< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.3  10 maart 1942 tot 19 maart 1944, premier Miklós Kállay, de scepticus.

"What then could Hungary have done? Neither more or less than she did" [Kállay].

13.3.1 Hongarije: bijna een oase in Europa…. maar toch van alle kanten bedreigd.

Naar men weldra verneemt wordt op advies van graaf Beth­len al op 10 maart 1942, een nieuwe premier benoemd, n.l. dr. Miklós Kállay [von Nagykálló]. Deze is geboren op 23 jan. 1887 in Nyíregyháza, in het oosten van het land, in het comitaat Szabolcs, en is een landjonker, een aristokraat [nemes] van gerefor­meerden huize. Hij geldt als een typische vertegenwoordi­ger van de Hongaarse plattelandsadel, nationalist en conserva­tief, met enkele feodale, patriarchale trekken, maar in econo­misch opzicht -en daarom ook b.v. ten aanzien van de Joden- libe­raal.
Wat zijn aristokratische afkomst betreft: hij beroemt zich er nogal eens op [zoals zovelen van zijn stand] dat zijn verre voorva­deren behoorden tot de zeven stamhoofden die ooit, aan het einde der 9 eeuw [!] de Magyaren over de Karpaten leidden naar hun tegenwoor­dige woongebied. [Allianz, 86]. Ook Horthy vermeldt in zijn memoires uitdrukkelijk dat Kállay "uiterlijk alle raskenmerken van de Oermagyaren ver­toonde", en wel in verband met het feit dat de Magyaren zich­zelf eeuwen­lang hebben moeten handhaven temidden van vreemde volken. [Horthy, 251].
Dr. Miklós Kállay heeft als staatssecretaris van handel [vanaf 1928] en daarna als minister van landbouw [vanaf 1932 tot 1935] een politieke carrière opgebouwd maar sinds enkele jaren is hij als hoofd van het regeringsbureau voor irrigatie niet meer bij de dagelijkse politiek betrokken. Hij heeft ook geen diplomatieke opleiding of ervaring met de buitenlandse politiek. Wel heeft hij al eerder de aandacht van Horthy getrokken toen hij in januari aanwezig was bij overleg met Von Ribbentrop en pleitte voor de belangen van kleine naties. Dat was voor Horthy de reden om Kállay een compliment te geven: “Ja, zó moet je met de Duitsers praten”, zei hij hem en op 4 maart sprak Horthy Kállay op de burcht en zei dat hij diep teleurgesteld was in Bárdossy en aan Kállay als opvolger dacht. Horthy heeft hier ook een aantal keren op aangedrongen, maar Kállay heeft eerst grote twijfels en schrikt ook terug voor de enorme verantwoordelijkheid. Toch zijn beiden het tenslotte eens, want ze delen eigenlijk dezelfde visie, principes en opvattingen! [Sakmyster, 283, 285].
In het kleine Hongaarse politieke wereldje is echter iets anders van groter belang: Kállay heeft de vriendschap van Horthy persoon­lijk ver­wor­ven, en geniet diens volledige ver­trouwen. Ook staat Kállay bekend als notoir anti-Duits! [Sütő, 88], en zó iemand zoekt het Hongaarse staatshoofd: Horthy is er namelijk nog steeds niet van overtuigd dat de Duitsers -on­danks hun formi­dabele oorlogsinspanning en hun gigantische militaire middelen- de overwinning zullen behalen in deze oorlog. In feite denkt hij als admiraal dat de machtsstrijd tenslotte op de wereldzeeën wordt bepaald! Ooit heeft hij, vóór de oorlog, Hitler daar ook al op gewezen en dus zal, volgens Hort­hy, Duits­land tenslotte wel het onderspit delven. Tegen­over dit machtige Duitse Rijk is van de kant van Hongarije dan toch een terug­houdende, afstandelijke politiek gewenst en daarom moest Bárdossy verdwijnen. De nieuwe Hongaarse premier zal, n.b. op het hoogtepunt van de macht van de Asmogendheden, de zelfstandigheid van Honga­rije moeten herstellen, de binnenlandse politieke situatie moeten handhaven, en zo mogelijk Hongarije uit de oorlog moeten werken. Hongarije moet zo mogelijk terug keren tot de status van 'non belligerenza'. [Horthy, 252].
Kállay, moet ook 'ter wille van de vrede, de poli­tieke stabi­liteit en de terri­toriale integri­teit' voor­zichtige pogingen in het werk stel­len om kontakten met de geallieerden aan te knopen en aan de Duitse wensen en eisen minimaal gehoor geven. De uiterlijke betrekkingen met Hitler-Duitsland worden wel gehandhaafd, maar vriendschappelijke betrekkingen met de westelijke geallieerden moeten sterker worden beklemtoond. Een Duitse bezetting moet echter óók worden verme­den en een stil­zwijgend akkoord tussen Horthy en Kállay geeft de premier hiervoor de vrije hand. Zo staat de nieuwe pre­mier, die dus de poli­tieke draad van Teleki weer moet oppakken, toch wel voor een zéér moeilij­ke, wellicht hopeloze taak. Het spreekt dan ook vanzelf dat de Duitsers, de extreemrechtse oppositie en de regeringspartij hem wantrouwen. [Sakmyster, 285].
Hongarije bevindt zich n.l. in een vrij hopelo­ze posi­tie. Alom dringt het Derde Rijk van de nazi's zich op en bedreigt ook Hongarije, en over voldoende militai­re machts­mid­delen be­schikt het kleine Hongarije zelf nu eenmaal niet. Het zit boven­dien nog ingeklemd tussen begerige buren, zoals Slowa­kije en Roeme­nië, die azen op stukken gebied die ze nog maar kort geleden onder Duitse druk aan Honga­rije hebben moeten afstaan. Bovendien zijn de Duit­sers van de situatie in Honga­rije volledig op de hoogte en de ervaring elders leert dat ze nooit echt aarzelen om militair in te grijpen, te drei­gen, enz. Wanneer de nieuwe Hongaarse premier het al zou wagen om het land uit de Duitse omklemming te halen kan dat wel eens bitte­re gevolgen hebben: het lijkt een hope­loze taak waarvoor hij zich ziet gesteld. [Rothschild, 186]. "Mijn benoeming", zo erkent Kállay later, "was al een soort provo­ka­tie voor de Duitsers, voor de Hongaarse nazi's en voor de antisemieten".
Achteraf kan men natuurlijk beweren dat de Hongaarse rege­ring door dit alles voor zichzelf een volkomen irreële situatie, een ana­chronis­me in het Europa van 1942 heeft geschapen, in een droomwereld leeft en voor zichzelf een illusie heeft gecre­ëerd. Hongarije is nu eenmaal geen Zwitserland. Maar toch: menig ander Europees politicus van een niet-bezet land, waar het front nog meer dan duizend kilometer van is verwij­derd, dat niet door vijandelijke bombardementen wordt getrof­fen, dat geen concentratiekampen kent, geen getto's, deporta­ties, razzia's en mas­sa-arrestaties kent, waar het binnenland­se parle­mentaire stel­sel nog in takt is, waar zelfs de opposi­tie en de pers nog redelijk funktioneren, waar de burgerlijke vrijheden nog grotendeels bestaan, zou zich in 1942/43 een dergelijke positie hebben ge­wenst……….

