< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.3.2. Hongarije ontsnapt aan duimschroeven, maar niet aan ellende van de oorlog.

In de lijn van Kállay past ook het ontslag op 24 sep­tember 1942 van de minister van defensie, gen. Károly Bart­ha. Hij is, zo vindt de premier, en dus ook Horthy zelf, de Duit­sers in alles veel te veel ter wille is geweest en aan al hun eisen wat be­treft de levering van soldaten en materieel heeft hij steeds voldaan.
Bovendien heeft hij de schandalige en onmenselijke condities in de Hongaarse Arbeids­bataljons getolereerd, en daarmee de naam van Hongarije te schande gemaakt. Daarom moet hij worden vervangen door een trouw aanhanger van de lijn-Horthy/Kállay. Een beroepsmilitair, Vilmos Nagy  [de Nagy­baczon] [*1884] wordt de nieuwe minister. Hij is voor het leger geen onbekende want hij was in 1938 al eens opperbe­vel­hebber en hij is evenals Kállay zelf een gematigd conservatief natio­na­list en aristo­kraat. Hij moet dus tegenover de Duitsers een veel meer kriti­sche houding aannemen en moet de belangen van Hongarije zelf weer voorop­ stellen. Bovendien moet hij de situatie in de -voorna­me­lijk Joodse- Arbeidsbataljons verbeteren en dat gebeurt dan ook wel. [Roth­schild, 186].
Nagy is zelf welwillend, menselijk en integer en hij doet er van alles om de situatie te verbeteren, maar al op z'n eigen ministerie merkt hij bij z'n ambtenaren een anti-joodse sfeer: ze doen van alles om zijn pogingen te omzeilen of te saboteren. In oktober 1942 gaat de minister zelf naar het Oostfront, en herinnert de commandanten eraan dat ze degenen die onder hen zijn gesteld een goede, menselijke, behandeling moeten geven! Zelfs met mensen van de [vnl. Joodse] Arbeidsdienst spreekt hij, en laat zien: hier ­werken menselijke wezens, en soldaten!
Eenmaal terug rapporteert hij o.a.: "We moeten mensen van de Arbeidsdienst goed behandelen en voorzien van goede kleding en voedsel", en in het Hogerhuis zegt hij dat Arbeidsdienst voor de nationale verdediging toch zeker geen straf kan betekenen voor de burger [!]... Nagy ziet het zelfs als zijn taak om de moraal van de natie te beschermen, door humaniteit, rechtvaardigheid en eer en heeft wel medelijden met de Joden, hoewel hij weinig of niets kan laten blijken!
"Mensen moeten dienst in een compagnie van de Munka­szolgálat, de Arbeidsdienst, niet als een vernedering zien. Dit is dienst in het leger, de Honvéd, met een wettelijke basis...." en mensen in de Munkaszolgálat zijn géén krijgsgevangenen. Aan het toedienen van lijfstraffen moet een einde komen en degenen die verantwoordelijk zijn voor een brutale behandeling moeten worden bestraft, aldus de nieuwe minister Nagy op 9 december 1942. De minister be­noemt tenslotte op 11 december ook een speci­ale assis­tent om zijn instruk­ties te doen opvolgen, n.l. maj. gen. Jenő Rőder, en zelfs klachten worden nu behan­deld..... In maart 1943 worden ook nieuwe richtlijnen opgesteld ter behandeling van mensen in de Arbeidsdienst. [Braham, Labor Service System, 40/42].
Dat alles heeft helaas alleen binnen de grenzen van het land effect want aan het front veran­dert er niet veel. Er zijn wel gunsti­ge uitzonderin­gen, officieren die in de geest van Nagy handelen maar de commando's van een minister in Budapest worden zéker niet automatisch opgevolgd aan en achter het front in Rusland: de menselijke instrukties van Nagy worden meestal gesaboteerd door het fascistische militaire establish­ment. [Nagy-Talavera, 182]. Het is in de herfst van 1942 trouwens ook duidelijk dat de Duit­sers vaart willen zetten achter hun "oplossing van de Joodse kwestie" en ook op Hongarije neemt de druk toe.
Men hoort weldra, dat de nieuwe Hongaarse minis­ter van defen­sie Vilmos Nagy -o, schande!- een Joodse schoonzuster heeft en vanaf dat moment wordt álles wat hij doet en zegt door ex­treemrechts, in hun pers maar ook in het parlement en door -veelal ook extreemrechtse- hoge mili­tairen op het ministe­rie ui­terst kri­tisch gevolgd. De nogal liberale minister wordt nu steeds meer het doelwit van extreemrechts. [Kertész, 209].
Naarmate deze Hongaarse minister van defensie dan ook nog voorzichtig laat door­sche­meren dat hij de hopeloos­heid en de waanzin van deze oorlog goed inziet, leve­ren recht­se extremis­ten, fascis­ten en nazi's in Hongarije, en bovenal de Duitsers scherpe kritiek op hem en ze dringen aan op zijn ontslag. Dat een minister van defensie van een met Hitler-Duitsland verbonden land midden in oorlogs­tijd vriendschappelijke be­trek­kingen onderhoudt met Joodse landgenoten, en n.b. in zijn uniform in een synagoge verschijnt is natuurlijk ook een regelrechte provokatie! Op 12 juni 1943 wordt Vilmos Nagy ten­slotte, na nog geen negen maanden, gedwongen zijn ontslag te nemen…….
Hij wordt later gevan­gen genomen, maar toch weer vrijgelaten, en schrijft -terug­getrokken- zijn memoires, Végzetes Eszten­dők, "Verhängnissvol­le Jahre", 1938-1945 en hij uit hierin ook zijn bitterheid over Horthy en Kállay. De memoires worden later [1947] in Hongarije in boek­vorm uitgegeven. [Radio Budapest, 21 sept. 1986]. Héél bijzonder is al, dat Vilmos Nagy [┼ 1976] hiermee één der weinige vooraanstaande Hongaren is ge­weest, die in Hongarije zelf in de gelegenheid was om zijn memoires te publice­ren.......
In 1966 is de Hongaarse oud-minister Vilmos nagybaczoni Nagy ook onderscheiden door het Yad Washem Institu­te in Jeruzalem als "Rechtvaardige", samen met een commandant van een Hongaar­se Joods Arbeidsbatal­jon, kol. Imre Reviczky, die -ondanks alles- duizenden Joden het leven redde. Ook de minister van voedselvoorziening wordt in oktober 1942 ontslagen en vervangen door Lajos Szász, maar vooral diens sta­ats­secretaris Béla Jurcsek wordt later [1944/45] zeer berucht.
Het ontslag van minister Nagy bevestigt overigens nog eens dat de meest opvallende provokatie van de kant van de Hon­gaarse overheid tegenover de Duit­sers, hoe kan het anders, nog steeds het zgn. Joodse vraagstuk is.
Nadat de nazi's in Duits­land al vroeg in 1942 [zie hierboven, de Conferentie van Wannsee] hebben beslo­ten om de Joden uit te roeien, volgen in september 1942 ook in­strukties [gedateerd 15 augustus 1942] aan de regeringen van hun satel­lieten, Slowa­kij­e, Kroatië en Roemenië en voor de bezette gebieden, en iets later worden ook de regeringen van Bulgarij­e, het bezette Denemarken en van Hongarije van de Duitse plannen en eisen op de hoogte ge­bracht.

