|
13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog, 1939-1945
13.3.6 De wensen van Kállay als vader van zijn gedachten, najaar 1943 tot maart 1944.
De tijd dringt echter want juist in 1943 staat wel vast dat de geallieerden zullen deze oorlog winnen, hoewel de Duitsers zoals bekend overal waar dat kan nog zeer hardnekkig verzet bieden! Maar toch: Tito en zijn Joegoslavische [communistische] partizanen hebben al een groot deel van hun land onder controle, het Rode Leger van de Sovjet-Unie nadert de Karpaten, Roemenië is niet te vertrouwen, Tsjechoslowakije heeft in december 1943 een hecht bondgenootschap met de Sovjets gesloten, en Polen zal zeker door de Sovjettroepen worden bevrijd. Alleen maken de westelijke geallieerden in Italië eigenlijk niet voldoende vorderingen en zij zijn b.v. nog mijlenver van Hongarije verwijderd. Bovendien is het nu zeker: ze zullen níet op de Balkan landen!
Daarentegen zijn de nog oppermachtige Duitsers zéér nabij en ze hebben al plannen klaar om Hongarije te bezetten. Kan een zwak en toch weerloos land als Hongarije nog íets doen? Daarover moet men toch pessimistisch zijn! Óók volgens de stafchef Ferenc Szombathelyi moet het land vooral zeer voorzichtig zijn en niet provoceren want het Duitse leger en de discipline zijn nog sterk en ze zijn nog best in staat om opponenten te en weerbarstige bondgenoten te straffen! Dat blijkt wel in Italië……… Het énige wat Hongarije in dit stadium volgens hem nog kan doen is het openhouden van het luchtruim voor geallieerde vliegtuigen en voor Russische vliegtuigen op weg naar de partizanen van Tito, en men kan de Duitsers dan wijzen op het feit dat er in dit land nu eenmaal geen luchtmachtbasis is.…. [Sakmyster, 316].
Maar verder lijkt het er al veel op dat, wát men ook doet, Hongarije zeker gestraft zal worden, hetzij door woedende Duitsers, hetzij door bittere Sovjet-geallieerden, maar ”in een oorlog kan een klein land níet veel doen”, zoals al veel eerder door Kállay zelf is gezegd. "Het redden van het regime, het vermijden van een Duitse bezetting, het Sovjetleger uit het land houden, Roemenië verhinderen om tegen Hongarije op te rukken, dat alles vormt niet de basis van een realistisch plan". [Juhász, 280]. Het lijkt er kortom op dat de Hongaarse regering zich vastklampt aan haar eigen dromen en illusies, maar een redelijk alternatief lijkt er in 1943 absoluut niet te zijn!
Juist in 1943 is het steeds meer duidelijk geworden dat niemand de Sovjet-Unie nog buiten beschouwing kan laten en Hongarije hoeft als vijandelijke staat ook niet meer te rekenen op enige clementie in verband met de naoorlogse grenzen van de geallieerde bondgenoten Tsjechslowakije en Joegoslavië.
De conferentie van ministers van buitenlandse zaken van de Grote Drie in oktober 1943 in Moskou besluit n.l. dat Hongarije hierop geen aanspraak meer kan maken. [Juhász, 250]. Wel acht men het in Moskou dan nog mogelijk dat er een nieuwe verdeling tussen Roemenië en Hongarije van Transylvanië komt of dat dit gebied na de oorlog autonoom wordt. De Britten spreken zich nu ook formeel al uit tegen het idee van Benes en zijn regering om een aanzienlijk deel van de Hongaren uit Slowakije naar Hongarije uit te wijzen. [idem].
Op de conferentie van de Grote Drie in Teheran, 28 november tot 2 december 1943, wordt bovendien definitief besloten dat er geen westelijke geallieerde troepen op de Balkan zullen komen: van een zgn. 'Tweede Front' zal hier geen sprake zijn. Neen, Roosevelt en Churchill laten de bevrijding van Centraal-Europa over aan Stalin en aan het Rode Leger en de kleine landen tussen Duitsland en Rusland in worden eigenlijk al in 1943 in handen van bondgenoot Stalin gespeeld. De westelijke geallieerden zullen de communist Tito en diens partizanen in Joegoslavië ook helpen.
Toch lijkt de komst van de sovjets als ’bevrijders van Hongarije’, die vele jaren ‘gewoon te verschrikkelijk was om te overwegen’, nu een mogelijkheid en het lijkt zelfs niet meer een boze droom dat Benes, Tito en Stalin als ’een duivels drietal’ over het lot van Hongarije gaan beslissen, terwijl ook de door velen in Hongarije als zwakkeling beschouwde en verguisde linkse graaf Mihály Károlyi voor de BBC laat horen dat hij de vernietiging van het feodale en fascistische regime van Hongarije wenst…. Hij is zelfs positief over de rol die de Sovjet-Unie in een bevrijd Oost-Europa kan spelen! [Sakmyster, 317/318].
Al tijdens de oorlog vormt dit geallieerde besluit [om geen tweede front op de Balkan te openen] een teleurstelling voor menig Hongaar en deze beslissing heeft de afloop van de strijd volgens menigeen ook bepaald niet verhaast. Integendeel. Horthy b.v. schrijft [in 1952] in zijn memoires: "Het is mijn vaste overtuiging dat zo'n onderneming -geallieerde landingen op de Balkan- in 1943 gezien de afhankelijkheid van Duitsland van Roemeense olie, van Hongaarse bauxiet en Joegoslavische ertsen, en van de levensmiddelenleveranties van de Zuidoosteuropese landen het einde van de oorlog zou hebben versneld". [Horthy, 255].
