers duidelijk de invloedrijke man achter de schermen. ‘De revolutionaire excessen moeten nu van de straat’, aldus Bethlen. Hij wil wel demokratie, maar….“niet de wilde hegemonie van arbeiders en boeren, maar het leiderschap van de intelligente klassen”. Hij belooft ook het herstel van de persvrijheid en van de burgerlijke vrijheden, en verklaart zich ’tegen elke vorm van lawaaierig antisemitisme’, zodat men algemeen een soort herstel van het quasi-liberale regime van vóór 1914 ziet. Blijkbaar bereikten Horthy en Bethlen al in 1919-’21 overeenstemming over de basis van het systeem, het doel en de strategie. Er komt geen echte landbouwhervorming, en Bethlen wil de schepping van een ‘regeringspartij’ met een vaste meerderheid. Hij vindt dus een herziening van de kieswet nodig, en hij wilde ook weer een alliantie met de joodse financiële invloed en hun kapitaal. [Sakmyster, 104/105].
Wat de koningskwestie betreft wil Bethlen ook praktisch en taktisch te werk gaan: hij beseft dat hij in het parlement de steun der ‘legitimisten’ nodig heeft, maar doet eigenlijk geen enkele concrete belofte betr. het herstel of de terugkeer van de ex-koning. Wel belooft hij Andrássy “een oplossing in de geest van de constitutie van het koninkrijk” maar daarmee kan men alle kanten uit, hoewel Andrássy, Apponyi en Gratz hem vertrouwen.…
Verder lijkt het er veel op dat Bethlen de zaak op de lange baan wil schuiven en er alleen [zo nodig] enkele woorden aan wil wijden. Daarom verwijten echte legitimisten zoals Rakovszky, de vml. parl. voorzitter, en anderen, Horthy en Bethlen dan ook dat ze geen daden laten zien: in de [gecensureerde] pers mag alles tegen de Habsburgse koning worden geschreven, maar nooit iets vóór Karl. Ook is Horthy in gesprekken altijd loyaal tegenover de koning, maar in de praktijk blijkt dat niet. [Vasari, 96]. Het blijkt kortom dat de ‘legitimisten’ na april 1921 in het defensief zijn gedrongen en dat de zaak van de ‘restauratie’ van het Huis Habsburg op de lange baan is geschoven.
Van nog meer betekenis zijn de gevolgen van de poging tot restauratie in Hongarije op buitenlands poli­tiek gebied, want ten gevolge van deze gebeurtenissen sluiten Tsjechoslowakije en Roemenië zelfs op 23 april 1921 een militair bondgenoot­schap, dat duidelijk is gericht tegen Hongarije, en wel met name tegen een eventueel herstel van het huis Habsburg hier! Op 5/7 juni 1921 komt derge­lijk akkoord ook tot stand tussen Roeme­nië en de Zuid-Slavi­sche staat.
Aldus komt een samenwerking van de drie landen, die nog steeds baat hebben bij de ondergang van het historische, grote Hongarije, tot stand. De drie landen hebben overi­gens al in de herfst van 1918 contact gezocht en in het voorjaar van 1919 hebben Tsjechische en Zuid-Slavische leiders elkaar in Parijs ontmoet om een gemeenschappelijke politiek tegenover Hongarije èn tegenover een eventuele Habsburgse restauratie vast te stellen.
Van belang is ook dat de centralistische Tsjechoslowaakse en Zuid-Slavische politici na 1921 geleidelijk aan problemen krijgen met leiders van ‘hun’ minderheden, n.l. resp. de Slowaken [pater Andrej Hlinka] en de Kroaten [Maček en de gebr. Radić], volken die beide ± duizend jaren hoe dan ook met Hongarije verbonden zijn geweest en die nu meer autonomie wensen. Zelfs geeft deze onrust aan de Hongaarse legitimisten nieuwe moed. [Vasari, 95].
Eind 1919 sluiten beide landen defensieakkoorden tegen Honga­rije, en na een akkoord tussen Servië en Roemenië over het Banaat kan ook Roemenië zich bij de beide Slavische buren tegen Hongarije voegen. Alleen al de geruchten dat Frankrijk zich tegenover Hongaarse wensen iets gematigder zou opstellen zorgen ervoor dat de drie landen zich nauwer aaneensluiten: Op 14 augustus 1920 is al een defensief verbond tussen de beide Slavische staten Tsje­choslowakije en het SHS-koninkrijk tot stand gekomen. [Macart­ney/Pal­mer, 252/253]. Door een Hongaars journalist worden de drie buurlanden, die Hongarije als het ware in de klem, in een ijzeren ring omsin­geld houden, al in februari 1920 al de "Kleine Entente" [H. Kisantant] ge­noemd.
Deze buurlanden zullen geregeld samen overleg plegen, jaar­lijks zullen de ministers van buitenlandse zaken bijeenkomen en samen zal men de status quo verdedigen, en daarmee zich tegen alle Hon­gaarse territoriale aanspraken verdedigen. De drie landen hebben dan ook duidelijk gemeen­schappelijke belangen, die al even duidelijk tegen die van ­Hongarije ingaan. Het verdrag van Trianon en de uitsluiting van Habsburg van de troon in Oostenrijk en Hongarije vormen de basis. Men spreekt van een blok van "status quo-landen" zoals de Kleine Entente, tegenover een aantal "revisionis­ti­sche lan­den", zoals Hongarije, Oostenrijk en Duitsland. Overigens is de gemeenschappelijke economische basis voor de Kleine Entente vrijwel nihil: de onderlinge handel is zeer gering, onbetekenend.
Bovendien moeten ook de drie nieuwe staten, hóe rijk gezegend zij ook zijn met grondgebied, met landbouw en industrie, en met miljoenen nieuwe staatsburgers, bij internationale kre­dietinstellingen aankloppen voor lenin­gen: tot in het begin der jaren '30 lenen ze samen ruim $ 660 miljoen. [Ádám, Rich­tung S., 51].
In Hongarije blijven intussen de binnenlandse moeilijkheden groot en de politieke verdeeldheid blijft eveneens bestaan. Binnen de nog nieuwe en losse partij­verbanden doen zich b.v. allerlei persoonlijke tegen­stellingen voor en herhaaldelijk is er sprake van dissiden­ten, fusies, afsplitsingen, onenig­heid en heftige kritiek.
Toch slaagt Bethlen erin om zijn ideeën over een sterke regering, die niet al te zeer door een parlement wordt gecon­troleerd, te realiseren. Voor Bethlen geldt dat een revolutie moet worden vermeden en een constitutioneel systeem moet de garan­tie daarvoor bieden, maar dit laatste is voor Bethlen zéker niet hetzelfde als een parlementaire demokratie: dáárvoor vindt hij Hongarije nog niet rijp! Een sterke, brede, christelijk-nationale regeringspartij is volgens Bethlen hiervoor nodig, maar zowel de invloed van de recht­se vrij­korpsen, de com­mando's van 1919 als die van de "linkse" demokratische oppositie moet hierdoor worden beperkt.
Wel hebben zich intussen in het parlement in Budapest sinds de verkiezin­gen van enkele maanden geleden wel verschuivingen voorgedaan. In mei 1921 is de verdeling van de 207 zetels in het parle­ment als volgt:
Kleine Grondbezitters [Kisgazdák] 91 zetels [50 volgelingen van Nagyatádi Szabó, 10 ‘grote boeren’ van Rubinek, 20 sympathisanten der legitimisten o.l.v. Károly Schandl en Imre Őrffy, en 8 à 9 volgelingen van Gömbös], KNEP [Chr.-Nat. Eenheidspartij] 59 zetels, dissi­denten hiervan 19 zetels, Chr.-Nat. partij van vml. premier István Friedrich 7 zetels, Onafh. [liberale] kleine grondbez. van Károly Rassay 7 zetels, Nat.-Demokr. partij 4 zetels, Nat.-Arbei­ders­partij 2 zetels, Chr. Sociaal-econ. partij 1 zetel, partij­loos 17 zetels. [Krusen­stjern, 185], maar ondanks de verschuivingen en de kabinets- en personeelswisse­lingen blijft de coalitie van de “betrouwbare delen van beide grote partij­en” bestaan! Bovengenoemde verhoudingen in het parlement hebben overigens weinig te maken met de sociale verhoudingen of zelfs met de werkelijke machts­verhoudingen: herhaaldelijk moet b.v. de grootste partij concessies doen aan de machtige premier en juist liberale en demokratische voorstellen van de "Kleine Grondbezitters" worden door de regering vaak genegeerd of van tafel ge­veegd, en het blijkt nogal eens dat deze partij tegen de sluwe, taktische en realistische premier niet is opge­wassen. Voorstel­len om b.v. de persvrijheid en de vrijheid van vereniging en vergadering te garanderen, het totaal verou­derde systeem van ”virilisten” einde­lijk eens af te schaffen, of om internerings­kam­pen op te heffen komen nooit in het parle­ment aan de orde. Militaire rechtbanken voor burgers blijven ook bestaan, en allerlei zaken worden door Bethlen c.s. verdedigd met het dogma, dat ze "absoluut noodza­kelijk in ver­band met de communistische drei­ging" zijn!