top

Op 2/6 oktober 1942 krijgt de Hongaarse gezant in Berlijn, generaal Dőme Sztójay, een scherpe nota van de Duitse staats­secretaris Luther overhandigd waarin staat dat Honga­rije met onmiddellijke ingang de Joden totaal moet uitban­nen uit het culturele en economische leven, de verplich­te Jodenster moet invoeren, en de Joden moet depor­teren, eerst naar get­to's en vervolgens naar het oosten, zgn. ten bate van de wegenbouw [Boldizsár, 58, Kertész, 75, e.a.]. Kortom: Duits­land eist nu de volledige toepassing van de anti-Joodse maatrege­len in Hongarije en de Duitsers tolereren niet langer dat Hongaarse Joden buiten Hongarije zelf -n.b. in Duitsland zelf en in de door hen bezette gebie­den- worden uitgezonderd van Duitse maatrege­len, en anders worden behandeld. De Hongaarse regering weigert echter beslist om op de Duitse eisen in te gaan.
"Honga­rije is een soevereine natie", vindt men nog steeds en vooral op econo­misch gebied zal het land im­mers enorme schade onder­vinden van de eliminatie van alle Joden op korte termijn, zo zegt men. De Duitsers moeten hierbij bedenken dat de Hon­gaarse industrie al voor 80 % ten dienste van de Duitse econo­mie staat! Wanneer de Duitsers nu dus maatregelen wensen tegen de Joden in Hongarije zullen ze zichzelf in de vingers snij­den.
Kállay voert ook aan dat hij een oplossing van de Joodse kwestie, zoals de Duitsers die wensen, eenvoudig niet kan bereiken, omdat met name de Hongaarse boeren niet antisemi­tisch zijn. En, zo zegt hij, als ik de Joden dan toch helemaal ga uitscha­kelen, dán wil ik toch óók in versterkte mate de assi­milatie van de Volksdeutsche in het land nastreven! Zij zijn dan nodig voor de bezetting van belangrijke posten....maar een Duitse staatssecretaris legt er kort hierna de nadruk op, dat, als Honga­rije moeite heeft met b.v. het hervestigen van Joden, het Duitse rijk Hongarije wel zal helpen... [Destructi­on of Hunga­rian Jewry, Braham, XIV].
Het lijkt dus steeds meer zeker dat Hitler, wát er verder ook gebeurt, nog tijdens de oorlog, en beslist níet erna, de Europese Joden wenst te elimineren. Daarom kan Duits­land niet maar blijven toezien dat Hongarije een toe­vluchts­oord is voor een miljoen Joden. [idem, XV]. Later zullen de Joden, zo wordt er gezegd, naar reservaten worden overge­bracht en Honga­rije moet dus ook meewerken aan de zgn. "Endlősung der Judenfrage".
Dit land zal nu toch eindelijk een keer het Duitse vertrou­wen moeten herwin­nen, en tot nu toe is Hongarije, aldus Sztó­jay, een toevluchtsoord voor Joden, en daarmee een eiland van Joden gewor­den: álle maatregelen tot dusver zijn verre van voldoen­de en Duitsland wil de Joodse kwestie nog tijdens de oorlog oplossen in het belang van heel Europa, zo heet het in de nota van oktober 1942. [Kerté­sz, 75].
En het is waar: Hongarije is in allerlei opzichten ver ach­ter­gebleven bij alle andere landen in de Duitse in­vloeds­sfeer. Roemenië, Slowakije en Kroatië hebben in 1942 al met de nazi's akkoor­den gesloten over de deportatie van hun Joden, en Honga­rije weigert dat nog steeds, maar toch weet Kállay nog steeds vol te houden en op 5 december 1942 moet de Hon­gaarse gezant in Berlijn Sztójay in naam van z'n regering zeggen dat Hongarije inderdaad de Duitse verzoe­ken verwerpt, géén Jodenster zal invoeren en géén trans­porten zal beginnen. [Lévai, Blackbook, 29]……….Maar maatre­gelen tegen de Joden vormen voor de nazi-Duit­sers nu juist dè toetssteen, de maat waaraan men de gevoelens van anderen ten opzichte van het Derde Rijk steeds meet en dus voelt Hongarije zich door de scherpe nota van oktober 1942 weer eens berispt, en dat is niet voor het eerst. De Duitse staatssecre­taris Luther is ook al teleur­gesteld dat zo'n trouwe vriend als Hongarije de Duitse houding t.o. de Joodse kwestie "niet goed begrijpt"....
Bovendien is men in Berlijn steeds bezorgd over de Hongaarse houding tegenover de "Ungarndeutsche", en men verdenkt de Hongaarse autoriteiten ervan deze zgn. Volksduitsers te willen assimileren. [zie hierboven, M. II.].
De Hongaarse premier Kállay gaat echter ondanks de Duitse druk door met zijn eigen politiek en hij reageert met het beken­de standpunt: "dit zijn Hongaarse binnenlandse aangele­genhe­den". Hij wil vooral tijd winnen, en komt dus met aller­lei redenen, eigenlijk excuses. Hongarije kan niet 300.000 Joden naar Duitse werkkampen stu­ren, want 'we hebben hen absoluut zelf nodig'. In Hongarije zelf zullen dan wel werkkampen worden ingericht, waar Joden dienst kunnen doen, en ook kunnen we hen in de industrie niet missen, enz.
De Hongaarse Joodse leiders zijn ook voldaan over deze oplos­sing, na hun overleg met premier Kállay. "Ze waarschuwden me en smeekten me om de Duitsers niet te provoceren!", aldus Kállay [Kállay, 124].
Ook de Duitse wens [eis], in 1942, dat de bezette West-Europe­se landen de Joden die eigenlijk van elders [Oost-Europa] kwamen, terug laten gaan naar Oost-Europa wordt door de Hon­gaarse regering op eigen wijze uitgelegd. De meeste regeringen reage­ren niet maar de Hongaarse regering laat in 1943 vier­honderd Joodse families uit o.a. Nederland, Frankrijk, Duits­land en het bezette Polen naar het land teruggaan, vaak alleen om huma­nitaire rede­nen, want de meesten van hen bezitten de Hongaarse nationali­teit niet eens meer. [Fenyo, 75, Lévai, Blackbook, 31]. Bovendien wordt het Joodse bezit in genoemde landen door de Hongaarse autoriteiten opgeëist. Ook protesteert de regering in Budapest tegen het overhandigen van Hon­gaarse Joden door de Vichy-rege­ring in Frankrijk aan de Duitse na­zi’s en verder is het bekend dat er ook nog steeds Joodse vluchtelin­gen naar Hongarije komen, b.v. uit Slowakije. [Lé­vai, Black­book, 30]. Duidelijk is dat Kállay de Hongaarse Joden in feite blijft beschouwen als Hongaarse staatsburgers met rechten, en niet als Joden, dus als ver­schoppelingen.