top

Om de natie te redden en het land min of meer ongeschonden door de oorlog heen te lood­sen, zijn er vele regeringen van Europese landen te noemen die tot 1942 toch veel meer -en ook nog vergeefse- moeite hebben gedaan, en zich veel meer ellende op de hals haalden dan de Hongaar­se regering in Budapest. Opper­vlakkig gezien lijkt de positie van Hongarije dus veel eerder com­fortabel dan moeilijk!
Kállay kent echt wel de geringe mogelijkheden van zijn rege­ring, en ook wel de grote moeilijkheden. In januari 1942 heeft hij von Ribbentrop nog in Hongarije gesproken, en toen heeft hij nog tegen hem gezegd: "Een klein land kan niet veel doen in de oorlog". Toch dringt Horthy er bij Kállay op aan om het land en het leger ongeschonden uit de oorlog te halen, géén conces­sies meer te doen aan de Duitsers, en bovendien gematigder op te treden tegen de Joden. De regent geeft aan Kállay ook blanco volmachten inzake de binnenlandse, de bui­tenlandse en de economische politiek, maar desondanks is de ruimte voor Kállay toch zéér be­perkt.
Een eventuele Duitse zege brengt voor Honga­rije nog geen zege, en in werke­lijkheid heeft Hongarije slec­hts één recht, n.l. om met de Duitsers samen te vechten. [Sütő, 107]. Kállay heeft ook bezwaren tegen zijn benoeming, en hij aar­zelt om aan Horthy's wens te voldoen. Hij acht het eigen­lijk onmogelijk om een niet-pro-Duitse politiek te voeren want Honga­rije is immers geheel door Duitse satellieten, en door bezette landen omringd. Hij vraagt daarom rechtstreeks aan Horthy o.a.: "Moet ik met de stroom mee zwemmen, of juist ertegen in?"
Hij beseft zelf maar al te goed dat beide kunnen leiden tot een catastrofe voor Honga­rije. Het premierschap betekent zonder meer dat hem een bovenmense­lijke inspanning staat te wachten en het bete­kent ook een opoffering voor hem. De nieuwe premier treedt trouwens ook op als minister van buitenlandse zaken ad interim, en vanaf mei 1942 definitief. De Duitsers maken n.l. al bij voorbaat bewaren tegen een mogelijke [!] kandidatuur van Antal Ullein-Revitzky [Sopron,1894] die al enkele jaren [sinds 1939] perschef van het Hongaarse ministe­rie van buitenlandse zaken is en met een Britse vrouw is getrouwd! Hij is na de oorlog vanaf 1919 secreta­ris op de Hongaarse legatie in Parijs geweest en was ook secretaris van de Hongaarse delega­tie bij de Volkenbond in Genève. Van 1929 tot '35 was hij werkzaam op de Hongaarse ambassade in Ankara, en daarna als consul in Zagreb. Hij heeft dus een grote diplomatieke erva­ring. Ullein-Revitzky is voor de Duitsers echter niet te verteren want hij staat ook bekend als anti-Duits. Één en ander is voor Berlijn dan ook de reden om duidelijk te maken dat men eigen­lijk Bárdossy, die als pre­mier èn als minister van bui­tenland­se zaken z'n ontslag moest nemen, beschouwt als de enige ge­schik­te man op buiten­landse zaken in Budapest! Volgens Kállay [z'n memoires] krijgt Bárdossy de post wel aangebo­den, maar hij weigert!
Kállay zal dus persoonlijk de Hongaarse binnen- en buiten­land­se politiek moeten leiden, en is daarover niet optimis­tisch. Van Horthy krijgt hij de [geheime] opdracht om Honga­rije weer terug te voeren tot de politiek van Teleki, maar het is de nieuwe premier natuurlijk bekend welk lot graaf Teleki ten­slotte, toen hij geen uitweg meer zag, nog slechts één jaar gele­den, verkoos. Dat levert dus geen fraaie perspektieven op, en bovendien: onder Teleki was Hongarije niet eens direkt bij de oorlog betrok­ken.....
Toch is het Hongaarse staatshoofd en met hem velen in Hongarije, nog wel optimistisch. Hij denkt b.v. dat het westen Hongarije wel zal sparen en hoopt dat men Hongarije de gebie­den die dat land van 1938 tot 1941 kon annexeren, wel zal laten houden. Hij kan zich eenvoudig ook niet voorstellen, dat de eventuele Duitse nederlaag de komst van de Russen naar Midden-Europa zal betekenen: "Het westen zal toch nooit toe­staan, dat b.v. Hongarije in Russische handen valt?" Men wenst dan ook absoluut voor het communisme gespaard te blijven. "De Russen hebben toch geen belang bij een klein land als Honga­rije", zo denkt men in Budapest nog. "Dans la conception de Kállay la lutte contre le bolchévisme était pardonnable aux yeux des Alliés Occidentales".[Sütő, 108]. Tegenover het westen, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten onderneemt Hongarije ook niets en in feite neemt men een neutrale hou­ding aan. Zo hoopt de regering in Budapest de sympathie van de geal­lieerden te kunnen behouden. Eventueel zal de regering na de oorlog wel politieke concessies willen doen aan gematigde en aan links en Kállay staat ook bekend als pragmatisch. [Sakmyster, 285].
Volgens Horthy en Kállay gaat zelfs deze oorlog [!] ook puur om het belang van de Hongaarse staat. Leven en dood van de natie staan op het spel: Hongarije zal alleen de onafhankelijkheid en vrijheid van zichzelf verdedi­gen, en het wil de Europese cultuur, beschaving en menselijk­heid bewaren, aldus Horthy en men gaat er hierbij vanuit dat de communistische machtheb­bers in Moskou dat alles bedreigen. Het zijn stuk voor stuk echter gevaar­lij­ke illusies. Men bouwt aldus op een droom­beeld, en men blijft in Budapest bovendien ook nog geloven in een breuk tussen de weste­lijke geallieerden en de Sovjet-Unie. [Allianz, 87]. In feite heeft Hongarije immers zèlf dan toch maar, zonder noemens­waardige aanlei­ding, de oorlog aan de Sovjet-Unie ver­klaard en over de konse­kwenties daarvan begint men nu, ach­teraf, pas na te denken!
Toch lijkt Kállay nog zeer moedig bij zijn pogingen om Honga­rije door de oorlogsjaren heen te loodsen zonder een ellendige bezetting of gruwelijke bombardementen. In zijn eerste rede in het parlement als premier verklaart hij op 19 maart 1942 dat Hongarije alleen strijdt voor haar eigen belangen. We moeten, aldus Kállay, alle energie die ons ter beschikking staat, aanwenden in dienst van "onze oorlog". Het zijn, aldus Kállay, geen buitenlandse [zeg maar: Duitse] belangen die ons tot deze oorlog hebben geleid, maar Hongarije is voor z'n eigen doeleinden in deze oorlog getreden... Honga­rije strijdt voor zichzelf, voor z'n historische bestaan. Alle middelen moeten worden aangewend opdat dít doel wordt bereikt. Dit is ónze oor­log... Wij roepen Hongaarse soldaten op tot een Hon­gaarse oorlog", aldus Kállay. [Pamlényi, 525, Allianz, 87, Weidlein, Antisemitismus, 139, idem, Volksbund, 71]. "Voor deze [Hongaarse] oorlog neem ik voor de geschie­denis en de natie de verantwoordelijk­heid op me", aldus de nieuwe premier en zelfs allerlei politici van de rech­ter­vleugel sluiten zich wat dit betreft ook bij de regering aan, zowel Béla Lukács, de partij­voorzitter der MÉP en Béla Teleki van de Zevenburgse partij, als Imrédy en Maróthy van beide extreemrechtse groe­pen.

