< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.1.3 Premier Teleki en zijn binnenlandse politiek.

Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat de Hongaarse premier voor zijn land de handen wil vrijhouden en niet bij de oorlog betrokken wil worden en dit is de basis van de politiek van graaf Dr. Pál Teleki van Szék [1879-1941], minis­ter-president vanaf febru­ari 1939, steeds geweest.

Teleki is een telg uit een oude rooms-katholieke Zevenburgse adellijke familie. Hij was van 1920 tot 1921 ook al eens minister-president, en heeft het vertrouwen van de rijksbe­stuurder van het koninkrijk Hongarije, het staats­hoofd of de regent, dat is vanaf 1920: admi­raal Miklós Horthy van Na­gybánya [1868-1957]. Teleki is professor in de geogra­fie, en is tot februari 1939 minister van open­baar onderwijs en godsdienst geweest; hij staat bekend als een voor­zichtig man met een groot verantwoor­delijk­heidsgevoel, en als een vroom katholiek christen. Hij geniet veel maatschappelijk aanzien, niet in het minst door zijn hoge positie bij de Hongaarse Padvinde­rij. Tevens is Teleki een voorzichtig, traditio­neel, conservatief pro-Brits edelman, die voor Duitse nazi's en Italiaanse fas­cisten van nature al een zekere min­achting koestert vanwege hun politiek van de straat en hun demagogie, hun beroep op de massa, hun fanatisme en hun agressieve mentaliteit.
Hij is ook wat paternalistisch: politiek is voor hem als edelman per traditie een zaak van de hogere klassen, van de grand seig­neurs en de massa, het volk, speelt voor deze aristo­kraat, graaf Teleki, nauwe­lijks een rol. Het volk is de onbe­kende factor x: helaas gemakkelijk te beïnvloeden en te mani­puleren. Teleki is een intellec­tueel, een man van de weten­schap, die wil overtui­gen, en niet bevelen wil uitdelen. Korte tijd na de eerste wereldoorlog heeft hij o. a. een boek geschreven met de titel "The Evolution of Hungary and its place in Europ­ean history", en is zeer aktief geweest op wetenschappelijk terrein.
In 1919 en 1920 heeft hij als lid van de Hongaarse delegatie naar de vredesconferentie in Parijs aan de geal­lieer­den vele nota's, studies en memoranda overhandigd om het Hongaarse standpunt te verduidelijken. Maar alles is tever­geefs geweest. Op allerlei weten­schappelijke gronden, zowel etni­sche als geo­grafische, econo­mische en historische, heeft Teleki willen aanto­nen dat de vrede van Trianon, die in 1920 het Karpaten­bekken, het eeuwen­oude koninkrijk Hongarije, in vier grote stukken hakte, en daarmee met name grote economi­sche en poli­tieke schade heeft veroorzaakt, onlogisch en volkomen onrecht­vaardig is geweest. Het heeft allemaal geen sukses gehad.
Teleki heeft eigen­lijk geen politieke ambi­ties, maar Horthy wilde in febru­ari 1939 met de benoeming van Teleki een slag toe­brengen aan de "kliek van politici met fascisti­sche allu­res". [Ullein-Re­vitzky, 31]. Teleki heeft door zijn Brits geo­riën­teerde opvoe­ding, door zijn Griek­se moeder en zijn internatio­nale oriënta­tie, alle hoedanighe­den om de Duitse nazi's te misha­gen. Hij is ook een absoluut tegenstander van de oorlog. Nu moet hij van Horthy terugkeren tot de politiek van graaf István Bethlen, de vroegere premier van 1921 tot 19­31, die in de jaren '20 nauwe contacten met de Angel­sak­sische landen, met Engeland en in mindere mate met Amerika, onder­hield, en die na enkele turbulente jaren 1918/21 zorgde voor een zekere conso­li­datie in Hongarije. [idem, 31/32].
Samen met enkele buurlan­den zoals Polen en Joegosla­vië zou Hongarije een soort "onaf­hankelijk blok" moeten vormen, en Teleki wil in het algemeen meer samenwerking tussen de kleine­re buurlanden in "de kritieke zone" tussen Duitsland en Rus­land in. Die samenwerking kan er echter alleen komen, als door de buurlanden van de Kleine Entente aan Honga­rije b.v. een mili­tair gelijk­waardige plaats wordt inge­ruimd.
Bovendien wenst Hongarije op z'n minst volledige burgerrech­ten voor Hon­gaarse minderheden over de grenzen en eigenlijk bestaat in zeer brede politieke en maatschappelijke kringen de wens tot herziening van de gren­zen.

top

Graaf Teleki legt als geograaf de nadruk op de traditio­nele, economische, geografische en histo­rische een­heid van het Karpatenbekken. Voor een ieder die de kaart bekijkt is duide­lijk dat de geopolitieke situatie van Hongarije vóór 1918 wel bijna ideaal was, en na 1920 hopeloos, bijna funest is gewor­den. Honga­rije zou echter bij zijn revisio­nistische politiek, gericht op her­zie­ning -met vreed­zame middelen- van de grenzen van Trianon van 1920, níet verder afhankelijk moeten worden van Duitsland. Hierin zit natuurlijk de grote moeilijkheid en Teleki [en mèt hem ieder ander Hongaars politicus] wacht hier een zeer moei­lijke, misschien wel onmogelijke, taak.
Eigen­lijk moet en wil de premier Duitslands invloed en macht alleen maar ge­bruiken om de gevolgen van de vernedering van Trianon voor zijn vaderland Hongarije weg te werken, èn tege­lijk in het westen de indruk geven dat Honga­rije geen bondge­noot, en zeker geen satelliet van Duitsland is.
Men moet hierbij bedenken dat er al enkele jaren in het westen de stellige indruk bestaat, dat Hongarije wel degelijk in Duits vaarwater is terecht gekomen, en dat het als het ware "eet uit de hand van Hitler". Toch wil graaf Teleki proberen voor Hongarije de handen zoveel mogelijk vrij te houden, tijd te winnen, in feite neutraal te blijven, voorzichtig te zijn. Ook in zijn binnenlandse politiek wil Teleki voor Hongarije zoveel mogelijk aan de bestaande situatie vasthouden. Honga­rije mag geen totalitaire staat worden, en zal zijn traditio­nele parlemen­taire leven moeten behouden. Aan de [rassen-] waan van de dag willen Teleki en Horthy niet meedoen.
Het traditionele parlementaire leven van Hongarije is echter niet demokratisch in de westerse zin: Vrije en geheime ver­kiezingen, algemeen kiesrecht en een zuiver parlementaire regering beho­ren in Hongarije niet tot de poli­tieke reali­teit. Van de 9 miljoen inwoners zijn er 3 miljoen kiezers. In mei 1939 zijn er [voor het eerst ook op het platteland: gehei­me!] parlementsverkiezingen gehouden, die opnieuw een grote meer­derheid voor de eerder door Teleki gereorganiseerde regeringspartij, de "Partij van het Hongaarse Leven" [Magyar Élet Pártja], opleverden, dankzij o.a. de steun van het overheidsapparaat, ambtenaren, gendarmerie, en van het econo­mische en financiële establishment, de meer welvarende boeren en grond­be­zit­ters.
Deze partij, die ruim 180 van de 260 zetels in het Parlement bezet, en in 1939 ongeveer 50 % van de stemmen krijgt, telt verschil­lende stromingen maar is toch zéér sterk overwegend nationalistisch, conserva­tief, rechts, tradi­tioneel en uitge­sproken anti-communistisch. De orde en discipline, de binnen­landse rust, de traditionele instellingen en het patriottisme krijgen vanouds veel aandacht.
Een groot deel van de fraktie heeft duide­lijke sympathie voor zoge­naamde "mode­rne", autoritai­re methoden, en voor de Asmogendheden, bijvoorbeeld de groep-Imrédy, en dan kijkt men met name naar het Italiaanse fascis­me, en slechts één derde deel steunt de voorzichtige premier Teleki volledig. Sommigen willen ook meer sociale hervor­min­gen, b.v. een land­verdeling ten bate van de kleine boeren, meer staatsinvloed op het econo­mische leven, en vooral meer antisemi­tische maatrege­len! Het gaat in deze grote regeringspartij echter niet om een uitgesproken, duidelijk politiek programma. Veeleer gaat het erom de bestaande toestand te handhaven, en via het parlement de eensgezindheid van de Hongaarse natie te tonen.
Voor het kabinet geldt min of meer hetzelfde: de eensgezind­heid van de ministers is ondergeschikt aan het vertrouwen dat b.v. de premier heeft van admiraal Horthy, de Rijksbestuurder. De pro-fascistische leden van het kabinet blijven dus gewoon zitten onder Teleki want ze achten het tijd­stip nog niet gunstig om openlijk in verzet te gaan tegen de gematigde premier Teleki. [Ullein-Revitzky, 32].
Voor een Hongaars premier geldt in de praktijk dat hij in de eerste plaats het persoonlijke ver­trouwen van Horthy, en pas in tweede instantie het fiat van het parlement moet heb­ben. De praktijk bewijst, dat iedereen die door Horthy is aangewezen tot minis­ter-president daarna óók wel het vertrouwen van het parlement krijgt. De minister van buitenlandse zaken [dec. 1938 tot 1941], graaf István Csáky, kan in 1939 ook rustig verklaren, dat zijn politiek dood­eenvoudig die van de As is, en ook de legerlei­ding is duide­lijk pro-Duits. [Rothschild, 179].
Een collega van hem, de minister van binnenlandse zaken, Ferenc Keresztes-Fi­scher, weigert tegelijkertijd pertinent om maatregelen in tota­litaire richting te nemen, en b.v. de zogenaamde linkse oppositie aan te pakken, en haar pers te verbieden. Daarom blijven de Duit­sers ook zeer wantrouwend tegenover Hongarije.
Zowel naar buiten toe als in haar binnen­landse politiek blijft Hongarije in Duitse ogen verdacht. Het land komt steeds te laat met maatregelen, is nooit enthousi­ast, wil steeds uitstel, aarzelt voortdurend, heeft altijd weer de eigen nationale belangen voor ogen, past zich nooit volledig aan, heeft regel­matig haar reserves in het achterhoofd en doet steeds slechts het minimum.
Naast het staatshoofd, de premier, en de ministers van bin­nenlandse en buitenlandse zaken nemen de overige ministers een veel minder belangrijke positie in. Het zijn veeleer ambtena­ren, uitvoerders van het beleid van Horthy. De grote regeringspartij wordt sinds jaren ook nog door de kleine zgn. "Christelijke-Economische partij", met 2 % van de stemmen en enkele zetels, gesteund.
In de regeringspartij van Hongarije is, zowel wat haar minis­ters in de regering als haar fraktie in het parlement betreft, sprake van een níet duidelijk afgebakende tendens naar rechts. Alleen wanneer men niet meer de traditionele parle­mentaire en consti­tutionele waarden en methoden aanvaardt geldt men als "ex­treemrechts".
De regeringspartij is bovendien een los geheel van gevestig­de belangen, dat door een minister-president naar believen nogal sterk kan worden beïnvloed. De voorzichtige aristokraat en conservatieve nationalist Teleki is, anders dan sommige van z'n voorgangers, geen voorstander van een strak georganiseerde partij in fascisti­sche geest in Hongarij­e. Voor hem en vele anderen is het voldoende dat de grote "Par­tij van het Hongaarse Leven" het esta­blishment, de geves­tigde nationale belangen, vertegen­woordigt in al haar schake­ringen, en enige ruimte blijft bieden aan iedereen die zich christe­lijk en nationaal denkend, conservatief en traditioneel blijft noemen.

