< Terug

12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939

12.7 Het ambivalente regime van Horthy, het binnenlandse klimaat van ± 1924 tot 1927.

“Nieuwigheden worden alleen ingevoerd om veranderingen te vermijden". [Mária Ormos].
       
Consolidatie [Konszolidáció], en géén demokratisering is dus de leuze van graaf Bethlen. De zege van de 'christelijke en nationale elementen' en van "de Idee van Szeged" [a szegedi gondolat] van augustus 1919 moet als het ware worden vastgelegd, en van een bereidheid tot verzoe­ning met de vroegere tegenstanders is daarbij geen sprake. Voor zijn "keresztény kurzus" [christelij­ke koers] heeft de premier nu in het parlement een ruime meerder­heid en van nog groter belang is dat Bethlen met zijn rege­ring het volle­dige vertrouwen heeft van de rijksbestuurder, admiraal Horthy.
De angst voor en de afkeer van een revolutie blijft in het Honga­rije van Bethlen en Horthy duidelijk aanwezig en ze be­heerst zelfs de binnen- en buitenlandse politiek tussen de beide wereldoorlo­gen, en ”bepaalt Hongarije's plaats aan de kant van de meest reaktionaire krachten in het buitenland”. [Allianz, 13]. Men is er in de hogere kringen zelfs wel van overtuigd dat het toekennen van alle burgerlijke vrijheden aan het volk als het ware vanzelf zullen leiden tot, zeg maar: afglijden naar, één of andere vorm van het zo geminachte "socia­lis­me". De dramatische histo­rische ervaring van een verloren oorlog en de burger­lijke revo­lutie van Károlyi in oktober/no­vember 1918, die is uitge­lopen op een nieuwe, bol­sjewistische revolu­tie van Kun in maart 1919, en tenslotte op een fataal vredes­verdrag in 1920, kan men onmoge­lijk verge­ten.
Een herhaling van dit scenario moet dus ten koste van alles worden voorkomen, en ondanks het feit dat de sociaal-demokraten vanaf 1922 voor het eerst in het parlement zijn vertegen­woordigd, wordt er door de  regering in de jaren '20 dus zeker niet gestreefd naar verdere ingrijpen­de hervor­mingen of naar een meer parlementaire demo­kratie. De gevolgen van de nederlaag in 1918 zijn dan ook nergens in Europa zo ingrijpend geweest als juist in dit land. Veel zwaarder dan énig ander land is Hongarije gestraft, en veel meer dan enig ander land stond het alleen, als jachtterrein open voor de vijand. Het chauvinisme en de roep om wraak zijn al in de jaren '20 dan ook nergens zo sterk als juist in het totaal vernederde en uiteengescheurde Hongarije.
Nationalisme is in Midden-Europa overal te vinden, maar het ver­schil tussen Hongarije en de andere landen is dat dat van Hongarije is gefrustreerd, en dat aan dat van de anderen is tegemoet gekomen. [Held, 328]. Hier blijft toch een buitengewoon sterke hang naar de oude tijd, "a boldog békeidő", de goede oude tijd van vóór de oor­log, be­staan. Voor menig geruïneerd edelman, werkloos of gevluch­te ambtenaar of ex-officier blijft de voormalige Habsburgse monar­chie hèt symbool van de goede oude tijd, en velen beseffen maar al te goed dat alleen door de enorme buiten­landse drei­ging en de zware druk van de buurlanden het herstel van het koningschap in Hongarije is tegengehouden…….
­Op politiek terrein is Bethlen niet liberaal, hoewel de maat­schappe­lijke klassen die het bewind van Horthy en Bethlen steunen­ zich wel "liberaal-conservatief" noemen. Bethlen en anderen passen hierbij in de nationale tradities: ze voeren een 'christelijk-nationale' politiek en voelen zich de erfgenamen van de adel van vroeger. De beste vertegen­woor­digers hiervan waren Europees georiënteerd, persoonlijk inte­ger en waardig [aldus Kállay] en het blijkt dat het bewind van Horthy geleidelijk aan een aantal libe­rale praktijken tole­reert, maar zich in het begin duidelijk ook van terreur heeft bediend. Er bestaat dan ook een zekere contradictie tussen de officiële ideologie, de "Idee van Szeged", en de praktijk. [European Right, Hungary, 364].
Na 1921 vervaagt geleidelijk de oude politieke tegenstelling tussen aan de ène kant de [legitimistische] magnaten, de hoge adel, de aristokraten en prelaten, de grootgrondbezitters en de rijke kapitalistische ondernemers, en aan de andere kant de meer gewone, lagere adel, de middenklassen, de burgerij, etc., die anti-legitimistisch is, maar de historische Magyaarse ”politieke natie”, waarvan men altijd beweerde dat ze één en ondeelbaar ["egységes és osztha­tatlan"] was, blijkt toch op andere manieren verdeeld te zijn èn te blijven. [naar Nagy-Talavera, 353].
Toch weten Bethlen en zijn regering het vertrouwen van het buitenland in Hongarije geleidelijk te herstellen. Aan de Volkenbond wordt een krediet gevraagd, en Hongarije wordt ook als lid van de Volkenbond aanvaard.
De politieke consolidatie wordt dus vooral vergemakkelijkt door het economische sukses: in de zomer van 1924 worden leningen in Londen gesloten en dan wordt al snel het budget in evenwicht gebracht. De inflatie wordt vanaf 1923 ook minder en de industrieproduktie verbetert gestaag. Westerse bankiers zien dan wel weer iets in Hongarije, en de nieuwe pengő, de munt die officieel per 1 jan. 1927 wordt ingevoerd, staat sterk. Er is dus sprake van een groeiende stabiliteit van het regime en dat betekent: buitenlandse investeringen. Het bescheiden stroompje kapitaal vanaf 1924 wordt weldra veel groter, maar slechts 1/3 ervan wordt goed -in strukturele zaken- geïnvesteerd, en de rest in de consumptie.
Deze buitenlandse leningen en ook de hoge graanprijzen zorgen ervoor dat Hongarije’s produktie weer op het niveau van 1914 komt en dat er enige welvaart komt hoewel Hongarije het land is met hoogste schuld per capita in Europa, maar zolang de internationale economie goed draait en de hoge graanprijs blijft ‘the gamble seemed worth taking’. Zelfs extreemrechtse kritici worden nu stil! Met name in Groot Brittannië komt er een groeiende bewondering voor Bethlen en Horthy c.s. vanwege de politieke en economische stabiliteit.
Hoewel de demokratische traditie in dit gebied [en nu ook in Hongarije] zwak is geldt dit land toch als land waar een eerlijke poging is gedaan om de situatie aan te pakken, maar elke poging om liberale en demokratische hervormingen aan te brengen ziet men zelfs dán al met een mogelijk boomerang effect: het zou best een sukses voor Gömbös kunnen betekenen. [Sakmyster, 135, 136]. Vanaf 1924 is er dus sprake van een opleving van de economie, die zorgt voor een stabiele politiek. Via het lidmaatschap en leningen van de Volkenbond is men weer een gerespekteerd land gewor­den. Veel buiten­lands kapi­taal, industrieel herstel en een sterke toeneming van de graanexport geven aan Hongarije weer enig moreel kre­diet en vertrou­wen.
Hoe conservatief en zelfs archaïsch Bethlen ook is, hij blijft jarenlang een symbool van herstel, van de consolidatie van Hongarije in een buiten­gewoon moeilijke tijd. Bethlen is een realist, die ervan uitgaat dat b.v. de vijan­delijke buurlanden van de Kleine Entente voorlopig echt wel zullen blijven bestaan. Hoe moeiljk dat voor Hongarije ook is, men zal bijvoorbeeld de handelsbetrekkingen met deze landen moeten herstel­len, de markten openstellen en op praktische terreinen moeten samenwerken. Bethlen accepteert formeel de vrede wel maar gelooft toch dat eens de tijd voor een echt herstel van het grote, oude Hongarije zal komen. Noodgedwongen zal Honga­rije op allerlei terreinen echter wel moeten leren leven met de in Trianon geschapen feiten. Alleen met vreedzame middelen zal Hongarije, zo vindt Bethlen, zich kunnen herstellen en dat kan alleen als de internationale situatie zich drastisch wijzigt en wanneer één der grote mogendheden zich voor Hongarije inspant…..
Hij gelooft ook in de noodzaak van binnenlandse rust en orde, stabiliteit, en een sterke overheid die naar de onderdanen autoriteit, gezag uitstraalt. Naar de 19e eeuwse opvatting is dat alles immers de voor­waarde voor aanzien en res­pekt, en voor een krachtige buiten­landse poli­tiek. Hoe dan ook: Hongarije moet na de verloren oorlog het ver­trouwen verwerven van de overwinnaars van weleer.
Alleen de Volken­bond, Frankrijk en Engeland zullen Hongarije, zo meent Beth­len, kunnen helpen. Ondanks alles blijft Hongarije zich echter verzetten tegen de geest van de Volken­bond, van de Kleine en Grote Entente en tegen "demokra­tie". Bethlen is persoonlijk, zo blijkt uit het voorgaande, ook geen demo­kraat, die b.v. hecht aan parlemen­taire controle door een vrij gekozen volksvertegenwoordiging.
Naar buiten toe mag Bethlen een realist lijken, in de binnen­landse politiek geldt hij voor kritici als degene die de schijn van de goede oude tijd weer wil herstellen, de man van het neo-barokke bouwwerk. [Szekfű, Nagy Talavera, 59]. Alle wetten die met bestuurszaken te maken hebben komen immers steeds neer op versterking van de macht van de centrale rege­ring en de meerderheid van de regeringspartij dient hierbij als rugdekking. Zowel internationaal als binnenlands verst­erkt Beth­len zijn positie, en profiteert hiervan.
Sommigen denken na 1920/21 nog dat er -met steun van het wes­ten- een demokratisering van dit regime moge­lijk is, en een pro-Enten­te buitenlandse politiek lijkt dan gewenst. Toch wil Bethlen niet zover gaan. Hij is en blijft een nationalist, die b.v. contacten met de [linkse] buitenlandse oppo­sitie, de emi­gran­ten, be­schouwt als ver­dacht en onpatriottisch. Van een wezenlijke demokra­tisering kan dus niets terecht komen. De bepalingen van het vredesverdrag van 1920 hebben voor Honga­rije een dermate flagrante schending van alle prin­cipes van nationale zelf­beschik­king betekend, dat men naar het schijnt er genoeg van heeft om 'de macht' opnieuw ter beschik­king te stellen. De Hongaarse staat moet, naar de overtuiging van Bethlen c.s., niet nóg eens aan "de wil van het volk" ten prooi val­len zoals dat vanaf oktober 1918 op zo’n dramatische wijze is gebeurd…. 
Door de 'vrede van Trianon' van 1920 is voor de komende jaren de opening naar links geblokkeerd en het rechtse con­serva­tisme wordt begun­stigd en die asociale en anti-demokrati­sche situatie blijft vele jaren lang zoals hij nu eenmaal is. Bethlen verklaart op 21 januari 1925 b.v. voor leden van z'n partij: "Theoretisch zal algemeen en geheim kiesrecht wel de meest volkomen vorm zijn maar in de praktijk moet ik zeggen, dat, zeker waar het Hongarije betreft, we het land aan de grootste gevaren zouden blootstellen als we omwille van popu­laire leuzen en misschien uit gebrek aan weerstandskracht een kieswet zouden maken, die in direkte tegenstelling tot de belangen van de natie staat....