top

Maar óók ds. Zoltán Tildy en Ferenc Nagy van de zgn. linkse opposi­tie der Kleine Grondbezitters zijn het met Kállay eens. "Wij staan in de geest ook aan het front bij het leger. Dit leger moet voelen dat het gehele ondeelbare, gezamenlijke Magyaren­dom met z'n hele kracht achter haar staat.... De offers willen wij ook in de toekomst met nationale eer bren­gen, ongeacht polit­ieke partij of maatschappelijke klasse. In deze zaak zijn we altijd eensgezind.... Mijn partij is bereid om alle offers voor het Hongaarse leger te brengen, om daarmee de veiligheid en de toekomst van het vaderland te dienen, aldus Tildy. "Hongarije moet in deze strijd krachtiger en doeltref­fender staan", en dus identi­ficeert ook b.v. Ferenc Nagy zich met de oorlogsinspan­ningen van het kabinet van premier Kállay. Blijkbaar gaat het hen allen slechts om één ding: de uitscha­keling van het communisme van de Sovjet-Unie als bedreiging­. Sinds de ondergang van de Hongaarse sovjet [raden-]republiek in juli 1919 zit men in Hongarije immers nog altijd in een onverbiddelijk anticommunistische haat gevangen en in de Sovjet-Unie ziet men dé vijand van Hongarije. [Weidlein, Volksbund, 71/72]. In het licht van de Komintern en van de ijver vanuit Moskou vóór een we­reldrevolu­tie, de aanwezigheid van tientallen Hongaarse commu­nistische ballingen in Rusland [de meesten zijn overigens al in Stalins kampen om het leven gebracht!] en vooral de ervaring die men in Hongarije zelf al met het commu­nisme heeft opgedaan is dat alles niet onbegrijpelijk. Over de zgn. Joodse kwestie zegt de nieuwe premier o.a. dat dat óók een sociale kwestie is. Voor Kállay spreekt het van­zelf dat de Joden een ras vormen maar hij acht de kwestie van het bezit van de Joden in Hongarije nu van meer belang. Hij heeft al plannen om b.v. het grondbezit van Joden  [naar schat­ting ruim 800.­000 kad. juk, d.i. in 1939 20 % van de opper­vlakte] in beslag te laten nemen, tegen obliga­ties als schade­loos­stel­ling! [Weid­lein, Antisemitismus, 139/140, 146].
Op 20 maart verklaart hij voor leden van de rege­ringspartij MÉP ook nog, dat de kwestie van het bezit van Joden alleen kan worden opgelost, wanneer men schoon schip maakt en hij acht dan ook verdere maatregelen noodzakelijk. "Er is geen andere oplossing dan de emigratie van de 800.000 Joden uit Hongarije", verklaart Kállay zelfs, onder een donderend en zeer lang­durig applaus van de leden! "Men moet de Joden uit alle posi­ties die voor de maatschappij en de arbeid van de natie nood­zakelijk zijn, werken. Wij hebben Magyaren nodig, zodat we -op de plek van de Joden- zelf weer kunnen opbouwen".
Men zou zeggen dat er dan nog zéér weinig voor nodig is om de Joden nu ook uit het land te depor­teren..... De nieuwe premier kondigt ook strenge wetten en nieuwe veror­deningen in een wetsontwerp aan om dat alles te berei­ken. Men mag trouwens aannemen dat -gezien verscheidene andere uitspraken van Kállay- de nieuwe Hongaarse premier een emigra­tie van Joden pas ná de oorlog op het oog heeft! Deportatie naar kampen, zoals die alom buiten Hongarije al plaats heeft, heeft Kállay nooit aanbevolen!...
Hij denkt dan ook -privé- dat de Joden in Hongarije na zijn nieuwe Jodenwet ”deze vorm van discriminatie wel kunnen overleven en wij kunnen na de oorlog alle onrecht weer goedmaken”. Kállay dènkt dus niet aan -wat hij noemt- destruktieve onverdraagzaamheid en onmenselijke behandeling en zéker niet aan deportaties, en als Duitsland en extreemrechts meer radikale stappen wensen zullen Horthy en Kállay zeggen dat dergelijke maatregelen eventueel na de oorlog aan de orde komen….. Dat is evenwel geen opportunisme van de kant van Horthy, want die gaf regelmatig ook aan anderen dergelijke instrukties, b.v. aan de direkteur van de Hongaarse Radio, Antal Náray, en hij vindt dat “sommige Joden meer voor Hongarije hebben gedaan dan het hele extreem- rechtse kamp”. In een gesprek met de ultrarechtse en zeer pro-Duitse min.v. financiën Reményi-Schneller laat hij dat ook weten. Deze minister komt weliswaar met het voorstel om het bezit van Joden te onteigenen [en dat heeft alleen níet de instemming van Kállay en Horthy] en Horthy zegt hem dan dat ”de Galicische Joden inderdaad zullen worden uitgeschakeld uit het leven van het land, maar alle anderen, die Hongarije dienden in de wetenschap, industrie en financiën, niet!”
Dát zijn patriotten en zijn zullen geen schade ondervinden, en zéker geen roof van Joods bezit. We moeten, aldus Horthy, de kapitaalvlucht uit Hongarije voorkómen, en het lijkt hem beter om alle kapitaal van Joden dan in dienst van de staat te stellen en b.v. Joden 4 % van de winsten te laten houden. Het spreekt voor de minister vanzelf dat hij daarmee niet kan instemmen want dergelijke ideeën zijn totaal niet in overeenstemming met de Duitse eisen en maatregelen [die hij blijkbaar als norm hanteert]. Horthy blijft aldus een zeer belangrijk obstakel m.b.t. de Jodenwetgeving, maar ook op ander terrein! [Sakmyster, 287].
Ook zijn premier Kállay wenst bijvoorbeeld, naar hij zegt, ook een eigen, onaf­hanke­lij­ke bui­tenlandse poli­tiek te voeren, 'ten­minste tegen­over de neutrale landen' en hij wil ook geen morele misda­den, of misdaden tegen de mense­lijkheid, want "alleen dát zal ons na de oorlog sympathie, respekt en zelfs de dank van de wereld opleveren", aldus de nieuwe premier, die ook wel nadruk legt op de oorlogsinspanningen samen met Duitsland en op de anti-Russische en antisemitische koers. Hij valt echter nooit de westerse geallieerden aan!   
Toch is Kállay er eigenlijk wel van overtuigd, evenals Hor­thy, dat de Duit­sers de oorlog zullen verliezen, hoewel hij dat niet openlijk kan verkondigen. Hij gelooft ook niet dat heldhaftig verzet van Hongarije tegen de Duitse overmacht op het conti­nent van Europa ook maar iets uitmaakt. Boven­dien moet hij rekening houden met een enorme Duitse overmacht op militair gebied, óók in de onmiddellijke nabij­heid van Hongarije en met een sterke binnenlandse oppositie. Toch zal hij enig vertrouwen in Berlijn moeten zien te verwer­ven en accepteren dat Duitsland voorlopig nog altijd de dominante factor in Europa is. Het vertrouwen van de Duitsers in Hongarije is echter nog gering.

top

In de oorlog als geheel heeft Hongarije, en daarmee ook het Hongaarse leger, immers niet veel te betekenen en het land voldoet niet aan de Duitse eisen. In het voor­jaar van 1942 zijn er ongeveer 130.000 Honvéds [soldaten van het Hon­gaarse leger] in Rusland aan en achter het front te vinden, en ong. 200.000 soldaten binnens­lands, maar zij hebben nooit een beslissende rol gespeeld en ze vormen alleen een poli­tieke demonstratie. Ze gelden boven­dien niet eens als erg betrouw­baar. [Kállay, 135 e.v.]. Volgens andere bron zijn op 11 april 1942 de eerste eenheden van het Tweede Hongaarse Leger naar het Oostfront vertrokken, in totaal 250.000 man, en ook vertrekken dan de Joodse Ar­beids­compagnieën [totaal 50.000 man] naar het gebied van de Don, ten zuiden van Voronezj, waar ze op 10 juli 1942 aanko­men. [Braham, Labor Service, 28].
Ook Kállay's voor­ganger Bárdossy is buitengewoon skeptisch ten aanzien van de politie­ke moge­lijkheden van z’n opvolger want hij blijft ervan overtuigd dat er geen reëel alternatief is voor zijn eigen pro-Duitse politiek van destijds. Hij spreekt dan ook -namens de meerderheid van het politieke establishment, en zeker namens de officieren- [Sakmyster, 285] verbitterd de profetische woorden: "U, Kállay, zult het land naar een cata­strofe leiden. Iedereen weet wel dat u anti-Duits, en pro-geallieerd bent, en niet antisemi­tisch. Honga­rije zal de vriendschap met Duitsland verliezen, en níet die van Engeland winnen. Het zal dan alleen staan. Enge­land gaat samen met Rusland en met de Kleine Entente, onze vijan­den. Er zit niets anders op: na de oorlog, als Duitsland even­tueel is verslagen, zullen ook wij als verslagen vijand gel­den. Dat was al beslo­ten in de eerste wereldoorlog en in Trianon. Daarom moet Hongarije Duitsland wel steunen, om n.l. het allerergste, een Russische zege, te voorkómen!"
Ook de extreemrechtse leider en voormalige premier Béla Imrédy gelooft niet in de politiek van Kállay en eist dat de regering onmiddellijk afrekent met centra van anti-Duits en pro-geallieerd verzet, zoals clubs, literai­re bewegingen, kranten en groepen van 'twijfelachtig karak­ter'. [Pálóczi-Horváth, 130]. In het nieuwe Europa is voor de Joden, aldus Imrédy, al helemaal geen plaats. Al onmiddellijk na zijn benoeming tot premier overlegt Kállay ook met de leiding van de regeringspartij, en hij schrikt van de situatie: men is hier wel verdeeld over de te volgen koers maar het is duidelijk dat 'rechts' binnen de regeringspartij een grote aanhang heeft. Ook hier overheerst zéér sterk de angst voor het communisme en voor het Sovjetleger.
Daarom is men geneigd om Duitsland aan de overwinning te helpen en heersende kringen binnen de regeringspartij willen bovendien bewijzen dat ze ook zonder het aan de macht komen van extreemrechtse nazi's of pijlkruisers de verplichtingen van het bondgenootschap met de As willen en kunnen nakomen. [Allianz, 87]. De partijvoorzitter Béla Lukács zegt b.v. openlijk dat de plaats van het Magyarendom aan de kant is van Duitsland en Italië, en "met wapens en economische middelen zullen wij aan de vorming van het nieuwe Europa bijdragen….. Als we dat doen willen we de verwerkelijking van onze rech­ten zonder schade van onze nationale ziel in het nieuwe Europa bereiken".
Lukács legt er ook nog eens de nadruk op dat Hongarije als eerste land in Europa met de zgn. "Nationale vernieuwing" [Duits: Erhe­bung] is begonnen: Het beschermen van het ras, door een chris­telijk-nationale politiek, is, aldus de al in 1919 geformuleerde "Gedachte van Szeged", de leidraad van de poli­tiek van Horthy na de val van het communisme in Hongarije, steeds geweest. Ook prijst hij -opnieuw- Gőmbős, de autoritaire voormalige premier, die de richting aangaf, en als eerste in Europa sprak over een As Rome-Berlijn waarbij ook Hongarije zich diende te voegen... [Weidlein, Antisemitis­mus, 140]. Wat de Joden be­treft wil Lukács ook nog verder gaan dan Kállay: er moet een Arbeidsdienst komen, en Joden moeten worden ontslagen als ambte­naar. [idem, 141].
Hongarije, zo denken velen, heeft nooit de sympathie van het westen kunnen winnen: dat kon zelfs graaf Bethlen in de jaren '20 al niet, en het blijkt bovendien al vele jaren dat de Britten veel betere kontakten hebben met de Tsjechen, en met Benes' regering. Men vermoedt ook al in 1942, dat het westen, als bond­ge­noot van de Russen, niet eens zoveel moeite zal hebben om o.a. Honga­rije aan Sovjethanden over te leveren. Kállay wordt daarom gedwongen om óf de par­tijkoers te volgen, óf verkiezin­gen uit te schrij­ven. De enige die voordeel van verkiezin­gen zou hebben, is echter 'rechts'. [Kállay, hoofdst. IV].
De nieuwe premier wil dus proberen beide te vermijden. De opdracht die hij van de rijksbestuurder Horthy heeft gekregen is ook een heel andere dan die de [eigen] regerings­par­tij hem duide­lijk pro­beert te maken maar in Hongarije is het ver­trouwen van Horthy voor een premier de facto van veel groter belang dan het vertrou­wen van het parlement en van de rege­ringspartij, en dát kan voor Kállay de redding betekenen! De nieuwe premier wil ook 'boven de partijen staan, en een rege­ring voor alle Honga­ren'. Tegenover Duitsland wenst hij de grootst mogelijke voorzich­tigheid te betrachten, en morele en geestelijke weerstand te bieden, maar Kállay beseft dat hij heel wat wantrouwen bij de extreemrechtse oppositie en bij de Duitsers zal moeten wegnemen. Bovendien blijkt al gauw, in april 1942, dat de zgn. linkse oppositie het toch niet eens is met zijn politieke pro­gramma. Uit protest treden de leiders van deze oppositie, Rassay, Bajcsy-Zsilinszky, Tildy en Peyer, uit de parlemen­taire com­missies en ze protesteren tegen antisemitische maatregelen en wet­ten. Maar het is tevergeefs. [Zs. Nagy, 127].
Kortom: het lijkt alsof de dagen van graaf Teleki zijn terug­gekeerd. Diens zig­zagpolitiek is echter duidelijk mis­lukt! Ook de zgn. 'Sch­au­kelpoli­tik' [Hongaars: hintapoliti­ka, schom­melpoli­tiek] van Kállay kan zich slechts in één bepaalde radius, straal bewe­gen, n.l. in de door de As bepaal­de baan. [Allianz, 86]. Deze politiek wordt nu ook wel de Kállai kettős genoemd, naar de beroemde ‘dubbele dans’. [Sakmyster, 285].

