|
12 Hongarije in het Interbellum, het bewind van Horthy, 1919 tot 1939
12.9 Het Hongaarse Jodendom in de jaren '20 der XXe eeuw.
Ook aan de bijna één miljoen Joden in Hongarije zijn de oorlog 1914/18 de revoluties van 1918/19 en het vernederende vredesverdrag van 1920 niet ongemerkt voorbijgegaan. Terwijl vóór 1918 de Joden in Hongarije zich in een liberaal klimaat bevonden, en met name in het snel tot ontwikkeling gekomen Budapest een enorme invloed op het financieel-economische en het culturele leven hebben verworven, merken ze dat de stemming na 1918/19 totaal verandert. Joden krijgen de schuld van 'het bolsjewistische regime' in 1919, en krijgen van fervente en heftige agerende nationalisten zelfs de schuld van de oorlog en de nederlaag in 1918. Ineens kunnen ze blijkbaar, tot hun grote verbazing, als zondebok worden gebruikt.
Toch hebben veruit de meesten van hen in Hongarije lief en leed, zege en nederlaag, ellende en alle andere gebeurtenissen met de andere inwoners van dit land gedeeld. In feite hebben ze zich in weinig of niets onderscheiden van de rest der bevolking. Sinds enkele generaties zijn er immers nooit Joden in Hongarije als afzonderlijke groep opgetreden, bestraft, veroordeeld, behandeld, bevoorrecht of benadeeld!…….
In de "liberale tijd" van de Donaumonarchie, de bloeitijd van Hongarije in de tweede helft der 19e eeuw, hebben Joden integendeel een prominente rol gespeeld in de snelle en voorspoedige ontwikkeling van het land op bijna alle maatschappelijke en andere terreinen. Uitsluitend en alleen door eigen inspanning zijn vele Joden in Hongarije tot aanzien gekomen, hebben zich kapitaal, vermogen en prestige verworven. Zij hebben zich zelfs in dit land zéér thuis gevoeld, hebben zich volledig geïntegreerd, aangepast, en voelen zich Hongaar. Hongarije is voor hen het vaderland geworden, waarin ze een volwaardige en gelijkwaardige plaats kunnen innemen.
Vanaf het midden van de 19e eeuw zijn zelfs verscheidene vaak rijke Joodse zakenlieden en handelaars vanwege hun sukses als ondernemer in de industrie, als bankier, etc. tot de Hongaarse adelstand verheven door de Habsburgse koning. Vele baronnen, jonkheren en graven in Hongarije behoren tot families van Joodse afkomst, en hebben vaak ook een typische Hongaarse naam aangenomen. Zij zijn dus ook wat dit betreft volledig geïntegreerd in het Hongaarse maatschappelijke leven. Anders dan b.v. sommige Slowaken, Duitsers en de Roemenen in Hongarije hebben zij vóór 1914/18 nooit hun eigen nationalistische, anti-magyaarse beweging in de landen der Hongaarse kroon ontwikkeld. Veeleer kozen zij bijna zonder uitzondering voor de culturele en politiek oriëntatie op Hongarije, en aanvaardden enthousiast het aanbod van de heersende elite om een alliantie aan te gaan. [Mendelsohn, 88].
Eén van de meest dramatische demonstraties van hun Magyaar zijn was de bereidheid van de Joden om hun namen te magyariseren, en wel en masse. Nergens anders in het 19e eeuwse Oost-Europa vond iets dergelijks plaats. "Its occurrence in Hungary reveals the depth of Jewish pro-Magyar sentiments". [Mendelsohn, 90]. In het oude Hongarije is dan ook geen sprake geweest van een Joodse natie of nationaliteit en het Zionisme telt er weinig aanhangers, hoewel Theodor [Tivadar] Herzl n.b. in Pest is geboren…. . Vóór 1914 "werden Joden nog veel ferventere Magyaren dan de Magyaren zelf", aldus de Hongaarse schrijver van Joodse afkomst, Pál Ignotus. Vele Joden in Hongarije werden Magyaarse chauvinisten en onverzoenlijke nationalisten. Nooit is er b.v. sprake geweest van een Joodse 'nationale' politieke partij, zoals dat elders in Midden-Europa vaak wel het geval is. Al vèr voor 1914 blijkt, dat het overgrote deel van het Hongaarse Jodendom Hongaars als moedertaal spreekt. Er valt nauwelijks een Joodse Hongaar te noemen die zijn politieke heil of culturele doelstellingen buiten Hongarije meent te moeten zoeken, en dat nog wel in de tijd dat het Zionisme in Europa voor het eerst opgang maakt.
De premiers vader en zoon Tisza, die respectievelijk van 1875 tot 1890, en daarna tot 1918 een belangrijk stempel zetten op de Hongaarse politiek, moeten hun pro-Joodse liberale [economische] politiek ook wel eens verdedigen. Maar zijn staan als Hongaars premier sterk, en door de economische hausse en de culturele bloei blijven antisemitische geluiden in Hongarije vóór 1914 zeer zwak of onzichtbaar. Het Hongarije van het fin de siècle vormt hiermee, vergeleken bij b.v. Oostenrijk, Duitsland, Rusland en Frankrijk, een buitengewoon gunstige uitzondering.
Er zijn, dat spreekt vanzelf, ook schattingen over het aantal Joden, dat tot het christendom is overgegaan. Iedereen met enige ontwikkeling in Hongarije kan ook wel adellijke families van baronnen en 'nemesek' [jonkheren] noemen die weliswaar -vaak in de tweede helft der 19e eeuw- christen zijn geworden, maar die toch van Joodse origine zijn. Men schat het aantal Joden, dat in Hongarije tot een der christelijke kerken is overgegaan, op enkele tienduizenden.
Sommige schatrijke, vooraanstaande adellijke families van ondernemers en bankdirekteuren in Budapest zijn volledig Hongaars geworden, hebben een Magyaarse naam aangenomen, en zijn zelfs overgegaan tot het christendom, maar zijn van Joodse afkomst, zoals Chorin en Budai-Goldberger en talloze andere families. Hongarije leek een paradijs voor de Joden te zijn. Het Hongaarse Jodendom vormt de commerciële en industriële bourgeoisie, en speelt dus een economische leidende rol, die is geconcentreerd in Budapest. Ook op cultureel gebied speelt het Hongaarse Jodendom een zeer belangrijke rol, en b.v. verscheidene "Joodse" schrijvers worden nauwelijks van andere Hongaarse auteurs onderscheiden.