=Met Kerstmis denk je aan de soldaten!

top

Zo komt er van de Duitse eisen aan Hongarije nog steeds weinig terecht. Men ergert zich in Berlijn integendeel steeds weer aan de "schommelpolitiek" van Miklós von Kállay, de pre­mier van die onbetrouwbare zgn. bondgenoot Hongarije. Ook in andere op­zichten is deze Hongaarse poli­tiek de Duit­sers een doorn in het oog maar intussen zoekt Kállay steeds duidelijker naar mogelijkhe­den om zijn land uit de oorlog te krijgen, en de linkse oppositie steunt hem daarbij………
Zelfs verzoeken Joodse leiders en "linkse" politici van Kleine Grond­bezitters, Sociaal-demokraten en Boeren hem om voorzich­tiger tegenover het westen te zijn, om vooral geen Duitse bezetting uit te lokken! De Hongaarse regering moet dus niet doen alsof ze helemaal geen oorlog voert met de westerse geal­lieer­den, want dat maakt de Duitsers alleen maar woedend…….. Toch doet Kállay geen verbale aanvallen op de wester­se geal­lieerden en alle aanvallen van Hongaarse kant, in de pers zowel als op het slagveld, zijn uitsluitend gericht tegen de Sovjet-Unie en tegen het communisme. Hongarije moet, zo heet het, deze defensieve [!] oorlog -op 1000 km afstand- wel voeren ”om de westerse, christelijke beschaving te redden tegen het barbaarse communisme”.
Trots is men nog steeds op het feit dat Hongarije als eerste land in Europa al in 1919 onder leiding van Horthy, de 'chris­telijk-nationale gedach­te' als een soort wereldbeschou­wing heeft uitgedragen en Honga­rije heeft, aldus Kállay in een toespraak op 18 oktober 1942 in Ungvár [Uzhorod], twintig jaar hiermee als ellendig, verne­derd en uitgeplunderd land alleen in de wereld gestaan. Toen stonden we alleen in de wereld, als eiland temidden van een Europese zee van demokra­tie, vrijmet­selaars en Jodendom, maar nú is deze gedachte de heersende in Europa gewor­den...
Toen scheidde een hele wereld ons van de overwinnaars, maar men zal zien dat deze christe­lijk-nationale politiek de toon­aangevende zal worden op de hele wereld. Hongarije kan nu met een opgehe­ven hoofd haar rechten van 1000 jaar geschiedenis weer opei­sen. Dit land was de schepper en de eerste strijder van de christelijk-nationa­le renaissance. Kállay vindt dan ook dat Hongarije als eerste in de rij moet staan van landen met dergelijke ideeën en hij beschouwt ze bovendien als authentiek Magyaars, en gelooft heilig in een roeping van zijn vaderland. Een zeer conservatief nationalisme blijft dus steeds een uitgangspunt van de Hongaarse premier. Al zou hij persoonlijk dat willen, wijzigen kan hij deze uitgangspun­ten tijdens zijn ambtsperio­de niet.
Opvallend is dat de premier in deze toespraak niet eens zoveel woorden wijdt aan de Joden. Het gaat hem er vooral om de geest van het Jodendom, haar posities en bezit af te nemen. "Het Jodendom moge ter kennis nemen: het moet alle hoop opgeven", aldus Kállay in oktober 1942. [Weidlein, Antisemi­tismus, 156/158].
Korte tijd later, in november 1942, verklaart Kállay echter toch een soort oorlog aan het Jodendom, "dat nergens zoveel schade heeft aangericht als bij ons". Ook prijst hij Gőmbős, de vroegere premier, die Hongarije opnieuw de weg wees, n.l. in de richting van de As! [idem, 159]. Men laat vanuit Budapest trouwens ook voortdurend merken geen enkel serieus begrip te hebben voor het verbond van de Engel­sen en Amerikanen met de Russen.
Horthy zelf verklaart in november 1942 b.v. in het lagerhuis dat het in deze oorlog in wezen gaat om een strijd voor het behoud van de christelijke beschaving. "Dat is de zekerste basis voor ons menselijke en nationale bestaan. En deze be­schaving wordt bedreigd door de aanval van het bolsjewisme uit het oosten: als de christelijke civilisatie in deze strijd ondergaat, dreigt ons vaderland en ons ras óók de ondergang.
Het verleden, de geografische situatie en de strijd tegen ongerechtigheden [van de vredesverdragen van 1919/20 n.l.] bepa­alden echter onze plaats aan de zijde van Duits­land en Italië, en ”in de strijd om de zelfverdediging in het oosten nemen we de plaats in met traditionele eer", aldus Horthy. [Weidlein, Antisemitismus, 159] en in het lagerhuis krijgt de regent hiervoor algemene bijval. Logisch is natuurlijk dat deze en andere uitlatingen in dezelfde geest van de hoogste Hongaarse leiders in deze tijd er niet toe bijdragen dat het land veel begrip ontmoet van wie dan ook. Met dit gezwollen nationalistische taalgebruik, dat is gedrenkt in vaderland en trots, is in Honga­rije wel een genera­tie opgevoed maar het is totaal niet geschikt om ook maar iemand buiten Hongarije te overtuigen van de goede bedoelingen van het Hongaarse bewind……..
Toch vindt men zichzelf nog redelijk, en bovendien vindt men dat Hongarije in de oorlogssituatie weinig of niet anders kan handelen. Het is bovendien duidelijk dat Kállay en Horthy de steun hebben van vrijwel alle politieke groepen in Hongarije, met uitzonde­ring van extreemrechts en -wellicht zelfs- van de communis­ten.
Deze laatsten bevinden zich, voorzover ze nog [illegaal] op vrije voeten zijn, na de razzia's van april/juni 1942 in een isole­ment. In de zomer van 1942 nemen ze de schade op, en ze bera­den zich over de te volgen politiek. De weinige nog 'vrij­e' en aktieve leden van het Centrale Comité van de verboden communistische partij, zoals István Kovács, József Skolnik, János Kádár en István Szirmai willen wel een soort 'breed front' van allerlei pro­gressieve krachten vormen, maar veel meer dan enige sympa­thie van enkele niet-communisten levert dit niet op.

