|
13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog, 1939-1945
13.2.4 De ”binnenlandse” zaken van een land onder zware druk in de
tweede helft van 1941.
Dat de Duitsers zich over Hongarije weinig zorgen hoeven te maken blijkt b.v. uit een nieuwe "Jodenwet", die het Hongaarse parlement aanvaardt. Na de parlementaire debatten in juni en juli komt op 8 augustus 1941 een nieuwe, derde, Jodenwet [W.A. XV 1941] tot stand en de premier verklaart dat het nu om o.a. de raszuiverheid gaat, maar typerend is wel dat de "Christelijk-nationale" vlag, de leuze van het regime sinds 1919, nu wordt vervangen door de leuze: "oudchristelijk en ras-magyaars". [Nagy Talavera, 178].
De Joodse kwestie is, aldus Bárdossy, een internationale, maar er zijn toch specifieke Hongaarse aspekten. Daarom moet Hongarije ook meegaan met de tijd en verdere maatregelen tegen het Jodendom nemen, maar de wetsvoorstellen van Bárdossy gaan relatief nog niet zo ver. Vergeleken bij b.v. Duitsland, Slowakije, Kroatië en Roemenië loopt Hongarije nog steeds achterop. Eigenlijk worden ook nu weer alleen economische maatregelen genomen, afgezien van een definitie van wie Jood is en een verbod op een gemengd christelijk-Joods huwelijk. [Blackbook, 23].
Vergeefs verzet de zgn. linkse oppositie van liberalen en sociaal-demokraten zich ook nu weer ertegen en de liberale leider Rassay hekelt de zgn. wetenschappelijke argumenten voor een wet betreffende een 'ras'. Ook de Hongaarse kerken laten weer een voorzichtig protest horen, b.v. tegen het feit dat door dit wetsvoorstel Joden die zich hebben laten dopen, èn hun nakomelingen, Joden blijven: dat gaat in tegen de héle kerkelijke praktijk van eeuwen her. Dat heeft geen kerk ooit aanvaard, zoals de hervormde bisschop Ravasz nadrukkelijk zegt. [Weidlein, Antisemitismus, 129/132]. Ook graaf István Bethlen, de vroegere premier, wijst erop dat nu voor het eerst sinds 75 jaar de staatsopvatting tègen die van de kerken ingaat en hij waarschuwt dat het Hongarendom echt niet zó sterk is dat het zo maar honderduizenden medeburgers in een ghetto kan stoten en volgens Bethlen is de Duitse wet betreffende half-Joden zelfs nog milder dan de nieuwe Hongaarse!
De overgrote meerderheid van de Hongaren, zowel in het openbare leven als in het lagerhuis, wenst echter verdere maatregelen tegen de Joden. Zo verklaart de voorzitter van de regeringspartij MÉP, Béla Lukács, op 9 juni 1941 dat de tijd is gekomen voor onteigening van het bezit van de Joden en hij beklaagt zich ook over de grote macht van de Joden in Hongarije: 40 % der ingenieurs en 50 % der artsen is Joods, maar -aldus Lukács- met alle kracht moet ervoor gezorgd worden dat het Hongaarse ras haar 'reinheid van bloed' bewaart, en daarom is een nieuwe wet noodzakelijk. [Weidlein, Antisemitismus, 122/123]……….
Dergelijke geluiden hoort men alom in het parlement verkondigen en het is frappant dat over de "raszuiverheid" van een "Hongaars ras" wordt gesproken, terwijl elk parlementslid eerlijk zóu moeten bekennen dat er van een dergelijk ras [in biologische zin] geen sprake is en dat nu juist degenen die zich Hongaren [magyarok] noemen, dat wil zeggen de Hongaarse taal spreken, in de loop der historie toch wel zéér gemengd zijn met o.a. Slavische en Germaanse [en Joodse!] elementen……. Bovendien: wát is die zogenaamde "nationale ziel"? Er lopen, zoals al eerder vermeld, immers honderdduizenden Magyaren rond met een wel zeer on-Hongaarse achternaam!
En wat te denken van argumenten als zou elke poging tot assimilatie -van de Joden in Hongarije- zijn mislukt? Juist de vele honderdduizenden Hongaarse Joden beschouwen zich immers als Hongaar! Juist zij vormen de meest geassimileerde "etnische groep" in Hongarije, en naar men méér dan eens beweert, in Europa. Juist zij spreken in overgrote meerderheid Hongaars en voelen zich volledig thuis in dit land.
Veel meer dan àlle andere oorspronkelijk niet-Magyaarse inwoners van Hongarije hebben zíj zich in dit land aangepast aan de heersende taal en cultuur en hebben op o.a. financieel en economisch gebied in slechts een halve eeuw toch wel zeer uitzonderlijke prestaties ten bate van dit land geleverd. Maar daar wordt niet op gelet.
Het antisemitisme is ook in Hongarije sterk geworden. Een rooms-katholiek priester, József Kőzi-Horváth, die behoort tot een kleine regeringsgezinde fraktie, voert namens de r.k. priester-parlementsleden het woord en wijst er bijvoorbeeld op dat al vele jaren de rooms-katholieke priesters hebben gepleit vóór "het indammen van de geestelijke en materiële overwoekering door het Jodendom".

