|
13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog, 1939-1945
13.2 3 april 1941 tot 7 maart 1942, premier László Bárdossy, de cynicus.
"Onze eer vereiste ook om te strijden aan de zijde van onze bondgenoot". [Bárdossy, 1945].
13.2.1. De binnenlandse situatie onder de nieuwe premier Bárdossy in 1941.
Na de dood van Teleki, die zijn eigen eer tenslotte heeft bewaard, komt nu de vraag aan de orde wie hem kan opvolgen, en zó de eer van het land nog kan redden. Al snel, op 3 april, benoemt Horthy een nieuwe premier: de minister van buitenlandse zaken, László Bárdossy [von Bárdos], geboren op 10 december 1890 in Szombathely, en van calvinistische, laagadellijke afkomst. Bárdossy is nog maar kort minister, sinds januari 1941, na de dood van Csáky. Hij is in de Hongaarse binnenlandse politiek een onbekende, maar als diplomaat heeft hij carrière gemaakt. Vanaf 1924 is hij perschef van het ministerie van buitenlandse zaken geweest, en van 1930 tot 1934 was hij ambassaderaad in Londen. Van 1934 tot januari 1941 was hij Hongaars ambassadeur in Boekarest.
Hij geldt dus als een carrière-diplomaat, en staat bekend als zeer intelligent, ambitieus en arrogant, sarcastisch en impulsief, zelfs cynisch maar ook wel flexibel. In Engeland heeft hij zich destijds vele vrienden gemaakt, en hij voelt zich ook tot Engeland aangetrokken. Hij is er hier overigens ook van overtuigd geraakt dat de Engelsen, mochten zij de oorlog winnen, alle territoriale winst van Hongarije weer ongedaan zullen maken.
Zoals bijna alle vertegenwoordigers van de lage adel [gentry] in Hongarije is ook Bárdossy conservatief inzake de sociale en politieke orde in zijn land en hij is nationalist. Hij geldt niet als anti-westers, maar hij heeft zich eerder ook nooit voor of tegen de Duitsers uitgelaten. [Ullein-Revitzky, 81]. In de binnenlandse politiek heeft hij geen enkele ervaring en hij staat daar, naar men zegt, onverschillig tegenover. Hij is een "carte blanche absolue en politique" [Ullein-Revitzky, idem]. Hij heeft geen vijanden en van enig wantrouwen ten opzichte van hem is ook nog geen sprake. Hij moet nu van Horthy proberen een Duitse bezetting te voorkómen, en eigenlijk wenst Horthy dat de opvolger van Teleki diens politiek voortzet, maar de nieuwe premier moet ook de jongste Hongaarse acties in Joegoslavië aanvaardbaar maken. [Sakmyster, 261]. Daarom heeft het Hongaarse staatshoofd in eerste instantie iemand anders aangezocht, in wie hij volledig vertrouwen heeft, n.l. de minister van binnenlandse zaken Ferenc Keresztes-Fischer. Deze wijst het aanbod van Horthy echter af, omdat hij wel voelt dat de Duitsers mogelijk grote bezwaren tegen hem hebben! [Nebelin, 177].
Vervolgens doet Horthy aan Bárdossy het verzoek om het premierschap op zich te nemen. Hoe Bárdossy's persoonlijke overtuiging, dat een Duitse overwinning in deze oorlog wel zo goed als zeker is, is te combineren met het voortzetten van Teleki's politiek èn het voorkomen van een Duitse bezetting, zal de tijd leren...
In deze spannende dagen heeft Horthy ook een gesprek met de Britse gezant in Budapest, maar dat wordt een mislukking: de Hongaarse argumenten om nu in Joegoslavische zaken handelend op te treden en delen van dat land te ‘bevrijden’ als een soort heilige plicht om de vroegere grenzen te herstellen, doen het bij de Britten niet, en Horthy verwacht dan ook geen hulp meer van de kant van Groot-Brittannië, maar ook de Britse gezant is zeer teleurgesteld en probeert Horthy -vergeefs- duidelijk te maken dat Hongarije van de kant van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten geen genade zal ondervinden: deze landen hebben geen sympathie voor deze Hongaarse politiek! [Sakmyster, 261].
Hierna, ongeveer tegelijk met de benoeming van Bárdossy en de mobilisatie van het Hongaarse leger, schrijft Horthy ook een brief aan Hitler. Hij wil verder alle schijn van Hongaarse agressie tegen Joegoslavië vermijden, maar toch voelt hij wel een gewetensconflict, eigenlijk hetzelfde conflict als dat van Teleki. "Voor de Hongaarse troepen moet duidelijk worden gemaakt welke taken ze hebben [in Joegoslavië], zodat ze in overeenstemming met ons geweten kunnen blijven handelen", aldus het Hongaarse staatshoofd. [Gosztony, 91]……..
Op 6 april 1941 begint n.l. de grote Duitse aanval op Joegoslavië, óók vanaf Hongaars grondgebied, maar de regering in Budapest besluit, conform een eerder besluit van 1 april, om niet zelf onmiddellijk tot een aanval over te gaan. "Pas als er aanleiding voor bestaat, komt er oorlog". [Sütő, 56]. Nu verbreekt Groot-Brittanië echter op 7/8 april de diplomatieke betrekkingen met Hongarije, zoals het eerder al had aangekondigd, en omdat de Duitsers mede vanuit Hongarije hun aanval op Joegoslavië doen, heet het nu vanuit Londen: "Hongarije is dus niet alleen niet meer neutraal, maar ook niet meer onafhankelijk".