top

Vanaf de verkiezingen van mei 1939 hebben de zogenaamde 'linkse' opposi­tiepar­tij­en, die hervormingen van het bestaande systeem in veel meer demokratische zin wensen, minder aanhang en zetels dan ooit tevoren tijdens het regime van admi­raal Horthy, dus sinds 1919/­20. Samen hebben deze partijen nog slechts een tiende van de zetels in het lagerhuis behouden. De "Onaf­hanke­lijke Partij van Kleine Grondbe­zit­ters" [FKgP], de plattelandspartij onder leiding van Tibor Eckhardt, met 14 zetels en 580.0­00 stem­men, dat is 15 %, de Soci­aal-Demo­kra­tische partij van Károly Peyer met 120.­000 stemmen [4 %], met 5 zetels en de Libera­len of Burger­lijke Vrijheids­partij onder leiding van Károly Rassay, met even­eens 5 zetels, en 2 % van de stemmen, leggen in het parle­ment dan ook nauwe­lijks nog ge­wicht in de schaal, zo zou men denken. [Lacz­kó, 70]. Deze libe­rale en gematigde partijen leggen vooral de nadruk op de Hongaarse constitutionele tradities en op de vrijheid en onafhankelijkheid van het land.
Wat dit laatste betreft zijn ze het dan ook geheel eens met premier Teleki! Ze willen het bestaande systeem echter op den duur veel meer demokratisch maken, algemeen kiesrecht en sociale hervormingen invoeren, enz.
Naarmate echter de buitenlandse spanningen toenemen, de Duitse druk toeneemt en de oorlogssi­tuatie zich meer doet voelen, concentre­ren ze zich vooral op de nationale eenheid naar buiten, steu­nen de rege­ring voor een deel [voorzover de humane en traditi­onele waar­den in stand worden gehouden] en leggen veel minder nadruk op binnen­landse sociale en politieke hervormingen: díe komen later, na de oorlog, toch wel.
Voor het eerst wordt, sinds de ver­kiezingen van mei 1939 de oppositie in het Hongaarse parlement getalsmatig vooral ge­vormd door aller­lei [zes!] extreem-rechtse, fascistische en nationaal-socialistische groepen, die o.a. dankzij enorme subsidies uit Duitsland, [Laczkó, 67] samen ongeveer 1/4 der stemmen [750.000] en 49 van de 260 zetels be­halen. Zelfs het zogenaamde "Rode Csepel", het bolwerk der arbeiders ten zuiden van Budapest, stuurt nu 2 ex­treemrechtse afgevaar­dig­den naar het parlement en men be­weerde dat de illegale commu­nistische partij haar mensen heeft opgeroepen om op ex­treemrechts, op de Pijlkruisers, te stemmen. ..
Na de verkiezingen van mei 1939 in Hongarije neemt het Duitse Rijk zich overigens voor om niet meer alleen te steunen op deze 'extreemrechtse' oppositie in Hongarije. Omdat de Hon­gaarse auto­ri­teiten voor Duitsland toch wel als voldoende betrouwbaar gelden, moet -aldus Von Ribbentrop op 27 mei 1939- de enorme financi­ele steun aan extreemrechts stop­pen: "derge­lijke onzin moet in de toekomst niet meer voorko­men, omdat de be­trekkingen tussen beide landen daardoor belast worden". [Nebe­lin, 34].
De Duitsers hebben veel meer aan een loyale Hongaarse rege­ring dan aan een machteloze en luidruchtige en bovendien ver­deelde oppositie in dit land, maar het is wel duidelijk dat de partijen van ex­treemrechts nu ook in Honga­rije zijn aangestoken door de sukses­sen van het fas­cistische Italië en met name van nazi-Duitsland.
Vooral na de Anschluss van het buurland Oosten­rijk op 10 maart 1938 zijn ze "élec­trisés par le voisi­nage du régime Hitlérie­n" en ook de 500.­000 Duitsers in Hongarije begin­nen zich meer te organi­seren, en druk op de Hongaarse regering uit te oefe­nen. [Bol­dizsár, 60]. Dit laat­ste lijkt echter zeer over­dreven. Onder de extreemrechtse partijen zijn vooral de zeer fana­tieke "Pijlkruisers" [Nyilaskeresztes Párt] met 31 zetels, onder leiding van Ferenc Szálasi van belang.
Szálasi is gebo­ren in 1897, en is gedeeltelijk van Armeen­se af­komst [Salosi­an], maar heeft ook Duitse, Slowaakse en Ma­gyaarse voorouders. Hij geldt algemeen als een excen­triek en demago­gisch fanaticus, een fan­tast, en ook als een man met een tomeloze eer­zucht, en met neigingen tot mystieke "Schwär­me­rei". Hij acht zich­zelf onfeilbaar. [Horthy, 217/218]. Szálasi geldt voorlopig in Hongarije echter nog eerder als een kin­derlijk, naïef man dan als een gevaarlijke intri­gant. Hij zegt b.v. dat Hongarije -"het Karpaten-Donau-Groot Vader­land"- een gelijkwaardige plaats moet innemen naast het Duitse rijk, en hij acht zich "door een hoger goddelijk gezag aange­wezen, om het Hongaarse volk te ver­lossen". [Deak, Europe­an right, 388]. Hij acht zichzelf alleen in staat om de zogenaamde "Hunga­risti­sche" staat, naar zijn geheel eigen model, te stichten, met behulp van de gehei­me kracht die in hem is!

top

Bovendien wil Szálasi met de ideologie van nazi's en fascis­ten formeel niets te maken hebben. Hij acht zijn eigen natio­nalistische ideolo­gie, het zogenaamde "Hungarisme", dan ook verre­gaand superieur aan alle andere.
Het leger moet in een toekom­stige Hongaarse staat een leiden­de rol spelen, en religie, patriottisme en discipli­ne zijn de pijlers van deze nieuwe staat. Ook in de persoon­lijke moraal [huwe­lijk, gezin] van de burgers behoort de staat zo nodig in te grijpen. Het kan wel haast niet anders of ook de Hongaarse "lei­der" heeft zijn duidelijke ideeën over de Joden. Voor Szálasi [n.b. vroom rooms-katholiek] staat vast dat een lidmaatschap van een kerk ver­plicht zal zijn, en daarmee geeft hij al aan dat de Joden voor hem een soort 'Fremdkőrper' zijn. Zij zijn naar lichaam en geest vreemd aan Hongarije, en moeten elders maar een tehuis zoeken!
Over de methoden, die hij daarbij wil gebruiken heeft Szálasi zich niet uitgesproken, maar àlles is voor hem een vaststaand geloof, een obsessie, een utopie, en daarvoor moet nu eenmaal al het andere wijken. Szálasi is nu eenmaal iemand die tot alles in staat is, en tot alles bereid is om zijn doel te bereiken.
Alle soorten offers kan deze fanaticus, deze gedreven geest, te allen tijde vragen, dat is: opeisen, en het aantal [slacht-] of­fers speelt voor hem dan geen enkele rol. Tegen­over het marxis­me en het libe­ra­lisme stelt Szál­asi zijn "nati­onaal-kapitalis­me": Er zullen geen bevoor­rechte klassen meer zijn, en de grond zal onder de landarbei­ders worden ver­deeld. Het zal duide­lijk zijn dat ook de ideologie van Szálasi, het zgn. "Hungarisme" [Hungarizmus], een soort fascisme is, maar óók dat men in het algemeen Szálasi in Hongarije niet serieus kan nemen, en dat men zijn persoon vooral tot een voorwerp van spot en hilari­teit maakt.
Toch weet de excen­trie­ke Szálasi een groep trouwe volgelin­gen, fanatieke aanhan­gers, vooral arbei­ders, ambtenaren en een aantal officieren, rondom zich te verzame­len, die hem tot het einde toe [1945] trouw blijven en in hem blijven geloven, ondanks alle bittere ervarin­gen!
Sz­álasi was ooit ook officier [majoor] bij de Hon­gaar­se Gene­rale Staf, maar nu zit hij sinds 1938 gevangen. Wegens "extre­mis­tische agitatie en subversieve aktiviteiten" is hij in dat jaar tot 3 jaar werk­kamp veroor­deeld. Al eerder, in 1933/35, had hij zich direkt met de politiek bemoeid, en een "Plan voor de constructie van de Hongaarse staat" gepubli­ceerd, en was toen met een reprimande wegens insubordinatie ervan af gekomen. In 1935 is hij door de autoritaire premier Gőmbős nota bene gevraagd om voor de regeringspartij kandi­daat te zijn maar hij stelde zulke onmogelijke voorwaarden, dat deze premier weigert. Weldra stichtte Szálasi z'n eigen "Partij van de Nationale Wil" [Nemzeti Akarat Pártja], die geen sukses wordt.
Al in 1937 is hij gearres­teerd, en tot drie maanden gevan­genisstraf veroor­deeld, wegens "antisemitische agitatie", en het hoofdbureau van z'n partij is toen verze­geld. [Deak, Europe­an right, 389]. Voor zijn aanhangers betekende dit alles -men kan het wel raden- een soort marte­laar­schap! Zijn partij lijdt er ook niet onder: door de leiders van de Pijlkrui­sers wordt zelfs beweerd dat de partij in het voorjaar van 1939 250 à 300.000 leden telt. [Nagy-Tala­vera, 202]. De nieuwe ideologie van Szálasi, het zogenaamde "Hunga­risme" wordt dan ook wat meer popu­lair: Eigenlijk wenst ook Szála­si, naast de gebruike­lijke totalitai­re, dikta­toriale, macht, ook de supre­matie van de Magyaren in het Karpatenbekken te her­stellen. Ondanks zijn overvloed van woorden, en zijn hoog­dravende toon is dus ook Szálasi een pure nationalist, die de histori­sche grenzen van Honga­rije weer wil herstellen.
Toch is deze partij, ondanks de enorme propaganda en de blijkbaar onbeperkte financiële middelen [uit Duitsland, zo zegt men] waarover ze kan beschikken, ook ver­deeld. Buiten het parlement, in de pers van de Pijlkruisers­partij en op straat, klinkt steeds bijvoorbeeld de oproep tot "een revo­lutie van de massa" tegen de "verra­ders", die alleen maar de legale, parle­mentaire weg willen bewande­len, en dan lijkt de martelaar Szálasi de aange­wezen persoon.
In het parlement echter moet Kálmán Hubay­, die als plaatsver­van­ger voor de gevangen Szálasi optreedt, zich toch wel wat gematig­der, fatsoenlijker en netter opstel­len, en zich op z'n minst aan de regels van het parlementaire spel houden. Hier wordt Hubay echter al veel te radikaal gevonden! Onver­antwoor­delijk­heid en te scherp optreden worden hem verwe­ten, en hij kan ook al niet op enig sukses wijzen.
Na een aantal mislukkingen en nederlagen vindt er dan in novem­ber/de­cember 1939 een soort interne 'paleis­revolutie' bij de Pijlkrui­sers plaats. Enkele leden van de fraktie treden eruit, en vormen dan een iets meer gematigde groep. [Laczkó, 81] en zo blijven de onder­linge tegen­stel­lin­gen en intri­ges bestaan, en de ordinai­re ruzies tussen de ver­schil­lende leiders zorgen voor grote verdeeldheid bij extreem-rechts. Dat leidt ook vaak tot hilari­teit en leed­ver­maak bij andere afge­vaardigden. Nie­mand kent immers precies de ver­schillen tussen de Pijl­krui­sers, de Verenigde Hongaarse Natio­naal-Socialisten, de Chris­telijke Nationaal-Socialisten, de Natio­naal-Socialisti­sche Landarbei­ders, de Partij van de Nationale Wil, de Rasver­dedi­gers, enz. enz. Bovendien is er door die partij­tjes nogal eens een naam veranderd…….. Duidelijk is wèl, dat de leiders van al deze partijtjes el­kaars geduchte rivalen en vaak bittere persoonlijke vijanden zijn. Deze en gene "nemzeti vezető" [nationale leider] is diep beledigd, veront­waardigd, diep gegriefd, en is bovenal buiten­gewoon eigenge­reid, weet alles beter, kent de oplossing voor alle kwalen allang, weet zich de uitverkorene van Hit­ler, wil de grote Duitse leider in alles nadoen, enz.

