< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.2.5 Een klein land, verstrengeld in de grote oorlog, najaar 1941 tot maart 1942. 

De bewuste draad [van pres. Roosevelt, dec. 1941] van de Duitsers wordt weldra inderdaad al weer aangetrokken: op 1 januari 1942 krijgt Horthy van Hitler weer eens een brief met klachten en met beloften. De Duitse leider onderstreept [na het mislukken van de Blitzkrieg in Rusland] nog weer eens het belang van de gemeenschappelijke strijd tegen het bolsje­wisme en hij spiegelt de Hongaarse regent al de 'Endsieg' op de vijand voor. Hij keurt echter de Hongaarse wens, om een gemotoriseerde divi­sie van het front uit Rusland terug te trekken af, en hij wil dat Hongarije, integendeel, een veel belangrijker bijdrage aan de oorlogsinspanning levert, want in de lente van 1942 zal er een nieuw offensief tegen ‘de rode barbaren in het oosten’, in de Sovjet-Unie komen. Zijn minister van buitenlandse zaken Von Ribbentrop komt daarom van 6 januari tot 10 januari naar Budapest om te onderhandelen over de Duitse eisen.
Duitsland wil, zo zegt hij -vooral tijdens een jachtpartij samen met de Hongaarse regent-, over de héle mili­taire macht van Hongarije kunnen be­schikken om het bolsjewis­me te verslaan. Hongarije moet m.a.w een algemene mobilisatie afkondigen en veel meer doen ten bate van de oorlog, “want een weigering van Hongarije kan onberekenbare gevolgen hebben”. Ook zegt Ribbentrop dat er een relatie bestaat tussen de militaire bijdrage van Hongarije en het realiseren van de territoriale doelstellingen, maar hij is er wel van overtuigd dat “Roemenië [die andere, nog veel betere bondgenoot!] Hongarije echt niet bedreigt”. [Sakmyster, 274].
Met deze eisen overvalt hij min of meer de Hongaarse rege­ring die dus deze eisen probeert te matigen, en men maakt de Duitsers duidelijk dat Hongarije grote gevaren bedreigen die nog veel dichterbij bestaan dan het Oostfront: er bestaat op de Balkan een onzekere situatie, zegt men, en de Angelsak­sen, de Britten en Amerikanen, kunnen hier landen. De landen op de Balkan kunnen zich dan best eens snel uit de oorlog terugtrek­ken, en overlopen naar de geallieerden. Honga­rije moet daarmee rekening houden, en haar grenzen dus goed blijven verdedi­gen.
In Budapest doemt dus ook hierbij weer het traumatische beeld van de eerste wereld­oorlog op: In september 1918 hield Bulga­rije n.l. met de oorlog op, n.a.v. het geallieer­de offen­sief via Grieken­land, waarna al snel de Fransen, samen met de Serviërs, naar het zuiden van Hongarije konden oprukken. Dát is voor de Donaumonarchie, en met name voor Hongarije de genade­slag geweest. Ver­volgens hebben Serviërs en Roemenen grote delen van het land, Zevenburgen en het Banaat, kunnen bezet­ten: véél verder dan wapenstandsli­nies in 1918 ooit hebben aangege­ven.
Von Ribbentrop is door die nationale hebbelijkheden van die lastige Hongaren, die altijd weer hun eigen ervaringen erbij halen, natuurlijk allerminst overtuigd: Het zijn de eigen Hongaarse belan­gen, die in Budapest al weer de door­slag geven, moet hij ge­dacht hebben, en voor hém gaan de Duitse belangen, de alge­mene belangen van deze 'wereldstrijd tegen het bolsje­wis­me', vóór alles. Opnieuw haalt hij dan het voorbeeld van Roeme­nië uit de kast: Dát land heeft al een volledige mobili­satie afgekondigd! Van Hongarije verlangt men in Berlijn dus hetzelfde.
Als Hongarije weigert, zou men in Boekarest kunnen denken, dat Hongarije Roemenië wil aanvallen, om Zuid-Transylvanië óók nog terug te krijgen, en dan trekt Roemenië natuurlijk z'n belof­ten aan Duitsland in. De hele verantwoordelijkheid rust dan bij de regering in Budapest. Trouwens, als Budapest niet posi­tief antwoordt, zal die hele revisionis­tische politiek, wat Duitsland betreft, blijven rusten. Het Hongaarse antwoord op de Duitse eisen zal een verdere genoegdoening van territo­riale eisen zéér zeker beïnvloeden. In Berlijn zal men denken dat Hongarije daarvan dan zelf de konsekwenties maar moet trek­ken. [Sütő, 84/85, Juhász, 206/207].
Dat is de Duitse politiek steeds geweest: dreigen en beloven, en de fatale konsekwenties bij -voor de Duitsers- negatieve beslissin­gen leggen bij de regering van een klein land. Ook nu weer heeft dat sukses, want de regering in Budapest is in feite niet meer baas in eigen huis, en is allang gedwongen om aan de Duitse eisen in belangrijke mate tegemoet te komen. Tenslotte deelt Bárdossy mee, dat Hongarije tot het uiterste z'n best zal doen, de oorlogsinspanningen zal intensiferen, maar niet het hele leger naar het Oostfront kan sturen. "Hon­garije kán niet alle militaire en economische hulpbronnen ter beschikking stellen voor niet-specifiek Hongaarse doelstel­lingen", aldus Bárdossy. [Ullein-Revitzky, 128]. Wel zal de Hongaarse Honvéd deelnemen aan fronto­pera­ties en Bárdossy zegt ook nog aan de Duitsers toe dat 2/3 deel van het Hongaarse leger [150.­000 man] naar het Oost­front zal worden gestuurd. De militai­re details zullen binnenkort worden be­sproken met Keitel, de Duitse stafchef.
Ribbentrop kan dan tevreden zijn: Hongarije belooft immers ook de leverantie van meer olie, en zegt toe Roemenië niet te zullen aanvallen. Er zullen nu eveneens 20.000 'Un­garndeut­sche' jonge mannen door de Waffen-SS mogen worden gerekru­teerd. [Juhász, 207, Sütő, 85], maar ondanks het feit dat Von Ribbentrop over het overleg met de Hongaren tevre­den is, doet hij toch geen enkele concrete Duitse toe­zegging aan Hongarije inzake verder territo­riale vergroting. [Confi­dential Papers, 187].
De Hongaarse Rijksbestuurder, admiraal Horthy maakt in z'n brief van 10 januari aan Hitler ook nog eens duidelijk waarom Hongarije ècht geen algemene mobili­satie kan proclameren en niet z'n hele leger naar het oosten kan stu­ren: Hongarije voelt zich dan toch ernstig in z'n bestaan bedreigd door z’n buren, aldus de zeer tendentieuze brief van Horthy aan Hitler. Hij legt ook nog eens de bedoelingen van Hongarije uit en verklaart ook dat dit land vastbesloten is om Duitsland te steunen. De belangrijkste bijdrage van Hongarije acht hij evenwel het handhaven van orde en rust in het binnenland omdat het land wordt bedreigd door van haat vervulde en bloeddorstige Slowaken, Kroaten en Roemenen, die men niet kan vertrouwen en die gemakkelijk kunnen overlopen. Hongarije daarentegen is Duitsland toegenegen, onverbrekelijk loyaal, vriendschappelijk en toegewijd; dus moet het land voldoende troepen thuis houden voor de eigen verdediging.
De fascistische staten Kroatië, Slowakije en Roemenië, vor­men, on­danks het feit van hun bondgenootschap met nazi-Duits­land, zo voelt men dat in Budapest aan, toch een soort tweede Kleine Entente. Deze landen hebben toch vijandelijke bedoelin­gen tegenover Hongarije: ze [de beide laatstgenoemde] willen natuurlijk hun in 1938/40 afgestane gebieden terugheb­ben en hun haat is, aldus Horthy, in de eerste plaats tegen ons gericht. We moeten rekening houden met de mogelijkheid van een geal­lieerde inva­sie op de Balkan, die de volken daar mogelijk hoop geeft [op een verbond met de geal­lieerden en met de Sovjets, dat tegen Hongarije is gericht]. [idem, 189].
Horthy is, zegt hij, er natuurlijk wel vast van over­tuigd dat deze gigantische strijd met sukses zal worden beëin­digd, en zelfs zal deze strijd [tegen het bolsjewisme, tegen de Sovjet-Unie] misschien wel de wereldvrede brengen. Het bolsjewisme is volgens Horthy de pest voor de wereld, en een vreedzaam en gelukkig leven dáárbij is in Europa zéker niet mogelijk. "Met enthousi­asme willen we natuurlijk deelnemen aan de eind­strijd, niet slechts vanwege onze "Waffenbrüderschaft", en onze ge­meen­schappelijke eindbestemming, maar ook vanwege nationale belan­gen", aldus het Hongaarse staatshoofd. [Confi­dential Papers, 187].
Het lot van Europa hangt volgens hem -dus- af van de Duitse wapens en hoewel hij klaagt over de slechte kwaliteit van de Hon­gaarse wapens en uitrusting, verklaart hij dus toch ook zijn loyali­teit aan het Duitse 'Reich', en hij spreekt in dit verband van onverbrekelijke banden van vriend­schap en saamho­righeid van eeuwen her. Hij vertrouwt er ook op, dat Von Rib­ben­trop in Berlijn is teruggekomen met de indruk dat men in Hongarije hem alom met gevoelens van warme vriendschap heeft omringd. [Con­fidential Papers, 192]. Daar­bij heeft hij zeker in het ach­terhoofd dat onder geen énkel beding "de roden", de Sov­jets, deze gigan­ti­sche strijd op leven en dood mogen winnen:
Wát de nazi's ook met en in Honga­rije mogen doen, het wordt door Horthy steeds weer beke­ken in het licht van wat de bolsje­wieken al in en met dit land hébben gedaan in 1919. Zo zit Hongarije in een zeer netelige positie, toch weer omringd door vijanden, en niet bij machte om iets te doen. De "onafhankelijkheid" van Hongarije wordt constant bedreigd, zowel door Duitsland als door de buurlanden. Dat heeft ook de Itali­aanse minister van buitenlandse zaken, Ciano, in Budapest te horen gekregen, waar hij van 15 tot 20 januari een bezoek brengt: Hongarije's onafhankelijkheid wordt door de Duitse druk vernietigd, en de Hongaarse politieke leiders hebben slechts de vrees dat die druk steeds verder zal toenemen. Bovendien weet men in Budapest dat de Duitsers een voorkeur hebben voor Roemenië dat tenminste steeds zonder dralen, en-thousiast, aan de Duitse eisen voldoet. [Sütő, 86].