De priesters hebben zich, aldus Kőzi-Horváth, altijd al verzet tegen het liberale huwelijksrecht en gemengde huwelijken, en ze hebben vele jaren lang gepleit tegen het front van "Joden, vrijmetselaars en liberalen", met haar machtige pers en propaganda in Hongarije. Elke aktie, die de geestelijke en materiële macht van het Jodendom te niet wil doen en het christelijke Magyarendom wil versterken, wenst deze r.k. priester dus te steunen. [Weidlein, idem, 125]. Deze priester vertolkt evenwel niet geheel de ideeën van zijn kerk want kardinaal Serédi, het hoofd der r.k. kerk, stelt b.v. de natuurwet van de vrijheid van huwelijk toch boven alles en wenst óók de tienduizenden gedoopte Joden als christenen te beschouwen…… Ook de hervormde bisschop László Ravasz laat weten dat hij het buitengewoon gevaarlijk vindt om zo'n onduidelijk begrip als 'ras' in de wetgeving in te brengen en daaruit dan zelfs ethische en juridische konsekwenties te trekken. Hij vindt het ook vreemd dat men het over een zgn. 'vreemd' ras als het Joodse heeft, terwijl alle andere 'rassen' buiten beschouwing worden gelaten!
Al zegt de minister van justitie, László Radocsay, dan wel respect voor het standpunt van de kerken te hebben en ook oog te hebben voor persoonlijke tragedies, toch vindt hij dat de "nationale ziel" zeer grote schade is berokkend door rasvermenging, en dat hij daaraan een einde moet maken….. Kenmerkend [het topppunt!] is overigens dat Radocsay in het parlement zegt van 'rassenbiologie' niets te begrijpen en dat hij vooral z'n standpunt bepaalt vanuit het maatschappelijke leven en bovendien moet hij toegeven dat er onder gedoopte Joden vele goede christenen zijn. [Weidlein, Antisemitismus, 134].
Men mag dus wel zeggen dat dit Hongarije, dat zich nota bene beroemt op geheel eigen, nationale waarden en op christelijke tradities en dat niet gewend is om ooit toe te geven dat het buitenlandse invloeden en tendenzen, trends, mode en ideeën zonder meer slaafs overneemt, zich laat kennen als land waar buitenlandse, nazi- en verwante fascistische ideeën nu toch in ruime mate leven!
Begrippen als ras en nationale ziel komen regelrecht uit het buitenland en passen zeker niet in enige nationale Hongaarse traditie. Slechts enkelen kunnen helaas nog gelden als vertegenwoordigers van deze laatste stroming.
Aan de andere kant moet worden gezegd dat Hongarije relatief nog ver en principieel achterblijft bij allerlei andere landen in de Duitse "Interessensphäre". Men probeert toch steeds wat terughoudend tegenover de Duitse eisen op allerlei gebied te blijven en het nationale belang moet en wil men steeds afwegen tegen de belangen van het Duitse Rijk, van de oorlog. Het is steeds weer een zoeken en tasten om de Duitsers aan de ene kant wèl te vriend, maar tegelijk óók op een afstand te houden! In deze totale oorlog wordt dat steeds moeilijker, zelfs op den duur onmogelijk…… Formeel is de nieuwe wet slechts een amendement op een bestaande huwelijkswet, maar nu worden ook gemengde huwelijken en seksuele betrekkingen tussen Joden en christenen verboden o.a. om "de raszuiverheid te bewaren" en n.b. ”de kwaliteit van het volk te verbeteren”.…..
Typerend is ook dat bij overtreding van de wet slechts aan de Joodse 'partner' een straf -van 5 jaar gevangenis- kan worden opgelegd! Er wordt voor het eerst in Hongarije nu ook bepaald wie Jood is: degene van die godsdienst, waarbij ook geldt dat iemand ertoe wordt gerekend die 3 of 4 Joodse grootouders heeft. Net als in eerdere gevallen worden deze voorstellen door het Hogerhuis wat afgezwakt zodat gedoopte Joden de eerste 7 jaar niet als Joods gelden maar verder is overduidelijk dat voortaan de Joden in Hongarije opnieuw aan strakkere en discriminerende regels worden onderworpen. Ook de numerus clausus voor Joden, die in 1939 op 20 % is gesteld, wordt aangescherpt en op 6 % gebracht. Bovendien wordt aan de wettelijke status van de Joodse gemeenschap getornd zodat men niet meer subsidies voor Joodse scholen en andere kerkelijke instellingen krijgt. [Weidlein, Antisemitismus, 135/137].
Tenslotte wordt de wet door de overgrote meerderheid van het Lagerhuis aanvaard. In het Hogerhuis is de meerderheid maar klein: 65 stemmen vóór en 53 tegen en liberalen en kerkelijke vertegenwoordigers blijven hun bezwaren houden! Maar weldra zijn de praktische gevolgen van de nieuwe wet al duidelijk: Vele Joden worden ontslagen, 131.000 in enkele maanden. Joods grondbezit wordt [voor een klein deel] onteigend en met name Joden van "twijfelachtige nationaliteit" of van buitenlandse herkomst -b.v. de gevluchte zogenaamde Ostjuden die ook in Hongarije vaak worden beschouwd als een vreemd, onaangepast element- kunnen vanaf augustus 1941 worden opgepakt, o.a. door de KEOKH, de organisatie die de buitenlanders in Hongarije controleert, en dan worden ze teruggestuurd naar hun land van herkomst!
Dat betekent voor tienduizenden Joodse vluchtelingen uit Duitsland, Polen en Slowakije in Hongarije dat ze over de grens worden gezet, en voor de meerderheid van hen heeft dat de dood ten gevolge! [Blackbook, 24].
Aan de gevel van de synagoge in de Rumbach Sebestyén utca in de binnenstad van Budapest kan men nog altijd lezen dat in deze synagoge 16 à 18.000 mensen, m.n. Joden “met een onduidelijk paspoort” werden verzameld en hiervandaan naar een kamp in Kameniec Podolski werden gevoerd en daar vermoord!