top`

De later zo bekend geworden János Kádár is in 1912 in Fiume, -toen de Hongaarse zeehaven, tgw. Rijeka- geboren als zoon van arme ouders, als János Czermanek. Zijn moeder is prompt na zijn geboorte door de vader verlaten, en ze gaat daarna met haar kind naar Budapest. Onder zeer armoedige omstandigheden groeit János Kádár op, en hij is in 1930 en 1931 bij stakin­gen be­trokken. In 1931 wordt hij lid van de illegale communis­tische partij. Hij heeft enkele malen gevangen gezeten, en neemt al voor de oorlog de naam Kádár [= Kuiper] aan.
Nog lang niet hersteld van de arrestaties en de klappen van het voorjaar van 1942, krijgt de communistische partij al weer een klap door nieuwe arrestaties in de herfst van dat jaar: on­ge­veer 200 par­tijleden worden nu, in oktober 1942, opgepakt en boven­dien wordt Zoltán Schőnherz na verschrikkelijke marte­lin­gen ter dood veroordeeld en geëxe­cuteerd op 9 oktober 1942 en een andere communistische leider, Ferenc Rózsa is al aan martelingen in de gevangenis bezwe­ken.
De regering van de toch uiterst conservatieve Kállay treedt verder hard op tegen linkse vakbondsmensen en tegen socia­listen. Honderden linkse, en dus: lastige, aktivisten [ook b.v. degenen die onder landarbeiders propaganda bedreven] worden in 1942 en 1943 naar het oosten, naar de Ar­beids­batal­jons gestuurd, of gevangen gezet, mishandeld, ge­treiterd, scherp ondervraagd. Desondanks komt het toch in oktober 1942 tot oprichting van het "Hongaarse Nationale Onafhankelijkheidsfront" [Magyar Nemzeti Függetlenségi Front], als een losse beweging van Onafhankelijke Kleine Grondbezitters, Sociaal-demokraten, een aantal liberalen en Boeren, legitimis­ten enz. en ook enkele gees­telijken, zoals de r.k. bisschop van Győr, baron Vilmos Apor, die als zeer antifascistisch bekend staat. Zij allen zijn ontevreden over de regeringspo­litiek.
Ze vinden dat Hongarije niet zo moet aarzelen om uit de oorlog te tre­den, en bovendien willen ze het bestaande binnen­landse poli­tieke systeem alleen met essentiële wijzigingen -in demokrati­sche zin- handhaven. Met communisme of met sympathie ervoor heeft dit echter niets te maken. De kern van het Front wordt door Kleine Grondbezit­ters ge­vormd, en deze partij wordt nu gezuiverd van oppor­tunis­ten en reaction­airen, zoals Tibor Eckhardt, die vanaf 1940 in Amerika is. Na enige tijd onderhoudt ook premier Kállay wel contac­ten met het Onafhanke­lijkheidsfront. [Nagy-Talavera, 186]. Naarmate de berichten over militaire suksessen aan het oost­front in Rusland minder worden, neemt het verzet in Hongarije toe. Nu beginnen in Honga­rije stakingen, zij het op kleine scha­al, in september 1942, en boeren weigeren hier en daar om de ver­plichte leve­ranties aan de staat nog uit te voeren.
Vele publikaties, redevoerin­gen, geven uit­drukking aan het verlan­gen om de vrijheid en onafhankelijkheid van het land te her­stellen en om een einde aan de zinloze oorlog te maken. Er volgen echter ook honderden arrestaties.
Toch laat men zich niet afschrikken, en de oppositie wordt steeds verder aangemoedigd door de gebeur­tenissen aan het oostfront. In oktober 1942 kunnen de Duitsers niet meer verder oprukken in Rusland, waar de Sovjets nu hun grote offensieven starten. Tenslotte zal Stalingrad níet in Duitse handen val­len! Bovendien: op 8 november 1942 landen de geal­lieerden in Noord-Afrika. Ook de Hongaarse soldaten van het "Tweede Leger" lijden aan het oostfront, bij Voronez, zware verliezen. Van juli t/m september 1942 komen al 21.000 soldaten om, maar vanaf oktober vallen de Sovjets over een lengte van 200 kilometer de Duitse troepen en de met hen verbonden legers van Roemenen, Italia­nen, Slowaken, Kroaten en Hongaren aan.
Hier, bij Voronez, dicht bij de Don, vergaat het de Hongaar­se solda­ten bijzonder slecht want deze troepen beschikken niet over vlieg­tuigen, tanks en zware artillerie, ze hebben veel te weinig voorraden en te slecht materieel, kleding en schoeisel zijn ver beneden de maat, en de honger en kou doen in de Russische winter de rest:
Het Koninklijke Hongaarse Tweede Leger van ongeveer 200.000 man onder bevel van generaal Gusztáv Jány [oorspr. Hautzinger, 1883-1947], wordt bijna vernie­tigd. Naar schatting 70 à 80 % van de soldaten komt om, of raakt krijgsgevan­gen [Alli­anz, 80], vooral in de eerste weken van 1943, tegelijk met de slag om Stalingrad.
Men schat dat ongeveer 40.000 soldaten zijn gesneuveld, 60 à 70.000 krijgs­gevangen worden gemaakt, en nog eens 70.000 ziek, gewond of vermist raken. Andere duizenden gaan half bevroren op de vlucht, in de steek gelaten door de ook vluchtende Duitsers. Ongeveer 50 à 60.000 Hongaarse soldaten zijn in Rusland in krijgsgevangen- schap geble­ven, en nog eens 7.000 Hon­gaar­se Honvéds vriezen op de terugtocht dood. Het is de zwaar­ste militaire ramp voor de Hongaren, en de nederlaag bij Voronez staat dan ook te boek als "het Hongaar­se Stalingrad". 9/10 deel van de uitrusting en het materieel is eveneens verloren. De reputa­tie van het Hongaarse leger is hiermee natuurlijk volledig verdwe­nen. Van de ongeveer 50.000 man van de Hongaarse "Munkaszolgálat", de -vooral Joodse- Arbeidsdienst keert ongeveer 6 à 7.000 man terug. Ruim 20.000 man worden vermist, bijna 4.000 van hen zijn omgekomen. [Braham, Labor Service System, 37].
Er zijn later trouwens ook mensen [Nemeskürty, Adonyi], die beweren dat de regering in Budapest bewust heeft aangestuurd op de vernietiging van het Tweede Leger aan het oostfront. Dit leger bestond immers 'slechts' uit soldaten uit de onderste lagen van de maatschap­pij, armen, knechten, dagloners, en ook uit minderheden zoals "Ungarndeutsche" [Schwaben]. Op deze manier wilde men ongewenste elementen kwijtraken... Premier Kállay zei indertijd immers tegenover de parlementaire commis­sie over het verlies van 100.000 man: "Schrikt u niet; het waren geen Magyaren!" [Weid­lein, Volksbund, 37/38]. Zijn de "Ungarndeutsche" solda­ten in de Honvéd dan slechts kanon­nenvoer geweest? De Duitsers uit het Rijk stellen n.l. al op 31 oktober 1942 vast dat er aan het oostfront tien keer zoveel Duitse als Magyaarse Honvédsol­daten dienstdoen. [Weid­lein, Volksbund, 81/97].