Vanuit Moskou komt slechts de mededeling dat men daar kritiek heeft op de schending van het Verdrag van Hongarije met Joegoslavië: op 12 april hoort de Hongaarse gezant Kristóffy in Moskou dat de Sovjet-Unie de Hongaarse aktie tegen Joegoslavië niet kan billijken en uit Londen komt, zoals te verwachten is, een nog fellere reaktie. Hier verneemt de Hongaarse gezant Barcza van de Britse minister van buitenlandse zaken Eden op 16 april o.a.: "U hebt nu uw land aan de tegenstander van Engeland overhandigd, en hebt het land aangevallen
waarmee u nog maar enkele maanden geleden een vriendschapsverdrag hebt gesloten. Dít zal een altijddurende schande voor de reputatie van Hongarije blijven... Vertel thuis maar, dat Engeland zich dat zal herinneren als er vrede wordt gesloten. Teleki was de laatste man in wie wij vertrouwen hadden. Met degenen die nu aan de macht zijn hebben we niets te maken". [Juhász, 168]. Zo is toch, hoewel Hongarije nog steeds niet direkt bij de oorlog is betrokken, de afhankelijkheid van Duitsland toegenomen, en het internationale isolement van Hongarije is verder vergroot:
Hongarije is nu militaire operatiebasis tegen de geallieerden geworden! In verband met de oorlog doen zich nu ook boven het Hongaarse grondgebied enkele kleine incidenten voor en sommigen beweren dat Duitse toestellen hiermee Hongarije tot optreden willen provoceren. Maar anderen zeggen dat Joegoslavische vliegtuigen de oorzaak zijn van de schendingen van Hongaars luchtruim. Het zijn echter maar kleinigheden in de grote oorlog, die nu ook op de Balkan begint. Door de berichten over ’Joegoslavische luchtaanvallen’ in Hongarije, op steden Szeged en Pécs, neemt de onrust verder toe. De wil om aan de strijd deel te nemen wordt hierdoor ook groter. Hitler toont nu ook wel enig begrip voor de Hongaarse positie: hij dringt bij zijn eigen militaire bevelhebbers in Joegoslavië aan op een snelle bezetting van Zagreb, zodat Kroatië zich onafhankelijk van Belgrado zal verklaren en Hongarije een goed argument heeft om óók aan deze oorlog deel te nemen. [Nebelin, 175].
Szeged
Het lot van Joegoslavië is al snel beslist. Op 10 april wordt in Zagreb de "Onafhankelijke Staat Kroatië" uitgeroepen, die door de As, door Bulgarije en Hongarije, Roemenië en Slowakije weldra wordt erkend. Slovenië is dan al door Duitsers en Italianen bezet en verdeeld. Montenegro wordt door de Italianen ook bezet evenals de Dalmatische kust, terwijl Bulgarije Macedonië kan bezetten. De Duitsers zelf bezetten tenslotte Servië. Er komt hiermee dus een einde aan het nog geen 23-jarig bestaan van de Zuidslavische staat. Dit laatste vormt voor Hongarije tenslotte de aanleiding om op 11 april 1941 in het nu "voormalige Joegoslavië" óók in te grijpen. De Hongaarse regent, admiraal Horthy, laat n.l. weten dat hij het zijn plicht acht om "de gebieden die van Hongarije zijn afgenomen, weer bij het vaderland terug te brengen", en het optreden van de Honvéd geldt als "een militaire aktie ter bescherming van de in Joegoslavië wonende Hongaren".
De vroegere Hongaarse gebieden in de Bácska, met steden zoals Szabadka/Subotica en Újvidék/Novi Sad, en enkele kleine stukjes gebied aan de zuidwestgrens [Murakőz/Medjumurje, Baranya] worden vervolgens door Hongaarse troepen bezet [11 tot 14 april] “met de God der Magyaren en alle gedachten van de natie zullen met de soldaten zijn, en ze moeten voorwaarts gaan tot aan de duizendjarige zuidgrens van Hongarije”, aldus Horthy [Weidlein, Antisemitismus, 156], in zijn legerorder, nadat deze gebieden door Servische troepen zijn ontruimd.
Zelfs wordt gezegd dat deze gebieden "op verzoek van de Serviërs, om een Duitse bezetting te voorkomen" kunnen worden bezet. [Kállay, 62]. Onder druk van burgerpolitici zoals de gematigde minister Keresztes-Fischer, laten de Hongaarse militaire leiders echter toch merken dat ook zíj niet wensen dat de eeuwenoude Hongaarse zuidgrens, die wordt gevormd door de Donau en de Drave/Dráva, wordt overschreden! [Nebelin, 179].
Er doen zich bij deze Hongaarse militaire akties overigens enkele typerende zaken voor, die er duidelijk op wijzen, dat de militaire leiding in Hongarije aan de burgerregering min of meer de wet voorschrijft! De bezetting van de Bácska is de eerste militaire operatie die niet door de regering wordt gecontroleerd. Een militair bestuur wordt pas per 1 juli 1941 ingesteld en verschillende gewelddaden zorgen voor spanningen met de Serviërs.
"Zuiveringen", en een schandelijke en overbodige vervolging vinden er plaats, en alles wijst erop dat men de Serviërs in dit gebied louter een gevaarlijk element vindt. Er worden 15.000 Serviërs krijgsgevangen gemaakt en er sneuvelen ook 65 Hongaarse soldaten!
Intussen pocht de Hongaarse stafchef, generaal Werth, op een geweldige overwinning terwijl de premier nauwelijks weet wat hier gaande is. Hij licht ook het staatshoofd, Horthy, slechts oppervlakkig in. [Ullein-Revitzky, 98/99].
Wel blijft in Hongarije, doordat men zich beperkt tot de bezetting van ex-Hongaarse gebieden, de bereidheid van de steeds sterker wordende en nu ook "zegevierende" militairen, en van Horthy zelf, tot verdergaande samenwerking met nazi-Duitsland -voorlopig tenminste nog- slechts beperkt zichtbaar. [Nebelin, 182].
Elke gebiedsuitbreiding en elke nieuwe militaire aktie kan immers worden voorgesteld als historisch en nationaal volkomen gerechtvaardigd. Hongarije voert als het ware slechts zijn eigen 'oorlog' tegen de ooit zo agressieve buurlanden, en slechts vóór revisie van het schandelijke verdrag van Trianon. Na twintig jaar neemt Hongarije als het ware de oude plaats weer in, en het neemt alleen wraak op de agressie van 1918/19.