De jacht op 'buitenlandse' Joden [uit Polen] wordt geopend en binnen enkele weken worden nu ongeveer 40.000 Joden "van wie de papieren niet in orde zijn" zoals dat heet, uitgewezen en naar Duitse kampen in Galicië gedeporteerd, aldus een plan van de generale staf en van gen. Werth [Sakmyster, 273]. Hier worden ze [ook al vóór ze in kampen aankomen] door b.v. de SS opgewacht en op beestachtige wijze ter dood gebracht. Aldus melden ooggetuigen in het Eichmann-proces in 1961. Ook Hongaarse legeronderdelen nemen in enkele gevallen aan deze moorden deel, zoals veel later blijkt. [Nagy-Talavera, 175].

Hongaarse soldaten op de fiets in de Ukraïne, het Oostfront!

Berichten over deze gruwelijkheden komen uiteraard ook in Budapest en minister Keresztes-Fischer uit hierover z’n verontwaardiging en bepaalt als min.v.binnenlandse zaken dat er géén verdere deportaties zullen komen! Deze minister, die al jaren bekend is vanwege zijn tolerante en gematigde beleid, komt dan wel onder vuur van de extreemrechtse pers te staan, maar Horthy vertrouwt hem en weigert hem absoluut te ontslaan. [Sakmyster, 273]. Later verbetert de situatie zich dus wel iets en Joodse charitatieve organisaties verlenen dergelijke vluchtelingen wel hulp, zorgen voor een verblijfsvergunning, maar voor niet-Hongaarse Joden blijft de situatie wel riskant. [Blackbook, 24]. Toch blijven er enkele tienduizenden Joden, afkomstig uit andere landen, in Hongarije wonen, en zijn daarmee véél meer in veiligheid dan elders in Midden-Europa.
Nog een andere anti-Joodse maatregel vormt op 19 augustus 1941 de verklaring van de minister van defensie, Bartha dat het dekreet van 16 april 1941 nu zal worden toegepast. Dat betekent dat het de minister voortaan eigenlijk vrijstaat om met de Joden in militaire [Arbeids-] dienst te doen wat hij wil.
Joodse officieren worden vernederd en van hun rang beroofd: niemand moet nog kunnen zie welke hun verdiensten ooit waren, maar wèl moeten ze door een grote Zs [Zsidó: Jood] worden onderscheiden... [Braham, Labor Service, 17/18]. Na de toetreding van Hongarije tot de oorlog in juni 1941 worden ook geen Hongaarse leger- uniformen meer toegestaan voor Joodse soldaten en zij zullen zelf voor schoeisel en kleding moeten zorgen. Op den duur, na de nederlagen in Rusland, ontstaat er natuurlijk ook bij hen gebrek aan alles. [Braham, Labor Service, 76]. Toch is Hongarije relatief nog terughoudend met maatregelen tegen de overgrote meerderheid van de 800.000 Joden en de extreem-rechtse leider Imrédy verwijt de premier b.v. dat deze er blijkbaar toch vanuit gaat dat de 800.000 Joden in Hongarije zullen blijven wonen.
Voor een notoire fascist zoals de ex-premier Béla Imrédy die ooit hoopt bij de Duitsers opnieuw in het gevlei te komen, lijkt dat natuurlijk alleen maar gevaarlijk: hij pleit dan ook voor emigratie als enige mogelijkheid, "óók in het belang van de Joden zelf". De Hongaarse regering moet er, volgens hem, vooral voor zorgen dat de [niet-Joodse] jeugd goed wordt opgeleid en te zijner tijd de posities [van de Joden] kan overnemen. Er mag geen breuk in het economische leven van het land komen... [Weidlein, idem, 124].
Alleen al om economische redenen kan men, zo wordt dat steeds benadrukt, de Joden nog niet missen, want de Hongaarse wapenindustrie, de export en eigenlijk het hele financiële en economische leven zijn nog steeds van Joden afhankelijk! Met de Hongaarse economie gaat het bovendien relatief goed en men wil dat uiteraard zo houden. Het spreekt dus vanzelf dat de Hongaarse regering ook op economisch terrein niet teveel heldhaftige en al te luidruchtige -racistische- taal gebruikt, want het feit dat de Hongaarse economische en financiële wereld aan de ene kant voor een groot deel draait op wat men wel noemt "Joods kapitaal", en tegelijk aan de andere kant voor het grootste deel afhankelijk is van de handel met Duitsland, en dus profiteert van de oorlogseconomie, kan natuurlijk niet steeds weer nadrukkelijk worden beklemtoond......
Ook op dit terrein is duidelijk dat de Hongaarse regering vooral tijd wil winnen, omzichtig balanceert, en maar blijft hopen dat ze de meest gevaarlijke klippen kan omzeilen. De economische contacten tussen de As en Hongarije zijn namelijk sterk toegenomen maar ook hierin is Hongarije volledig op m.n. Duitsland aangewezen en van de Duitsers afhankelijk. Op 21 mei 1941 is er een geheim verdrag gesloten met Duitsland en Italië waarin wordt bepaald dat deze landen de graanoverschotten uit de Bácska zullen krijgen, maar de Duitsers zullen overigens zelf wel uitmaken, hoe groot die voorraden hier zijn! Dat levert Duitsland en Italië in 1942 n.b. 340.000 ton graan op. [Pamlényi, 517]………
Op 31 juli 1941 komt er een nieuw handelsakkoord met het Derde Rijk tot stand, waardoor de handel nog verder zal toenemen. De Hongaarse export naar Duitsland bedraagt in 1940: 250 miljoen Pengő, d.i. 58 % van de totale export, en ze bestaat vooral uit agrarische produkten zoals graan, oliehoudende zaden, maïs, vee, schapen, vlees en gevogelte, en in 1941 levert Hongarije voor 477 miljoen Pengő aan Duitsland, d.i. 60 % van de totale export. De import uit Duitsland neemt in dit éne jaar [1940/41] toe van 318,7 miljoen tot 429,4 miljoen Pengő, d.i. van 52 tot 58 % van het totaal. Ook de industriële produktie en -export van Hongarije naar Duitsland, van groot belang voor de oorlog, nemen snel toe.