top

Gevallen van corruptie, van geheime fondsen om één en ander voor de regering onwelgevallige persoon te laten zwijgen of een zaak in de doofpot te stoppen, doen zich herhaaldelijk voor. Het diepe wantrouwen van sommige liberalen binnen de grootste partij tegen dit regime en tegen deze machtige pre­mier blijven dus levens­groot aanwezig.
De sprong naar de oppositie waagt de leider der Kleine Grondbezitters, minister  Nagyatádi Szabó echter niet: dát is een sprong in de afgrond, in het duister, zo houdt hij z'n aanhangers voor, hoewel hij n.b. weet dat er een geheime campagne tegen z’n eigen [regerings-!] partij wordt gevoerd!
De taktiek van Szabó, om allerlei onfrisse zaken van de regering dan maar te sussen, wordt hem door kritici binnen z'n eigen partij, zoals Bálint Szíjj, echter niet steeds in dank afgenomen. "Van ons worden steeds alleen maar offers gevraagd. Maar als we één of andere eis afwijzen, dan krijgen we het pistool op de borst en er wordt verklaard, dat we de regering óók "dwars door dood en duivel heen" moeten volgen, omdat anders het land te gronde gaat", aldus Szíjj, de vice-voorzitter van de Kleine Grondbezitterspartij in juli 1921. [Krusenstjern, 197].
Het is duidelijk, dat Nagyatádi Szabó als minister natuurlijk onder druk van Bethlen staat: Het dilemma is dus, of hij zich door z'n fraktie in libe­rale en demokra­tische zin wil laten beïnvloeden, of dat hij als minister onder de auto­ritai­re Bethlen vooral een sterk kabi­net wenst.
Een zekere wrevel en achterdocht tussen de beide grote partijen blijft dus bestaan, en vooral de konings­kwestie is een teer punt, maar ook in andere opzichten is de situatie labiel. Men valt vooral Nagyatádi Szabó nogal eens aan: in een deel van de rechtse, christelijk-nationale pers wordt hij, de leider der grootste partij, zelfs nog altijd als "communist" afgeschil­derd, omdat hij ooit in 1918 Mihály Károlyi steunde…..
En wanneer b.v. in juli 1921 de parlementsvoorzitter, de legiti­mist István Rakovszky, níets onderneemt bij een aanval op Horthy in het parlement van de legitimisti­sche afgevaardigde en vml. minister Ödön Re­viczky, wordt hij, Rakovszky, door druk van de kleine grondbezit­ters gedwongen om z'n ontslag te nemen. [Krusen­stjern, 198]. Ook dat vormt weer aanlei­ding tot een nieuwe rechtse aanval op Nagyatádi Szabó. Gaszton Gáal wordt nu parlements­voorzitter. Bij weer een andere gelegenheid blijkt er sprake van fraude op het ministerie van landbouw, en Nagyatádi Szabó, de minister, "had moeten weten dat er in zijn nabijheid op z'n ministerie gehandeld werd in exportver­gunnin­gen voor agrarische produkten, en dat die licen­ties voor geld zijn te krijgen", zo weet een anonieme bron te melden.
De minister weet hier niets van, wordt opnieuw scherp aange­vallen, en dient vervolgens, in septem­ber 1921, z'n ontslag in, maar dat wordt niet aanvaard. Wel wordt zijn persoonlijke secretaris Lajos Eskűdt in sept. 1921 vanwege deze zaak gear­resteerd. Bij het proces blijkt, dat Nagy­atádi Szabó toch wel erg veel vertrouwen in hem heeft gehad, en zich niet voldoende op de hoogte heeft laten houden. Toch wordt Szabó zelf on­schuldig verklaard, en wordt persoon­lijk nog altijd door z'n aanhangers op handen gedragen, o.a. vanwege z'n zeer eenvoudi­ge en op­rechte levens­stijl. Het wordt de boerenleider echter wel steeds moeilijk gemaakt, en geleidelijk blijkt dat hij, ondanks z'n ministerschap, niet  zo goed past in het systeem, dat Bethlen wil ontwikkelen.
Zijn partij voelt zich echter nog altijd sterk en ze wordt door de toenemende tegenstellingen ook feller en duide­lijker, en gaat in de aanval: ze verklaart b.v. in oktober 1921 in een 10 Punten-verklaring o.a. dat ze de vrije konings­keuze voor Honga­rije als soevereine staat wenst. De Kleine Grondbezitters willen ook dat het huidige parle­ment níet wordt vervangen door een tweeka­merparlement, dat men vasthoudt aan algemene, gehei­me en vrije verkiezingen, en aan demokratische bestuurs­hervor­mingen. Ook ambtenaren moeten onder de onafhankelijke rechtspraak vallen, de handel moet vrijgemaakt worden, de begroting moet in evenwicht gemaakt worden, door o.a. bezuini­gingen. De landhervorming moet snel worden geregeld, de recht­sorde moet worden hersteld en b.v de uitzonderingstoestand moet worden opgeheven. [Krusenstjern, 202]….. Bij een schending van deze principes kan de partij de regering niet langer steunen, zo zegt men zelfs, maar hoelang een partij met deze liberale en demokratische wensen nog in een kabi­net met Bethlen als premier kan blijven is voor velen dus een open vraag………… Uiteraard wordt Bethlen ook vanaf de rechterkant onder een zekere druk gezet, zoals medio 1921 blijkt wanneer  de de militaire censuur erover klaagt dat meer dan de helft van de dagbladen in Budapest, incl. de prestigieuze ”Pester Lloyd”, ”destruktief en joods-liberaal in de geest is”. [Sakmyster, 127].
De hele zomer van 1921 is er trouwens sprake van een grote politieke onrust in Hongarije, vooral in verband met de “koningskwestie”. Bethlen en ook Horthy geloven weliswaar niet echt in een tweede [illusoire] poging van Karl om in Hongarije terug te komen, want ”na deze [van maart] gebeurtenissen is de terugkeer van koning Karl totaal en voor altijd onmogelijk”, aldus Horthy. Toch onderneemt Horthy [in het diepste geheim!] wel een poging om met Karl in contact te komen, en wel via Gusztáv Gratz [de gezant in Wenen], en hij laat zelfs weten ”dat een eventuele legitimistische restauratie Hongarije’s problemen zou oplossen”. Gratz spreekt de regent ook vijf uren in Gödöllő midden juli, en dat lijkt de weg te banen voor de toenadering.
Horthy belooft Karl ook een direkt contact en een persoonlijke brief, en op 22 augustus 1921 vindt een conferentie met Bethlen, Horthy, Andrássy en Gratz plaats, maar hier spreekt men toch af dat Karl gewaarschuwd zal worden betreffende de gevaren van een ontijdige aktie om de troon van Hongarije te herwinnen. [Sakmyster, 107].
Karl krijgt b.v. op 4 sept. een brief van Horthy, waarin deze hem meedeelt dat de situatie verder is verslechterd, en dat een restauratie ”op dit moment onmogelijk lijkt”, maar -aldus Horthy- ”ik wil deze gelegenheid graag benutten om Uwe Majesteit te verzekeren dat niets mij meer vreemd is dan me aan het ambt dat ik thans bekleed, vast te houden”. [Cordfunke, 143, en Brook-Shepherd]. 
Horthy zal ook geen wettelijke stappen ondernemen inzake een onttroning, maar zelfs voorbereidingen treffen voor een eventuele restauratie. Wel wijst Horthy erop dat artikelen in de pers die gunstig zijn voor Karl juist de Kleine Entente en de [grote] Entente alarmeren, dus de zaak blijft in hoge mate onzeker! Horthy wekt eigenlijk ook geen vertrouwen meer bij de legitimisten, hij blijft vaag en geeft geen garanties o.i.d. en Karl vindt Horthy [sinds maart] dan toch een vertegenwoordiger van een revolutionair, illegaal regime! Toch blijven de geruchten over een tweede restauratie- poging de hele zomer 1921 voortduren. [Sakmyster, 108].