top

De meest bekende, en later beruchte, leiders van ex­treemrechts in de jaren '30 in Hongarije zijn, behalve de al ge­noemde: Zoltán Bőszőrmé­nyi, Zoltán Meskó, graaf Fidél Pálffy, graaf Sándor Festetics, [twee van de weinige aristo­kra­ten!] en Mátyás Ma­tolcsy en precies als in b.v. Duitsland [1933/­34] gooit men vooral in de Pijl­kruiserspartij elkaar ook nogal eens de termen "bour­geois" en "proleta­risch" naar het hoofd. Het is hierbij duide­lijk dat Hubay dan toch nog geldt als "bour­geois" [nog een beetje fat­soen­lijk] en dat m.n. Szálasi toch meer "prole­ta­risch" [brut­aal] wordt geacht. Ook het feit dat Hubay een aantal fatsoen­lijke, 'bourgeois-'mensen in de par­tijlei­ding benoemt, wordt hem door de gewone, 'proletari­sche' leden niet in dank afgeno­men.
Wat zou trouwens het doel, het programma, van al deze partij­tjes in het toch al enigszins autoritaire Hongaarse bestel moeten zijn? Open­lijk, gewa­pend verzet tegen de constituti­onele orde en tegen de overheid levert onherroepelijk alleen maar arres­taties en gevan­genis­straffen op.
Dat is al eerder duidelijk gebleken. In het parle­ment pleiten voor omverwer­ping van de regering zal ook weinig baten. Zo blijven die partijen van extreem-rechts hinken op twee gedach­ten. Een openlijke aanval van één van deze 'lei­ders', deze nieuw­komers, politieke parvenu's voor een groot deel, op de persoon van Hort­hy, het staatshoofd, zal zich in Honga­rije zeker onmiddellijk scherp tegen de aanvaller zèlf keren. De Rijksbestuurder Horthy is popu­lair en heeft de reputatie van een staatsman, een natio­naal leider opgebouwd. Een alternatief voor hem is er niet.
Ondanks de zeer nationalistische en wat antisemitische sfeer in Hongarije zijn er tot in de jaren '30 zelden echte racis­tische termen in gebruik ge­raakt. Wel is er al lang sprake van een probleem van de natio­naliteiten in en om Honga­rije, maar vanouds rekent men in Hongarije -heel inclusief- iedereen die het Hongaars als moedertaal spreekt en aangeeft, tot Hongaar, tot "magy­ar".
Naar de achternaam, die duidelijk op b.v. een Duitse of Slavi­sche herkomst duidt, kijkt men niet. Ook de vele honderd­dui­zenden Joden in Hongarije gelden, vanwege hun Hongaarse moe­dertaal, als Hongaar. Een "Joodse natie" of natio­na­liteit heeft hier nooit bestaan. Het Hongaarse Jodendom be­staat formeel voor de wet alleen als religie.... Alle ideeën over een zgn. "vőlkische" basis, of over "bloed" als basis van een ras zijn in Hongarije dan ook eigenlijk volledig uitheems, maar ze zijn in de loop van enkele jaren, sinds de crisisja­ren en de opkomst van de nazi's in Duitsland, wel degelijk óók in Hongarije in het maatschappe­lijke en politieke leven geslopen. Over een zogenaamde "arische" her­komst van de Magyaren hoeft overigens al helemaal niets te worden ge­zegd, want die is er eenvoudig niet! De Magyaren zijn zelfs van afkomst niet eens Indo-Germanen….
Wel is te merken dat "extreemrechts" in Hongarije steeds meer invloed krijgt en eigenlijk ook steeds gevaarlij­ker wordt. In 1937 en 1938 vinden de eerste processen plaats tegen extreemrechtse figuren, en verscheidene massademonstraties maken duidelijk dat ook in Hongarije de invloed van autoritai­re, fascistische ideeën hand over hand toeneemt. Ook vindt er op de nationale feestdag, 15 maart 1938, voor het eerst een openlijke demonstra­tie van studenten en officieren tegen admi­raal Horthy plaats: tijdens een galavoorstelling in de opera van Budapest wordt hij n.b. openlijk uitgejouwd. [Deak, Euro­pean right, 391].
De propaganda van extreemrechts neemt nu gevaar­lijke vormen aan. Men proklameert in deze kring al aan het begin van het jaar, dat "1938 aan ons behoort", en de komende zege van Szál­asi in Hongarije wordt al aangekondigd. Geruchten over een coup van de Pijl­kruisers doen de ronde, en het is duide­lijk dat de extre­mistische Pijlkruisers bij officieren in het leger en bij vele anderen in Hongarije over massale aanhang beschik­ken.
Binnen de regeringspartij laten velen zich ook door deze ideeën beïnvloeden. Men heeft immers al veel langer in Duits­land en in Italië een soort voorbeeld voor Hongarije gezien. Nu worden Horthy, zijn premier en zijn aanhangers -en eigen­lijk het hele esta­blishment van Hongarije- door de propaganda en de [straat-] ak­ties van extreemrechts voor het eerst  gealarmeerd………
De aarzelende premier Darányi wordt in mei 1938 ontslagen, en opgevolgd door de energieke Imrédy. Deze nieuwe premier heeft dan nog de reputatie een knap financieel deskundige, een anglofiel en liberaal te zijn. [Deak, European right, 391]. Het wordt nu aan ambtenaren verboden om lid van een politieke partij [zeg: de Pijlkruisers] te zijn, Szálasi wordt gear­resteerd, en korte tijd later tot een gevangenisstraf veroor­deeld. Regelmatig worden nu kranten opgeheven, leiders gear­resteerd, mensen naar interneringskampen gestuurd, bijeenkom­sten verboden, enz.
Het lijkt erop, dat voor het eerst in bijna twintig jaar de Hon­gaarse regering meent dat het gevaar van de extreemrecht­se Pijlkrui­sers veel groter is dan dat van de extreemlinkse communisten! Vele jaren golden alleen communisten als gevaar­lijk, omdat zij de maatschappij zouden kunnen ondermijnen en hun partij was dus als enige verboden, maar nu zien de autoriteiten voor het eerst óók gevaar van radicaalrechtse kant opdoemen.
Dat mag wel zeer bijzonder heten, want het regime van Horthy in Honga­rije geldt al vanaf 1919 als rechts, conservatief, nationalis­tisch, auto­ritair en in zekere mate zelfs ook nog antisemi­tisch. Allerlei kenmerken van het latere "fascisme" zijn, met andere woorden, in Honga­rije nota bene al aanwezig, vóórdat het begrip zelf ooit, in Italië bijvoorbeeld, wordt ge­bruikt! Toch is Hongarije steeds een parlementaire staat gebleven, met verschillende politieke partijen. Nooit is er een zgn. corporatief systeem ingevoerd, zoals dat in de jaren '30 in bepaalde kringen populair is en Horthy kan géén dikta­tor worden ge­noemd.

top

Nú worden echter maatregelen genomen, en wel tegen radicaalrechtse groepen! In 1939 worden in Hongarije door de minister van binnen­landse zaken het bruine hemd en het haken­kruis als "officiële emble­men en symbolen van een buiten­landse mogend­heid" verbo­den. Dat is voor de extreemrechtse leiders echter geen punt: Ze komen dan met een groen hemd, en met een kruis met pijlen [Pijl­kruis] als symbool en weldra zitten in Hongarije vele honderden personen van ex­treemrecht­se, fascis­tische overtui­ging gevangen. [Deak, idem, 387/391].
Dezelfde premier Imrédy komt al gauw ook zélf met autoritaire ideeën, en hij blijkt diktato­riale neigingen te heb­ben. De Pijlkruisers gaan evenwel toch dóór met hun terreur. In okto­ber 1939 worden weer eens massa-arrestaties uitge­voerd van mannen die een 'dodenlegioen' hebben georgani­seerd, en een poging willen doen om een gewa­pende opstand tegen de regering te beginnen. Ook staan er 17 politici van de zgn. linkse opposi­tie op de 'dodenlijst', en er zijn al eerder, in augus­tus, mensen met dergelijke plannen gearres­teerd [Nagy-Talave­ra, 155].
In januari 1940 wordt n.b. in het hoofdkwartier van de Pijl­kruisers in Budapest een martelkamer ontdekt [Nagy-Tala­vera, 159] en in de zomer van 1939 is in Wenen, dus met medeweten van Duitse nazi's, al een "Szálasi-Garde" gevormd, die kort daarna ook aktief wordt in Hongarije zelf, maar ze heeft geen duide­lijk sukses. [Laczkó, 79/80]. In de jaren '30 is, in Honga­rije zoals in de meeste andere landen van Midden-Europa, de invloed van rechts-radikale ideeën dus veel groter geworden. Hoe groot precies de invloed van Duitse financiële steun hierbij is geweest, dat is in 1937 tot 1939 in Hongarije wel niet duide­lijk, maar één ding staat vast: Het regime van Horthy is gealarmeerd, kan de orde goed handhaven, en weet de rechts terroristen aan te pakken. Op veel sympathie van het Hongaarse publiek hoeft men niet te rekenen, wel op arrestaties, gevangenschap, hilariteit, af­keer.
Evenals in andere landen van Europa vormen echte fascisti­sche en nazi partijen ook in Hongarije een kleine minderheid, zullen nooit spontaan aan de macht komen, en ze zijn -typisch voor Hongarije- zéér verdeeld, zelfs tot het bittere einde toe! Wel gaan er, sinds Duitsland in september 1939 in Centraal-Europa on­over­winnelijk lijkt, ook in Hongarije meer stemmen dan ooit op om de vaderlandse poli­tiek véél meer af te stemmen op die van de As.
Binnen drie weken is immers Polen veroverd, en door Duits­land en de Sov­jet-Unie verdeeld. Vooral bij de generale staf van het leger dringt men dan aan op een militair bondgenootschap van Honga­rije met Nazi-Duits­land. Ook binnen de regeringspartij dringt de rechtervleugel onder leiding van de ijdele en ambitieuze dr. Béla Imrédy [1891-1946] aan op maatregelen om Hongarije veel meer in fascisti­sche richting te duwen. Deze ex-premier, Imrédy, droomt er nog steeds van om terug­ te komen; hij heeft de moed nooit opgege­ven, integen­deel. De Duit­sers hebben hem en ande­ren ook meer dan eens laten weten dat Teleki niet deugt, en dat zij eigenlijk een veel meer uitge­sproken pro-Duits figuur in Honga­rije aan de macht wen­sen. Imrédy lijkt toch voor de Duit­sers een bij­zonder geschikt instru­ment daar­voor. [Nagy-Talave­ra, 160]. Zie ook L., Het bewind van Horthy.
Om radicaalrechts zoveel mogelijk de wind uit de zeilen te nemen, worden op 1 september 1939, maatrege­len genomen -zoals al eerder is gebeurd-, die de macht van de regering vergroten. De uitzonderingstoestand wordt van krach­t; per dekreet kan de regering speciale maatregelen nemen, het recht van vereniging en vergadering wordt beperkt, het inter­neringssysteem wordt uitgebreid, er komt meer censuur op de binnen- en buitenlandse pers in Hongarije. De regering kan voortaan ook voorraden goederen vorderen, en enkele vroegere bepalingen met betrekking tot de werknemers in indus­trie, handel en mijn­bouw worden opgeheven, b.v. betref­fende de beperking van werktijden en betaald ver­lof. Zo worden de politieke activiteiten, die toch al zeer beperkt mogelijk zijn, nog verder ingeperkt. [Laczkó,­ 77].
Premier Teleki, die voor Hongarije in 1938 al een eerste sukses inzake de revisionis­tische buiten­landse politiek weet te behalen, en in 1939, door zijn politiek van non belligerenza, het land buiten het grote mili­taire conflict weet te houden, is nu zeer popu­lair bij het grote publiek……..