Hongaarse soldaten op zoek naar partisanen in Rusland, 1942

top

Von Ribbentrops bezoek is echter nog maar een voorproefje ge­weest want het èchte belangrijke [militaire] overleg vindt pas plaats, wanneer veldmaarschalk Keitel met een grote Duitse militaire delega­tie in Budapest arriveert, op 20 januari 1942 voor overleg met de Hongaarse generale staf. 
Keitel heeft zich, aldus de Hongaarse stafchef Szombathelyi, goed voorbereid op zijn bezoek: "Onze situatie is erg moei­lijk, want Keitel heeft z'n kaarten op tafel gelegd. Hij is uitstekend op de hoogte van de situatie van het Hongaarse leger", aldus Szombathelyi. [Sütő, 86]. Keitel gaat met zijn eisen nog weer een flinke stap verder dan Von Ribben­trop. Hij eist ['vraagt'] van de Hongaren de inzet van 15 infanteriedivisies, 10 bezettings­divisies en 3 andere militai­re eenheden voor de oorlog aan het Oostfront. Maar opnieuw zijn de Hongaren niet gewoon, spontaan, bereid om dat ook te leveren. Ze bieden de Duitsers respectieve­lijk 9, 5 en 1 divi­sies…….
Het Tweede Hongaarse Leger met 200.000 man [volgens Horthy: 150.­000 man] zal naar het Oost­front vertrek­ken. [Nagy-Talave­ra, 178, Allianz, 85], maar het Eerste en Derde Hongaarse Leger blij­ven in het land achter. Keitel -en dat lijkt zowaar op de zoveel geroemde Duitse grootmoedigheid- gaat daarmee na langdurige en zware onderhan­delingen akkoord. Hij zegt ook toe dat Berlijn zal zorgen voor tanks en de uitrus­ting van de Hongaarse eenhe­den. [Juhász, 208].
Keitel eist in een memorandum echter ook dat Hongarije volop aan de militaire operaties voor het komende jaar 1942 deel­neemt, en ook de 'totale oorlog' proclameert. [Gosztony, 97] en opnieuw wordt Roemenië erbij gehaald: Hitler zal, aldus Kei­tel, als Roemenië nu wèl, en Hongarije niet meevecht, wellicht z'n standpunt inzake Transylvanië [Zevenburgen] ten bate van Roemenië herzien en men weet in Berlijn natuurlijk dat dat voor Hongarije een uiterst belangrijke troefkaart is: voor dát argu­ment zijn de Hongaren altijd al gezwicht!…
Tenslotte wordt nog in januari 1942 een nieuw militair ak­koord tussen Hongarije en het Duitse Rijk gesloten. Één derde deel van de Hongaarse Honvéd, het Tweede Leger zal naar het Oostfront vertrekken: drie legercorpsen, een mobiele eenheid en later nog een lichtbewapende divisie, en een kwart van dit leger, 50.000 man, zullen achter het front als bezettingsmacht opereren o.a. om Russische partizanenaktiviteiten te bestrij­den. Al deze Hongaarse soldaten zullen onder Hongaars commando staan, n.l. van generaal Gusztáv Jány.
Vanaf april tot juli 1942 vertrekken de Hongaarse soldaten van het Tweede Leger inderdaad naar het Russische front. Toch is er ook nu weer iets afgedongen op de Duitse eisen: 10 front- en 7 bezettingsdivi­sies nemen tenslotte aan de strijd deel. [Goszt­ony, 98]. Zo houdt Hongarije z'n reserves tegen­over de Duitse eisen maar deze reserves helpen natuurlijk niet echt. Veel meer vertrou­wen kan men in Berlijn nog steeds opbrengen voor Roemenië, dat zich veel meer enthousiast inzet voor de oorlog in Rusland…….. 
Dat blijkt o.a. bij het bezoek van de Roemeense diktator Antonescu in februari 1942 aan Hitler. De Roemeense maarschalk en Leider kan zich tenmin­ste erop beroemen dat Roemenië intus­sen 26 divisies met 700.000 man in Rusland heeft staan, aan de zijde van de Duitse legermacht. Roemenië heeft ook al bijna 1/4 van de soldaten en 1/4 van de officieren opgeofferd in de strijd tegen het bol­sjewisme! Hongarije moet zich dus, dat is voor Hitler wel duide­lijk, véél meer inspannen, en véél meer offers bren­gen, om het Duitse vertrouwen te herstellen.
Het militaire akkoord van Hongarije met Duitsland telt overigens nog meer bepa­lingen: het wordt nu voor de SS ook mogelijk om in Hongarije Duitsta­lige jongemannen te rekruteren voor de Duitse Wehrmac­ht: dat betekent opnieuw een ernstige inbreuk op de soeve­reiniteit van Hongarije als staat. [Pamlényi, 522].
Volgens sommigen [Weidlein, Volksbund, 40] zijn er ook geval­len bekend van leden van de Duitse "Volksbund" die door Hon­gaarse autoriteiten met de nek worden aangekeken, niet vanwege een vermeende nazi-gezindheid maar louter vanwege hun 'volks­duitse' afkomst. Allerlei wreedheden tegen hen worden er begaan.
Er lijken ook relatief bijzonder veel niet-Magyaarse soldaten in Hongarije te worden opgeroepen. Dat gebeurt alles onder het motief, de nationalistische leuze om "het Magyaarse bloed te sparen", ["kimel­jűk a magyar vért"].
In deze oorlog ”doet zich n.l. de gelegen­heid voor om af te rekenen met tien­duizenden jonge­mannen van niet-Magyaar­se nationaliteit, hen kwijt te raken door hen naar het front te sturen, en hen zo mogelijk aan hun lot over te laten”, aldus [de van afkomst ‘Volksduitse’] Joh. Weidlein. [Volksbund, 38/40].
Het spreekt vanzelf dat Hongarije ook in deze zaak niet gevolg geeft aan Duitse wen­sen vanuit Berlijn, maar veel meer de eigen nationalistische politiek volgt. In het algemeen echter moet men wel degelijk rekening houden met de Duitse eisen; men weet immers dat een Hongaarse weige­ring om op Duitse eisen in te gaan onvermijdelijk met zich mee­brengt dat Honga­rije zal worden bezet, en dat Roemenië er [territoriale] winst uit zal halen. [Gosztony, 98]. Er wordt ook een gedeeltelijke mobili­sa­tie afgekondigd: alle mannen van 18 tot 30 jaar worden nu opgeroe­pen voor het leger.