Premier Kállay [1942-44] richt zich via de radio tot de Hongaarse natie

top

Om de eisen van de Duitsers en van extreemrechts vóór te zijn, verandert Kállay de samenstelling van zijn kabinet niet. Alle ministers worden op hun posten gehandhaafd, zowel pro-Duitse, uiterst rechtse conservatieve nationalisten, als meer gematig­de aanhangers van de voorzichtige politiek van Bethlen, Horthy en Kállay zelf. Tot de eerste ultrarechtse groep rekent men m.n. dr. Bálint Hóman, een r.k. hoogleraar in de geschiedenis, de min.v. gods­d. en openb.onderw., István Antal, de min.v. propagan­da, Lajos Reményi-Schneller, de min.v. fin., Lajos Szász, de minister van voedselvoorz.[vanaf okt.'42], en de minis­ter van def., gen. Károly Bartha en tot de meer voorzichtige en gematigde ministers worden gere­kend o.a. de al eerder genoemde dr. Keresztes-Fischer, de min.v.binnenl. zaken, dr. József Varga, de min.v. handel en verkeer, Dániel Bánffy, de min.v.landb., dr. László Radocsay, de min.v.just. en ook enkele anderen, zoals de staats­secr. der min.-pres., István Bárczy [von Bárci­ház].
Dit alles kan echter niet verhelen dat Kállay toch de indruk wil wekken dat hij streng optreedt tegen 'subversieve elemen­ten' van zowel extreemrechts als van extreemlinks.
Weldra worden strenge maatregelen genomen tegen 'saboteurs', b.v. communisten maar óók tegen vreedzame demonstranten! Op 15 maart 1942, de nationale feestdag ter herdenking van de revolutie tegen de Habsburgers in 1848, vinden er n.l. bij het standbeeld van de dichter Sándor Petőfi aan de Donaukade in Pest demonstraties plaats en de 8 à 10.000 aanwezigen, waar­onder zich veel communisten [Kovrig, 138] en ook een aantal andere linkse mensen bevin­den, demonstreren hier voor het herstel van de nationale onafhankelijkheid van het land en voor demokra­tie. Onmiskenbaar hebben ze gehoor gegeven aan de wensen van het "Hongaarse Comité voor Historisch Gedenken" [zie M.II], maar ook in allerlei kranten en door professoren, artiesten, schrijvers en geestelijken wordt min of meer open­lijk een anti-Duitse propa­ganda bedreven. Vaak worden histori­sche voorbeel­den van perso­nen die zich in het verleden tegen de buitenland­se tirannie en heerschappij hebben verzet, en dus opkwamen voor de nationale onafhankelijkheid, aangehaald. Anti-Habsburgse [d.i. anti-Oostenrijkse] vrijheidshelden zijn er in de Hongaarse ge­schiedenis nu eenmaal ruim voldoende te vinden.
De politie treedt al tijdens de demonstratie op en arresteert een 150-tal personen ter plaatse, [Boldizsár, 15] en de golf van arrestaties gaat door. Vooral in de maanden mei tot en met juli 1942 vinden talloze arrestaties plaats. Met name onder leidende communisten worden razzia's gehou­den, en onge­veer 500 à 600 van hen worden 'wegens agitatie' opgepakt, waar­onder vrijwel het hele kader van de illegale communisti­sche partij, de KMP. Onder hen bevinden zich ook de eerder genoemde Zoltán Schőnherz en Sándor Rózsa. Voor de [binnenlandse] communistische partij betekenen deze arrestaties een geweldige klap. De partij was al heel klein en geïsoleerd, en nu zijn zo ongeveer alle aktieve leden uitge­schakeld. Van steun of sympathie voor de communisten is bij andere partijen, en bij het brede publiek echter ook nu geen sprake; alle toenaderingspogingen tot de sociaal-demokraten waren al eerder mislukt en de sociaal-demokratische partij verzekert ook nu weer: onze partij willen we zuiveren van alle communis­tische sympathisanten, en we verzetten ons ook tegen bolsje­wistische propaganda bij de vakbonden. [Kovrig, 138].
In brieven verzekeren ook de westelijke geallieerden aan leidende sociaal-demokraten zoals Árpád Szakasits, Anna Kéthly en Károly Peyer, dat ze niet zullen dulden dat Hongarije na deze oorlog communistisch wordt, en de Hongaarse communisten zullen nogmaals weten dat alle andere politieke partijen -exclusief de extreem- rechtse- dan toch Kállay steunen, en dat deze regering popu­lair is en brede algemene steun van het publiek geniet. [Kovrig, 138], maar in 1942 worden ook maatregelen getroffen om 'subver­sieve aktiviteiten, sabotage, misdaden' etc. -óók van extreemrechts- beter te bestraf­fen, en fabrieken voor de oorlogspro­duk­tie worden onder militaire discipline gesteld. Blijkbaar wil Kállay de Duitsers toch wat geruststellen, vooral met het oog op het vertrek van het Tweede Hongaarse leger naar het Oostfront in april/juni 1942.
In Berlijn is men echter allerminst overtuigd van de loyali­teit van bondgenoot Hongarije en van de nieuwe premier van dat land. Goebbels noteert b.v. op 1 april 1942 in zijn dagboek: "Er wordt mij een rapport voor­ge­legd betreffende de binnen­landse situatie in Hongarije. Vol­gens dit rapport ver­keert Hongarije in een soort staatscrisis. Kállay, de nieuwe minister-president, staat allang bekend als tegen­stander van de Duitsers.... God zij dank hebben wij ons over Hongarije nooit illusies gemaakt, zodat we nu geen te­leurstel­ling bele­ven. Van een wapenbroederschap waarover de Hongaren zo graag bij persoonlijke en officiële ontmoetingen spreken, kan in werkelijkheid eigenlijk geen sprake zijn". Maar goed, Kállay zal toch kennis moeten maken met de Duitse leiders en enig vertrouwen bij de Duitse leiding moeten wek­ken. Daarom gaat hij persoon­lijk op 15 april 1942 naar Oost-Prui­sen, naar het hoofdkwar­tier van de Führer, om hem persoon­lijk te ontmoeten. 
Tot Kállay's verbazing is de Duitse diktator zelfs bereid om te luisteren naar hem als nieuwe Hongaarse premier, zelfs wanneer deze zijn politiek verdedigt. Hongaarse soldaten zullen, aldus Kállay, alleen achter het front voor de verbindingen zorgen, Hongarije wil haar vrijheid van handelen houden, en de Hon­gaarse regering zal inzake de zgn. Joodse kwestie een geleide­lijk proces van eliminatie van de Joden uit het openbare leven in gang zetten. Kállay wijst de Duitse leider er echter wel op dat de Joden in Hongarije nu een­maal relatief veel talrijker zijn dan in Duitsland: in Honga­rije is 5 % der bevolking van Joodse afkomst, en in Duitsland slechts [!] 1 %.