Al die geruchten versterken ook extreemrechtse krachten, en dan wil een delegatie met Gömbös, Prónay en pater Zadravecz een audiëntie bij Horthy: ze komen op de burcht van Buda bij hem op 7 juli en uiten talloze klachten over de steeds vrijere [liberale] pers die ‘schaamteloos’ is tegenover hen, die immers sinds 1919 hun patriottisme zo heldhaftig lieten zien, en ze klagen ook over de toenemende legitimistische aktiviteiten. Horthy verontschuldigt zich vervolgens bij hen dat hij al die legitimisten, zoals gr. Andrássy en bisschop Mikes níet kan oppakken. ”Ze opereren zó handig dat ik niet in staat ben ze bij de strot te grijpen”, aldus Horthy, die duidelijk maakt dat z’n handen gebonden zijn en dat hij zich machteloos voelt om te handelen.
Kort daarop is er evenwel een rel waardoor het Bethlen gemakkelijker wordt gemaakt om de macht van de detachementen der officieren te neutraliseren: in een beledigende brief van een woedende Prónay aan parlements-voorzitter István Rakovszky [een uitgesproken legitimist] klaagt Prónay over de voortdurende aanvallen in het parlement tègen de wreedheden die zijn begaan tijdens de ’witte terreur’, en Prónay’s indiscretie zorgt voor een politiek oproer, zodat Bethlen namens de regering Horthy verzoekt om het detachement van Prónay onmiddellijk en voor altijd uit het leger te laten verdwijnen.
Horthy stemt hier [onwillig] in toe, en kondigt aan dat het ”slechts tijdelijk is, want anders zullen er complicaties komen en het prestige van Hongarije in het buitenland zal eronder lijden”. Prónay  is hierover verontwaardigd, en hij zegt dat hij met z’n makkers het land zal verlaten, ”want we willen niet steeds het doelwit van joodse aanvallen zijn”. Horthy antwoordt hem dan met tranen in de ogen en probeert z’n oude Szeged-kameraad te troosten: ”Doe dát niet, Pali, vertrouw me. Je bent te pessimistisch..… maar je moet je realiseren dat jouw akties tegenover het parlement…. een kritieke situatie voor de regering én voor mij schiepen”. [aldus het verslag van Prónay zelf]. Hij spreekt dan ook premier Bethlen die hem een regeringspost belooft: Hij kan Inspecteur der gendarmerie worden…..
In de zomer van 1921 vindt Bethlen het politiek opportuun om de detachementen [die hij eigenlijk allang wilde uitschakelen] nog een laatste keer te gebruiken, n.l in Burgenland dat door de Entente aan Oostenrijk is beloofd. Zeer veel Hongaren zijn n.l. opnieuw verbitterd, omdat zelfs Oostenrijk nog kan [moet] profiteren van Hongarije! Daarover is de verontwaardiging in de zomer van 1921 zeer groot, maar Bethlen ziet toch nog een kansje voor het land, en er wordt een enorme propaganda op touw gezet en onrust in dit gebied gezaaid.
Ook vraagt hij steun bij de Grote Mogendheden om het Hongaarse nationalistische sentiment toch enige voldoening te geven, en aldus kunnen de ‘speciale detachementen’ nog éénmaal hun patriottisch enthousiasme tonen…[Sakmyster, 109-110]. Ze kunnen zich nu inzetten voor een legitieme nationale zaak. Bethlen doet ook een beroep op graaf Sigray en kolonel Lehár om een leidende rol te spelen in het verzet tegen een Oostenrijkse bezetting [van westelijk Hongarije, het latere “Burgenland”]. Beiden zijn notoire legitimisten, en betekenen dus een gevaar, een risiko voor de regering! Bethlen denkt overigens níet hiermee een tweede restauratiepoging van Karl uit te lokken, maar vertrouwt veel meer op een diplomatiek sukses zonder gevaarlijke complicaties: Hij krijgt immers de aandacht van de Grote Mogendheden en weet voor het eerst ten bate van Hongarije een compromisoplossing te bereiken! [Sakmyster, 111]. Zie hieronder.

top

Kort hierna maakt de premier in een dramatische rede in ["het pas bevrij­de": zie hieronder] Pécs op 21 okto­ber 1921 [!] ook z’n andere plannen bekend: Hij heeft al ver­trouwe­lijk over­leg gevoerd met de partijleiders [o.a. graaf Andrássy] over de ko­ningskwes­tie, en de enige uitweg in deze zaak ziet hij in onderhandelingen met zowel de ex-koning als met de Entente. In Pécs maakt hij ook duidelijk, dat hij de eenheid van de beide grote partijen wil herstellen en de persvrijheid wil regelen, maar een beperking van het huidige kiesrecht wenst! Vooral bij de Kleine Grondbezitters bestaan bezwaren tegen deze voorstellen van Bethlen. Zij willen ook een duidelijk standpunt inz. de koningskwestie. [Krusenstjern, 204/205]. Met de Christelijk-nationale partij is er, volgens Bethlen, nu een akkoord over de oprichting van een eenheidspartij, een ”verenigde regeringspartij”, en ”Hongarije’s problemen kunnen alleen worden opgelost met geduld en eervolle inspanningen, want elke andere benadering kan leiden tot burgeroorlog”…. [Sakmyster, 111]
Voor Bethlen is echter de buitenlandse politiek het meest belangrijk, en hieraan moet de binnenlandse politiek onderge­schikt zijn. Hongarije moet volgens hem, na de talloze poli­tie­ke veran­deringen en de zo duidelijk zichtbare instabili­teit, weer betrouwbaar en stabiel worden! Er moet dus een brede rege­ringspartij komen, die kan rekenen op de steun van een grote meerderheid in het parlement.
En graaf István Bethlen is blijkbaar bereid om te laten zien, dat hij en niemand anders aan het parlement, desnoods met harde hand, z'n wil kan opleggen. Hij voelt zich eerst nog wel gehinderd door nú eens de kleine grond­be­zitters, dan weer de christe­lijk-natio­nalen, maar dat zal, voorzover het aan hem ligt, snel verande­ren! Wat de buitenlandse betrekkingen betreft wil Bethlen dus vooral vertrouwen wekken. Hongarije moet aan de plicht tot herstelbe­talingen voldoen, en eventueel buitenlands kapitaal lenen. Een lening van de Volkenbond kan Hongarije wel gebrui­ken, aldus meent Bethlen. Wel moet Hongarije eerst binnenlands orde op zaken stellen, en zich op economisch terrein krachtig ontwikkelen door de graanexport te bevorderen, alvorens het zich kan wagen aan revisie van de grenzen van "Trianon". Hij vertrouwt daarbij eigenlijk vooral op Londen, dat de mogelijkheid tot herziening van de vrede niet heeft uitgeslo­ten, naar men in Budapest meent.
De Hongaarse premier bereikt ook dat de Serviërs in augustus 1921 eindelijk, overeenkomstig het verdrag van Trianon, de provincie Baranya ontruimen, maar zelfs na de datum waarop het verdrag van Trianon in werk­ing treedt, 26 juli 1921, houden de Serviërs deze Hongaarse provin­cie nog bezet. Ze hebben intussen hier veel kolen vandaan gehaald en zolang de Serviërs weigeren om de bepa­lingen van de vrede met Hongarije uit te voeren, blij­ven de be­trek­kingen slecht. Anders dan Tsjechoslowakije en Roemenië, waarvan de grenzen met Hongarije al vanaf juli 1919 worden erkend door de Entente en daarmee eigenlijk vast staan, moet het Zuid-Slavische ko­ninkrijk -behalve het bovengenoemde Baranya- in 1921 nóg een klein territorium ontrui­men, n.l. "de driehoek van Baranya", tussen de Donau en de Drava. De regering in Belgrado weigert dat echter ook, en pro­beert de zaak uit te stellen. Tenslotte weet men te bereiken dat de Entente met een voorstel komt: Het SHS-koninkrijk ontruimt de Baranya-driehoek, en dan zal Hongarije vervolgens het westen van het land aan Oostenrijk overhandi­gen.
Dat gebeurt echter niet: de Serviërs roepen op 14 augustus 1921 zelfs een zogenaamd onafhankelijke "Republiek Baranya-Baja" in het leven in Pécs en omgeving [Baranya] en duizenden mijnwerkers en anderen demonstreren zelfs in het centrum van Pécs "vóór uitstel van evacuatie door de Serviërs", m.a.w. tegen het bewind in Budapest.
Men hoopt zo dit gebied onder Servische 'bescher­ming' te kunnen houden, en vooral van de kolen hier­vandaan te profite­ren. In Belgrado denkt men blijkbaar, dat nu de kwestie-Bur­genland akuut is geworden, "Baranya" wel zal worden verge­ten. De Entente blijft echter bij haar besluit, en het gebied wordt in augus­tus 1921 teruggeven aan Hongarije. 4.500 linkse arbeiders en mijnwerkers gaan daarop met de Servische troepen mee naar het SHS-koninkrijk. [Pölöskei, 115/116]. De meest zuidelijke "Baranya-driehoek" blijft echter bij het SHS-konin­krijk! Hiermee is de zuidelijke grens van Hongarije definitief vastgesteld.