Een rol voor de Sovjet-Unie in Hongarije is dan ook niet meer weg te denken en het is overigens wel te begrijpen dat in Moskou veel minder genuanceerd over b.v. Hongarije wordt gedacht dan in het westen. Tenslotte heeft Hongarije nog steeds enkele duizenden soldaten in de Sovjet-Unie aan het front staan en men heeft in Budapest ook altijd stoutmoedig beweerd dat men met het westen geen enkel conflict heeft!
In Budapest is nu juist altijd gezegd dat Hongarije uitsluitend strijdt tegen het communisme, tegen het bolsjewisme, enz., maar het is voor de geallieerden eveneens nooit te begrijpen geweest dat de Hongaarse premier herhaaldelijk heeft beweerd dat "Hongarije nooit de oorlog is ingegaan met veroverings-doeleinden" en men vindt het ook vreemd dat Kállay nooit heeft durven zeggen welk doel de Hongaren in deze oorlog dan toch voor ogen hebben, zovele mijlen van huis, diep in Rusland.
Dat Hongarije "als het hare beschouwt, wat altijd haar heeft toebehoord en wat door Trianon in 1920 is afgenomen", was nog te begrijpen, maar Kállay zal op z'n minst toch eens aan de buitenwereld moeten uitleggen welk doel Hongarije zo ver, vele honderden kilometers buiten de Karpaten heeft gezocht! Het onrecht van Trianon van 1920 kan toch niet in de Sovjet-Unie worden goedgemaakt?
Aan deze situatie kan het machteloze Hongarije echter nu niet meer iets veranderen al schrijft de minister v. buitenl. zaken Jenő Ghyczy nog in december 1943 in een artikel dat zijn land bereid is zich, zodra de geallieerden aan de grenzen staan, over te geven, maar dat men, zolang dat niet het geval is, men voor de vraag staat, hoe en aan wie men zich dan toch moet overgeven! Hierbij speelt het voor de geallieerden natuurlijk geen rol dat Hongaarse soldaten aan het Oostfront géén belangrijke funktie hebben en vooral verbindingen moeten bewaken, slecht bewapend zijn, geen beschikking over tanks en vliegtuigen hebben, geen rol spelen bij gevechten, en hier en daar zelfs contacten hebben met Ukraïnse, Russische en Poolse partizanen en dat die Hongaren, en vooral hun regering, door de Duitsers in de eerste plaats worden gewantrouwd! [Kállay, 307/08].
Veeleer wijst men in geallieerde kringen erop dat de heersende klassen in Hongarije al enkele decennia gevangen zitten in irredentisme en anti-communisme, dat men in dat land een anachronistische sociale en politieke kijk op de buitenwereld heeft, dat men weliswaar Hitler een banaal persoon vindt, maar dat de Hongaren nog een veel grotere angst en afschuw hebben voor Stalin en voor de Sovjets en dat ze bovendien vastbesloten zijn om hun nieuwe grenzen -die aan Hitler en Mussolini zijn te danken [!]- te verdedigen.
Tòch betekent het erkennen van een rol van de Sovjet-Unie bij de a.s. ‘bevrijding’ van Hongarije de onder-mijning van de positie der pro-westerse sympathisanten in Hongarije! [Sakmyster, 318].
Maar ja, de geallieerden vinden, vèr buiten de realiteit in Hongarije om en waarschijnlijk onder sterke invloed van vooral Benes, dat "dit alles geen basis voor realistische Hongaarse politieke manoeuvres in deze oorlog vormt" [Rothschild, 187] terwijl b.v. Kállay zelfs op 2 februari 1944 nog aan Barcza verklaart: "Als we moeten kiezen tussen een wezenlijk defensief Duitsland [!] en een expansief Rusland kunnen we alleen maar Duitsland terzijde staan” [Juhász, 280]. Een reële keuze [tussen Duitsland en de Sovjet-Unie] heeft Hongarije -vindt men zelf- echter niet. Toch lijkt zelfs achteraf het optimisme van de Hongaarse premier nog wel gerechtvaardigd: Hongarije is in 1943 immers nog een zéér vreedzaam land en het lijkt zelfs het meest normale, veilige en comfortabele land van heel Midden-Europa te zijn, niet in het minst voor de honderdduizenden Joden.
Hier is geen sprake van enig oorlogsgeweld, van kampen, van bombardementen, van razzia's, van luchtalarm, van Jodensterren en ghetto’s, concentratiekampen, razzia’s, etc. etc. en de premier gaat er ook vanuit [hij gelooft althans dat dat mogelijk is] dat -wanneer Hongarije niet door de Duitsers wordt bezet- de Russen, die tenslotte toch primair tegen nazi-Duitsland vechten, geen belang zullen hebben bij een aanval op de Karpaten, en wellicht Hongarije zelfs met rust zullen laten.... [Kállay, 316/317]. Kállay moet en wil echter de Duitsers niet al te veel provoceren, want, zo beseffen zelfs Joodse en demokratische oppositieleiders wel, "dan worden we gedood of geïnterneerd". [Pálóczi-Horváth, 141]. ……
De gematigde sociaal-demokratische leider Peyer gaat echter nu voor het eerst wel een flinke stap verder dan Kállay en hij valt op een aantal punten de regering ook aan. Hij pleit openlijk voor een einde van de oorlog en voor landhervormingen en ook levert hij kritiek op de wijze waarop land aan Joden is ontnomen en aan anderen, m.n. hooggeplaatste ambtenaren en hun familieleden, maar niet aan b.v. landarbeiders, is gegeven! In feite distantieert hij zich nu voor het eerst openlijk van het het regime en van het beleid van Kállay.
"Men wil ons [van Duitse kant] doen geloven dat deze oorlog een ideologische strijd is tegen het bolsjewisme, maar een Hongaar begrijpt niet dat b.v. de Duitse minister van buitenlandse zaken Von Ribbentrop al lang vóór Eden in Moskou is geweest, en hier een verdrag sloot met de bolsjewieken", alus Peyer….