top

Nog veel ernstiger is echter de vorming van zgn. "Arbeidsbatal­jons" [Munkaszolgálatok], een gevolg van wetsartikel XIV, 1942. Al vanaf de jaren '20 bestaan er in Hongarije denkbeel­den over politiek onbetrouwbare mannen van militaire leeftijd, want niet iedereen wordt geschikt geacht om dienst te doen in het kleine Nationale leger van Horthy dat met de "Idee van Sze­ged", van revisionisme, irredentisme, heftig chauvinisme en contrarevolutie, in 1919 aan de macht komt. De "Christe­lijke Nationale staat" kan, zo vindt men blijkbaar na de ineenstorting van het communistische bewind, lang niet op ieder­een reke­nen en met name de Joden worden kort na omver­wer­ping van de communistische Raden­repu­bliek met die extreemlinkse ideo­logie geïdentifi­ceerd, maar ook b.v. in vakbonden geor­gani­seerde arbeiders worden al in 1919 door Horthy uitge­sloten van het nationale leger. [Braham, Labor Service, 1].
Dergelijke jongemannen worden al in 1919 per dekreet in speciale 'arbeidsdetachemen­ten' ge­plaatst. Voor hen geldt wel de dienstplicht. Ze dragen geen wapens, maar burgerkleding en een speciale armband, ter onderscheiding van de 'normale en betrouwbare' eenheden van de Koninkl. Hong. "Vaderlandse verdediging",  het leger, de Honvéd! Die speciale detachemen­ten kunnen worden ingezet ten bate van openbare werken van drin­gend nationaal belang. [idem, 1,2]. Vanaf 1938/39 bestaat er in Hongarije al een Arbeids­dienst [Munkaszolgálat] en zijn er werkkampen, maar nu wordt hieraan een wettelijke status gege­ven. Allerlei jonge mannen die min of meer onge­wenste ele­menten vormen, zoals politiek onbetrouwbare commu­nisten en socialisten, en Joden, kunnen nu worden opge­roepen om ongewa­pend dienst te doen buiten het land, aan het front in de Sov­jet-Unie en dit geldt als een soort vervan­ging van de mili­taire dienst­plicht voor Joodse [en soms ande­re] dwangar­bei­ders. Joodse jongeren mogen nu ook niet meer lid worden van de paramili­taire, nationale jeugdorganisatie "Levente".
Men kan zich overigens voorstel­len welke indruk deze ongewa­pende Hon­gaars-Joodse Arbeidsba­taljons wel maken op de gewa­pende Duitse troepen van de Wehr­macht, de Gestapo en de SS. "Uni­formdragen­de Joden te zien roept al een enorme consterna­tie bij de Duitsers op, maar ook bij sommige antisemitische Hongaarse officieren" en de Hongaarse stafchef bezoekt zelf het front in december 1941, beklaagt zich over deze situatie bij de minister, en zegt dat "zoiets de goede naam van de Honvéd schaadt, en bovendien de Duitsers irriteert". [Braham, Labor Service, 23].
Hongarije maakt dus vanaf het begin van het regime van admi­raal Horthy al onderscheid tussen 'nationaalgezinde', en dus betrouw­bare soldaten en andere, niet geheel betrouwbare ele­menten. Oppervlakkig bekeken is er evenwel aanvankelijk in de eerste jaren van de oorlog weinig sprake van echte dis­crimi­natie, want dege­nen die dan worden opgeroe­pen ont­vangen bij­voorbeeld dezelfde belo­ning als de 'gewone' soldaten, voed­sel en kleding als militai­ren, enz. Alleen een M op hun uniform geeft aan, dat ze tot een eenheid van de "Munka­szolgálat", de Ar­beids­dienst, behoren. Naar schat­ting komen voor de Hongaarse Arbeids­dienst n.b. 20.000 van de 90.000 rekruten in 1939/1­940 in aanmerking!
Deze praktijk verandert echter naarmate het antisemiti­sche klimaat harder wordt, de oorlog begint en ook nog voort­duurt. Eind 1940 worden al voorstellen gedaan om Joden in Arbeids­dienst niet meer met de Hongaarse nationale kleuren, maar met een gele kleur arm­band te laten lopen, Joden worden van hun uni­formen be­roofd, en voor Joden komen er aparte Musz- [Munka­szolgálat-] compag­niëen. Één en ander mist eerst nog een legale basis, maar het berust op zgn. "interne administratie­ve maat­rege­len". [Braham, Labor Service, 16/17]. Er volgde in april 1941 ook een dekreet van de minister van defensie dat Joden verplichtte tot dienst in militaire hulp­eenheden, zonder rang en zonder wapens en op grond dáárvan is de status van Joden in de Arbeidsdienst echt radikaal gewijzigd. Op een memorandum van de Joodse leiders [van 23 april 1941] waarin hiertegen werd geprotesteerd, lette niemand: "de zege in de Bácska", de terugkeer van het zuiden, eist dan aller aan­dacht op". In het klimaat van oorlog, van antisemitisme en natio­nalisme wordt er dan ste­eds agres­siever door com­man­dan­ten opge­tre­den, steeds meer en zwaarder worden er straf­fen opge­legd, en gelei­delijk worden de Joden dan wèl onder­scheiden in kle­ding, en in aparte eenheden, enz.!
De stafchef, Werth, dringt er dan ook op aan om -natuurlijk weer los van de lijn van de regering- eigen, interne, militaire maatregelen te treffen, en b.v. Joden te plaatsen in gebieden waar de verliezen het hoogst zijn, hen geen kans te geven op terugkeer in een burgerberoep, enz. [Braham, Labor Serv. 11/12]. Maar ver van huis, aan het helse front in Rusland, en bijna onder het toeziend oog van de Duitsers, van Gestapo en SS, wordt het sadisme van Hongaarse offi­cieren en bewakers uiteraard ster­ker……….
De Hongaarse soldaten hebben hier immers veel meer te maken met hun Duitse 'kameraden' en lotgenoten dan met de bevelen van hun eigen burgerregering die vele honderden kilometers van hen verwijderd zit. De mishande­ling, het stelen van voed­sel, de slechte behan­deling van gevangenen nemen steeds ern­stiger vormen aan en de Hongaarse Joden vormen steeds meer een "open target for abu­se". [Braham, Labor Service, 19]. Er zijn echter ook nog steeds nette Hongaarse officieren en bewakers, die alles doen ter bescherming van hun "Arbeids­dienst-een­heid". Sommige Hongaarse officieren zijn er zelfs in ge­slaagd om hun compagnie ongeschon- den thuis te brengen, en anderen hebben daarvoor echt hun best gedaan. [Braham, Labor Service, VIII].