top

De Hongaarse regering zal ook, aldus Kállay, geen geweld gebruiken. "Het is verbazingwekkend dat Hitler dat alles aanhoort zonder furieus te worden, zoals dat zo vaak het geval is", aldus Kállay. De Duitse leider blijft kalm en rustig, terwijl n.b. nog slechts drie maanden eerder, in januari 1942 op de beruchte Conferentie van Wann­see bij Ber­lijn, is besloten tot een zgn. "definitieve oplos­sing van het Joodse vraagstuk", en wel door middel van massale deportaties naar concentratiekampen in Polen en de gaska­mers.... Hitler laat nu merken dat hij wel enig geduld heeft. De Hon­gaarse premier zegt hem immers toe dat de Joden langzaam maar zeker uit alle belangrijke posities en ambten zullen moeten worden verwijderd. Een "definitieve oplossing" van de Joodse kwestie kan wat Hongarije betreft echter pas na het einde van de oorlog plaats vinden, en dan is -aldus Kál­lay- de enige mogelijkheid: verbanning ofwel emigratie van de 800.000 Joden uit Hongarije. [Blackbook, 26].
Ook na zijn terugkeer in Hongarije zegt Kállay nog eens, op een bij­eenkomst van de regeringspartij op 20 april 1942, dat wat hem betreft de Joden in Hongarije tot het einde van de oorlog in alle rust en zelfs zonder schade op te lopen in het land kunnen blijven wonen. Hitler schijnt nu eens níet tussenbeide te willen komen in de binnenlandse zaken van Hongarije, en Kállay beschouwt de Joodse kwestie als een binnenlandse aangelegenheid van Honga­rije, en bovendien als een zaak van met name sociale en econo­mische dimensies, die niet met ras of geloof hebben te maken. Zo lijkt men elkaar -voorlopig- met rust te laten.
Wel roept Hitler de Hongaren op om met Roemenië tot een ak­koord te komen, en daarna snijdt Von Ribbentrop tegenover Kállay ook het probleem van de honderdduizenden zgn. Volks­duitsers in Hongarije aan, en hij klaagt over de houding van de Hon­gaarse autoriteiten. De Hongaarse premier verweert zich echter door erop te wijzen dat de Duitsers in Hongarije op zichzelf geen enkel probleem vormen. "Hongarije is hun vaderland, en ze spelen een belangrijke rol in het land. Van de 27 generaals van de hoogste rang zijn er n.b. 21 van Duitse origine!" aldus verweert de premier zich. Daar heeft de nazi-top niets tegenin te brengen, en Kállay wint aldus toch enig vertrouwen van de Duitsers. [Kállay, 89-94]. De verhouding tussen Hongarije en de andere buurlan­den, n.b. ook bondgenoten van het Duitse Rijk, Slowakije, Roemenië en Kroatië blijft echter slecht en in 1941 stelde Slowakije zelfs al een soort nieuwe Kleine Entente voor, nu onder Duitse auspi­ciën, die zich weer moet keren tegen Honga­rije, [Juhász, 209], en in mei 1942 demonstreren de drie ge­noem­de landen duidelijk hun solidariteit en wederzijdse vriendschap, die is gericht tègen Hongarije……………
Met name uit Roeme­nië komen verontrustende berichten. De hoogste Roemeense leiders, maarschalk Antonescu zelf voorop, laten n.l. openlijk weten dat ze nooit zullen berusten in de uit­spraak van 30 augustus 1940: Noord-Zevenburgen, dat in 1940 aan Hongarije is teruggegeven, moet aan Roemenië terugkomen. De Roemeense diktator zou zelfs gesuggereerd hebben dat, wanneer de oorlog eenmaal voorbij is, de Roemeense soldaat eerst nog de strijd zal moeten aanbinden met de "vijand in het Noorden", n.l. Hongarij­e. [Kállay, 80/88]. De anti-Hongaarse propagandamachine loopt in Roemenië nu op volle toe­ren, en berichten over een op handen zijnde een aanval van Hongarije worden steeds weer verspreid. Ook klagen Roemeense leiders bij Hitler c.s. steeds over de Honga­ren, en er is sprake van toenemende discriminatie van de 500.000 Hongaren in Westelijk Roemenië.
Eén en ander is voor Kállay aanleiding om aan de Duitsers duidelijk te maken, dat Hongarije zich door 'bondgenoot' Roeme­nië voelt bedreigd, en dat de regering in Budapest onmo­gelijk nog meer Hongaarse soldaten kan leveren voor de strijd aan het Oostfront. "Hongarije moet zich in de eerste plaats richten op de verdediging van de eigen grenzen, die immers zwaar onder druk staan", aldus de opvatting van de Hongaarse leiding. De moeilijkheden en spanningen tussen Roemenië en Honga­rije vormen voor de Duitsers zo toch wel een vervelende zaak. Hitler laat dat ook merken in een gesprek met Mussolini en diens minister Ciano in Klessheim bij Salzburg in april 1942. Men komt hier tot de slotsom dat het de taak van de As, van Duits­land en Italië, is om de zaak tot rust te brengen [Ker­tész, 64] en daarom wordt in de zomer van 1942 een gemengde Itali­aans-Duitse commis­sie ingesteld om de klachten van de Roemenen in Hongarije en die van de Hongaren in Roemenië te onderzoe­ken. Na een uitgebreid onderzoek en na talloze gesprek­ken komt men met een rapport, waarin maatregelen aanbevolen worden voor beide regeringen. Direkte interventie bij de lokale autoritei­ten naar aanleiding van klachten lijkt een oplossing te zijn. [Kertész, 64].
In feite blijft de hevige twist tussen beide landen echter gewoon bestaan. De Duitsers laten bovendien steeds merken het met de Roemenen best te kunnen vinden. Roemenië wordt ook in econo­misch en strategisch opzicht veel belangrijker geacht dan Hongarije. Roemenië levert de Duitsers veel olie en is nu eenmaal veel groter dan Hongarije. Bovendien neemt Roemenië in Duitse ogen een veel betere, positievere houding ten opzichte van de oorlogs­inspan­ningen aan. Hitler kan met Antonescu bovendien veel beter opschieten dan met die altijd weer aarze­lende Hongaren. Anto­nescu, de Roemeeense diktator, heeft zijn land ook inge­richt naar Duits, totalitair model, en de Roe­meense leider is de enige van wie men beweert dat Hitler hem nog wel eens om een militair advies vraagt!
Voor vele Hongaren is hij echter toch in de eerste plaats de dikta­tor van een buurland die alleen met haat en diepe min­achting spreekt over Hongarije, en die klaar staat om, zodra dat kan [of liever: wanneer dat van Hitler mag] Hongarije het in 1940 afgestane gebied weer te ontnemen. Hitler had ook plezier in de anti-Hongaarse uitbarstingen van de Roemeense diktator. [Kertész, 64].