Terwijl juist de één miljoen Hongaarse Joden in de steden open staan ten opzichte van moderne liberale, soms linkse, socialistische, en vaak burgerlijke en radikale ideeën, worden met name de boeren op het platteland niet beïnvloed door deze moderne en 'buitenlandse', vreemde opvattingen. "De Joden werden totaal geïdentificeerd met het kapitalistische, verwesterde, stedelijke Hongarije. En ze kregen niet de bewondering van de vele vijanden van het kapitalisme en van de stad". [Mendelsohn, 92]. Het is de Hongaarse Joden dan ook nooit gelukt om binnen de 'echte' Magyaarse historische sociale struktuur van boeren en landadel door te dringen, ondanks hun identificatie met de Magyaarse natie, [Mendelsohn 91], hun volledige assimilatie en hun enorme aandeel in de 19e eeuwse stormachtige modernisering van Hongarije. Verschillen zijn er dus wel: De Magyaar zelf weigert deze Joodse 'rekruten' te aanvaarden bij sommige gelegenheden. Joden blijven in dit beloofde land van het liberalisme, dat hen met open armen ontvangt, vrijwel buitengesloten van hogere funkties in de burokratie en met name in het leger. De leiding van het K.u.K.-leger blijft in handen van Duitse [Duitstalige] officieren.
Er zijn -alleen al op het gebied van Trianon-Hongarije- ook 10.000 Joden in de oorlog van 1914/18 omgekomen, gesneuveld voor het Hongaarse vaderland! Honderden Joden zijn wegens dapper gedrag in deze oorlog, aan het front of elders, onderscheiden en men kan op geen enkele manier aantonen dat de overgrote meerderheid van het Hongaarse Jodendom zich niet loyaal heeft gedragen in de dramatische tijd van 1914 tot 1919.
Toch wordt na de verloren oorlog zeer hardnekkig vastgehouden aan de mythe, dat "Joden profiteerden [b.v. land kochten] terwijl onze zonen en broeders aan het front stierven". Over de duizenden Joodse Hongaarse soldaten die sneuvelden, zwijgt men dan! Men kan zeggen, dat de Joden zich in Hongarije vrijwel volledig hebben geassimileerd. Er is immers een zeer grote groep van hen [de zgn. "neologen"] die alleen naar de godsdienst nog wil worden onderscheiden, maar die zich verder volledig Hongaar [Magyaar] voelt, en zich volledig met het eigen Hongaarse vaderland identificeert. Joden voldoen hiermee aan de eis van Hongaren ten aanzien van minderheden: n.l. de meest volledige assimilatie. "Niemand draagt de Magyaarse mentaliteit zozeer met zich mee als de gemagyariseerde Jood", zo zegt men wel.
Het Hongaarse Jodendom kent drie afzonderlijke religieuze organisaties: van neologen [het reform-Jodendom], de orthodoxie en zgn. status quo-gemeenten. Overal hebben zij hun eigen gemeenten. Een teken van volledige acculturatie en assimilatie vormt het reform-Jodendom, dat in Hongarije en met name in Budapest wijd verbreid is, compleet met orgel, koor en Hongaarse preek [uitleg]. In Hongarije is ook voor de eerste wereldoorlog dan ook geen sprake van een levendige Hebreeuwse of Jiddische cultuur. Vooral in het rijkere, meer stedelijke, ontwikkelde, centrale deel van Hongarije, in Transdanubië en in de Alföld [het Hongarije na 1920], en m.n. in Budapest vindt men de neologen-gemeenten. "The cause of Reform came tot be associated with loyalty to Budapest and to Hungarian patriotism". Vooral in het noorden en oosten van het oude Hongarije, in de periferie, het in 1919/20 verloren Slowakije, Karpatengebied en Zevenburgen, vond het orthodoxe Jodendom haar basis. Aan deze voor de Joden zo gunstige situatie komt echter door de gevolgen van de eerste wereldoorlog een einde.
Reeds eerder is gesproken over het grote aandeel van de Joden in het regime van de communistische Radenrepubliek van Béla Kun. De buitengewoon slechte herinnering hieraan blijft bestaan, en al in 1919 is er sprake van antisemitische uitbarstingen en pogroms in Hongarije: Voor veel mensen is Jood voortaan hetzelfde als rood, links, bolsjewiek, onpatriottisch, communistisch, levensgevaarlijk. De zgn. 'witte terreur' en de antisemitische hysterie van 1919/20 maakt ook onder Joden haar slachtoffers. De communistische 'radenrepubliek' van 1919 wordt zelfs algemeen beschouwd als een 'Joodse' provokatie……
De overgrote meerderheid van de Joden in Hongarije staat en stond echter afwijzend tegenover de het kortstondige bewind der bolsjewieken. Er is in die 133 dagen ook geen sprake van bevoorrechting van Joden: alle Joden die een vooraanstaande rol speelden, deden dat vanwege hun Hongaarse of [veel vaker] revolutionaire overtuiging. Het feit, dat Joden een zeer groot aandeel hebben gehad in de communistische Radenrepubliek, heeft dus veel kwaad bloed gezet. Het Hongaarse Jodendom reageert met afschuw en verbazing op dit antisemitisme. Nooit eerder is zoiets immers voorgekomen, en dát nog wel in een land dat kort geleden -vóór 1914- bekend stond als een "paradijs voor Joden". Het is immers een feit, dat de meeste Hongaarse Joden goede patriotten waren, die buitengewoon vijandig waren tegenover het bolsjewisme en die niets liever wensten dan het herstel van de vooroorlogse orde. [Mendelsohn, 96].
Wereldberoemd werd o.a. László Moholy Nagy [1895-1946], hier met 'AM 7 26' [1926]
Na het aan de macht komen van Horthy houdt Hongarije, ondanks het feit dat hij de binnenlandse rust geleidelijk herstelt, toch nog een tijd lang een slechte naam. De “witte terreur” en met name het antisemitisme waarmee deze contrarevolutie gepaard gaat, verhinderen de binnenlandse ontwikkeling, en schaden de naam van Hongarije ernstig, vooral in de westerse landen. Men vermoedt soms zelfs, dat de strengheid waarmee Hongarije op de vredesconferentie wordt gestraft, mede hieraan is te danken! Vanaf 1919 zijn er al Hongaren, die zich niet schamen om de Joden van alles de schuld te geven. Het verlies van de oorlog, de beide revoluties, de ketenen van Trianon, de Volkenbond, Frankrijk en de Kleine Entente zijn uitsluitend en alleen aan de Joden te wijten, zo beweren zij. Het socialisme, de internationale, het kosmopolitisme, demokratie, hangen volgens hen nauw samen met het internationale Jodendom en met de vrijmetselarij. Ook het liberalisme -met als hoogtepunt de periode van de Donaumonarchie- wordt nu in bepaalde kring verworpen, o.a. omdat het heeft geleid tot een "ongebreidelde expansie van het Jodendom" op economisch en cultureel gebied.