top

Ook worden er aparte eenheden van christen-Joden gevormd, onder­scheiden door een witte armband. Zij worden soms ook nog enigszins bevoorrecht en beschermd door kerken en hun organi­saties. [idem, 250]. Honger en koude, ellende en gebrek, peste­rij­en en marte­lin­gen, execu­ties en onmense­lijk zware, gedwongen lichamelijke arbeid zijn echter het erbarmelijke lot geweest van tien­dui­zenden Hongaren -met name Joden- die in de Munkaszolgálat, de Arbeidsdienst, moesten dienen. In december 1941 zijn er in totaal bijna 24.000 Hongaarse Joden in dienst, maar weldra wordt dit aantal veel groter. Van de naar schat­ting 60 à 80.000 leden van de beruch­te Arbeidsbatal­jons [sommigen stel­len het aantal op 100.000] zijn 1942/44 er zeker 50.000 omge­komen. Deze dwangarbeid en andere maatregelen zijn nu mogelijk, omdat per Wetsartikel VIII van 1942 vanaf 19 juni 1942 de Joodse gods­dienst in Honga­rije niet meer officieel wordt erkend maar alleen nog wordt ge­doogd! Daarmee komt aan een halve eeuw van [bijna] volledige integra­tie van de Joden in de Hongaarse samenleving abrupt een einde. Wetsartikel XLII van 1895, waarbij de Joodse religie toen officieel werd gelijkge­steld met andere, wordt officieel herroepen. [Blackbook, 27]……… Een nieuw wetsartikel XII, 1942 regelt intussen de onteige­ning van Joods bezit aan grond en bossen. [Blackbook, 28] en zo gaat het van kwaad tot erger. In juli 1942 verzoekt de Hongaarse generaal József Heszlényi bijvoorbeeld aan de Duitse gen. Jodl om ongeveer 100.000 Joden, "die illegaal Hongarije waren binnenge­komen" naar Transnistrië [het door Roemenië bezette deel van de Ukraïne] over te mogen brengen [= te deporteren]. Eichmann wenst daar nog niet op in te gaan want "dan moet het hele deporta­tie-apparaat voor 100.­000 Joden worden ingezet", aldus Eich­mann, en hij suggereert dán al om met de deportatie te wach­ten totdat alle Joden uit Hongarije kunnen worden afge­voerd... [Braham, The Des­truction of Hungari­an Jewry, XIII, XIV].
Heszlényi is overigens één van de Hongaarse generaals die steeds weer met veel respekt en bewondering naar hun Duitse collega's kijken. Hij probeert steeds bij de Duitse militairen in het gevlei te komen en zelf initiatieven te nemen die voor de Duitsers gunstig zijn, en hij stoort zich weinig aan de eigen Hongaarse regering. Niet alleen voor hém is duidelijk dat de Duitse Wehrmacht natuurlijk "meer verstand van zaken" heeft dan dat kabinet van burgers in Budapest………..Toch weet de Hongaarse regering nog steeds te voorkómen dat keiharde Duitse anti-Joodse maatregelen die voor allerlei Joden in heel het door hen gecontroleerde en bezette Europa gelden, óók voor Hongaarse Joden buiten Hongarije gelden! Joodse Hongaren, die b.v. in Nederland wonen, blijven in de eerste plaats Hongaars staatsburger, en zijn daarmee be­schermd.
Hoewel de vergelijking niet opgaat, geldt ongeveer hetzelfde voor de ± 800.000 Volksdeutsche die in het land wonen: in principe gaat de regering er nog altijd vanuit dat het Hongaarse staatsburgers zijn, maar ze komt daarmee herhaaldelijk in aanvaring met de ”Volksbund der Deutschen in Ungarn”die juist zoveel mogelijk deze “volksgroep” in nationaal-socialistische Duitse geest en als “staat in de staat” wil organiseren, zich richt op de aanwijzingen uit Berlijn, en daarmee eigenlijk steeds tegen de Hongaarse autoriteiten ingaat. Zelfs blijkt dat de Duitsers in het ‘kleine’ Trianon-Hongarije veel gematigder tegenover het bewind en huiveriger ta.v. een aparte Volksdeutsche [nazi-!] organisatie zijn en b.v. géén eigen Duitse scholen en eigen evangelisch-lutherse kerk wensen terwijl andere Duitsers, in de nieuw verworven gebieden, Erdély en Délvidék -die in twintig jaar geen Hongaars hebben geleerd maar in Roemenië en Tsjechoslowakije zichzelf konden blijven, juist wèl een aparte organisatie van kerk en school wensen! In de kleine en nieuwe, aparte Duitse lutherse kerken in Hongarije doen zich trouwens ook al moeilijkheden voor want de kerk wenst b.v. geen verlengstuk te zijn van de nazi-organisaties en dominees zijn uiteraard niet z. m. Volksbund- en nazi-partijleden!
Maar ongeveer hetzelfde doet zich voor op politiek terrein: slechts een enkele ultrarechtse Hongaarse partij wenst de Duitse eis te accepteren dat de Volksdeutsche in Hongarije nu eenmaal o.l.v. hun eigen “Volksbund” een volledig autonome en geheel eigen organisatie behoren te hebben, zoals b.v. de ‘nat.-socialist’ Fidél Pálffy en Béla Imrédy van de MMP, maar Szálasi weigert hardnekkig de Duitse volksgroep dat exclusieve recht te geven. Pálffy en Imrédy [die ook goede contacten hebben met Franz Basch, leider der Volksbund] worden dan ook door de Duitse Sicherheitsdienst ten volle gesteund terwijl Szálasi in 1941 nog door de Duitsers wordt genegeerd. Met de Duitse minderheid in Hongarije blijft het dus wikken en wegen, want het almachtige Duitse rijk erkent b.v. principieel géén ’natuurlijke’ en ’vrijwillige’ assimilatie van de “Ungarndeutsche” terwijl de Hongaarse overheid en staat totaal andere opvattingen hierover hebben! De gevolgen hiervan kan men zien aan de gegevens der volkstelling van 1941 waaruit blijkt dat er b.v. ± 200.000 mensen in Hongarije wonen die zichzelf als Hongaar van nationaliteit beschouwen terwijl ze Duits als moedertaal spreken. Zie blz. 87. [Tilkovszky, 128-133]. Zie ook hieronder, betr. de recrutering van jonge ‘Volksduitsers’ in het land…. Het is duidelijk dat een dergelijke houding van de Hongaarse autoriteiten totaal niet strookt met de Duitse opvattingen. Hongarije, zo blijkt steeds opnieuw, past zich dan toch maar moeilijk aan en is altijd onwillig. Ook de verhoudingen van Hongarije met de buurlanden, vooral met Slowa­kije en Roemenië, blijven uitermate koel tot slecht en men weet in Budapest van Duitse pogingen om eventueel een coalitie te vormen met of van Slowa­ken, Roemenen en Kroaten, om Hongarije, mocht het pogin­gen doen om aan de Duitse controle -die al zéér ver gaat- toch nog te ontsnappen, te bezetten en te herverdelen……
Met Roemenië, die aartsrivaal van Hongarije en trouwe Duitse bondgenoot, zijn de betrekkingen wel uitermate slecht. Van beide kanten zint men op wraak aan het einde van de oorlog, of misschien zelfs wel eerder. Roemenië behandelt bovendien de Hongaar­se minder­heid [een half miljoen mensen] wel zeer slecht: men heeft immers 'bewij­zen' in de hand dat Hongaren toch solidair zijn met hun moederland en dat Honga­rije eigenlijk nooit afstand heeft gedaan van aanspraken, óók op het Zuiden van Zevenburgen en het Banaat.
Men klaagt in Boekarest ook steeds over de 'ver­volging' van de Roemenen in Hongarije, in Noord-Zevenburgen, aldus István D. Kertész, die zelf in 1942 secretaris op de Hongaarse legatie in Boekarest is.