top

Dit probleem met Roemenië vormt voor Kállay de aanleiding om al op 7/8 juni 1942 weer bij Hitler op de stoep te staan, kort nadat de premier zelf definitief de post van minister van buitenlandse zaken op zich heeft genomen. Opnieuw komen nu de klachten over Roemenië naar voren: de betrekkingen zijn al slecht, de spanningen lopen steeds meer op, en het uitbreken van vijandelijkhe­den is best mogelijk, aldus Kállay. Toenadering tot de buurlanden, Roemenië, Slowakije en Kroati­ë, n.b. eveneens bondgenoten van het Duitse Rijk, blijft voor Hongarije zelfs tijdens de oorlog dus een zeer moei­lijke zaak, omdat deze buurlanden de houding aanne­men dat men het verloren gebied terugwenst. De grenzen van 1937 zouden zonder meer hersteld moeten worden, dát staat voor Slowakije, Roemenië en Kroatië wel vast…..
Kállay deelt aan de Duitse leiding ook mee, dat Hongarije wel solidair wil blijven met de As, maar dat het uitschakelen van de Joden uit het sociaal-economische leven in Hongarije op korte termijn onmogelijk is. De schade die het land daarmee zou oplopen is te groot.
De Hongaarse minister-president acht eigenlijk, zoals hij later zelf toegeeft, om het grote kwaad [van een Duitse bezet­ting, met alle ellende vandien] te ver­mijden, wel eens een kleine con­cessie tegenover Duitsland noodzakelijk. Dat zorgt er echter voor dat men regelmatig, b.v. in Berlijn, vindt dat Hongarije aarzelt, uitstelt en niet weet wat het wil. Zo is het ook aan de premier wel bekend dat de Hongaarse pers vaak heftig tegen de Joden tekeer gaat, maar dat is toch vooral ook bedoeld om tegen de Duit­sers -die over de schouders van het kleine Hongarije steeds meekijken- weerstand te bie­den. Hongarije weigert b.v. de alom verplichte Davidsster voor de Joden in te voeren, het weigert om getto's voor de Joden in te richten, en om b.v. aan de Duitse eis om 300.000 Joodse arbeidskrachten voor het Derde Rijk te leveren, tege­moet te komen…….
Voortdurend klinken namelijk deze Duitse eisen tot harde maat­regelen tegen de Joden, om dus eindelijk eens tot aktie over te gaan, maar het blijkt ook steeds weer dat aan de autoriteiten in Budapest nog in 1942 en 1943 door de nazi's in Berlijn wel enige beperkte speelruimte, en vooral ook tijd, wordt gegund. Tenslotte zijn de Russen hier nog niet in aan­tocht..... Kállay geeft later zelf ook toe, dat hij in de zomer van 1942 de meeste antisemitische toespraken heeft gehouden, en een soort -voor hem onvermijdelijk- dubbelspel heeft gespeeld. Dat werd, zegt hij later, vaak niet zo gezien door het buitenland. [Kállay, 358].
Toch weet men in het westen wel dat de satellietstaten van nazi-Duitsland zijn gedwongen om het spelletje mee te spelen.  In Londen, maar vooral in Washington beseft men ook dat de Hongaarse premier zelfs de geringe ruimte die hem wordt gela­ten toch nog ten volle gebruikt. Via de Hongaarse gezantschap­pen/ambas­sades in Ankara, Stock­holm, Lissabon en Bern en via het Vati­caan wordt vanaf de zomer van 1942 ook de buitenwereld der geallieerden nog wel enigszins op de hoogte gehouden over de interne situa­tie in Hongarije.
Vooral Antal Ullein-Revitzky, die later -van 1943 tot '44- Hongaars gezant in Stock­holm is, baron Győrgy Bakács-Bessenyey, de gezant in Zwitserland, Andor Wodianer [Belgrado 1890 - Argentinië 1964], een familielid van Horthy en gezant in Portu­gal van 1939 tot 1944, dr. Győrgy Barcza [de Nagyalásony] [Pusztazámor 1888 - Sydney, Austr. 1961], de vroegere ambassadeur in Londen die nu -met volmacht van Kállay!- in Zwitserland verblijft, en baron Gábor Apor [de Altorja], [Sepsikőrőspatak 1889 – Rome 1969], de Hongaarse gezant bij de Heilige Stoel in Rome, doen hun best om op diplomatieke, discrete wijze de Hongaarse situatie duidelijk te maken bij "de vij­and", de westelijke geallieerden.
Ook bladen zoals "Nouvelle Revue de Hongrie" en "Hungarian Quarterly" krijgen in 1942 van de overheid meer financiële middelen om o.a. het Hon­gaarse standpunt in de westerse wereld meer be­kendheid te geven. [Ullein-Revitzky, 126]. Ullein-Revitzky met name moet het kontakt met de Engelsen handhaven: de verschrik- kelijke en traumatische ervaring van het einde van de Eerste Wereldoor­log heeft n.l. de Hongaarse politici geleerd, dat Hongarije toch vooral kontakt met de geallieerden moet houden. [Sütő, 108]. Tot een Hongaarse regering in bal­lingschap -zoals b.v. graaf Bethlen voorgesteld zou hebben- komt het echter nu niet meer! Wel stuurt men min of meer repre­sentatieve Hongaren naar het buitenland om het westen te blijven informe­ren. Zo'n Hongaarse regering in ballingschap zou overigens vanaf het begin fel bestreden zijn door Benes c.s., tenzij ze in kwesties van na-oorlogse grenzen zou afzien van àlle correc­ties van na 1937­, en dus wel bijzonder onpopulair in Honga­rije zelf zou zijn.­....
De ambas­sades van genoemde neutrale landen in Buda­pest blij­ven ook van zeer groot belang. De ambassa­deur van Zweden behartigt in Hongarije b.v. alleen al de belangen van zeven geal­lieerde landen. Men moet echter uiterst voorzich­tig zijn, want de Duitsers weten veel meer dan men wel vermoedt en b.v. de Hon­gaarse gezant in Ankara, János Vőrnle, staat bekend om zijn pro-Duitse houding en is dus niet te vertrouwen. Het is dus niet zó verwon­derlijk dat de Hongaarse buiten­landse poli­tiek niet bekend kan staan om haar rechtlijnigheid en duide­lijkheid! Eerder is er sprake van aarzelingen maar de werke­lijke oor­zaak daarvan ligt niet in Budapest, maar in Berlijn. Ook de Amerikaanse president Roosevelt beseft wel dat Honga­rije, Finland, Roemenië en Bulgarije onder zware Duitse druk staan, en daarom alleen als instrumenten van Hitler te boek staan. Roosevelt ziet zich trouwens ook zélf onder een zekere druk geplaatst, en wel van de kant van Stalin. Deze dringt steeds aan op een 'tweede front' in het westen, en ook op een Ameri­kaanse oor­logsverklaring aan de genoemde satellieten van Duitsland. Roosevelt stuurt daarom op 7 april 1942 een nota aan Hongarije, Roemenië en Bulgarije, waarin hij nog eens erkent, dat de oorlogsverkla­ringen van deze landen aan de Verenigde Staten onder druk zijn afgegeven, en tegen de wil van de meerder­heid der bevolking van de betreffende landen ingaan. "I realize that the three governments took this action not upon their own initiative or in response to the wishes of their own peoples but as the instruments of Hitler", aldus Roosevelt. [Kertész, 55/56].
Vervolgens verklaart de Amerikaanse president op 2 juni 1942  dat "de staat van oorlog tussen de regeringen van de Verenigde Staten en genoemde regeringen bestaat", tenzij de regeringen  van die landen tonen dat ze niet bij militaire hulp aan de As of opera­ties van de As betrokken willen raken. De president vraagt het Amerikaanse Congres ook om deze oor­logsver­klaring for­meel te bevestigen. Dat gebeurt ook al gauw, op 18 juli [ei­genlijk al op 5/6 juni] 1942. Toch leggen de Amerikanen er ook de nadruk op, dat een diepe vriend­schap het volk der Ver­enigde Staten met de volken van Roemen­ië, Bulga­rije en Honga­rije verbindt. [o.a. Sütő, 87].
Drie weken later verklaren de leiders van de westerse Grote mo­gend­heden, Churchill en Roosevelt, samen met de vroegere Tsjechoslowaakse president Benesj ook nog dat ze de verdragen die ooit door Engeland en Frankrijk met de Duitsers in München in september 1938 zijn gesloten niet meer erkennen. De Duit­sers hebben die ak­koorden trouwens zelf al eerder over boord gezet, zodat dit geen onverwach­te stap kan betekenen. Hoewel men dus aan geal­lieerde zijde de grens van 1938 tussen Honga­rije en z'n noor­derbuur eigenlijk niet meer erkent, veran­dert de situatie in Hongarije zelf hierdoor niet.