top

Binnen­lands heerst er orde en rust, de economi­sche situatie is gunstig, de directe dreiging van de oorlog is voor Honga­rije gering, de gematigde, zgn. linkse oppositie sympa­thiseert met de rege­ring, en heeft in de gege­ven omstan­dighe­den ook geen alterna­tief te bieden, zeker niet wat be­treft het buiten­landse be­leid, de rechts-extreme opposi­tie is verdeeld en min of meer geïsoleerd, en heeft als alter­natief alleen deelneming aan de oorlog te bieden. Hongarije kan dus in 1939 en 1940 gelden als een eiland van rust, vrede en welvaart in Midden-Europa.
Toch hebben de verkiezingen van mei 1939 geleid tot een forse ruk naar rechts, en de rechts-radicale oppositie, met 1/4 van de stemmen en 1/5 van de zetels, kan eventueel samen met een deel der fraktie van de regeringspartij, op den duur een bedrei­ging voor de binnenlandse orde, en ook voor de onafhan­kelijk­heid en zelfstandigheid van Hongarije gaan vormen! Ook in de Hongaarse pers heeft extreemrechts een zeer grote invloed, m.n. door enkele begaafde, welbespraakte journalis­ten, die zorgen voor een fascistische 'brainwashing' bij een deel der bevolking [Nagy-Talavera, 157].
István Milotay, een aanhanger van Imré­dy, en Ferenc Rajniss, die vanwege zijn luxueuze levensstijl en zijn scherpe artike­len tegen Engeland en Amerika, tegen de Joden en tegen de Russen berucht is, en die ook samenwerkt met Gestapo-agenten in Hongarije zijn hierbij vooral van belang. Ook Mihály Kolozsváry-Borcsa, die ooit in Roemenië onder de naam Mihai Borcea bekend was, is een vooraanstaand man in de extreemrechtse perswereld. Hij behoort tot de zogenaamde "Gőm­bős-wezen", mensen die zich de erfge­na­men achten van het fascisti­sch getinte bewind van de vroe­gere pre­mier, van wie ze vinden dat hij eigenlijk veel te vroeg, al in 1936, is overleden.
Nu, in 1939/40, steunt Kolozsváry-Borcsa Imr­édy, en hij is ook voorzitter van het Journalisten­verbond en uitge­ver van de regeringskrant Függet­lenség [Onaf­hankelijk­heid] en hierbij moet worden opgemerkt dat men nogal eens beweert dat de pers in Hongarije na 1919 òfwel Joods òfwel antisemitisch was. [N­agy-Talavera, 157/158].
De laatstgenoemde is vaak ook zeer anti-angelsaksisch, vooral anti-Amerikaans: men hekelt de cowboys, de gangsters, de dekaden­tie, etc. en ziet ook overal de Joodse invloeden in Amerika èn in o.a. Honga­rije zelf. Op een vul­gaire en banale manier gaat de extreemrechtse pers te keer tegen de Joden die dagelijks van de meest onmogelijke zaken worden beschul­digd. [Nagy-Talavera, 158/159].
Toch werkt men van overheidswege in Hongarije hier en daar de Duitsers ook wel tegen en Ber­lijn is lang niet tevreden over de Hongaar­se pol­itiek. De 45.000 Poolse vluchtelingen in Honga­rije [volgens een Duits rapport van november 1939] vormen namelijk hèt contact tussen de Poolse exielregering in Londen en het Poolse verzet, ze vervullen een soort bemiddelende rol, en in Londen doen de Polen zelfs wel eens een goed woordje voor Hongarije bij de Britse rege­ring; bovendien blijft de Poolse diplomatieke vertegenwoordi­ging in Budapest gewoon open. Dat vormt een ergernis voor Duitsland.
Hongarije neemt, zo vindt men in Berlijn, veel te weinig antisemitische maatre­gelen, en het weigert ook maatregelen te nemen in de richting van een tota­litaire staat, en b.v. de 'linkse' oppositiepar­tijen en hun pers uit te scha­ke­len. Het is natuurlijk in Berlijn wel duidelijk, dat deze opposi­tie van Kleine Grondbezitters, sociaal-demokraten en liberalen de regering n.b. nu juist zeer loyaal steunt bij haar pogin­gen om naar alle kanten de contacten te houden en de onaf­hanke­lijk­heid en de politiek van non belligerenza te handhaven.
Zo verklaart één van de leiders van de Kleine Grondbezitters, Endre Baj­csy-Zsilinszky, bij het parlementaire debat over de begroting voor 1940, op 9 november 1939 in het Hongaarse parlement openlijk: "Wij moeten uit politiek en economisch oogpunt onze poorten wijd openhouden voor de weste­lijke Grote Mogendhe­den... Wij kunnen ons niet de luxe van een politiek van res­sentiment veroorlo­ven. Zo'n houding zou ook in tegen­spraak zijn met de belangen van Hongarije". Overigens spreken alle afgevaardigden die het woord nemen zich uit voor handhaving van de de facto-neutrali­teit van Hongarij­e.
En extreemrechts, de Pijlkruisers en de nationaal-socialis­ten van de diverse groepjes, houdt zijn mond [Bol­dizsár, 47] want openlijke pleidooien voor deelneming aan de zijde van Duits­land aan de oorlog zouden extreemrechts wel als bijzon­der onva­derlandslievend ontmaskeren! ……….
Er zijn natuurlijk ook andere stemmen te horen. "Nu Duits­land [juni 1940] de onbetwiste meesteres van heel Europa is gewor­den, moeten we ervan profiteren. We wilden al zolang verloren gebied terug hebben? Nu kan dat! We moeten de Duitse steun proberen te verdienen. Want zonder Duitsland zou immers geen enkele grens in Europa zijn gewij­zigd. Wat kunnen we van anderen verwachten? Van die ondertekenaars van het Verdrag van Trianon? Van hen die nog maar kort geleden de territoriale integriteit van Roemenië hebben gegarandeerd? Van de vrienden van Tsjechoslowakije?... Van de regeringen die ons al als satelliet bij Duitsland hebben ingedeeld, wàt wij ook maar zullen doen? Hongarije moet dus nu resoluut partij kiezen voor Duitsland, aldus velen in Hongarije. [Ullein-Revitzky, 56] en dat zijn nog de stemmen van 'gematigden' die het land niet eens totaal in fascistische of nazi-richting willen drijven.

top

Er zijn ook Hongaren die nu, in het voorjaar van 1940, openlijk pleiten voor deelname aan de oorlog samen met het oppermachtige en onoverwinnelijk geachte Duitse Rijk. Ferenc Rajniss en István Milo­tay b.v. pleiten in hun kranten in scherpe artikelen daar­voor. Milotay schrijft op 24 april 1940 b.v. openlijk: "Kleine naties moeten zichzelf aan een machtiger 'partij' overgeven, en daarvoor dan een prijs betalen, zelfs ten koste van hun natio­nale trots, in de hoop om moeilijke tijden door te komen en bij een andere gelegenheid te heroveren, wat was verloren". [Nagy-Talavera, 160]. Ook -sinds sept. 1938 stafchef [Honvéd Vezérkar Főnőke]- de beroepsmilitair Henrik Werth [*1881] komt in april 1940 met een memorandum ”omdat de Wehrmacht onoverwinnelijk is” en hij deelt hierin o.a. mee: ”De tijd is gekomen dat Hongarije de politiek van neutraliteit en non interventie laat varen en samen met Duitsland deze strijd aangaat, [want] …. alleen op die manier kunnen de duizendjarige grenzen van Hongarije worden heroverd”. [Sakmyster, 245].
Premier Teleki is over deze ongevraagde inmenging van een stafchef in de politiek echter woedend en zegt nog eens duidelijk dat een Duitse zege nog absoluut niet zeker is en dat het dus fout is om een totale en geestelijke militaire verbintenis met Duitsland aan te gaan. Werth en het leger dienen dus ’onze positie niet in de waagschaal te stellen’. Teleki wenst ook dat Horthy openlijk soldaten verbiedt om zich in de politiek te mengen, maar [kenmerkend voor de verhoudingen tussen burgerpolitici en officieren in Hongarije!] Werth trekt zich niets hiervan aan en komt al in mei 1940 opnieuw met een memorandum waarin hij zijn eis herhaalt dat Hongarije een politiek en militair verbond met Duitsland moet sluiten. Teleki is vervolgens verontwaardigd en dreigt met z’n onmiddellijke ontslag als op de eisen van Werth wordt ingegaan. Het antwoord van Horthy is onbekend, maar de positie van premier Teleki wordt wel in toenemende mate bedreigd…. [Sakmyster, 245/246].
Toch zijn er nog enkele andere dapperen, die tegen deze pro-Duitse agitatie fel durven ageren. In het parlement neemt op 24 april 1940 Béla Szemere het woord, en hij geeft blijk van zijn verontwaardi­ging over deze oorlogsophitsers en over pogingen vanuit het bui­tenland [Duitsland!] om Hongarije in gevaarlijke avonturen te storten. ”Hier is sprake van een groep avonturiers, van machtshonger van enkele lui die daarvoor natuurlijk worden betaald!” [Bol­dizsár, 48] en het moet gezegd worden: Honga­rije is -naast Zweden en Zwit­serland- het ènige land op het Europe­se continent waar zoiets nog ongestraft, en plein publi­c, in een gekozen parlement kan worden gezegd, en Hongarije is ook het enige land, samen met de beide andere genoemde en met Finland, waar de parlemen­taire instellingen en een oppositie nog bestaan………..
Zelfs is het een feit, dat niet bijvoorbeeld het voortbestaan van een sociaal-demokratische en een liberale partij in Honga­rije het meeste stof doet opwaaien, maar dat juist extreemrechtse, pro-fascistische oppositiepartijen zorgen voor tu­mult! Er breekt in het parlement in juni 1940 n.l. een storm van veront­waardiging los wanneer de leider van de Pijlkrui­sers, Hubay, voorstellen doet die de typische, tradi­tionele, nationale Hongaarse opvattingen aantasten, en die de zgn. geest van de eeuw ook op binnenlands bestuurlijk niveau willen laten doordringen.
Bij het indienen van een wetsontwerp inzake de nationalitei­ten, officieel: "betreffende het zelf­bestuur en de registratie van etnische groepen in Honga­rije", verklaart de extreemrechtse leider n.l. dat hij o.a. de 500.000 'Volksduitsers' [Ungarndeutsche], en ook de bijna 500.000 Ruthenen [Ukraïners], de bijna 250.000 Slowaken en de veel kleinere groepen Zuid-Slaven en Roemenen, recht op autonomie wil geven betref­fende hun onder­wijs, cul­tuur, poli­tie, bestuur en recht­spra­ak, evenals een evenredig aantal parlementszetels. [Lacz­kó, 86/87­], maar dán breekt de hel pas goed los.