Met Oostenrijk weet Bethlen tenslotte ook in 1921 tot een akkoord te komen over het grensgebied van westelijk Hongarije [Burgenland]. Intussen is de vrede met Oostenrijk op 10 september 1919 in St. Germain, en die met Hongarije op 4 juni 1920 in Tria­non gesloten. Volgens de vrede van St. Germain moet Hongarije aan Oostenrijk moet het land een stuk westelijk grensgebied af­staan, dat vooral door Duitsers wordt bewoond.
Hongarije heeft echter tot nu toe geweigerd om het gebied te ontruimen want "Oostenrijk is onstabiel, neigt gevaarlijk naar links, en is van plan om zich bij Duitsland te voegen", zegt men in Budapest. Hierover heeft men memoranda naar Parijs ge­stuurd, en men heeft de Duitsers in West-Honga­rije autonomie toegezegd. Het is duidelijk, dat Hongarije zoveel mogelijk gebied wil houden, en uitstel wenst. Al eerder heeft het Hongaarse bewind overigens contact ge­zocht met rechtse kringen in Oostenrijk, het enige buurland waar­mee nog min of meer normale betrekkingen worden onderhouden.
In maart 1920 vond al geheim overleg plaats tussen de Hon­gaarse gezant in Wenen, dr. Gus­ztáv Gratz en mgr. Ignaz Sei­pel, de "Christlich Soziale" vice-voorzitter, om b.v. mensen en wapens vanuit Hongarije naar Oostenrijk te sturen om "rechts" nu ook hier te helpen. Seipel wenst n.l. het rechtse regime in Honga­rije te handhaven en te steunen.
Zoals eerder vermeld, hebben Hongaarse officieren in de zomer van 1919 ook al contacten met de Stiermar­ken­se "Landes­haupt­mann" en daarna ook met ultrarechtse kringen in Beieren opgenomen. In augus­tus 1920 stuurt men b.v. vanuit Budapest baron Zsig­mond Peré­nyi naar Münch­en, en in oktober 1920 wordt een zekere kol. Jánky naar Beieren ge­stuurd om over mili­taire samenwerking met rechtse, conservatieve regeringen en organisaties te pra­ten. [Bartalits, 15]. Plannen bestaan zelfs om met behulp van Oostenrijkse en Beierse vrijkorpsen gewapender­hand tegen de regering-Renner in Wenen op te treden, en deze te laten ver­dwijnen.
Tegenover de Hongaarse 'agitatie tegen Oostenrijk' staat overigens het geheime overleg tussen Renner en Benes in Praag in januari 1920 waarbij Praag steun belooft aan Oostenrijk voor het verkrijgen van het westelijke Hongaarse grensgebied.... In juni 1920 valt het kabinet-Renner in Wenen inder­daad; voortaan zitten de Oosten­rijkse socialisten in de oppo­sitie, en de nieuwe Oostenrijkse regering wil betere betrekkingen met Budapest maar wenst dan wèl ontruiming van het westelijke Duits­talige grens­gebied door de Hongaren!
In dit gebied zijn de nationalistische vrijkorpsen zoals MOVE en ÉME echter intussen ook zeer aktief geworden, want men wil het gebied voor Hongarije behouden. In de zomer van 1920 blijkt echter dat de stemming hier sterk anti-Hongaars is geworden, ondanks alle chauvinistische propaganda. Het optreden van gewapende Hongaarse extremisten en politie, de sluiting van de grens, antisemitisme en voedselgebrek hebben daarvoor ge­zorgd. [Pölöskei, 117]. Allerlei voorstellen worden dan gedaan, en Oostenrijk legt daarbij steeds sterk de nadruk op de bepalingen van het vre­desverdrag: Hongarije moet het gebied dus ontruimen!
Toch wil de rechtse regering in Wenen het bewind van Horthy en Bethlen niet al te zeer in moeilijkheden brengen, en vooral de nieuwe kanselier [vanaf juni 1921] Joh. Schober, de vroegere politiechef van Wenen, die in mei 1919 de overval van rechtse Hongaren op het Hongaarse gezantschap in Wenen z'n zegen gaf, en daardoor financieel het bewind van Horthy en Bethlen zelf mogelijk maakte, wenst overleg en een compromis met Hongarije, zoals ook Italië dat wil. Bilateraal overleg in juli 1921 leidt tenslotte tot een akkoord. Schober moet overigens voorzichtig zijn: als akties voor een "Ans­chluss" bij Duitsland in Oostenrijk verder gaan, kan Oostenrijk "Burgenland" wel verge­ten, aldus maakt de Entente hem duidelijk.
Intussen blijft voor de Entente wèl de noodzaak van de over­dracht van het bestuur over West-Hongarije aan Oostenrijk be­staan. Wanneer eenmaal "Trianon" is geratificeerd, 26 juli 1921, komt er een geallieerde commissie naar Sopron [Ödenburg] die een datum voor de overdracht vaststelt. Op 1 augustus krijgt Hongarije opnieuw het bevel om het gebied te ontrui­men. Alleen in de stad Sopron [Ödenburg] zal een volksstemming worden gehouden, en de internatio­nale commis­sie van toezicht hierop arri­veert op 6 augustus in deze stad.
De geallieerde gezanten in Budapest verlangen nu opnieuw de over­dracht van het Duitstalige westelijke grensgebied aan Oostenrijk per 29 augustus. Hongarije moet de wensen van Wenen inwil­ligen, zo zegt men, en dan begint het officiële Hongaarse leger het gebied inderdaad te ontruimen.
Tegelijk begint men in augustus/september 1921 van Oosten­rijkse kant met pogingen tot bezet­ting van het gebied. Deze pogingen worden evenwel door bewa­pende Hongaarse comman­do's afgeslagen: men weigert overdracht van het gebied zonder meer. Wanneer Oostenrijkse gendarmes de grens overschrij­den, stui­ten ze dus onverwacht op gewapend verzet. Naar het voorbeeld van Poolse vrijkorpsen in Opper-Silezië hebben zich n.l. in West-Hongarije rechtse gewapende groepen gevormd, die dit gebied voor het vaderland willen behouden.
Indirekt is men hiertoe ook wel door de premier aangespoord. Bethlen houdt immers op 15 augustus in Vasvár nog een agres­sieve en scherpe anti-Oostenrijkse rede, waarin hij met econo­mische tegenmaatregelen en een stop van agrarische export naar Oostenrijk dreigt. "We zijn nu op een punt aangeland waarop we niet verder kunnen. Van nu aan zullen we voor onze belangen opkomen. Als Oostenrijk onze aangeboden hand niet aanvaardt, dan zullen we onze verantwoordelijkheid voor ons land op ons nemen", aldus Bethlen. [Pölöskei, 119].

top

Talloze groepen Hongaren, aktivisten, gewapende en fanatieke patriottische lieden, o.a. detachementen van de beruchte militai­re leiders Prón­ay, Osten­burg en Héjjas komen nu naar "Lajtabá­nság" [het westelijke grens­gebied aan de Leit­ha, het latere Burgen­land], om hier de "christe­lijk-natio­nale", rechtse Hon­gaarse idealen in prak­tijk te bren­gen, en verzet tegen de overdracht van het gebied aan Oostenrijk te bieden.
Door Oostenrijk wordt dan [op 27 augustus] toch tot een volks­stemming opgeroe­pen. De regering in Wenen wenst ook geen ingrijpen van Slavi­sche [Tsjechische of Joegoslavische] troe­pen hier: die zullen nóg moeilij­ker uit het gebied ver­trekken dan de Hongaarse troepen! [Ádám, Richtung S., 36]. Het optreden van de Hongaarse nationalistische commando's wordt in Budapest overigens afgedaan met "spontane akties van de bevol­king", maar elders, o.a. in Wenen, weet men wel dat ver­schei­de­ne vooraan­staande Hongaren, zoals enkele rijke groot­grondbe­zit­ters hier, deze akties financieel steu­nen. Toch verklaart Bethlen, dat het Hongaar­se leger -dat door Tria­non immers tot een minimum is teruggebracht!- niets kan doen! [Pölös­kei, 120]. Hij roept begin september 1921, wanneer hij zelf in Sopron is, de bevolking wel op tot matiging. Tegen andere staten mag men niets aan verzet en akties ondernemen, aldus Hongarije's premier. [Pölöskei, 120].
