|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.8 Nationaliteiten, nationalisme en naties in het Karpatenbekken en het Donaugebied in de jaren ’20.
De zware beschuldigingen van Hongaarse kant aan de buurlanden van de Kleine Entente, en in het algemeen aan het adres van de overwinnaars, die in 1920 aan Hongarije een zó vernederende vrede oplegden, doen o.a. de vraag rijzen naar de behandeling van etnische minderheden door de landen der Kleine Entente, maar óók door romp-Hongarije zelf. Het land heeft zich immers zelf, evenals een aantal andere soevereine [nieuwe] staten, door het ondertekenen van de vrede van Trianon verplicht om de nationale minderheden te beschermen en gelijkwaardig te behandelen en de Volkenbond heeft zich eveneens een taak gesteld, n.l. om toezicht te houden op de naleving van de plicht tot het beschermen van de etnische minderheden.
De mooie doelstelling der Volkenbond blijkt echter al snel een strikt formele zaak en van enige effectieve controle op naleving van de bepalingen inz. de bescherming van nationale minderheden is geen sprake: de Volkenbond blijkt immers bij lange na niet opgewassen tegen de nationalistische politiek der verschillende lidstaten, die elke bemoeienis beschouwen als een ongeoorloofde inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Wat Hongarije betreft bleek overigens al in 1918 en 1919 dat de Entente en de Vredesconferentie in Parijs absoluut niet opgewassen waren tegen b.v. de bijzonder aanmatigende houding van degenen die persé een verdeling van Hongarije wensten: de Roemeense premier Bratianu, de Tsjechische leiders Masaryk en Beneš en de Servische premier Pašić, die in feite ook zéér grote etnisch-Hongaarse gebieden opeisten die volgens het beginsel der “volkssoevereiniteit” hen nooit in handen zouden zijn gevallen. De territoriale claims van de landen der latere “Kleine Entente” gingen in feite alle perken te buiten en ook grote Magyaarstalige gebieden vielen primair door een militaire bezetting vanaf de herfst van 1918 [later, in 1920, gesanktioneerd door de vredesbepalingen] de buurlanden toe. Bovendien wijst vrijwel alles erop dat men in Parijs geen enkel benul en geen kennis had van de lokale situatie op het terrein der moedertaal, nationaliteit, etc. Voor veruit de meeste Hongaren was dus óverduidelijk dat vooral de Magyaren het slachtoffer zijn geworden van de vredesbepalingen; van de tien miljoen Hongaren [Magyaren] in 1910 wordt immers één derde deel toegewezen aan de buurlanden! Van de garanties die de Volkenbond op papier voor de bescherming van etnische minderheden geeft, komt al in de jaren ’20 en later in werkelijkheid niets terecht…..
In ”romp-Hongarije” is het resultaat o.a. dat de nationale minderheden nog meer dan voorheen worden blootgesteld aan het Magyaarse nationalisme, dat immers tijdens Horthy’s bewind zeer krachtig is, en als veruit belangrijkste "nationale minderheid" gelden in Hongarije na 1919/20 de Duitsers, want alle andere, de weinige nog overgebleven Slavische en Roemeense inwoners, wonen te veel verspreid en zijn te weinig talrijk om als groep voor hun belangen op te kunnen komen.
Volgens de telling van de moedertaal in 1920 wonen in het nieuwe, kleine, "geschonden" Hongarije 7.147.053 Magyaren [= 89,6 %], 551.200 Duitsers [= 6,9 %], 141.900 Slowaken [= 1,8 %], 23.800 Roemenen [= 0,3 %], 36.900 Kroaten [= 0,5 %], 17.100 Serviërs [= 0,2 %], 23.000 andere Zuid-Slaven, Šokci [Sokácok] en Bunjevci, [Bunjevácok] [= 0,3 %], 6.000 Zigeuners [= 0,1 %], en 33.200 overigen, o.a. 6.000 Slovenen, [= 0,3 %]. [Macartney, Hungary & Succ.]. In totaal telt Hongarije dan [in 1920] 7.980.000 inwoners.
Van de in totaal ongeveer 840.000 niet-Hongaarstaligen, [ruim 10 % der bevolking], spreken bovendien 575.000 mensen óók wel Hongaars als tweede taal en in totaal spreekt of verstaat dus 96,8 % van de inwoners van het nieuwe, “romp-Hongarije” dus de officiële taal van de staat. Anders dan verreweg de meeste staten van geheel Midden-Europa is dit kleine Hongarije als verliezer van de oorlog -evenals de lotgenoten Oostenrijk en Duitsland- door de vrede, die het karakter van een bewuste amputatie had, een bijna geheel nationale, homogene, Magyaarse staat geworden. De Duitsers in Hongarije wonen met name in het westen van het land, in de heuvels in de omgeving van Buda, ten noorden van het Balatonmeer, aan de Oostenrijkse grens en in Baranya.
Hun aantal vermindert door assimilatie geleidelijk, en zelfs van 1920 tot 1930 daalt het aantal "Ungarndeutsche" met ruim 70.000 tot 478.000. De meesten van hen zijn boeren [56 à 57 %], o.a. 200.000 kleine boeren met minder dan 3 ha. grondbezit, en 85.000 landarbeiders. Duitsers treft men ook vaak aan in de mijnbouw en industrie [31,6 %] en verder in het bestuur en het leger. De "Ungarndeutsche" zijn vooral bekend als welvarende, vakkundige en nauwkeurig werkende mensen, ze zijn ijverig, conservatief, denken traditioneel, en nemen ook vaak een zeer [Hongaars-] nationalistische houding aan; zij nemen als minderheid zelfs niet echt een aparte plaats in want velen van hen zijn en gedragen zich als trouwe zonen van het vaderland, Hongarije; ze hebben vaak ook geen enkele affiniteit met Oostenrijk of Duitsland en ze voelen zich ”Hongaar” [Ungar].
In de "wilde jaren" 1918/21 heeft men aan de nationaliteiten in Hongarije wel concessies gedaan. Er komt voor het eerst in Hongarije een ministerie voor nationaliteiten en b.v. in december 1919 komt er een nieuwe onderwijswet die scholen voor nationaliteiten, met deels Hongaarstalig onderwijs en met parallelklassen, mogelijk maakt. Minstens 40 leerlingen zijn daarvoor nodig. Er komen drie soorten lagere [algemene] scholen: categorie a. met een minderheidstaal als no. één, cat. b: gemengd Hongaars en b.v. Duits of Slowaaks, en cat. c. met Hongaars als no. één en daarnaast het leren van de moedertaal. Het resultaat hiervan is, dat er in 1928 49 Duitse lagere scholen van de categorie a in Hongarije zijn, 98 van de categorie b, en 316 [ruim 2/3 !] scholen van de categorie c. Voor de Slowaken zijn er 50 scholen van categorie b en c [geen a-scholen] en voor de Roemenen 11 scholen idem.
De wet wordt echter nooit gangbare praktijk en bovendien is hier al duidelijk dat de meeste kinderen der nationale minderheden in Hongarije vooral Hongaarstalig worden opgeleid: alleen scholen van de categorie a. kunnen immers echt meetellen als scholen met een taal der nationale minderheden! [Macartney, Hung. & Succ. 450].
Andere wetten, die de nationaliteiten het gebruik van hun eigen taal toestaan in het parlement en tegenover alle autoriteiten, en die aan "Slowakije" verregaande autonomie [met een eigen nationale vergadering, legerafdelingen, politie, en de eigen taal in school, bestuur en rechtspraak] toestaan, van resp. 21 augustus 1919 en 7 januari 1920, komen nooit van de grond. Ze hebben eveneens geen enkel effect: Slowakije is immers al vele maanden een deel van de "Tsjechoslowaakse Republiek". Vele Slowaken zien deze Hongaarse concessies dan ook als: te weinig en te laat. De gematigde en loyale Duitstalige prof. in de Germanistiek, dr. Jakob Bleyer [1874-1933], die als Sváb in de Bácska is geboren, kan als minister van nationaliteiten [tot december 1920] evenmin veel doen. Ook hij spant zich tevergeefs in voor het behoud van de territoriale integriteit van het ’historische’ Hongarije en kan als trouw aanhanger van de officiële ”christelijk-nationale” of contrarevolutionaire politiek gelden.
Met zijn ”Duitse Christelijke Economische partij” weet hij in 1920 negen zetels te krijgen, maar de partij geldt eigenlijk als onderdeel van de Eenheidspartij en Bleyer streeft in feite slechts naar enige culturele vrijheden voor de Duitstalige minderheid en ook in de strijd met Oostenrijk om Burgenland [in 1921] is Bleyer loyaal tegenover Hongarije, hoewel hij de eigen Duitse belangen als minderheid wel veilig wil stellen! De zgn. ”integratiepolitiek” die hij voorstaat en zijn [Hongaarse] patriottisme wordt hem evenwel toch kwalijk genomen, en ontstaat zelfs diepe bezorgdheid omdat hij n.b. ”de nationaliteitenbeweging ook in gebieden wenst te propageren waar de assimilatie al ver is voortgeschreden”. [Tilkovszky, 38]. Na de ondertekening van de vrede van Trianon worden de stemmen van chauvinistische kringen zelfs steeds luider die alle concessies aan etnische minderheden -die men ziet als gevaarlijk voor de bedreigde territoriale integriteit- willen afschaffen. Deze concessies worden dan geleidelijk teruggedraaid en het ministerie voor nationaliteiten wordt in dec. 1920 door Teleki opgeheven. Voortaan heeft de min.v.buitenl.z. [in 1920 min. Gusztáv Gratz, die Ungarndeutsch van afkomst is en loyaal aan het bewind van Horthy], ook de taak om voor de belangen van de nationaliteiten op te komen.
De publieke opinie is -zie de vorige hoofdstukken- na de nationale nederlagen en mislukkingen van 1918 tot 1920 hevig nationalistisch: Door de afloop van de oorlog en de beide revoluties, en vooral door de vernederende vrede is in Hongarije een nóg meer nationalistisch klimaat ontstaan. Velen in Hongarije vragen zich namelijk af: Hebben we het niet goed gedaan? Zijn we met andere woorden tijdens de periode van de Dubbelmonarchie niet veel te tolerant, te liberaal geweest ten opzichte van degenen, die niet Magyaars spreken?
Velen in Hongarije menen uit de 'vrede' van 1920, het "Diktaat van Trianon" de conclusie te moeten trekken, dat Hongarije in het verleden dus nog veel te weinig pogingen heeft gedaan om Duitsers, Slowaken, Roemenen, etc. tot "Magyaren" te maken. In de voorbije decennia is men te weinig [!] energiek opgetreden, zo zeggen niet alleen fervente nationalisten na 1920, maar óók de publieke opinie beweert dat, hoewel het land zoals vermeld verplicht is om de nationale minderheden te beschermen en hun rechten te garanderen. De internationale controle op de naleving van de bepalingen ter bescherming der nationale minderheden was de taak der Volkenbond. [Tilkovszky, 34].
Alle nadruk valt nu echter op de [vijandige] buurlanden en hún bescherming van de vrijheden der ruim drie miljoen Hongaren ”over de grenzen” [a határontúli magyarság] en de Hongaarse houding ten aanzien van het nieuwe systeem van de bescherming der minderheden door de Volkenbond is in deze jaren dubieus!