top

[Kertész, 64]. De Hongaarse overheid doet er n.l. alles aan om de zichtbare sporen van "de Roemeense bezetting van 1920 tot 1940" uit te wissen, land terug te geven aan vroegere Hongaarse landheren, enz. De één miljoen Roemenen in Hongarije blijven op alle terreinen sterk onderverte­genwoor­digd, hebben eigenlijk geen stem en worden gewantrouwd als vanouds. Haat en wraakgevoelens blijven in Noord-Zevenburgen zeer sterk en óverduidelijk is dat er van enige verbetering van de betrekkin­gen tussen de beide volken en staten geen sprake is geweest, integendeel. Zodra de Duitsers de zaak niet meer onder contro­le hebben, zal men misschien [wellicht] elkaar naar de keel vliegen……. 
Ook in het zuiden van Hongarije, in de Bácska, doen zich grote moeilijkheden voor. Dit gebied, "Délvidék", d.i. zuide­lijke streek in het Hongaars [met o.a. ruim 200.000 Serviërs], is in april 1941 door Hongaarse troe­pen bezet, maar met de Servische partizanen, die nu en dan zeer aktief zijn, krijgt men al in de herfst van 1941 te maken. Verscheidene incidenten doen zich hier voor, tussen Hongaarse troepen en cetniks, Servische nationalisten, en met communistische partizanen, aanhangers van Tito. Ook een aantal Hongaarse politie­mensen [gendar­mes] wordt gedood.
Aanvankelijk zijn er alleen geruchten in omloop, maar op 8 januari 1942 wordt dan toch een rapport gepubliceerd, waaruit blijkt, dat er dan in totaal 17 Hongaren en al vele honderden ’Joego­slaven’ [vooral Serviërs] om het leven zijn gekomen. Het valt, zoals nu blijkt, de Hongaarse autoriteiten zwaar om hier de orde en de vrede te handhaven, maar generaal Bajnóczy, de commandant van de Bács­ka, stelt al cynisch vast: "We hebben nu de gele­gen­heid om alle ongewenste elementen weg te werken en de bevolking een afschrikwekkend voorbeeld te stellen". Pas in maart 1942 wordt duidelijk welke methoden hierbij worden ge­bruikt!….
Na incidenten met partizanen in januari 1942 zijn als vergel­ding van 17 tot 22 januari razzia's gehouden in enkele dorpen bij Novi Sad [Újvidék] met 3.300 inwoners, in de zgn. Zsablya-driehoek. Door beschonken Hongaarse solda­ten en gen­darmes [dronken gevoerd door enkele jonge nazi-officieren, Ullein-Revitzky, 130] worden op bevel van de Hongaarse gene­raal Ferenc Feke­tehalmi-Czeydner de totaal onschuldige bewo­ners van de dorpen, vooral Serviërs en 700 Joden, maar ook wel Hongaren en Duitsers, totaal uitgemoord. De mensen worden naakt naar de ijs­schotsen op de Donau gedreven, en verdrinken of worden doodgeschoten. De solda­ten kunnen daarna nog drie dagen hun lusten botvieren, want….. "de haar­den van verzet moeten worden uitgeroeid en de orde moet worden hersteld", zo heet het. [Nagy-Talavera, 178, Fenyo, 70/71, Rothschild, 185, Kertész, 57]. De burgerlijke autoriteiten worden geïntimideerd en mogen niet tussenbeide komen…..
De gruwelijke moordpartij wordt pas in maart ’42 bekendge­maakt, maar premier Bárdossy bagatelli­seert de zaak in het Hongaarse parlement, en hij kan ook weinig bijzon­derhe­den mel­den. Hij beschikt, naar hij zegt, nog niet over vol­doende informatie. Maar het blijkt óók dat hij de leger­lei­ding niet wenst aan te pakken! Hij gaat tenslotte akkoord met een mili­tair onderzoek ter plaatse [Ul­lein-Revitzky, 130] en dat is wel het minste. Ook de Hongaarse militaire kaste  wenst zich door een stelletje burgers natuurlijk niet te laten vernederen, en dat hoeft van Bárdossy dus ook niet…….
Ge­noemde generaal Feketehalmi-Czeydner ontkent tegenover de premier dat er sprake van onregelmatigheden zou zijn ge­weest. Ook Horthy wordt pas later ingelicht, maar hij geeft dan wel onmiddellijk opdracht een einde aan dergelijke akties te maken en deze zaak uit te laten zoeken door een militaire rechtbank. Toch proberen de verantwoordelij­ke personen de zaak te verdoe­ze­len en een eerste onderzoek levert ook niets op. Wel pro­tes­teert de zgn. linkse oppositie onder leiding van Endre Bajcsy-Zsilinszky in het parlement, maar men verwijt hem "de eer van het leger te hebben geschonden", en dát is zo ongeveer het ergste verwijt dat iemand kan treffen. Fekete­halmi-Czeyd­ner gaat voorlo­pig dus nog vrijuit: hij bedriegt Horthy en Bárdos­sy, maar het erewoord van hem, als officier, geldt als de waar­heid, en daarmee is de zaak voor­alsnog geslo­ten.
Horthy verklaart tegenover hem persoonlijk ook nog dat hem niets zal gebeuren omdat hij immers een goed soldaat en een goed patriot is [Macartney II, blz. 73/74, aangehaald door Nagy-Talave­ra, 179] en voor het Hongaarse staatshoofd, admiraal Horthy, zelf militair, is het zoals bekend vrijwel ondenkbaar, dat Zijn "Koninkl. Hong. Landsverdediging [Honvéd], waarvan hijzelf de Opperste krijgsheer is, niet identiek zou zijn met het hoogste belang van het dierbare vader­land zelf.
Later wordt de zaak inderdaad -op verzoek van enkele parle­mentsleden van de zgn. linkse oppositie, Rassay en Bajcsy-Zsil­inszky- op­nieuw behandeld [december 1943] want zij vergeten deze zaak niet en wensen dat de waarheid aan het licht komt. [Zs. Nagy, 125]. Weliswaar is de zaak van de moorden bij Újvidék slechts 'een kleinigheid' in het totaal van de tweede wereldoorlog maar voor Hongarije is ze toch van groot belang. Het is het enige 'incident' van deze soort, en bijzonder is ook dat de schul­di­gen niet vrijuit gaan maar kunnen worden verhoord, en ver­oor­deeld!  Maar ook hier blijkt weer dat sommige Hongaarse legeroffi­cieren meer trouw aan Duitsland en aan Hitlers ideolo­gie zijn, dan aan hun eigen vaderland. Dat Horthy ver­klaart, dat "nie­mand de misdaad van Újvidék méér kan betreu­ren dan hijzelf, omdat hij [als 'allerhoogste krijgsheer', opper­bevelhebber] het blazoen van het Hongaarse leger rein en onbe­vlekt heeft willen houden", [Gosztony, 97, Horthy, 241] kan men slechts voor kennisgeving aannemen. 

top

Het zal echter ook blijken, dat het onmogelijk is om genoemde officieren te elimine­ren, en ècht te bestraffen: wát de Hon­gaar­se autori­teiten ook willen doen, door de Duitsers wordt alles onmoge­lijk gemaakt. Zonder dat dit land echt is bezet kunnen de Duit­sers toch aan de politieke, en vooral aan de militaire leiding van Hongarije tenslotte hun wil opleggen. De Duitsers in Honga­rije beschikken n.l. allang over aller­lei informatie over alle personen en organisaties, die ze ver­dacht vinden. Een heel netwerk van verbindingen hebben ze opgezet, om talloze personen te schaduwen.
Over allerlei Hongaarse kerkleiders, parlementsleden, minis­ters, legerlei­ding, journa­listen, lei­dinggevende indus­triëlen en bankiers kan men eventueel van de Gestapo, de SS en de SD in Berlijn en in Wenen, maar ook in Budapest, de nodige strikt gehei­me infor­matie krij­gen. Talloze Duitse infor­manten en spionnen lopen er, ook op bijvoorbeeld ministeries, in het nog onbe­zette en 'veilige' Hongarije rond, maar deste meer is het verbazing- wekkend dat men toch van hoger­hand in Hongarije de Duit­sers tegenwerkt.
Goebbels is b.v. zeer ontevreden over de houding van de Hon­gaarse overheid tegenover de grote Duitse minder­heid en hij ergert zich daaraan. Het feit dat overal, in alle satelliet­landen behalve in Honga­rije, de SS vrijelijk en zeer gemak­kelijk kan rekrute­ren onder de "Volksdeutsche", en dat de Hongaarse autoriteiten onmiddel­lijk aan een iedere Hongaarse jongeman die in Duitse dienst treedt -bij de Wehrmacht of b.v. de Waffen-SS- de Hongaarse nationaliteit ontnemen, stoort hem duide­lijk: ”We zijn van hen [die Hongaren] afhankelijk”, aldus de Duitse propagandachef op 5 maart 1942 [Kertész, 63]. Maar hij voegt er ook dreigend aan toe: "Ieder van ons [Duitsers] wacht op het moment, dat we tegenover die Hongaren "einmal Fraktur reden kőnnen" [= hen eens flink de waarheid kunnen zeggen].
Het is voor de nazi's natuurlijk onbehoorlijk en ook belache­lijk dat een kleine bond­genoot als Hongarije nota bene aan eigen mensen [en nog wel van "Volks­duitse" af­komst] duidelijk maakt dat ze min of meer ongeoorloofd in vreemde, buiten­landse krijgs­dienst treden, wanneer ze in Duitse dienst gaan……..
Overigens blijkt een groot aantal Duitstalige jonge mannen in nieuw-verworven gebieden, zoals Noord-Zeven- burgen, zelf niet in het Hongaarse leger te willen gaan, maar geeft de voorkeur aan de Waffen-SS. Formeel geven zij zich "vrijwillig" daarvoor op -volgens een akkoord tussen Hongarije en Duitsland van februari 1942- maar de maatschappelijke en morele druk van de organisa­tie der "Volks­deut­sche" is zo groot dat slechts weinigen zich daaraan kunnen onttrekken: je sluit jezelf dan buiten de eigen kerk en de volksge­meenschap, je wordt gebrand­merkt als verrader, enz..... Bovendien spreken deze Duitstali­ge jonge mannen uit b.v. Noord-Zevenburgen geen Hongaars en voelen zich dus ook niet Hongaar.
Deste meer is het indrukwekkend, wat een aantal Hongaren toch doet, legaal en illegaal, officieel en spontaan, als uitdruk­king van de wil om de vrijheid en zelfstandigheid van het land te herwinnen, en de nazi's en fascisten met alle middelen tegen te werken.
Ook in Hongarije houden sommigen de moed om te protes­teren tègen de zogenaamde 'onvermijde­lijke' loop der gebeurte­nissen en ze willen het vaderland ten koste van alles uit de oorlog halen. Het moedige parlementslid [FKgP] Endre Bajcsy-Zsilinszky b.v. klaagt herhaaldelijk de regering aan en weigert te berusten in de omstandigheden. Hij protesteert in november 1941 tegen de pogingen om de Hon­gaarse industrie in dienst van de herbe­wape­ning van "een ander land" [zeg: Duitsland] te stellen, en zegt ook openlijk dat hij ertegen is dat het Hongaarse volk tot satelliet van het Duitse of van enig ander volk wordt gemaakt. Bovendien vindt hij dat het nazidom tegen de histo­ri­sche geest en 't bestaan van Hongarije ingaat. [Boldizsár, 51]…….
Nog meer opzien baart het kerstnummer van 1941 van het soci­aal-demokra­tische blad 'Néps­zava'. Het bevat namelijk enkele arti­kelen van patriottisch gezin­de personen, die als uitge­spro­ken antifascis­tisch en demokratisch bekend staan, zoals de r.k. histo­ricus, professor Gyula Szekfű en -alweer- Endre Bajcsy-Zsil­inszky. Zij allen dringen erop aan dat Honga­rije zich los­maakt van Duits­land en van de oor­log en ze wensen de vorming van een breed front van alle antifascisti­sche Honga­ren; ze tonen openlijk hun afschuw van het nazidom en pleiten voor demo­kratische hervormingen in het land. Maar ze wensen óók geen communis­tisch Hongarije. Ze hopen zelfs op een aparte vrede met de westelijke geallieerden. Ook zíj hebben echter weinig illusies wat betreft de afloop van deze oorlog. [Kovr­ig, 137]. Het is overigens ook -voor de Hon­gaarse verhoudin­gen- zeer opvallend dat 'burger­lijke' intel­lectuelen van naam en gezag iets publiceren in het ooit zo gesmade en verguis­de 'rode' blad van de sociaal-demo­kraten! [Pálóczi-Horváth, 128]. Weliswaar meer van symbolische dan van werkelijke betekenis is ook bijvoorbeeld de verschijning van enkele tientallen exem­plaren van een nieuw blad van de illegale communistische partij, 'Szabad Nép' [Vrij Volk] op 1 februari 1942 onder leiding van Ferenc Rózsa.
Van veel meer betekenis is echter de vorming van het zgn. "Hongaarse Comité voor Historisch Gedenken" [Magyar Tőrténelmi Emlékbi­zot­tság] in februari 1942, waarin intellektuelen, mensen van diverse politie­ke overtuiging en maatschappelijke visie zit­ting nemen. Per 15 maart 1942, de herdenkingsdag van de bur­gerlijke revo­lutie van 1848, zal men in aktie komen, en bij het bekende beeld van Petőfi aan de Donaukade in Budapest demonstreren, "omdat het Hongaarse publiek steeds meer tot de overtui­ging is gekomen dat de offers aan materieel en bloed alleen de Duitse belan­gen dienen". [Allianz, 85]. Men is het er ook over eens dat Hongarije weer vrij en onafhankelijk moet worden: de Magyaren [Hongaren] moeten zich maar eens de beroemde namen, de data en de dokumenten uit hun geschiedenis herinneren! Talloze Hongaren hebben immers de herinnering aan de strijd voor de vrijheid en onafhankelijk­heid levend gehouden, zoals Rákóczi, Kossuth en Petőfi.