In augustus 1919 heeft daarentegen de christelijke en nationale "revolutie" gewonnen, de "Idee van Szeged" heeft gezegevierd, de renaissance is begonnen, en die heeft -naar men beweert- "dit internationale gif en alle andere uitwassen uit de Magyaarse ziel verwijderd". Iedereen blijft zich de gruwelijke anti-Joodse uitwassen van de Witte terreur" van 1919/20, die met deze 'verwijdering' samenhangen, herinneren als reaktie op het grote aandeel dat Joden aan de bolsjewistische radenrepubliek hadden geleverd. De antisemitische excessen waren de meest ernstige van geheel Midden-Europa. Dit alles is weldra voorbij, maar zeker niet vergeten. Er doen zich nog wel incidenten voor. [Macartney, Hung. & Succ. 459].
Sommige prominente figuren in het openbare leven leggen er vanaf 1919 de nadruk op dat Hongarije eerder, onder de Donaumonarchie, toch wel veel te veel is beïnvloed door "vreemde elementen", en een vooraanstaand rooms-katholiek bisschop als Ottokár Prohászka vindt de aanwezigheid van zovele Joden in Hongarije toch wel een enorm probleem dat diep ingrijpt in het "Magyaarse nationale bestand". Vooral door het feit, dat Joden in Hongarije maatschappelijk zoveel te betekenen hebben, en zo prominent zijn vertegenwoordigd in pers, academische beroepen, als artsen en advokaten, in de literatuur doet bij hem begrip opkomen voor de verbittering hierover. Prohászka vindt ook dat de Joden niet zijn geassimileerd, maar een vreemd element zijn gebleven.
"Moet een volk zo'n binnendringende minderheid maar dulden? Moet het maar lijdelijk aanzien hoe alle christelijke en nationale waarden worden weggespoeld?" Hij zegt, dat Hongarije een nationale staat wil blijven, en dat dat niet kan als het Joodse element op deze "unverfroren, rücksichtslose Weise sich breit macht". De prelaat haalt uiteraard ook de eeuwenoude vooroordelen van zijn kerk naar voren, en zegt dat op het Jodendom nu eenmaal zeer zwaar de vloek Gods rust... Israel moet zich weer verenigen, een nationale staat vormen, en zich bekeren", aldus Prohászka. [In: Die Judenfrage in Ungarn, Hamburg, 1921, een brochure uit extreemrechtse "Deutschvölkische" hoek]. [Weidlein, Antisemitismus, 31/32].
Hierbij is het nuttig te weten dat de populaire bisschop Prohászka van Székesfehérvár in Hongarije nog geldt als een sociaal bewogen en min of meer progressief prelaat die zelfs vanuit Rome wel op de vingers is getikt. Ook andere katholieke leiders, zoals de invloedrijke pater Béla Bangha prediken al vroeg in de jaren ’20 een antisemitische houding, stellen eenvoudig vast dat er een Joodse kwestie bestaat, schrijven aan "de Joden" collectief een aantal negatieve eigenschappen toe, en maken duidelijk onderscheid tussen [patriottische, goede] Hongaren en Joden, die in Hongarije een vreemd element zouden vormen, en eigenlijk in dat land niet thuis zouden horen.
Vele Hongaren beschouwen de gebeurtenissen van 1919/20 ook als een soort rechtvaardige straf voor de misdaden van de bolsjewieken [en Joden!] in het land, en voor hen is duidelijk, dat [de rode] terreur slecht met [de witte] terreur kan worden bestreden. De overgrote meerderheid der Joden wordt met een zeker wantrouwen en met jaloezie, vaak ook met minachting en of cynisme bekeken. Dat gebeurt met name door middenstanders, kleine handelaars, ondernemers en burgers, die in de plattelandssteden de Joden vaak als concurrenten zien. Boeren, arbeiders en aristokratie hebben echter zeer weinig problemen met de Joden.
Toch komt er in de jaren '20 een soort alliantie van "aristocratic self-indulgence, laziness and arrogance", met het "cynism, hedonism and the amorality of big Jewish finance", maar de overgrote meerderheid van de Joodse bourgeoisie van Hongarije staat hierbuiten. [Nagy-Talavera, 64]. Het wordt bon ton om onderscheid te maken tussen Joden, die in de Hongaarse samenleving zijn ingeburgerd, die hier allang wonen, de "echte, Hongaarse Joden", de trouwe vaderlanders, op wie men kan rekenen, de goeden, en aan de andere kant de "slechten", het kosmopolitische wereldjodendom, de bolsjewieken onder hen, de Joden die pas geleden uit b.v. Galicië zijn gekomen, die nog weinig of geen wortels hebben in de Hongaarse samenleving, die niet geassimileerd zijn.
Van chauvinistische kant wordt na 1919 afwerend en primitief gereageerd op alles, wat uit het buitenland komt. Joden heten nu indringers, die helaas het kapitalisme en het bolsjewisme in Hongarije hebben geïntroduceerd, verbreiders van een virus, van infecties, van de pest, degenen die zorgen voor desintegratie van de natie, en die een verwoestende werking hebben gehad op de tumultueuze en dramatische politieke ontwikkelingen.
Joden hebben Hongarije als "infiltratoren", besmet met valse ideëen over sociale rechtvaardigheid, internationale solidariteit, en daarmee boeren en arbeiders opgehitst tegen God, de kerk, het vaderland en de natie, zo kan men al in de jaren '20 in Hongarije horen beweren. [Nagy-Talavera] en deze bekrompen, patriarchale en hevig nationalistische visie wordt door de afloop van de oorlog en de beide revoluties van 1918 en 1919 slechts versterkt. De totale vernedering, die Hongarije in 1919/21 ondergaat, schreeuwt nu als het ware om zondebokken, om wraak en in bepaalde kring ziet men als het ware een internationale samenzwering o.l.v. Frankrijk, de Kleine Entente en de Volkenbond, die het Hongaarse vaderland wil vernietigen. Het traditionele open nationalisme van de vooroorlogse periode wordt vervangen door een gesloten, exclusief nationalisme.