Men wil ons ook doen geloven, aldus de Hongaarse sociaal-demokratische leider in het parlement, dat wij onze grenzen moeten verdedigen 1000 mijlen van onze eigen grenzen verwijderd... Ik ben het daarmee niet eens [want] wij hebben geen territoriale eisen ten aanzien van onze vijanden, maar alleen ten aanzien van onze bondgenoten, de Roemenen, de Slowaken en de Duitsers... Wij hebben met deze oorlog niets te maken... De regering zei ons dat het "eeuwige verdrag" met Joegoslavië [december 1940] niet meer gold omdat Joegoslavië ophield te bestaan [maart/april 1941], maar waarom handelt ze dan niet op dezelfde manier nu het Drie- mogendhedenpakt is verbroken, nu Italië [juli 1943] de As heeft verlaten?
Één hart, één wil, Vooruit naar de Overwinning!
Ik ben tegen de huidige oorlog, al vanaf het begin... de regering offert slecht uitgeruste troepen op... Wij willen vrede, demokratie en de liquidatie van het huidige regime", aldus verklaart de sociaal-demokratische oppositieleider openlijk in het Hongaarse parlement eind 1943 maar deze laatste opmerkingen betekenen wel dat zijn parlementaire onschendbaarheid wordt opgeheven en dat hij door een militaire rechtbank wordt veroordeeld wegens "hoogverraad". [Pálóczi-Horváth, 142].
Ook andere parlementsleden van de demokratische, zgn. linkse oppositie vallen de regering aan vanwege haar halfslachtige beleid. De sociaal-demokraat Géza Malasits zegt op 12 november b.v. dat Hongarije niet door Stalin en de Sovjets wordt bedreigd, maar veeleer door andere grote mogendheden [Duitsland!] en op 23 november 1943 verklaart hij openlijk dat de sociaal-demokraten trouw blijven aan de vrijheid, de onafhankelijkheid en het recht van het Hongaarse volk om vrij over haar eigen lot te beschikken. We willen, aldus Malasits, geen vazallen van enig ander volk zijn! [Boldizsár, 53].
Ook de onverschrokken en felle leider der Kleine Grondbezitters, Endre Bajcsy-Zsilinszky, en met hem o.a. Ferenc Nagy, ds. Zoltán Tildy en Győrgy Apponyi verklaren openlijk in het parlement dat Hongarije zich zo spoedig mogelijk uit deze oorlog moet terugtrekken, o.a. "omdat het Hongaarse leger is opgeofferd aan mensen zonder skrupules. "Het kabinet-Bárdossy bracht Hongarije", aldus Bajcsy-Zsilinszky, "op illegale wijze in oorlog en Bárdossy kon al niet eens aantonen dat Hongarije daartoe de verplichting had".
Bajcsy-Zsilinszky trekt dus de konklusie dat Hongarije geen verplichting heeft gehad om de oorlog te verklaren, nòch aan Joegoslavië, nòch aan de USSR nòch aan de Verenigde Staten. We kunnnen dus onze troepen terughalen zonder woordbreuk, aldus de leider der Kleine Grondbezitters, want ”Hongarije is immers op illegale wijze bij deze oorlog betrokken geraakt!” [Boldizsár, 54/55].
Op verzoek van Bajcsy-Zsilinszky, de 'linkse' oppositieleider, komt er nu ook [na een onderzoek] een nieuw proces tegen de officieren die verdacht worden van wreedheden tegen m.n. Joden en Serviërs, vrouwen en kinderen, ’partizanen en terroristen’ in de Bácska in januari 1942. Zie M. II.e.
Het resultaat hiervan is nu dat "de volledige gestrengheid van de wet wordt toegepast" [Gosztony, 97]. De oppositieleider Endre Bajcsy-Zsilinszky moet overigens wel uitkijken: een rechtse meerderheid in het parlement wenst nu ook zijn parlementaire onschendbaarheid aan een onderzoek te onderwerpen [Boldizsár, 54], maar in december 1943 worden tenslotte, nadat in onderzoeksrapporten de gruwelen van Ujvidék [Novi Sad] tot in details zijn opgesomd, langdurige gevangenisstraffen van 8 tot 15 jaar opgelegd aan de acht schuldig bevonden officieren, en zelfs aan twee generaals, o.a. de sadistische gen. Feketehalmi-Czeydner. Overigens blijft Horthy ervan overtuigd dat de officieren onschuldig zijn [Sakmyster, 317], maar dat speelt geen rol. Op grond van een militaire erecode bestaat er ook in dit geval echter de mogelijkheid om op erewoord vrij te komen! Aldus worden vier officieren en generaals vrijgelaten, en ... ze vluchten in Duitse legerauto's op 18 januari 1944 naar het Duitse Rijk, waar ze n.b. als gasten van de 'Reichsführer SS' en als helden worden verwelkomd en opgevangen. Één der veroordeelde Hongaarse generaals wordt zelfs bevorderd tot "Obergruppenführer" [Kertész, 58], en na twee maanden kunnen allen, in een heel andere situatie, 'veilig' naar het dan bezette Hongarije terugkeren!
Het hele geval toont overigens weer eens aan in welke hachelijke positie de Hongaarse regering, en daarmee het land, zich eigenlijk bevindt: Al heeft de Hongaarse regering in 1943 niet eens echt moeite om 'orde en wet' in het land te handhaven, tòch wordt die ‘orde’ volledig onderuitgehaald door het 'recht van de sterkste': Nazi-Duitsland stelt tenslotte vast wat Hongarije kan en moet doen en laten, terwijl de Hongaarse regering er toch alles aan wil doen om de indruk te wekken dat Hongarije nog steeds een rechtsstaat is. Er wordt b.v. een commissie benoemd die, onder leiding van een staatssecretaris, procedures voor schadeloosstelling naar aanleiding van het genoemde bloedbad kan beginnen en zelfs wordt 90 % van de aanvragen tot schadeloosstelling goedgekeurd. [Kertész, 58]. Ondanks alle bange vermoedens van de premier wil hij op 5 december 1943 er in het parlement toch óók op wijzen dat hij beslist nog wel iets heeft bereikt, waarvan hij kan vermoeden dat het stand zal houden.