Toch krijgt Bethlens oproep nergens weerklank. Hongarije blijft alleen staan, en de rege­ring in Praag biedt zelfs mili­taire hulp aan de Oosten­rijkse regering aan tegen Hongaarse aanspraken, en dringt aan op afscheiding van het gebied van Hongarije. Het is duidelijk, dat Tsjechoslowakije en het SHS-ko­ninkrijk -naast de Entente- nog steeds álles zullen ondernemen om Hongarije te dwingen het gebied op te geven, en het desnoods aan Oostenrijk te geven.
In het geheim blijft men in Praag en Belgrado natuurlijk hopen op de vervul­ling van een oude wens: een Slavi­sche corridor, die de Noord- en Zuid-Slaven zal verbinden, en Hongarije totaal zal isoleren! Op alle mogelijke manieren wil Benes de situatie uitbuiten. Hongarije krijgt in september 1921 -vooral door toedoen van de Tsjechen- nog eens het bevel om het gebied per 3 oktober te ontruimen, maar het doet dan een beroep op Italië, waarvan men weet dat dit land in ieder geval tègen een Slavische corridor dwars door het gebied gekant is! Bethlen slaagt erin, om van de Italiaan­se regering steun te krijgen voor het idee van een internatio­nale confe­rentie over de kwestie.
Italië stelt vervolgens overleg in Venetië voor, en dat heeft na twee dagen, op 13 oktober tot resul­taat, dat Hongarije bereid is om het hele grensgebied, het latere Bur­gen­land, "Zone A", te ontruimen [dat is intussen vrijwel gebeurd], met uitzon­de­ring van de stad Sopron [Öden­burg] en acht dorpen in de naaste omgeving [Nagy­cenk, Fertöboz, etc.]: "Zone B", waar onder internationaal toezicht een volks­stemming zal worden gehou­den, als enige in het naoor­logse Honga­rije. Op 13 oktober 1921 wordt dit compromis, de zgn. "pro­tocollen van Veneti­ë", getekend. Voor Hongarije betekent dit toch een klein sukses. Met min of meer vreed­zame middelen, althans na een compromis via interna­tionaal overleg, heeft men toch een gebied weten te behou­den. Wel moeten alle paramilitaire eenheden ook Zone B vóór 23 oktober ontruimen en er moet een einde komen aan alle [Hongaars-nationalistische] agitatie.
Door de nationalistische vrijkorpsen in West-Hongarije wordt de aanwezigheid van de ex-koning in oktober 1921 in Hongarije [zie hieronder!] ook als steun gezien, maar het is tevergeefs. De premier ziet zich gedwongen, om nu nog scherper tegen alle eigenmachtige rebellie -van de ex-koning èn van de nationalis­tische commandotroepen- op te treden. Hij kent n.l. de zeer geringe mogelijkheden van Hongarije beter dan wie ook.
In een scherpe verklaring wijst Bethlen 31 oktober 1921 alle gewa­pende aktie van anderen dan de regering zeer scherp van de hand. Die kan de zwakke positie van Hongarije immers alleen maar schaden. De akkoorden van Venetië moeten worden uitge­voerd, aldus Bethlen. [Pölöskei, 122/123].
Het zal dus de eerste maal zijn dat Hongarije een referendum gedaan krijgt, en prompt krijgt Bethlen dus alle lof van het hele politiek spektrum en er heerst voldoening: Na drie jaar bittere vernedering in de internationale arena krijgt Hongarije weer een kans. Het prestige van Bethlen stijgt hiermee dus enorm! Bethlen vraagt de leiders der detachementen [met name Prónay] dan ook om bij de ontruiming van Burgenland ”met mate en patriottische bescheidenheid op te treden”en dat lukt.
Ondanks het zware stempel dat de buurlanden en de Entente op alles wat in het uiterst zwakke, machteloze en kleine Hongarije gebeurt zetten, is echter de wankele binnenlandse situatie voorlopig nog direkt beslissend, en….. het beleid van Bethlen, dat is gericht op consolidatie en het winnen van vertrouwen, wordt intussen zowaar opnieuw doorkruist door een nieuw, onverwacht, hoofdstuk in het optreden van de voorma­li­ge koning. Op 20 oktober 1921 waagt de ex-koning Károly IV van Habs­burg het, samen met zijn kennelijk zeer vastbe­sloten vrouw ex-keizerin/koningin Zita, namelijk opnieuw een -amateu­ristische maar zeer serieuze- poging om weer in Hongarije op de troon te komen, want vanaf april heeft de ex-koning niet stilge­ze­ten, inte­gendeel! Hij heeft z'n plannen nu "beter voorbe­reid" en denkt dat de situa­tie gunstiger is.
Direkte aanleiding voor Karl om, eerder dan z’n bedoeling was, naar Hongarije te gaan is het feit dat Horthy het commando van de notoire legitimist Ostenburg-Moravek, dat in Noordwest-Hongarije de grenstroepen o.l.v. Lehár ondersteunde, naar Budapest heeft ontboden en per 23 oktober zal het worden ontbonden. Militaire steun voor Karl zou dan veel minder mogelijk zijn. Bovendien zijn in de zomer van 1921 veel pro-Habsburgse officieren ontslagen en verschijnen in de pers alleen nog negatieve berichten over de Habsburgers. [Vasari, hfdst. IV]. Legitimisten klampten zich ook vast aan [uiteraard onbevestigde] berichten als zou de Franse regering nu geen echte bezwaren meer hebben inz. het herstel der Habsburgers en Engeland zou ook ‘neutraal’ of passief zijn. De Entente zou bovendien de hele kwestie verwijzen naar de “Kleine Entente”….. “De binnenlandse politieke situatie is zo dat als ZM Budapest binnenkomt er geen enkele soort oppositie kan worden verwacht. Integendeel, de restauratie zal overal met gejuich worden begroet”, aldus legitimisten in een brief aan Karl, midden oktober… [Sakmyster, 112].
Ook zijn de Slowaken ontevreden over de dominante Tsjechen in de ČSR en de Kroaten zijn ontevreden over de Servische heerschappij in de hoofdstad van het SHS-koninkrijk, Belgrado, hetgeen de hoop geeft dat de “Kleine Entente” van binnenuit verzwakt is of kan worden. Voor Karl geldt ook dat Horthy hem in maart zeer duidelijk heeft gemaakt dat alleen de buitenlandse omstandigheden [de zware druk van de Entente] hem dwongen om zo te handelen! De druk van legitimisten, zoals vml. parl.voorz. István Rakovszky, op Horthy is daarna sterk toegenomen om eindelijk de daad bij het woord te voegen, en felle verwijten kreeg de regent na april ook n.a.v. het uitwijzen van de koning. Horthy lijkt steeds weer tijd te willen winnen, en op uitstel aan te dringen, hoewel hij ook steeds beweert dat koning en vaderland hem ter harte gaan en dat hij in geweten trouw blijft aan de wettige koning….. Bovendien denkt Karl dat er in het koninkrijk [!] Hongarije nog zéér veel prominente politici, mensen van de hogere klassen, enz. hem best zouden willen steunen….  Toch zijn er ook die Karl afraden opnieuw een poging te wagen: Polzer-Hoditz, een ervaren en belangrijke adviseur van hem, en ook z’n vrouw Zita is eigenlijk tegen! Ook deze keer mislukt de poging tenslotte, maar voor Karl is het ”de langverwachte schreeuw om hulp van de Hongaarse natie”.
Een vliegtuigje met Karel en Zita [voor het eeerst in de lucht!] vertrekt op 20 okt. 1921om 12.15 uur in het geheim uit Zwitserland met de twee Hongaren [Karl en Zita] en een Beierse piloot, en het landt om ± 4.00 uur n.m. bij Dénesfa, < 20 km t. Z.v. Kapuvár [bij Sopron] in het NW van het land, op het landgoed van graaf Cziráky. De [ex-] vorst gaat dan naar Sopron, en daarna heeft hij al zeer snel contact met enkele bekende legitimisten, zoals graaf Andrássy, de voorzitter van de chr.-nat. regeringspartij KNEP. De ex-koning vindt blijk­baar [gezien z’n ervaringen in maart] nieuw overleg met Horthy in Budapest zinloos, want hij benoemt in de kazerne van Sopron [Ödenburg] al een regering! István Rakovszky wordt premier, gr. Gyula Andrássy [die juist samen met Bethlen een eenheidspartij wilde oprichten, maar nu toch “loyaal aan ZM wil zijn”] wordt min.v.buitenl.z., Gusztáv Gratz [vml. min.v.buitenl.z.] wordt min.v.financiën, Ödön Benitzky min.v.binnenl.z. en Anton [Antal] Lehár wordt generaal en min.v.defensie. Eigenaardig is de positie van de sceptische en prominente graaf Gyula Andrássy, die n.l. van niets weet en die stellig de komst van de opnieuw misleide koning als een gevaarlijk avontuur had afgeraden! [Sakmyster, 112]. De verbindingsman tussen koning Karl en de regent, admiraal Horthy, de vml. K.u.K.-diplomaat Aladár von Boroviczény, weet overigens ook niets te bereiken.