Ondanks alle beweringen dat het Hongarije van Horthy c.s. slechts de oude situatie van 1914 wil herstellen, is er sprake van een heel ander politiek en maatschappelijk klimaat. In de oude monarchie was er althans in Budapest jarenlang sprake van een kosmopolitische en liberale houding ten opzichte van de moderne cultuur, na 1919/20 reageert men meer verkrampt, de openheid naar de moderne stromingen in de cultuur is verdwenen.
Men heeft dan z'n fel nationalistische getinte voorbehoud tegenover alle buitenlandse invloed, en de bittere ervaringen, die men als natie van 1914 tot 1920 heeft opgedaan, kunnen niet worden vergeten. Hiermee in regelrecht verband staat het nu wijdverbreide antisemitisme in Hongarije, dat samenhangt met de bijzonder slechte politieke en economische ontwikkelingen. Talloze 'patriottische' en min of meer antisemitische organisaties zijn b.v. op scholen en universiteiten zeer aktief, en beleggen bijeenkomsten. Vooral om ontevreden middengroepen en de lagere burgerij te manipuleren is het politieke antisemitisme een welkom middel. [Zs. Nagy, 64]. Er is sprake van een latent en instinktief antisemitisme. Dat komt in 1919 tot uiting bij de meest ernstige excessen in Midden-Europa. [Macartney, Hung. & Succ. 459].
Talloze Hongaarse politici en anderen hebben na 1919/20 dan wel geen uitgesproken antisemitische overtuiging, maar hebben wèl hun twijfels en gemengde gevoelens over het Jodendom. Één van hen is graaf Pál Teleki, premier 1920-’21. Énerzijds erkent hij op de vredesconferentie: ”De overweldigende meerderheid van de Hongaarse Joden is volledig geassimileerd met de [andere] Hongaren. Zij gaven ons excellente Hongaarse schrijvers, kunstenaars, wetenschappers… vanwege hun assimilatie aan de Hongaarse nationale ziel en geest moet men erkennen, dat de Hongaarse Joden uit sociaal oogpunt niet meer Joods zijn, maar Hongaars” [Nagy-Talavera, 66], en in Amerika verklaart Teleki in 1921 hetzelfde. Hij wijst er met nadruk op dat de Hongaren alleen een hekel hebben aan de "Galicische Joden", degenen die pas uit Polen of uit Rusland of Roemenië zijn gekomen, vaak armoedig, en niet geassimileerd zijn, niet nationaal [-Hongaars] denken, en “de anti-joodse beweging in Hongarije is alleen tegen hen gericht”, aldus Teleki. [Mendelsohn, 103].
Ook de rijksbestuurder, admiraal Horthy, is met name in privé-gesprekken naar eigen zeggen ”een overtuigd antisemiet”, en waarschijnlijk is dat ook omdat hij nooit los kon komen van de retoriek van de beginjaren en van de basis van het regime, en ook voor hem was zelfs “christelijk” ongeveer hetzelfde als antisemitisch… Hij was slecht geïnformeerd op een aantal terreinen en ook naïef en dat bleef zo; ook droeg hij z’n hart op de tong! Hij bleef dus vasthouden aan rechtse ideëen en aan vulgaire vooroordelen, en vluchtig gelezen boeken en kranten.
In gesprekken kwam hij daarop en hij was nooit diplomatiek of voorzichtig, weloverwogen, nooit was hij analiserend, en z’n geest was gesloten; al jaren geleden immers had hij ‘de waarheid’ ‘[betr. de vooroordelen over joden, communisten, links, liberaal, demokratie, etc.] ontdekt. Hij herhaalde ook vaak anekdotes [soms onaangenaam en bizar] die blijkbaar van grote betekenis voor hem waren en [dus] bleven… Zo had Horthy ook z’n vooroordelen over Joden die “een gevaar voor de Europese cultuur” bleven. Joden vormen voor hem “een volk wiens hand tegen iedereen is” en “hun enige God is Kaïn”, en hij had en hield vele andere bijzonder hardnekkige, negatieve vooroordelen over de joden: ‘altijd zorgden zij voor moeilijkheden en sabotage, en ze zijn de wegbereiders van het bolsjewisme’, etc. etc. Hij bekeek ook de situatie in Engeland anders dan die in Midden Europa ”waar Joden het economische leven monopoliseren”, hij bezocht dan b.v. fabrieken en werd verwelkomd door “steeds dezelfde zes Joden”. Hij zag ook niet eens de tegenstelling tussen z’n privé-mening en de officiële tolerante politiek ten opzichte van de Joden! Hij sprak minachtend over de Joden en dacht dan waarschijnlijk aan Galicische [d.w.z. onaangepaste, orthodoxe] Joden, en niet aan de geassimileerde en welvarende Joden.
Maar… ondanks alles bleef in Hongarije de stilzwijgende alliantie van Joods [geassimileerd] kapitaal en het conservatieve politieke establishment toch bestaan! Dat is te danken aan de politiek van Bethlen die immers tien jaar lang min.-president van Hongarije is! Maar ook Horthy is wel trots op de spectaculaire suksessen van Hongaarse Joden op de Olympische Spelen in 1924 en 1928, en hij benoemde ook Joden tot lid van het Hogerhuis!
Een ambivalente houding blijft dus het kenmerk van Horthy, óók in deze zaak! Volgens Miklós Horthy jr. spraken z’n ouders wel over joden en gaven dan op hen af, ze kleineerden hen. Hun dochter kon niet met een Jood trouwen want dat was ’ongehoord’, maar toch was men aan de andere kant ook tolerant, en beide zoons hadden de reputatie als filosemieten! Miklós Horthy jr. speelde zelfs een rol in WO II als liaison tussen z’n vader, de regent, en de Joodse leiding! [Sakmyster, 147-149].
Misschien wel het meest dramatische aspect van Horthy’s metamorfose in de jaren ’20 was zijn goedkeuring van Bethlens meer tolerante politiek ten opzichte van de Joden, en blijkbaar overtuigde Bethlen Horthy ervan dat geassimileerde Joden echt “goede inheemse types” zijn, patriotten en dat zij een nuttige bijdrage aan de maatschappij leveren. In het midden der jaren ’20 maakt Horthy overigens ook voor het eerst persoonlijk kennis met Joden als individu, en verschillende Joodse industriëlen en bankiers werden bridgepartners van hem [waarschijnlijk door initiatief van Bethlen]! Zo ontstaan de vriendschappen van Horthy met b.v. Leó Goldberger en Ferenc Chorin, en ‘voor hem waren zij geen joden maar patriotten als hijzelf, van zijn generatie’. [Sakmyster, 146-147].