Aan de éne kant verwachtte Hongarije een werkzame internationale bescherming voor de Hongaren die door de vrede van Trianon aan de buurlanden zijn toegevallen en tot minderheid zijn geworden, maar aan de andere kant wilde het, net zoals de buurlanden, de situatie van de eigen nationaliteiten als een soevereine, binnenlandse aangelegenheid behandelen! [Tikovszky, 34]. Ook Hongarije wenst dus -precies zoals Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië, Polen en diverse andere staten- géén bemoeienis van internationale kant op de politiek van b.v. assimilatie en/of van onderdrukking van deze minderheden. Hongarije ziet eenvoudig het herstel van de oude situatie als het enige doel, en wenst geen bemoeienis van buitenaf met het aanpakken van deze historische taak…….
Er is in Hongarije kortom geen sprake van dat ‘men’ b.v. van de vernedering van Trianon heeft geleerd dat men veel beter de nationaliteiten veel meer vrijheid had kunnen geven, en dat de regering in Budapest nu met allerlei voorstellen zou moeten komen om achteraf [!] “iets goed te maken”…. Talloze kaarten verschijnen er in Hongarije in de jaren ’20 en ’30 die een goed beeld geven van de enorme verliezen die men heeft geleden door de beruchte vrede van Trianon, maar op vrijwel geen enkele kaart wordt [is] b.v. aangegeven hoeveel honderdduizenden [of zelfs miljoenen] Roemenen, Slowaken, Serviërs, Kroaten, Duitsers of Ruthenen [Ukraïners] hier volgens de eigen Hongaarse volkstellingen leefden…. In zekere zin merkwaardig is ook dat de regering in Budapest nooit heeft aangegeven hóe toekomstige “eerlijker” grenzen er dan uit zouden moeten zien: men wenst eenvoudig “alles terug”, en concessies op dit terrein lijken onmogelijk.
Geen enkele indruk maakt eveneens in Budapest of elders in Hongarije het feit dat nóch Kroaten, nóch Serviërs, nóch Slowaken, nóch Roemenen, nóch Duitse minderheden in Roemenië of in het SHS-koninkijk of hun gekozen politieke leiders of volksvertegenwoordigers énige neiging vertonen om “weer terug bij Hongarije” te willen komen…. Voor verreweg de meeste Hongaren is het duidelijk dat men de ‘Vrede’ [of beter: het Diktaat] van Trianon eenvoudig ongedaan wenst te maken en daarvoor de hulp van iedereen wenst in te roepen.
Behalve in Hongarije en buurlanden blijft het nationalisme ook in alle andere landen van Centraal- Europa en b.v. in de nieuwe Duitse republiek zeer sterk en de miljoenen Duitsers die als minderheid in den vreemde moeten leven, kunnen voortaan rekenen op steun van de regering in Berlijn. Vooral op cultureel gebied blijven de betrekkingen met het moederland hecht, maar de politieke situatie is veranderd, en vooral de Duitsers in Polen, Tsjechoslowakije en Oostenrijk staan nu in de belangstelling, terwijl er iets minder aandacht is voor de honderdduizenden Duitsers in het Donaugebied, in Roemenië, Hongarije en Joegoslavië.
Toch ziet het Duitse rijk wel haar belangen in deze landen en steunt ook financieel de Duitsers zodat de Duitse invloed hier kan blijven en de handel met het rijk kan worden uitgebreid. Volksdeutsche ondernemingen zullen er komen en aan jonge Duitsers wordt hulp gegeven om hen b.v. in Duitsland te laten studeren. De economische contacten blijven dus ook zeer levendig en de Duitse boeren in deze landen, bekend om hun goede, voorbeeldige methoden en hun welvaart, blijven zich cultureel en economisch op Duitsland richten. De Duitse scholen blijven in takt, en de taal en het zelfbewustzijn van de Duitsers blijft in stand zodat de Duitse invloed naast de sinds 1919 bestaande grote Franse politieke invloed kan toenemen.
De Duitse regering gaat er dan ook vanuit dat de Duitsers in Hongarije moeten worden gesteund in hun streven naar behoud van o.a. de Duitse taal en cultuur en dat assimilatie dus moet worden vermeden. De Hongaarse regering moet er dus van worden overtuigd dat, wil het land ooit de verloren gebieden terug krijgen, het een voorbeeldige minderhedenpolitiek moet voeren om zo een morele grondslag te scheppen om met haar eigen klachten over het lot van de Hongaarse minderheden in Roemenië, Joegoslavië en [Tsjecho-] Slowakije de wereld tegemoet te treden. [Tilkovszky, 44-45].
De Hongaarse premier van de jaren '20, graaf István Bethlen
Ook Bleyer uit zich op deze manier, maar hij vindt weinig gehoor bij de Hongaarse autoriteiten. In febr. 1922 wordt het ministerie voor nationaliteiten definitief opgeheven en de zaken betr. de nationaliteiten [etnische minderheden] vallen voortaan onder reg. commissarissen die door de regering worden benoemd en dus uitgesproken loyaal tegenover het bewind staan en haar vertrouwen hebben. Vervolgens wordt een Deutschungar, Georg Steuer, benoemd die eerder onder Bleyer staatssecr. was, maar die het totaal niet met de minister eens was en hem heeft bestreden en ook in de val van Bleyer een belangrijke rol speelde. Hij wenste b.v. geen Duitse beweging te organiseren in gebieden die vrijwel geassimileerd waren [dus waar vrijwel iedereen Hongaars sprak of ten minste verstond] en hij wilde ook de afschaffing van dit ministerie. [Tilkovszky, 45].
Men beseft dus dat in Hongarije chauvinisten aan de macht zijn die een volledig Magyaars Hongarije wensen en die de assimilatie willen bevorderen, hoewel ook in dit geval premier Bethlen wel gematigd optreedt en enig vertrouwen wekt. Van belang is ook dat Oostenrijk en Hongarije begin 1922 met elkaar overleggen over het sluiten van een verdrag waarin beide landen wederzijds de rechten van hun minderheden [de 500.000 Duitsers in Hongarije en de 16.000 Hongaren in Oostenrijk] garanderen, maar…….
Toch wenst Hongarije een dergelijk akkoord tenslotte niet, want men vindt dat men hiermee een “zeer groot offer zou moeten brengen”, hoewel de regering haar best deed om de publieke opinie positief te beïnvloeden: het akkoord zou een voorbeeld kunnen worden voor de regeling van minderhedenkwesties in het hele Donaubekken, zodat de rechten van de Hongaren in de buurlanden gegarandeerd zouden kunnen worden. Op die manier zou men de irredentistische beweging kunnen indammen en kon ook de assimilatie van minderheden in Hongarije een halt toegeroepen worden. Zover komt het echter niet….. [Tilkovszky, 46].
Zeer velen in Hongarije [rechts, officieren, chauvinisten, allerlei patriottische verenigingen, etc. etc.] zijn immers principieel tegen dergelijke akkoorden, omdat ze zouden moeten worden gesloten met landen die “simpelweg Hongaars territorium hebben geroofd en bezet”, en de minderhedenkwestie kan niet voorwerp zijn van een akkoord tussen staten onderling. Ondanks de toezeggingen van Bethlen die b.v. de Duitsers niet in hun rechten wil beperken gebeurt er toch weinig ter bevordering van de culturele belangen der etnische minderheden.
De energie van al die patriotten [= vrijwel alle Hongaren], die door de vernederende voorwaarden van het “Diktaat” van Trianon zijn teleurgesteld richt zich nu op de overgebleven minderheden, n.l. met name op de Duitsers. Een snelle en soms zelfs gewelddadige magyarisering wordt nu geëist en vaak zelfs toegepast. Vele Hongaren reageren na 1919/20 hysterisch, waar het gaat om Vaderland en Natie, die men al te vaak ten dode opgeschreven acht of op z'n minst zeer bedreigd! Ze roepen nu ook om een zondenbok. Voor allerlei gebreken in de Hongaarse samenleving, en allerlei historische nederlagen werden traditioneel al in de 19e eeuw de Habsburgers, de Oostenrijkers [de Duitsers] verantwoordelijk gesteld, en die tendens heeft zich alleen maar versterkt. Nadat het Ministerie voor nationaliteiten is opgeheven wordt de nationaliteitenwet van 1868 opnieuw van kracht verklaard. Op gemeentelijk niveau kan men in z'n moedertaal de autoriteiten te woord staan en ambtenaren moeten de taal van de streek kennen. Gemeenten kiezen hun eigen voertaal, en als minstens 20 % van de leden dat wenst, kan het verslag in een minderheidstaal worden opgesteld. Voor comitaatsraden geldt hetzelfde.
In feite blijkt, zoals dat vroeger ook het geval was, dat de 20 % vrijwel nooit wordt 'gehaald'. In de comitaatsraden worden immers vele leden niet eens [openbaar!] gekozen, maar aangewezen uit de hoogste belastingbetalers, volgens het zeer ouderwetse 'virilisten-systeem'! De wetgevende lichamen van provincies en gemeenten in Hongarije zijn m.a.w. geen demokratisch gekozen volksvertegenwoordiging. Al deze papieren bepalingen kunnen derhalve niet verhinderen, dat er in de jaren '20 en '30 opnieuw een zware maatschappelijke druk ontstaat, om zich in alle opzichten als "Hongaar" [als patriot!] te laten gelden.
Duizenden in Hongarije laten bijvoorbeeld hun Duitse achternaam "magyariseren", naar schatting in de jaren '30: 100.000 mensen. Ambtenaren in overheidsdienst oefenen hierbij vaak een enorme persoonlijke druk uit: "Je bent pas volledig Magyaar [Hongaar], als je naam dat ook is", zo zeggen ze. Een goed en waarachtig vaderlander kan dan eigenlijk niet nalaten om in te gaan op deze patriottische suggesties van hogerhand! Van de rooms-katholieke kerk [en van andere kerken] gaat eigenlijk dezelfde patriottische oproep uit. Vele priesters en een aantal bisschoppen gelden als Magyaars-nationalistisch, zelfs chauvinistisch. Zelfs het godsdienstonderwijs in een [niet-Hongaarse] moedertaal wordt op deze manier praktisch onmogelijk gemaakt.
In de buurlanden worden de Duitsers als minderheid ook wel enigszins bedreigd, maar ze hebben met b.v. 3 miljoen in de westelijke grensstreken van Tsjechoslowakije en 800.000 in het midden van Roemenië [Zevenburgen, Banaat], toch veel betere uitgangsposities. Duitse economische organisaties, Genossenschaften, kredietinstellingen, culturele verenigingen, scholen, politieke partijen, de eigen, autonome Saksische Lutherse kerk in Zevenburgen, en Duitsers als vertegenwoordigers in wetgevende lichamen kent men hier. In Hongarije is dat niet het geval, en ook voor het half miljoen Duitsers in Hongarije geldt dat ze vaak veel te verspreid op het platteland wonen, en dat ze zich niet organiseren als "Deutschungarn" of "Ungarndeutsche".
Bovendien is de Duitse taal voor zeer velen in Hongarije, die onderwijs hebben genoten al een goed bekende tweede taal, en zijn de eeuwenoude historische banden met Oostenrijk nog altijd zeer nauw. Talloze persoonlijke betrekkingen bestaan er over de grens, die immers nooit een staats- of douanegrens is geweest. Duitse taal en letterkunde is overigens een verplicht vak op alle middelbare scholen in Hongarije.
Al degenen, die in tot 1918 het leger zijn geweest hebben persoonlijk ondervonden dat zij in het éne Keizerlijke en Koninklijke, Oostenrijks-Hongaarse leger voor de éne keizer en koning hebben moeten strijden, ondanks de vele en diepe nationalistische Magyaarse sentimenten hierbij. De tijd van de Habsburgse monarchie en van 'K.u.K.' is echter voorbij. Hongarije heeft zich met zeer veel moeite en pijn min of meer aangepast aan de moderne tijd en is nu gebonden aan de -vernederende en van buiten opgelegde- bepalingen van een vredesverdrag.