Kállay heeft b.v. als premier dan toch maar heel wat grond in handen van Magyaarse boeren gespeeld, één miljoen kad. juk., en daarop is hij dan toch trots. Hieruit blijkt ook een stukje oud nationalisme van de landjonker, dat zich kant tegen b.v. Volksduitsers en Joden in Hongarije. Intussen is n.l. ook heel wat voormalig Joods grondbezit onteigend, na in werking treden van de wet XV van 1942. [Weidlein, Antisemitismus, 161]. Toch heeft Kállay waarschijnlijk overdreven want het onteigende Joodse bezit -volgens Duitse bron 1,2 mln. kad. juk- is zeker niet zonder meer in handen van Hongaarse boeren gekomen! [Confidential Papers, noot, 222/223].
Voor veel nationalistische Hongaren ligt het nu ook nog in de lijn der verwachting dat althans een deel van het grondbezit van bewust "Volksdeutsche" boeren in Hongarije ook nog wordt onteigend. Ook zij vormen een niet-Magyaarse minderheid in Hongarije en evenals de Joden associëren zij zich ook sterk met het Hongaarse vaderland, hoewel dat voor sommige chauvinistische Magyaren lang niet genoeg is.
Toch is ook bij de overgrote meerderheid der vele honderdduizenden "Ungarndeutsche" de band met Hongarije als vaderland zeer sterk en dat blijkt b.v. op 6 december 1943, wanneer op de naamdag van St. Nicolaas, ook aan Miklós Horthy jaarlijks hulde en eer wordt gebracht. Dr. Franz Basch, de leider der "Ungarndeutsche" UDV verklaart in z'n laatste grote rede op deze dag opnieuw zijn aanhankelijkheid en trouw aan de Hongaarse staat, de "Heimat", het vaderland waar men wil blijven leven en werken, dat diep verankerd ligt in de ziel van de Duitsers in Hongarije. Met name aan het Hongaarse staatshoofd, de Rijksbestuurder admiraal Horthy wordt aanhankelijkheid en onwankelbaar vertrouwen betoond.
"De Hongaarse geschiedenis zal ook de onze blijven", aldus Basch onder luid en zeer langdurig applaus, "en de Duitse trouw, die onvergankelijker is dan staal en goud, willen we als gave van het hart van ons volk aan de Rijksbestuurder Miklós Horthy aanbieden" [Weidlein, Volksbund, 84]. Moge de Almachtige hem ons nog lang in zijn bewonderenswaardige kracht als man, soldaat en staatsman geven”, aldus Basch.
Basch vindt overigens ook de gelegenheid om de lof te bezingen van de Duits-Hongaarse wapenbroederschap en de gemeenschappelijke strijd om het bestaan op het slagveld. Die geven de trouw aan staat en volk een historische wijding, aldus de leider van de "Ungarndeutsche" op 6 december 1943. [Weidlein, Antisemitismus, 196]. Duizenden zgn. "Ungarndeutsche" hebben overigens in de loop der oorlogsjaren ook hun Duitse naam laten wijzigen in een Magyaarse, om aan Duitse maatregelen èn aan een eventuele "Aussiedlung" te ontkomen. [Weidlein, Volksbund, 66] en al eerder is erop gewezen dat er dus geen sprake van is dat de nazi's met gemak een beroep op hun "Volksgenossen" in Hongarije konden doen.
Ondanks het feit dat de Hongaarse premier nog altijd kan rekenen op de steun van een grote [weliswaar vaak zwijgende] meerderheid in zijn land bij de pogingen om Hongarije zoveel mogelijk buiten het oorlogsgeweld te houden, blijkt [zie ook blz. 187] dat de zgn. linkse oppositie van Sociaal-demokraten en Kleine Grondbezitters zich toch steeds minder wil laten gebruiken als demokratisch visitekaartje van een feodaal regime, als uithangbord van het bewind van Horthy en Kállay, omdat dat noodzakelijk is in het diplomatieke spel met de geallieerden. Men laat zich niet meer intimideren, en bereidt zich al voor op een nieuw, na-oorlogs, demokratisch Hongarije.
Het is immers ook in dit land wel duidelijk wie deze oorlog zal winnen. Het aantal leden van deze oppositie-partijen stijgt dan ook voortdurend, het aantal sociaal-demokraten verdubbelt zich en de Partij van Kleine Grondbezitters [Kisgazdapárt] heeft eind 1943 30.000 leden. Ook de vakbonden en andere nevenorganisaties van de politieke partijen worden groter en meer aktief. De Partij van Kleine Grondbezitters sticht nu zelfs een aparte sektie voor de middenklassen en de burgerij [Pálóczi-Horváth, 139/141] en ze kan al in 1943 worden beschouwd als de grote demokratische middenpartij van Hongarije.
Ook liberalen en legitimisten worden weer meer aktief en deze laatsten rekenen niet eens zozeer op de rol van de troonpretendent [ook voor Hongarije] Otto von Habsburg, de zoon van de laatste koning van Hongarije [*1912] als wel op diens goede kontakten met de Amerikaanse president Roosevelt. Otto von Habsburg heeft in Amerika verscheidene malen in september 1943 en in januari en maart 1944 contact met president Roosevelt en de Amerikanen zien volgens sommige geruchten ook wel iets in een federatie van Donaulanden, zelfs onder Habsburg en Tibor Eckhardt [vanaf 1940 in de USA] vormt hierbij de verbindingsschakel naar Hongarije. In vele artikelen en pamfletten worden nu plannen worden geopperd, maar de Verenigde Staten zullen ”in deze zaak niets tegen de Sovjet-Unie ondernemen”. [Juhász, 278].