’s Avonds om 11 uur wordt de koning in Sopron door een grote menigte ook nog eens toegejuicht, en de volgende dag zal hij met de trein die voor het detachement [bataljon] van Ostenburg klaar staat naar Budapest vertrekken, en ook troepen van Lehár zullen meegaan! Men vertelt de soldaten dat er in Budapest een communistisch oproer aan de gang is en dat Horthy de hulp van de koning heeft ingeroepen om de orde te herstellen! [Sakmyster, 112].

top

Pas de volgende dag [21 okt.] weten Horthy en Bethlen wat er aan de hand is, welk gevaar dreigt, en Horthy schrijft daarom aan Karel een brief, waarin hij hem smeekt van z’n voornemen af te zien; de omstan­digheden zijn sinds april niet anders geworden, maar ze zijn zelfs slech­ter. Vastbesloten wijst Horthy de pogingen van Karel IV dus af, en wijst hem op de fatale gevolgen van z'n stappen. Deze brief bereikt Karl echter niet meer op tijd. De ex-koning is al met de trein onderweg. Dan beveelt Bethlen Horthy aan om Budapest in staat van verdediging te brengen, maar een bevel van Horthy om de treinrails op te breken, wordt nergens opgevolgd…. Een aantal officieren neemt ook een afwachtende houding aan of aarzelen, zelfs in Budapest [gen. Pál Nagy]. Van de twaalf commandanten van bataljons buiten Budapest zijn er slechts twee die zeggen dat ze op 23 okt. klaar zijn voor de strijd in Budapest, en hier geldt het garnizoen ook niet als betrouwbaar… [Sakmyster, 114].
Intussen krijgt Horthy ook bezoek van de drie Hoge Commissarissen der Entente, die verklaren dat ze nooit een Habsburger op de troon in Hongarije zullen erkennen, en dat ze het dus volledig eens zijn met Horthy en Bethlen. Men spoort hem aan om hard te blijven en krachtig op te treden.
De regent heeft ook door de lange duur van de treinrit alle tijd gehad om voorbereidingen voor een tegenaanval te treffen, maar hij is wel ontsteld en verbitterd over het ‘overlopen’ van een aantal legitimisten. Op 22 okt. komt het kabinet ook bijeen en men besluit om zo nodig met geweld op te treden en de hulp van de Entente in te roepen. [Sakmyster, 113]. Horthy laat op 22 oktober per bevel ook weten: "Het Nationale Leger legde tegenover mij de eed af, en is daarom verplicht om mijn bevelen op te volgen. Alleen de gekozen regent kan de macht aan Z.M. Károly IV overhandigen. Maar dat zou, gezien de huidige omstandigheden, de definitieve vernietiging van het land betekenen. Ik verwacht dat ieder soldaat trouw blijft aan de eed aan mij, en elk commando van mij zonder aarzelen zal opvolgen". [Pölöskei, 125].
's Konings beve­len dient men dus te negeren! Overleg per telefoon van Rakovszky en Bethlen heeft ook geen enkel resultaat, te meer omdat Rakovszky [die verwacht dat hij als min.-pres. des konings binnenkort de hoofdstad kan binnentrekken] Bethlen beveelt om hèm de macht over te dragen en rust en orde te handhaven!…
Na overleg met Horthy vraagt Bethlen aan Rakovszky wel om te wachten op een brief van Horthy, die door min. Vass naar Komárom zal worden overgebracht, en Karl beveelt dan Vass om in de trein te komen èn hij wil de trein verder naar het oosten laten vertrekken. Horthy wil nu weten welke buitenlandse garanties en van wie Karl die heeft gekregen, vóór hij de macht eventueel over zal dragen, maar Andrássy antwoordt dat “hiervan geen sprake kan zijn”. In zijn brief waarschuwt Horthy ook voor de buurlanden die zullen aanvallen als ZM met een gewapende macht naar Budapest komt waardoor Hongarije voor altijd zal ophouden te bestaan, en voor het bolsjewisme weer zal opleven, maar Karl weigert zelfs de brief te lezen. Toch is Horthy zelf niet zo zeker van z’n zaak, o.a. omdat “een Hongaar niet graag vecht tegen een andere Hongaarse soldaat”. [Sakmyster, 114/115]. Karl leest de brief van Horthy overigens niet, omdat die door Andrássy wordt achtergehouden, en min. Vass kan alleen spreken met Andrássy.
Uiteraard is men ook buiten Hongarije zeer opgewonden. In een brief laat de Entente al op 22 oktober weten, dat men protes­teert tegen de terugkeer van Karl. Ook de drie buur­landen, die intus­sen een politiek en mili­tair verbond, de  "Kleine Entente", als een knellen­de ijzeren ring rondom Hongarije hebben ge­vormd, pro­testeren onmiddellijk en fel tegen de 'putsch' van de ex-koning, en dreigen met oorlog. Tsjechoslowakije heeft intussen 50.000 man elitetroepen gemobiliseerd en dreigt met nog meer…. Benes met name vindt dat de aanwezigheid van de Habsburgse ex-koning Karel IV in Hongarije een casus belli is. Als Karl de macht over­neemt, komen onze troepen Hongarije binnen­vallen, zo verklaart men in de buur­lan­den! Men stelt een ultimatum aan Honga­rije, en dreigt dus met een invasie en oorlog.
Men eist onmiddel­lijk maatregelen, en geeft de Entente de schuld: "Het Burgen­land-conflict en het ak­koord van Venetië [zie hieronder] hebben in Hongarije valse hoop gewekt!" Op 23 oktober vindt er al een gedeeltelijke mobilisatie in Tsjechoslowakije en het SHS-koninkrijk plaats. Wel delen Engelsen en Fransen intussen aan Praag en Belgrado mee dat ze niet zo heftig te keer moeten gaan omdat de regering in Budapest immers een correcte houding aanneemt, maar de Kleine Entente is nog feller dan de grote mogendheden zijn……….
In Budapest is men zich er inderdaad van bewust hoezeer men machteloos staat tegenover een dreiging vanuit Praag c.s. Verzet tegen zo'n inval van drie kanten door een al tot de tanden toe gewapende Kleine Entente is voor het machteloze Hongarije onmoge­lijk. Verbitte­ring, ellende, anarchie en misschien een burger­oorlog en de ondergang van het land zullen de gevolgen zijn. Als Karel IV gewapender­hand Budapest binnen­trekt, zal Honga­rije ophouden te bestaan, aldus Horthy! De regering in Budapest is daarom vast­besloten om een restau­ratie van Habs­burg, desnoods gewa­penderhand, te verhin­deren. Avonturen en een 'putsch' moeten absoluut worden verme­den. Horthy geeft zelfs aan Benes te kennen dat ex-koning Karl onmiddellijk zal worden gearres­teerd. [Ádám, Richtung S., 39].
De regent meent dus wel met geweld te móeten optreden tegen Karel en Zita, die met de trein al in Bia-Torbágy, ten westen van Buda, zijn aangekomen! Horthy geeft daarom o.a. aan kapitein Gömbös opdracht om gewapend verzet met [ongeoefende en slecht bewapende] hulptroepen, o.a. studenten [der Technische Universiteit van Budapest], d.w.z. leden van de MOVE en de ÉMM, te bieden, en eventueel geweld te gebruiken tegen de ex-koning. De met Horthy goed bevriende ‘naaste medewerker’ Gyula Gömbös speelt op de achtergrond dus een grote rol [naast de nog onbetrouwbare troepen!], en hij staat al enkele jaren bekend als anti-Habsburgs. Hij weet een 400 à 500 vrijwilligers te mobiliseren. [Sakmyster, 115].
Intussen leggen verscheidene garnizoenen in het westen van het land, zoals in Győr, waar de koning op 23 oktober om 13.00 uur aankomt, de eed op hem af, en erecompagnieën treden hier voor ZM aan. De soldaten sluiten zich enthousiast bij 'koning Károly IV' aan en de reis wordt een triomftocht. Overal vinden plechtigheden plaats en het enthousiasme kent geen grenzen. Aan het hoofd van het garni­zoen van Szombat­hely, dat de eed van trouw aan de koning aflegt, gaat hij dus in de rich­ting van de hoofd­stad, en in Tata en Bicske worden nog eens garnizoenen beëdigd op de koning, en weldra be­vindt de trein zich vlak voor Buda­pest.