In 1923 wordt als Wetsartikel I een "Verordening betreffende doorvoering van de verplichtingen met betrekking tot de bescherming van minderheden" ingevoerd. Allerlei rechten worden hierbij aan de nationale minderheden toegekend, maar in feite komt hiervan niets terecht. Middelbare scholen, het onderwijs aan leerlingen van een minderheid in parallelklassen, geheel of gedeeltelijk in de eigen taal, moet mogelijk worden. De Hongaarse regering heeft ervoor te zorgen, dat de benodigde leerkrachten voor onderwijs in de moedertaal der minderheden in voldoende aantal worden opgeleid. Daarom wordt in de zomer van 1924 door Jakob Bleyer, met toestemming van de minister van godsdienst en openbaar onderwijs, Klebelsberg, een "Ungarländisch-Deutscher Volksbildungsverein" [UDV] opgericht. Het is en blijft de enige -culturele- organisatie van Duitstaligen in Hongarije, en ze heeft de steun van de overheid. Dat laatste betekent echter ook dat de leiding door de overheid wordt gefinancierd, aangewezen en gecontroleerd, en dat er van b.v. echte autonomie niets terecht komt.
Er bestaan ook 175 lokale verenigingen, en er wordt door de UDV een weekblad uitgegeven. Ook de Slowaken hebben een cultureel verbond en een weekblad. [Macartney, Hung. & Succ. 449] en de gematigde Jakob Bleyer streeft naar Duits onderwijs, culturele verenigingen, economische organisaties en vertegenwoordiging in de wetgevende lichamen in Hongarije. Eventueel moet er een politieke partij worden opgericht. Dit alles blijkt weldra veel te hoog gegrepen. In feite blijkt hij lang niet alle "Ungarndeutsche" achter zich te hebben. De meesten van hen voelen zich immers Hongaren, hebben geen behoefte aan aparte verenigingen of organisaties, en zelfs Duitse scholen worden vaak niet eens nodig gevonden. Vele Duitsers in Hongarije zijn geassimileerd, hebben geen banden met Oostenrijk of Duitsland, en zijn volledig geïntegreerd in de Hongaarse maatschappij. "Ungarn" is voor hen "die Heimat"!
Zij voelen zich aangesproken door premier Bethlen, die b.v. in 1926 verklaart "Het patriottisme van de Ungarndeutsche is niet minder vergeleken bij dat van de Magyaren". Van een aparte politieke partij is dus ook geen sprake. Men vindt het in de regel voldoende dat de regeringspartij een aantal Duitssprekende kandidaten stelt en ook andere partijen doen dat. In het algemeen beschouwen de Hongaren de "Ungarndeutsche" dan ook níet als onderdeel van één Duitse natie of van het Duitse volk, en ook voor vele Duitssprekenden in Hongarije geldt dat.
Een natuurlijk assimilatieproces is al vanaf het midden van de 19e eeuw gaande, en vooral in de steden is dat proces al zeer vèr voortgeschreden. Honderdduizenden Hongaren dragen immers een Duitse familienaam en hetzelfde kan men zeggen van de Hongaren met een Slavische achternaam. Naar aanleiding van de volkstelling van 1930 is berekend, dat er -volgens officiële statistieken- in het Hongarije van Trianon op 8 miljoen inwoners zelfs 1,8 miljoen zijn, die een Duitse achternaam dragen. [Weidlein, Volksbund, 59]. Zeer prominente rooms-katholieken zoals bisschop Glattfelder, minister Klebelsberg en talloze andere Hongaarse politici zijn oorspronkelijk van Duitse afkomst.
In Hongarije zelf vindt men dit een vrij normaal verschijnsel, een natuurlijke gang van zaken, maar in de buurlanden wordt er nogal eens op gewezen, dat er juist na 1867 van een "natuurlijk en normaal assimilatieproces" in Hongarije geen sprake is geweest: door de overheid, het onderwijs en de maatschappelijke organisaties zoals de meeste kerken, is het gebruik van de officiële, de Hongaarse taal beschouwd als normaal en dat heeft ertoe geleid dat b.v. honderdduizenden "Slowaken" binnen twee generaties tot "Magyaren" [verachtelijk “magyaronen” genoemd] werden. Eenzelfde proces heeft zich overigens met honderdduizenden Tsjechen in Wenen voorgedaan....
Degenen echter, die nu, na 1919, wèl bewust als Duitstaligen, als Duitse minderheid, in Hongarije wensen te leven, voelen zich wel degelijk aangetast in hun waarde. Men merkt op lokaal niveau de herhaaldelijke pesterijen, de moeilijkheden die de autoriteiten in de weg leggen, en al die kleine machthebbertjes zijn in Hongarije altijd al zeer gevoelig geweest voor kwesties van moedertaal, natie en staat, en men voelt zich in het algemeen als kleine natie blijkbaar -versterkt in 1919/20- méér dan ooit op de huid gezeten, dodelijk bedreigd, belaagd, onveilig.
Temidden van de grote Germaanse en de enorme Slavische zee, en de iets minder nabije en dreigende Romaanse zee, voelt men zich een klein Magyaars eilandje, dat -wanneer het niet zéér op z'n hoede is, strijdbaar is, en álle nationale krachten verzamelt- binnenkort wel helemaal zal worden verzwolgen….
Juist de indringende nabijheid van de [ijverige, meer beschaafde en vanouds westerse en ontwikkelde] Duitsers wordt gevoeld. Met de Slaven in het noorden en zuiden heeft men zogenaamd niets te maken en de Roemenen veracht men. "Die stinkende Schwaben" worden door het bestuursapparaat met de meest geraffineerde en botte middelen zelfs belasterd, men legt hun geldstraffen op, en dient eventueel een aanklacht in wegens "Smaad tegen de Hongaarse Natie". De magyarisering is op deze manier ook nú geen natuurlijk proces. Alle middelen van staat en kerk, maatschappelijke terreur en smaad van het 'Duitser zijn' worden op straat en in de literatuur aangewend. Met de vuist, de knuppel en de advokaat-generaal zorgt men voor een systematische vernietiging van de Duitse cultuur in Hongarije, aldus Joh. Weidlein [Schuld des Volksbundes].
Er bestaat zelfs een "Nationale Maatschappij" met het doel om Duitse namen in Magyaarse te laten veranderen. O.a. de kardinaal-aartsbisschop van Esztergom en drie protestantse bisschoppen zijn hiervan patroon. Van tienduizenden Duitse achternamen worden op deze wijze "spontaan" Magyaarse familienamen! [Macartney, Hung & Succ., 450].
De overheid zelf geeft ook allerlei instrukties en oefent druk uit om de naam te laten "magyariseren". Weliswaar spreekt het Hooggerechtshof uit, dat men vrij is om de eigen achternaam te dragen, maar dat heeft weinig effect.
De publieke opinie is hevig nationalistisch en de maatschappelijke druk blijft groot. Als men nu maar eenmaal de Hongaarse [Magyaarse] nationale idealen en ideeën aanvaardt, gaan alle deuren open! Men zal nooit iemand nawijzen of discrimineren vanwege de herkomst van z'n naam. Velen dragen ook een dubbele naam, deels Duits, deels Hongaars en met name in hogere kringen in het leger en de ambtenarij is dat het geval.
Ook de prominente en gematigde 'Duitse' leiders in Hongarije in het Interbellum, dr. Gusztáv Gratz en prof. Jakab [Jakob] Bleyer leven in feite in beide culturen. Gratz voelt zich meer Hongaar dan Duits en Bleyer is meer 'nationalbewußt', maar wenst geen culturele autonomie, etc. Beiden wensen "Hongaar" te zijn, en zijn zeer loyaal tegenover het regime. Wel strijdt Bleyer vele jaren lang voor meer Duitse scholen en hij kritiseert ook de lokale Magyaarse autoriteiten, maar krijgt allerlei moeilijkheden, wordt uitgescholden en belasterd.
Hij wil dat b.v. volkstellinggegevens, en níet de wens van de ouders bepalend zullen zijn voor Duitstalig onderwijs. Velen merken immers dat het aantal "a-scholen" afneemt: Van 1928 tot 1933 neemt het aantal Duitse lagere scholen in deze categorie af van 49 tot 40. Het aantal b-scholen stijgt van 98 tot 191 en het aantal c-scholen daalt van 316 tot 265. Men trekt dus de conclusie: de behoefte aan Duitstalig lager onderwijs in Hongarije zal op deze manier zienderogen verminderen. Er moet volgens hem dus iets gebeuren.
De volkstelling van 1930 duidt op hetzelfde proces: er is sprake van een toenemende assimilatie van de Duitsers, Slowaken en andere minderheden in Hongarije. Het aantal niet-Magyaren nam namelijk in 10 jaar af met 140.000, d.w.z. met 1/6 deel. Het aantal Duitsers bedraagt in 1930 nog 479.000 [-73.000], het aantal Slowaken 104.000 [-37.000], Kroaten 28.000 [-8.000], Roemenen 16.000 [-8.000], Serviërs 7.000 [-10.000], etc. [Macartney, Hung. & Succ., 452/453].Van de 687.200 niet-Hongaarssprekenden beschouwen bovendien ook nog 510.000 het Hongaars als hun tweede taal en het ‘verminkte’ Hongarije blijkt inderdaad vrij snel op weg naar een homogene Magyaarse staat.
De pogingen tot magyarisering van het gehele openbare leven hebben blijkbaar sukses gehad, want ongeveer 98 % der bevolking spreekt of verstaat Hongaars, de officiële taal..... Alom is men dan ook zeer aktief geweest. Nationalistische jongeren de "Turuljeugd", en haar leider prof. Méhely, zijn zeer racistisch, nationalistisch, "anti-sváb" [anti-Duits]. Voor vele leiders van de kleine grondbezitters en voor schrijvers geldt hetzelfde.
Wanneer de resultaten van de volkstelling van 1930 eenmaal bekend worden verheft de zeer gematigde en loyale, eerbiedwaardige professor en oud-minister Jakob Bleyer tenslotte in mei 1933 zijn stem in het parlement en hij wenst, op een uiterst correcte wijze, voor de Duitse minderheid in het land o.a. meer scholen. Hij legt ook uit dat zijn beweging het Deutschtum in Hongarije wel ziet als een deel van de éne politieke Hongaarse natie en van de éne Hongaarse staat, maar dat ze tegelijk ook aan haar Volkstum en taal vasthoudt.
Maar pers en publiek gaan hiertegen heftig te keer en Bleyer geldt dan ineens als verrader. Hij wordt bedreigd, en -typisch voor de ouderwetse mentaliteit in het vroege 20e eeuwse Hongarije- uitgedaagd tot een duel! Hij ziet nu dat de Hongaarse staatsgedachte wordt veranderd in een rassenleer! Kort hierna gaat hij naar München en wordt hier ontvangen door o.a. Rudolf Hess, maar dat maakt hem weer tot schietschijf van heftige nationalistische demonstraties van jeugdige Hongaren. Bleyer gelooft intussen wel in het Nat.-Socialisme en verwacht van de nieuwe ideeën veel goeds, maar op 5 dec. 1933 sterft de oude, zo gematigde en loyale professor. Hij zag overigens op het laatst ook gevaren in de idealen van jonge [Duitse] nationalisten die b.v. illegaal naar Hongarije gaan om hier hun Duitse nationalistische idealen uit te dragen, terwijl hij ook van de Hongaarse racist en extremist Gömbös [die in 1932 premier wordt!] niets goeds verwacht. Toch hoopte hij op Hitlers invloed op Gömbös zodat deze laatste z’n politiek ten bate van de Ungarndeutsche zou wijzigen. Het mocht niet baten…. [Tilkovszky, 72-73].