top

Zolang in onze steden het brede burgerlijke element ontbreekt en zolang op het platte­land de bezitlozen overwegen, kunnen demokratische instellin­gen, zoals ze in West-Europa bestaan, in Hongarije niet worden ingevoerd. Als eenmaal de sociale gevolgen van de landher­vorming duidelijk zijn, en als in de steden het bur­gerlijke element zal zijn ontwikkeld, dán zal de tijd zijn gekomen om de politieke rechten ook uit te breiden tot die elementen, die tegenwoordig krachtens hun culturele peil en hun sociale toestand níet de elementen van orde, maar van omwenteling zijn of zouden kunnen zijn". [Krusenstjern, 266/267].
"Demokratie is onmogelijk zonder materiële welvaart en gees­telijke voldoening en de verslagen landen konden na 1919 geen demokratieën worden omdat ze geestelijk en materieel niet gezond waren", aldus verklaart vele jaren later een opvolger van Bethlen, de latere premier [1942 - '44] Miklós Kállay. [Hun­garian Premier, 30].
Zeer velen van de hogere standen, de bourgeoisie en de amb­tenaren, de ondernemers en de grondbezitters in Hongarije lijken hiermee volledig in te stemmen. Slechts één voormalige 'kleine grondbezit­ter', n.l. Bálint Szíjj, houdt bij een stemming in het parle­ment in mei 1925 bijvoorbeeld vast aan geheim en algemeen kiesrecht.
Het koninkrijk Hongarije is in het 20e eeuwse Europa, wat deze prin­cipes betreft, uiteraard een duidelijk anachronis­me, omdat het feodalisme, de oude natio­nale tradities en een aantal archa­ïsche in­stel­lingen hier kunnen blijven bestaan. Het gaat Bethlen en het Hongaarse establishment van het Interbel­lum er overigens ook om dat Hongarije, al is het diep verne­derd, desondanks nèt als vroeger de schijn ophoudt van een 1000-jarige beschaafde natie met grandeur, cultuur, allure, met bals, roman­tiek, zigeu­ner- en operettemu­ziek, unifor­men, pro­cessies, festi­vitei­ten, rijke natio­nale tradi­ties en b.v. parades met eeu­wenou­de historische uni­formen. Alle pracht en praal van het koninkrijk zijn intussen allang weer in ere hersteld. Vooral Budapest is nog altijd een vor­stelijke, glin­sterende wereldstad, met brede boulevards, met welis­waar enige vergane glo­rie maar toch een metropool met schitterende en kolossa­le gebouwen, met grandioze panora­ma's, met wereldbe­roemde baden, met vele café's en restaurants.
Het gaat nu dus niet meer zo slecht en er is op tallo­ze terreinen sprake van rust en van een zekere ontspan­ning. Economi­sch leeft het land weer op, er is sprake van herstel, de graanprijzen zijn fors geste­gen, de export neemt toe. Nieuwe markten worden gevonden, het vertrou­wen in Honga­rije is hersteld, buitenland­se investe­rin­gen nemen toe en er is sprake van een bescheiden welvaart en voor onvrede bestaat weinig reden. [Nagy Talavera, 61]. De munt is vanaf 1924/25 zeer stabiel [US $ 1 = 5 Pengő], de poli­tieke toestand eveneens. Een aantal poli­tie­ke emigran­ten keert terug en de welvarende boerenklasse, een deel van de kleine boeren, en het algemeen verbreide irredentisme zorgen ervoor, dat Horthy c.s. op veel steun bij de bevolking kunnen rekenen. Ook de arbeiders in de steden zijn niet ontevreden. Zij zijn er in menig opzicht nog beter aan toe dan de boeren, en bevin­den zich vaak in handen van "Joodse" socialisten en "Joodse" kapitalis­ten [ondernemers]. Ze zijn georganiseerd in sociaal-demokratische vakbonden die nauw verbonden zijn met de par­tij, de MSZDP, en zij zijn dus meer zelfbewust dan de landarbeiders. Al zijn ze arm, ze zijn toch militant, maar ook de Hongaarse industriearbeiders zijn nationalis­tisch en anti-communistisch en de klandestiene communistische partij telt onder hen nauwelijks aanhangers.
De koninklijke Hongaarse gendarmerie hand­haaft de orde op het platteland, en treedt nu en dan hard en bruut op. Gendarmes zijn b.v. demonstratief aanwezig bij stemlokalen en bij het binnenhalen van de oogst. De poli­tie in de steden staat als meer gecivi­li­seerd bekend. Toch bestaan er van hogerhand verorde­ningen voor de lokale bestuurders om zich tegenover de bevol­king be­schaafd te gedragen, geduldig en voorkomend op te treden, hoffelijk de mensen te informeren over hun rechten en plich­ten, en zich bezonnen en netjes te gedragen. [Krusenstjern, 258].
In feite blijft Hongarije een patriarchale en feodale samen­le­ving, waar van hogerhand door de bezitters van macht en land zeer neerbuigend wordt gedaan tegenover de arme werkende massa van landarbeiders en kleine boeren. De ouderwetse en karakte­ris­tieke "gentlemen­like outlook onthe world", zowel naar buiten als naar binnen toe, bleef in Honga­rije in het algemeen be­staan. Het bestuursapparaat is echter niet corrupt, wel komen er vaak klachten over inertie, uiterst traag verlo­pende procedu­res, een hopeloze ambtenarij, etc.
Slechts zeer geringe en voorzichtige hervormingen worden doorgevoerd en het establish­ment van aristokratie en bourgeoi­sie, hogere militairen en ambtenaren, waarbij de invloed van de kerken en het groot­grondbezit aanzienlijk blijft, kan zich zonder al te veel moeite handhaven. Sommigen leggen dan ook de nadruk op de façade die het regime in Hongarije zo nadrukkelijk vertoont en men spreekt van het Inter­bellum als een "neo-barok bouwwerk", dat men van hogerhand vooral in stand wil houden. De methoden van dit bewind zijn de autoriteit, de strakke hiërarchie van de verschillende maatschappelijke klassen, de patri­ar­chale be­voogding, de zachte dwang en het voor de tegen­stan­der slo­pende burokrati­sche immobilis­me……
Door efficiën­te propaganda kan men ook de wil van de kiezers manipuleren. Bij elke verkiezing kan de "Eenheidspartij" minstens 70 tot 75 % van alle zetels op zich vereni­gen en met deze meerderheid naar eigen goeddun­ken regeren. [Borbándi, 38]. Verkiezingen hebben in het Honga­rije van het Interbel­lum ook al geen andere funktie dan de periodieke vernieuwing van de minder belangrijke posten der regering­spar­tij: het parlement is een instrument van de regering en de kiezers vormen geen serieuze factor in het openbare leven. [Rothschil­d, 162]. Een kleine apparaat van beroepspolitici beheert de zaken en de partijen hebben geen of weinig leden. Men hoeft geen moeite te doen om verkiezingen te winnen.
Degene die het vertrouwen van Horthy heeft, kan in Hongarije regeren, zonder zich druk te hoeven maken over een oppositie, en de regeringspartij vormt een klankbord voor de leiders. Met name de grote "Eenheidspartij" kent geen echt partijle­ven; de fraktie komt zelden bijeen, en dan nog alleen voor het aanho­ren van een rede of een standpunt, of ter gelegenheid van een feestelijke gebeurtenis. In het geheim worden kandidaten­lijs­ten opgesteld en van politieke aktiviteiten tussen verkie­zingen door verneemt men zeer weinig. De Eenheidspartij vormt overi­gens slechts één onderdeel van het totale "cohesive establish­ment" van dit liberaal-conservatieve bewind, en alleen de sociaal-demokraten [MSZDP] zijn aan de basis aktief, en mobiliseren hun leden voor wandelingen, picnics, weekends, lezingen, een koor, besprekingen, vakbondsaktiviteiten, enz.
In de binnenlandse politiek is men dus uiterst conservatief en op z'n hoede, uit de hoogte tegenover boeren en arbeiders­massa's. Paternalisme en reserves ten opzichte van het lagere volk hebben in de jaren '20 dus verre de voorkeur boven mobi­lisa­tie en manipulatie van de massa. Naar buiten toe haalt het regime, op het internationale en financië­le vlak, graag een libe­raal imago naar voren. Het Hongaarse politieke con­serva­tisme gaat dus -zoals dat eerder het geval was tijdens de Dubbel­monarchie- nog altijd gepaard met een econo­misch libera­lisme.
Op het platteland leeft men ook nog in de oude tijd. Typisch voor de boerenmassa is de grote afkeer van "de stad". Men is vaak volledig wars van vernieuwing, van modernisering, van vakonderwijs, van nieuwigheden en men ziet in dat alles een aantasting van de gebruikelijke zeden, van de hechte en patri­archale gezins­struktuur, van de oude eigen cultuur. "Jongeren raken dan vervreemd van ouders en eigen dorp, zullen het boerenleven verachten en zo een generatiebreuk veroorzaken", zegt men. Voor de kinderen worden slechts enkele jaren onder­wijs op een éénmans­schooltje voldoen­de gevonden; zodra dat kan moet een kind meewerken, de kost verdienen.