Aan de andere kant komt juist Teleki, een goede vriend van Horthy en iemand die dus toch wel genuanceerd over de Joden in Hongarije denkt, als premier met de eerste wet in Europa die o.a. voor Joden een numerus clausus instelt, en hier later diverse malen trots op is! Hij betreurt het dan ook wel eens, dat men de Oosterse Joden -orthodoxe en straatarme Joden uit Galicië- in Hongarije met westerse methoden heeft behandeld, d.w.z. men heeft, van Joodse en van andere zijde, alles in het werk gesteld om de assimilatie aan het Hongarendom te bevorderen. [Mendelsohn, 103]. Ook graaf István Bethlen was nooit enthousiast over de numerus claususwet, mede uit persoonlijke overtuiging, maar door amendementen en gerechtelijke besluiten is de wet wel afgezwakt en wordt niet streng toegepast. Na 1930 bleef dus toch 12 % der studenten Joods en joden bleven ook zeer belangrijk in bepaalde beroepen. Een resultaat van de numerus clausus-wet is ook dat een zeer groot aantal Joodse Hongaren, kleine handelaren, wetenschapsmensen, bankpersoneel, advokaten, enz. zich des temeer, loyaal, fervent zelfs, vastklampt aan hun Hongaarse vaderland. Ze zoeken zeker geen toevlucht in communisme of Zionisme. [Nagy-Talavera, 68].
Niet te begrijpen is echter dat de invloedrijke, intelligente en wetenschappelijk gevormde graaf Teleki de flexibele, kosmopolitische Joodse Hongaar, die b.v. in pers en literatuur aktief is, toch afschildert als ”verwoestend en ondermijnend voor de nationale geest, voor de Hongaarse staat”. Dat wekt misverstanden, die antisemieten [later] uitstekend van pas kunnen komen. Ook het introduceren van het begrip 'ras of nationaliteit' in de [numerus clausus-] wet van 1920 wekt misverstanden.
Vilmos Vázsonyi [1868-1926, zie hieronder], een zeer prominent Hongaars politicus, oud-minister van justitie, burgerlijk-liberaal, en zelf van Joodse origine, hekelt dit ook. Hij legt er de nadruk op dat Hongarije nu via de wet de Joden blijkbaar toch beschouwt als ras of aparte nationaliteit. Dat is volgens Vázsonyi niet erg, maar juist Teleki en Bethlen wijzen er in het buitenland, in de Volkenbond b.v. vaak op, dat de Hongaarssprekende Joden in b.v. Tsjechoslowakije en Roemenië zichzelf als Hongaren beschouwen, en ook als Hongaren moeten worden beschouwd!
Aan de andere kant vraagt een Hongaar zich in de Volkenbond af, of Joden nu als godsdienst, als ras of als nationaliteit moeten worden beschouwd. [Mendelsohn, 105/106].
In 1920 kwam namelijk de helft van de één miljoen Hongaarse Joden buiten het land te wonen. In Roemenië en Slowakije blijven de Joden zich echter vaak nog lang Hongaars voelen en gedragen, ze spreken Hongaars, willen de Hongaarse nationaliteit houden, en wensen de terugkeer naar Hongarije. Ze blijven tot ergernis van b.v. Roemenen en Slowaken de Hongaarse taal en cultuur trouw, en beschouwen zichzelf als Hongaarse patriotten..... tegen de wens van de nieuwe Roemeense en ČSR-autoriteiten in. Des temeer is het dan vreemd, dat in Hongarije zelf Joden nu toch via de wet als aparte groep, zelfs als ras, worden aangeduid…….. Het lijkt erop, alsof Hongarije de tienduizenden Joodse Hongaarssprekenden ["Hongaren"] in de ČSR of Roemenië alleen maar in het kader van de revisionistische propaganda en voor internationaal gebruik "goede, patriottisch gezinde Hongaren" wil laten noemen.
Toch merkt men in het leven van alledag in Hongarije vaak niet veel van antisemitisme. Van de bijna 1 mln Joden in het vooroorlogse Hongarije, woont in 1920 nog de helft binnen de nieuwe grenzen in het land, en de anderen worden door de vrede van Trianon burgers, onderdanen, van de "Successor States", Tsjechoslowakije, Roemenië, en in mindere mate van het SHS-koninkrijk.
Van de 473.200 Joodse Hongaren in "Trianon-Hongarije" [5,9 % der bevolking] spreekt volgens de telling van 1920 95 % Hongaars [450.500] en 4 % Duits [19.000]; voor het overgrote deel zijn de Joden dus in de Hongaarse samenleving geïntegreerd. "Niets behaagt de Hongaarse Jood zózeer, als aangezien te worden voor een volbloed Magyaar”. Van de bevolking van Budapest is zelfs 23 % van Joodse godsdienst, dat wil zeggen dat van alle Hongaarse Joden ongeveer 45 % in Budapest woont. De meeste andere Joden wonen in plattelandsstadjes, met name in het noordoosten van het land. In 1930 telt men in Hongarije 444.600 Joden [= 5,1 %].
Naar schatting worden elk jaar 1.000 gemengde huwelijken tussen Joden en christenen gesloten! Het aantal Joden dat in de jaren '20 en '30 christen wordt, wordt op 35.000 geschat. Vooral wanneer dat maatschappelijk opportuun lijkt, worden veel Joden gedoopt. b.v. kort na 1919 en in de jaren '30, maar omdat de officiële statistieken in Hongarije alleen onderscheid maken naar moedertaal en godsdienst, is formeel niet bekend hoeveel Joden naar het christendom zijn overgegaan. Men schat hun aantal op tienduizenden: 40 tot 60.000.
In 1931/35 trouwt bijna 1/5 van de Joodse mannen in Budapest met een christin, 1/6 der Joodse vrouwen met een christen. In de kleine Joodse gemeenschappen op het platteland is dit percentage veel lager! [Mendelsohn, 102].