In november 1943 stuurt Otto von Habsburg nog een memorandum aan de regering in Budapest, maar veel origineels biedt dit niet: Hongarije moet de geallieerden steunen, Horthy moet weg, er moet een kabinet komen met alle anti-Hitler-krachten, inclusief sociaal-demokraten.
Met name de Britten zien echter helemaal niets in een herstel van de Habsburgse troon in Hongarije en in de zomer van 1944 kan Churchill aan Otto von Habsburg tenslotte slechts verzekeren z'n best te zullen doen om Hongarije voor een communistische heerschappij te sparen……. Het ligt dan ook voor de hand dat de Engelsen veel meer hun oren te luisteren leggen bij de Tsjechoslowaakse president Benes in Londen en bij hun eigen verbindingsmensen die in Joegoslavië de contacten met Tito onderhouden. Déze "geallieerde bondgenoten" zijn zoals bekend absoluut niet gediend van enig plan met een Habsburger……..
Toch voelt de Hongaarse premier zich door al deze aktiviteiten blijkbaar niet aangevallen of bedreigd want hij is eigenlijk nooit ernstig verontrust geweest over de Duitse nederlagen en over de zgn. linkse oppositie. Veel méér voelt hij zich dan toch bedreigd door de gevaarlijke uitdagingen van de extreemrechtse oppositie van Imrédy en van de Pijlkruisers, en van een aantal extreemrechtse leden van z'n eigen conservatieve en nationalistische regeringspartij MÉP. Deze rechtse krachten beschouwt hij als ondermijnend voor de eigen Hongaarse maatschappij omdat ze buitenlandse ideeën [zeg maar: die van de nazi's] in Hongarije willen introduceren en nooit schuwen om hun solidariteit met Duitsland te benadrukken. Ze lijken bovendien allerminst huiverig voor een regelrechte machtsovername door nazi-Duitsland in Hongarije, met alle gevolgen vandien.
Niet in de laatste plaats staat Kállay zeer huiverig tegenover het machtige, maar naburige, Duitse Rijk! Hierin is overigens niet veel veranderd sinds hij premier werd en Kállay beseft dat deze gevaren van ultrarechtse kant allerminst zijn geweken. Op 16 december 1943 daagt b.v. de extreemrechtse Imrédy in het parlement de premier weer eens uit met de vraag, wat Kállay wel van het communisme vindt.
Imrédy zelf vindt immers dat de Hongaarse premier absoluut niet solidair is met de Duitsers en veel te weinig doet voor de overwinning, terwijl deze oorlog voor Hongarije lijkt te gaan tussen het Duitse nazisme en het Russische communisme! Bovendien heeft hij hieruit al in het openbaar de conclusie getrokken dat “als de Angelsaksen winnen ze heel Oost-Europa aan de Russen zullen overhandigen” terwijl Kállay privé nu zelfs wel moet toegeven dat “het niet in het belang van Hongarije kan zijn dat het Duitse leger, dat dan tóch de bolsjewieken tegenhoudt, wordt verzwakt”. [Sakmyster, 318].
Kállay lijkt nu zelfs in het openbaar de uiterst rechtse opposant Imrédy tevreden te kunnen stellen want hij zegt hem immers dat zijn hele politiek vanaf de eerste minuut in het teken heeft gestaan van de noodzaak om Hongarije tegen het bolsjewisme te verdedigen, maar dát levert Kállay prompt dan weer scherpe verwijten op van de kant van de Britse en Amerikaanse radio en pers. [Kállay, 266]………
De ongelukkige toestand van het land zorgt voor veel opwinding en onrust in het parlement, maar bijzonder is natuurlijk dat alle partijen aan het woord komen en dat men z’n mening vrij kan zeggen. Hierin is Hongarije al enige tijd, zelfs in oorlogstijd, een uitzondering in vrijwel heel Europa geworden…..
”In an almost eerie [lugubere] fashion, here, in the heart of Hitler’s Euope during the fifth year of the war, the combatants in interwar Europe’s ideological civil war were given one last chance to defend their positions”. [Sakmyster, 318].
Ook een tweede uitdaging laat niet lang op zich wachten: uit een [ultrarechts] memorandum van eind januari 1944, dat formeel aan de voorzitter van de regeringspartij MÉP, Béla Lukács, wordt aangeboden, maar natuurlijk voor de premier is bestemd, blijkt namelijk dat de premier het vertrouwen van "vele parlementsleden" van z'n eigen partij heeft verloren. Kállay's lankmoedige houding tegenover 'de vijand' en 'de linkse oppositie', terwijl de Russen n.b. al op 100 mijl van de Hongaarse hoofdstad staan, vindt men gevaarlijk en de verontruste leden van de regeringspartij maken zich grote zorgen over de Russen, de Slaven, die oprukken wanneer Duitsland deze oorlog verliest. Een breuk met Duitsland zal voor Hongarije dus, zo vrezen ze, de meest ernstige konsekwenties hebben. Dus stellen de extreemrechtse afgevaardigden vast dat de MÉP de harde, militante en op de Gedachte van Szeged gebaseerde extreemrechtse politiek moet voortzetten!