De aardolieproduktie neemt van 1942 tot 1943 toe van 668.400 ton tot 840.800 ton, en de export van olie, die in 1940 nog maar P. 133.000 en in 1941 P. 18,5 miljoen waard is stijgt in 1942 tot P. 45,5 miljoen. [422.000 ton].
Hetzelfde kan men zeggen van de produktie en export van bauxiet en aluminium. De produktie van bauxiet stijgt van 400.000 ton in 1939 naar 823.000 ton in 1940. In 1942 bedraagt ze 988.500 ton en in 1943/44 1 miljoen ton.
De waarde van de bauxietexport neemt van 1940 tot 1942 toe van 11,4 miljoen tot 24,3 miljoen Pengő. [Berend & Ránki, Fenyo, 93]. De bauxiet- en aluminiumindustrie produceren in 1944 nota bene 3x zoveel als in 1939. Ook levert Hongarije in de loop der jaren veel schepen, machines, vliegtuigen, locomotieven, pijpleidingen, enz.

De totale export van Hongarije neemt van 1938 tot 1943 toe van Pengő 600 mln. tot 672 mln. en de import stijgt in die jaren van 472 tot bijna 600 mln. [Kállay, 300].
In het algemeen raakt Hongarije dus steeds meer in de Duitse oorlogsmachine verstrengeld en vooral de produktie en export van voor de oorlog belangrijke goederen neemt snel toe. Het Duitse aandeel in de Hongaarse handel neemt toe van ongeveer 50 % in 1939 tot ruim 60 % vanaf 1941. [idem], maar ook de export naar neutrale landen als Turkije, Zweden en Zwitserland neemt snel toe. In 1938 exporteert Hongarije naar deze landen samen voor 31 miljoen Pengő, in 1941 voor 101 mln. en in 1943 voor 142,7 mln. Pengő. [idem]. Ook de kosten van levensonderhoud stijgen snel en daarmee neemt de inflatie toe. In 1939/40 nemen de kosten met 10 à 12 % toe, en 1940/41 met 20 à 24 %. Toch is er in Hongarije geen sprake van tekorten aan voedsel, etc. Wel wordt er een beperkt distributiesysteem opgezet. Volgens de latere premier Kállay is er echter nauwelijks sprake van een stijging van het nationaal komen van het Hongarije.
In 1938/39 bedraagt het nat. inkomen Pengő 5.192 miljard en in 1943/44: Pengő 5.241 miljard. [Kállay, 299]. Voor de gemiddelde werknemer levert de oorlog ook geen voordeel op. Weliswaar zijn de lonen van 1938 tot 1940 gestegen, maar vanaf 1940 nemen de kosten toe, de prijzen worden verhoogd, en in 1943 leeft men gemiddeld 15 tot 20 % beneden het niveau van 1938. [Pamlényi, 519]…….Één belangrijk probleem is wèl opgelost: de werkloosheid is ten einde, vooral omdat vele Hongaren worden ingeschakeld in de [oorlogs-] industrie of bijvoorbeeld dienst doen in het leger. Van een totale mobilisatie of van een echte "oorlogseconomie" is in Hongarije echter nog geen sprake!
De burger van dit land merkt van de oorlog eigenlijk zelfs nog niets want de strijd speelt zich vanaf 1941 tot 1943 immers af op enorme afstanden van het land. Zo kunnen zowel Duitsers als de eigen Hongaarse regering tevreden zijn. Ook premier Bárdossy is, net als de meeste van zijn voorgangers, nogal trots op de rol van Hongarije in het zgn. "nieuwe Europa". Tijdens een interview op 6 juli 1941 verklaart hij bijvoorbeeld, dat het Hongarije van Horthy "aan andere volken van Europa de weg wees".
Hongarije was het eerste land bij b.v. het neerslaan van het communisme [1919], bij de strijd tegen de vrijmetselarij en bij de invoering van de numerus clausus tegen de Joden [1921], en Bárdossy is met name trots op z'n voorganger Gőmbős, de Hongaarse premier van 1932 tot '36, die al in 1923 extreemrechts in Duitsland steunde! De strijd tegen het "Joods-bolsjewistische regime in Moskou" vindt, naar Bárdossy's mening, dan ook algemene instemming in Hongarije [Weidlein, Antisemitismus, 138] en men beschouwt Gőmbős, de eerste premier in Europa die Hitler, al in de zomer van 1933, bezocht, in kringen van het regime nogal eens als voorbeeld, en als ideoloog.

27 juni 1941. Hongaarse troepen overschrijden de grens met de Sovjet-Unie.
Toch blijft er tegen de oorlogsinspanningen van de regering in Hongarije nog steeds verzet bestaan, en dat verzet heeft nota bene óók nog steeds wettelijke mogelijkheden om zich te uiten. Liberale bladen, zoals de 'Esti Kurir' gaan door met hun artikelen tègen een totalitair bewind, en vermelden bij verschillende gelegenheden openlijk en objectief de standpunten en verklaringen van de westerse mogendheden. Zo wordt al in augustus 1941 de inhoud van het Atlantic Charter in Hongarije bekend en openlijk wordt in Hongarije vermeld dat Tibor Eckhardt in de Verenigde Staten een oproep "voor een Onafhankelijk Hongarije" kan doen. [Zs. Nagy, 126]. Ook in het parlement in Budapest laat de zgn. linkse oppositie zich geregeld horen. In juni/juli 1941 nemen de liberalen het voor de sociaal-demokraten op wanneer die worden beschuldigd een "anti-nationaal" karakter te hebben: ze zeggen zelfs openlijk dat de nazi's en de Pijlkruisers dat zèlf hebben, en pleiten voor maatregelen tegen extreemrechts, en níet tegen de sociaal-demokraten die niets en niemand ondermijnen. [Zs. Nagy, 126].