De Joden vormen in Budapest 23 % der inwoners, maar b.v. 40 % van de redakteuren van kranten, 40 % der technische en vrije beroepen, 36 % der apothekers, 48 % der artsen, 57 % der advokaten, 53 % der zelfstandige kooplui, 81 % der ondernemers in bank- en verzekeringswezen. [Gosztony, 49/50]. De Hongaarse hoofdstad, waar meer dan 200.000 Joden wonen, krijgt weldra na 1920/21 haar kosmopolitische karakter terug. In het kleine Hongarije van 1920 is ongeveer 65 % der Joden lid van een 'neologische' gemeente en dit 'reform-Jodendom' telt in Hongarije dus veel aanhangers. Relatief bevinden zich onder de Joodse Hongaren zeer vele ondernemers, zakenlieden, kleine zelfstandigen, bankiers, journalisten, artsen, specialisten, apothekers, natuurkundigen, rechters, hoge ambtenaren, advokaten, ingenieurs, studenten, musici, schrijvers en akteurs.
Men kan zelfs zeggen dat de Hongaarse middenstand door Joden sterk wordt gedomineerd. 4/5 deel van de industrie en 4 van de 5 grote banken worden door Joden geleid. In 1930 is 61,7 % van de handelsfirma's met meer dan 20 man personeel in Joodse handen, evenals 47,4 % van alle grote industriële ondernemingen. [Mendelsohn, 101]. In de handel is bijna 61 % van de employees Joods, van alle eigenaren van fabrieken 55 %. [Weidlein, Antisemit. 46], en van de artsen met een privé-praktijk is 60 % Joods, van de journalisten in Budapest zelfs 70 %. [Nagy-Talavera].
Relatief zijn er zeer weinig landarbeiders en boeren onder de Hongaarse Joden te vinden, maar toch hebben heel wat Joden een stuk land in eigendom, of zijn pachter van een groot stuk grond geworden. Ook vindt men relatief veel Joden onder het proletariaat in de steden en bij de petite bourgeoisie, bij de linkse en burgerlijk-radikale politieke leiders en vakbondsleiders. Ook in het theater, in de muziek, voor de radio, in de literatuur doen Joden van zich spreken.
Er is in Hongarije sprake van een soort ongeschreven compromis, een 'marriage de convenance': iedereen weet dat het zakenleven, de handel, de vrije beroepen, de middenstand nu eenmaal worden beheerst door mensen van Joodse afkomst, maar "De Hongaar tolereert de Jood, de Jood steunt de Magyaar", zo beweert men wel eens. 'The attachment of the Jew to Hungary' is een feit, aldus C.A. Macartney nog in 1937..... "Er is geen land in Europa met zóveel Joden, dat hen zo goed kon uitstaan, verdragen. De kwaliteiten van Joden en andere Hongaren vullen elkaar aan. De Magyaren zijn vanouds de heersers, vormen het bestuur, zijn de landeigenaars en boeren, de Joden zijn de zakenlui, de handelaren, de intellektuelen, de winkeliers, doktoren en advokaten. Zij hebben de vrije beroepen en de pers in handen. Het gaat de Joden in Hongarije na 1921 dan ook opnieuw goed". [Macartney, Hung. & Succ. 459].
Voor iedereen is ook duidelijk, dat onder de Joden zeer weinig analfabeten voorkomen, dat er over het algemeen sprake bij de Joodse Hongaren is van een grote mate van aktiviteit en vaak ook van intelligentie. In 1914 vormden Joden ongeveer 50 % van de medische studenten aan de universiteit van Budapest en naar schatting verdienen de Hongaarse Joden na 1919/20 ongeveer 24 % van het nationale inkomen van het land…..
Joden spelen dus een leidende rol in de Hongaarse economie en het land kan niet zonder het 'Joodse kapitaal'; op allerlei terreinen zijn de Joodse Hongaren onmisbaar. De statistiek van 1920 geeft aan dat de Joden in Hongarije relatief iets sterker zijn vertegenwoordigd onder de industrie-arbeiders, maar vooral onder de zelfstandige ondernemers en werknemers in de mijnbouw, industrie, handel en de financiële wereld, de zakenwereld, het kleinbedrijf, de vrije beroepen en de perswereld! Zowel de meest vooraanstaande direkteuren van banken als de belangrijkste journalisten, een aantal bekende kunstenaars, prominente wetenschapsmensen, schrijvers en dichters, advokaten en artsen, een aantal schatrijke baronnen en andere aristokraten, vele zeer suksesvolle fabrikanten, direkteuren van belangrijke handelsfirma's, enz. zijn, vooral in Budapest, van Joodse origine. Sommigen wensen alleen al hierom een beperking van de Joodse invloed in het economische en culturele leven, maar ze vergissen zich wanneer ze menen dat Horthy en Bethlen daarvoor begrip hebben.
Het tegendeel is waar. Bethlen streeft op economisch gebied juist naar consolidatie, en verzoening met de Joodse Hongaren. Van enige vorm van diskriminatie is dus geen sprake! Een voordeel voor vele Joden in Hongarije is, dat zij niet omkijken naar het verleden, en zich niet zo laten leiden door gevoelens van nostalgie, door conventies en tradities, zoals de meeste andere Hongaren, en na enkele jaren worden ook prominente en vaak rijke Joden benoemd tot leden van het Hogerhuis.
In Hongarije spraken niet alleen vele Joden Hongaars, maar ze beschouwden zichzelf ook, en werden beschouwd als "Magyaren van Mozaïsche overtuiging". Ze leken wat dit betreft op de Duitse Joden. [Mendelsohn, 87]. Heftig protesteert men wanneer sommigen, met name in het buitenland, het Hongaarse Jodendom toch als een soort vreemd element, als een 'nationale minderheid' wenst te beschouwen. Juist in Hongarije wensen de Joden als Hongaren te worden beschouwd. Dat komt in een aantal andere landen, n.l. in West-Europa, ook voor, maar juist het Hongaarse Jodendom is westers georiënteerd, en wenst het Hongaarse vaderland dus ook met nadruk als westers land te zien.
Men acht de situatie in Hongarije dan ook niet te vergelijken met, en zelfs verre verheven boven, allerlei uitwassen zoals die in Rusland, Polen en Roemenië voorkomen.... Van een soort Joods nationaal bewustzijn, van Joodse politieke organisaties en partijen, van Zionisme, van Chassidim, van getto's, van een algemeen gebruik van de Hebreeuwse taal of van het Jiddisch is in Hongarije dus geen sprake!…….