Met de grote wereldoorlog heeft dat alles weinig of niets te maken, aldus wordt het vrijwel altijd voorgesteld aan het Hongaarse publiek. Pas later verneemt men dat bij de bezetting van de Bácska grof geweld is gebruikt, en dat er bij terreur van de kant van Hongaarse troepen tegen m.n. Serviërs en Joden in en bij de plaats Novi Sad [Újvidék] in enkele dagen meer dan 2.000 mensen het slachtoffer worden. [Allianz, 80]. Ook wordt het verder onbelangrijke Murakőz -dat vooral door Slovenen wordt bewoond- eerst bezet en achteraf moet de premier dat maar goedvinden, hoewel hij daar eerst tegen is. [Ullein-Revitzky, 99/100].
Het gaat er dan al niet meer om of de Hongaarse regering dat goedvindt, maar vooral of de Duitsers dat goedkeuren! Vele Hongaren, aan wie de onafhankelijkheid van het land nog ter harte gaat, zien met groeiende angst dat de premier van de burgerregering tegenover de zeer pro-Duitse generale staf machteloos staat. [idem].
De Duitsers hebben ook al op 4 april -dus ruim van tevoren!- bepaald dat de Hongaren de gebieden ten oosten van de Tisza [het westelijke Banaat] niet mogen bezetten. Hier hebben de Duitsers zelf nog [vage] plannen mee, ondanks eerdere beloften van Hitler [Sakmyster, 262]: een eventuele "Prinz-Eugen-Gau" ten behoeve van de tienduizenden "Donauschwaben" zou hier ooit kunnen komen, maar voorlopig neemt de Duitse Wehrmacht hier het bestuur over.
Ook de Roemeense diktator Antonescu is op 2/3 april bij Hitler geweest, en heeft toen bij voorbaat duidelijk gemaakt dat Hongaarse troepen zich vooral niet ten oosten van de Tisza mogen begeven! Als dát mocht gebeuren dan komen ook Roemeense troepen in aktie en zíj zullen dan het westelijke Banaat bezetten! Wellicht willen de nazi's met deze Roemeense eis aan Hongarije ook laten voelen dat men over die aarzelingen van de Hongaarse regering niet tevreden kan zijn. [Ullein-Revitzky, 97]. Ook nu weer laten de nazi-leiders duidelijk weten, dat men in Budapest vooral niet moet denken, dat de Duitsers enig standpunt innemen met betrekking tot latere Hongaarse aanspraken op dit gebied [het Banaat]. [Nebelin, 185]. De Duitsers houden dus steeds een slag om de arm: Hongarije, Roemenië, en al die andere satellieten op de Balkan kunnen naar believen te allen tijde alsnog beloond of bestraft worden!
Op 19 april deelt Hitler aan de Hongaarse gezant in Berlijn bijvoorbeeld mee dat het grote Duitse Rijk toch ook met Roemenië rekening moet houden. "Er moet nog enkele maanden worden gewacht op een definitieve beslissing over de grenzen in dit gebied". [Nebelin, 188]. Toch bereiken Hitler en Horthy bereiken op 24 april 1941, wanneer het Hongaarse staatshoofd een bezoek aan Duitsland brengt en een drie uur durend gesprek met Hitler heeft, overeenstemming over de nieuwe Hongaarse grens. De Duitsers zijn echter ook nú niet tevreden over het Hongaarse optreden: Hongarije moet veel méér en sneller de Duitse militaire akties steunen, en gewoon samen met de Duitsers optrekken, zo laat Hitler merken.....Dat Horthy bij zo'n gelegenheid toch het gevoel heeft dat het machtige Duitsland andere landen de oorlog injaagt, en bovendien dat hij [Hongarije, en evenzeer andere kleine landen] een soort verzekeringspremie moet betalen om maar aan een Duitse bezetting te ontkomen en het bestaansrecht als natie te redden, en dus: tijd te winnen, is voor Hitler uiteraard van geen enkel belang.
Je moet je dus indekken tegen een Duitse bezetting. Want ”anders zal Hongarije hetzelfde lot ondergaan als Tsjechoslowakije, Polen en nu Joegoslavië, die al van de kaart van Europa zijn verdwenen”. [Horthy, 234]. Dat zal ook de reden zijn waarom Horthy aan Hitler toch ook de medewerking van Hongarije aanbiedt. Hitler gaat daar, zoals gebruikelijk, niet op in: hijzelf zal wel bepalen wanneer en in welke omvang hij Hongaarse hulp wenst! [Nebelin, 204/205]. Het grote Duitse Rijk komt zélf eventueel met wensen en eisen.
In Budapest verontschuldigt men [Horthy] zich trouwens wel voor de militaire aktie en bezetting in het zuiden: Het Koninkrijk Joegoslavië, waarmee men in december 1940 nog een verdrag van eeuwige vriendschap heeft gesloten, bestaat niet meer. Bovendien denkt men in Budapest voortdurend, dat, als Hongarije zèlf stil blijft zitten, de Duitsers Hongarije wel mores zullen leren, en het land zullen bezetten, en natuurlijk speelt voor de Hongaarse autoriteiten ook de bescherming en de "gebiedende eis van de veiligheid van het half miljoen Hongaren" in de Bácska een grote rol. [Gosztony, 92]. Men heeft n.l. ook vernomen van anarchie in dit gebied en van een machtsvakuum, waarvan verscheidene groepen Servische vrijwilligers gebruik maakten. Déze mensen "zullen geen bevel afwachten om de minderheden van Duitsers en Hongaren aan te vallen", aldus Horthy later in zijn memoires. [blz. 231].
Volgens hem zijn er ook al berichten over gewelddaden van deze Servische benden tegen Hongaarse burgers in de Bácska. Dát vormt voor Horthy ook de aanleiding om [nádat Joegoslavië als staat heeft opgehouden te bestaan] aan Hongaarse troepen de opdracht te geven om op te treden, om de levens en bezit van de Hongaren te beschermen, en onze volksgenoten te bewaren voor de verschrikkingen van de anarchie. [Horthy, 232].