In de zomer van 1941 kan het sociaal-demokratische blad Népszava ook een oproep doen aan arbeiders, boeren en progressieve intellectuelen in Hongarije om samen te werken. Omdat men natuurlijk wel weet dat de eigenlijke politieke strijd minder dan ooit in het Hongaarse parlement wordt gestreden, wil men met demonstraties, enz. de publieke opinie wakker schudden voor een nationale bevrijdingsstrijd. [Boldizsár, 14]. Menigeen in Hongarije moet zich ook wel aangemoedigd weten door de Britse premier Churchill die in september 1941 zegt: "Hongarije en Roemenië zitten vol met vrienden van ons. Zij zijn door Hitler overweldigd, en door hem als werktuig gebruikt, maar als de fortuin zich tegen deze bandiet keert, zouden ze weer gemakkelijk aan onze kant kunnen terug keren!" Churchill heeft hier met name de Sovjet-Russische eis van 4 september aan Londen op het oog om n.l. de oorlog te verklaren aan de genoemde landen [en aan Finland] uit solidariteit met Moskou, maar "door een Britse oorlogsverklaring zouden deze landen slechts geïsoleerd worden, en in het vijandelijke kamp worden gedrongen", aldus Churchill, en hij heeft gelijk.
In Hongarije neemt het verzet tegen de oorlog langzaam maar zeker toe en er ontstaat nu ook twijfel aan de -snelle- Duitse zege. Hongarije is immers niets opgeschoten met die hele oorlog in het verre Rusland. Duizenden doden en gewonden heeft deze strijd opgeleverd, meer niet………Welk doel staat Hongarije dan toch voor ogen? Het verzet in Hongarije blijft dus bestaan maar wil, zolang dat kan, natuurlijk alleen met wettelijke middelen werken. In september 1941 wordt een "Nationale Boerenalliantie" opgericht door Ferenc Nagy. Ze wil de rijkere boeren organiseren, en via sociale en culturele ontwikkeling op het platteland en door middel van beter onderwijs de levensomstandigheden van een groot deel der bevolking verbeteren. In 1939 heeft men ook al een dergelijke organisatie willen oprichten, maar toen is dat door Teleki verhinderd.

In korte tijd heeft deze "Boerenbond", die verwant is aan de Partij van Kleine Grondbezitters, met Ferenc Nagy als voorzitter en Béla Kovács als secretaris-generaal 1.000 afdelingen en het blad 'Kisgazda' [de Kleine Grondbezitter] telt 23.000 abonnees, maar het is duidelijk dat een zo groot verbond, dat aan de zgn. linkse oppositie is gelieërd en zó spontaan en snel leden wint, is geboren uit een antifascistische en demokratische instelling. Het ligt echter ook voor de hand dat de Bond weldra, ook in het parlement, van ondermijnende aktiviteiten wordt beschuldigd, die de oorlogsinspanningen ondergraven. Later heet het ook dat de Boerenbond een toevluchtsoord voor communisten is geworden, en dat is gedeeltelijk ook wel waar: binnen de Boerenbond opereert later [1943] b.v. een sektie voor landarbeiders die onder leiding staat van de linkse István Dobi. [Kovrig, 140].
Na de oorlogsverklaring aan de Sovjet-Unie is er vanaf de zomer van 1941 ook sprake van sterk toenemende communistische aktiviteiten in Hongarije. De [illegaal werkende] communisten hebben zich al uitgesproken voor een nieuw, demokratisch Hongarije, en voor de vorming van een alliantie van arbeiders, boeren en intellectuelen.
Via celvorming, propaganda, pamfletten en fondsen probeert men de [zeer kleine] partij voor het eerst na vele jaren weer tot leven te brengen. De vooruitzichten zijn immers niet ongunstig: de oorlogsomstandigheden leiden níet tot tevredenheid, het leven komt steeds meer in de greep van de oorlog en men kan er steeds op wijzen dat het regime van Horthy vanaf 1939 normale betrekkingen met de Sovjet-Unie heeft onderhouden en dat die hele oorlog voor Hongarije uitsluitend en alleen maar desastreuze gevolgen kan hebben. Wat heeft Hongarije, met andere woorden, in de Sovjet-Unie toch te zoeken?…….
In juli 1941 wordt al een comité voor pers en propaganda van de communistische partij gevormd, onder leiding van Gyula Kállai, waarin men fel tegen de oorlog tekeer gaat. Het kan evenwel niet anders of deze partij wordt ook in verband gebracht met de daden van Moskou, van Stalin en van de Komintern. Daarom is de communistische partij in Hongarije óók nog steeds ongeloofwaardig: o.a. haar standpunt ten aanzien van de nieuwe grenzen en het revisionisme is opportunistisch en voor vele Hongaren niet "nationaal".