Het ligt voor de hand dat jongere Duitsers in Hongarije zich verbitterd tegen zoveel nationalistische verontwaardiging en ontladen spanning, tegen een dergelijke onverdraagzaamheid [tegenover Bleyer], keren en na 1933 neemt hun zelfbewustzijn snel toe, niet in het minst aangewakkerd door de gebeurtenissen in het Duitse "Reich" zelf. [Macartney, Hung. & Succ., 454, en Tilkovszky, 73].
Er blijft dus toch wel een tegenstelling bestaan: Voor de drie miljoen Hongaren in de buurlanden worden wèl rechten op eigen scholen, organisaties, partijen, en het vrije gebruik van de Hongaarse taal in school, rechtbank en bestuur, opgeëist, maar in Hongarije zelf worden nationale minderheden nog altijd eenvoudig als "Hongaren" beschouwd.
Met andere woorden: De drie miljoen Hongaren over de grenzen behoren uit de aard der zaak tot de "Magyarság", het Hongarendom, maar de 500.000 Duitsers in Hongarije behoren, naar de overtuiging van 'de Hongaren' persé níet tot het zgn. "Deutschtum im Ausland". Deze opvatting wordt in de jaren '20 ook nog gedragen door veruit de meeste Duitssprekenden in Hongarije, die zich niet als onderdeel van één grote Duitse natie beschouwen, maar allereerst als "Ungarndeutsche".....
Ook bestaat er een tegenstelling tussen de ½ miljoen Duitsers in Hongarije, die te maken hebben met nu en dan zware druk van de overheid en van de publieke opinie die hen eigenlijk willen doen assimileren, en de veel krachtiger Duitse minderheden in de buurlanden die veel beter zijn opgewassen tegen deze soort pogingen en hun eigen banken en scholen, hun maatschappelijke, economische, kerkelijke en politieke organisaties hebben. Het proces tot “magyarisering” is hier ten einde gekomen en in de buurlanden, de landen der Kleine Entente, bestaat nu zelfs het streven om de Duitsers juist te vervreemden van de Hongaarse minderheden, waarmee men eerder [tot 1918] wel nauw verbonden was. Het Duitse zelfbewustzijn wordt in b.v. Roemenië en Joegoslavië versterkt: de Saksen in Zevenburgen en Zwaben in het Banaat, en Duitsers in Kroatië en in de Bácska steunen elkaar, en in Tsjechoslowakije ondersteunen de Sudetenduitsers hun broeders in de Karpaten in Slowakije. [Tilkovszky, 50].
Tegenover de discriminerende politiek van de overheden in deze drie landen t.o. de Magyaren staan de voordelen voor de Duitsers op b.v. cultureel gebied zodat Duitsers op alle niveaus in hun eigen taal kunnen worden opgeleid. In de Magyaren ziet men in Praag, Boekarest en Belgrado daarentegen al gauw een groot gevaar omdat zij de oude toestand terug wensen, ofwel: revisionistisch zijn en zich “irredenta” voelen, terwijl de Duitsers in de buurlanden van Hongarije nergens die rol spelen.
In Hongarije zelf wil men vooral de Magyaarse moedertaal -die men immers bedreigd ziet- versterken, en van hoger of middelbaar onderwijs in een andere taal wil men niet horen evenmin als van verenigingen of politieke partijen van en voor ‘nationale minderheden’. [Tilkovszky, 50], maar daarnaast staat dat het totale aantal niet-Magyaren in Hongarije beneden de 10 % ligt, terwijl het percentage inwoners van een nationale minderheid in alle buurlanden veel dichter ligt bij de 30 %!
Voor de leiders der Duitse minderheid in Hongarije is dit wel aanleiding om al vanaf 1922 steun te zoeken in het Duitse rijk en zelfs een aktieve “Ostpolitik” van Berlijn “ter bescherming van de Duitse minderheden” te verlangen! Ook de Duitse gezant in Budapest heeft goede contacten met o.a. Bleyer, maar ook met Hongaarse autoriteiten, zoals met Bethlen die gematigd is en wel bereid is tot concessies: híj ziet n.l. wel een tegenstelling tussen de wensen van de Hongaarse regering t.a.v. de bescherming der Magyaarse minderheden in de buurlanden en de naar verhouding veel zwakkere positie der Ungarndeutsche in het land zelf. Verder heeft Bethlen wel ervaren dat deze situatie in belangrijke mate bijdraagt tot verzwakking van de irredentistische propaganda van Budapest. [Tilkovszky, 51]. De belangrijke extreemrechtse politicus Gömbös is zelfs een chauvinist en racist die zonder meer een hekel heeft aan niet-Magyaren, d.w.z. degenen die zich niet totaal “magyar” voelen. Maar dat alles heeft tot gevolg dat zelfs leiders der Duitse minderheden in de landen der Kleine Entente klagen over de situatie van de Duitsers in Hongarije en dat men in Duitsland ook kritiek op Hongarije houdt vanwege de politiek ten opzichte van de Ungarndeutsche!
De oprichting van de UDV in 1924 [zie hierboven] zorgt hierbij slechts voor een naamsverandering want de invloed van de Hongaarse staat blijft en UDV-voorzitter Gusztáv Gratz is voor de Hongaren betrouwbaar en loyaal! Hij wenst ook geen enkele buitenlandse bemoeienis met de situatie in Hongarije. Wel bemoeit de Hongaarse regering zich met de UDV en wijst er b.v. nogal eens op dat óók ‘de Duitsers’ [die Schwaben] vooral op hun hoede moeten zijn voor sociaal-demokraten die immers in Hongarije sterk gewantrouwd blijven en tegen wie terreur geoorloofd blijft….. [Tilkovszky, 55 en 59].
Maar ook de gematigde Jakab Bleyer [1926 gekozen tot parlementslid] blijft men wantrouwen, te meer omdat hij steeds opnieuw aandacht vraagt voor de situatie der Duitse “Volksgemeinschaft” in Hongarije, zowel in Duitsland als elders buiten Hongarije! Vooral de situatie op de lagere scholen baart hem zorgen want alles wijst erop dat de lokale autoriteiten, de vaak chauvinistische provinciale machthebbers en de openbare mening op het platteland hevig nationalistisch blijven en alles doen om op school de talen der minderheden [in feite: het Duits als verplicht vak] te laten verdwijnen. Ook de kerken, die vanouds ± 80 % van alle basisscholen in handen hebben, weigeren de druk van chauvinisten te weerstaan en letten vooral op de zorg voor de opleiding van goede, ijverige, trouwe en gelovige jonge vaderlanders… Het patriottisme als onderdeel van de school in Hongarije kan en mag immers nooit ontbreken, vindt vrijwel iedereen en talloze ouders die zelf van jongsaf zijn opgegroeid met twee talen vinden het -uiteraard- normaal dat hun kinderen vooral met het oog op hun toekomst in elk geval goed Hongaars leren….
Degenen die daarentegen zeer bewust kiezen voor onderwijs in b.v. het Duits als moedertaal en die bij voorbaat geen assimilatie [magyarisering] wensen, hebben het moeilijk en Bleyer behoort hiertoe. Hij vindt het zelfs bewuste sabotage dat de Hongaarse regering [premier Bethlen] … haar wil tot een regeling van de kwestie van de scholen der minderheden bij de kerken niet kan doorzetten….. ‘In tegenstelling tot de situatie in de buurlanden werden Duitse middelbare scholen door de Hongaarse regering eenvoudig geweigerd, de opleiding van leerkrachten bleef onopgelost en de Duitse moedertaal werd in de kleuterscholen [Kindergärten] zo goed als helemaal niet en in de kerken alleen beperkt gebruikt’. [Tilkovszky, 62,63].
Gevolg is o.a. dat Bleyer zijn heil zoekt in een aantal organisaties in Duitsland die wellicht kunnen helpen om de situatie voor de Ungarndeutsche te beïnvloeden, te verbeteren want “die Zugehörigkeit zur grossen deutschen Volksgemeinschaft spielte in der Ideologie der von Jakob Bleyer geleiteten volksdeutschen Bewegung eine grössere Rolle als die tatsächlich bestehende Lebensgemeinschaft mit dem Ungarntum, die eigentlich nur noch als Assimilationsgefahr angesehen wurde”. [Tilkovszky, 63/64]. Het spreekt dan vanzelf dat de belangen van Duitse en Hongaarse minderheden in de hele regio uiteen lopen en dat hun belangen óók in Roemenië, Tsjechoslowakije en Joegoslavië niet [meer] samen gaan. Op den duur leidt dat ook tot het feit dat het Duitse Rijk zich bepaald niet meer kan vereenzelvigen met de Hongaarse revisionistische politiek en dat men ook in Berlijn meer voordeel ziet in samenwerking met de Duitse minderheden in de landen der Kleine Entente, die in de jaren ’20 [m.n. in Roemenië en Joegoslavië] absoluut níet te lijden hebben van hun nieuwe regeringen.
In september 1930 doet Bleyer op een Nationaliteitencongres in Genève zelfs een verzoek aan de leiders der Hongaarse minderheden in de staten der Kleine Entente om een beroep te doen op de Hongaarse regering om de toestand der Duitse minderheid in Hongarije op een bevredigende manier op te lossen omdat dát de basisvoorwaarde is voor de samenwerking tussen de Duitse en Hongaarse minderheden in alle drie staten der Kleine Entente, en in nov. stelt Bethlen in Berlijn voor om op basis van een a.s. Hongaars Memorandum te onderhandelen. Dit memo zal het Hongaarse standpunt zowel over de situatie der Ungarndeutsche als ook over samenwerking van de Duitse en Hongaarse minderheden in de landen der Kleine Entente aangeven…..
Het Memorandum wordt in maart 1931overhandigd en men kan hierin lezen dat de Hongaarse regering wel een oplossing wil voor de Duitse minderheid, maar die moet dan afzien van elke Duitse inmenging in de zaak, maar ook moet ze de Duitse minderheden in de buurlanden beïnvloeden en samenwerking met de Hongaarse minderheden hier zoeken. Er is volgens het Memorandum ook geen sprake van een soort afzonderlijke Duitse cultuur in Hongarije maar veel meer van een algemene Hongaarse cultuur en van harmonische samenwerking.
Bovendien neemt de Hongaarse regering de Duitse organisaties die t.b.v. de belangen der Duitse minderheden in de gebieden die van Hongarije zijn afgescheurd werken kwalijk dat ze niet samen met de Hongaarse minderheden werken aan verzwakking en het verval van de staten der Kleine Entente en alleen oog hebben voor tijdelijke suksessen [via o.a. de zgn. “aktivistische” politieke samenwerking met die regeringen] in plaats van te werken voor een radikale oppositie. Kortom: de Duitsers zouden de Hongaren niet alleen moeten laten staan en juist moeten steunen bij hun revisionistische politiek……..