In het legerbevel van Horthy van 10 april 1941 heet het o.a. dat "de soldaten van de Koninklijke Hongaarse Honvéd .... onze broeders in de afgescheiden gebieden te hulp moeten snellen", en voor het publiek in Hongarije wordt het voorgesteld dat nu ook "het zuiden terugkeert" [Dél visszatér], nadat eerder, in 1938 het noorden [Felvidék] al is teruggekeerd in de schoot van het vaderland, en in 1940 het oosten [Észak Erdély, Noord-Zevenburgen] met Gods hulp is teruggekomen bij het Hongaarse land....
Dat al deze argumenten voor enkele politici van de zgn. linkse oppositie, zoals Rassay, graaf Bethlen, de sociaal-demokraat Peyer, ds. Tildy en Bajcsy-Zsilinszky van de FKgP niet gelden, en dat zij protesteren tegen de Hongaarse houding inz. "Joegoslavië" behoeft geen betoog. [Zs. Nagy, 124]. Ds. Tildy wijst er later in het parlement nog op dat de regering een zware verantwoordelijkheid tegenover de natie en tegenover de toekomst van het land op zich heeft genomen door Joegoslavië aan te valllen. De Partij van Kleine Grondbezitters zal zich ook regelrecht tot Horthy wenden om haar kritiek voor te leggen. [Boldizsár, 49].
Van deze kritiek trekt men zich in Budapest verder niets aan, en evenmin trekt Horthy zich iets aan van de kritiek van de vroegere gezant in Londen, Barcza, die hem waarschuwt: ”De geallieerden zullen deze oorlog winnen en zullen Hongarije dan straffen omdat het de foute kant koos”. Horthy is slechts geïrriteerd en zegt Barcza eenvoudig: Dat is níet waar! Vervolgens zegt hij dat hij toch, ondanks alles, pro-Engels blijft, maar… ”de realiteit is dat de Duitsers de kunst van de oorlog verstaan, “in tegenstelling tot de Engelsen die blunder op blunder begaan”. Hongarije heeft dus, volgens Horthy, het grootste belang bij het bijstaan van de Duitsers, die de oorlog zullen winnen en in Europa zullen heersen. [Sakmyster, 262, 263].
In het nieuwverworven gebied worden nu ook maatregelen genomen, zoals in Zuid-Slowakije en in Noord-Zevenburgen, de eerder "teruggekeerde" gebieden: de schande van Trianon moet worden uitgewist en de ruim 20-jarige Joegoslavische [Servische] heerschappij moet ongedaan worden gemaakt: landerijen worden dus aan de voormalige bezitters, m.n. Hongaren, teruggegeven.
Degenen die vóór 31 oktober 1918 niet Hongaars staatsburger waren, worden uitgewezen: daardoor verlaten ongeveer 50.000 Zuidslavische [Servische] ambtenaren, boeren/kolonisten en militairen, die allen na de verovering door de Serviërs in 1918/19 hierheen zijn gekomen, het gebied ["Délvidék", zuidelijke streek in het Hongaars]. Er worden Hongaren uit de Roemeense Boekovina hierheen overgebracht.
Het gebied wordt op 30 juli officieel geannexeerd. [W.A.XX, 1941]. Het is in totaal 11.475 km² groot en er wonen 1.030.000 mensen, van wie ruim 36 % Hongaren, 175.000 Duitsers [17 %] en verder 220.000 Serviërs [22 %], 180.000 Kroaten [18 %], en nog kleinere Zuid-Slavische groepen [Sokci en Bunjevci, in het Hongaars: Sokác en Bunyevác], en enkele duizenden Slowaken, enz. Van de hele bevolking zijn ook ongeveer 25.000 Joden. Voor het gebied komen later 26 zetels in het parlement beschikbaar, maar ook hier geldt: een onevenredig groot aantal Hongaren [19], slechts 4 Zuid-Slaven en 3 Duitsers. Bovendien worden ook hier nooit verkiezingen gehouden; alle afgevaardigden zijn benoemd!
Hoezeer Hongarije er echter de nadruk op legt dat men slechts de oude situatie van vóór Wereldoorlog I wenst te herstellen, toch zit men met handen en voeten gebonden aan de nieuwe bondgenoten Duitsland en Italië: Tot het einde van de oorlog zullen Duitsland en Italië de agrarische produktie van de vruchtbare Bácska in handen krijgen, omdat Hongarije toch een overvloed aan tarwe, andere granen, groenten en fruit, vee en vlees, gevogelte produceert. Aldus enkele bepalingen van een akkoord tussen Hongarije en Duitsland en Italië van mei 1941. Ook de olieproduktie van het gebied aan de Mur zal in Duitse handen komen: een Duitse firma zal voor exploitatie en export naar het Duitse rijk zorgen! [30 mei 1941]. [Nebelin, 192].
In een Duitse atlas uit 1942 is te zien dat Hongarije weer sterker is!
Horthy, de Hongaarse regent, verklaart achteraf natuurlijk -zo hoort dat na een militaire aktie- nog, dat de legerakties van de Hongaarse Honvéd niet tegen het Servische volk zijn gericht: "Met dat volk hebben we geen enkel probleem en we wensen er ook in de toekomst in vrede mee te leven". Het gaat Horthy en de meeste Hongaren slechts om het herstel van de duizend jaar oude grenzen, zo wordt voortdurend gezegd.
Toch laat men -om incidenten met de Serviërs, die toch als vechtlustig, nationalistisch en vrijheidslievend te boek staan, te voorkómen- een feestelijke intocht van Horthy persoonlijk zoals die eerder in Komárom [1938] en in Kolozsvár [1940] plaatsvond, maar achterwege. [Gosztony, 92].
Van belang is het natuurlijk nog, om te vernemen wat het doel, het regeringsprogramma, van de nieuwe premier tenslotte is. Dit is op de achtergrond geraakt door het militaire sukses "in het zuiden" in april 1941.