top

In het algemeen ziet men immers de hand van Szálasi hierin: op een 'vőlkische' basis wil hij Hongarije immers omvormen tot een zgn. "Karpaten-Donau-Groot-Vader­land" en nu blijkt ineens dat er eigenlijk maar weinig voor nodig is, om Hubay tot een verdacht persoon te maken. Binnen zijn eigen partij is hij immers ook al omstreden. Maar nu gaat men over tot een scherpe aanval op ex­treemrechts, en er vinden patri­ottische demon­straties plaats. Teleki zelf verklaart Hubay nu schuldig aan hoog­verraad en volgens de premier moet de parle­mentaire onschend­baarheid van Hubay worden opgeheven. Het blijkt voor Teleki c.s. nu n.l. duidelijk dat Hubay het oude histori­sche idee van de "eenheid van de landen van de Heilige Kroon van Sint-Stefa­nus", van de eenheid van het koninkrijk Honga­rije dus, wil laten inruilen voor die zogenaamd moderne, etnische, "vőlkische", ofwel racistische principes. Hubay pleegt, zoals men zegt, een aanval op de 1000-jarige Hongaarse staat……
Dat druist in tegen de tradi­tionele opvattingen, en tegen de pu­blieke opinie. In de hele pers en bij vele patriotti­sche organisaties steekt dan ook een storm van verontwaardiging tegen dit "verraad van het Vaderland" op. Hubay heeft een blunder begaan, en dat is niet de eerste maal dat extreemrechts zoiets doet.
Na een heftig debat wordt Hubay's parle­mentaire onschendbaar­heid opgeheven en dan wordt hij op 22 juli 1940 van z'n parlemen­taire zetel verval­len verklaard. Ook worden massade­monstraties van de Pijlkruisers door de politie uiteen­gesla­gen, en er worden massa-arrestaties verricht. Teleki wenst zich dus niet te laten intimideren. 
De zaak maakt trouwens weer eens duidelijk dat extreemrechts op z'n hoede moet zijn en gemak­kelijk tot een politie­ke outcast kan worden gemaakt: men heeft immers weer een bewijs in handen dat de Pijlkruisers en hun consorten steeds kijken naar wat in Duitsland en Italië, in het buitenland, aan de hand is, zich richten op een buiten­landse ideologie, en het eigen vaderland minachten. Deze partijtjes gedragen zich als handlanger van een grote mogend­heid! Voor zeer vele [nationa­listische] Hongaren is dat toch een onvergefelijke fout.
Maar…… extreemrechts heeft wel meer troeven in handen! Binnen de regeringspartij wordt de kritiek op de premier, vooral na de Duitse zege in West-Europa, ook luider, en Béla Imrédy is de woordvoerder van de kritici. Vooral nu Duitsland onoverwin­nelijk lijkt in heel Europa, moet ook Hongarije solidair zijn met het "Reich", vindt hij. Imrédy bedrijft dan ook aktief propaganda voor de zgn. moder­ne ideeën van de 20e eeuw, n.l. van het fascisme en het nazi­dom. [Nagy-Talavera, Laczkó, 85].
Ook anderen zijn hem hierbij zeer behulpzaam, zoals de vroe­gere minister van defen­sie, Jenő Rátz [1882-1952], die verzoekt om "behan­deling in de geest van verge­vingsgezindheid" van de extreemrechtse leider Szála­si. Dat betekent dus: diens vrij­lating. Imrédy vindt ook dat de regering véél meer moet samenwerken met de rechts-extreme oppositie en het is duidelijk dat hij deze premier, nota bene van zijn eigen partij, veel te laks, te liberaal vindt. Vanaf mei/juni 1940 lanceert hij dan ook een campagne tegen Teleki en van binnen uit probeert hij diens positie te onder­mijnen. In het parlement durft hij de vertrouwenskwestie te stellen met zijn eis tot vrijlating van Szálasi en andere extremisten van rechts, en door de eis om Dekreet 3400, van 5 juni 1940 waarbij het lidmaatschap van de Pijlkruisers voor ambtenaren werd verboden, te herroepen­.
Deze geluiden van ”extreemrechts” komen overigens óók voort uit het nabije verleden: Hongarije is eigenlijk een zéér goede voe­dingsbodem voor extreemrechtse ideeën levert: dit land is immers zwaar ge­schonden, ver­minkt, uit de vorige oorlog 1914/­1918 gekomen: honderdduizenden slachtoffers, en daarna nog een bezetting van 2/3 deel van het land door de buren. Het land heeft vervolgens twee revolu­ties meege­maakt [oktober 1918 en maart 1919]; men heeft z'n ervaringen met een commu­nisti­sche dikta­tuur van het prole­tari­aat, de zgn. "Raden­repu­bliek van 1919", opgedaan, en onmiddel­lijk daarna met een rechtse zoge­naamde "Witte Ter­reur" [1919/21] tegen alles wat communis­tisch en links was.

top

Twintig jaar lang heeft men een zeer anticommunistische politiek gevoerd, de communistische partij is in Hongarije verboden, en de dodelijke angst voor "het internationale commu­nis­me" is na de val van de "Hongaarse Radenrepubliek" in augus­tus 1919 nooit ver­dwenen want men heeft zeer nega­tieve ervaringen met het ‘dodelijke gevaar’ van het communis­me opge­daan, zo vinden veruit de meeste Hongaren. Met een totali­tair bewind van extreemrechts, van en met nazi's en/of fas­cis­ten heeft men - evenals in de rest van Europa- echter geen enkele ervaring! Vele daden van het autori­taire maar niet totalitaire regime van admi­raal Hort­hy, van 1920 tot 1944 staats­hoofd [regent] van Hongarije, en bijvoorbeeld ook de welwillend­heid ten op­zichte van het nieuwe Duits­land, kan men daarom wel ver­klaren uit de zeer anticommu­nisti­sche houding van dat regime……..
Vele Hongaarse communisten en andere 'linkse' intellektuelen zijn in 1919 uitgeweken en, soms na een omweg, in de Sovjet-Unie terecht gekomen maar evenals in alle buurlanden van de nieuwe Sovjet-Unie -maar ook in talloze andere Europese landen- bestaat ook in Honga­rije een grote angst voor communis­tische agitatie en propagan­da, die uiteraard geheel door Moskou wordt gefinan­cierd. Overigens zijn er na 1919, en vooral in de jaren ’30, véél meer Hongaarse communisten in de heilstaat van Stalin om het leven gebracht dan onder het anticommunistische regime van admiraal Horthy…. Omdat men de communistische “Radenrepubliek” van 1919 -kortzichtig maar niet helemaal ten onrechte- identificeerde met ”het Jodendom” was Hongarije ook het eerste land in Europa waar van antisemiti­sche maatregelen van de overheid sprake is; een wet beperkt al in 1921 de toelating van Joodse studenten tot de universiteit, want "hun aantal steekt immers ver uit boven het landelijke percen­tage", zo voerde men als excuus aan, maar in de praktijk werd deze wet nooit streng gehandhaafd.
Hongarije heeft daarna tot 1926 een enorme inflatie meege­maakt, die de midden­stand, enz. ruïneerde en er is dan ook vrijwel niemand meer in Honga­rije te vinden, aan wie de turbu­lentie, de enorme schok­ken van deze jaren zonder meer zijn voorbij ge­gaan. Politiek, maatschappe­lijk en econo­misch hebben de jaren van 1914 tot 1926 slechts geleid tot schan­de en ellende, tot financiële en morele ruïnes.
Tekort gedaan voelt zich vrijwel ieder­een, maar vooral voelt men de eigen natie ernstig geschonden. Al die jaren van ­oorlog, revoluties en inflatie leverden tenslotte voor vrijwel iedereen in Hongarije niet veel meer dan ellende op. Na zeer korte tijd krijgt men dan opnieuw zwaar te lijden door de econo­mische cri­sis van de jaren '30, o.a. door de val van de graanprijzen, waardoor de handel sterk afneemt, en de werk­loosheid vanaf 1931 tot een enorm maatschappelijk probleem wordt.
Dit alles levert zijn bijdra­ge tot diepe teleur­stel­ling, ge­krenk­te trots, hard­heid in de poli­tiek, een zucht naar het gebruik van [para-] militaire middelen om politieke zaken op te los­sen, demagogie en massale onvrede met "de grote politiek" die nogal eens onbegrijpelijk, wille­keu­rig, en volkomen on­recht­vaardig wordt geacht, zeker waar het gaat om de behande­ling van de drie miljoen Hon­garen over de grens, in de buurlanden, en het lot van het kleine Hongarije in de wereld…… Inzake de binnen­landse politiek heerst er nog vaak een grote mate van onderdanig­heid tegenover de auto­riteiten en vooral op het plat­teland is de mentaliteit agrarisch, feodaal en zeer conservatief geble­ven. Voor enig vertrouwen in de libera­le staat, in een economische politiek van laissez faire, en in de parle­mentai­re demo­kratie ontbreken in Honga­rije dus de meest essen­tiële voor­waarden.
Vanouds is men in dit land gewend aan een regering die com­mandeert, die gezag inboezemt, die bevelen uitdeelt, en die wordt gehoorzaamd. Ook in de tijd van de Dubbelmonar­chie onder keizer Franz Joseph I, voor Hongarij­e: koning Ferenc József I [1848/1867-1916] was dat normaal en door de fatale afloop van de eerste wereldoorlog wordt dat nog ver­sterkt. Na de chaos van 1918/19 moet immers de orde weer worden hersteld, zo erkent men algemeen.
Allerlei conservatieve, christelijke, nationale, chauvinisti­sche en antibolsjewistische, min of meer legale organi­saties van gewapende mannen hebben overigens al vanaf 1919 het poli­tieke klimaat in Honga­rije sterk be­heerst: ieder­een riep immers op tot wraak, tot organisatie, tot vorming van een front, tot disci­pline, orde en strijd, tot herstel van de natie, tot nationale eenheid, enz., sinds de vernederende vrede van Tria­non 1920, die de bezetting van twee derde deel van het historische Hongarije bekrachtigde. Men legt dus zeer sterk de nadruk op "het christelijk-natio­nale karakter" van de Hongaarse politiek en alles wat hieraan niet beantwoordt is op zijn minst verdacht: het internationale Jodendom, het internationale communisme en socialisme, de vrijmetselarij, etc.