top

Bijna alle pogingen tot modernisering worden dus met wantrou­wen bekeken, ze komen immers altijd van buiten, zijn vreemd. Dit is wel een algemeen verschijnsel in Europa maar in Hongarije neemt dit starre conservatisme een bijzonder grote plaats in. Door de geografische situatie zijn de verbindingen in de Grote Laagvlakte vaak moei­lijk. In de herfst en de winter zijn de wegen modderpoelen en in de zomer zandverstuivingen. Enkele honderd­dui­zen­den mensen leven in dit land zeer geïso­leerd op eenzame boe­renhoe­ven [tanya's], en hebben zeer weinig contact met de buitenwe­reld. Zelfs de lagere school, de gen­darme, de dokter en de kerk hebben er weinig of niets te betekenen! [Held, 274, enz.]. De apathie, de armoede, de ach­tergebleven kijk op alles in de vreemde buitenwereld, nemen een grote plaats in. De boeren kunnen de vreemde buitenwereld die hen al eeuwen als vijandig onderdrukte, dus niet begrijpen. Het pleiten voor strukturele verbeteringen op het Hongaarse plat­teland is trouwens niet aan de orde: men geldt al gauw als "bolsjewiek", als "commu­nist", en de overheid wil de armoede en de ongeloof­lijk primi­tieve toestan­den hier niet in de openbaarheid laten brengen.
De landhervorming mag dan eerlijk bedoeld zijn geweest, en hoop hebben gewekt op een geleidelijke verandering van de agra­rische struktuur in Hongarije, ze wordt niet konsekwent door­gevoerd en ook financieel niet voldoende gesteund. Ongeveer 200.000 arme boeren krijgen kleine percelen van 1 à 2 juk [Borbá­ndi, 49] maar zonder financiële hulp en landbouwmachines kan men deze kleine stukken grond slechts met veel moeite bewerken en hiermee zich in het onderhoud voorzien. Velen gaven hun per­ceel terug, en werkten verder op het bezit van grote en mid­delgrote eigenaars. Deze landhervorming heeft het gewenste doel dus niet bereikt en de problemen in de landbouw niet opgelost. [i­dem]. Andere regeringsmaatregelen maken echter de groei van kleine agrari­sche bedrijven wel mogelijk. Tussen 1925 en 1930 kopen vele landarbeiders en pachters kleine stukken grond. Hun aantal [beneden 0,575 ha = 1 hold] groeit zelfs in deze vijf jaar van 281.500 tot 552.000, het aantal bedrijfjes van 1 tot 2 hold [ruim ½ tot ruim 1 ha] groeit van 184.500 tot 277.000.
Aan de agrarische struktuur die wordt gedomineerd door het grootgrondbezit, wijzigt zich echter niets. De politieke en maatschappelijke verhoudingen wil men immers niet wezenlijk aantas­ten. In de loop der jaren worden allerlei plannen gemaakt voor een verdere landhervorming, maar in de praktijk gebeurt er weinig. Eigenlijk zou de staat het recht moeten krijgen om b.v. fidei com­missa [onvervreemdbare erfgoederen] op te heffen. Het is immers een totaal verouderde in­stelling, het past niet meer in de 20e eeuw en zeker niet in een economisch liberale tijd om landgoederen voor eeuwig en altijd onverkoopbaar te houden, en in het bezit van een fami­lie te houden. Miljoenen juk land zouden aan arme boeren kunnen en moeten worden gegeven, de staat zou een betere agrarische oplei­ding moeten steu­nen, gemakkelijker krediet moeten verstrekken, landarbeiders enig grondbezit moeten geven, etc. etc.
Veel meer rechtvaardige grondbezitsverhoudingen worden be­pleit, maar de machtsverhoudingen in Hongarije laten dat niet toe. De heersende klassen, de veelal aristokratische en adel­lijke grootgrondbezitters, zien echte verande­ringen toch al gauw als revolutionaire woelingen, en verzetten zich uit alle macht hiertegen. De armoe­de van een grote massa mensen blijft bestaan.
Voor de "drie miljoen bedelaars", de landarbeiders, de dagloners en vele industriearbeiders, heeft de overheid geen boodschap van werkelijke verbe­tering maar de [meer welvarende] boerenstand blijft men wel als steunpilaar van de maatschappij beschouwen en uitslui­tend om taktische redenen pleit een politicus soms voor land­hervor­mingen. Gömbös laat b.v. in 1923 weten, dat hij wel duizenden hold grond in handen van "pure Magyaren" wil geven en daarom Joods land wil onteigenen. Het stilzwijgende akkoord van grond­bezitters en autoriteiten blijft echter altijd no. 1. Het regime van Horthy blijft dus wat het is: tradi­tioneel, conservatief, nationalis­tisch.
Op de persoon van Horthy, de "Rijksbestuurder" bestaat overi­gens weinig of geen kritiek. Hij gedraagt zich immers waardig, voornaam, handelt steeds constitutioneel, lijkt totaal niet vatbaar voor intri­ges of corruptie, streeft niet naar een persoonlijke dikta­tuur en zoekt geen eigen voordeel. Daarom verwerft hij zich gelei­delijk aan een groot respekt bij velen, en wordt zelfs popu­lair. Hij heeft hoe dan ook de rust en de binnen­landse orde weten te herstellen. Hij geldt als de be­vrijder, na de woelige revoluties.
De Hon­gaarse regent, admiraal Horthy, is ook niet geneigd om zijn persoonlijke macht uit te breiden. Men ziet hem wel eens vlammen­de toespraken houden, maar nooit is er sprake van de vuisten ballen, de massa opzwepen, of vurige en heftige propagan­da bedrijven. Veeleer gedraagt hij zich als een beminnelijk en populair, respectabel man, een echt staatshoofd. Hij lijkt zich vooral als opperbevelhebber, als militair in [het Habsburgse!] uniform, uitermate goed op zijn -hoge, verheven- plaats te voelen. Met name het leger, de Honvédség, ligt Horthy als vroe­ger admi­raal en na 1919 opperbevel­hebber, na aan het hart. Het lot van de Natie hangt híer immers vanaf, zo is de gedachte nog al­tijd. "In dit land moet orde heersen, en ik zal ook de orde handhaven", aldus de rijks­bestuurder in 1923. Hij roept ook vaak de mensen op tot discipline en hard werken om het vaderland er weer bovenop te krijgen, en die woorden -vaak herhaald- klinken geloofwaardig..
”Zeker een belangrijke factor in het groeiende prestige van het regime was Miklós Horthy’s bereidheid om de rol die Bethlen hem had toebedeeld te accepteren. Horthy moest een staatshoofd zijn dat op papier enorme macht had maar in de praktijk buiten de dagelijkse politieke problemen bleef en bijna uitsluitend een ceremoniële rol in de regering speelde. In 1926 wast het de meeste Hongaren duidelijk dat Horthy zich niet alleen had verzoend met deze rol, maar die ook met gratie en waardigheid speelde”…. Horthy is dan het symbool van eenheid en autoriteit en is [blijft] Főméltóságú [Hoogwaardige…], en hij leek bij plechtigheden wel op een constitutioneel monarch. Vanaf 1924 ontvangt hij dagelijks mensen, net zoals ooit keizer en koning Franz Joseph, maar -anders dan hij- Horthy loopt naar hen tóe, schudt hun de handen, praat met hen en bevordert ’t beeld: ”de man van het volk”.
Zijn arbeid als staatshoofd bestaat vooral uit het uren per dag tekenen van wetten en dekreten, het inwijden van bruggen, het openen van nieuwe ziekenhuizen, scholen bezoeken, nieuwe vitézek [ridders] slaan, toespraken houden die vaak gaan over discipline, hard werken, toewijding aan de traditionele waarden, reizen door ’t land, etc. Horthy is serieus en houdt zich aan de etiquette, en heeft een zekere patriarchale welwillendheid. Ook elke parlementszitting wordt nu door Horthy officieel geopend met een rede en hij onderhoudt zich gemakkelijk in alle talen met iedereen bij recepties en diners, hij is joviaal, waardig, open, gezond, robuust, charmant en heeft met galante manieren.
Those who met Admiral Horthy… were almost inevitably won over by his gracious and friendly manner. In het algemeen is men wel positief, maar Horthy is wel èrg openhartig uit soms ruwe en wat primitieve politieke inzichten, hij is ook nogal bevooroordeeld en chauvinistisch, maar hij is b.v. op godsdienstig gebied opmerkelijk tolerant, en bezocht [als calvinist] ook wel r.-katholieke kerkdiensten. Hij is dan ook met een katholieke vrouw getrouwd…..
Ook ontstaat nu een Horthycultus en m.n. op scholen wordt Hij vereerd als de Held, de bevrijder van het bolsjewisme, onze glorieuze regerende Grote Heer, en Rijksbestuurder Horthy wordt jaarlijks op 1 maart [1920 gekozen als regent] en op 16 november [1919 intocht in Budapest] gevierd met plechtigheden! Talloze foto’s van plechtigheden, parades, en andere extravaganza doen dan vervolgens de ronde in het land en het maakt Horthy zelf ook gevoelig voor eerbewijzen; een lèse régent [het beledigen van de regent als staatshoofd] is nu ook strafbaar. Hij ziet er persoonlijk ook op toe want in 1928 worden b.v. 27 Hongaren daarvoor veroordeeld tot maximaal 3 maanden gevangenis!……
De énige plek waar het wèl mogelijk is om kritiek te uiten is het parlement [de Országgyűlés]waar het debat vaak rauw is o.a. omdat iedere afgevaardigde persoonlijk onschendbaar is! Maar alleen sociaal-demokraten klaagden over al dit pompeuze gedoe en over de kosten van de speciale trein van Horthy [de Turán] en over het feit dat Hongarije tot een soort operetteland met een monarchie zonder koning was geworden…..Verder genoot Horthy veel steun van het publiek, hij neemt een waardige plaats in, maar hij was ook vaak buiten beeld en droeg b.v. veel onderscheidingen niet of zelden. Hij was niet trots, verwaand o.i.d.! Ook z’n gezin trad niet op de voorgrond en het gezin Horthy bewoonde slechts 9 van de 814 kamers in de Burcht; hij had bescheiden middelen. N.b. Horthy gebruikte z’n politieke invloed of autoriteit nooit om via betrekkingen met rijke financiers een fortuin te vergaren. Hij had ook geen geld op een buitenlandse bank [voor eventualiteiten]…..
Zijn vrouw is ook algemeen bekend als bescheiden en waardig, en er is geen sprake van schandalen [b.v. betr. hun huwelijk] o.i.d. “Vergelijk dat eens met buurland Roemenië”, aldus o.a. Sakmyster! De kinderen brengen verder ook geen diskrediet over de familie, hoewel Miklós jr. in 1924 korte tijd gevangen zit n.a.v. het deelnemen aan een duel. Horthy krijgt dus weinig kritiek en slechts nu en dan woonde hij een kabinetszitting bij. Zelden dikteerde hij de politiek en hij kon veel meer macht uitoefenen dan hij in feite deed. [Sakmyster, 140-143].