In zijn eerste rede in het Hongaarse parlement op 24 april 1941 verklaart Bárdossy over de 'Joodse kwestie' o.a. dat alleen een algemene, Europese oplossing mogelijk is, maar dat zal nog enige tijd duren, en dus moet Hongarije ook zelf maatregelen nemen, zolang die 'definitieve Europese oplossing er nog niet is'. "Wij moeten zelf onze eigen Joodse problemen oplossen", aldus Bárdossy, maar hierover bestaat nog veel onduidelijkheid en daarom is een nieuwe wet nodig, die misverstanden uit de weg ruimt. De voorganger van Bárdossy, premier Teleki, heeft hiervoor trouwens al voorbereidingen getroffen.....Er moet, volgens de nieuwe Hongaarse premier, geen vermenging van de Joden met het Magyarendom meer mogelijk zijn, en het Jodendom moet volledig uit het openbare leven, uit alle posities in het maatschappelijke, culturele, politieke en geestelijke leven van de natie worden uitgesloten. "De psychische, morele, politieke en wereldbeschouwelijke leiders van de natie, die vorm geven aan de ziel van de grote massa, mogen niet meer onder Joodse invloed staan. Ook economische sleutelposities mogen niet langer in handen van Joden worden gelaten", aldus de nieuwe premier.
Toch is Bárdossy zich blijkbaar van de enorme problemen wel bewust: "In dit land wonen bijna een miljoen Joden, en wanneer we hun elke mogelijkheid tot leven willen afnemen, zou dat ernstige economische en sociale onrust met zich meebrengen.... [Weidlein, Antisemitismus, 121]. Het gaat Bárdossy in feite dus niet meer alleen om een principe -dát staat wel vast: verwijdering van de Joden uit het openbare leven- maar ook om de praktische gevolgen voor het maatschappelijke en economische leven in het land.
Bárdossy is ook, dat blijkt al snel, van plan om enige afstand te nemen van de 'balanspolitiek' van zijn voorganger Teleki. Hij wil een nauwe samenwerking met de As nastreven. Het belang van Hongarije is namelijk om de nieuwe grenzen, zoals die sinds 1938 in het voordeel van Hongarije zijn veranderd, te behouden. Voor Bárdossy en vele Hongaren is het volstrekt duidelijk dat Hongarije deze revisie van z'n grenzen uitsluitend aan de As heeft te danken en dat het land dus aan Duitsland en Italië voor altijd dank is verschuldigd. Bárdossy is er ook van overtuigd, dat het een Hongaarse regering toch nooit zal lukken om het westen van haar gelijk -b.v. in de kwestie van revisie van de grenzen van 1920- te overtuigen. Hij heeft wat dat betreft voldoende persoonlijke ervaring in Londen en Boekarest opgedaan.
Iedereen kan bovendien duidelijk zien, dat de westerse mogendheden in Midden-Europa toch geen enkele macht of invloed meer hebben. Daarom moet Hongarije volgens Bárdossy de enige mogelijke, realistische, politiek volgen: die van solidariteit met de As. Aan de Duitse militaire suksessen kan eigenlijk toch niemand meer twijfelen! Hongarije moet niet steeds zo aarzelen, zoals Teleki deed, maar gewoon aan de Duitse wensen voldoen!
De nieuwe premier zou eigenlijk ook van harte kunnen instemmen met de woorden van de journalist István Milotay, die op 21 april 1941 in zijn krant "Új Magyarság" schrijft: "Een kleine natie kan vaak in een situatie komen dat ze niet echt vrij is om haar vrienden te kiezen of de voorwaarden voor vriendschap te stellen. Ze heeft voor de vriendschap met een partij die machtiger is dan zij zelf iets in te leveren, ze moet er een prijs voor betalen". [Juhász, 192/193]. Dat is nu eenmaal de politieke realiteit, zou Bárdossy al gauw erkennen.
Het blijkt overigens dat ook Horthy het hiermee wel eens is, maar daaraan nog wel iets toevoegt, b.v. in een brief die hij in april 1941 aan Hitler stuurt. Hierin schrijft hij o.a. dat hij het grootste gevaar nog altijd ziet in de Sovjet-Unie en in het bolsjewisme dat slechts terreur en ellende betekent, maar hij suggereert dan al [!] dat “de Wehrmacht het rode communisme, de grootste bedreiging toch wel in enkele weken kan verslaan”. Als Duitsland dát voor de mensheid zal doen zal men Duitsland voor eeuwig dankbaar zijn … en als eenmaal de Russische bodemschatten in Duitse hand zijn kan men het voor altijd uithouden. Horthy ziet echter niet veel in een poging tot een invasie van Groot-Brittannië en hij blijft uiteraard bij de herovering van de rest van het oude Hongarije…. [Sakmyster, 263]. Nog in april ontmoet Horthy Hitler in Zuid-Duitsland en -hoewel hierover weinig bekend wordt- het gesprek vindt plaats ’in een gezellige sfeer’. Hitler gaat overigens niet in op de wensen naar een verdere uitbreiding van Hongarije en Horthy praat over zijn favoriete onderwerpen. Min of meer typerend is het feit dat Horthy [net als in zijn brief!] aandringt op een militaire campagne tegen Sovjet-Rusland, en dat Hitler in alle talen hierover tegenover Horthy zwijgt, terwijl die plannen allang klaar liggen! [Sakmyster, 264]. Toch lijkt er wel sprake van vertrouwen tussen de beide leiders en dat lijkt logisch. Het is tenslotte het nieuwe Duitsland dat aan Hongarije weer mogelijkheden heeft gegeven om zich te herstellen: vanaf april 1941 omvat Hongarije weer ongeveer 60 % van de oppervlakte van 1918, n.l. ruim 170.000 km², en het heeft 14,7 miljoen inwoners, dat wil zeggen: ruim 3/4 van het aantal van 1910.