top

Door de "conso­lidatie­po­litiek" van graaf István Bethlen [prem­ier 1921 tot 1931] is één en ander in Hongarije wel gekalmeerd en Bethlen herstelde ook de contacten met de Joodse gemeenschap en maakt een einde aan antisemitische maatrege­len. Hij [en daarmee Hongarije als staat] is, zegt men, immers van het Joodse kapitaal afhankelijk. Ook van de Volkenbond krijgt Hongarije dan leningen. Degenen die toen verwachtten dat het regime geleidelijk aan zich zou demokratiseren, kwamen echter bedrogen uit; de stabilisatie van Bethlen bracht nog geen echte demokratie. Door de economi­sche crisis van de jaren '30 zijn de resulta­ten van die consolida­tie, evenals in Duits­land, weer te niet gedaan, en de roep om een krachtda­dig optreden, om ver­gel­ding, om ingrij­pen, om harde maatrege­len is weer veel sterker gewor­den…...Hongarije heeft dus na de oorlog min of meer hetzelfde als Duitsland meegemaakt, en dat nog in versterkte mate. Men voelt in Duitsland dus iets van soli­dari­teit want men zit al vanaf 1914 -en eigenlijk al veel eerder- in hetzelf­de schuit­je, èn in de hoek waar de slagen vallen.
Hongarije is al eeuwen georiënteerd op het westen, zeg maar: op Oostenrijk, en op de Duitse cultuur, op Midden-Europa en in het lot van de Duitsers en Oostenrijkers sinds de eerste we­reldoor­log her­kennen miljoe­nen in Hongarije zich­zelf zeer goed: een verloren oorlog, armoede, inflatie, poli­tie­ke chaos en ontreddering, de val van de monarchie, gedwongen gebiedsaf­stand, enz.
Toch maken gematigder mensen in de nationale politiek wel onderscheid, en zij wensen in de jaren '30 voor Honga­rije zeker géén Duitse oplos­singen, maar eigen, nationale. Ook de conservatieve en autoritaire admiraal Horthy onder­scheidt de typische, historische Duitse trekken, die hem wèl aan­spreken, èn de nieuwe nazi-'oplossin­gen', die hem veel minder op Honga­rije van toepassing lijken, en voor hem als landjonker van afkomst en admiraal van beroep ook nog buitengewoon vul­gair, demagogisch, banaal en daarmee volstrekt afkeurens­waardig zijn…..
Een beroep op de massa, op de straat, heeft Horthy nooit gedaan, integen­deel. Gewapende benden op straat, agita­tie en propaganda zoals de nazi's dat doen, zijn voor hem dan ook vèr beneden de maat van de poli­tiek.
Zelfs voor alge­meen en geheim kiesrecht is in het Hongarije van Horthy niet eens plaats. De "Landsvergadering" [Országgyű­lés], het parle­ment, bestaan­de uit een Hogerhuis [in 1926 weer inge­steld] en een Lager­huis, neemt ook een veel minder promi­nente plaats in dan in de echte Europese parlemen­taire demo­kratie­ën en de politieke partijen en stromingen zijn niet hecht in de bevolking verankerd. Ze tellen slechts weinig leden. Veel meer is er in de Hongaarse binnenlandse politiek sprake van per­soonlijke betrekkingen en verhoudingen, goede relaties met de hoger geplaatsten, dan van uitgesproken en constante politieke ideeën en stromingen en van principes.
Bovendien is Hongarije een land waar velen de dagelijkse politiek niet zo erg serieus nemen. Het historische noodlot van de Hongaarse natie weegt dan ook veel zwaarder dan allerlei kleine be­slissingen van toe­vallige mensen. Men acht het verleden véél meer dan allerlei aktuele politie­ke besluiten bepalend voor de toekomst en het lot van Honga­rije hangt, zo leeft dat zeer sterk bij veel mensen, als het ware nu eenmaal van omstandig­heden af, die men absoluut niet in zijn macht heeft. Zelfs koningen en keizers zijn er niet eens tegen opgewassen [1918!].
De politiek is zoiets als de weersomstandigheden, grillig, onvoorspelbaar en in wezen ongrijp­baar. Dat zorgt ervoor dat er een grote mate van zorge­loos­heid, noncha­lance, opper­vlak­kig­heid heersen. Je telt vooral mee vanwege je rela­ties, je af­komst, en niet zozeer omdat je deskundig bent, en bij­voor­beeld buiten­landse ervaring hebt. De Hongaarse politiek lijkt vaak op een ope­rette, zo zegt men wel eens. Alles wordt veel meer ervaren als een spel, hetzij een komedie dan wel een tragedie, als een gril van het nood­lot, en van de meest fantastische en idiote ontwikkelingen moet je nooit opkijken. En … wie kan bewijzen dat die hele politiek, de hele geschie­denis, niet één dolle verto­ning, een scherts, een vicc [Witz], theater of operette is?? De regie van de "eeuwi­ge" historie ligt, dát is duidelijk, zeker níet bij de hande­lende personen, de passan­ten, de ak­teurs…….
De hele Hongaarse geschiedenis komt dan in het licht te staan van een noodlottig spel, dat elders [vèr boven mensen, of in ieder geval buiten hen om, zonder hun wil] wordt gere­gisseerd. Het komische is zelfs vaak nauw verweven met het tragische, of ze volgen elkaar snel op, aldus de recente ervaringen van miljoenen Hongaren!!

top

Een grote mate van berusting, van fatalisme is de Hongaar niet vreemd. Dat geldt zowel voor de grote massa der boeren, die nu eenmaal nooit anders heeft gekend dan hard werken, een karig loon, nederigheid ten opzichte van de autoriteiten en de hand ophouden, als voor de landadel en de aristokratie, die vrij luchthartig en onbekommerd kan [kon] leven en zich niet hoefde in te spannen. De mentaliteit van deze eeuwenoude klassenmaatschappij is nog allerminst verdwenen en tot in de jongste geschiedenis is er veel voedsel verschaft aan deze luchthartigheid. Men heeft over het algemeen immers in deze jaren van 1914 tot ongeveer 1926 niet anders meege­maakt dan een onbedoelde en ongewilde, duizelingwekkende val in de diepte.
Ooit telde Hongarije volop mee in de Oostenrijkse-Hongaarse monar­chie van de Habsburgers als partner binnen één der grote mogendheden van Europa, een eeuwenoud koninkrijk met 20 mil­joen inwoners, waarvan de welvaart en de ontwikkeling geleide­lijk toenam. Honga­rije stond, kortom, in aanzien en het leek er zelfs zeer veel op dat Honga­rije en Budapest in allerlei opzichten Oostenrijk en Wenen zouden inhalen……..
Dat de Hongaarse binnenlandse politiek werd geleid door een buitengewoon autoritaire en arrogante minister-president als graaf István Tisza, stoorde slechts zeer weinigen en dat de Hongaa­rse autoriteiten er tot 1918 alles aan hebben gedaan om de hele bevolking tot "Magyaren" te maken, dus Hongaars tot de taal van iedereen, van het hele openbare leven te maken, en daarbij onder andere de drie miljoen Roemenen, twee miljoen Slowaken, twee miljoen Duit­sers, de honderdduizenden Serviërs en Ukraïners [Ruthenen] niet gunden dat hun talen in het openbare leven een gelijkwaardige plaats zouden innemen, stoor­de al evenmin.
Men waande zich tot 1918 in een trots imperium, maar men belandde binnen zeer korte tijd in een compleet delirium. Dat dit alles niet op een norma­le manier kon worden verwerkt is logisch en dat er naar zonde­bokken is gezocht, en dat die ook worden gevonden, is ook verklaarbaar.
In grote lijnen kan men zeggen, dat de tijd na de eerste wereldoorlog immers óók niet de rust en de vrijheid, of zelfs iets van de "normale tijd" terug­bracht. Even­als in Duitsland en in Oostenrijk vindt men in Hongarije, dat de normale tijd, "a boldog békeidő" [de gelukkige tijd van vrede] slechts die van vóór 1914 is geweest.
Hongarije is dus in zeer korte tijd, 1918 tot 1920, als deel van een grote mogendheid in één klap vervallen tot een derde­rangs landje in Midden-Europa. Een bekend gezegde in Hongarije na de 1e wereldoorlog luidt: "Egész Magyarország mennyország, csonka Magyar­ország nem ország". [Hongarije als geheel was de hemel, het geschonden Hongarije ís geen land] en in dit geschonden land leert en kent ook iedereen het zgn. "Hiszekegy", een nationaal gebed, dat bij allerlei gelegenhe­den wordt uitgesproken als een soort wensdroom. "Hiszek egy Istenben, hiszek egy hazában, hiszek egy isteni őrők igazságban, hiszek Magyarország feltámadásában", of wel: ”Ik geloof in één God, ik geloof in één vaderland, ik geloof in de eeuwige goddelijke gerechtigheid, ik geloof in de wederop­standing van Hongarije”. Dat alles echter voorgoed is verloren en dat het slechts een illusie is, een wanhoopskreet, wil er bij de Hongaren uiter­aard niet in.
Bij genoemde nederlagen en teleurstellingen komt nog het gevoel van de Hongaren altijd en immer alleen te staan. De Hongaarse taal, die geheel afwijkt van vrijwel alle andere Europese talen, en die dus alleen maar afstand schept en nooit enig gevoel van verbondenheid met wie dan ook ople­vert, die voor de buitenlander totaal onverstaanbaar is, is hier­bij het criterium. Met alle buren, zowel de Romaanstalige Roemenen, de Slavische Tsjechen en Slowaken, Serviërs en Kroaten en met de Duitstalige Oostenrij­kers heeft men zelden of nooit een gevoel van ver­bondenheid en begrip gekend en dat zorgt altijd voor een isole­ment en veel onbe­grip in het buitenland over Hongarije en omgekeerd. "Men" is al te vaak geneigd om Hongarije ergens in de Slavi­sche wereld in te delen, maar dit taaleiland voelt zich in de grote Slavi­sche zee al helemaal niet op z'n gemak.
Dat men, in een isolement gedreven na deze enorme crisis, naar begrip en naar bondgenoten zoekt is niet vreemd, en die bondgenoten, dat begrip vindt men in Italië, waar Musso­li­ni in 1922 met harde hand orde en rust schept, waar het volk ook teleurge­steld is over de afloop van de oorlog, die aan het vaderland be­slist­ niet gaf wat men hoopte of ver­wachtte. De politiek van Hongarije is dan ook nog het beste te verge­lijken met die van Italië en men voelt zich ook veel meer verwant met het fascisme dan met het nazidom. Toch wordt in Hongarije, anders dan in Italië, de oppositie nooit verbo­den, en een éénpartijstaat wordt het Hongarije van Horthy nooit!