Integendeel: tot 1927 verhindert de Hongaarse overheid de aktiviteiten van Zionisten in het land, waarmee ze n.b. tegemoet komt aan de wens van de "Hongaren van Joods geloof" en van orthodoxe Joodse radikalen. [Kutas, 307], en onder de Hongaarse Joden bestaat zelfs "geen enkele reden voor of neiging tot het zionisme", aldus de opperrabbijn Simon Hevesi. [Kutas, 307/308]. De realistische premier Bethlen ziet ook wel in dat het onmogelijk is om de aktiviteiten van Joodse Hongaren in industrie en handel te beperken. Hun zeer belangrijke economische rol kan slechts blijven, interventie is onmogelijk en zou het beeld van Hongarije slechts schaden, en het financieel-economisch herstel hinderen.
Een economisch liberaal Hongarije is nodig en nuttig om dat land betrouwbaar te laten zijn, en het regime te legitimeren. Bethlen ziet dus al snel het belang in van goede relaties met de Hongaars-Joodse financiële en economische wereld. Het herstel na de nederlaag, de chaos en de vrede van Trianon kon niet plaatsvinden zonder deelneming van de enige middenklasse die Hongarije had, n.l. de Joden. [Nagy-Talavera, 64]. Slechts op enkele terreinen is het aantal mogelijkheden voor Joden gering. Ze kunnen b.v. nauwelijks of niet ambtenaar of officier in het leger worden, maar "such exclusion was not a calamity for Hungarian Jewry, which was much richer and therefore much less vulnerable". [Mendelsohn, 106]. Op vrijwel alle andere terreinen zijn alle mogelijkheden open. Het leven van de bijna 500.000 Hongaarse Joden herneemt vanaf ongeveer 1921 zijn min of meer normale gang tijdens de politiek van 'konszolidáció' van Bethlen.
Deze premier beseft heel goed dat de Joden in Hongarije op sociaal-economisch terrein een enorme invloed hebben, en dat men in het westen met argusogen kijkt naar zijn politiek ten opzichte van het Jodendom. In politiek opzicht delen veruit de meeste Joden de burgerlijk-radikale, liberale en conservatieve, en vaak ook de nationalistische opvattingen van de overgrote meerderheid in het land. Daarmee komen ze dicht bij Bethlen, die eigenlijk niet wenst, dat de Joden in Hongarije een strobreed in de weg wordt gelegd. Veel Joden treft men aan onder de linkse en hervormingsgezinde groepen. Zij zijn gemakkelijk beïnvloedbaar door moderne westerse ideëen. Juist onder de kampioenen van demokratie, van liberalisme en sociale rechtvaardigheid treft men vanouds al vele Joden aan.
Veruit de meeste Joden in Hongarije zijn in de eerste plaats goede patriotten, fel anti-bolsjewistisch en anti-zionistisch. Ze steunen de buitenlandse politiek van hun land volledig. De jaren '20 lijken, wanneer men terugkijkt, voor het Hongaarse Jodendom een goede tijd te zijn geweest. [Mendelsohn, 106].
Vilmos Vázsonyi is voor hen representatief. Hij heet oorspronkelijk Weiszfeld, stamt uit een rabbijnenfamilie uit Sümeg, en sticht al in 1894 in Budapest een Nationaal-Demokratische Partij, die de middenklassen, de petite bourgeoisie, probeert te organiseren, en zich uitspreekt vóór demokratische hervormingen, algemeen kiesrecht, persvrijheid, enz. Vázsonyi blijft zich verzetten tegen de macht van het grootkapitaal en de aristokratie, en pleit voor sociaal welzijn. Vele kleine ondernemers, advokaten, winkeliers, handelaars steunen hem. Aktief wenst hij de emancipatie van de Joodse kleine burgerij en middenklassen, en de assimilatie ervan. Onder koning Károly IV [1916-1918] is hij enige tijd minister van justitie. Hij heeft veel gezag, is joviaal, amicaal maar ook autoritair. Zijn schoonvader behoorde tot de Hongaarse landadel en kwam uit een Joodse koopmansfamilie! [Zs. Nagy, 19/24]. In de kleine liberale "Nationaal-Demokratische Partij" van Vázsonyi [┼ 1926] blijven geassimileerde Joden ook in de jaren '20 en '30 een grote rol spelen.
Het liberale burgerdom van Budapest bestaat voor een groot deel uit Joden, die al of niet om vooral maatschappelijke redenen naar het christendom zijn overgegaan. Vázsonyi en Vámbéry zijn wel de meest bekende. De rijke Joodse families werken op deze manier nauw samen met de Magyaarse oligarchie; er is sprake van "a businesslike political and economic cooperation between Magyar nobles and Jewish capitalists". [Rothschild, 166]. Tegenover een aantal andere landen in de omgeving steekt deze situatie buitengewoon gunstig af.
"The old Jewish-Hungarian establishment alliance was reconstructed", maar alleen zolang de politici van de oude stempel regeren, blijven Joodse belangen samenvallen met het systeem. De Joodse oligarchie en aristokratie, die sterk vermengd is met de Hongaarse, en de rijke Joodse financiële en politieke wereld geven daarom veel steun aan Bethlen. "This meant that Jewish well-being continued to be firmly linked to the preservation of the conservative or even reactionary order just as it had been before the war". [Mendelsohn, 104].
De overgrote meerderheid der Joodse Hongaren beschouwt zich, juist na 1919, als trouwe vaderlanders. Zij wensen geen bemoeienis van buitenaf. Zij protesteren ook niet tegen de numerus claususwet van 1920: alleen buitenlandse, Duitse en Franse Joodse organisaties protesteren hiertegen bij de Volkenbond, maar Hongaarse Joden laten n.b. weten: "Buitenlandse bemoeienis kan de zaak van het Hongaarse Jodendom geen hulp bieden, alleen het antisemitisme versterken". Het protest bij de Volkenbond wordt gebaseerd op enkele clausules van het Verdrag van Trianon, maar het Hongaarse Jodendom verwerpt dat verdrag, zo laat men weten! Men vindt dergelijke hulp niet nodig, [Mendelsohn, 109], en men redeneert eigenlijk: Hadden jullie onze Hongaarse natie maar eerder [in 1919 en 1920] geholpen, toen het nodig was om voor haar op te komen! Diensten van de "Alliance Israélite", die het Hongaarse Jodendom meent te moeten helpen worden afgewezen: Het is, zo zegt men, geen Joods-Hongaarse traditie om hulp tegen landgenoten te vragen aan het buitenland, en Vázsonyi, de [liberale] leider van het Hongaarse Jodendom na 1919, laat weten: "Het verdrag van Trianon is een smart voor onze natie, dit kan geen bron voor onze rechten zijn!"