Wanneer men dan bedenkt dat Hongarije nog slechts drie jaar geleden 93.000 km² groot was en 9 miljoen inwoners telde, moet de dank aan Duitsland toch wel groot zijn.... Zonder serieuze militaire strijd heeft Hongarije zich dan toch maar met sukses op zijn vroegere vijanden van de Kleine Entente kunnen wreken! Volgens de volkstelling, die op 31 januari 1941 is gehouden, dus nog niet in het voormalige Zuid-Slavische gebied, telt het Koninkrijk Hongarije 14.679.573 inwoners, die zich op etnisch en op godsdienstig gebied -traditioneel- nogal onderscheiden.
moedertaal: nationaliteit:
Hongaars [Magyaars] 11.367.324 = 77,5 % 11.881.455 = 80,9 %
Duits 719.762 = 4,9 % 533.045 = 3,6 %
Slowaaks 268.913 = 1,8 % 175.550 = 1,2 %
Roemeens 1.100.352 = 7,5 % 1.051.026 = 7,2 %
Roetheens [Ukraïns] 564.092 = 3,8 % 547.770 = 3,7 %
Kroatisch 127.441 = 0,9 % 12.346 = 0,1 %
Servisch 164.423 = 1,1 % 159.000 = 1,1 %
Sokci, Bunyevci 77.484 = 0,5 % 54.585 = 0,4 %
Slovenen 69.586 = 0,5 % 20.336 = 0,1 %
Zigeuners 57.372 = 0,4 % 76.209 = 0,5 %
Jiddish, Hebreeuws 131.971 = 0,9 % 139.041 = 1,0 %
overige/onbekend 30.835 = 0,2 % 29.210 = 0,2 %
Wat de moedertaal betreft wonen op het gebied van "Trianon-Hongarije", dus binnen de grenzen van 1920, 9.321.500 mensen, die voor 92,8 % Hongaars spreken, voor 5,1 % Duits, 0,8 % Slowaaks, en voor 1,3 % andere talen. Uit deze gegevens blijkt voorts dat, voor het eerst, in Hongarije onderscheid wordt gemaakt tussen moedertaal en nationaliteit, en blijkens de uitkomst van de volkstelling bestaat er inderdaad een groot verschil tussen beide categorieën. Het blijkt b.v. dat er bijna 200.000 Duitssprekende Hongaren zijn, die zich van Hongaarse nationaliteit verklaren en voor ruim 100.000 Slowaaks-sprekende en ruim 100.000 Kroatisch-sprekende Hongaren geldt hetzelfde. In totaal wonen er in het land ruim een half miljoen mensen die zich blijkbaar wel Hongaar [magyar] voelen maar een andere taal spreken!
Verder is het opmerkelijk, dat er van de ruim 700.000 Joden in Hongarije zich slechts een kleine minderheid niet-Hongaar noemt en dat er ook weinigen zeggen Zigeuner te zijn: verreweg de meesten van hen beschouwen zichzelf dus ook gewoon als "Hongaar" [magyar].
Er doen zich ten tijde van deze volkstelling overigens nog merkwaardige zaken voor. Boven Duitstalige dorpen worden b.v. door Hongaarse vliegtuigen pamfletten uitgeworpen, waarin de "Ungarndeutsche" worden opgeroepen zich vooral als Duitser op te geven, want anders komt men voor een eventuele "Umsiedlung" níet in aanmerking: Uit allerlei Oosteuropese gebieden, zoals de Baltische landen, Boekowina en Bessarabië heeft het Duitse Rijk immers zgn. Volksduitsers teruggehaald naar het 'Rijk' en zelfs in Hongarije denken heel wat politici dat een dergelijke "Umsiedlung" van Duitsers uit Hongarije ook voor de deur staat. Sommigen in Hongarije zijn zelfs best bereid bij om een dergelijke uittocht -vanwege nationalistische motieven- nog een handje te helpen. "Na de Joden komen de Schwaben aan de beurt", zo heette het in hyper-nationalistische Hongaarse kringen van b.v. studenten al in 1938.
Ook de vele chauvinistische artikelen in een aantal Hongaarse kranten en andere bladen maken regelmatig duidelijk dat een "Aussiedlung" van de Schwaben een gebiedende eis is voor het Magyarendom... "Wie zichzelf niet voor een Magyaar houdt, zou hier niet moeten leven", aldus zelfs de zgn. linkse afgevaardigde mgr. Béla Varga van de Kleine grondbezitters in 1943 in het parlement.
Vele "Ungarndeutsche" worden echter slechts afgeschrikt door een dergelijke propaganda vóór -en de dreiging met- een eventuele evacuatie naar het Duitse Rijk... Ze gaan uit protest nu uitsluitend Hongaars spreken, ze voelden zich altijd al Hongaar maar ze nemen nu zelfs een Hongaarse achternaam aan en geven daarmee te kennen dat ze beslist in hun "Heimat": dat wil zeggen Hongarije, willen blijven! [Weidlein, Schuld des Volksbundes an der Vertreibung der Ungarndeutschen, Kritische Untersuchung ungarischer Anschuldigungen, blz. 51/53].
Wat de godsdienst [kerk] betreft zijn de gegevens van de volkstelling van 1941 aldus: [met tussen haken percentages op het Trianon-gebied met de grenzen van 1920]
Rooms-katholiek [m.n. Hongaren, Slowaken en Duitsers]
Grieks-katholiek [vooral Roemenen,Ukraïners en Hongaren]
Hervormd [gereformeerd, Hongaren]
Evangelisch-luthers [Hongaren, Slowaken en Duitsers]
Israelitisch [Hongaren en een gering aantal Duitsers]
Orthodox [m.n. Roemenen en Serviërs]
Unitarisch [Protestant, Hongaren]
Baptist
Overige |
8.073.689 = 55,0 % [65,7]
1.701.544 = 11,6 % [ 2,5]
2.785.701 = 19,0 % [20,8]
729.288 = 5,0 % [ 6,0]
724.306 = 4,9 % [ 4,3]
559.944 = 3,8 % [ 0,4]
57.909 = 0,4 % [ 0,1]
36.422 = 0,2 % [ 0,2]
10.770 = 0,1 % [ 0,0] |
Opgemerkt dient te worden dat de aantallen Grieks-katholieken en Orthodoxen weer flink zijn toegenomen sinds de annexaties van gebieden in 1938 tot 1940. Tot de Grieks-katholieke kerk, de zgn. Byzantijnse ritus, die in Hongarije nauw met de kerk van Rome is verbonden, behoren oorspronkelijk eigenlijk alleen Roemenen en Roethenen [Ukraïners], maar nu toch ook ongeveer 200.000 Hongaars-sprekenden; tot de Orthodoxe kerk behoren vrijwel alleen Serviërs en Roemenen. Van de Israëlieten [Joden] in Hongarije is meer dan 80 % Hongaarssprekend, de rest met name Duitssprekend. Deze Hongaarse Joden behoren tot drie verschillende soorten gemeenten [kerkgenootschappen], de zgn. neologen, de orthodoxen en de zgn. status-quo gemeenten. Ook de Hervormde [gereformeerde, calvinistische] kerk en de Unitariërs [vooral in Zevenburgen] tellen vrijwel alleen Hongaarssprekende leden.