Nov. 1942, Hongarije sluit zich aan bij het Driemogendhedenpakt

top

Die situatie in Hongarije is in 1942 en 1943 nog rede­lijk, tot zelfs com­fortabel te noemen, temidden van het oor­logsge­weld dat Europa en Azië zo gruwelijk teistert. "Het koninkrijk Honga­rije is een vredige oase in een door oorlogs­rampen ge­teisterd Europa", aldus neutrale journa­listen vanuit Budapest. [Goszto­ny, 97]. Niet alleen Duitse nazi's, maar ook veel tijdgenoten uit allerlei landen en Hongaren zelf vinden ook dat in Hongarije toch nog een liberaal klimaat heerst, waar iedereen -behalve commu­nisten- geheel vrij is om z'n mening te zeggen, en in woord en geschrift zelfs openlijk kan speculeren op een over­winning van de wes­terse demokratische landen, de geallieerden. [Gosztony, 105]. Opvallend is ook de nadruk die door de autoriteiten steeds weer wordt gelegd op het 'nationale' karakter van de oorlog voor Hongarije, en de zogenaamde ”zelfstandige rol”, die naar men meent voor Hongarije is weggelegd.
Maar ook pro-Duitse Hongaren komen uiteraard regelmatig aan hun trekken. Op 21 juni 1942 wordt b.v. met grote feestelijkheden een stand­beeld voor Gyula Gőmbős in Budapest onthuld en door talloze leidende politici en militairen wordt nog eens duidelijk gezegd, dat Gőmbős, premier van 1932-’36, dan toch maar de eerste Europese staatsman [!] was die Hitler bezocht, zich onvoorwaardelijk naast het nieuwe Duits­land opstelde, het woord "As" voor 't eerst gebruikte, enz……..
Hij wordt gezien als richtinggevend, en als één der meest markan­te personen uit de Hongaarse geschiedenis van de laatste twee decennia, enz., aldus o.a. de lagerhuisvoorzitter András Tasn­ádi-Nagy. [Weidlein, Antisemitismus, 154/155] en hij sluit duidelijk aan bij wat ook o.a. de partijvoorzitter van de rege­ringspartij, Lukács, heeft gezegd en het lijkt er op dat talloze leidinggevende Hongaren deze oorlog inderdaad niet anders kunnen en willen zien dan als een oorlog om wille van het eigen, nationale belang.
Een andere zaak is het memorandum dat Bajcsy-Zsilinszky al in februari 1942 heeft aangeboden aan Horthy over de gruwelen die er een maand eerder waren gepleegd door Hongaarse legereenheden in de Bácska, in de stad Újvidék [Novi Sad]. Voor heel wat parlementsleden en andere kritici staat het intussen n.l. wel vast dat hier een bloedbad is aangericht en dat er enkele duizenden onschuldige mensen het slachtoffer zijn geworden. Welnu, het memorandum van 25 pagina’s gaat hierop uitvoerig in en Bajcsy-Zsilinszky eist uiteraard een nauwkeurig onderzoek, maar Horthy gaat hierop niet in: voor hem is het bij voorbaat immers duidelijk dat hij nooit kan ingaan op een klacht van een burger over het leger of ‘t gedrag van een militair!
Van de nu beschreven verschrikkelijke misdaden van het Hongaarse leger en de gendarmes en over hun rol en verantwoordelijkheid is Horthy niet onder de indruk en de oppositieleider kan teleurgesteld vertrekken…. Horthy komt immers met een rapport van de commandant zelf, gen. Feketehalmi Czeydner, die eenvoudig zegt dat het een gerechtvaardigd optreden was tegen terroristen. Resultaat is tenslotte dat premier Kállay een onderzoek wenst, maar de leden der militaire onderzoekscommissie zijn allen officieren, zodat er geen nieuwe feiten aan het licht komen en alle beschuldigden vrijuit gaan. [Sakmyster, 287/288]. Toch is hiermee de zaak niet ten einde want nóch Bajcsy-Zsilinszky nóch premier Kállay en zijn stafchef zijn hiermee tevreden en in een later proces worden de schuldigen wel degelijk veroordeeld, hoewel ze op de vlucht gaan naar….Duitsland! 
Aldus blijft er over de mate van samenwerking met het Duitse rijk steeds opnieuw opwinding en verdeeldheid in Honga­rije en sommigen zien hierin toch vooral een steeds groter wordende bedreiging! Zal die 'samen­werking' met het [eigen-] machtige en alles overheersende Duitse Rijk het eigen nationale karak­ter van Hongarije niet ten gronde rich­ten? Nee, aldus de fanatieke en hartstochtelijke rechtse vrienden van het Duitse rijk en van de nazi’s die altijd weer pleiten vóór het bondgenootschap met Duitsland, want het alternatief is voor hen immers duidelijk: de Russische, rode tirannie en Stalins kampen in Siberië….
Anderen, vooral mensen met enige buitenlandse erva­ring in het westen, zijn uiteraard ervan overtuigd dat de samenwerking met nazi-Duitsland [en vooral de oorlog in Rusland waar Hongarije niets heeft te zoeken!] tenslotte niets positiefs oplevert en zijn steeds kritischer geworden maar hun positie is altijd wankel en ze vereist veel moed, want zij kunnen niets garanderen: ze geloven [tegen beter weten in?!] immers nog in de westerse, burgerlijke, waarden maar zíen -en vrezen vooral- dat de strijd tussen Duitsland en Rusland dichterbij zal komen…
Toch zijn er nog zulke mensen. De perschef van het ministerie van buitenlandse zaken, Ul­lein-Revitzky, b.v. onderneemt zelf nog pogingen om iets te redden. Hij overlegt met o.a. István Horthy, de zoon van de regent, met kardinaal Serédi en de her­vormde, lutherse en rooms-katho­lieke bisschoppen, en wijst hen erop, dat ze pas­toors en predikanten toch vooral moeten afhouden van ideeën over 'een nieuw Europa', en moeten vasthouden aan het behoud van het christelijke Hongarije. [Ullein-Revitzky, 124/125]. Ook spoort hij de Franciscaner Orde aan, om de armen erop te wijzen dat zij van de nazi's abso­luut niets hebben te verwach­ten, ondanks de stevige Duitse propa­ganda. 

top

Ullein-Revitzky spoort ook kolonel Gyula Kádár [Debrecen, 1890 – Budapest, 1982], de leider van de Informatie- en Persdienst van de generale staf om de nieuwe stafchef Szombathelyi te vragen maatregelen te nemen om de generale staf te zuiveren van nazi-elementen maar al gauw ontdekt hij dat Szombathelyi hierbij niet echt behoeft te worden aangemoe­digd, maar dat aan de andere kant zijn moge­lijkheden toch wel uiterst beperkt zijn! Ook de chef van de staatsveiligheids­dienst, kolonel István Ujszászy [Nagykőrős 1894 - ?], is zelf wel betrouwbaar maar ook bij hem lopen talloze nazi-gezinde figuren [agenten] rond. [Ullein-Revitzky, 125].
De Duitsers hebben dus nog steeds redenen genoeg om te klagen over het gedrag van de Hongaren. Een Duits rapport van juni 1942 klaagt b.v. ook over het feit dat in Hongarije het Com­ité voor Poolse Vluchtelingen met vrijwel onbeperkte financi­ële middelen en n.b. onder bescherming van het Koninklijke Hon­gaar­se Ministerie van Binnenlandse zaken kan opereren, en dat Poolse vluchtelingen financieel worden geholpen door de Hon­gaarse autoriteiten……..
Ook een rapport van de Duitse ambassadeur Von Jagow [1941-’44] laat zien dat de sympathie voor de Duitsers, en m.n. voor de nazi's in Hongarije toch veel minder groot is dan het lijkt. De invloed van de kerken in het land is, aldus de Duitse ambassadeur, groot en alle kerken in Hongarije staan vijandig tegen­over nazi's zowel als tegenover bolsjewieken; ze zijn ook tegen alle geweld en tegen de oorlog. Vooral de Rooms-katho­lieke kerk is in Hongarije machtig, strijdvaardig, zelf­be­wust en trouw aan de Heilige Stoel, aldus de Duitse gezant. De r.k. bisschoppen hebben uit­sluitend het belang van kerk en geloof op het oog, en zijn bepaald geen pro-Duitse figuren. Vooral deze kerk is draagster van het conservatieve maat­schappelijke systeem en heeft een goede verhouding tot de staat. De invloed van de Joden op het politieke en parlementaire leven is volgens Von Jagow niet groot maar de Joodse invloed op het economische leven is in Hongarije wel van groot belang! [Adriányi, 92].
In de zomer van 1942 verschijnt echter ook een heel ander soort geheim rap­port over de kerkelijke situatie in Hongarije van de hand van een r.-kath. professor uit Eger, ődőn Málnási. Deze is echter niet alleen kerkelijk hoogleraar maar ook historicus van de Hon­gaarse nazipartij [Ullein-Revitzky, 197] en hij blijkt later een berucht Duits agent te zijn! Málnási laat zich niet zozeer door de feiten leiden alswel door zijn wensen: de uitschakeling van de invloed van Italië en van de Rooms-Katho­lieke kerk moeten n.b. op den duur de hoekste­nen van de kerkpoli­tiek worden. [Adriányi, 92/95]. Dit rapport maakt nog eens duidelijk dat ook in Hongarije tot in de hoogste kringen onbetrouwbare elementen en verraders aanwezig zijn, die zich uitsluitend laten leiden door de belangen van nazi-Duitsland. Voor Málnási moet natuurlijk ook duidelijk zijn dat juist Hongarije al vele jaren zeer vriend­schappelij­ke contacten onderhoudt met Italië, en dat nu juist de Itali­aanse ambassadeur in Budapest, Filippo Anfuso, bekend staat als een Hongarije zeer welgezind man, die boven­dien bij de society van de Hongaarse hoofdstad zeer populair is.
Ook de over­grote meerder­heid van de Hon­gaarse Joden is er nog veel beter aan toe dan elders in Europa het geval is. Slagen Horthy, zijn premier Kállay en z'n minister van binnenlandse zaken, Ke­resztes Fischer er dan toch in om het Hongaar­se Jodendom te redden van de onder­gang? O­ngeveer 70.000 Joden zijn n.b. uit de buurlanden, uit het nu Duitse Galicië en Slowakije, naar Hongarije gevlucht, en met stille medewer­king van de autoritei­ten in Budapest kunnen velen van hen zelfs naar Palestina vertrekken. Zelfs de nazi's spreken soms van 'het Midden-Euro­pese Joodse eiland' dat Honga­rije in hun ogen is geworden want in alle omringende landen en tot een duizend kilome­ter in de omtrek worden immers alom Joden zwaar vervolgd, weggevoerd, en zelfs in kampen ver­gast, terwijl er in Hongarije nog relatief veilig en onge­stoord een kleine miljoen Joden kunnen leven!
Hoewel Hongarije met z'n anti-Joodse maat­regelen, verge­leken met alle andere door de Duit­sers beheerste of beïnvloede landen, nog steeds ver achterblijft, moet men er echter toch nu en dan ook aan geloven. In het voorjaar van 1942 worden b.v. vele duizenden Joden opgeroe­pen voor de Arbeidsdienst [Munkaszolgálat] en men spreekt hierover dán al alsof dat 'een bijdrage aan de oplos­sing van de Joodse kwes­tie' en tot 'de ontjood­sing van de Hongaarse samenleving' is.
Hier en daar staan er dan óók in Hongarije al gauw christenen klaar om zaken van Joden over te nemen, en op 22 april 1942 wordt er al een geheim dekreet van het ministe­rie van defensie uitgegeven, waarin staat dat 10 tot 15 % der manschappen van de veldar­beidscompagnieën opgevuld moet worden met Joden, die bekend staan om hun rijkdom of hun reputatie. Er verschijnen ook 'van anonieme herkomst' lijsten van Joden die opgeroepen kunnen worden: rijke en vooraanstaande Joden maar ook arme, ongeschikte en oudere Joden, linkse en commu­nistische Joden enz.... De stafchef, generaal Szombathelyi geeft op 30 mei 1942 zelfs openlijk toe dat het voornaamste doel hiervan is om schadelijke elemen­ten kwijt te raken! [Braham, Labor Servi­ce System, 27/28].