De hele reis is echter meer een ceremoniële excursie dan een snelle opmars, want bij elk station is er tijd voor het afnemen van de eed van het lokale garnizoen, en ambtenaren, bevolking, groepen loyale boeren zingen dan “éljen a király” [leve de koning] en aan het koninklijk paar worden eerbewijzen gegeven. [Sakmyster, 112/113]. In Torbágy wordt bij het station een mis in de open lucht opgedragen, die o.a. door de koning en koningin en duizenden juichende boeren wordt bijgewoond. [Cordfunke, 146/147].
Karls adviseurs willen het nu -anders dan de eerste keer- wèl op een gewapend optre­den laten aankomen, en Hongarije lijkt daarmee aan de rand van een burgeroorlog te staan; de krijgswet is afgekondigd en vanuit Budapest krijgt men in Londen al een telegram van gezant Hohler binnen waarin staat dat hij denkt dat alles verloren lijkt en dat Karl in de namiddag van zondag 23 okt. een grandioze intocht in Budapest lijkt te kunnen maken…..
Voor Horthy ziet het er ook dan nog vrij hopeloos uit; van generaal Nagy krijgt hij b.v. bericht dat soldaten weigeren de wapens op te nemen en “als de koninklijke aanval komt zal de verdediging ineen storten”. [Sakmyster, 116]. ”Weste­lijk Hongarije is in onze handen", zo weet Anton Lehár, de "minister van defensie" te melden. [Lehár, 223]. Ook kapitein -nu kolonel- Ostenburg-Moravek, die met hart en ziel legitimist is, staat achter hem.
Op 23 oktober vinden tenslotte enkele gevechten met troepen van Lehár en van Ostenburg plaats bij Budaörs, waar zij uit de trein stappen, maar dan ziet men toch van deze onheilspellende onder­neming af, hoewel de trein -op bevel van de gen. staf van Karl- nog verder gaat tot Kelenföld, nog slechts ruim 3 km van de Burcht van Buda verwijderd, maar onderweg worden gevechten geleverd en gevangenen gemaakt: het Nationale Leger [van Horthy] telt uiteindelijk 14 doden en de troepen van Ostenburg [Karl] tellen 5 doden…. [Sakmyster, 117].
Karl en Zita zelf bleven intussen in Torbágy, en Lehár heeft dan als bevelhebber van de koning ontslaggenomen en is opgevolgd door Pál Hegedüs [* 1861]. Hij krijgt de opdracht om al vast vooruit te gaan en pro-Horthy militairen in Kelenföld over te halen om zich bij hem te voegen, maar hij is níet loyaal t.o.v. de koning en gaat dus naar… de  burcht, waar Horthy verblijft, om met hèm direkt overleg te plegen! Eigenlijk keek hij zoals zovelen de kat uit de boom en aarzelde. Horthy zegt hem dan dat hij, als hij er niet in slaagt om Karl te overtuigen van de ernstige konsekwenties van een restauratiepoging in de huidige ongunstige omstandigheden, op z’n minst moet suggereren dat Karl zelf naar Budapest komt en persoonlijk ziet wat de buitenlandse en binnenlandse gevolgen zijn!  [Sakmyster, 116, Cordfunke, 147].

top

Samen met Gömbös gaat Horthy vervolgens naar Kelenföld en houdt hier een toespraak tot de vrijwilligers die het station bewaken. Hij zegt hen dat ”onze arme koning door militaire en politieke adviseurs is misleid”, en dat als hij wint en de oude Oostenrijks-Hongaarse monarchie weer wordt hersteld, Hongarije dan weer de underdog zal spelen. Dat lijkt echter meer op een praatje van een dilettant, evenals de toespraak van Gömbös die de troepen van Karl afdoet als “Oostenrijkse en Tsjechische avonturiers”. [Sakmyster, 117].
Karl en Zita gaan intussen met de trein dan nog wel verder naar het station van Törökbálint en hier moet de beslissing vallen: doorgaan met gevechten of onderhandelingen! In de trein bevinden zich ook Andrássy, Rakovszky, Boroviczény en gen. Hegedüs, de leider der operaties. Volgens keizerin en koningin Zita is Karl de énige die nog verder zou willen vechten [!] met hulp van Ostenburg en Lehár, maar de soldaten zijn totaal uitgeput na twee nachten zonder slaap! Bovendien is men omsingeld en afgesneden van de bevoorrading, en een muiterij staat voor de deur. Budapest is ook stevig in handen van Horthy. Er wordt dus op 24 okt. in de trein in [Bia-] Torbágy overlegd, en wel met Kálmán von Kánya, de regeringsonderhandelaar, die harde voorwaarden stelt. Karl c.s. moeten de wapens neerleggen en alle materieel overdragen! Karls persoonlijke veiligheid wordt gegarandeerd als hij schriftelijk verklaart afstand van de troon te doen, en er zal een algemene amnestie worden afgekondigd. [Sakmyster, 118]. 
Karl heeft dan geen andere keuze dan de capitulatie te tekenen. Hij kan bovendien geen bloedvergieten meer dulden, hij wil dus de overgave en geeft op 24 okt. bevel om zich terug te trekken. “Het heeft geen zin meer”, aldus de vorst…. [Vasari, 108-109]. Alleen Lehár en Ostenburg zouden nog willen doorgaan met de strijd “tot de laatste druppel bloed”. Pas na de gevechten en de doden zijn veruit de meeste officieren en anderen ervan overtuigd dat, wanneer Karl verder gaat dat een burgeroorlog betekent, en ze haken dan pas snel af. Ook horen velen pas naderhand hoe de verhoudingen werkelijk liggen en dat b.v. Engeland nooit een Habsburger op de troon in Hongarije zal erkennen.  Intussen worden ook enkele legitimisten gearresteerd.
Generaal Pál Hegedüs is b.v. zo iemand: hij dacht aanvankelijk dat de koning ‘die de zegen van de Entente heeft’ de victorie zou behalen, maar krijgt –eenmaal in de hoofdstad- van Bethlen ernstige waarschuwingen en argumenten te horen over ‘de dwaze onderneming die Hongarije in een ramp zal storten’ en over de Tsjechen die binnen een week Budapest zullen kunnen bezetten. Pas dán voelt hij dat de positie van Karl hopeloos is en hij biedt z’n diensten aan Horthy aan bij het overleg over een bestand. [Sakmyster, 117].
Samen met Zita wordt Karl daarna door graaf Esterházy in Tatatóváros ontvangen en ondergebracht in het kasteel van Tata. Enkele dagen later [26 okt.] komt hij -op verzoek van de regering- aan in de benediktijnerabdij van Tihany waar hij onder huisarrest wordt geplaatst en door drie officieren van de Entente wordt bewaakt, maar ook hier weigert Karl de formele troonsafstand, en de Entente [“men”] gelooft eigenlijk dat Zita de schuldige is geweest van dit avontuur! Hier blijven Karl en Zita tot 31 okt. wachten op de volgende stappen van de Entente. Het zijn hun laatste dagen in Hongarije…. Op 1 november vertrekt hij -gedwongen- voorgoed uit Hongarije. Zie hieronder.
Intussen zijn dan de eisen van de Entente, die elke dag vergaderde, bekend: Op 29/31 oktober eisen de geallieerde Hoge Commissarissen in Budapest in naam van de Entente, dat de Hongaarse regering onmiddellijk stappen moet onderne­men, en de definitieve onttroning van het Huis Habsburg moet bekend maken.
Nu reageert Bethlen -daartoe gedwongen door de Entente- op 1 november 1921 met een wetsartikel tot onttroning van het Huis Habs­burg, om het legiti­misme als gevaar te bezweren, en daar­mee de binnenlandse rust te herstellen.
Deze wet XLI wordt al op 3 november aanvaard, maar ondanks de onttroning van het Huis Habsburg, wil men in geval van een "vrije koningskeuze" dat Huis nog niet uitsluiten!
Protesten van de Kleine Entente klinken dan opnieuw, want vooral in Praag en in Belgrado is men nog lang niet tevreden: men wil immers absolute garanties dat er nooit meer een Habsburger als koning in Budapest zal komen!
Benes eist op 29 okt. zelfs het formele aftreden van Karel en zijn zoontje Otto, onttroning van de Habsburgers, konsekwent door­voeren van de vrede met Hongarije, ontwapening van Honga­rije en deelneming van de Kleine Entente bij militaire contro­le op dat land en n.b. vergoeding door Hongarije van de kosten voor de mobi­lisatie van het leger der ČSR.... [Ádám, Richtung S., 40 en Sakmyster, 119]. In een ultimatum wordt op 1 november vervolgens geëist, dat Hongarije de Habsburgers definitief onttroont. Als dat niet gebeurt, zal men desnoods zonder instemming van de Enten­te militair optre­den..... ”Benes heeft duidelijk de bedoeling om de crisis te gebruiken om een verpletterende slag tot te brengen aan het nationalistische en irredentistische sentiment in Hongarije en misschien zelfs om het regime van Horthy omvèr te werpen”. [Sakmyster, 119].