De rol van de kerken in de Hongaarse samenleving is relatief nog groot. Sinds 1920 voert de regering officieel immers een "christelijk-nationale politiek" en er bestaan goede, hartelijke betrekkingen tussen kerk en staat, heel anders dus dan b.v. in Tsjechoslowakije [1918-'38]. Er zijn in Hongarije volgens de cijfers ook vrijwel geen mensen "zonder godsdienst". De kerken hebben vooral grote invloed op het onderwijs [ongeveer 3/4 van de scholen behoort aan de diverse kerken], talloze maatschappelijke organisaties, verenigingen en fondsen, ziekenhuizen en andere tehuizen worden door de kerken en hun leden gedragen. Priesters en pastoors, predikanten en rabbijnen worden praktisch door de staat onderhouden en bisschoppen [ook calvinistische en lutherse!] en opperrabbijnen hebben uit hoofde van hun funktie zitting in het Hogerhuis.
De kerken, vooral de Rooms-katholieke, beschikken ook over ruime financiële middelen: de R.K. kerk van Hongarije, onder leiding van de vorst-primaat en aartsbisschop van Esztergom [sinds 1927: kardinaal Jusztinián Serédi] staat al zo lang bekend als de rijkste grootgrondbezitter van het koninkrijk Hongarije, maar ook in het openbare leven nemen de kerken een belangrijke plaats in. Dat is vooral zichtbaar op kerkelijke feestdagen, bij processies, enz. Vanouds blijkt, dat nationale feestdagen tevens kerkelijke hoogtijdagen zijn, b.v. de gedenkdag van St. Stephanus, de eerste koning van Hongarije, op 20 augustus.
De grote kerken van Hongarije, de rooms-katholieke [met hierbij inbegrepen de grieks-katholieke], de hervormde en de lutherse, hebben nog in 1938 samen met de overheid plechtig herdacht dat deze eerste apostolische koning van Hongarije, Stephanus de heilige [Szent István], die regeerde vanaf 1000 en o.a. het christendom als staatsgodsdienst introduceerde, stierf in 1038. Ook is er in dat jaar een Internationaal Eucharistisch Congres gehouden, waarop vele tienduizenden buitenlandse rooms-katholieken, o.a. samen met 72 aartsbisschoppen en 10 kardinalen uit de hele wereld [maar níet uit het Duitse rijk!] in Budapest bijeen waren en in 1938 is eveneens plechtig het 400-jarig bestaan van de calvinistische theologische hogeschool van Debrecen herdacht, onder meer met de uitreiking van eredoktoraten aan buitenlandse, o.a. Nederlandse, theologen. Talloze internationale contacten bestaan er dus tussen de Hongaarse en buitenlandse kerken.
Toch zijn de Hongaren over het algemeen zeer tolerant op godsdienstig terrein. Alle grote kerken respekteren elkaar vrijwel zonder meer. Het staatshoofd, admiraal Horthy, is wat dit betreft een voorbeeld: hijzelf is calvinist [hervormd], en zijn vrouw, Magdolna Purgly, is rooms-katholiek en volgens de typische Hongaarse traditie worden in zo’n geval gedoopt in vaders kerk en dochters volgend de kerk van moeder… Alle grote kerken worden door de overheid ten volle erkend en gesteund, inclusief de grote Joodse gemeenschap. De Hongaarse kerken zijn ook in het politieke leven van betekenis. Ze staan zeker niet kritisch ten opzichte van de regering en ze steunen in het algemeen de traditionele, conservatieve en nationalistische binnenlandse politiek, de bestaande maatschappelijke orde en de -revisionistische- buitenlandse politiek.
In Hongarije bestaan -tenslotte- geen officiële cijfers over het aantal Joden [Israëlieten] dat ooit, om maatschappelijke redenen vaak, tot het Christendom is overgegaan, maar er zijn wel schattingen die uiteenlopen van 40.000 tot 100.000 [Fenyo, 68, Kállay, 74, Rothschild].
Tegenover de niet-Hongaarstaligen wordt de oude politiek, eigenlijk die van vóór 1914, voortgezet: wie geen 'magyar' wenst te zijn, wordt dan wel niet aan allerlei pesterijen [fiscaal, burgerlijk, juridisch] blootgesteld zoals in enkele buurlanden, maar collectieve rechten voor "nationale minderheden" kent Hongarije ook niet. Scholen en organisaties van de nationale minderheden zijn er relatief zeer weinig en er is bijvoorbeeld al vele jaren sprake van pogingen van de autoriteiten om b.v. de "Ungarndeutsche" te assimileren. De Magyaren hebben er steeds van alles aan gedaan om b.v. het bewustzijn van een Duitse cultuur in Hongarije te doen vergeten.
Vooral in de literatuur en in de pers is er geregeld sprake geweest van een hetze tegen "de Schwaben", en menige nationalistische schrijver wijst op het gevaar van Duitstalige boeren die in het westen van het land, met name rondom de Hongaarse hoofdstad en langs de grens met Oostenrijk, zoveel grond in bezit hebben.....