Duizenden laten zich niet afschrikken door de 'Witte terreur' en zijn aanwezig bij de begrafenis van twee vermoorde linkse journalisten, febr. 1920

top

Over het communisme hoorde men hem altijd veel praten en in Europa was Horthy waarschijnlijk het meest onverzoernlijk en vijandig tegenoverr de Sovjet-Unie, maar zijn ervaringen in 1919 maakten hem zo, en dat bleef een obsessie. “Het bolsjewisme had hij in de kop”, zei een Britse waarnemer eens. Het Hongaarse staatshoofd uitte zich dus altijd zeer negatief over het communistische regime: het is voor hem een kanker, vergif, etc. en dat moet worden uitgeroeid…”Moskou, daarvan was hij overtuigd, was het centrum van een samenzwering waarvan het onmiddellijke doel was om alle bestaande instellingen overboord te gooien”. Ook geloofde hij absoluut dat daar in de Sovjet-Unie álle soort gewelddaden werden uitgeoefend en hij vond het met name afgrijselijk dat de moraal van de jeugd daardoor achteruit ging. [Sakmyster, 149-150]. Was Horthy hierin de énige en had hij soms absoluut ongelijk?……….
Horthy had uiteraard ook zijn mening over mensen, volken, naties en die bleef zoals die nu eenmaal allang was, en hij maakte daarvan absoluut géén geheim tegenover buitenlandse diplomaten en anderen. Tegen degenen die nieuw in Budapest kwamen zei men zelfs ”dat ze maar geen waarde moesten hechten aan de politieke betekenis van wat Horthy zei”, maar niemand kon de vaak nogal loslippige en spraakzame Horthy muilkorven!
Ook praatte hij vaak over het gehate [verdrag van ] Trianon, over de dubbelhartigheid van de buurlanden én over de heldhaftige kwaliteiten der Magyaren als de verdedigers der westerse beschaving, etc. etc. Vaak liet hij dan ook staatsgeheimen of indiscrete verklaringen los en z´n eigen primaire gevoelens waren dan no. één. Vele diplomaten,  gezanten, journalisten etc. waren na een audiëntie bij Horthy op de Burcht van Buda perplex!
Aan de éne kant was hij hartelijk, charmant, een eerbiedwaardige gentleman, maar aan de ándere kant: niet van deze tijd, een anachronisme, een edelman uit tijd van vóór 1848, of een 19e eeuwse Britse landlord; hij had geen reëel beeld van de 20e eeuw, en droeg altijd in het openbaar het Habsburgse admiraalsuniform. Hij hoorde in de 19e eeuw dus…. en hij geldt als een man die z´n oor dicht houdt voor alle rede en die nogal inflexibel is, aldus de Franse ambassadeur in sept. 1921, en zelfs de Britse marineofficier Thomas Hohler, een zéér goede vriend van Horthy en iemand die hem vertrouwd is, sprak in een rapport voor het Britse Ministerie van Buitenl.z. over Horthy als iemand zonder souplesse van geest, en ”als hij een idee heeft kristaliseert zich dat bij hem tot een principe”.
Zoals voor menig politicus en staatsman in Centraal Europa heeft ook voor Horthy iedere nationaliteit in dit gebied  zijn typerende eigenschappen, en er bestaan nog altijd vooroordelen plenty! Naar aanleiding van anekdotes is hij b.v. bijzonder negatief over de Tsjechen, en voor hem is de ČSR een hopeloos kunstmatige creatie, terwijl hetzelfde geldt voor Joegoslavië; wel is Horthy positief over de Kroaten [”goede zeelui”] en de Serviërs [”dappere soldaten”], maar het koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen [vanaf 1929 Joegoslavië] is volgens hem een puur geografisch concept. Buitengewoon verachtelijk doet de Hongaarse regent ook over de Roemenen [schaapherders, Zigeuners enz.] en hij ziet hen als verraders, niet te vertrouwen en corrupt. Maar positief is hij -en vele Hongaren met hem- over de Polen die als vrienden worden beschouwd; zij zijn vechtlustig, waren en zijn een volk met een oude en historische eigen staat, net als Magyaren.
Ook heeft Horthy zéér veel respekt voor de Britten; hij zoch altijd Britse officieren op, en de fairness and justice als doel van de Britten sprak hem en andere Magyaren zéér aan! Ook zag Horthy de gemeenschappelijke belangen en historie van Groot Brittannië en Hongarije en hij bewonderde de zeemacht der Engelsen. Hij nodigde Britten in Budapest ook vaak uit en sprak over de vriendschap en de hoop dat Groot-Brittannië eens het bolsjewisme mee zou helpen bevechten…. Zijn kennis over de USA was zeer beperkt, maar wel had hij respekt voor dat land en ook met Amerikaanse diplomaten en economen in Budapest had hij zoveel mogelijk contact. Zijn zoon István werkte een jaar bij Ford in Detroit, na zijn studie aan de Technische Universiteit in Budapest. Hij had evenwel geen idee over de rol van de Verenigde Staten in de wereld, maar die waren er in Europa veel meer! Hij hoopte ook op Amerikaanse steun aan Hongarije ten bate van grensherziening.
Ten aanzien van Duitsland was Horthy ambivalent! Hij hekelde b.v. hun bluf en arrogantie, hun manieren en nationalisme, maar na 1919 heeft hij veel sympathie voor extreemrechts en met name voor de officieren. Dus zoekt hij de vriendschap met hoge Duitse officieren zoals von Seekt, Ludendorff, Canaris, von Blomberg, en hij deelt met hen de minachting voor de Weimar-republiek. Het ligt dan voor de hand dat hij het verslagen Duitsland van na 1918 vergelijkt met Hongarije zelf en hij dan ook vóór een autoritair regime. Al in 1925 schrijft Horthy een brief aan Hindenburg [na zijn presidentsverkiezing] en spreekt hierin de hoop uit op krachtig, rechts-autoritair Duitsland dat een betere en mooiere toekomst voor Duitsland én ook voor Hongarije kan betekenen en al in de jaren ´20 heeft Horthy het over een unieke en bijna mystieke Duits-Hongaarse lotsverbondenheid!
In 1927 sprak hij al over het gemeenschappelijke streven naar grensherziening, want  ”sommige dingen kúnnen niet worden onderdrukt, zoals het herstel van grote naties en de vervulling van de elementaire noodzaak van een zeehaven, die Hongarije niet voor altijd ontzegd kan worden”, en de Duitse absorptie van [romp-] Oostenrijk [de zgn. Anschluss]acht Horthy zelfs dán al onvermijdelijk!
Hoewel Horthy’s premier István Bethlen veel meer praktisch was en níet emotioneel, deelde hij toch ook deze visie. Europa van na 1919 was voor de Hongaarse politici een tijdelijk verschijnsel, van voorbijgaande aard, en Hongarije blijft voor hen allen voorbestemd voor de leidende rol in het Karpatenbekken, het Donaugebied. Bethlen wilde ook vasthouden aan een groot plan voor revisie der grenzen, en een restauratie van het oude koninkrijk, een rechtmatige en dominerende plaats hier. Ook hij hoopt en verwacht ooit een andere Europese politieke constellatie maar wil primair een realistische politiek en wenst dus geduld! [Sakmyster, 151-156].
Wie zich echter tegen deze politiek en m.n. tegen het autoritaire en conservatieve bewind van admiraal Horthy verzet, geldt al snel als landverrader, onruststo­ker. Tegen zulke gevaarlijke individuen is hard optreden geboden. Toch wordt het leger zelden ingezet bij binnenlandse onrust: de Honvéd dient om de soevereiniteit van de natie naar buiten te handhaven. Ook op militair en bestuurlijk gebied blijft Hongarije een land waar de oude geest en tradities van de Donaumonarchie blijven voortleven. Niet eens zo opmerkelijk is dat vrijwel alle officieren na 1920 een nieuwe eed, op Horthy als Rijksbe­stuurder, hebben afgelegd en daar­mee níet meer de Habsburg­se, de wettige gekroonde koning, trouw zijn. Voor slechts een enkeling is dit onoverkomelijk geweest. Men heeft zich in brede kring blijkbaar in feite neerge­legd bij het 'regentschap' van admiraal Horthy. In hun hart, voor hun gevoel, blijven velen 'legiti­mist' en monar­chist, maar hun verstand zegt dat een echte koning op de troon niet in het zicht is, tenzij via oorlog en met geweld…….
De terugkeer van een Habsburger op de Hongaar­se troon moet voorlopig immers uitgesloten worden geacht en bij het woord "republiek" krijgen de meeste Hongaren al koude ril­lingen: dat herinnert slechts aan een barre tijd [1918/19]. In het leger wenst men geen partijpolitiek en voor officieren en ambtenaren is het lidmaatschap van een politieke partij verboden. De ouderwetse militaire erecodes en de kastegeest blijven onverkort gehandhaafd, evenals de militaire unifor­men uit de K.u.K.-tijd. [Gosztony, 54]. De meerderheid der oficieren in de Honvéd is van Hongaars-Duitse [ungarndeutsche] origine, en heeft vriendschappelijke gevoelens ten opzichte van Duitsland en Oostenrijk. [Polonsky]. Voor de lagere maatschappelijke klassen toont Horthy weinig of geen interesse. Zelden bezoekt hij een fa­briek en hij mijdt het contact met arbeiders. De afstand is voor hem te groot. Hij blijft de edelman en de admi­raal. Als zodanig boezemt hij bij zeer velen in Hongarije wel vertrouwen in en de internationa­le politieke verhoudin­gen zorgen in de jaren '20 mede voor stabiliteit in Hongarije.