top

De Hongaarse militaire leiding houdt zich hiermee echter niet zo erg bezig. Het gaat de Hongaarse bevelhebbers om andere zaken: "Het Hongaarse leger is z'n eer kwijt o.a. door paniek en overhaas­te vlucht", aldus gene­raal Jány op 24 janua­ri 1943, die hier­mee dus eigenlijk doet alsof de aanvallen van Sovjets niet van beslis­sende betekenis zijn geweest! Hij voegt er nog heel dapper aan toe: "Niemand zal worden toegestaan om naar z'n huis terug te keren, gewond hetzij ziek. Iedereen zal híer herstel­len of ondergaan. Orde en ijzeren discipline zullen worden hersteld, zo nodig door middel van standrecht en executies!" Het gaat aan het front in Rusland echter allang niet meer alleen om de eer en de discipline van het Hongaarse leger. Hier, vèr van het vader­land, leren vele Hongaarse soldaten en anderen voor het eerst ook het sadisme van met name Duitse militairen, SS, SD en Gestapo kennen. Voor het eerst maken ze mee wat antisemitisme in de praktijk betekent.
Massamoorden, óók op zgn. 'buitenlandse' Hongaarse Jo­den in Kamenetsk Podolsk [al in aug. 1941] doen zich hier voor, maar veel bui­tenlandse soldaten, ook Hongaarse, zijn verbijsterd over het door de Duitsers in koelen bloede doodschieten van duizen­den onschul­dige met name Joodse en Russische man­nen, vrouwen en kinderen! Sommigen schrij­ven hierover naar huis, en in Hongarije dringen deze berichten dus ook door. Weliswaar nemen sommige [extreemrechtse] Hongaren deel aan dergelijke moord­partijen, maar het is evenzeer een feit dat Duitse autoritei­ten [van b.v. Sicherheitspolizei en SD] zich al in juli 1941 erge­ren aan de Hongaren, "die een voorkeur schijnen te hebben voor Joden, Polen en Ukra­ïners".
Ook weet men aan Duitse kant wel dat Hongaren met de Joodse, Poolse en Ukraïnse bevolking omgaan en dat er zelfs Joden in Hongaarse uniformen rondlopen, "zó dicht aan de grenzen van het Duitse Rijk"..... De Duitsers dachten n.b. "dat de Hongaren een groot aantal Joden toestonden om in het Hongaar­se leger te dienen", en ze vinden zelfs dat de compagnieën van de [m.n. Joodse] Hon­gaarse Arbeidsdienst een schadelijk effect hebben op de eenhe­den van de eigen Wehrmacht in de buurt....
De exces­sen van m.n. de SD zijn echter zó schokkend dat het Hongaarse minis­terie van defensie krachtig protes­teert en Kálmán Kéri, de onderminister, verklaart op 3 april 1943 dat er geen Hongaarse arbeids­compagnieën meer naar de Ukraïne zullen worden gestuurd, tenzij die moord­partijen ophouden.
De Duitsers hebben intussen nog véél meer grieven tegen de Hongaren aan en achter het front: "Die Hongaren zijn de schuld van de Sovjetdoorbraak in januari 1943 bij Voro­nez!", zo beweren sommigen want doordat de Hongaarse soldaten het bruggenhoofd bij deze Russi­sche stad hebben opgegeven, moesten de legers van de As zich terugtrekken, zo heet het….
Gruwelijk is intussen het lot van de vele duizenden Joden in de Hon­gaarse "Munkaszolgálat", de Arbeidsdienst. Aanvanke­lijk worden ze voor allerlei werk ingezet zoals de wegenbouw, het uitla­den van munitie, de zorg voor provisie, graafwerkzaamhe­den, het verwijderen van mijnen, de bouw van fortificaties, enz., maar velen komen om door het zware werk, door uitput­ting, honger en ziekten en van de officiële voorschriften van de Hongaarse regering komt weinig of niets terecht. Brieven aan mannen van de Hongaarse Arbeidsdienst staan onder een strenge censuur, pakjes komen niet aan, men mag niet met hen praten; ze worden gepest, gemarteld, enz.  en sadisme, moorden en wreedheden zijn aan de orde van de dag. Vernedering en zeer zware arbeid is hun lot.
Bij de terugtocht na de nederlaag in Rusland wordt de ellende alleen maar erger. Maar toch: Joodse compagnieën trekken zich méér gedisciplineerd dan anderen terug, ze gedra­gen zich dapper, en nemen n.b. zelfs nog gewonde en dode Honvéd-solda­ten mee terug maar door de Duitsers [SD, Sicherheit­spolizei, Wehrmacht] worden ze daarom nog méér gehoond en vernederd, en op gemene wijze aangevallen.
Ondanks de veel geroemde "Waffenbrüderschaft" van Hongaren en Duitsers aan het Oostfront in Rusland volgt dan toch wel een protest daartegen van de Hon­gaarse bevel­hebber generaal Jány: "De Joden verrich­ten binnen het Hongaar­se leger belang­rijk werk... we kunnen niet toestaan dat dit werk onmo­gelijk wordt gemaakt door eenheden die niet bij het Hongaarse leger horen", aldus de Hongaarse bevelhebber aan het Oost­front in 1943... Naar aanleiding van wat de minister van defensie Nagy hoort van degenen die ooggetuige zijn geweest van de ellende in Rusland geeft hij zelfs -nog eens- officieel bevel om Joden in de Hon­gaarse Ar­beids­dienst correct en beleefd te behandelen!
Een dergelijk gedrag van een van de hoogste Hongaarse auto­riteiten kan natuurlijk slec­hts het wantrouwen van de Duitsers tegen­over die Hongaren nieuw voedsel geven! Of misschien wekt het ook wel de lachlust op want het sadistisch optreden aan het front, de terreur, de bittere koude, de ziekten, de honger, de luizen… dat alles gaat immers gewoon door. [Braham, Labor Service System, 37/­39].
Toch is er ook steeds weer die andere kant. Het Hongaarse ministerie van binnenlandse zaken staat b.v. in september 1942 aan de Joodse hulporganisaties MIOI en MAOIH toe om groot­scheepse campagnes ten behoeve van de Hongaarse Joden in de Arbeidsbataljons aan het front te organiseren en grote hoeveel­heden winterkleren kunnen nu naar Rusland worden gestuurd! Het lijkt wel alsof geheel Hongarije op deze manier wordt gemobi­li­seerd. Alom verschijnen oproepen om kleding en ook geld in te zame­len, en dat gebeurt herhaaldelijk; de propagandacampagne loopt weldra op volle toeren. In de winter van 1942/43 kunnen 28 vrachtwagen vol met kleding en schoeisel vanuit Honga­rije naar het front, en wel naar de Joodse Arbeidsdienst, worden ge­stuurd. Tienduizenden dekens, winterjassen, broeken, warme mutsen en pet­ten, jacks, blouses en overhemden, stellen ondergoed, sokken, lappen stof, sjaals, enz. enz. en duizenden andere stukken kleding worden ingezameld.
Tot 1944 gaan de akties hiervoor door, en regelmatig worden in "A magyar Zsidók Lapja" [De Hongaarse Jodenkrant, maar zonder enige negatieve bete­ke­nis] oproepen geplaatst. Echter: het percentage goederen dat werkelijk is aangekomen op de plaats van bestemming is niet bekend. Wél is bekend dat buiten Hongarije Duitse officieren de vrachtwagens onder bewaking hebben, en dat Rőder later heeft verklaard dat de Joodse Arbeidsdienst tenslotte niets in handen heeft gekre­gen..... [Brah­am, Labor Service System, 77].