top

In het comité werken communisten, sociaal-demokraten, partij­lozen, Kleine Grondbezitters, boeren en progressieve intellek­tuelen samen, zoals o.a. Bajcsy-Zsilinszky, István Baran­kovics [r.k.], József Darvas, Gyula Illyés en Péter Veres, links-radikale schrijvers van de Nationale Boerenpartij, Gyula Kállai [commu­nist], Árpád Szakasits [soc. dem.], Ferenc Nagy [Kl. Grond­bez.], István Kovács [communist], Ernő Mihály­ffy [links schrijver], de beeldhouwer Pál Pátzay, de beroemde componist Zoltán Kodá­ly, de r.k. historicus Gyula Szekfü, ds. Zoltán Tildy [Kl. Grond­bez.], en mgr. Béla Varga [idem]. Voorzover zij de oorlog hebben overleefd, hebben ze in de jaren na 1945 vaak een prominente rol op politiek of cultureel gebied gespeeld. Al gauw is echter bekend dat het Comité vooral wordt gesteund door sympathisanten van de linkse kran­ten 'Népszava' [sociaal-demokratisch] en de illegale 'Szabad Nép' [com­munistisch], en dat is voor enkele leden toch een reden om al vrij snel met het Comité te breken, hoewel men volledig achter de doelstellingen blijft staan. Het bijzondere van de Hongaar­se situatie in 1941/42 is nu dat er geen arrestaties worden verricht. Het laat zich overi­gens ook wel raden dat het effekt van de aktie van het Comité natuur­lijk in de gegeven omstandigheden vrijwel nihil is. Toch gaat men door met het uiten van z'n ongenoegen over de poli­tieke koers en over de moei­lijke posi­tie van het land. Niet alleen de 'linkse' oppositie is aktief maar ook de Hongaarse autoriteiten zelf geven meer dan eens blijk van voor de Duit­sers openlijk provocerende daden en uit het voorgaande is al geble­ken dat Hongarije voor nazi-Duitsland wel een vervelende en lastige bondgenoot is. De binnenlandse politieke lijn van Hongarije is de Duitsers eigenlijk een doorn in het oog.
Voortdurend zijn er de grote en kleine irritaties, zoals b.v. "het bericht uit Buda­pest van 4 februari 1942 dat Horthy van plan is om zijn oudste zoon als zijn eventuele opvolger aan te wijzen", aldus Joseph Goebbels in zijn beruch­te dagboek, "en dat zou", aldus Goebbels, "niet erg gelukkig voor ons zijn, want deze zoon is nog vriendelijker tegenover de Joden dan Horthy zelf. Maar ik verneem dat Horthy weer een pracht-ge­zondheid geniet, zodat de vraag wie hem zal opvolgen voor het moment alleen maar van theoretisch belang is"….
Over de zaak van de eventuele opvolging van de inmiddels 74-jarige Hongaarse Rijksbestuurder Horthy is intussen al het één en ander te doen geweest. Enkele jaren eerder, in 1937, is er al sprake van geweest en toen is geregeld dat -mocht het staats­hoofd aftreden of overlijden- er door één der beide kroon­wach­ters aan het parlement een verzegelde brief met drie namen van kandidaten zal worden overhandigd, maar aan deze namen is het parlement niet gebonden. [Horthy, 242]. De namen van de drie kandidaten zijn intussen echter verouderd: de vroegere premier Darány is overleden, graaf Bethlen is te nauw verbonden met het anti-nazi kamp en graaf Gyula Károlyi [premier 1931-’32] is te oud. [Sakmyster, 277]. Nu, in november 1941, is Horthy zelf gekomen met plannen voor de instelling van een vice-regentschap met het recht van opvolging. Hij heeft een persoon­lijke brief aan premier Bárdossy geschreven waarin hij schrijft het absoluut noodzakelijk te achten om de opvolging van hem als regent [Rijksbestuurder] te regelen, hoewel hij zich nog steeds zelf zeer verant­woordelijk voelt voor zijn taak, maar ”ondanks het belang van dit probleem moet het geen desin­tegra­tie voor het nationale leven teweeg brengen". In de brief worden slechts algemene termen gebruikt en de naam van een kandidaat-opvolger [b.v. zijn zoon, zie hieronder] wordt niet genoemd. Bárdossy moet de inhoud van de brief van Horthy aan het parlement meedelen. [Confidenti­al Papers, 183/185].
Na over­leg wordt door het Hongaarse parle­ment in febru­ari 1942 de "Wet op de instel­ling van het ambt van een vice-re­gent" aangeno­men. [W.A.­I­I,1942]. De regent kan zelf met drie namen van kandida­ten komen maar ook een andere kandida­tuur is mogelijk, hoewel die dan door de regent moet worden bevestigd. De vice-regent zal door een verenigde vergadering van het Hoger- en Lagerhuis van het Hongaarse parlement worden geko­zen, en hij zal de regent bij ziekte of afwe­zig­heid, etc. vervangen. Een vice-regent heeft echter níet automatisch het recht van opvol­ging! Volgens de memoires van Horthy is dit laat­ste toegevoegd op uitdrukke­lij­ke wens van hem zelf. Hij wil n.l. alle schijn een dynastie te hebben willen stich­ten, of aan familiepolitiek te doen, ver­mij­den, hoewel hij die schijn een beetje tegen heeft. Pas na advies te hebben ingewonnen van de ex-pre­miers [waar­schijnlijk was Imrédy daar niet bij!] en overleg [op 16 november 1941] met de prins-primaat van Honga­rije en aartsbis­schop van Eszte­rgom, kardinaal Jusztin­ián Serédi, stemt Horthy zelf aarzelend in met de kandidatuur van zijn zoon István [*1904]. Deze lijkt hem de enige geschikte man te zijn om zijn vader te vervan­gen, hoewel hij geen enkele politieke of militaire ervaring heeft en zelfs in sommige kringen de reputatie van een libertijnse playboy heeft [Sakmyster, 277]. Ook waarschuwt Serédi Horthy want de katholieke kerk [hij] wenst absoluut geen koning [István]; dát lijkt hem controversieel en dient dan alleen om een burgeroorlog of buitenlandse inmenging te vermijden [idem].