Temidden van alle gejuich in Hongarije over de annexaties van 1938 tot 1941 die algemeen als terecht worden gezien, verklaart de Komintern namelijk al in 1939/40, dat die grensherzieningen gefabriceerd zijn door de imperialistische heersende klassen, èn ze spreekt zich uit vóór.... het recht op zelfbeschikking van de nieuwe minderheden in Hongarije, maar gezien het nabije verleden klinkt dat zeer opportunistisch. De communistische partij van Hongarije heeft ook veel moeite om, al was het maar aan haar kaderleden, uit te leggen dat nú ineens patriottische leuzen, een Volksfront, nationale eenheid en een beroep op de historische tradities, b.v. die van de burgerlijke revolutie van 1848, noodzakelijk zijn. Er blijven dan ook communisten die onverkort vasthouden aan de diktatuur van het proletariaat en die alle samenwerking met burgerlijke partijen en met sociaal-demokraten ten bate van de nationale eenheid afwijzen! [Kovrig, 134/135]. De publieke opinie stoort zich dan ook weinig aan de kleine groep communisten in Hongarije. [idem, 136/137]. Zij steunt de strijd tegen het bolsjewisme, tegen de algemeen verachte imperialistische Sovjet-Unie, en is blij met het herstel van het onrecht van "Trianon", en Stalin wordt nogal eens vergeleken met de horden Tataren, die al in de 13e eeuw Hongarije vanuit het oosten brandschatten. Men heeft in Hongarije natuurlijk ook zijn eigen ervaringen met 133 dagen diktatuur van het Hongaarse -Joodse, zegt men er vaak bij- proletariaat in 1919 en de afkeer, de haat en de minachting zijn bij zowel Hongaarse boeren als bij burgerij en hogere klassen algemeen. De aktiviteiten van de Hongaarse communistische partij hebben tot 1941 dan ook geen enkel resultaat en de verdeeldheid van de communisten onderling speelt de partij ook steeds parten. Men heeft echter geen betrouwbare cijfers over het aantal leden of andere gegevens van de partij in Hongarije, maar naar schatting telt de partij in 1942 een 400 à 450 leden in Budapest. [Kovrig, 136].
Wel is bekend, dat na de likwidatie van Tsjechoslowakije, in 1938/39 ongeveer 1.000 Zuid-Slowaakse Hongaarssprekende communisten zich in Hongarije 'bevinden' en in januari 1941 is er zelfs weer sprake van een nieuw [illegaal] Centraal Comité van de Hongaarse communistische partij, met o.a. Zoltán Schőnherz en J. Skolnik als leiders, maar dat wordt vanuit Moskou geregeld! [M. Molnár, 36]. Er schijnen ongeveer 1942 500 à 700 communisten in Hongarije gevangen te zitten. [idem, 37]. De communistische partij is overigens de énige politieke partij die in Hongarije [sinds de val van de raden republiek in juli 1919] is verboden, en nu, na ruim twintig jaar, blijkt dat ze weer enigszins opleeft, maar de Hongaarse communisten, waartoe [later bekende] mensen zoals János Kádár [*1912], lid van het partijcomité in Budapest, László Rajk [*1909] en Endre Ságvári [*1913], de leider van het Nationaal Jeugdcomité, behoren, moeten voor de autoriteiten altijd zéér op hun hoede zijn.
Hoe meer de partij aktief wordt tegen de oorlog, deste meer loopt ze de kans vervolgd te worden. Ook de contacten, die men zeer voorzichtig met de sociaal-demokraten zoekt, zijn gevaarlijk. De sociaal-demokratische partij van Hongarije is klein en bovenal zeer gematigd. Destijds [1921] heeft ze aan de autoriteiten beloofd alle banden met 'het communisme' door te snijden, en ook onder b.v. landarbeiders niet op te treden.

Alle verbintenissen met communisten kunnen echter voor de legale sociaal-demokraten funest zijn. Velen in Hongarije zullen dan weer worden herinnerd aan de revolutionaire jaren 1918/19 toen de sociaal-demokraten in Hongarije "zich aan de bolsjewieken uitleverden". Bovendien is er van goede kansen op sukses onder de arbeidersklasse in Hongarije geen sprake: de arbeiders verdienen niet slecht, de werkloosheid is verdwenen, en er is van arbeidsonrust niets te bekennen. [Gosztony, 96]. Verder is het ook algemeen bekend dat juist veel arbeiders nog in 1939 op de extreemrechtse partijen hebben gestemd. Behalve de illegale communistische partij in Hongarije zelf is er vèraf ook nog een "Buitenlands Comité" in Moskou aktief ten bate van het communisme. De leden hiervan zijn veelal in 1919 of kort daarna gevluchte communisten die nu om de gunst van Stalin strijden en dat is zeer belangrijk, want ze weten zeer goed dat in de kampen van de Sovjet-leider intussen ook tienduizenden kameraden zijn omgekomen, o.a. de voormalige leider van de Hongaarse Radenrepubliek van 1919, Béla Kun………. De meest bekende zgn. Hongaarse Moskovieten zijn Mátyás Rákosi [eig. Rosenkranz], een zeer intelligent, maar dogmatisch, keihard en meedogenloos type, Zoltán Vas [eig. Weinberger], Ernő Gerő [*1898, eig. Singer, een econoom, die in de Spaanse Burgeroorlog aktief was, en die nogal ambitieus en arrogant is, József Révai [ideoloog], Sándor Nógrádi, Mihály Farkas, Imre Nagy [*1896, een calvinistische boerenzoon, een der weinige niet-Joden!], Ferenc Münnich, en twee gebroeders Szántó. Allen spelen in dit "Buitenlandse comité" in Moskou een belangrijke rol.
Men vermoedt pas later dat in maart 1942 Rákosi door Stalin is aangewezen als leider maar het comité wordt blijft door een waas van geheimzinnigheid omgeven. Bovendien beschouwt dit Moskouse comité zich al in 1941 als dé leiding van de Hongaarse communisten, en het wenst geen enkel contact met de "binnenlandse vleugel" van de partij! [Kovrig, 133]. De communistische partij van Hongarije zal dus nog heel wat werk moeten verzetten en onder andere haar verdeeldheid moeten overwinnen, om enig vertrouwen of zelfs respekt bij een deel van het publiek in Hongarije te winnen, want de publieke opinie is zeer anticommunistisch en zeer anti-Russisch.