Hij legt er dus de nadruk op, dat de Hongaarse Joden zich in de eerste plaats Hongaren voelen: "onze buitenlandse broeders in het geloof begrijpen ons niet, omdat we eerst en bovenal Hongaren zijn, wij zijn geen Hongaarse Joden maar Joodse Hongaren", aldus Vázsonyi. De "Alliance Israélite" verbreekt dan de betrekkingen met het Hongaarse Jodendom [1924]. [Nagy-Talavera, 68]. Men begrijpt eenvoudig niet dat óók voor vele Joodse Hongaren "Trianon", en níet de numerus claususwet een bron van ergernis vormt. De Joodse leiders in Hongarije wensen aan de wet van 1920 verder niet te veel aandacht te schenken: die wet zal echt geen verandering brengen in de situatie en bij de heersende klassen. Vele Joodse Hongaarse intellektuelen denken dat ze zich juist als groep rustig moeten houden, bescheiden moeten opstellen, niet moeten opvallen door eisen of iets dergelijks. Ze kennen de slechte situatie van hun eigen vaderland Hongarije maar al te goed, en identificeren zich hiermee! Alleen door hard werken, door ijver en loyaliteit tegenover het heersende bewind en trouw aan het vaderland zullen ze verder "opvallen". Met de na 1919 uitgeweken burgerlijk-liberale Joodse Hongaar Oszkár Jászi kennen ze een zekere zelfhaat, en beseffen hoe er over hen vaak wordt gedacht: "Joden zijn de meest luidruchtige en meest intolerante vertegenwoordigers van Magyaars nationalisme", zo beseffen ze. [Mendelsohn, 111].
Bethlen zelf keert zich in 1921 ook tegen antisemitisme. "Onder alle omstandigheden moet de rechtsgelijkheid worden gehandhaafd", aldus de premier, die overigens toegeeft dat er een "Joodse kwestie" bestaat. Voor zijn land betekent dit volgens hem, dat "wij op economisch gebied ook zónder hen kunnen zijn, wat we nu mèt hen zijn.... wanneer zij niet meer onontbeerlijk zijn, zal de harmonie zijn hersteld". [Weidlein, Antisemit. 35].
Gevolg hiervan is dat Bethlen geen enkele maatregel ooit overweegt of neemt die tegen de belangen van het Hongaarse Jodendom ingaat. Ook ten aanzien van de Joden in Hongarije weet Bethlen zijn gematigde opvattingen door te zetten, en daarom klampen de Joodse Hongaren zich aan hem en aan andere gematigde krachten vast, maar al in de jaren '20 worden zij bedreigd door extreemrechts, dat zelf een bedreiging voor de status quo van Bethlen vormt.
De premier gaat ook niet in op voorstellen en heftige uitbarstingen van sommige parlementsleden. Zij willen "de Joodse kwestie oplossen" en protesteren dan tegen b.v. door woeker verkregen grondbezit, het grote aantal Joodse studenten, de vermeende negatieve Joodse invloed op de gebeurtenissen van 1919, etc.
Een antisemitische onderstroom blijft dus ook onder het premierschap van Bethlen bestaan. Hij herstelt weliswaar de rechtsorde, de binnenlandse veiligheid en rust, en onderhoudt met joodse Hongaarse bankiers en industriëlen goede relaties, maar dat wordt hem niet door iedereen in dank afgenomen. Extreemrechtse politici zoals Gömbös pleiten al in 1921/23 voor een "oplossing van de Joodse kwestie". Hij ziet die vooral in het omlaag brengen van het percentage Joden op alle maatschappelijke terreinen tot 5 %. Ook Gömbös ziet vooral de kwestie van het grondbezit als belangrijk.
Al in december 1923 klaagt hij openlijk in het parlement, dat de regering de numerus claususwet niet uitvoert, dat "alle kapitaal in Hongarije zich helaas in joodse handen bevindt", en dat alleen met staatssteun een 'christelijke' onderneming in Hongarije kan worden opgericht. Juist in die tijd heeft hij al contacten met Hitler en Ludendorff, die in november 1923 hun staatsgreep in Beieren [München] plegen, worden goede bekenden en aanhangers van hem in Hongarije gearresteerd wegens het plegen van 'oproerige handelingen' en richt hij zijn eigen "Fajvédő párt" [rasbeschermingspartij] op. [Weidlein, Antisemit. 39/43].
De ontevredenheid van niet-Joodse middenstanders, burgers en ambtenaren in Budapest komt ook tot uiting in de conservatieve [deels antisemitische en deels Duitstalige] "Christelijke Gemeentepartij" ["Keresztény Községi Párt"] van Károly Wolff, die vele jaren lang in de gemeenteraad van Budapest een sterke positie inneemt. In veel opzichten werkt ze nauw samen met de regeringspartij. Van belang is eveneens dat men, anders dan vóór de oorlog 1914/18, in Hongarije de Joden niet meer nodig heeft om een Magyaars overwicht te vestigen! Vóór 1918 golden joden als een zeer gewaardeerd, want "bijna volledig Magyaars geworden", element in de Hongaarse samenleving, maar nu is het land tot een vrijwel homogene nationale staat geworden, en heeft men de geassimileerde joden niet meer zo nodig.
In wezen verschilt de politiek ten opzichte van de joden in Hongarije in de jaren '20 echter niet veel van die van voor de oorlog [Mendelsohn, 103], maar in het kleine Hongarije zijn de mogelijkheden veel geringer, en de strijd om het bestaan is voor bijna iedereen veel moeilijker geworden.
De roep van "Magyaarse" afgestudeerden om een baan is en blijft al in de jaren '20 zeer groot. De werkloosheid onder deze [niet-joodse] jongeren van de middenklasse, akademici en ambtenaren, en daarmee de ontevredenheid, blijft zeer hoog. Het zakenleven, waaraan ook veel Joden deelnemen, bloeit nog lang niet. Het feit, dat de Joden in Hongarije zichzelf volledig als "Magyaren" beschouwen, wil ook nog niet zeggen, dat andere Hongaren [Magyaren] dat ook doen! De positie van het Jodendom in Hongarije in de jaren '20 lijkt dus wel sterk, maar ze wordt hier en daar toch bedreigd.
|