Voor velen in Hongarije staat het n.l. wel vast dat de bedreiging van de kant van het communisme [bolsjewisme] en van de Sovjet-Unie enorm groot is en dat die ook hoe langer hoe dichterbij komt. De oorlog nadert namelijk de Hongaarse grenzen. [Ullein-Revitzky, 157]. Met angst hebben deze rechtse parlementsleden zelfs gemerkt dat b.v. een deel van de Hongaarse diplomaten zijn best doet om de regering ervan te overtuigen dat de oorlog eigenlijk al is gewonnen door de Angelsaksen, de geallieerden en dat gaat n.b. "tegen onze eigen militaire bevelhebbers in"!…..
"Stel voor dat deze mening [dat de geallieerden zullen winnen] onjuist is", zo zeggen zij. Het resultaat zal dan volgens hen óók zijn, dat "hoe meer de oorlog Hongarije nadert, hoe groter het gevaar wordt, dat het Duitse leger niet als bondgenoot maar als bezetter naar Hongarije komt". [Kállay, 230, Ullein-Revitzky, 159].
Zelf geloven ze namelijk nog steeds niet in een overwinning der geallieerden. Zo'n overwinning zal bovendien het bolsjewistische gevaar niet uitschakelen: als Duitsland ondergaat betekent dat de overwinning van het bolsjewisme, zo vrezen ze! Ten zuiden van Hongarije helpen de Britten Tito al en ”daarmee hebben zij het bolsjewisme al aan onze grens geïnstalleerd”, zo stellen deze parlementsleden vast. In het memorandum wordt nog weer eens herinnerd aan de oorspronkelijke koers van het regime van Horthy van 1919 en Kállay wordt dan ook opgeroepen om terug te keren naar deze contrarevolutionaire, anticommunistische koers. Een harde, militante rechtse politiek, moed, strijdvaardigheid, morele energie ten bate van de Hongaarse Natie moeten weer terugkeren. Een sterk leger en de eenheid van de natie zijn opnieuw vereist. [Kállay, 235/236].
Daarom helpt nu nog slechts één ding: onvoorwaardelijke trouw aan en solidariteit met het Duitse Rijk. De rechtervleugel van de regeringspartij wil dus ook extra oorlogsinspanningen ten bate van de Duitsers want anders wacht Hongarije een verschrikkelijk lot, maar Kállay saboteert, zo zegt men, de Duitse oorlogseconomie omdat hij hierbij niet de hele Hongaarse economie inschakelt, en hij handhaaft ook nog een aantal liberale economische principes. Hij onderhoudt contacten met de vijand, en onderhandelt zelfs met hen.
De rechtervleugel wil daarom maatregelen in verband met de oorlogseconomie: produktie en distributie van goederen zijn in Hongarije n.l. niet eens bij één centrale overheidsinstantie ondergebracht.
De ontevreden partijgenoten van Kállay zien dus met lede ogen aan hoe de premier steeds meer een 'linkse' koers vaart, steeds uitglijdt naar links, geen stappen onderneemt tegen de zgn. linkse oppositie, neigingen naar de geallieerden heeft, en in het algemeen aan 'linkse krachten' [van een Volksfront] in Hongarije de vrije hand geeft. [Ullein-Revitzky, 159]. Men beklaagt zich over allerlei vrijheden die voor 'links' in Hongarije nog steeds bestaan want "sinds een jaar wordt het land overstroomd met pamfletten die zijn ondertekend met "Vredespartij", zonder dat de politieke afdeling van de politie, die in het algemeen zeer alert is, ook maar íets eraan doet om hieraan een eind te maken”.
Zo komen alle soorten 'verlichte' mensen van links en salon-bolsjewieken aan de oppervlakte, in openbare verenigingen en semi-officiële organen, die steeds talrijker worden, aldus klaagt men. [Ullein-Revitzky, 162]. Deze linkse oppositie werkt demoraliserend, verzwakt het land, en provoceert een Duitse bezetting, aldus de uiterste rechtervleugel van de MÉP, die het dus min of meer eens is met de partij van Imrédy.
In januari 1944 schijnt Kállay zelfs gezegd te hebben dat "de algemene stroming in de wereld naar links is gericht, en dat zijn regering in Hongarije dus ook meer vrijheid moet verlenen aan links om zich te organiseren" [Pálóczi-Horváth, 151] en ook heeft de premier zijn teleurstelling uitgesproken over de geringe vorderingen die de geallieerden in Italië maken. Men ziet dus dat 'links' in Hongarije wèl de energie op kan brengen om aan de slag te gaan en zich voor te bereiden op de toekomst!
Aan Sociaal-demokraten, vakbonden, Kleine Grondbezitters, en de Boerenalliantie wordt immers door Kállay alle gelegenheid geboden om te demonstreren, en zich te organiseren. Zelfs worden er op verschillende plaatsen cursussen gegeven in het marxisme en in agitatie en de politie treedt nooit op. De extreemrechtse leden der regeringspartij hebben zelfs de indruk dat de Sociaal-demokratische partij de steun van de autoriteiten geniet en die partij wekt zelf ook de indruk dat ze nauwe kontakten en goede betrekkingen met regeringskringen onderhoudt.
Het soc.-demokratische blad "Népszava" kan ook nu nog ongehinderd verschijnen en nota bene in de industriële bedrijven van de staat zijn de sociaal-demokraten en de vakbonden nog het meest aktief. [Ullein-Revitzky, 160, Kállay, 232], maar met name de in 1941 opgerichte "Nationale Boerenalliantie" krijgt ervan langs. "Ze berust op klassen-tegenstellingen, en ze verspreidt n.b. met steun van de autoriteiten, revolutionaire en marxistische propaganda, in de geest van de boerenrebel Győrgy Dózsa [in 1514 ter dood gebracht]. Op basis van de klassenstrijd worden boeren en marxisten weer bijeengebracht".