Een resolutie van 1 september 1941 waarin het centrale comité der [binnenlandse, illegale] communistische partij de leiding uitnodigt om kontakten te vestigen met de belangrijkste legale, zgn. linkse, burgerlijke partijen en zelfs met de leiding van de regeringspartij, in het belang van de anti-Duitse nationale eenheid, en die partijen uitnodigt om de communistische partij niet meer als vijand maar als bondgenoot te behandelen, wekt bij velen toch de nodige skepsis.
Ook de belofte dat de communistische partij -zolang dat verbond met de andere politieke partijen duurt- de grenzen der constitutie niet zal overschrijden en evenmin de bestaande staat en de sociale orde door middel van geweld wil veranderen, maar al haar aktiviteiten slechts wil gebruiken tegen de gemeenschappelijke vijand, is toch, zéér zacht gezegd, een buitengewoon merkwaardig en heel nieuw aspekt van het communisme.......
’Alle werk en iedere aktie moet aan de huidige hoofdtaak ondergeschikt zijn: Hongarije moet van het juk van het Duitse imperialisme worden bevrijd, het Duitse leger moet worden verjaagd, de op niets gebaseerde oorlog tegen de Sovjet-Unie moet worden beëindigd, een onafhankelijk, vrij en demokratisch Hongarije, en een onmiddellijke vrede vormen nu het hoofddoel van de Hongaarse communistische partij’. [Allianz, 85], en deze doelstellingen passen uiteraard wel in het kader van de oorlog als geheel, en vooral ook in het kader van de nieuwe vriendschap tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie.
Het nieuwe bondgenootschap tussen Churchill en Stalin is trouwens voor menigeen binnen en buiten Hongarije wel een vreemde en teleurstellende zaak: over de meest dringende en fundamentele zaken is men het dan nú wel eens, namelijk dat aan de Duitsers en aan hun ideologie een nederlaag moet worden toegebracht, maar verder weet natuurlijk iedereen wel dat deze beide leiders het niet eens zijn en dat ook nooit zijn geweest.
Genoemde Stalin was bovendien tot voor kort, tot de 22e juni 1941, nog bondgenoot van Hitler! Churchill is geen communist geworden, integendeel, en Stalin is nooit overtuigd geraakt van de zegeningen van het kapitalisme.
Deze internationale ontwikkeling heeft in Hongarije toch wel haar weerslag: evenals in andere landen werken nu ook in Hongarije langzaam maar zeker allerlei groepen van de 'linkse oppositie' wel samen om de diktatuur en ’het fascisme’ in de ruimste zin te bestrijden, zij het op uiterst kleine schaal. Ook in Hongarije komen nu een "Volksfront" en later een "Onafhankelijkheidsfront" tot stand, en b.v. op 6 oktober 1941, op de jaarlijkse nationale rouwdag ter herdenking van de 13 generaals die in Arad door de Oostenrijkers in 1849 zijn geëxecuteerd, vindt een demonstratie plaats van honderden patriottische leden van het Nationale Jeugdcomité en van arbeiders in Budapest, bij het monument van graaf Lajos Batthyány, de eerste Hongaarse premier, die op 6 oktober 1849 door de Oostenrijkse bezetters werd geëxecuteerd. [Pamlényi, 523].
Op 1 november 1941 komen ook verscheidene intellektuelen, studenten, schrijvers en politici van de 'linkse' oppositie, communisten en sociaal-demokraten en ook Joden, bijeen bij de grafmonumenten van Kossuth en Táncsics, [eveneens helden uit de revolutie van 1848/49] op de Kerepesi-begraafplaats in Budapest. Ze leggen er kransen neer als een demonstratie voor de nationale onafhankelijkheid van het land.
Overigens leidt deze demonstratie ook tot verdeeldheid, want er blijven gematigden en demokraten die persé niet samen met [crypto-] communisten, die zonder meer ondergronds moeten en willen werken, iets wensen te ondernemen, en een [klein] aantal communisten vormen vanaf begin 1942 een soort radikaal-linkse kern [een kleine minderheid!] binnen het “Győrffy-Kollégium” van een 60 tot 70 studenten die ook betrekkingen onderhoudt met de illegale communistische partij en die tegenover anderen nogal terroriserend, agressief en militant optreedt. Ferenc Donáth en Lajos Fehér zijn de meest bekenden onder hen. [Hegedüs, 23 - 26].

Toch ziet de regering zich wel genoodzaakt om maatregelen te nemen, hoewel het om kleine aantallen demonstranten gaat. De censuur wordt verscherpt en militaire rechtbanken zijn voortaan bevoegd om burgers wegens niet-loyaal gedrag, opruïing en sabotage te veroordelen volgens de bepalingen van de krijgswet. Toch worden er bijna geen arrestaties verricht! Het is in Hongarije in 1941/42 dan ook moeilijk om uit te maken wie precies "loyaal" is, en wie niet, en wat zijn precies patriottische daden, en wat niet?
Wèl staat vast dat voor de Duitsers, die ook in Hongarije alom hun spionnen en agenten hebben rondlopen en overal informatie inwinnen, veel méér Hongaren verdacht zijn dan voor de Hongaarse overheid en de Duitse geheime diensten kennen de namen.