Maar Frankrijk en Engeland steunen hierbij de Tsjechen niet, want ze menen toch, dat Horthy correct en loyaal optreedt! Hij lijkt immers vast­besloten om de Tsjechen en Zuidslaven geen gelegen­heid te geven om in Hongarije binnen te vallen! In Londen en Parijs vindt men zelfs, dat de Kleine Entente niets oplost, maar het kon­flikt op de spits drijft! Maar hierna wordt door het Hongaarse kabinet een protokol bij wet getekend, waarbij defi­nitief wordt afgezien van een Habs­burgse koning op de Hongaar­se troon. Bij elke beslissing zal eerst de mening van de vertegenwoordigers der Entente moeten worden ge­hoord. De Kleine Entente, die zich natuurlijk van haar machtige positie bewust is, is echter nog steeds niet tevreden: Men bedreigt Hongarije nog altijd, en m.n. Benes wil ook de andere eisen ingewilligd zien.
Pas wanneer de geallieerde gezanten in Hongarije bij Bethlen zijn geroepen, en nadat de grote mogendheden het volkomen machteloze Honga­rije hun be­scherming aanbieden bij een eventu­ele inval, wijkt het gevaar, en gaan Praag en Belgrado onder sterke druk ui­terst langzaam over tot demobilisa­tie van hun troepen. [Adám, Richtung S., 44/45]. Het is, aldus Horthy, [blz. 154] een kras voorbeeld van inmenging in bin­nenlandse aange­legenheden van een onafhanke­lijk land, maar het staat [ook voor Horthy!] vast, dat Hongarije tegenover de Kleine en de grote Entente machteloos staat! De regent van Hongarije vindt de eisen van de Tsjechoslowaakse minister ook overdreven en vernederend, en hij ziet in de ČSR niet meer dan een kunstmatige creatie van een onrechtmatig vredesverdrag! [Sakmyster, 120]. Alle kritiek op zijn houding wordt door Horthy overigens van de hand gewezen: hij kón immers tegen deze overmacht niet anders handelen.
Horthy bedankt ook al op 25 oktober de arbeiders van Budapest ”voor hun patriotttisch gedrag”, omdat zij afzagen van alles dat de handhaving van de orde kon bedreigen”, en dat lijkt een goed teken…. [Sakmyster, 125].
”De houding van de buurlanden tijdens de beide pogin­gen tot restauratie van de koning heeft Hongarije nog eens op drasti­sche wijze voor ogen gesteld, hoe stevig de muren van de gevangenis waren, waarin men ons in Trianon had opgesloten, en hoe over­moedig degenen waren, die zich als bewakers van de gevangenis beschouwden”, aldus Horthy. De ČS-minister van buitenl.z. Beneš ging zelfs zover, dat hij van Hongarije schade­loosstelling eiste voor de kosten die gemaakt waren in verband met de gedeeltelijke mobilisatie van z'n land! [Horthy, 156].
Karel IV, de laatste koning van Hongarije, wordt tenslotte op 27 okt. "uitgeleverd aan de Entente", n.l. aan het Briste Donauflotilje in Budapest. Op 1nov. 1921 vertrekt hij met Zita over de Donau met een Britse monitor uit het land, en door een Brits oorlogsschip wordt men vanaf 3 november via de Zwarte Zee en de Middel­landse Zee naar Madeira overge­bracht, waar hij op 1 april 1922 van uitputting sterft, een weduwe met acht kinderen achterla­tend. Zijn dood spaart het land voor meer van dergelijke hopeloze kwesties, waarvan men de dramatische oplossing tevoren al kent……..   N.b. voor de overleden koning Karel IV wordt in de Matthiaskerk begin april 1922 een rouwdienst [requiemmis] gehouden en daar zijn honderden Hongaren bij aanwezig, óók tot hun verrassing de regent, admiraal Horthy, die daarna door de kerk loopt naar de symbolische ‘tombe van de staat’ en die aanraakt, terwijl men doodstil is. “Nadat hij van deze laatste plicht tegenover zijn vroegere koning is ontheven, gaat hij naar zijn bureau in de koninklijke burcht”…  [Sakmyster, 123]. 
De nog overgebleven verstokte, principiële legitimisten zijn en blijven over de hele gang van zaken i.v.m. koning Karl [Károly IV] echter zeer veront­waardigd. Lehár bleef b.v. vinden dat ”tegenover de vertegen-woordiger van de door God gegeven we­reldorde [=de wettige koning] de scrupuleuze "Nutznießer der Revolution" [n.l. Horthy] stond. [Lehár, 211/213]. Horthy beklemtoont echter tegenover Lehár nog eens dat hij­zelf ook legitimist is, maar dat híj het tijdstip bepaalt, waarop de koning terug kan komen, en de regering op zich kan nemen! Typerend is ook dat Lehár, die er zelf trots op is dat hij "streng legitimistischer Gesin­nung" is, zoals zoveel andere legitimisten, als rooms-katho­liek, al gauw calvinisten zoals István Nagyatádi Szabó de schuld van alles geven: "zíj hebben Horthy onder druk gezet".
Opmerkelijk is dat Horthy c.s. wèl goede en zeer vriend­schappe­lijke relaties blijft onderhouden met de Habs­burgse aartsher­tog József, de vroegere "regent" [in 1918 en aug. 1919] die op zijn kasteel in Alcsút in Hongarije blijft wonen.
Het Hongaarse parlement neemt ten­slotte op 6 november 1921 een wet [XLVII] aan, die formeel de Habsbur­gers van de troon uitsluit en de Pragmatieke Sanktie formeel opheft. De wet treedt onmiddellijk in werking, om de Entente geen enkel excuus te geven om in Hongaarse zaken in te grij­pen. In de wet wordt wel vermeld dat ze tot stand is gekomen door druk van buiten [van de Entente] waardoor Hongarije wel moest toegeven! Ook in het parlement zijn er veel protesten, maar iedereen voelt wel dat het land niet anders kán….
Bethlen weet dan geleidelijk aan het ver­trouwen in Hongarije te herstel­len. Propaganda tègen de Habs­burgers blijft wel toege­staan. Een aantal voor­aanstaande legitimisten, zoals graaf Andrássy, Beniczky, Rakovszky en enkele anderen, is intussen gearres­teerd, Lehár is ge­vlucht. Ze zijn horende doof en ziende blind ge­weest voor de nu eenmaal barre, hopeloze omstandig­heden, en hun politieke rol in Hongarije is hiermee uitgespeeld.
Ver­scheidene legitimistische aristokraten blij­ven echter van mening dat Horthy c.s. principieel verkeerd hebben gehandeld, en zij zijn in de regent diep teleur­gesteld. Graaf Gyula Andrássy, Gusztáv Gratz, graaf Albert Apponyi, István Rakov­szky, Ödön Benitzky, kapitein Ostenburg, overste Anton Lehár, en met name graaf Sigray en markgraaf Pallavi­cini houden vast aan hun legalistische en principiële standpunt, al gaat dat ook volstrekt voorbij aan de dan bestaande omstandigheden: een zwak en machteloos Hongarije dat is uitgeleverd aan de wil der Entente.
Zij ontkennen of bagatelliseren vooral de dreiging die uitging van de Kleine Entente, en vooral van de kant van de slimme en tegenover Hongarije altijd buitengewoon hardvochtige dr. Edvard Beneš, de ČSR-minister van buitenl.z., die bij de Entente [Londen en Parijs] altijd grote invloed had, en ze voeren allerlei argumenten aan die erop wijzen dat men die ‘dreiging’ niet serieus kon nemen, ze reduceerden die tot ”louter bluf”, of ze wensten er eenvoudig geen rekening mee te houden. Vooral na de dood van de ex-koning in 1922 neemt de kracht van het legiti­misme in Honga­rije sterk in betekenis af. Er is immers voor het regentschap van Horthy geen reëel alternatief. Ongeveer tegelijk met de definitieve vaststelling van de territoriale grenzen van "Trianon-Hongarije" heeft -naar pas later blijkt- in de laatste weken van 1921 ook de defini­tieve staatsvorm van Hongarije als "Koninkrijk zonder koning onder een admi­raal zonder vloot" haar beslag gekregen.
Vooral de Kleine grondbezitters -die zich al eerder tegen Habsburg, en vóór een vrije koningskeuze uitspraken- menen nu "een overwinning" te hebben behaald op hun legitimistische "christelijk-natio­nale" coalitiegenoten. Dit sukses is echter van zeer korte duur. Na de tweede "koningsputsch" treedt Bethlen op 14 novem­ber 1921 af, maar tien dagen later is hij weer premier.

top