Aan Duitse minderheden die ooit weer bij Hongarije terugkomen worden alle rechten beloofd en de Duitse cultuur zal zich “in een historisch gegroeide harmonische wisselwerking” vrij kunnen ontwikkelen. De Duitse regering moet de Duitse minderheden in de landen der Kleine Entente dus ervan overtuigen dat ze hun politiek herzien en de Duitse minderheden in het Donaubekken moeten de ’Hongaarsvriendelijke’ tradities níet proberen af te schaffen maar die juist, integendeel, onderhouden en vestigen. In het bijzonder moeten ze zich door de nationaliteitenpolitiek van de staten der Kleine Entente niet op een dwaalspoor laten brengen. De chauvinistische politiek van de staten der Kleine Entente kan op korte termijn de Duitsers dan wel enkele voordelen brengen [in tegenstelling tot de Hongaren die zeer worden benadeeld] maar op den duur betekent dit voor de Duitse minderheden alleen maar een gevaar, aldus het Memorandum uit Budapest. Alle Duitsers in het Donaubekken zouden slechts nauw moeten samenwerken met de Hongaarse minderheden en de Hongaren absoluut niet meer moeten tegenwerken. In december 1931 komt het Duitse antwoord en het kan nauwelijks verbazen dat de regering in Berlijn [uiteraard!] weigert om afstand te nemen van de Duitsers in het Donaubekken en voortaan de Hongaarse belangen te dienen! [Tilkovszky, 70-72]……
Hongarije blijft dus alleen staan en het kan slechts -een klein beetje- blijven hopen op een gunstiger internationale situatie waarin veel meer aandacht komt voor de rechten van háár eigen nationale minderheden, met name de drie miljoen Magyaren in de buurlanden. Het terugwinnen van de nationale territoriale integriteit blijft men formeel dus wel nastreven, maar men zal moeten wachten tot de machtsverhoudingen op het Europese continent [ten bate van het revisionisme] zijn verschoven….
Voorlopig beperkt men zich dan in feite nog tot revisie van de bestaande grens ten bate van de groepen Hongaren die in een min of meer compacte massa vlak over deze grens [b.v. in of dichtbij steden zoals Pozsony, Komárom, Losonc, Léva, Kassa, Ungvár, Munkács, Nagyvárad, Nagymihály, Arad, Szabadka, Zenta, Zombor] wonen. Voor dat -meer beperkte- doel richt de bekende en populaire schrijver Ferenc Herczeg [zelf van Duitse afkomst uit de Bácska!] in 1927 de Reviziós Liga op en hij wordt ook lid van de UDV om te demonstreren dat de trouw aan het Deutschtum goed is te verenigen met zijn Hongaarse patriottisme! [o.a. Tilkovszky, 60].
In de loop der jaren wijzigt de toestand dus geleidelijk hoewel Hongarije internationaal bekend blíjft als het land dat bijzonder hardnekkig blijft vasthouden aan herstel van het oude, 1000-jarige vaderland, het historische koninkrijk, en dat de vredesverdragen weigert te erkennen. Men blijft dus heilig geloven in de ”wederopstanding van Hongarije”, hoewel …..
In de Tsjechoslowaakse Republiek [Československá Republika] bedraagt het aantal Hongaren volgens de volkstelling van in 1921 in totaal 745.000 en van hen wonen 642.000 in Slowakije [= hier ruim 21 %] en 103.000 [= hier 16 %] in “Karpaten-Rusland” [Ruthenië]. Het aantal Hongaren is daarmee sterk gedaald, omdat er volgens de laatste Hongaarse volkstelling in 1910 in dit gebied 1.060.000 Magyaren woonden. Het verschil lijkt vooral gekomen te zijn door de methode der tellingen, waarbij men in Hongarije de inwoners vrij liet om de moedertaal in te vullen terwijl dat in de ČSR door een overheidsambtenaar gebeurt. Verder zijn er in de ČSR in 1921 officieel 238.800 “buitenlanders”, waaronder ook Hongaren aan wie de burgerrechten zijn onthouden en verder worden de “Joden” [177.000 in Slowakije en 100.000 in Ruthenië!] afzonderlijk geteld, terwijl óók de Joden in Hongarije alleen naar godsdienst werden geteld. De meeste Joden spreken ook hier Hongaars, maar dat geldt voor de nieuwe overheid der ČSR nu eenmaal niet meer…. Ook zijn er uiteraard heel wat mensen, die zich destijds in 1910 opgaven als “Hongaarstalig” [Magyaar] en nu zich weer bewust zijn geworden [bewust zijn gemaakt] van hun Slowaakse wortels en de taal van hun jeugd, al is het maar omdat dat nu voordeel biedt….
In het demokratische Tsjechoslowakije vonden in april 1920 ook voor het eerst vrije algemene verkiezingen plaats en die leverden voor de diverse Hongaarse partijen op dat ze samen in Slowakije ruim 20 % der stemmen krijgen: de [rechtse] christelijk-sociale [r.kath.] partij ruim 10 %, de sociaal-demokraten 8 % en de [prot.] boeren 2 %; samen krijgen de Hongaren in Praag 10 van de 281 zetels. De leider der r.-kath. “Volkspartij” [die in Slowakije bijna 18 % der stemmen krijgt], pater Andrej Hlinka, kan dan ook terugkomen maar wordt al onmiddellijk als martelaar voor de Slowaakse nationale zaak beschouwd; hij is n.l. een voorstander van de autonomie van z’n land en protesteert fel tegen het centralistische streven vanuit Praag..
Niet alleen de Slowaken blijven ontevreden, ook de Hongaren [64 % r.k. en 29 % prot.] blijven dat omdat geheel buiten hun wil om hun woongebied ineens aan een andere staat is toebedeeld waardoor men ongevraagd tot minderheid wordt gereduceerd. Buitengewoon beledigd en ontevreden is men dus als ‘burger’ van een vreemde, nieuwe staat…. Duidelijk is de wens tot herziening van de kunstmatige grens die nergens énige etnische basis heeft! Ook de 3 miljoen Duitsers in Bohemen en Moravië voelen zich beledigd omdat ook hun woongebied ongevraagd tot onderdeel van de nieuwe ČSR is geproklameerd, met voorbijgaan van het recht op zelfbeschikking… Zelfs spreken Duitsers al van een Saisonstaat, een tijdelijk verschijnsel, toevallig gecreëerd nadat Duitsland en Rusland toevallig beide voor het eerst in de historie [tijdelijk?!] machteloos zijn geworden…. De ČSR leeft zelfs met al haar buren in onmin en lijkt wel een echte opvolger van de Habsburgse monarchie; een multinationaal samenraapsel van volkomen ongelijke delen!
Met name deze ”minderheden” [incl. de Slowaken: de helft der totale bevolking!] zijn niet blij met de demokratische republiek, die in het westen zo wordt bewonderd als trouwe bondgenoot en vriend, en het rijkste land is van de hele regio…. Veel [m.n. r.katholieke] conservatieve Slowaken, plattelanders, boeren en burgerij, ergeren zich ook aan de Tsjechische dominantie en antiklerikale houding. Het liefst ziet men een federatieve staat en erkenning van de Slowaakse taal en cultuur, maar de streek is scherp verdeeld: andere Slowaken [m.n. evang. lutherse protestanten] zijn centralistisch en meer progressief, liberaal, en ze wensen juist géén autonomie van Slowakije. Zij zijn ook vaak bang voor een herstel van de vroegere Hongaarse heerschappij en ze zien het nut van de Tsjechische leerkrachten, rechters en advokaten, ambtenaren, enz. in Slowakije wel in. Verdenkingen tussen deze beide stromingen, de “autonomisten” en de “centralisten”, blijven nog lange tijd bestaan en in Praag wantrouwt men m.n. die Slowaken van wie men vermoedt dat ze Slowakije “weer in handen der Magyaren willen spelen”, zoals [zegt men] Andrej Hlinka maar vooral de uiterst conservatieve en nationalistische r.-kath. theol. prof. dr. František Jehlička.
Eerder zijn overigens al r.-katholieke Hongaarse prelaten enz. ontslagen terwijl de r.k. kerk voor de Slowaken tot 1919 bekend stond als een bolwerk van Hongaarse macht. Wel blijft Slowakije trouw aan de kerk, in tegenstelling tot zeer veel Tsjechen die zich openlijk van de r.k. kerk afkeren. De in Slowakije zeer populaire pater Hlinka blijft overigens niet alleen tegen de Tsjechen maar ook tegen de Hongaren aktie voeren en maakt duidelijk dat een ‘terugkeer’ naar Hongarije voor hem zéker niet aan de orde is!
Zoals elders, b.v. in Roemenië ook geval is, worden of zijn ook talloze herinneringen aan de eeuwenlange Hongaarse heerschappij vanaf 1919 vernietigd: standbeelden van Maria Theresia of van de vele Hongaarse helden zoals Rákóczi, Kossuth en Petőfi, dichters en schrijvers, vorsten, etc. etc. worden afgebroken en de oude Hongaarse namen van zo ongeveer alle dorpen en steden, straten en wegen, worden vervangen door nieuwe, “Slowaakse”. De eeuwenoude comitaten en hun grenzen worden ook opgeheven en vervangen! Ook voert men de oude Hongaarse wet in die bepaalt dat een gemeente aan een etnische minderheid het gebruik van de moedertaal kan toestaan als die minderheid 20 % of meer der bevolking omvat, maar er wordt tegelijk van overheidswege ook wel voor gezorgd dat die 20 % níet langer wordt ‘gehaald’. Zo worden Bratislava [Pozsony, Pressburg] en Košice [Kassa, Kaschau] en talloze andere plaatsen van hun Hongaarse en Duitse karakter geheel ontdaan, en men stelt het voor alsof ze vanouds Slowaaks [Slavisch] waren…
Het traditionele grondbezit der Hongaarse landheren wordt hen ontnomen door een wet die er o.a. voor zorgt dat b.v. Tsjechen die zich in de wereldoorlog en kort daarna hebben onderscheiden in het “Tsjechoslowaaks legioenen” grond als beloning kunnen krijgen. Ook het aantal Hongaarse ambtenaren loopt drastisch terug, omdat zij vanaf 1919/20 verplicht zijn als overheidsdienaar de eed op de grondwet [de nieuwe staat, de ČSR] af te leggen en dat weigeren. Veel Hongaren vluchten vervolgens uit het gebied naar Hongarije en komen hier zonder werk en in armoede aan: velen van hen huizen tenslotte in spoorwagons….. De Hongaarse ambtenaren van weleer worden vervolgens vervangen door Tsjechen, die nu eenmaal veel meer ontwikkeld zijn dan de [meeste] Slowaken. Hongaren blijven ook in de ČSR diep gewantrouwd en men doet er alles aan om hen hun taal, tradities en cultuur, scholen, overheidsbanen, etc. etc. af te nemen; de grens met Hongarije is dicht en dat buurland wordt zonder meer buitengewoon negatief afgeschilderd. Ook de joden in de ČSR, die in Slowakije veelal Hongaars spraken, worden nu een afzonderlijke nationaliteit. Toch verschijnen in Slowakije nog in 1926 behalve acht Slowaakse óók negen Hongaarse kranten!…..
Enfin: men krijgt de indruk dat Hongarije volledig en voorgoed heeft afgedaan en dat het met de eeuwenlange heerschappij der Magyaren definitief voorbij is. Dat wil echter niet zeggen dat alle Slowaken bijzonder tevreden zijn met de ”bevrijding” door hun Tsjechische broeders: velen van hen zien n.l. dat de Tsjechen als nieuwe heersers zijn gekomen en zich ook zo gedragen. Bovendien was Opper-Hongarije [Felvidék] in de Hongaarse tijd een gebied waar relatief bijzonder veel investeringen werden gedaan en dat op industrieel gebied een snelle ontwikkeling meemaakte terwijl het gebied in geografisch opzicht totaal op de [Hongaarse] Laagvlakte was aangewezen [wegen, rivieren en de dalen, spoorlijnen] en dicht bij de hoofdstad Budapest ligt, terwijl het nu moet concurreren met het veel meer ontwikkelde Bohemen en Moravië en de verbindingen met deze Tsjechische gebieden zeer lang zijn en geografisch kunstmatig.