Zelfs zeer vele vooraanstaande Hongaren zijn voor hen namelijk volkomen onbetrouwbaar, zoals de minister van binnenlandse zaken Ferenc Keresztes-Fischer, de President van de Hongaarse Nationale Bank, Lipót Baranyai, verreweg de meeste rooms-katholieke, calvinistische en lutherse bisschoppen, Béla Lukács, de voorzitter der regeringspartij, kolonel Újszászy, de chef van de Inlichtingendienst [voor de contra-spionnage], Zoltán Benc en Pál Kossuth, vice-voorzitters van de regeringspartij, Ferenc Chorin, een vooraanstaand Joods leider met zeer veel invloed in het Hongaarse financiële en industriële leven en in de bankwereld, en lid van het Hogerhuis, graaf István Bethlen, de vroegere premier en nu een belangrijk adviseur van Horthy, en last but not least de zoon van de Rijksbestuurder van Hongarije, admiraal Horthy: István Horthy [* 1904] de President van de Hongaarse Spoorwegen.
Hierbij zijn dan nog niet eens de talloze leden van zgn. linkse oppositiepartijen en vooral de vele invloedrijke en vooraanstaande Joodse leiders genoemd. Volgens Duitse politierapporten, o.a. van de SD, van 3 maart 1941, bezoekt genoemde zoon István van het Hongaarse staatshoofd o.a. regelmatig de nachtclub Országház-grill, die eigendom is van een Joodse familie. "Hij wordt wanneer hij daar aankomt door het Joodse publiek warm verwelkomd", maar István Horthy heeft veel meer verdachte contacten, zo zeggen de Duitse rapporten.
Hij staat bekend als een toegewijd en serieus man, intelligent, een goed ingenieur die twee jaar in Amerika heeft gewerkt bij Ford, en van wie men weet dat hij anti-nazi en anglofiel is. Hij gelooft totaal niet in een Duitse zege, en hééft daar ook nooit in geloofd. Het ergste is voor de Duitsers uiteraard dat alle bovengenoemde prominente Hongaren n.b. nauwe kontakten met de allerhoogste autoriteiten van het land hebben, en zijn uiteraard voor Hitler en zijn trawanten volledig onbetrouwbaar zijn. Men spreekt dan nog niet eens over de kleine maar legale zgn. linkse oppositie van Kleine Grondbezitters, liberalen en sociaal-demokraten, die zich in het parlement en in de pers nog steeds laat horen: het is voor hén n.l. wel zéér duidelijk: Er moet in Hongarije een demokratisering en géén nazificering komen! Endre Bajcsy-Zsilinszky laat b.v. op 5 augustus 1941 een Manifest het licht zien dat al een geallieerde overwinning voorspelt, alleen al door het enorme overwicht aan materiële kracht van de geallieerden! Hij gaat er óók vanuit dat de westelijke landen, en niet de zo verzwakte Sovjet-Unie, in Midden-Europa de beslissende rol zullen spelen, en zullen domineren..... [Allianz, 85, Sütő, 70/71] en in november 1941 waagt hij het zelfs nog in het openbaar, in het parlement, te zeggen dat Hongarije géén Duits protektoraat is, en dat ook nooit zal worden! [Boldizsár, 51]. Hierbij vergeleken is de extreemrechtse oppositie slechts een armzalig klein en hopeloos verdeeld groepje: voor de Duitsers is het bijvoorbeeld al buitengewoon irritant dat binnen de extreemrechtse Pijlkruiserspartij [NKP] van Szálasi zich weldra, in september 1941, al weer ruzies voordoen die tot een breuk leiden.
Naar aanleiding van een opmerking van "de leider", Szálasi, dat zijn partij er is voor de massa's en niet voor intellektuelen [en hij geeft aan, dat hij vindt dat b.v. Imrédy een bourgeois-mentaliteit heeft], trekt zich een aantal rivalen van Szálasi 'met nog énig intellekt' zich uit de partij terug. Ze menen dat er voor hen in de NKP, die haar oude proletarische imago weer te voorschijn roept, geen plaats meer is.
Endre Baky, Antal Jaross, Ferenc Rajniss, Jenő Rátz, Fidél Pálffy en vier andere parlementsleden stichten dan opnieuw de "Verenigde Hongaarse Nationaal-Socialistische Partij", maar "nationaal" en "Hongaars" kan men deze groep allerminst noemen: alle bekende leiders zijn al lang als Duitse geheime agenten van de Gestapo en de SS, in hun eigen land werkzaam [Laczkó, 109] en ze worden dus ook betaald vanuit nazi-Duitsland. De nieuwe partij en de partij van Imrédy, de MMP, werken nu weer samen, en wel tègen Szálasi en diens "Hungarizmus".
Zo is men bij extreemrechts in Hongarije, waar men gewend is aan schandalen en scheldpartijen, weer terug bij af en de wederzijdse beschuldigingen wegens corruptie, verraad en verduistering, etc. laaien opnieuw op.
De extreemrechtse oppositie is weer in drie partijtjes [inclusief die van Imrédy] verdeeld. Op leven en dood bestrijdt men elkaar opnieuw, maar desondanks leiden al deze partijen steeds meer een marginaal bestaan, ze lijden aan ledenverlies, en de overgeblevenen raken gedesillusioneerd: De Duitsers luisteren immers niet naar hen, en helpen hen niet. Bovendien willen Horthy en z'n premier Bárdossy, die formeel correcte, en zelfs loyale betrekkingen met het Duitse Rijk wensen, absoluut geen akkoord met die fanatici en fantasten van extreemrechts en aldus kan "extreemrechts" zich in Hongarije nog steeds vrijwel onmogelijk als een enigszins fatsoenlijk en redelijk alternatief aandienen. Bovendien wordt er aan het eind van 1941 weer eens een complot van extreemrechts ontdekt tegen de Regent. Opnieuw belanden dan twee nazi-parlementsleden in de gevangenis, en worden tot langdurige dwangarbeid veroordeeld. [Montgomery, 171].

|