'Óp naar de toppen der Karpaten!' 1940

top

Alleen de communistische partij wordt na de val van de Raden­republiek verboden. In de jaren '20 komt de oppositie tegen de het bewind van Horthy vooral van 'links'. Sociaal-demokra­ten kunnen, zij het in beperkte mate, weer aktie voeren, en libe­rale en radikale burgers blijven ook een gematigde vorm van oppositie voeren tegen het bewind. Zij vinden hun aanhang vooral in de steden bij de midden­klas­se, de burgerij en de intellectuelen. [Zsuzsa Nagy, 123], maar ook bij de meer welgestelde boeren, de zogenaamde kleine grondbe­zitters [kis­gazda].
De -zeer gematigde- sociaal-demo­kraten vinden hun aanhang vooral bij de meer geschoolde arbei­ders, de leden van de vakbonden in de grote industriële be­drijven maar steeds opnieuw moeten de leiders van de Hongaarse sociaal-demo­kraten moeite doen om te verklaren dat ze allerminst revolutionair zijn, niets van het communisme moeten hebben, enz. Méér dan een bekend schrijver houdt eenvoudig vol dat communisme en socialisme of sociaal-demokratie nu eenmaal één en dezelfde wortel hebben…….
Al vanaf het begin der twintiger jaren hebben liberale en soci­aal-demokratische, progressieve krachten het in Hongarije overigens wel moeilijk. Zij worden aanvankelijk zo onge­veer geïdenti­ficeerd met 'de vijand', de overwinnaars van de eerste wereld­oorlog, 1914/18, die het op de Hongaarse Natie en op de terri­toriale integri­teit van het land hadden gemunt. Bij rechtse, nationalistische Hongaren staan ze als on-natio­naal en "links" te boek: ze flirten met de Volkenbond, zo wordt er ge­zegd, en "Internationaal" is al een scheldwoord!
Van verscheidene leiders van de Kleine Grondbezitters is overigens bekend dat ze eerder, bijvoorbeeld in de jaren '20, ook nogal extreemrechtse, soms antisemitische en racistische opvattingen huldigden, aan de zgn. "Witte Terreur" meededen, en niet bepaald van een demokratische ge­zindheid blijk gaven. Alleen de nood van vele boeren en verzet tegen de regerings­partij dreef hen in 1930 tot de oprichting van een oppositie­partij.
De boeren in Hongarije vormen traditioneel een zeer belang­rij­ke sociaal-economische factor, maar een poli­tieke machts­factor van betekenis vormen ze niet. Een deel van hen, met name de arme landarbeiders en de 'keuterboer­tjes', heeft immers niet eens kiesrecht. Ze vormen een zeer stabiele factor, vele boeren zijn armoe­dig en fatalistisch, ze worden niet door een of andere ideolo­gie beïnvloed, en zeker niet door de communisti­sche of fascis­ti­sche. Er is altijd over hen en zonder hen beslist, en ze zijn er nooit in geslaagd om, los van de autoriteiten, een machtige boerenpartij te vormen. De reden hiervan is niet hun gebrek aan organisatie­vermogen, maar het zeer ouderwetse Hongaarse kiessysteem, dat bepaalde cate­gorieën uitsluit van kies­recht, en ­dat tot 1939 op het platte­land de zogenaamde openbare verkiezing kende: manipula­tie door de overheid, door de landheren, de gendarmerie, ambtenaren en kerkelijke autoriteiten, is hierbij altijd zéér wel mogelijk geweest!
Het woord voor boer, paraszt, betekent ook pion, en dát zegt genoeg…. Van boeren en arbeiders, van de arme massa wordt niet veel meer dan volgzaamheid en gehoorzaamheid verwacht: met hen wordt geschoven…. Echte oppo­sitie die het waagt om aktiviteiten op het platteland te vertonen, te werken aan organisatie, machtsvorming en bewust­wor­ding van de arme massa, wordt al zeer snel als verdacht, onpatriottisch, en dus gevaar­lijk gebrand­merkt!
Van klassenstrijd of van antisemitisme is bij de boeren in Hongarije overigens geen sprake.
Ze zijn individualistisch, stug, ge­hecht aan de eigen gewoonten, vrijheidslievend, en kritisch en wantrou­wend tegen­over alle autoriteiten, behalve die van kerk en scho­ol. Traditioneel bij de plattelandsbevolking is het enorme wantrouwen tegenover de stad, de burgerij en haar cultuur, maar bijzonder voor Hongarije in het Interbellum was wel dat het parlementaire stelsel steeds is blijven bestaan en dat ook de zgn. linkse oppositie in zekere zin, in beperkte mate, haar gang kon gaan.
Hongarije behoort daarmee zelfs tot de meest stabiele landen van de hele regio: nooit is er in de jaren na 1920 een politieke moordaanslag gepleegd en tevens is er nooit een serieuze poging tot staatsgreep ondernomen. Van gevaar voor een burger­oorlog of iets dergelijks is in Hongarije na 1919/20 geen sprake, maar toch zijn de autoriteiten altijd op hun hoede. Toch is de stabiliteit vanaf 1920/21 opmerkelijk voor een land dat totaal ont­redderd uit de oorlog èn uit twee revoluties [1918 en 1919] is geko­men…….
Het toch nog relatief liberale politieke en economische klimaat in Hongarije is des temeer opmerkelijk omdat in aller­lei landen van Midden-Europa en op de Balkan, al in de jaren '20 staatsgrepen worden gepleegd, die -soms tijdelijk- rechtse mili­tairen aan de macht brengen en de oppositie uit­schakelen. Van Griekenland en Bulgarije tot en met Polen en de drie Baltische landen toe is dit het geval. Wellicht ontsnapt Hongarije hieraan, omdat er al in 1919 geen sprake is van een echte, zuivere liberale, demokratische staatsvorm maar ook niet van een echte diktatuur. Zelfs vergeleken met Oosten­rijk is in Honga­rije in het inter­bellum sprake van een opmerkelijke stabili­teit!

top

Sinds 1920 is Horthy regent [officieel: "Rijksbestuurder", kormányzó] van het Koninkrijk Hongarije, bij gebrek aan een ko­ning. De laat­ste koning, Karel IV van Habsburg, heeft in 1918 afstand gedaan, maar na de rechtse 'contrarevolutie' in de zomer van 1919, die in feite Horthy aan de macht bracht, en het konink­rijk formeel herstelde op 1 maart 1920, waagde hij zich nog twee­maal in Hongarije, in april en in oktober 1921.
Maar tevergeefs: de Entente, en vooral de Kleine Entente [Tsjechos­lowakije, Roemenië en Joego­slavië] beschouwde een Habsburger op de troon in Hongarije zonder meer als gevaarlijk, resp. als een casus belli. Mede daardoor kon Horthy aan de macht blijven en die heeft, na 1920/21, zijn regime kunnen consolideren, dankzij o.a. een krachtige premier, graaf István Bethlen [1921/31], die on­danks de Vrede van Trianon, financiële steun krijgt van de Volken­bond, dus uit het westen. De oude orde wordt door Horthy eveneens weer hersteld: het land wordt formeel weer een konink­rijk, en alle wetgeving van de repu­bliek [1918] en de commu­nistische Radenrepubliek [1919] wordt geannuleerd. In het interbellum is Hongarije, vooral in de jaren '20, een conservatief land, waar het archaïsche feodale stelsel, met grootgrondbezit en een in­vloedrijke aristokratie nog duidelijk aanwezig is.
De voormalige leger­leiding, oud-officieren die tij­dens de anti-linkse [anticommunis­tische] zgn. Witte Ter­reur 1919/20 een grote rol speelden, grootin­dustriëlen [vaak Joden] en groot­grondbezitters spelen er een grote rol, en in de sociale betrekkingen heeft men vooral aanzien dankzij één van de vele adellijke titels: dat geldt voor n.b. 1/20 deel der bevol­king! In de jaren '30 taant de invloed van de adel al snel, en nieuwe klassen doen hun intrede in de politiek. Heel bijzonder vindt men het b.v. dat in 1932 voor het eerst in de Hongaarse geschiedenis een kabinet van uitslui­tend burgers, zonder een enkele edelman, wordt gevormd!
De positie van het staats­hoofd, admiraal Miklós Horthy [de Nagybány­a], die in 1939 71 jaar oud is, is eigenlijk onaan­tast­baar. Horthy geniet een enorme populariteit. Overal waar hij zich laat zien wordt hij als een soort redder des vaderlands be­schouwd. Hij geniet ook een groot respect bij het publiek, en zijn gezag bij de gewone man is enorm en velen zien in hem de ware vertegen­woordiger van de Hongaarse natie. Hij wordt ook vaak beschouwd als een waardige opvolger van de laatste Habsburgse koning, en sommigen zouden een voortzetting van het regime van Horthy, via erfopvolging [dus een koning­schap] bepaald niet erg vin­den. Een handig en geslepen politicus kan men in Horthy echter niet zien, evenmin een echte intellectueel. Veeleer blijft hij de man in uniform, de mili­tair, de drager van het hoogste gezag. Hij is dan ook ge­steld op handhaving van traditie, orde en rust, maar nooit is hij zijn constitutionele bevoegdheden te buiten gegaan.
Naast of onder hem staat de weinig op de voorgrond tredende Kroonraad, die als hoogste advieslichaam dienst doet. Vooral in tijden van crisis komt ze samen, en bestaat uit de regent zelf, de ministers, de voorzitters van de beide huizen van het parlement, de voorzitter van het hooggerechtshof, de stafchef en de vroegere premiers.
In constitutionele zaken neemt Hongarije een tussenposi­tie in. Het land is geen echte parlementaire demokratie, maar de beide huizen van het parlement hebben traditioneel wel gezag, en over de wetten wordt hier gestemd. Van een echte diktatuur kan men, in het licht van de fascistische Europese diktaturen van de jaren '30, niet spreken. Hongarije mag een ouderwets, wat autori­tair, fe­odaal en conservatief geregeerd land zijn, van een totali­taire dikta­tuur is geen sprake. Er blijven verschillen­de politieke par­tijen aktief, zelfs tot 1944 toe, maar een premier heeft niet zozeer het vertrouwen nodig van het parlement als wel van de rijksbestuurder Horthy. Nooit is een premier weggestuurd door een parlementaire meerderheid, maar wèl door Horthy……..
De open verkiezingen leveren ook steeds een meerderheid op voor de regeringspartij, dankzij het feit dat die de steun heeft van vele gezagsdragers, vooral op het platteland, waar, zoals gezegd, nog van openba­re -dus gemanipuleerde, gecontroleerde- verkiezingen sprake is.
Het getuigt steeds van moed wanneer men niet openlijk de regeringspartij steunt, d.w.z. min of meer het establishment de rug toekeert en vooral op het platteland levert de organisa­tie van oppositie nogal grote moeilijkheden op. De platte­landsbevolking bestaat nog veelal uit traditioneel gehoorzame en gezagsgetrouwe boeren en van veruit de meeste ambtenaren, advokaten en pries­ters, predikan­ten en doktoren, winkeliers en herbergiers kan men ook niet veel oppositie verwachten. De bevolking is slec­hts zeer zwak politiek bewust of georga­ni­seerd, en de over­heid zelf bevordert natuurlijk ook niet de politieke bewust­wording. Wel doet men zeer regelmatig een hartstochtelijk beroep op de nationalistische gevoelens.