De nieuwe ČSR is een zeer langgerekt gebied en van “een historische eenheid” kan men niet spreken, ondanks het feit dat de regering in Praag heeft besloten dat men níet mag spreken van Tsjechen en Slowaken maar slechts van “Tsjechoslowaken” alsof er eigenlijk geen sprake is van onderlinge verschillen. Behalve met de ‘vreemde’ en onwillige Hongaren heeft de nieuwe ČSR overigens ook te maken met een andere, en veel belangrijker minderheidsgroep, n.l. de drie miljoen Duitsers die vooral in de randgebieden van Bohemen en Moravië wonen, die eveneens met militair geweld [m.n. in december 1918] zijn onderworpen aan de voortaan overheersende Slavische meesters. Aldus is de nieuwe staat een nationaliteitenstaat geworden, waar de Tsjechen met ± 50 % een overheersende positie innemen, terwijl Duitsers, Slowaken, Hongaren, Polen en Ruthenen etc. een toch veel minder belangrijke plaats innemen. Ook beseffen veel Slowaken wel dat Slowakije van Praag nooit autonomie, een eigen Landdag of specifieke rechten zal krijgen, alleen al omdat de ČSR-regering dan onmiddellijk te maken zou krijgen met Duitse [en Hongaarse!] eisen voor autonomie of nog erger! Ondanks deze en een aantal andere problemen is de ČSR één de rijkste staten van Europa en van grote economische moeilijkheden is geen sprake; de ČSR heeft immers verreweg het grootste deel van de Oostenrijks-Hongaarse erfenis op economisch en industrieel gebied [spoorwegen, fabrieken] overgenomen.
In “Groot-Roemenië” [Romania Mare] wonen nog veel meer Hongaren, voortaan als minderheid, en aan dit land wordt op de vredesconferentie meer dan 100.000 kmª Hongaars gebied van Hongarije toegekend en in 1910 woonden hier 1.700.000 Hongaren [34 % van het totaal aantal inwoners] naast 3 miljoen Roemenen en o.a. enkele honderdduizenden Duitsers, de Sachsen in Zevenburgen en de Schwaben in het Banaat.
Door het verdrag van Trianon zijn aan Roemenië ook steden en gebieden toegekend die sterk overwegend Hongaars [Magyaars] van taal, geschiedenis en cultuur zijn en die zelfs dichtbij de grens liggen, zoals Arad, Nagyvárad [nu: Oradea Mare], Szatmár Németi [Satu Mare], Szalonta [Salonta] en Nagykároly [Carei Mare] terwijl in Zevenburgen [Erdély] of Transylvanië o.a. Kolozsvár [Cluj] en Marosvásárhely [nu: Tȃrgu Mureș] een sterk overwegend Hongaars karakter hebben en al eeuwen hadden. Ook Temesvár [nu: Timișoara] heeft een Hongaars en Duits karakter en er woont -zoals in bijna alle steden in het hele gebied- slechts een minderheid Roemenen. In het hele gebied vormen Hongaren m.n. in de steden een meerderheid of het grootste deel der inwoners, terwijl een aantal steden in Zevenburgen, zoals Brassó [Kronstadt, nu: Brașov], Szeben [Hermannstadt of Sibiu] en Gyulafehérvár [Karlsburg, nu: Alba Iulia], eeuwenlang een Duits [“Saksisch”] karakter hadden.
Ook het platteland van het zuidoosten van Zevenburgen, het gebied der Hongaarstalige Székelyek, is sterk overwegend [90 %] Hongaars. Aldus is Roemenië [met gebiedsuitbreidingen ten koste van Rusland, Bulgarije en Hongarije] van een klein land bijna tot een ‘grote mogendheid’ geworden.
Echter…. van de prachtige beloften die op 1 december 1918 in Gyulafehérvár op de grote bijeenkomst van de Roemenen -toen zij door middel van een Manifest plechtig de aansluiting van hun gebieden bij Roemenië proklameerden- zijn gedaan, weet niemand blijkbaar meer iets. Aan alle nationaliteiten werd toen volledige vrijheid van cultuur, moedertaal en godsdienst beloofd en gelijkheid aan de Roemenen. Algemeen, geheim en gelijk kiesrecht voor mannen en vrouwen werd beloofd, een constitutionele vergadering met evenredige vertegenwoordiging, vrijheid van pers, vereniging en vergadering, gebruik van de moedertaal in het onderwijs, bestuur en rechtspraak, autonomie voor alle kerken werd toegezegd, terwijl ook radikale agrarische hervormingen en een sociale wetgeving werden geëist. Kortom: Roemenië zou de nationaliteiten veel beter behandelen dan ooit in Hongarije het geval is geweest…..
Intussen heeft de Vredesconferentie een commissie opgeleverd die in Parijs de grenzen met o.a. Hongarije moest vaststellen, en [zoals bekend] de nieuwe grenzen tussen het verslagen Hongarije en het zegevierende Roemenië zijn vrijwel overal ten gunste van Roemenië uitgevallen. Van enig evenwicht tussen de beide landen is geen sprake en ‘men’ had van de kant der Entente al in 1919 de ‘demarkatielijnen’ [die weldra definitieve, politieke grenzen blijken] steeds verder naar het westen, in de richting Tisza, opgeschoven, zodat Roemenië steeds meer Hongaars grondgebied kon bezetten. Tenslotte bezet men begin augustus 1919 zelfs Budapest [tot 16 november] maar moet zich na de Vrede van Trianon ‘terugtrekken’ tot de huidige grens. Van enige etnische of natuurlijke grens is geen sprake maar wèl is opmerkelijk dat Roemenië [evenals Tsjechoslowakije] een aantal spoorlijnen, die parallel aan de tegenwoordige Hongaarse grens lopen, kan houden….
Opmerkelijk is ook dat de Roemenen op vml. Hongaars gebied al gauw een eigen politieke partij vormen, de “Boerenpartij” [PTR], omdat ze zich duidelijk willen onderscheiden van de inwoners van het oude koninkrijk [de regateni]; ze zijn meer ontwikkeld en rijker, minder analfabeet en veel minder corrupt, en gewend aan een beter [Hongaars] bestuur. Tot deze partij [PTR] behoren ook alle klassen der maatschappij: boeren, lagere ambtenaren, vrije beroepen, intellektuelen; ze is voorstander van een echte demokratische samenleving, praktische hervormingen en decentralisatie. Het kabinet van Alexandru Vaida Voevod, die al in de Hongaarse tijd parlementslid was in Budapest, tekent zelfs op 8 dec. 1919 het vredesverdrag met Oostenrijk en Bulgarije en erkent nu ook formeel de volledige gelijkheid in burgerlijke en politieke rechten van alle staatsburgers, zonder onderscheid van ras, taal of godsdienst en hun mogelijkheden tot ontwikkeling worden erkend…. Geen enkel persoon zal nadelen ondervinden in het bijzonder betr. toetreding in staatsdienst wat betreft deze genoemde rechten…. Ook de 600.000 Roemeense Joden worden in alle rechten erkend…. Iedere inwoner heeft twee jaar de tijd om te kiezen voor de Roemeense nationaliteit, ongeacht de moedertaal.
Intussen hebben dan al 200.000 Hongaren het ‘bezette’ land verlaten omdat ze als ambtenaar of leerkracht allang hebben gemerkt dat ze vanwege hun moedertaal hevig worden gediscrimineerd, weggepest e.d., vooral na de voor hen verplichte eed op de Roemeense grondwet. In de praktijk komt er van alle beloften niets terecht, en Roemenië voert een hevig nationalistische politiek, en met name de trotse heersers van ooit, de Hongaren, worden zonder meer als vreemde [“Aziatische”] indringers beschouwd. Men doet ook geen pogingen om b.v. Hongaren voor Roemenië te winnen of met de nieuwe situatie te verzoenen: zij worden toch als vijandige elementen voor de Roemeense staat beschouwd. Zeer welbewust probeert men de eeuwenlang heersende Hongaren uit hun posities te verdringen, vaak met ordinaire en brute middelen, en politie en ambtenaren staan wat dit betreft ook geregeld als lomp en onbehouwen bekend. De Hongaren worden immers zonder meer verdacht van pogingen tot ondermijning van de staat en van een buitengewoon ijverig irredentisme: ze zullen zich nooit verzoenen met de hun opgelegde toestand! Zelfs normale burgerrechten worden hen onthouden en b.v. 40 % van gemeenteraadsleden en alle burgemeesters worden benoemd… Ook in gebieden waar 80 of 90 % Hongaars spreekt [het Székely-gebied] wordt hun taal uit het openbare leven verbannen!
Premier Vajda krijgt overigens al snel te maken met intriges, sabotage, verzet en boycot van reaktionaire hof- en legerkringen en van de rijke grootgrondbezitters [bojaren] die bang zijn voor echte demokratische hervormingen en voor de emancipatie van de massa boeren: ze ruiken a.h.w. ”bolsjewistische tendenzen”. Op 13 maart 1920 moet Vajda Voevod aftreden en generaal Avarescu, een vertrouweling van het hof, wordt premier. Hij is degene die in 1907 op bloedige wijze een boerenopstand heeft neergeslagen en hij moet nu ”de agrarische hervormingen kanaliseren”, d.w.z. alle plannen en hervormingen van de vorige regering afschaffen, omdat Vajda Voevod “niet tegen z’n taak was opgewassen”.…………
De nieuwe sterke man, gen. Avarescu, schrijft vervolgens verkiezingen uit en d.m.v. corruptie en geweld, intimidatie, bedrog en manipulatie, behaalt hij een enorme zege: bijna 60 % der zetels. Een streng centralistisch bewind wordt ingesteld en alle zaken betr. belastingen en financiën worden centraal in Boekarest geregeld. De “regateni” [de hogere klassen van het oude Roemenië] profiteren hiervan en dat roept scherpe protesten op van o.a. Roemenen in de ‘nieuwe gebieden’ en van alle nationale minderheden, die zich benadeeld, mishandeld en bedrogen voelen! Door de censuur en krijgswetten kan de regering echter haar gang gaan…Wel worden in juli 1921 landhervormingen doorgevoerd, die b.v. in Transylvanië tot resultaat hebben dat ruim 300.000 boeren eigen land in bezit krijgen! Maar ook hier discrimineert men bewust tussen het oude regat [koninkrijk] en de nieuwe gebieden, zodat een boer in Walachije of Moldavië veel meer land in bezit kan krijgen dan in Transylvanië [Zevenburgen]. Voortaan bestaat de grote meerderheid der Roemenen uit kleine boeren, die weinig bestaansmiddelen hebben en geld en opleiding missen.
Hongaren worden gedwongen om de Roemeense opvattingen en dogma’s over hun cultuur en historie te geloven en hun eigen, eeuwenoude Hongaarse koninkrijk compleet te vergeten, het hoger onderwijs wordt geheel Roemeens en veel Hongaarse kinderen kunnen alleen naar een Roemeense school; Joden en Duitsers wordt verboden om zich [wat kleding, taal, nationaliteit betreft] als Hongaar te gedragen, en de contacten met buurland Hongarije worden vrijwel totaal gehinderd, de grens wordt vrijwel gesloten, etc. etc. De ongeveer 2 miljoen Hongaren in Roemenië worden aldus in een isolement gedrongen, geminacht en gewantrouwd.