top

De hele zaak is afgezien van de tragiek voor de direkt ge­trof­fenen, de Hongaarse Joden, een zoveelste voorbeeld van de totaal verschillende uitgangspunten van de Duitsers en van de Hongaren in deze bittere strijd. Hier staat opnieuw een klein land met de bedoeling om althans de ergste misstanden tegen te gaan, en zo mogelijk zelfs de hele oorlog te beëindi­gen, tegenover een grote mogendheid met uitgesproken agressie­ve, oorlogszuchtige en militaristische, en bovendien misdadige racisti­sche oogmerken.
Het is duidelijk dat "Stalingrad" in februari 1943 een wen­ding in de oorlog heeft gebracht. Nu moet, aldus een memoran­dum van de Hongaarse stafchef Szombathelyi dat aan Horthy is gericht, ook Hongarije zich in alle opzichten op de toekomst voorberei­den. Men verwacht n.l. binnenkort ook geallieerde landingen op de Balkan. Wat Kállay en Horthy van de regering en Bethlen, Rassay en Tildy van de oppositie betreft, zal Hongarije echter nooit betrokken mogen raken bij gevechten op de Balkan, en evenmin zullen Hongaren ooit mogen vechten tegen Britten of Amerika­nen. "Met hen hebben wij geen enkel conflict", aldus Kállay in de parlemen­taire commissie voor buitenlandse zaken op 19 februari 1943. [Juhász, 218]. De vml. premier Imrédy is het hiermee natuurlijk niet eens, en eist, zoals zo vaak, volledige solidariteit met Duitsland, ook al mocht dat betekenen dat de Hongaren met de westelijke geallieerden in conflict raken. [Juhász, 219].
Onmiddellijk na "Stalingrad" zijn er al weer nieuwe irritaties tussen Duitsers en Hongaren merkbaar. De Hongaarse regering is n.l. niet van plan om "de schade in Rusland te her­stellen", dat wil zeggen: nu, na de gruwelij­ke nederlaag, nóg meer, nieuwe troepen naar het front in Rusland te sturen. De regering en de generale staf in Budapest zijn het eens: het overschot van het Tweede Leger moet uit Rusland terugko­men, en er zullen géén nieuwe Hongaarse soldaten naar het Oostfront gaan, maar de Duitsers hebben natuurlijk al weer andere plannen: Hongarije krijgt óók een aandeel in de bezettingstaken, en moet zes nieuwe divisies leveren. Aan de Hongaarse stafchef Szombathelyi deelt men dit eerst mee en deze is het ermee eens, zelfs zonder machtiging van zijn regering. Kállay blijft zich echter ver­zetten en de Duitsers zien zich dan toch gedwongen om met een ander voorstel te komen.
Hongarije zal, zo luiden de nieuwe plannen, met 2 of 3 divi­sies vanaf juni 1943 aan de bezetting van Servië moeten deel­nemen! Duitsland zal voor de uitrusting van deze Hongaarse troepen zorgen. Het nieuwe Duitse voorstel wordt óók door Kállay verworpen: Hongarije heeft immers nooit in de Balkan militair aanwezig willen zijn. Het vermoeden bestaat zelfs bij sommigen dat de Duitsers de Hongaren bij de geal­lieerden en bij de volken op de Balkan willen compromitteren. Szombathelyi ziet hier echter wel wat in, en hij meent  zelfs dat de Serviërs liever een Hongaarse dan een Duitse bezet­ting zullen willen, en dat de Hongaren n.b. "op deze manier de sympa­thie van de Serviërs kunnen winnen". [Juhász, 219/220].
Zeer weinige Hongaren kunnen dit hem eerlijk nazeggen, en dan nog slechts degenen die totaal niet op de hoogte zijn. Men weet immers wel beter! Alleen achter de gevechtsli­nies zal men nog bezet­tingstroepen handhaven. [Káll­ay, 131/13­2]. Een paar garnizoe­nen zullen al met al in Rusland blijven maar het Hongaarse leger zal zich verder alleen opstellen om de Karpa­tenpassen te verdedigen tegen Russen en Roemenen….
Zó alleen kan, naar men in Budapest meent, vermeden worden wat er na de eerste wereldoor­log gebeurde, dat Hongarije n.l. totaal uitgeput was, en geen weerstand meer kon bieden aan een bezetting van tweederde deel van het land door Tsjechen, Serviërs en Roemenen in 1918/19. "Vanaf eind 1942 domineert dit éne idee het politieke toneel, behalve bij pro-Duitse officieren van de Generale Staf, en de pro-nazi en Pijlkruiserspolitici, -van conservatieven af tot aan communis­ten toe-, n.l. om het totale ruïneren van het land in dienst van de nazi's te voorkómen, en het proces om uit de oorlog te komen, te versnellen". [Zs. Nagy, 128/129].
Politierapporten wijzen al in oktober 1942 erop dat velen ook in Hongarije blijkbaar naar de buitenlandse radiozenders uit Moskou en Londen luisteren want het defaitisme neemt alom toe. Het moreel van de troepen is ernstig aangetast, en tallo­ze klaagbrieven van soldaten naar huis maken niet dat de mensen weer in de zin van voortzetting van de strijd gaan geloven. De mensen geloven gewoonweg niet meer in een Duitse over­win­ning. [Zs. Nagy, 128] en ook maken deze rapporten [o.a. 8 oktober 1942] melding van leden van het Onafhankelijk­heids­front, die ervan overtuigd zijn dat "we de oorlog hebben verloren", en die daarom alles willen doen om het land te behoeden voor de totale ineenstor­ting. [idem, 131]. Om dit te bereiken orga­niseert de opposi­tie zich van nu af beter, en ze krijgt meer steun onder de bevolking. De Kleine Grond­bezitters en Sociaal-demo­kraten kunnen ook een deel van de publieke opinie vóór pro­gressieve hervormingen na de oorlog achter zich krij­gen.
De Sociaal-demokratische partij krijgt in korte tijd zelfs bijna twee­maal zoveel leden. [Páló­czi-Horvá­th, 133/134] en op het congres van deze partij in december 1942 wordt n.b. openlijk verklaard dat de partij en de georga­ni­seerde arbei­ders [de vakbonden] ieder compromis ver­werpen. Het geloof in de demokratische levenswij­ze en in demokratische methoden blijft even standvastig als ooit tevo­ren. [Pálóczi-Horváth, 131]. Het is trouwens al zeer opmerkelijk, dat de Hongaarse Sociaal-demo­kratische partij nog bestaat, als één van de zeer weinige op het Europese vasteland! Ook de landarbeiders organiseren zich nu beter, hetzij in het kader van de in 1939 opgerichte Nationale Boerenpartij, hetzij binnen de "Boerenbond" van de Kleine Grondbezit­ters. Hun lei­ders, o.a. Péter Veres, József Darvas en Imre Kovács kunnen  als links-radikale schrijvers min of meer hun gang gaan, en openlijk voor noodzakelijke, drastische landhervor­mingen pleiten, en voor de vrijheid van de bitterarme landar­beiders­bevolking. [idem, 131/132]. Al vóór de rampzalige nederlaag bij Voronez in Rusland ver­schijnen nog in 1942 opmerkelijke artikelen in anti-Duitse oppositio­nele bladen, waarin openlijk wordt gepleit voor een einde van de Hongaarse betrokkenheid bij deze oorlog en voor herstel van de onafhankelijkheid van het land.