Al in de vroege jaren dertig zijn er campagnes om massaal deze "Ungarndeutsche" een 'echte' Hongaarse familienaam te laten aannemen, en zelfs klinkt ook zo nu en dan in de pers de oproep tot een nieuwe "Honfoglalás", een tweede verovering van het land: na de eerste in de 9e eeuw! Met name de "Schwaben", de Duitsers in Hongarije, worden als een gevaar beschouwd. Dat gebeurt al meer dan een eeuw: destijds golden ze -ten onrechte veelal- als een soort vijfde colonne van de Habsburgse heerschappij en sinds de nederlaag van de Eerste Wereldoorlog en de 'schande van Trianon' schrijft de publieke opinie de geleden verliezen aan grondgebied vaak toe aan de omstandigheid dat de nationaliteitenpolitiek van Hongarije in de voorbije decennia blijkbaar niet energiek genoeg is geweest....
Men richt zijn toorn dan, in de jaren '20 en '30, op de grootste overgebleven minderheid, die der Duitstaligen: een snelle en grondige, eventueel gewelddadige, 'magyarisering', dat betekent: assimilatie, wordt nu en dan geëist, en ook toegepast: in de jaren '30 worden -opnieuw- 100.000 Duitsers in Hongarije geassimileerd tot Magyaren. Verreweg de meesten van hen houden echter hun Duitse achternaam: volgens officiële gegevens lopen er in 1930 n.b. 1,8 miljoen inwoners van Hongarije [dat is dus een vijfde deel der bevolking] rond met een Duitse familienaam! [Weidlein, Volksbund]. Dat neemt niet weg dat er ook sprake is van een spontaan proces van assimilatie. Talloze "Ungarndeutsche" passen zich langzaam maar zeker, vooral in de steden, aan, spreken geleidelijk aan Hongaars als moedertaal, en wensen verder als volbloed-Magyar door het leven te gaan. Van een gewelddadig proces of van een cultuurschok is bij hen absoluut geen sprake. Velen die ooit thuis Duits spraken ervaren immers ook niets van een schande of van een maatschappelijke achteruitgang wanneer ze in het openbare leven verder Hongaars spreken. Integendeel: dat levert alleen maar maatschappelijk voordeel en aanzien op.
Vele Duitstalige intellektuelen in Hongarije sluiten zich dan ook aan bij de later, in 1942 met steun van de autoriteiten opgerichte beweging "Hűséggel a Hazához" [Hűha, Met Trouw, Aanhankelijkheid aan het Vaderland], ofwel de zgn. Treuebewegung, onder leiding van de r.k. bisschop van Veszprém, József Pehm [1892], die ook zelf een Hongaarse naam aanneemt: Mindszenty!
Deze "Duitsers" verklaren zich dus volledig solidair met het Hongaarse Vaderland, en beschouwen dít land als hun eigen. Van enige eisen op taalgebied is bij hen geen sprake en blijkbaar vinden zij het overbodig om b.v. Duitse scholen te eisen. Vele intellektuelen in Hongarije spreken immers toch wel Duits als tweede taal!
Kenmerkend voor de Hongaren is voorts dat zij de nationale minderheden in het land niet beschouwen als behorend tot een andere natie: de Duitstalige Hongaren vormen geen onderdeel van het ene Duitse volk of van de Duitse natie, maar ze gelden als Hongaren! "De Duitsers in Hongarije zijn", aldus Gusztáv Gratz, de overigens zeer gematigde voorzitter van de "Ungarländisch-Deutscher Volksbildungsverein" tegenover Hitler in juli 1937, "geen Auslandsdeutsche maar Deutschungarn". Maar kennelijk kruipt het Hongaarse bloed toch waar het niet gaan kan: alle Magyaren, dat wil zeggen degenen, die Hongaars spreken, beschouwt men, ondanks alle politieke grenzen van na 1918, 'natuurlijk' wèl als één volk, één natie. Of men als Hongaar nu in Hongarije, Roemenië, Slowakije of waar dan ook woont: men behoort bij de éne Hongaarse natie, de "Magyarság", het Magyarendom. De historicus en minister van cultuur, prof. Bálint Hóman, kan dan ook in november 1937 verklaren dat er een sterke band met 'onze broeders', en een gemeenschap van bloed, taal, afstamming en cultuur van alle Magyaren [Hongaren] bestaat en deze zienswijze wordt door de buren van de Hongaren -dát zal duidelijk zijn- niet zonder meer gedeeld, en daarom ook fel bestreden.
De zgn. nationale minderheden in Hongarije zijn verre van voldoende in alle vertegenwoordigende lichamen, zoals het parlement en gemeenteraden, vertegenwoordigd. Ook op het gebied van onderwijs zijn er onvoldoende mogelijkheden voor Duitsers, Roemenen en Serviërs om in hun eigen taal te worden opgeleid.
Deze nationalistische politiek wordt door buurlanden als Roemenië en Slowakije echter ook gevoerd. Men ziet in de anderstaligen toch een soort potentiële vijfde colonne en het nationalisme dient alom om de heilige grenzen te beveiligen en om de bevolking bewust te maken van het feit dat de eigen natie absoluut de voorrang heeft.
Toch bestaat er in Hongarije relatief nog een grote mate van burgerlijke vrijheid voor allen. Van bevoorrechting van één of andere kerk is ook geen sprake. Ook de meeste Joodse Hongaren hebben het relatief nog goed en ze worden ondanks de "Jodenwetten" nog niet als groep gediscrimineerd. Hongarije is voor hen nog steeds een oase in de Europese woestijn. De nieuwe "minderheden", de Slowaken in "Felvidék", het voormalige Zuid-Slowakije, de Roemenen in Noord-Zevenburgen, en de Serviërs in de Bácska verzoenen zich echter in feite nooit met de Hongaarse staat. Hoe kan dat ook anders: buiten de As om erkent immers niemand de nieuwe grenzen en ook een periode van 20 jaar -het interbellum- laat zich niet eenvoudig terugdraaien.…….
Communistische verzetsmensen:
Rozsa Ferenc Schőnherz Zoltan Sagvari Endre Kadar Janos
1906-okt 1942 1905 - okt 1942 Juli 1944 gedood Geboren 1912
|