top

In de eerste jaren van Horthy's regentschap heeft men nog altijd het idee dat dit systeem alleen maar van voorbijgaande aard kan zijn en niet lang kan duren en het lijkt erop dat Horthy alleen aan het bewind blijft omdat alle alternatieven irreëel of onmogelijk zijn! Tot 1926 baseert de liberale oppositie zich ook hierop: het regime van Horthy is maar tijdelijk en óók door de Entente en de Kleine Entente wordt het als noodoplossing gezien. In augustus 1922 biedt zelfs een groep politici en enkele anderen de Hongaarse kroon aan Horthy zelf aan om een einde te maken aan de strijd over de staatsvorm. Horthy weigert echter pertinent op het verzoek in te gaan om koning te wor­den. [Horthy, 155, Sakmyster].
Het conservatisme van het regime wordt zelfs nog eens bevestigd door de in­stelling van een "Hogerhuis" [Hong. Felsőház] en deze ‘eerste kamer’ wordt m.n. om historische redenen hersteld bij de wet XXII van novem­ber 1926, maar ze heeft tot 1937 weinig invloed op de wetgeving. Wèl van belang is uiteraard dat deze kamer een sterk consoli­derende factor vormt: 3/4 van de leden behoort tot de groot­grondbezitters. [Borbándi, 50]. Ze beschouwt zichzelf als een soort historisch-politiek gewe­ten van de Hongaarse natie. [Rothschild, 162].
Het Hogerhuis heeft in de eerste jaren vooral een conserve­rende invloed maar door de bekende gebeurtenissen in grote en invloedrijke landen zoals Duitsland en Italië in de jaren '30 krijgt dit Huis in Hongarije het kenmerk van bolwerk van humanistische en liberale tradities tegenover een nieuwe, antisemitische, totalitaire en agressieve nazi-ideologie. Het Hogerhuis telt ongeveer evenveel leden als het Lager­huis. In 1926 zijn er 244 leden, in 1940 248.
Om de vijf jaar wordt het voor de helft 'verkozen'. Er zijn vier categoriëen leden [tussen haakjes het aantal in 1927], n.l.: a. op basis van erfrecht: volwassen mannelijke leden van het Huis Habsburg voorzo­ver ze in Hongarije wonen [4], magna­ten- en aristokrati­sche fa­milies met erfelijke rechten [38], b. gekozen afgevaardigden van comi­taten en steden [81], idem van ge­meenten, univer­siteiten, de Academie van Wetenschappen, de Kamers van Koop­handel, de Beurs, handel en bankwezen, comitaten, landbouw, industrie, en andere instel­lingen, enz. [34], c. op grond van hun ambt: gees­telijken, zoals bisschoppen en rabbijnen [32], ex offici­o-leden vanwege hun beroep of waar­digheid, zoals de kroonwach­ters, de presi­denten van de Hongaarse Nationale Bank en van het opperste ge­rechts­hof [45], en d. tenslotte leden die op voor­dracht van de regering door het staatshoofd voor het leven worden benoemd [maximaal 40]. De meeste leden van dit Huis zijn dus benoemd en zij vormen de maatschappelijke elite van het koninkrijk.
Wetten die formeel een scherpere parlementaire orde regelen [11 december 1924] en die de openbaarheid van verkiezingen [na het dekreet no. 2200 van 1922] vastleggen [wetsart. XXVI, 1925] duiden ook op een verdere "konszolidáció". Volgens wetsart. XXVI, van 1924 wordt ook het aantal benoemde leden­ van de gemeente­raad van Budapest fors verhoogd van 22 tot 60, het aantal gekozenen wordt van 240 tot 250 verhoogd, de burge­meester [főpolgár­mester] wordt voortaan aangewe­zen door de regering en het kiesrecht wordt beperkt!
Vervolgens worden op 21 en 22 mei 1925 in Budapest verkiezingen gehouden en het "Demo­kratische blok" van de oppositie [van nationale- en sociaal-demokraten] krijgt 114.551 [54 %] stemmen van de in totaal 225.165! Rassay's liberalen krijgen meer dan 4.000 stemmen. De oppositie behaalt in Budapest dus de meer­derheid, 128 van de 250 leden! In de raad worden gekozen: 54 sociaal-demokraten, 74 natio­nale demokraten van Vázsonyi en 8 libera­len van Rassay, ter­wijl de regeringsgezinde partijen van de ultra-rechtse Károly Wolff en Ferenc Ripka samen 114 zetels krijgen. Dat betekent, dat alleen met hulp van de 60 be­noemde leden de rege­ring kan rekenen op een meerderheid! Toch wordt de conservatieve Ferenc Ripka burge­meester [1925-'32], en Jenő Kozma wordt par­tij­leider van de regerings­partij die in Budapest "Ho­ofd­stede­lij­ke Burgerpar­tij" heet. Als een soort reaktie op de zege van ‘links’ wordt in 1930 het aantal gekozen leden van de gemeenteraad nota bene verlaagd tot 150 en het aantal benoemde leden uitge­breid tot 80! Hierbij is dus nog eens duidelijk sprake van manipulatie van de kant van de regering……De landelijke parlementsverkiezingen van 8/10 december 1926 bevestigen het bestaande beeld. In totaal zijn er 2.230.000 kiezers.
De "Eenheidspartij" [Egységes párt] van premier Bethlen behaalt 170 zetels en bijna 580.000 stemmen [50,7 %] en weet daarmee ongeveer 30 zetels te winnen; de met de regering verbonden "Christelijke Economi­sche en Sociale Partij" [Kere­sztény Gazdasági és Szociális Párt] behaalt 35 zetels en ruim 175.000 stemmen [15,3 %]. Bethlen heeft ook bij deze verkie­zingen zeer de nationale eenheid, zijn politieke conservatisme en economische libera­lisme benadrukt en zijn eenheidspartij vormt een hetero­geen gezelschap van verde­digers van het bestaande regi­me, van de gevestigde orde.
De linkse oppositie bestaat uit de sociaal-demokraten met 14 zetels en 126.800 stemmen [11,1 %], d.w.z. een verlies van 11 zetels, en de Verenigde partij van Links [van burgerlijke liberalen en nat. demokraten] met 9 zetels en met 90.000 stemmen [7,6 %], maar deze partijen werken niet zo nauw samen, o.a. omdat hun maatschappelijke basis zeer verschillend is. Partijlozen behalen 83.000 stemmen [7,3 %] en 10 zetels, en de zes andere partijen en groepen samen ±  90.000 stemmen [7,8 %] en geen zetels. In totaal stemden 1.144.000 mensen, d.w.z. bijna een half miljoen mensen minder dan in 1922…. Vooral de sociaal-demokraten, de belangrijkste oppositiepartij, hebben dus fors verloren. Ze krijgen nu minder dan de helft van de stemmen van 1922. In Budapest krijgen de sociaal-demokraten slechts 82.000 stemmen, tegenover in 1922: 157.000 [= bijna 40 %]. De rechts-radikale opposi­tie van de Hong. Nat. Onafhankelijkheidspartij [eig. de "Fajvédőpárt"] krijgt 2 zetels: Gyula Gömbös en Endre Bajcsy-Zsilinszky en  Gömbös krijgt dan wel een zetel maar op voor­waarde dat hij géén echte opposi­tie tegen de regering voert. [Nagy-Talave­ra, 72]. Ook hierna doen zich nogal eens een wisse­ling van partij door afgevaardigden plaa­ts.
Bethlen wordt, dat spreekt eigenlijk van­zelf, opnieuw tot premier aangewezen en zijn consolidatiepoli­tiek wordt voortge­zet, want ”zijn bekwaamheid, taktiek, ervaring, zijn gezag en stijl kunnen Hongarije verder brengen”, denkt menigeen. De ultrarechtse en semimilitaire organisa­ties van het begin der contra-revolutie in 1919 blijven ook bestaan en behal­ve de legale verenigingen zijn dat ook machtige en invloed­rijke illegale, geheime patriottische bonden. Juist vele hoogge­plaatsten met verant­woorde­lijke funkties zijn er lid van waardoor deze bonden een steunpilaar voor het regime vormen. Verscheidene latere politici komen uit deze kringen voort, hoewel sommigen van hen op den duur heel andere of zelfs tegenge­stelde standpunten verkondigen! Kenmerkend blijft hun antiliberale en antidemokratische opvatting en in feite is de doel­stel­ling van alle eerder genoemde organi­saties dezelfde. Wel heeft men de zuiver mili­taire aktiviteiten vanaf 1921 moeten staken.
Radikaal revisionisme en nationalisme blijven de grond­sla­gen en de meeste organisaties wensen vroeg of laat toch een herstel van het oude Hongarije, en dus een herstel van de Magyaarse heer­schappij in het Karpa­tenbekken. Hierin verschil­len ze niet echt van de regeringspolitiek. Naast de MOVE en de ÉME is de "Etelközi Szövetség" of EKSz het meest bekend; na 1930 is de "Magyar Közösség" [Hongaarse Gemeenschap] van meer belang. In het algemeen zijn in het gerestaureerde Hongarije van Horthy de onvoorwaardelijke trouw aan het vaderland, maar ook de loyali­teit aan de Rijksbestuurder persoonlijk van groot belang, en zelfs bepalend in het open­bare leven.
Met name de eerder genoemde "Vitézi rend", de ridderorde, neemt een be­langrijke plaats in. "Uit jullie, de nieuwe helden, moet een machtige sterke en staatsdragende geest uitstralen die de hele natie in haar ontwikkeling beïnvloedt", aldus Horthy in zijn toespraak op 16 juni 1929 tot pas tot helden geslagen jonge mannen. "Ze vormen de bloem van de natie", aldus de regent vijf jaar later. [Gosztony, 55] en nieuwe vormen dienen in het contra-revolutionaire Hongarije als het ware alleen om de oude inhoud te behouden. "Nieuwig-heden worden alleen ingevoerd om veranderin­gen te vermijden" [aldus de historica Mária Ormos].
In en rond de genoemde organisaties is men zich in nationa­listische kring uiteraard zeer goed bewust van de historische grootheid van het vaderland en allerlei namen roepen hierbij de herinnering op aan het grijze mid­del­eeuwse verleden van de trotse en elitaire Magy­aarse natie. "Etelköz" was ooit het gebied waar de Magyaren verble­ven, vóórdat ze met de christe­lijke, Europe­se beschaving hadden kennis gemaakt en de naam van de min of meer verplichte parami­litaire jeugdor­ganisatie, de "Levente", herin­nert aan de 11e eeuwse konings­zoon en diens heidense anti-wes­terse verzet. De "Levente" draagt overigens een duidelijk christelijk-natio­naal stem­pel en in het bijzonder met de r.k. kerk heeft ze een goede band.
Later wordt ook Koppány, "de ster der Magyaren", vereerd. Hij is het mythische oerbeeld van de eeuwig opstandige Magyaren, de trotse strijder voor de nationale eigen waarden. Met name tegen vreemde Duitse ["Schwäbische", Hong. sváb] invloeden wil men de Magyaren wapenen. Ook de namen van andere middeleeuwse Magy­aarse vorsten die zich ooit verzetten tegen buitenlandse, westerse, christelijke in­vloeden, zoals Vazul en László de Kumaan doen weer opgang en hier en daar beroept men zich ook weer op de mytische, zogenaamde "Turaanse" afstamming van de oorspronkelijke Magyaren.