top`

Op 17 december krijgt Horthy b.v. een memorandum van een delegatie onder leiding van Bethlen, kardinaal Serédi en de voorzitter van het Hooggerechtshof [de Kúria], Géza Tőréki, waarin wordt gezegd dat het arme Hongarije in ernstig gevaar is en dat daarom het leger úit de oorlog moet terugkomen en de binnenlandse troepen moeten worden versterkt, dat de wet en het respekt voor de humanitaire tradities moeten worden hersteld en dat de schuldigen aan het bloedbad van Újvidék moeten worden bestraft, en volgens Bethlen vormen ook de pro-Duitse houding van de generale staf en de militaire leiding een ernstig gevaar voor het land! Horthy belooft echter niets, maar hij schijnt kort hierna wel te beseffen dat een ramp niet meer is te vermijden. [Sakmyster, 294/295].
Ook de kerstnummers van het Sociaal-demokratische blad 'Népsza­va', van 'Kis Újság' [Kleine Grondbez.] en van 'Magyar Nemzet' [r.k. conservatief] in december 1942 liegen er wat dit betreft niet om en enkele intellektuelen, zoals prof. Gyula Szekfű, de bekende gematigd conservatieve r.k. historicus [1883-1955], en prof. Albert Szent-Győrgyi, de biochemicus en uitvinder van de kunstmatige bereiding van vitamine C, waarvoor hij in 1937 de Nobelprijs heeft ontvangen, en die later, vanaf 1943, in Istanbul ver­blijft waar hij contacten onderhoudt met o.a. Amerikanen, sluiten zich bij de gematigde linkse oppositie aan. Zie hieronder M.III.c. Ook Ferenc Váli, een andere bekende historicus, wordt verzocht contacten met de geallieerden te leggen.
Het maandblad 'Magyar Szemle' [Hongaarse Revue] van professor Szekfü wijdt b.v. in december 1942 twee artikelen aan het oorlogsleed in Frankrijk, en vergelijkt de verwerpe­lijke nazi-ideeën met b.v. de pauselijke kerstboodschap. Het blad keert zich ook tegen fascistische historici en tegen b.v. methoden van de Kroatische Ustasa, en spreekt zich uit vóór handhaving van het parlementaire systeem. [Boldizsár, 11].



Ook de zoon van de regent, Miklós Horthy jr., houdt een kersttoespraak in het Portugees voor zijn vrienden in Portu­gal en Brazilië, neutrale landen waarmee Hongarije vriend­schappe­lijke betrekkingen onderhoudt, resp. moet afbreken in 1942, waarin hij o.a. duidelijk zegt dat kleine landen zoals Honga­rije helaas niet altijd meester kunnen zijn over hun eigen lot [Juhász, 212]. M.a.w.: de hegemonie van de Duitsers over Honga­rije moet verdwijnen en hoewel verreweg de meeste Honga­ren van deze diplomatieke gebaren weinig of niets merken, roept zoiets toch opnieuw de ergernis van de Duitsers, o.a. van ambassa­deur Von Jagow, op.
Ook de kerstboodschap van de r.-kath. bisschoppen in 1942 is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Kardinaal Serédi, die al vele malen opriep tot vrede en eenheid en al eerder zijn zorg over de opkomst van de nazi-ideologie en het rechtse radikalisme uitsprak, veroordeelt nu samen met de andere bisschoppen op 13 december 1942 openlijk alle racisme en de nazi-gedachten. Alle burgers hebben de vrijheid, en moeten de verantwoordelijkheid niet schuwen; er zijn, aldus de r.k. primaat van Hongarije, geen "Herren­vol­ken" op de wereld. Wij zijn allen gelijk, en hebben gelijke rechten. In de kerk wordt geen onderscheid naar ras, nationa­liteit, geboorte of bezit gemaakt. Dat maken van onderscheid is onmense­lijk en onchristelijk. Er is maar één maatstaf voor waardering van de mens, n.l. zijn persoonlijke, morele karak­ter. Er is geen "vőlkische" superioriteit. De katholieke kerk zal nooit politieke moordenaars kerkelijk begra­ven, of degenen die meehielpen aan ontvoeringen, deportaties en dwang­arbeid de sacramenten verlenen. Hongarije moet niet voor onrecht vanuit het buitenland buigen! [Adriányi, 100/103, 159/161]. Van sympathie voor de ideeën van de nazi's is bij de hogere klassen in Hongarije, de geeste­lijkheid, de grote landheren, de hoge ambtenaren, de industri­ëlen, de bankiers en de lei­dinggevende intellektuelen, en ook bij kunstenaars en schrij­vers, weinig of geen sprake. Er is bij al deze maatschappelij­ke klassen van enig aanzien nauwelijks iemand te vinden met extreemrecht­se of pro-nazi- sympathieën.
De Duitse ambassade in Budapest wordt constant bewaakt, en de in­vloed ervan op het leven van de high society in Buda­pest is nihil. [Kállay, 253, 361/362] en men blijft er in lei­dende kringen in Honga­rije blijk­baar van overtuigd dat er tòch een soort diepe kloof, in elk geval een grote af­stand, be­staat tussen de eigen, redelijke, fatsoen­lijke, natio­nale politiek en de totalitaire, keiharde en ongelofelijk meedogen­loze nazi-poli­tiek. De ver­schillen tussen de beide landen zijn immers toch ècht nog wel aanwezig, al worden ze in andere landen bijna niet opgemerkt!……..