Wel mogen Hongaarstalige kranten en tijdschriften, maand- en weekbladen verschijnen, en ook een aantal theaters, drukkerijen, uitgeverijen van boeken en allerlei wetenschappelijke publikaties kunnen blijven bestaan, en er is dan zelfs sprake van een Hongaarse literaire bloei; vanaf 1926 is de invoer van lektuur uit Hongarije weer mogelijk. Ook de Hongaarse kerken [de 710.000 calvinisten [50 %], 70.000 unitariërs [5%], en > 600.000 rooms-katholieken] kunnen blijven bestaan, hoewel ze een deel van hun grondbezit moeten afstaan en allerlei aktiviteiten en contacten moeten afstoten.
De onvrede bij de Roemenen in de vml. Hongaarse [en rijkere, meer ontwikkelde] gebieden blijft ook groot, want men vindt de regering in Boekarest corrupt en wordt benadeeld. Bovendien komt in 1922 de liberale partij weer aan de macht, en die richt zich op de ondernemers, fabrikanten, het bankwezen, de burgerij, handel en industrie [b.v. de olieraffinage!] en zij verwaarloost -zoals men dat van deze partij gewend is- de land-bouwsektor waarmee meer dan 3/4 der bevolking direkt heeft te maken!
Een Fransgezinde bourgeoisie, een kleine groep rijken, blijft het land dus controleren, en nepotisme, xenofobie, chauvinisme, corruptie doen hun werk opnieuw. Voor vrijwel alle andere maatschappelijke groepen [boeren, “nieuwe” Roemenen, Hongaren en alle andere etnische minderheden], heeft men in deze kring minachting. Een gevolg van deze nieuwe wind is o.a. dat in 1923 een centralistische grondwet wordt ingevoerd, naar Frans model, die de oude, historische regio’s afschaft en het land indeelt in 71 departementen [of prefecturen] o.l.v. door de centrale regering benoemde prefecten. Een parlement en algemeen kiesrecht blijven, maar een kenmerk voor dit land blijft ook dat elke zittende regering een door haar gewenste verkiezingsuitslag [een grote meerderheid] kan krijgen!…
Zonder instemming van de [Zevenburgse] Boerenpartij komen ook deze hervormingen tot stand, maar de grote meerderheid heeft geen deel aan het politieke leven, wordt slechts gebruikt, diep geminacht en zo nodig door de heersende elite gemanipuleerd, maar de zeer sceptische boerenbevolking van haar kant wenst traditioneel zo weinig mogelijk met deze elite te maken te hebben, en gaat haar eigen gang.
Toch komt er enige beweging bij de oppositie die zich in 1926 verenigt in de “Partidul Naţional Ţȃrȃnesc” [Nat. Boerenpartij] van Iuliu Maniu [1873-1953], Alexandru Vajda Voevod en Ion Mihalache, en die voortaan in Zevenburgen en het hele westen van het land [o.a.het Banaat] van groot belang is. De haat tegen de heersende klasse en het wantrouwen tegen alles wat uit Boekarest komt, tegen de koninklijke macht en willekeur, de generaals etc. verbindt hen. Men wil vooral voor de belangen der arme en onmondige boerenbevolking en voor Transylvanië opkomen en wil een einde maken aan alle discriminatie van bepaalde gebieden, de corruptie en machtsmisbruik, de zwendel op grote schaal, etc. Voor de arme boeren zal er dus nog veel moeten worden gedaan in de vorm van kapitaalverschaffing, opleiding, mechanisatie en modernisering, en vele kleine grondbezitters zullen moeten samenwerken.
Op 10 november 1928 wordt Maniu [ooit Hongaars parlementslid!] de eerste premier der PNŢ én de eerste premier die níet uit het oude regat komt!….Van belang is ook een wet [1928] die de organisatie van niet-orthodoxe [geünieerde, hervormde, lutherse, unitarische, rooms-katholieke, Joodse, etc.] kerken regelt: zij mogen geen onderdeel vormen van een buitenlandse organisatie en zonder toestemming geen buitenlandse steun ontvangen. Ook moeten alle gezagsdragers in deze kerken [zoals de Hongaarse en Duitse] Roemeense staatsburgers zijn en ze moeten de eed van trouw aan de Roemeense grondwet en koning afleggen. De staat houdt controle over de besteding van de subsidies, en de kerken houden hun scholen, instellingen, gebouwen, opleidingen en grond.
Het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen [Kraljevina Srba, Hrvata i Slovenaca] heeft door de vrede van Trianon ook een aanzienlijk deel van het oude Hongarije in handen gekregen, maar ook hier geldt: het gebied is al in een veel vroeger stadium door [Servische] troepen van de Entente bezet, n.l. in okt./nov. 1918. Het nieuwe koninkrijk SHS krijgt in totaal ongeveer 20.000 km² van Hongarije, d.w.z. de “Vojvodina” en twee veel kleinere delen van het comitaat Zala in het zuidwesten, het zgn. Medjimurje [Hong. Múraköz] met 94.000 inwoners van wie 90 % Kroaat is en Prekomurje [Múraszombat] met ruim 91.000 inwoners van wie bijna ¾ Sloveens spreekt en verder Hongaars [ruim 22 %] en Duits [ruim 2 %].
De “Vojvodina” bestaat uit de driehoek van Baranya, de Bácska [tussen Donau en Tisza] en een deel van het Banaat, ten oosten van de Tisza. De Bácska [9.926 km² met bijna 800.000 inwoners] en en het Banaat [9.776 km² met 582.000 inwoners] tellen samen in 1920 1.380.600 inwoners en van hen zijn 514.000 Serviërs en Kroaten [37,25 %, d.w.z. 30 % orthodoxe Serviërs en 7 % katholieke Kroaten], 382.000 Hongaren [Magyaren] [27,7 %], 328.000 Duitsers [23,8 %], 74.000 Roemenen [5,4 %], 68.000 andere Slaven [5,0 %], o.a. Slowaken, Sokci en Bunjevci, en 14.00 anderen [0,9 %].
Van de Hongaren is 88 % r.-katholiek, 8 % hervormd en 2 % joods en van de Duitsers is 78 % r.-katholiek en 17 % evang. luthers. In totaal is in de Vojvodina 51,5 % r.katholiek [7% Kroatisch, 20 % Duits en 24 % Hongaars, een klein deel der Slowaken, de Bunjevci of Bunjevác, r.-kath. Serviërs in Szabadka en omgeving, en de Šokci of Sokác aan de Donau], 35 % is orthodox [30 % Servisch en 5 % Roemeens], 11 % is protestants [2,25 % Hongaars, 4 % Duits en 4/5 deel der Slowaken], en 1,4 % joods [Hongaars en Duits].
In 1910 telden de gebieden die het latere Joegoslavië van Hongarije kreeg samen 1,4 mln inwoners, en van hen waren 30,4 % Hongaren [458.000], 25,6 % Serviërs [383.000], 304.000 Duitsers [20,3 %], 88.000 Kroaten [5,9 %], 77.000 Roemenen [5,2 %], 46.000 Slowaken [3,1 %] en 142.000 anderen [9,5 %], maar van deze inwoners sprak 16 % naast de moedertaal óók wel Hongaars. Op godsdienstig gebied was toen 54,8 % r.-katholiek, 30,9 % orthodox, 11,6 % protestants [8,1 % luthers en 3,5 % hervormd], 1,6 % joods [israëlitisch] en 1,1 % anderen. Wanneer men de cijfers van 1910 met die van 1920 vergelijkt valt op dat het percentage Zuid-Slaven met 6 is gestegen en dat van de Hongaren is gedaald van ruim 30 naar bijna 28 %.
Deze zeer vruchtbare gebieden, een onderdeel van de Grote Hongaarse Laagvlakte, vormen wat nationaliteit en godsdienst betreft dus een lappendeken van allerlei nationaliteiten en kerken, maar vooral van belang is hun grote economische waarde: voor het Zuid-Slavische koninkrijk is de Vojvodina [Hong. Vajdaság of “Délvidék”] voortaan de leverancier van de helft van het graan, 2/3 van de maïs, meer dan 50 % van de suikerbieten, en meer 50 % van het rundvee en de varkens!! Verder is hier een overvloed aan groenten en fruit, pluimvee, tabak, paprika, vlas, zonnebloemen, hennep, etc. te vinden evenals een bloeiende levensmiddelenindustrie, suikerraffinaderijen, zuivel- en conservenfabrieken, die voor Hongarije verloren gaan, maar dat geldt voor alle gebieden “over de grenzen”…… Bovendien is de stad Novisad [Újvidék, Neusatz] een cultuurcentrum en gold ooit als het Servische Athene, waar in 1825 al een Servisch literair tijdschrift en in 1826 al een Matica Srpska zijn opgericht. In 1810 werd hier al een gymnasium gesticht en het hele gebied gold als één van de welvarende delen van Hongarije, waar ook veel Servische en Duitse handelaren en rijke boeren deelden in de welvaart.
Hongarije doet ook afstand van het koninkrijk Kroatië en Slavonië met 2,7 mln inwoners [< 3/4 r.-katholieke Kroaten en < ¼ orthodoxe Serviërs, en o.a. ± 70.000 Hongaren en > 200.000 Duitsers] dat nu een deel wordt van het koninkrijk SHS.
In het nieuwe koninkrijk overwegen de Serviërs met ± 40 % der inwoners, maar ook met hun eigen bestaande diplomatieke corps, hun ambtenaren, hun leger [het officierencorps en de generaals!] en de dynastie Karadjordjevic. De Kroaten [23 %] en de Slovenen [8%] daarentegen hebben eeuwenlang geleefd onder de Habsburgse dynastie en hebben in de oorlog tot het laatste toe gevochten vóór Oostenrijk-Hongarije…
Maar ook het koninkrijk SHS is met ± 12 miljoen inwoners nu een veelvolkerenstaat met naast de Serviërs, Kroaten en Slovenen ook nog 5 % Macedoniërs [die door veel Serviërs niet als volk worden erkend!], 6 % Bosnische Moslems, 1,6 % Montenegrijnen [totaal 83,5 % Zuid-Slaven] ook nog minderheden zoals 508.000 [4,2 %] Duitsers, 468.000 [3,9 %] Hongaren, 440.000 [3,7 %] Albanezen, > 200.000 [1,9 %] Roemenen, 150.000 [1,3 %] Turken, 120.000 [1 %] Tsjechen en Slowaken, en verder o.a. Polen, Russen, Italianen en Ukraïners. Men kan zeggen dat deze staat 60 % oosters [orthod., mosl.] is en 40 % westers [kath., prot.] maar het overwicht van de Serviërs, die een éénheidsstaat, een sterke centrale regering wensen, is sterk en de Kroaten -die een zelfstandig Kroatië wensen- hebben hiermee te rekenen!