top

De Hongaren moeten zich met andere woorden hun afkomst uit het Turkse, Oeral-Altaïsche oosten bewust zijn, en zich niet te zeer richten op het westen. Tot de voorouders van de Magyaren zouden ook de cultuurvolken van het oude oosten, zoals b.v. Soemeriërs en Hethieten, behoren: het is een mys­tiek geloof met een politiek [b.v. anti-westers] doel. In de regel vormen deze opvattingen meer een onschadelijke hobby van enkelen, maar "uit deze diepe fontein van wijsheid zou later menig Hongaars nationaal-socialist drinken". [Deak, European Right, 378].
Herinneringen aan de opperste god en krijgsheer der Magyaren, de "legfelsöbb hadúr" [ook een titel van Horthy!], het zweren van de eed "bij de god der Magyaren", de eis van onvoorwaarde­lijke gehoorzaam­heid aan de leider, suggesties alsof de oude heidense stamver­banden uit de 9e en 10e eeuw ècht nog te achter­ha­len zouden zijn, roepen toch een krijgshaftige en chauvinisti­sche stemming, en een schreeuw om [militair] her­stel van de oude hegemonie van de Magyaarse Natie over het Karpatenbekken op…….. Ook hier blijkt dat ‘men’ uit de geschiedenis slechts dátgene haalt wat op dat moment goed uitkomt. Het is alles a.h.w. een natuurlijke over-reaktie op de "westerse" parlementaire en demo­kratische waarden, waarin de Hongaren nu juist na 1918 zo bitter zijn teleurgesteld. Im­mers: "The Hungarians became the bitterest people of Europe". [Held, 293].
Men is en blijft dus wars van de invloed van allerlei inter­natio­nale stromingen. Demokratie, liberalisme, en vooral socialisme en communisme blijven taboe in Hongarije. Daarentegen beschouwt de grote "Eenheidspartij", de regeringspartij, zich­zelf als alomvattend, als christelijk en nationaal, als een soort staatspar­tij, en het lidmaatschap van de Eenheids­partij is eigenlijk de sleutel tot een politieke car­rière. [Europe­an Right, Deak, 376].
Een parlementair immobilisme ligt dan voor de hand, is inherent aan het kies­systeem, en de opposi­tie wordt als uitzonder­lijk, eigenaardig en vreemd, eigenlijk overbodig en soms gevaarlijk, gezien……..
De grondleggers van dit systeem zorgen ervoor, dat "ellenzék" [= oppositie] in de komende jaren toch eigenlijk als identiek wordt beschouwd met "el­lenség" [= vij­and]. Oppositiepartijen zijn marginaal. Hun aktiviteiten worden ooglui­kend toegestaan, voor vergaderingen moet men toestemming vragen aan de politie, enz., kandidaten van oppo­si­tiepartijen worden gehinderd, verdacht gemaakt, eventueel verhoord. Dit ambivalente karakter van het zéér conservatieve èn toch nog enigs­zins liberale bewind van Horthy, iets tussen een echte parle­mentai­re demokratie en een totalitaire diktatuur in, kan zich in de jaren '20 zonder veel moeite handhaven. Een machtswoord van Bethlen is vaak al voldoende………
Ook de zeer gematigde burgerlijke liberalen en de sociaal-demokraten ervaren dat, al hebben ze slechts voorzichtige kritiek. Wanneer b.v. in november 1924 het verduisteren van overheidsgelden door de vml. staatssecretaris van landbouw Lajos Esküdt in het parlement aan de orde komt, worden de sprekers van de oppositie met geweld uit het parlement verwij­derd en voor een aantal zittingen geschorst! Voor de oppositie is hiermee duidelijk dat premier Bethlen de zaak wil beïnvloeden en de rechtsgang wenst te manipuleren, maar wanneer zoiets door de oppositie aan de kaak wordt gesteld worden onmiddellijk harde maatregelen genomen. Parlementsleden van de 'demokratische alliantie' [een aantal liberalen en sociaal-demokraten] besluiten dan maar om buiten het parlement om tot pas­sief verzet over te gaan [1 december 1924].
De liberale afgevaardigde Pál Hegymegi-Kiss verklaart dan openlijk: "De verenigde oppositie wil geen vijgeblad meer zijn voor een namaak-consti­tutioneel systeem, gebaseerd op de diktatuur van de regering en van geheime krachten". [Zs. Nagy, 86]. In 1921 is Esküdt ook al eens gearresteerd en veroordeeld naar aanleiding van een omkoopschandaal met exportvergunnin­gen, maar toen is hij tegen betaling vrijgelaten. Nu [1924] heeft hij gepoogd om Nagyatádi Szabó en Bethlen om te kopen en tijdens het proces [nov/dec. 1924] stelt hij het voor alsof Szabó de hoofdschuldige is. De rechtbank verklaart echter dat Esküdt schuldig is en dat Szabó, intussen overle­den, geen blaam trof. Esküdt wordt tot een boete en een gevan­genisstraf ver­oor­deeld. [Borbándi, 260].
Bethlen voelt zich uiteraard door de oppositie ook nú aller­minst bedreigd, het parlementaire werk gaat gewoon door, en na een aantal maanden moet de oppositie [in mei 1925] haar pas­sieve verzet opgeven. Men kan slechts constateren, dat de machtspo­sitie van Bethlen zeer groot is, dat in het buitenland geen mens zich voor degelijke incident­jes interes­seert, en dat nog méér campagnes en demonstraties zeker niet zullen helpen. [Zs. Nagy, 86].
Sinds het politieke proces-Esküdt weet ieder­een ook dat de Kleine Grondbezitters in feite niet meer bestaan en dat de feodale grote landheren de dienst uitmaken. Dat is, vinden velen, de bete­kenis van dit proces: niet alleen Nagy­atádi Szabó is begra­ven [in november 1924], maar ook zijn idealen zijn ten grave gedra­gen [in december 1924]. [Zs. Nagy, 84]. Toch hoort men daarna voortdurend over plannen tot heroprich­ting van een zelfstandige Partij van Kleine Grondbe­zitters. Sándor Herczegh, één der vroegere leiders, consta­teert in maart 1927 immers terecht dat hun invloed op de Hongaarse politiek bijna volledig is verlo­ren gegaan, en dat het de hoogste tijd wordt om weer in aktie te komen. Men biedt echter het leider­schap bij voorbaat al aan de minister van landbouw, János Mayer, aan.
Maar hij is nu juist dege­ne die na de dood van Nagyatádi Szabó, het minis­terie onder Bethlen heeft overgenomen, en als vertrouwensman van Bethlen fungeert. Een betere leider had Bethlen zich niet kunnen wensen: Mayer heeft geen eigen profiel en is volkomen trouw aan Bethlen. Juist hij is wars van alle pogingen om de 'kleine grondbezit­ters' weer een eigen en kritisch gezicht te geven!
Ook in 1925 en ’26 wordt het regime van Horthy en Bethlen ongewild op de proef gesteld: er komen n.l. onthullingen over smerige en illegale aktiviteiten die zowel Horthy als Bethlen destijds [na 1919] hebben vergoelijkt. In febr. 1925 publiceert het blad Újság twee artikelen waarin Ödön Benitczky [de vml. min.v.binnenl.z.] de tot dan nooit eerder gemelde resultaten van een onderzoek door hemzelf m.b.t. de wreedheden van de [beruchte] detachementen, zoals de moord op sociaal-demokraten Somogyi en Bacsó. Hij weet n.l. wel zeker dat ze gepleegd zijn door het commando van Ostenburg en dat Horthy ervan wist maar de misdaad in de doofpot stopte…..
Het gevolg is uiteraard een politieke storm! Het wordt de “Hongaarse Mateotti-affaire” naar het beruchte Italiaanse voorbeeld en volgens krtitici deugt Horthy dus niet, hij wordt in discrediet gebracht en Bethlen zou moeten aftreden….. De zaak blijft zich nog enige tijd voortslepen maar er komt géén echte duidelijkheid!
Intussen komen de sociaal-demokraten met een amendement op Wetsart. I van 1920 en er zou volgens hen een Raad van Drie [door het parlement gekozen] moeten komen in plaats van het regentschap van Horthy, maar de regeringspartij blijft [zoals is te verwachten] gedisciplineerd en loyaal, en van het voorstel komt niets terecht. De storm is weldra dus geluwd, hoewel b.v. de beschuldigingen van Beniczky nooit zijn weerlegd! Wèl worden -typisch voor het regime- alom in het land pro-Horthy demonstraties door regime georganiseerd en ook wordt wettige aktie ondernomen: voortaan is  “belediging van de regent” strafbaar…. Tenslotte wordt Beniczky bij een proces beschuldigd en tot 3 jaar veroordeeld, maar na 3 maanden al vrijgelaten! De liberale Újság wordt verboden...
In de zomer van 1925 lijkt het regime van Horthy en Bethlen dus onaantastbaar, en Bethlen vertrouwt erop dat zijn plannen voor beperkt kiesrecht [het dekreet van 1922] wel parlementaire goedkeuring krijgen, maar juist dán doet zich weer een schandaal voor dat eveneens is veroorzaakt door de vroegere samenwerking van Horthy en Bethlen met radikaal-rechts. In 1921 of ’22 bestonden er n.l. al plannen [met goedkeuring van Bethlen] voor de clandestiene vervalsing van munten van de buurlanden der Kleine Entente, de ČSR, Zuid-Slavië en Roemenië, om Hongarije’s revisionistische campagne te financieren en om in het algemeen de economie van deze vijandige buren te ondermijnen!