Deze Boerenbond is, aldus de bekende extreemrechtse politicus Andor Jaross, een toevluchtsoord voor communisten, en ze brengt de oorlogsinspanning in gevaar. De extreemrechtse elementen zien dus -zéker niet voor het eerst in de Hongaarse geschiedenis- opnieuw het spook van een "agrarisch bolsjewisme" opdagen onder de landarbeiders en de arme kleine boeren in Hongarije. Er werkt, aldus het extreemrechtse memorandum, zelfs een heel leger van kranten en andere bladen ten bate van een Volksfront in Hongarije, n.b. ongehinderd door de censuur. [Kállay, Ullein-Revitzky e.a.].
Het is duidelijk dat men tegenover dit "linkse front", dat -met steun van het kabinet van Kállay n.b.- in opmars is en zich voorbereidt op een nieuw, naoorlogs, vrij Hongarije, nu een rechts, conservatief en nationalistisch front wil organiseren! De generale staf, extreemrechts en met name de rechtervleugel van de regeringspartij komen dus, zo blijkt nu, bijna in opstand tegen het beleid van Kállay. [Pálóczi-Horváth, 141].
Één der belangrijkste grieven van de extreemrechtse leden der regeringspartij is natuurlijk de zgn. Joodse kwestie: er moeten, zo laat het memorandum zien, ”onmiddellijk effektieve maatregelen tegen de Joden worden getroffen want die Joodse massa's ondermijnen het thuisfront door hun destruktieve aktiviteiten en hun zwarte markt"………
Men herinnert Kállay nu zelfs ook aan diens eigen uitdrukkelijke verklaring dat "de enige oplossing van de Joodse kwestie in Hongarije deportatie is" maar men wijst de premier erop dat hij tot nu toe nog geen enkele voorbereiding hiervoor heeft getroffen! Scherp verwijt extreemrechts de premier dus dat hij niets doet aan de zgn. Joodse kwestie want "al sinds enige tijd kunnen een hele serie kranten, verschillende politieke groepen en organisaties vrijelijk agiteren met het doel om de Joden ten overstaan van het Hongaarse publiek te rehabiliteren, terwijl de censuur -ònvergeeflijk- de discussie over deze kwestie in overeenstemming met de Hongaarse belangen verhindert". [Ullein-Revitzky, 163].
Men wil dus dat de ban, die Kállay heeft gelegd op antisemitische campagnes in de pers wordt opgeheven om te voorkomen "dat de Joden in de Hongaarse publieke opinie worden gerehabiliteerd". Kállay heeft, en dat vindt men dus een onvergeeflijke fout, z'n land tot toevluchtsoord voor Joden uit heel Europa gemaakt.
Het blijkt hieruit weer eens overduidelijk dat over het begrip "Hongaarse belangen" door de premier totaal anders wordt gedacht dan door de indieners van het memorandum. Kállay vindt dat de nationale belangen het beste worden gediend door zijn eigen zeer terughoudende politiek t.o.v. nazi-Duitsland en zijn nuchtere en lankmoedige houding tegenover de Joden en de zgn. linkse oppositie in Hongarije. Zijn extreemrechtse en pro-Duitse, fascistische, opponenten vinden daarentegen dat, o.a. omdat de echte oorlog de Hongaarse grenzen geleidelijk nadert, nu eindelijk eens onvoorwaardelijke solidariteit met Duitsland is vereist. Scherpe maatregelen tegen de Joden zijn nu toch in Hongarije eindelijk wel eens nodig en aan de toegevendheid van Kállay moet een einde komen want ”in een oorlog móet men partij kiezen”...
De pers moet dan ook véél meer in pro-Duitse geest schrijven en alles doen ten bate van de gemeenschap-pelijke Hongaars-Duitse lotsverbondenheid en het enige alternatief is immers, aldus deze groep, het bolsjewisme! [Nagy-Talavera, 189/190]. Pers, radio en film moeten dan ook worden gecontroleerd: slechts enkele bladen zijn n.l. pro-Duits, en in vele andere kranten kan men, zo heet het, regelmatig anti-oorlogspropaganda lezen. Zelfs de regeringskrant "Magyarország" plaatst artikelen met een defaitistische strekking, nl. over de door de geallieerden geëiste onvoorwaardelijke overgave [in het eerste nummer van 1944]. "Dat is een schandaal, en het is treurig dat zoiets in Hongarije mogelijk is. Maar ook de publieke opinie is verontwaardigd", claimt men. [Ullein-Revitzky, 163/164]. Ook klaagt men dat in Hongarije nog verscheidene Joodse uitgeverijen zijn, die "de ideologie van onze tegenstanders aanhangen" en men acht ook de [staats-] radio verantwoordelijk voor de morele desoriëntatie van het volk. "Zo wordt de ziel van het volk beroofd van de wil tot verzet". [idem, 164].
Sinds enkele jaren, zo zegt men, is de leiding van de pers zo ongeveer het tegendeel van wat ze moet zijn en pas sinds de voormalige perschef [Ullein-Revitzky] naar het buitenland is vertrokken is er sprake van een zekere verandering ten goede.
Behalve de "Pester Lloyd" [ooit het grootste dagblad van Hongarije, en daarmee ook het grootste Joodse blad], de "Függetlenség" en "Új Magyarság" [van de rechtervleugel der MÉP] en drie nationaal-socialistische kranten is geen enkel blad in de Hongaarse hoofdstad "deutschfreundlich", zo wordt gezegd [Ullein-Revitzky, 163], want allerlei andere bladen zijn openlijk defaitistisch, ondermijnend, enz. Het zou, aldus de onder-tekenaars van het memorandum, erg wenselijk zijn dat alle propaganda-instrumenten, pers, radio, film en censuur aan één centrale, puur nationalistische en absoluut onverzoenlijke leiding onderworpen zouden zijn. [Ullein-Revitzky, 164].