Al op 5 dec. 1918 [vier dagen na de proklamatie van het koninkrijk!] vinden in Zagreb demonstraties tegen de Servische overmacht [vanuit Belgrado] plaats en vervolgens breken de eerste gevechten tussen beide groepen uit! Alles dat zich tegen het centralisme van de regering in Belgrado keert [zoals de machtige Kroatische Republikeinse [!] Boerenpartij HRSS en de Kroatische Rechtspartij, die zelfs al verboden is!] kan rekenen op fel verzet van de regering die wordt gedomineerd door Serviërs. Ook de Vredesconferentie in Parijs wijst een memorandum van de Kroatische HRSS, waarin wordt gepleit voor autonomie en een federale staat, af en haar leider Stepan Radic zit in 1919 en 1920 al vele maanden gevangen! Radić heeft in mei 1919 n.b. al 167.000 handtekeningen opgehaald met zijn beroep op de Entente om een onafhankelijk Kroatië te erkennen! Het mag allemaal niet baten, maar …… het verzet der Kroaten tegen de nieuwe staat leidt overigens niet tot een pro-Hongaarse beweging, want daarvoor hebben alle Kroaten toch teveel slechte ervaringen ten tijde van de Habsburgse monarchie met Hongarije opgedaan!….
Wel ontstaat er door de Servische politiek nog in de jaren ’20 een ”ex-Habsburg gevoel” bij degenen die in het westen van het SHS-koninkrijk wonen, zowel Kroaten en Slovenen als ook een aantal Bosnische Serviërs, die veel meer westers en welvarend zijn dan de Serviërs van het voormalige koninkrijk. Vooral de min.v.binnenl. z. Pribičević, een Serviër uit Kroatië, is zeer anti-Kroatisch en extreem pro-Servisch, en híj is degenen die Radić gevangen laat nemen. Hij verzet zich ook fel tegen de opvatting dat de Kroaten een eigen staat [koninkrijk] hebben gehad en daaruit een eigen staatsrecht hebben ontwikkeld…
Het is dan ook geen wonder dat bij de eerste vrije verkiezingen in het SHS-koninkrijk [28 nov. 1920] de Hongaren, Duitsers en veel Macedoniërs en Albanezen worden uitgesloten van het kiesrecht en dat bij veel boeren -die beïnvloed zijn door revolutie, communisme en demokratische en republikeinse ideeën- al een afkeer is ontstaan tegen de dynastie, de burokratie en de stad! De ontevreden boeren [3/4 der totale bevolking!] willen vooral een landhervorming en meer demokratie: ze merken b.v. dat slechts 1 % van de begroting naar de landbouw gaat en dat het platteland wordt verwaarloosd. Bovendien zorgt de kieswet op basis van de bevolkingsaantallen van 1910 voor een Servisch overwicht!!
Van de ruim 400 parlementsleden is 1/3 deel [m.n. de 50 leden der HRSS [Kroaten] en de 58 communisten] dan ook vóór een republiek en een federatie en ruim 1/3 deel weigert de eed af te leggen!……. Op 29 juni 1921 wordt er al een aanslag gepleegd op de prins-regent Aleksandr [* 1888] die m.n. buiten Servië zeker niet populair is; hij is immers in Rusland opgeleid en bekend is als autokratisch heerser, conservatief en autoritair, en voorstander van een streng centralistisch bewind. Hij houdt dus al weinig of geen rekening met de nieuwe verhoudingen en blijft primair een Servisch vorst. Van de premier na nov. 1920, de 74-jarige Nikola Pašić kan men hetzelfde zeggen: hij was ook al premier van Servië en geldt als een autoritaire, streng centralistische Servisch nationalist.
De HRSS-fraktie komt zelfs al snel na de verkiezingen bijeen in Zagreb en proklameert hier op 7 dec. 1920 de eigen “Kroatische Nationale Vertegenwoordiging”, als een fel protest tegen de centrale SHS-regering.
Evenals de nieuwe noordelijke buurman van Hongarije, Tsjechoslowakije vormt ook de nieuwe zuidelijke buurman, het SHS-koninkrijk, vanaf het begin een vat vol tegenstrijdigheden en het probleem der nationaliteiten is absoluut niet opgelost maar is slechts verschoven: Oostenrijk en Hongarije kennen het probleem nauwelijks meer, maar de ČSR, Roemenië en het Zuid-Slavische koninkrijk [de landen der Kleine Entente] des temeer. De Slowaken en de Kroaten vormen vooral een probleem voor de centrale regeringen….
Bovendien wordt in 1921 ook de communistische partij ook in het SHS-koninkrijk verboden en wordt in 1921 een centralistische constitutie opgelegd; de historische landen of provincies worden per dekreet van 26 april 1922 vervangen door 33 departementen met elk een door de centrale regering benoemde prefekt. Voor de Kroaten betekent vanaf het begin op 28 juni 1921 de nieuwe grondwet al een verachtelijk en vernederend dokument en hun leider, de temperamentvolle Radić weet zelfs alle Kroatische partijen [ook de katholieke en burgerlijke partijen] te verenigen, zodat men -wanneer het parlement in Belgrado weigert te spreken over een federatie, autonomie of decentralisatie en erkenning van het Kroatische staatsrecht- gezamenlijk wegloopt!….. Al vroeg in de jaren ’20 is dus duidelijk dat het SHS-koninkrijk feitelijk de voortzetting van het oude koninkrijk Servië betekent: een eenheidsstaat onder Servische hegemonie! Geen enkele Kroaat of Sloveen wordt immers ooit als generaal benoemd en op één na zijn alle gezanten Serviërs. Ook moeten de Kroaten en Slovenen hun deel van de schulden van het vroegere Oostenrijk-Hongarije op zich nemen! Veel Serviërs beschouwen de Kroaten dan ook als potentiële rebellen, die het koninklijk gezag en de regering ondermijnen…..
Ook de verkiezingen van maart 1923 bieden geen oplossing, omdat na een grote zege van de Kroatische Republikeinse Boerenpartij van Stĕpan Radić [70 zetels van de 312] de etnische tegenstellingen slechts worden verscherpt. Radić verklaart zelfs dat “de maatregelen van Belgrado niet meer van kracht zijn in Kroatië”. Hij weigert dan ook elk overleg met de Servische radikale leider en vroegere premier Pašić en opnieuw wordt de “Skupština” [het parlement] door de HRSS geboycot…. Op 28 juni [!] 1923 wordt een aanslag gepleegd op Pasic, die opnieuw premier is, waarvoor de HRSS verantwoordelijk wordt gesteld!
De Kroatische boerenleider Radić vlucht dan ook, nadat z’n parlementaire onschendbaarheid is opgeheven én nadat hij van de Hongaren een vals paspoort heeft gekregen, maar overal in Europa vraagt hij vergeefs steun voor een onafhankelijke staat. Alleen in Moskou krijgt hij [tijdens het 5e congres van de Komintern in 1924] gehoor en werpt zich daarmee in de schoot van de vijand, en hij wordt na z’n terugkeer naar Zuid-Slavië, waar hij een heftige campagne tegen het [vnl. Servische] leger begint, vervolgens op grond van een wet uit 1921 als ”communist” gearresteerd, en per 1 jan. 1925 wordt de HSS [de Kroat. Boerenpartij] zelfs als “communistische organisatie” verboden! Radić en vijf andere leiders der HSS worden gevangen gezet en 1.500 aanhangers vluchten naar Hongarije. Intussen zijn de aloude tegenstellingen en vetes in het SHR-koninkrijk allang weer opgelaaid en Macedoniërs, Albanezen, Turken, Magyaren en Duitsers blijven onderdrukt.
Voor de bijna ½ miljoen vernederde Hongaren telt vooral het feit dat de grens dicht blijft en dat alle contacten met Hongarije onmogelijk zijn, zwaar. Hun grondbezit is voor een groot deel afgenomen en Hongaarstalig onderwijs is zeer beperkt. In het openbaar Hongaars spreken geldt als verboden, en als ambtenaar kan alleen een Zuid-Slaviër worden benoemd.
Wel wordt in 1925 de Kroatische Boerenpartij [nu o.l.v. Pavle Radić, een neef van Stĕpan] weer toegelaten en de constitutie wordt erkend, en zelfs worden vier HSS-leden minister, maar duidelijk is dat “de Kroaten alleen voor de koning enig respekt hebben”. Koning Aleksandr bezoekt dan zelfs Zagreb voor het eerst. Toch blijft de HSS-leider, minister Pavle Radić, z’n collega’s aanvallen en uitschelden terwijl andere Kroaten hem zien als verrader [omdat hij in de regering zit met Serviërs]. Ook vallen de Kroaten het Verdrag van Nettuno met Italië in 1928 heftig aan, kort nadat in het parlement op 20 juni door een Montenegrijnse Serviër een aanslag is gepleegd op Stepan Radić: er vallen twee doden en 3 gewonden, en St. Radić zelf bezwijkt op 8 aug. 1928 aan de verwondingen. Ook de opvolger als leider der HSS, Vlatko Maček, een schoonzoon van Radić, is niet erg tot een compromis bereid, en de Kroaten boycotten opnieuw de Skupština in Belgrado en roepen een eigen Sabor [Landdag] in Zagreb uit.
Het 10-jarig jubileum van het SHS-koninkrijk in nov./dec. 1928 gaat dan ook gepaard met chaos, relletjes en onlusten, en de gouverneur van Zagreb wordt vervangen door een regeringscommissaris, een militair, die echter niet wordt ontvangen door de gemeenteraad van Zagreb. Nadat de koning in okt. 1928 al vergeefs in Parijs om raad en hulp heeft gevraagd en begin jan. 1929 ook overlegt met Maček, die een federale staat blijft eisen, besluit de koning om de knoop door te hakken en op 6 jan. 1929 pleegt hij een staatsgreep. Hij voelt zich n.l. “persoonlijk verantwoordelijk” voor de politieke ontwikkeling. Alle politieke partijen en vakbonden worden ontbonden, en de grondwet afgeschaft. Er komt een militaire regering en deze regeert per dekreet. O.a. de Kroatische leiders vluchten maar houden contacten met o.a. Hongarije, de Macedonische revolutionaire IMRO, Italië en Bulgarije. Bij de Kroaten hoort ook de advokaat Ante Pavelić, de leider der extremistische Rechtspartij [Stranka Prava], die al eerder na z’n veroordeling wegens hoogverraad naar Bulgarije is gevlucht!
Op 3 okt. 1929 krijgt het land een nieuwe naam, Koninkrijk Joegoslavië en dan worden alle historische provincies en hun namen opgeheven. Bijna twee jaar daarna komt er [sept. 1931] een autoritaire constitutie die de koninklijke diktatuur bevestigt, maar de koning zelf overleeft dit slechts drie jaar; op 9 okt. 1934 wordt hij in Marseille vermoord door een Macedoniër, die in dienst stond van Kroatische nationalisten der “Ustaša” maar hierbij blijken ook Hongaarse ambtenaren betrokken te zijn, terwijl ook Italië schuldig lijkt…..
Het zeer rumoerige en hopeloos verdeelde land [een creatie van de Entente!] lijkt al met al dus, ook na tien of vijftien jaar, nog lang niet in staat de binnenlandse problemen te boven te komen……
Naar buiten toe vormen deze drie landen der Kleine Entente vanaf 1921 dan wel een krachtige eenheid, een ijzeren ring tègen de Hongaarse revisionistische buitenlandse politiek, en ze proberen elk op hun manier álles wat herinnert aan de vroegere, eeuwenlange Hongaarse heerschappij te doen vergeten en volledig uit te wissen, maar ze hebben ook te maken met aanzienlijke etnische Hongaarse “minderheden” [in totaal ongeveer drie miljoen Magyaren!] die met name in de grensgebieden hier en daar de grote meerderheid vormen [!]. In feite vormen tenminste twee van de drie partners bovendien een bijzonder zwak, kunstmatig en verdeeld bouwwerk.
|