top

Met medewerking van het Hongaarse Cartografische Instituut van graaf Teleki en de chef van de Nationale Politie Imre Nádosy zou dat gebeuren. Maar ‘ergens’ [zonder weten van Horthy of Bethlen] is het plan verstrikt geraakt met de conspiratieve aktiviteiten van extreemrechtse Hongaren en Duitsers en ‘uitgebreid’ naar de vervalsing van Franse francs…... De valse Francs worden ontdekt in het najaar van 1925 en sporen wijzen naar Budapest, hetgeen dus uitloopt op een internationaal schandaal, terwijl in Den Haag enkele arrestaties worden verricht.
‘Eindelijk bestaat er nu de kans om Horthy c.s. ten val te brengen’, denken veel vijanden in binnen- en buitenland [en meer demokratische en progressieve regeringen] maar ondanks alle onderzoek, ook door Fransen in Hongarije, bleven Horthy en Bethlen aan de macht, en ze lopen eigenlijk weinig schade op……Zie ook het hoofdstuk: “De buitenlandse betrekkingen van het ‘verminkte’ Hongarije in de jaren ’20”.
Het einde van deze crisis komt in de zomer van 1926 en Bethlen komt dan als winnaar uit de strijd: Groot-Brittannië en Italië willen n.l. een einde maken aan de financiële controle van Hongarije door de Volkenbond, en na de verkiezingen van dec. 1926 [zie hierboven] is de politieke en economische consolidatie bereikt. Bethlen biedt daarom nog vóór de verkiezingen zijn ontslag aan, omdat hij nu niet meer riskant vindt en ‘men’ denkt zelfs dat hij ”na een jaar of twee wel weer ‘verjongd’ zal zijn en dan z’n land wel weer zal kunnen dienen”, maar ”misschien wil hij ook Horthy wel laten merken zichzelf onmisbaar te achten!” Horthy weigert echter zijn ontslag te aanvaarden en haalt Bethlen toch over om te blijven!
Deze premier heeft dus sukses geboekt en wordt gewaardeerd. Er komt nu een bescheiden welvaart op gang, en een brede middenklasse maar in zekere zin ook de arbeiders kunnen een iets beter leven tegemoet zien. De werkloosheid daalt en de levensstandaard van de fabrieksarbeiders komt op een Midden-Europees niveau. Wel blijven de 3 miljoen ”bedelaars” [landarbeiders] zeer arm, maar ook bij de boeren komt meer welvaart, en 400.000 voormalige landloze boeren hebben nu een stuk land in eigen bezit als kleine grondbezitter [kisgazda]. [Sakmyster, 136 - 139]. 
In deze jaren bemoeit Horthy zich ook met de buitenlandse politiek, en wel éénmaal, als uitzondering. Zoals bekend is de regent van Hongarije een fervent anticommunist die als een der weinige na-oorlogse staatshoofden in Europa een communistisch regime heeft meegemaakt. Het gaat er nu om erkenning van de Sovjet-Unie, zoals in 1924 en ’25 door Duitsland en Italië wordt geregeld, terwijl Groot-Brittannië onder een Labour-regering volgt.…
Premier Bethlen opent dan in het geheime overleg met Moskou in Berlijn, en hij heeft hiervoor ook nog andere redenen: de Sovjet-Unie is het enige land dat de vrede van Trianon niet erkende èn het eveneens verslagen Duitsland kreeg door betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te knopen n.b. economische voordelen! Dat kan dus voor Hongarije ook voordelig zijn! In september 1924 worden -na het overleg- de politieke en economische voorwaarden van het a.s. verdrag bekend gemaakt, maar Horthy persoonlijk weigert!……...
Op aansporen van Bethlen stemt Horthy wèl toe in publicatie van deze voorwaarden, ”als de regering dat om diplomatieke redenen absoluut nodig vindt”, maar verder weigert Horthy. Het parlementaire debat daarop duurt wekenlang, maar in okt. 1924, als de nieuwe conservatieve Britse regering een handelsverdrag met de USSR toch afwijst wordt de ratificatie van het verdrag tussen Hongarije en de Sovjet-Unie toch maar voor onbepaalde tijd uitgesteld en pas tien jaar later, in okt. 1934 is Hongarije tenslotte het laatste Europese land dat de Sovjet-Unie erkent, d.w.z. er diplomatieke betrekkingen mee aanknoopt. [Sakmyster, 150-151]. Zie hoofdstuk 12.12. : “De internationale situatie en het ’verrminkte’ Hongarije in de jaren ’20 der XXe eeuw”.
In verschillende opzichten blijft het bewind van Horthy toch een grote mate van ambiva­lentie houden. Op sociaal gebied blijven de traditionele bezitsverhoudingen weliswaar bestaan, maar het verlangen van enkele honderd-duizenden mensen naar eigen grondbezit wordt toch ook een beetje gehonoreerd en ook op andere terreinen worden enkele [zeer geringe] hervormingen doorgevoerd. Men kan zeggen dat de beide trends van het bewind van Horthy steeds blijven bestaan:
I. Die van de voorzichtige conservatieve voormalige emigran­ten en aristokra­ten, die in de zomer van 1919 in Wenen verble­ven, van de Joodse zake­lij­ke belangen en financiers, de bank­we­reld, enkele hogere offi­cieren, de hogere maatschappelijke klassen, en de rijke magnaten. Zij zijn de eigenlijke bezit­ters van welstand en macht.
Allen staan ze huiverig en skep­tisch tegenover "de wil van het volk", ze wantrouwen de massa, maar vertonen wel enkele libera­le trek­ken, b.v. inz. burger­rechten en economische zaken en velen van hen bewaren een goede herin­nering aan het autori­taire bewind van István Tisza van vroe­ger! Zij zijn niet antisemi­tisch: de Joden beheersen nu eenmaal het Hongaarse econo­mi­sche en finan­ciële leven en een belangrijk deel van de pers en het culturele leven.
Een minder­heid wenst een geleidelijke demokratisering van de bestaande orde maar men steunt Horthy wanneer het gaat om belangen van de natie en men blijft de monar­chie en haar regent toegedaan. Allen wensen ook de samenwerking met de westerse landen, Enge­land, Frankrijk en Amerika, te behouden, en ze tonen zich voor kri­tiek uit de westerse wereld gevoelig. Hongarije moet, zo vinden ze, tot de beschaafde, geciviliseerde westerse wereld en haar christelijke en humane waarden terugkeren en daarom moet de invloed van paramilitaire groepen [de vroegere detachementen] en de officieren worden terug­gedrongen! Geleidelijk aan ontwikkelt zich een conservatief-libe­rale koers, die in de pers, cultuur, economie, handel en bankwe­zen zich weinig onderscheidt van wat elders in Europa aan de gang is. De burgerij vergeet vrij snel de herinneringen aan de 'witte terreur' en wanneer eenmaal een economisch herstel zicht­baar wordt, in 1924, is Budapest ook weldra opnieuw de mondai­ne, kosmo­politische wereldstad van weleer. Grof gezegd overheerst deze voorzichtige richting van 1921 tot 1932 de Hongaarse politiek, en daarna blijft ze ook grote invloed uitoefenen, vooral na de dood van Gömbös [okt. 1936].
De situatie van vóór 1914 wil men niet in haar geheel terug­heb­ben. Bovendien ziet men in de jaren '20 slechts een zeer zwak Duitsland en een armoedig Oostenrijk naast zich. Met de buurlanden zou men tot overeenstemming willen komen maar alleen op basis van vrijheid en gelijkwaardigheid voor Hongarije en voor b.v. de Hongaarse minder­he­den [3 miljoen mensen!] over de grenzen! Men blijft ook hopen op een verzwakking van de Kleine Entente. Deze groep [o.l.v. Bethlen] is patri­ot­tisch te noemen, maar blijft voor­zichtig. Men is vooral ont­nuch­terd en ontgoocheld door een decennium van oorlog, revolu­ties, bezet­ting, inflatie en ellende.
II. Ook blijft de mentaliteit van radikale, jongere officieren uit Szeged van 1919 bestaan, die veel fanatieker en agressiever, zijn en die het geweld niet schuwen om Hongarije voorgoed van "de roden" [en ook wel: joden] te zuiveren, die een soort sociale en nationa­le revolu­tie wensen en met racisti­sche gedach­ten spelen.
Velen van hen komen uit de middenstand en uit de lage adel en zijn dus door de wanhopige politieke situatie volledig geruïneerd. Ze hebben niets te ver­lie­zen. Anderen hadden ooit als ambtenaar een vast inkomen maar zijn nu totaal berooid en hun idealen zijn vernietigd. Het zijn teleur­gestelde en dikwijls gefrustreerde chauvinis­tische offi­cieren, die zinnen op wraak, die anti-Habsburg zijn, en geen herstel van het feodale en aristokrati­sche Hongarije wensen. De leiders zijn veelal leden van de bekende extreemrechtse, patriottische vrijkorpsen of detachementen [különítmények], ongeregelde, paramili­taire en semi-legale groepen. Irrationeel en hevig nationalistisch droomt men van een herstel van het grote, historische Honga­rije. Dat herstel zal alleen maar kunnen komen, als de 1000 jaar oude en historische grenzen, en daarmee de oude vooroorlogse situatie weer volle­dig wordt hersteld, zo menen ze.
Hierbij voegen zich ook vluchtelingen uit de bezette gebie­den, vaak [vroegere] ambtena­ren­ die allen door de ellende van 1914­/19 zwaar hebben gele­den, radikaler zijn en minder respekt hebben voor bezit. Zij vormen toch de lagere echelons der Hongaarse natie. [Nagy-Talavera, 50]. Er hoeft dan op economisch gebied niet eens zoveel te gebeuren, of men is bereid om op dit terrein ook het liberalisme van de vrije markt achter zich te laten. In totaal zijn 350.000 Hongaren, vaak vml. ambtena­ren, na 1919/20 uit de buurlanden gevlucht. Toch weet Bethlen deze groep "rechts-radikalen" goed in de hand te hou­den, althans tot het uitbreken van de economi­sche crisis.....
De houding van de Entente tegenover Hongarije heeft hen in hun toch al weinig demokratische houding nog versterkt. Zij hebben de stellige overtuiging dat Hongarije, net als Tsje­choslowakije, Roemenië en Joegoslavië en de Entente in het algemeen, in de internationale arena slechts het recht van de sterkste kan laten gelden.
Men gelooft ”heilig” in de wederop­standing van het vaderland, en zal, wanneer dat eenmaal ge­beurt, revanche, wraak willen nemen. Bloed en zwaard, de gedachte van Sint-Stefanus, het histori­sche recht, de nationale vlag en de heilige kroon, een chris­telijk en natio­naal Groot-Hongarije, en de strijd vormen de ingre­diënten hier­voor: men zou het liefst meteen willen op­trekken naar historische duizendja­ri­ge grenzen ["az ezeréves határokr­ól"] van de Karpa­ten.