De ondertekenaars van het memorandum klagen er ook over, dat de drukpers in Hongarije openlijk de ideologie van de tegenstander verspreidt. "De Hongaren worden omgevormd tot cosmopolieten en beroofd van een nationaal geweten. Het is de hoogste tijd om orde in deze jungle te scheppen want de weg die het land nu opgaat voert regelrecht naar de catastrofe". Men wil dus een veel meer nationalistische koers, "zodat men zich beter kan wijden aan de grote strijd voor het vaderland en voor de regent". [Ullein-Revitzky, 164/165].
Opmerkelijk is natuurlijk dat deze ultrarechtse kringen het zelfs in februari 1944 nog niet wagen om het Duitse model voor Hongarije zonder meer van toepassing te verklaren! Ze houden zich naar buiten toe keurig aan het parlementaire spel, en wensen tenslotte zelfs "de strijd vóór het vaderland en vóór de regent, admiraal Horthy"……
Van de openlijke wens om van Hongarije bijvoorbeeld een éénpartijstaat naar fascistisch of nazi-model te maken hoort men zelfs in dit kritieke stadium nog niets. Men weet blijkbaar maar al te goed dat het Hongarije van Kállay nog steeds een rechtsstaat wil zijn en dat men een proces kan verwachten zodra men tegen de constitutionele orde ingaat! Het zich beroepen op "de Idee van Szeged" van 1919 en op de persoon van Horthy klinkt daarentegen in de oren van het publiek in Hongarije onverdacht!
Het memorandum van de rechtervleugel van de MÉP, de regeringspartij, die vooral uit opportunisten en fascistische fellow travelers bestaat, heeft echter slechts de steun van 30 parlementsleden want verreweg de meeste leden van de lagerhuisfraktie, 5/6 deel van de MÉP, steunen dan toch nog steeds de premier en zijn blijkbaar voorzichtiger [Nagy-Talavera, 189/190] en Kállay merkt later ook nog op dat de ondertekenaars van het memorandum van februari 1944 op één uitzondering na [prof. Bálint Hóman, historicus en vml. minister] bovendien nogal onbelangrijke leden zijn! [memoires, 237]. De premier doet er dus niets mee, hij negeert het memorandum dat immers zijn positie niet in gevaar brengt en de regeringspartij steunt hem nog op 2 en 9 maart 1944 bij een motie van vertrouwen in het parlement. [idem]……..
Kállay is er overigens in 1943 nog steeds van overtuigd dat 3/4 deel van de parlementsleden van de regeringspartij bestaat uit goede Hongaren, patriotten, toegewijd aan de nationale zaak, en géén collaborateurs. [Kállay, 258] en hij lijkt hierin gelijk te hebben, want, zoals vermeld, slechts één zesde deel der leden van de MÉP tekent het memorandum.
Zo blijft de premier van Hongarije zijn eigen beleid trouw, waaruit blijkt dat hij allang niet meer in een Duitse zege gelooft en Hongarije wenst los te maken uit de Duitse omklemming. De premier wil zijn land "veilig door de tegenwoordige, verschrikkelijke tijden heen leiden, maar hij wil zijn volk en natie slechts tot het punt leiden, dat men zelf kan beslissen over z'n lot, in overeenstemming met de eigen vrije wil". [Kállay, 266].
Hiermee suggereert hij in elk geval nog eens dat hij er níet op uit is om zijn eigen positie en het regime ten koste van alles zo lang mogelijk te handhaven, zoals vaak wordt beweerd. Wèl wil Kállay zijn land sparen voor het bolsjewisme, een Russische bezetting en een communistische diktatuur, zoals hij verscheidene malen openlijk zegt.…….
Toch kan ook ex-premier Imrédy in het parlement in december 1943 rustig en openlijk verklaren dat hij datzelfde wil, maar óók dat zijn analyse van het verloop van de oorlog juist is: Hongarije moet dus naast Duitsland blijven staan, want het alternatief is een pan-Slavisch imperialisme en de bolsjewisering en hiertegen [namelijk dat de Britten en Amerikanen het land waarschijnlijk overlaten aan de Sovjets!] heeft zelfs de gematigde linkse oppositie weinig in te brengen. [Sakmyster, 318]…..
De kleine -maar zeer opmerkelijke!-mogelijkheden in eigen land voor de 'hintapolitika' van Kállay, maar vooral ook de grote moeilijkheden naar buiten toe zijn hiermee aangegeven, en…... hoewel het publiek in Hongarije deze premier ziet als degene die samen met de regent, admiraal Horthy, waarschijnlijk nog het beste de Duitse expansie kan tegenhouden en de onafhankelijkheid van het land kan waarborgen, ziet men hem buiten Hongarije toch vooral als degene die, in de "Interessensphäre" van nazi-Duitsland, halfslachtige pogingen doet om van die Duitsers los te komen, en vooral probeert tijd te winnen……Deze beste stuurlui vèr buiten het land kennen overigens ook geen alternatief en laten het lot van dit niet zo belangrijke land over aan anderen.
Ook van admiraal Horthy kan men overigens aannemen dat dit alles door hem heengaat, maar áls Duitsland deze oorlog níet wint? Dan staat het òndenkbare voor de deur want contacten opnemen met de Sovjet-Unie is zowel voor het staatshoofd en voor de premier niet aan de orde! [naar Sakmyster, 319]. Langzamerhand vertrouwt Horthy slechts weinigen meer en hij blijft ook zeer skeptisch, [idem] want enig uitzicht op een oplossing van de dilemma’s is er immers niet of nauwelijks. Één der zeer weinigen die Horthy nog vertrouwt is z’n zoon Miklós jr. die contact met de geallieerden houdt, een uittreden uit de oorlog moet voorbereiden en contacten met de zgn. ‘linkse’ oppositie en allerlei verzetsgroepen onderhoudt.
|