top

Bovendien heeft Hongarije nooit een protestantse koning gehad en ook dat speelt een rol, b.v. voor de r.k. legitimisten die nog altijd de voorkeur geven aan de Habsburgse aartshertog [‘kroonprins Otto’]! Toch geeft zelfs Serédi toe dat niemand de naam van een ge­schikter iemand die de steun van een parlementaire meerder­heid zou hebben, weet te noemen. [Confidential Papers, 186]. Ook premier Bárdossy krijgt hierover een brief van Horthy, maar ook hij voelt niets voor een ‘Horthy-dynastie’.
De zaak brengt dus wel verdeeldheid teweeg en allerlei overwegingen spelen een rol: de meeste parlementsleden zijn skeptisch, een aantal tegen, sommigen wel voor, maar velen wensen geen dynastie, en extreemrechts is fel tegen Horthy jr. die immers met Joden omgaat en als vriend der geallieerden bekend staat en officieren wensen iemand met militaire ervaring en zijn ook negatief t.a.v. iemand die antinazi is. Toch vinden de meeste parlementsleden het politiek en psychologisch onmogelijk om de regent direkt en openlijk uit te dagen en kardinaal Serédi klaagt zelfs: ”De hele zaak is gepresenteerd alsof degene die tegen de nieuwe wet en deze kandidatuur is een vijand van het land en van de regent is”, maar een alternatief is er ook niet. [Sakmyster, 278/279].  Wel is het duidelijk dat de Regent zelf zijn zoon wel bijzon­der geschikt acht qua karakter, vorming en politieke instel­ling. István Horthy, geboren in 1904, heeft een militaire en tech­nische opleiding achter de rug en heeft enkele jaren bij Ford in Detroit, Amerika, gewerkt. Hij heeft vooral technische en industriële belangstelling, en spreekt o.a. vloeiend Frans, Duits en Engels. Hij staat ook bekend als een goed vliegenier en is heeft een hoge positie bij de Hongaarse staatsspoorwegen, n.l. president.
Korte tijd geleden is hij getrouwd met Ilona gravin Edelsheim-Gyu­lai. Het belangrijkste van alles is nú echter zijn overtuiging dat de Duitsers nooit deze oorlog zullen winnen en dat hij zelfs met prominente Joodse Hongaren het zéér goed kan vinden en regel­matig contacten met hen heeft. István Horthy was b.v. ook bij het afscheid van de Amerikaanse ambassadeur Herbert C. Pell in december en hij wenste hem toen het beste, groette hem, betuigde z’n sympathie voor de westelijke geallieerden en zei zelfs spijt te hebben dat hijzelf niet weg kon om deel te nemen aan de oorlog tegen Duitsland! [Sakmyster, 280], zie ook blz. 99 en 112.
Premier Bárdossy denkt vervolgens dat de wet [voorgesteld op 8 febr. 1942] wel zonder debat of problemen erdoor zal komen, maar de ijdele en extreemrechtse, pro-Duitse vml. premier Imrédy verzet zich heftig. In een lange rede
laat hij merken het allemaal veel te overhaast te vinden, vindt verkiezingen beter dan een keuze bij acclamatie, en wil vooral iemand die veel militaire kennis heeft en “kan zien wat de Geest van het Nieuwe Europa in werkelijkheid is” en het enige gevolg is dat de minachting van Horthy voor hem nog meer toeneemt. [Sakmyster, 279]. In een bij­zon­dere zitting van het Hongaarse parlement in Budapest op 18/19 februari 1942 wordt tenslotte bij accla­matie deze oudste zoon van de 74-jarige Rijksbestuurder, István Horthy, tot vice-regent aangewezen: de 280 lagerhuisle­den en 203 hogerhuisleden stemmen er mee in en er zijn geen andere kandidaten. Horthy sr. heeft zelf ook formeel van zijn recht afge­zien om een kandi­daat-­opvolger te benoe­men. De vice-regent heeft trouwens -dat moet worden vermeld- níet auto­ma­tisch het recht om te zijner tijd de regent op te vol­gen! Zo wordt met instemming van Horthy zelf alle schijn van een dynastie vermeden. Wel probeert Horthy sr. zijn zoon voortaan te promoten als een dapper patriot met goede kwaliteiten.
Van veel groter gewicht is het feit dat de vice-regent een man is, die -zoals gezegd- geldt als een vastbesloten tegen­stander van de nazi's. István Horthy heeft, aldus zijn vader later in diens memoires [zie hieronder], "het overwicht van de geallieerden aan mensen en materieel vanaf het begin van de oorlog al als zó groot inge­schat dat hij voor de Duitsers geen mogelijkheden zag voor een overwinning" en degenen die hem hebben gekozen [alle Hongaarse parlementsleden] wisten dat, evenals Duitse agenten in Budapest en de nazi-leiders in Berlijn.
Hoewel nu een deel van de ex­treemrechts opposi­tie eigenlijk tegen István Horthy is, durft men toch niet tegen hem te stemmen, en openlijk te proteste­ren en zelfs de Duitstalige leden van het Hongaarse parle­ment, die op de lijsten van verschil­lende partijen zijn gekozen in mei 1939, krij­gen van het Duitse ministe­rie van buitenlandse zaken uit Berlijn instruk­ties om níet open­lijk tegen hem te stem­men…..  Het kan echter niet anders of deze benoeming stemt de nazi's tot bitterheid. Alom is immers bekend dat István Horthy niet alleen een geschikte opvolger van z'n vader zou zijn maar dat hij inderdaad ook sympathieën heeft voor Britten en Amerika­nen en met Joden in Budapest zeer goede persoonlijke con­tac­ten heeft. Uit Berlijn komt dan ook slechts een ijzig stil­zwijgen maar uit Rome komen wel felicitaties! [Gosztony, 101]. Goebbels is in zijn dagboek op 20 februari 1942 natuurlijk ook minder nuchter dan twee weken eerder want het kwaad is dan al geschied! "Het gaat hier om een politieke knoeierij van groot formaat. Maar wij blijven erbuiten [!]. Horthy's zoon is een uitgesproken Jodenknecht, een anglofiel tot in hart en nieren, zonder wat diepgaande ontwikkeling en zonder breed politiek inzicht. Kortom een man met wie wij, mocht hij een­maal Rijksbestuurder van Hongarije zijn, nog wel eens een hartig woordje zouden willen wisselen. Maar het is nu niet het moment om zich met dergelijke delikate kwesties bezig te houden.... Tenslotte moeten we na de oorlog ook nog wat op te knappen hebben", aldus de cynische Goebbels. [Goszt­ony, 101].