top

Onder de voorzichtige realist Bethlen blijven radikale heethoofden zoals Gömbös jarenlang op de achtergrond en van een vorm van terreur is geen sprake meer. Wel is Iván Héjjas gearresteerd maar na felle protesten van de MOVE en de ÉMM wordt hij na twee dagen al weer vrijgelaten en in Budapest als een held toege­juicht. [Jászi, XIII] en Gömbös wenst ook beslist niet dat zijn naam of die van zijn organisaties in verband wordt gebracht met gewelddaden…. Tòch is het lo­gisch dat men Gömbös, zijn mentaliteit en ideeën -gezien tegen het licht van buitenlandse ontwikkelingen- vaak als "fascistisch" kenschetst: Al in 1919 wil hij eigenlijk "de snelle, radikale oplossing" [a gyors radikális megoldás] die in de jaren '30 zo gevaarlijk populair wordt…….
En tòch…….. geldt Hongarije, deels door dit wankele evenwicht tussen aristokratische voorzichtigheid en avontuurlijke dadendrang, als een stabiel land. Van politieke onrust op grote schaal is vele jaren lang immers geen sprake en Horthy persoonlijk is hiervoor ook verantwoordelijk. Zowel een militaire diktatuur als een koningschap worden door hem ondanks allerlei verzoeken van verschillende kanten, absoluut van de hand gewezen.
Aan de andere kant blijkt uit alles dat het parlement in Hongarije tijdens het Interbellum een geringe rol speelt. Hoe kan het anders? De Hongaarse natie en haar volksvertegenwoor­diging heeft al een aantal malen moeten merken dat de mening van het volk er totaal niets toe doet. Over de hoofden van miljoenen Hongaren heen is b.v. ongevraagd al vanaf oktober 1918 allerlei onheil door anderen over het land uitge­stort en van parlementaire beslissin­gen is geen sprake geweest, noch in Budapest noch in Pa­rijs. Zelfs in Tsjechoslowakije worden pas in maart 1920 de eerste algeme­ne verkiezingen gehouden!
Ondanks al deze misère is er in Hongarije in het Interbellum, de periode van ± 1923 tot 1939, relatief sprake van een grote mate van stabi­liteit. Van serieuze pogin­gen tot een staatsgreep, van oproe­rige militai­ren, van generaals, die de macht wensen, van een machtsstrijd, van politieke aansla­gen is -in tegenstelling tot een groot aantal buurlanden in Mid­den-Euro­pa- in Hongarije althans voor het publiek niets te mer­ken. Aan de andere kant vormt Hongarije met haar oude vormen, haar conservatieve en feodale karakter, haar tradities van pracht en praal van een beperkte, rijke minder­heidsgroep van bourgeoisie en aristokra­tie met politiek en maatschappe­lijk nog altijd zeer veel aanzien, in Europa wel een anachronisme! De geest van de oude Donaumonarchie leeft hier nog voort, zo zegt men vaak. De aristokratische privileges en het groot­grondbezit blijven bijna in volle omvang bestaan. Toch moet men niet overdrijven: Graaf Teleki von Szék zowel als graaf Bethlen zijn geen grootgrondbezitters, ondanks hun aloude adellijke titels. Wel wordt het conservatieve en zeer patriotti­sche bewind van Horthy gedragen door grote delen van de bevolking die niets moeten hebben van de westerse idealen van demokratie en zelf­beschik­king der volken: Juist Hongarije is immers daardoor buitenge­woon bedro­gen uitgeko­men!.....
De revisionistische en irredentistische sfeer in het Honga­rije van tussen de beide wereldoorlogen wordt dus gebruikt om de vastbesloten beslissing van de elite te camoufleren, om de traditionele feodale en burgerlijke instellingen te laten bestaan [Rothschild, 160] en door ”Trianon” is, zo zegt men vaak, voor Hongarije de weg naar een echte parlementaire demokratie geblokkeerd. Rijk en arm, jood en christen beroemen zich erop "Magyaar" te zijn, en zich als zodanig, ridderlijk, eerlijk, te gedragen en er bestaat geen grotere beschuldiging dan "on-Hongaars" ge­drag: dat staat voor lafheid, verraad, Tsjechen of Roemenen.
Van niet te onder­schatten belang blijft in Hongarije de enorme culturele en sociale kloof tussen 'de stad', de hoofd­stad Budapest, en de provincie, het platteland. Velen uit 'de stad' hebben geen enkele band met de provincie, de boerenbe­volking. In de poli­tiek en in de literatuur, maar ook op alle andere terreinen blijft de tegenstelling tussen "urbanisten", met hun burger­lijke idealen, hun Joodse invloed, hun kosmopo­litische inslag, en de "populisten" met hun boeren-mentali­teit, hun nationalis­me en hun hechten aan de tradities van grote betekenis.
Het is wellicht dus veel te simpel om Hongarije in het inter­bel­lum af te schilderen als een "feodaal land". Als groot­grondbezittende adel en aristokratie had men niet zonder meer veel politieke of economische macht. Wel worden de verhalen over het 'feoda­le Hongarije' na 1918 onophoudelijk verteld "om het geweten van de wereld te sus­sen, dat n.l. een weinig in de war is gebracht door het feit dat in de naam van nationale zelfbes­chikking meer dan drie miljoen Hongaren onder Tsjechisch, Roemeens en Servisch be­stuur zijn geplaatst"….. [Montgomery, 20].
In de jaren ’20 neemt aan de universiteiten de openlijke druk ook geleidelijk af, gewapende groepen treden minder op de voorgrond, fysieke wreedheden zijn ten einde, disciplinaire commissies hebben hun werk gedaan, antisemitische uitbarstingen stoppen, zuiverin­gen zijn niet meer nodig, alle hervormingen zijn ongedaan gemaakt, velen zijn ontslagen of weggestuurd en de inti­midatie wordt veel voorzichtiger toege­past.
Toch blijft politieke betrouwbaarheid hoog aangeschreven en de conservatieve en nationalistische geest heerst alom. In de kleine Hongaarse politieke wereld, waarin ieder­een ie­dereen die iets betekent kent, gelden trouwens andere normen en waarden dan in de meeste westerse landen. "Persoon­lijke vri­end­schappen gaan hier uit boven de politieke ver­deeldheid. Hier had zelfs de meest wilde antisemiet zijn Joodse vrien­den, en de meest zwaar vervolgde revolutionair scheen nuttige relaties te hebben. Een zekere luchthartigheid van de operette kenmerkt de Hongaarse maatschappij, en in het bijzonder die van Buda­pest...... Qualities that often gave these great political and social conflicts the aspect of a musical comedy", aldus IstvánDeák. [The European Right, 366].
Een gevolg hiervan is dat de zaken dan ook zelden tot op de bodem worden onderzocht. Het aloude geloof, de typische Midden-Europese overtuiging dat men geen maker maar veeleer een willoos werktuig of zelfs slachtoffer van de zinloze en dwaze geschiedenis is, is door de drama's van 1914 tot 1921 met name in Hongarije uiteraard alleen maar versterkt en bevestigd. Één of andere persoonlijke politieke overtuiging of bepaalde principes hebben in dit kader slechts een zéér relatieve waarde en relaties, vrienden, klieks, clubs, en andere informele contacten met mensen van dezelfde stand [!] maar buiten de officiële instel­lingen om zijn van des temeer betekenis.
Tot ± 1924 is het land op econo­misch gebied nog volle­dig geruï­neerd, de voorraden zijn uitgeput, en een enorme inflatie, armoede en werkloos­heid teisteren Hongarije. Het land leeft boven­dien in een volledig isolement. De betrek­kin­gen met de drie grootste buurlanden zijn door de "vre­de" [het diktaat] van Trianon zeer slecht en de internationa­le status is dus hopeloos. Toch is met name graaf Bethlen zeker niet een bekrompen nationa­list. Hij ziet het herstel van Hongarije in een breed algemeen Europees kader en beseft dat de toekomst van een klein land als Hongarije zéér afhankelijk is van de buurlanden en vooral van de toekomst van potentieel machtige staten zoals Duitsland en Rusland.
Wat de revisie van de grenzen van Hongarije betreft heeft hij geduld en verantwoordelijkheidsbe­sef en vindt dat Hongarije zich allereerst op een binnenlands herstel moet richten. Voor gevaarlijke avonturen in de rich­ting van de vijandige buren, dus voor het forceren van een gewelddadige oplossing, is [nog] geen plaats, hoewel Bethlen formeel de bepalingen van de vrede van Trianon accepteert. Pas wanneer het land eenmaal de slagen op economisch en finan­cieel te boven komt en een zekere politieke en economische consolidatie heeft bereikt, kan Hongarije weer reke­nen op enig internationaal krediet, zo is de overtuiging van de praktische en realistische graaf István Bethlen. Hongarije moet dus eerst een aantal troeven in handen hebben, niet alleen een zekere welstand maar ook b.v. enkele bondgenoten en een leger, dat al­thans gelijkwaardig is met de legers van de buurlanden. Dat alles is voor Bethlen een kwestie van de langere termijn. Pas daarna kan Hongarije diplomatieke en eventueel militaire pogingen doen om revisie van het 'vredesverdrag' te krijgen.
Als een duidelijk zichtbaar teken van de levende herinnering aan de smadelijke vrede van Trianon komt overigens in 1921 een monument tot stand in het centrum van Budapest op het Vrijheidsplein [Szabadság tér]:
Vier beeldengroepen op de hoeken van het plein symboliseren de "irredenta"-gebieden in het noor­den, het tgw. Slowakije, ont­worpen door Zsigmond Kisfaludi Stróbl, het zuiden, de tgw. Vojvodina, het oosten, Zevenburgen, door János Pásztor, en het westen, Burgenland. Enkele jaren later komen hierbij nog andere herinnerin­gen, zoals een bloem­bed met de kaart van het oude, histo­rische Hongaarse konink­rijk, en de spreuk van het nationale gebed eromheen en een spreekgestoelte in verband met jaarlijkse plechtigheden hier op de nationale rouwdag op 6 oktober.
Iedereen in Hongarije moet op deze manier blijvend worden herinnerd aan de smart, die het vaderland in 1920 heeft ge­troffen, maar kan daarbij ook lezen, dat men gelooft ”in de godde­lijke gerechtigheid en in de wederopstanding van Hongarije”. Ook op allerlei andere manieren probeert Hongarije aandacht te vragen voor de ramp die het land in 1919/20 is overkomen, en wel bijna niemand kan dit feit ontgaan. De politiek is geheel gericht op revisie van het vredesverdrag en dus op het zonder meer terugwinnen van de gebieden die men beschouwt als ”irredenta”. Overleg of onderhandelingen met de buurlanden [die als de ergste vijanden worden beschouwd] geldt zonder meer als ongewenst want met Hongarije vált eenvoudig niet te overleggen over grenswijzigingen: de regering in Budapest blijft onverkort volhouden dat ze “alles terug” wenst.
Men wenst eenvoudig ook geen rekening te houden met het feit dat het vrijwel ondenkbaar moet worden geacht dat b.v. de drie miljoen Roemenen, de twee miljoen Slowaken, de twee miljoen Kroaten en Serviërs, etc., etc. weer “gewoon” bij Hongarije zouden willen behoren, zónder zij dat b.v. als natie worden erkend of dat hen algemeen en geheim kiesrecht zou worden toegekend, zonder dat zij hun eigen moedertaal vrij op hun scholen zouden mogen leren en in het openbare leven overal “gewoon” mogen gebruiken!…..
Het lijkt er immers absoluut niet op dat “de Magyaren” veel geleerd zouden hebben van “Trianon” en nu ineens wél zouden erkennen dat hun land [het 1000-jarige historische koninkrijk Hongarije] een multiculturele staat is geworden, waar nu eenmaal -door de loop der historie- diverse talen worden gesproken en evenzovele ‘naties’ zich hebben gevormd. Veeleer merkt men dat het Hongarije van Horthy een toonbeeld is van nationalisme en van de wens tot terugkeer van de vroegere verhoudingen op álle terreinen!

top