top

In het parlement in Budapest kan de zgn. linkse opposi­tie haar stem nog steeds laten horen. Bajcsy-Zsilinszky, de leider der Kleine Grondbezitters, wijst er b.v. nogal eens op dat de Duitsers aan Hongarije óók het een en ander zijn ver­schuldigd. Van Duits­land heeft Hongarije nog 1,5 miljard Pengő tegoed, en de Duitsers moeten maar eens aan die economische verplichtin­gen voldoen, aldus de felle -antifascistische politi­cus. 
Belangrij­ker is evenwel dat hij pleit voor herstel van de vrijheid en onafhankelijkheid van het land. In eerste instan­tie moet Honga­rije volgens hem "alleen voor eigen doel oorlog voeren" [19 november 1942], [Boldizsár, 51], maar in wezen gaat het Bajcsy-Zsilinszky om het ophouden van de oorlog.
Hij is het ook die in december 1942 een memorandum van de [linkse] oppositie overhandigt, waarin een fel protest staat te lezen tegen de behandeling van de Joden, en tegen allerlei inciden­ten, b.v. dat van Újvidék. [Zs. Nagy, 130]. Openlijk zegt hij op 2 december 1942 in het parlement dat de misdadigers van dat bloedbad moeten worden veroordeeld en gestraft. Hij vraagt zelfs een uitkering en compensatie aan ten bate van familieleden van de slachtoffers en hij krijgt voor een deel zijn zin: de regering-Kállay is bereid om 12 miljoen Pengő uit te keren aan genoemde familieleden en Kállay geeft ook opdracht tot onderzoek en een proces tegen twee generaals en 25 legerofficieren naar aanleiding van de gebeurtenissen in Újvidék en omgeving. [Kertész, 57]. Zie ook blz. 133.
Kállay maakt op deze manier weer eens duidelijk dat hij wel begrip heeft voor de wensen van de 'linkse' oppositie maar hij durft toch niet zover te gaan als men in deze kringen wel zou wensen want een totale breuk met het nog oppermachtige Duitse Rijk kan Hongarije zich volgens Kállay ècht niet permitteren. Ook neutrale landen als Zweden en Zwitserland bevinden zich trouwens in een dergelijke positie: ook déze landen moeten wel flinke concessies aan de Duitsers doen -zolang die nog zo machtig zijn- om voor een bezetting ge­spaard te blijven!
De Zweed­se pers moet b.v. zeer voorzichtig opereren, en op econo­misch en militair terrein geniet Duitsland vele voorde­len van het neutrale, maar toch welwillende, Zweden! Kállay bevindt zich ook in zo'n een uiterst moeilijke posi­tie. De risico's zijn immers levensgroot, en de káns op enige hulp van buitenaf is absoluut te verwaarlozen.
Honga­rije kán eenvoudig onmoge­lijk -als groots, demon­stratief gebaar- alle troe­pen uit Rus­land terugha­len, de handel met Duitsland stop­zet­ten, en over­gaan tot een antifascisti­sche politiek, en b.v. de generale staf zuiveren van alle nazi's en fascisten. Hongarije zou dan weliswaar aan de wensen der westelijke geallieerden vol­doen [Pamlén­yi, 527], maar zichzelf toch een gigantisch risico op de hals halen. 
Korte tijd hierna, op 12 januari 1943 begint zoals [blz. 141] vermeld, de slag bij Voronez waarbij het Tweede Hongaarse leger al na een paar dagen in paniek op de vlucht gaat, maar daarna grotendeels ten gronde gaat, evenals het Joodse Arbeidsbataljon.
De Hongaarse premier blijkt hierna wel gevoelig voor kritiek en hij past zich aan de nieuwe situatie aan. Hij houdt na de neder­laag bij Sta­lingrad op met antisemitische opmerkingen, en pleegt, n.b. sa­men met zijn ministers van defensie en de staf­chef en met de perschef Ullein-Revitzky, hij overlegt met bekende Hongaarse schrijvers, zoals Lőrinc Szabó, Áron Tamási en Péter Veres, [Weidlein, Antisemitismus, noot blz. 204] en zij allen zijn, zoals bekend, nogal negatief t.a.v. de Duitsers en hun ideolo­gie. De regering van Kállay kan echter, zo vindt ze, onmogelijk de wensen van de nog zeer veraf zijnde geal­lieerden vervullen. Ze is immers veel te bang voor de zo nabije Duitsers………
Voor Kállay staat het namelijk wel vast: het inwilligen van de wensen der geallieerden zal zéker leiden tot een onmid­dellijke Duitse bezetting, wellicht met medewer­king van de Roemenen en Slowa­ken en dat betekent dan het totale einde van de zelfstan­digheid van Hongarije en zal zéker leiden tot de totale onder­gang van het Hongaarse Jodendom! Daarom moet dit kleine land ui­terst voorzichtig te werk gaan en de Duit­sers niet meer uit­dagen dan het al doet, aldus de politieke lijn van de Hongaarse premier…...
In de ogen van vele nationalistische, ultrarechtse conser­vatieven en fascisten klinkt dit echter nog te vaag, te half­slachtig. Zij -vooral mensen uit de middenklasse, die profite­ren van de oorlog, het officierencorps, de lage adel, lei­dende be­stuurders- wensen voortzetting van de oorlog samen met het Duitse rijk, want ze zien alleen in een Duitse overwinning nog toekomst. Dan is er dus nog slech­ts één moge­lijkheid: de oorlog voort­zetten tot het bitte­re einde. In een zege van de Russen, van het commu­nisme, kán en wil men niet geloven.
Ook bestaat er blijkbaar op het platteland veel meer vertrou­wen in de oorlog en in de overwinning, dan in de hoofdstad. Men weet hier nauwelijks iets over de buitenwereld. De pers­chef van Buitenlandse Zaken, Ullein-Revitzky, constateert dat b.v. in januari 1943. De pers van de hoofdstad wordt door de provin­ciale prefekten -leden van de regerings­partij MÉP- veel te liberaal gevonden: "ze staat onder Joodse invloed en is defaitistisch, ze onder­mijnt de wil van de natie om de oorlog voort te zetten, voor de vijand gunstige feiten worden breed uitgemeten, wat gunstig is voor de As wordt onbelangrijk gevonden", aldus deze prefek­ten. [Ullein- Revitzky, 227/228].

Hier komt overigens de typische Hongaarse tegenstelling tussen het provinciale, geïsoleerde, feodale, vaak kerkelijke, natio­nalisti­sche en traditio­nele platteland èn de hoofdstad met haar kosmopolitische, ruimere, burgerlijke, liberale, niet zozeer kerkelijke, soms linkse en vaak Joodse, moderne karak­ter te voorschijn. Deze tegen­stelling doet zich al vele jaren voor in pers en literatuur. Ook de premier zelf is ervan overtuigd dat de meeste Hongaar­se journalisten principieel anti-nazi zijn en dat slechts een klein deel de Duitsers steunt, o.a. omdat die door de nazi's worden betaald! [Kállay, 61].

top