top

Ook de Duitse gezant in Budapest, von Jagow, is het ermee eens dat István Horthy uitgesproken En­gels-vriende­lijk is, en een innerlijke afkeer van het nazidom heeft. De benoeming van István Horthy, de oudste zoon van de regent,  tot vice-regent is trouwens ook in Hongarije zelf wel enigs­zins omstreden, al heeft men hier heel andere redenen dan in Ber­lijn. Hoewel Horthy sr. alle suggesties dat hij een dynas­tie heeft willen stichten en aan familie-politiek heeft willen doen, vol­strekt van de hand heeft gewezen, is hij er n.l. toch ook van overtuigd dat alleen zijn zoon hem echt tot steun kan zijn, en in zijn taak zal kunnen bijstaan, en de enige ge­schikte opvolger is. Van de wil tot stich­ting van een 'Horthy-dynas­tie', om zijn familiebewind voort te zetten lijkt echter geen sprake hoewel sommigen daar toch in [zijn blijven] geloven. Het lijkt hier echter meer te gaan om een geloof in de eigen overtui­ging en suggesties, dan een geloof in de feiten. Al november 1941 heeft Horthy zelf aan het parlement en aan de premier voorgesteld, om met een kandidaat- opvolger te komen en dat heeft men toen niet gedaan en algemeen bestaat er in Hongarije -met name in de hogere kringen- dan ook veel respekt voor de persoon van de regent en men wil hem zeker niet confronteren met een soort tegenkandidaat pro forma. Zelfs legitimistische kringen zoals conservatieve, aristokrati­sche, rooms -katho­lieke aanhangers van de Habsburgers, met name van aartshertog Otto von Habsburg, [*1912] hebben geen enkel alternatief te bieden voor de aanwij­zing van István Horthy tot vice-regent van het koninkrijk Hongarije! Alleen een zekere aartshertog Albrecht van Habsburg laat merken voor de funktie van opvolger van Horthy in aanmerking te willen komen, maar zelfs voor Szálasi staat vast dat hij een agent is van het Duitse imperi­alisme! Ook de fas­cisten en nazi's van de extreemrechtse opposi­tie houden [met uitzondering van Imrédy] hun mond hoewel ze weten van de overtuiging van de nieuwe vice-regent. Hun vul­gaire propa­gandablaadjes die in Budapest worden verspreid hebben niet het minste effekt, zij het dan, dat de ver­spreiders ervan worden opge­pakt. Boven­dien zorgt de zaak van de aanwijzing van een vice-regent voor nieuwe verdeeldheid bij extreemrechts, waar b.v. Szálasi enkele potentiële riva­len uit de partij zet, na be­schuldigin­gen dat ze als Duitse agenten in Hongarije dienst­doen! [Nagy-Talavera, 180] en de Pijlkruiser­spartij houdt dan nog maar 20 afgevaardig­den in het parle­ment over.
Ook in deze zaak is Hongarije en met name het staatshoofd dus ambivalent: er wordt een uitgesproken anti-nazi tot vice-regent gekozen èn men kent uiteraard de eventuele gevolgen: nog meer wantrouwen in Berlijn en misschien verdere maatregelen. Maar dit land hééft allang geen vrije keuze meer, zoals overigens verreweg de meeste landen in Europa. Horthy zelf en met hem de Hongaren in het algemeen waren en zijn dan ook ambivalent in hun houding: Op 15 januari 1942 noteert de Italiaanse min.v.buitenl.zaken [en schoonzoon van Mussolini] graaf Ciano, die een aantal dagen op bezoek is in Budapest, in zijn dagboek: “De waarheid is dat de Hongaren door de Duitsers tot het uiterste zijn gebracht. Nauwelijks heb je kennis gemaakt met een Hongaar of hij begint op de Duitsers af te geven. Zo zijn ze allemaal. Vanaf den Regent tot aan den minsten bedelaar op straat. Admiraal Horthy zei: Het Duitse volk is een dapper volk en daarom bewonder ik het, maar het is ook een onverdraagzaam, tactloos en lomp volk. Kánya [de vroegere minister van buitenlandse zaken] liet zich nog veel scherper over hen uit. Bethlen koos zijn woorden zeer voorzichtig, maar toen hij over de Duitse inmenging begon, werd hij zo heftig, ondanks zijn pogingen om zich te beheersen, dat ik zijn woorden niet kan weergeven”.
Maar ook Ciano zelf is voorzichtig want hij begint dit verslag met: “Elders heb ik aantekeningen gemaakt over mijn indrukken bij mijn gesprekken met de Hongaren. Maar omdat deze aantekeningen door verschillende handen moesten gaan, ben ik erg voorzichtig geweest”. [Ciano’s Dagboek, blz. 480].
Enkele maanden eerder, begin juni 1941, was de prominente Italiaanse minister overigens ook al vrij koel over de Hongaarse premier. Bárdossy -in juni 1941 op bezoek in Rome- is voor hem niets anders dan de karakteristieke beroepsdiplomaat die het liefst op buitenlandse ambassades verkeert, thee drinkt met enkele dames of de salons van onbekende gravinnen bezoekt. Wel vindt hij hem gedistingeerd en uitblinkend in zelfbeheersing, ’hij houdt er een evenwichtige manier van oordelen op na en zijn opvattingen zijn blijkbaar steeds gegrond op een nuchtere beschouwing van de feiten’. Toch twijfelt Ciano ook of Bárdossy [zoals sommigen zeggen] de Duitsers haat want deze beroepsdiplomaat laat daarover niets merken. Wel is de Hongaarse premier ”een beste kerel” maar z’n bezoek heeft verder weinig indruk gemaakt. Het was ‘klassiek en nutteloos’, aldus Ciano. [Ciano’s Dagboek, blz. 404].

top

De Italiaanse minister gelooft [aldus zijn aantekeningen op 10 juli 1941] trouwens zelf niet in de revisionistische buitenlandse politiek [tot elke prijs] van Hongarije: de annexatie van het Mura-gebied, een klein gebied van het vml. Joegoslavië dat door Kroaten wordt bewoond, zal volgens hem de Hongaren zuur opbreken: “Het zal met Hongarije slecht aflopen als het op deze weg blijft voortaan. Een land van vijftien miljoen inwoners, waarvan de vijf miljoen tot minderheden behoren is ondenkbaar. Hongarije zal het lot delen van alle staten welke voor het grootste deel uit minderheden bestaan.” [Ciano’s Dagboek, blz. 418].
Deste meer is het dan toch verbazingwekkend dat Horthy nog alle vertrouwen heeft in Italië en hoopt dat het na de oorlog grote invloed in het Donaugebied zal uitoefenen… want ”dat zou de beste garantie zijn om de politieke en morele onafhankelijkheid van het Hongaarse volk te handhaven”. Hij zegt Ciano wel dat hij ontevreden is over het verloop van de oorlog en over de positie van Hongarije want Hitler eist [veel meer Hongaarse medewerking bij] een offensief in Rusland. De regent heeft echter weinig of geen vermogen tot zelfkritiek en geeft zijn premier de schuld, want “die voert een on-Hongaarse politiek”. Voor Horthy heeft Bárdossy hiermee afgedaan want deze premier gaat er nu blijkbaar toch wel vanuit dat Duitsland zal winnen. Daarom is volgens hem dus samenwerking met Duitsland geboden en er moeten concessies aan extreemrechts worden gedaan. [Sakmyster, 281]. 
Het blijkt Horthy dus dat Bárdossy in feite een pro-Duitse politiek voert en de Hongaarse deelname aan de oorlogsinspanningen wil opvoeren. Bovendien gaan er geruchten dat Bárdossy in feite tegen Horthy en tegen de nieuwe positie van diens zoon István zijn. Sommige ministers en anderen –“een kliek rondom de min. van binnenlandse zaken Ferensc Keresztes-Fischer”- zijn ook bij Horthy gekomen met klachten over deze premier want hij zou een meer rechts kabinet willen en de gematigde ministers willen ontslaan.
De positie van premier Bárdossy is dus omstreden want, hoewel deze pre­mier het volledige vertrouwen van de Duitsers geniet, heeft hij toch ook al enkele malen de regent geconfronteerd met faits accom­plis: de oorlogsverkla­ringen aan de Sovjet-Unie in juni en die aan de Verenigde Staten in december 1941 waren het werk van de pre­mier, zonder dat hij daarvóór parlement en staats­hoofd in­lichtte, zoals hij volgens de wet verplicht is. Het blijkt dat Bárdossy dat ook niet eens nodig heeft gevonden. Hij gaat nu blijkbaar volstrekt uit van een zékere Duitse overwin­ning in deze oorlog en daaraan maakt hij alles, ook [on-] con­sti­tutionele zaken, ondergeschikt.
Het kan deze premier van Hongarije bovendien niets schelen dat hij terwille van de hoofdzaak enkele schoon­heidsfoutjes op consti­tutioneel terrein heeft gemaakt. De hoofdzaak is voor Bárdossy blijkbaar de onvoor­waardelijke solidariteit van Hongarije met de As en hij wedt dus absoluut op het Duitse paard. Dát is voor hem het winnende paard, en de enige kans voor Hongarije. Al het andere is van minder belang, en moet daarvoor dan maar wijken. Dat beschouwt de regent, admiraal Horthy echter als "onpatri­otti­sche, on-Hon­gaarse politiek" want de nationale belangen worden op deze manier onderge­schikt gemaakt aan die van de Duitsers. Daarom moet Bárdos­sy ontslag nemen. Op 7 maart 1942 treedt hij onverwacht af, wegens ziekte, zo wordt be­weerd. [Gosztony, 98]……….
In werkelijk­heid zijn het poli­tieke redenen, die Bárdo­ssy noodzaken zijn ontslag in te dienen. Deze premier heeft n.l. ook nog allerlei plannen die voor Horthy betekenen dat de maat vol is. Er moeten bijvoorbeeld volgens Bárdossy nieuwe anti-Joodse maatre­gelen worden genomen en zelfs een deportatie van Joden moet worden overwogen, omdat "in het nieuwe Hongarije geen plaats voor hen is". Verder moeten drie gematigde ministers verdwij­nen, die nota bene wél het vertrouwen van Horthy hebben, n.l. Bánf­fy, Varga, en vooral Keresztes-Fischer [Nagy-Talavera, 181], èn: Bárdossy's pro-Duitse politiek drijft een grote massa mensen naar links. [Pamlényi, 523]. Het toppunt is echter wel de zaak-István Horthy: Bárdossy had zich heftig tegen de benoeming van de zoon van de Rijks­be­stuurder tot diens plaatsvervanger uitgesproken.

Dát is de druppel die deze emmer doet overlopen. De belangrijkste advi­seur van Horthy, graaf István Bethlen, die premier is geweest van 1921 tot 1931, en graaf Gyula Káro­lyi, ook een voormalig pre­mier, 1931­/32, dringen er dan bij het Hongaarse staatshoofd op aan om Bárdossy te ontslaan. De conclusie voor Horthy was ‘natuurlijk’ duidelijk: deze premier voert een politiek zoals Gőmbős en Imrédy vóór hem, en alle drie zijn [waren] voor hem “niet voldoende èchte Magyaren”. Dus nu moet er iemand komen met “echt Magyaars bloed”, die kan standhouden tegen nazi-Duitsland, extreemrechts kan neutraliseren en de Hongaarse belangen in deze oorlog kan beschermen. [Sakmyster, 283].

top