top

Het regime van admiraal Horthy [1920-1944] staat dan ook wel bekend als zeer nationa­listisch, als chauvinistisch. Dat is mede een natuur­lijke reaktie op het Vredesdiktaat van Tria­non, waarbij Honga­rije 2/3 van het grondgebied aan de nieuwe buren moest af­staan en op de grens­palen staat het duide­lijk te lezen: "Nem, nem, soha" [neen, neen, nooit]: nooit zal men berusten in het ver­minkte Honga­rije. Alom kan men, ook in de jaren '30, op kaar­ten zien hoe groot de verne­dering is ge­weest.
Van een echt demokratisch bestel is geen sprake: "demokratie" heeft in de jaren '20 en '30 een zeer slechte klank: in naam van de demokratie en de vrijheid is Hongarije immers verminkt en uitgeleverd! Dankzij de negatieve opstelling ten opzich­te van deze liberale westerse ideeën is er ook geen sprake van sociale hervormingen. De oude klassentegenstellingen tussen land­adel/a­ristokratie en kleine boeren en landarbeiders blij­ven ook bestaan.
Hongarije blijft bekend als "het land van de drie miljoen bedelaars", en de armoede van de lagere klassen, van arbeiders en landarbeiders met name, is zeer groot. Politieke aktie, partijvorming van links blijft ook een zeer moeilijke zaak. Alles wat ook maar zou kunnen herinneren aan de [raden-] ­repu­bliek van 1918/19 is zeer verdacht, wordt gecontroleerd door gendarmerie, landheren en het hele politie­ke establish­ment. Steeds blijkt dat de autori­teiten toch wel benauwd zijn voor de straat, voor 'het volk'.
Naast de grote regeringspar­tij -het establishment- wordt slechts oogluikend oppositie toegelaten, en b.v. aktiviteiten van de sociaal-demokratische partij en m.n. van de vakbonden worden slechts beperkt toegelaten. Agitatie, organisatie en propagan­da onder de lagere sociale klassen acht men eigen­lijk buitenge­woon gevaar­lijk. Al is de zgn. Witte Terreur dan in 1921 vrijwel uitgewoed, toch is er van een geleidelijke demo­krati­sering, en van b.v. uit­brei­ding van het kiesrecht, geen spra­ke. Wel keert in de jaren '20 de rust weer terug, en ook is er van een bescheiden econo­mische groei sprake: Honga­rije kan weer veel graan expor­teren.
Liberale en onafhankelijke dagbladen blijven in Honga­rije ook steeds bestaan. Enkele vooraanstaande dagbladen zijn zelfs eigendom van Joden. Mits men maar niet duidelijk buitenlandse voorbeelden, uit b.v. Tsjechoslowakije [demokratie], Duits­land [nationaal-socialisme], de Sovjet-Unie [communisme], zonder meer als model rechtstreeks op het eigen vaderland Hongarije wil toepas­sen, bestaat er sle­chts een lichte vorm van censuur. Twintig jaar lang wordt de aandacht van het pu­bliek steeds geves­tigd op natio­nale kwes­ties, op het onrechtvaardige vre­desverdrag, op de buurlanden die met alle middelen proberen eeuwenoude Hongaarse steden van hun karakter te beroven, en Hongaarse minderheden op politiek, cultureel en financieel-economisch terrein zo zwaar mogelijk proberen te treffen, enz. Allerlei sociale kwes­ties blijven dan ook onopgelost, zoals een herverdeling van de grond en wie daarvoor ageert kan gemak­kelijk het verwijt horen, een communist, een bolsjewiek te zijn. Zo rust op het begrip 'links' in het Hongarije van de jaren '20 en '30 toch een taboe.
Het geloof van de Hongaren in parlementaire, demo­kra­tische oplos­singen voor de grote problemen van natie, volk en staat is al nooit groot geweest, maar in de jaren '30 taant dat geloof nog verder. Vele ambte­naren, werklozen, studenten, gediplomeerde jongeren, bijna het gehele officierscorps, een groot deel van de 'kleine burge­rij', vele arbeiders en landar­beiders zien niets meer in het bestaande, deels nog feodale, en vooral liberale kapitalisme. In plaats van de liberale economische orde moet de over­heid, zeggen ze, maatregelen, zoals b.v. sociale hervormingen, doorvoeren. Een over­heid die werk ver­schaft -zoals de Itali­aanse en de Duitse- en die veel meer voor de gemeenschap als ge­heel, voor de natie, het volk, doet, die het volk mobili­seert, enz., spreekt nu ook het publiek in Hongarije aan.
Men ziet in deze kring een nauw verbond met Duits­land en Italië als wense­lijk, zelfs als absoluut noodzake­lijk. Híer wordt immers door de leider een beroep gedaan op de discipli­ne, de orde en tucht, de Natie, de volksge­meenschap, enz. Híer gaat er nog iets uit van de overheid, van de staat, zoals gezag, autori­teit, respekt. Uniformen, symbolen, organi­saties, parades, zijn de middelen ertoe. Niet vergeten moet worden, dat Hitler en Mussolini ook van voor deze tijd zéér moderne midde­len zoals radio, vliegtuig, film, krant, enz. gebruik hebben gemaakt bij hun vaak zeer doeltreffende propaganda. Ook in Hongarije worden nu verschil­lende recep­ten voor een snelle oplos­sing aange­dragen: Totalitaire en fascis­tische idealen hebben bij menig­een ingang gevonden. Er zijn in Hongarije immers méér dan genoeg bitter teleurge­stelde en volledig gefrus­treerde, arme en werkloze mensen te vinden!

top

De regering van de behoed­zame, aristokratische pre­mier Teleki stoort zich daar echter niet zo erg aan, en de grote ver­deeld­heid bij ex­treemrechts speelt hem -gelukkig- ook nog in de kaart. Hij vindt ook dat de "moderne" en agressieve methoden van Hitler en Mussolini niet zonder meer in Hongarije kunnen en mogen worden toegepast. Toch hebben enkele voorgangers van Teleki, zoals premier Gyula Gőmbős van 1932 tot z'n vroege dood in 1936, en premier Béla Imrédy van 1938 tot 1939, van alles gedaan om ook aan Honga­rije de nieu­we, fascis­tische 'orde' op te dringen. Door Gőmbős is b.v. een deel van de Hongaarse pers al aardig in radi­kaal-recht­se richting opge­schoven. Het regeringsblad "Magy­arság" ­wordt spot­goed­koop en met zware Duitse subsi­dies, aan de man ge­bracht, en ook een goed­kope zgn. Volksradio wordt vanaf 1939  door de regering als instrument ge­bruikt [Nagy-Talavera, 157].
Gőmbős en Imrédy zijn als premiers ook begonnen met het mobilise­ren van de massa. Zij willen hun volk met de zgn. moderne "geest van de 20e eeuw", die van fascisme en corpora­tis­me, vertrouwd maken. Zij vinden ook dat de over­heid met betrek­king tot organisatie, mobilisatie van "de natie" en ideo­logi­sche propa­gan­da in rechtse, autoritaire zin, een be­langrijke taak heeft. Imrédy -ooit was hij direkteur en later president van de Hon­gaarse Nationale Bank, en premier, de voorganger van Tele­ki- dringt daar sterk op aan. Voor velen heeft de ambitieuze en intelligente dr. Béla Imrédy echter allang afgedaan:
Hij mag dan een aanhan­ger zijn van de min of meer officiële zogenaamd "Chris­telijk-nationale politiek", maar hij is eerder in 1939 'ontmaskerd': Hij is in feite zelf van Duitse en ­Jood­se af­komst, zo heeft een Hongaars blad toen onthuld. Daarom is hij toen door Horthy ontslagen, maar hij heeft het vertrou­wen in zichzelf nooit verloren: Hij blijft zichzelf de meest geschikte leider voor Hongarije vinden!
De druk op de overheid om iets aan sociale en politiek her­vormingen te doen wordt dus steeds sterker, en men ziet in het buitenland dat een sterke solidariteit en organisatie sukses heeft. Van de regeringspartij uit moet daarom worden gehandeld, zo vinden velen nu in Hongarije.
De regeringspartij is dus in 1939 omgevormd en veel meer strak geor­ganiseerd als "Magyar Élet Pártja" [Partij van het Hongaarse Leven]. Zij [en haar voorgangers] beschouwt zich al vele jaren overi­gens niet als zomaar één van de poli­tieke partijen, maar als dé enige echte partij, die het regerings­pro­gramma, de zgn. "Gedachte van Sze­ged", van 1919 tot uit­druk­king brengt, nationaal, alles en allen omvat­tend.
Ze acht zich daarmee de eigenlijke Staats­partij, die boven de partij­poli­tiek staat. In de jaren '20 is deze rege­ringspartij tot stand gekomen uit een fusie van de christe­lijk-nationale partij en de [boeren-] partij van kleine grondbezitters. Ook de 'overgangs'-premier Darányi [1936/38] heeft zijn bij­drage geleverd: Nog vóór de Anschluss houdt hij zijn be­ruchte rede in Győr [5 maart 1938], waarin hij al aankondigt dat Hongarije zich systematisch zal moderniseren, de strijd­krach­ten zal uitbreiden en de rechten van de Joden zal beper­ken. Hij opent daarmee als het ware de frontale aanval op de orde van Ver­sailles en Trianon. [Braham, Labor Service, 2/3].

In het openbare leven heeft het milita­risme ook een steeds be­langrij­ker rol b.v. in opvoe­ding en onderwijs gekre­gen. De "Levente" geldt overigens al lang als de min of meer verplich­te, algeme­ne en nationale jeugdor­ganisatie en plei­dooi­en voor de invoe­ring van de alge­mene dienst­plicht worden nu heel nor­maal; een militante opvoeding "in een natio­nale geest" is in Hongarije al vele jaren een normale zaak en van een echte bur­germaat­schappij en van tolerantie, van res­pekt voor parlemen­taire methoden, is in Hongarije tussen de beide wereldoorlogen weinig sprake. Dat is echter ook mede een regel­recht een gevolg van de frustraties na de opgelegde vrede na de verlo­ren oorlog!

top