top

Ook worden in mei/juni 1942 door het parle­ment nieuwe maatre­gelen goedge­keurd, en op 6 september 1942 als Wetsarti­kel VIII ingevoerd: 1e. Joods grondbezit kan voortaan worden onteigend, en in totaal wordt 820.000 hold [kad. juk] inderdaad onteigend [Fenyo, 90], maar volgens Kállay kan één en ander alléén gebeuren tegen een financiële compensatie. [Kállay, hoofst. IV]. 2e  de Joodse geloofsgemeenschap, de kerkgenootschappen, wordt niet meer officieel erkend, en daarmee houden de subsidies voor b.v. Joodse gemeenten en scholen op. 3e. bekering tot het Joodse geloof wordt verboden. 4e. verschillende beroepen en ook de militaire dienstplicht worden voor Joden nu officieel verboden. Er volgen daarop ook 80 à 90.000 ontslagen.
Toch bestaat er ook oppositie in het parlement, en b.v. de kleine liberale fraktie ziet in de mogelijkheid van onteige­ning en inbeslagneming van partikulier grondbezit [of het nu van Joden is of van anderen] een groot gevaar voor de rechts­orde van het land: men stelt vast, dat deze wet een gevaarlijk precedent kan scheppen op weg naar een grootscheepse onteigening van land, en naar landhervorming door dwang. [Zs. Nagy, 127]. Per wetsar­tikel XIV -op 31 juli 1942 door het parlement aanvaard- wordt dan ook formeel de zgn. Arbeidsdienst met haar ba­taljons ingesteld [waar­over al eerder is ver­meld: ze bestaat immers eigenlijk al]. Aller­lei werkzaamheden achter het front worden nu opgedragen aan Hongaarse Joden en aan mensen van verdachte, oppositione­le bewegingen, veelal sociaal-demo­kraten, communisten en vak­bondsleiders. [Pamlényi, 525].
In de praktijk is er dus gewoon sprake van dwang­arbeid, van een "Arbeitseinsatz", en wel: onder barre oorlogs­omstandighe­den, want het spreekt vanzelf dat Hongaarse Joden achter de vuurlinies in Rusland niet bepaald behoeven te rekenen op veel consideratie of mededogen van Duitsers en anderen!
Bárdossy heeft één en ander al in een wet voorbereid, maar nu wordt dat in praktijk gebracht. Joden en ook wel gedoopte Joden [dus: christenen] kunnen tot hun 45e of 50e levensjaar worden opgeroepen voor deze bataljons.
Zij komen in Rus­land aan het Oostfront vaak al gauw in handen van fascistische militairen, sadisten en andere misdadige elemen­ten. Men kan zich ook wel voorstellen welke indruk deze 'bevoor­rechte' Joden uit Hongarije op b.v. de officieren van de Wehrmacht, en vooral op de andere Duitse terreurorganisa­ties zoals de SS en de Gestapo, maken.
Vele verschrikkingen staan deze Joodse Honga­ren dan ook nu te wachten- of ze nu doktoren of advokaten of andere intel­lektue­len zijn, of het dappere hel­den, voormalige Hongaarse solda­ten uit de Eerste Wereld­oorlog zijn of voormalige offi­cieren zijn, het maakt weinig uit. Op hun identiteitskaart staat immers alleen groot ver­meld: Zs [afkor­ting van Zsidó, Jood] en een vroegere rang mag niet meer worden vermeld. [Brah­am, Labor Service System, 42]. Ze worden geslagen, vernederd, en velen komen om van honger of gebrek. Ze worden ongetraind naar de mijnen in Rusland gestuurd of worden een gemakkelijke prooi van dronken offi­cieren. Velen sterven aan ziekten, zoals tyfus, of komen om, wanneer b.v. op 30 april 1943 barakken met alleen maar mannen met een besmette­lijke ziekte in brand worden gestoken. [Nagy-Talavera, 182, Braham, Labor Service System, 39/40].
Men schat het aantal slachtoffers van deze Hongaarse [Joodse] Arbeids­dienst op ruim 40.000. De premier probeert echter, samen met zijn nieuwe minister van defensie Vilmos Nagy, wel iets tegen de misstanden te doen, en er een einde aan te maken. Zijn instrukties, gericht op een menselij­ke behandeling, worden echter vaak gesaboteerd door wrede sadisten van het militaire establishment [de generale staf] vèr buiten Hongarije zelf, aan het front. Zij hebben immers al vaak nauwe persoon­lijke banden en contacten met de zo nabije, en nu ook nog in het nauw gedreven Duit­sers….  
Het is dus duidelijk dat Kállay -en met hem Hongarije als geheel- zich in een zeer kwetsbare positie bevindt. Aan de ene kant kent men de angst voor een Duitse bezetting, en aan de andere kant wil men de Duitsers ook niet te veel provoceren door een anti-nazi-politiek. Dat laatste zal n.l., zo denkt men, zéker een Duitse bezetting ten gevolge hebben. In dit licht moet men ook de maatregelen van Kállay tegen de Joden zien.
De Hongaarse premier gaat er wel van uit dat de Joden in Hongarije [ongeveer 800.000] nog steeds een onevenredig grote plaats in het financieel-economische leven innemen en dat ze geleidelijk aan die vooraanstaande plaats behoren op te geven.  Hij wil daarmee echter nog niet zeggen dat aan de Joden ook hun rechten als staatsburger, hun burgerlijke vrijheden of mense­lijke waardigheid moet worden ontnomen! Hij ziet trou­wens, dat de Hongaarse Joodse leiders voor zijn behoedzame politiek tegen­over [!] Duitsland begrip hebben: ook zij besef­fen immers wel wat een Duitse bezetting zal gaan betekenen!
De maatregelen van het Hongaarse kabinet stellen dus nog niet eens zoveel voor. Toch laat premier Kállay ook nogal eens in het openbaar merken dat hij de Joden als een schadelijk, als een negatief element in de Hongaarse samenle­ving beschouwt. Hij wil dan wel níet weten van formele discrimina­tie of van racisme maar hij maakt toch ook onder­scheid tussen Joden en andere Hongaarse burgers. [Kállay, 74/75].

top`

Het is soms zelfs verleidelijk om Kállay's woorden in te delen in verschillende categorieën, n.l. a. bestemd voor ex­treemrechts, de rech­tervleugel van zijn eigen [regerings-] partij en de nazi's in Berlijn en Budapest: uitin­gen van antisemitisme, dreigingen, en b. bestemd voor de zgn. linkse oppositie, vaderlandslievende en nationaal gezinde Hongaren, en voor het westen: voorzichti­ge en gematigde woorden.
De omstandigheden voor het zwakke Hongarije zijn n.l., dat is ook Kállay zich goed bewust, buitengewoon moeilijk en riskant, en men voelt dat het land toch steeds aan alle kanten belaagd. Daarom wil men, móet men, zeer voorzich­tig manoeuvreren. Men moet, in de woorden van Kállay zelf, dan maar vervelende kleine concessies doen om dé grote klap te ver­mijden: ”Een boom die wil overleven in de storm buigt ook met de wind mee...”.
Aan de liberale opvattingen over de vrije aankoop van grond en goederen komt nu ook in Hongarije een einde en in het parle­ment zijn b.v. duidelijker dan ooit stemmen te horen die spreken van de heilige, door heldenbloed gedrenkte vaderlandse bodem, het pand voor de toekomst, die verplicht tot trouw en nooit mag worden tot koopwaar... [Weidlein, Antisemitismus, 146]. Be­scherming van het [Magyaarse] ras wordt als een soort basis aanvaard.
Typerend is echter dat aan de grond die Joden toebehoort, nog geen definitieve bestemming wordt gegeven: Een verdeling onder kleine boeren zal n.l. onmiddellijk door sommigen zeker worden uitgelegd als een verkapte sociale revolutie! Zie de eerdere opmerkin­gen van liberale parlementsleden. Sommigen willen echter ook nu weer nog véél verder gaan en de oorlog verklaren aan Jodendom, kapitalisme [plutokratie] en vrijmet­selarij, enz.
Bovengenoemde visies en maatregelen moet men echter toch ook zien in het licht van de gruwelijke oorlogs- omstandigheden elders. Hongarije geldt dan toch nog als relatief zéér rustig en betrekkelijk vrij. Alom in Europa worden immers honderddui­zenden Joden bij massa's naar de kampen gedreven, gede­por­teerd, gediscrimineerd, aan een niets­ontziende ter­reur bloot­gesteld.
Dood en verderf doen bijna overal waar de nazi's het voor het zeggen hebben, hun intrede en dán is Hongarije nog een betrekkelijk veili­ge haven voor velen, een oase in de barre woestijn. Dit land vormt, óók wanneer men het met buurlanden als Roeme­nië en Slowakije vergelijkt, nog steeds een gunstige uitzonde­ring en dat geldt niet eens alleen voor de Joden. Ook tien­dui­zenden vluch­telin­gen uit Polen, etc. etc. vinden in Honga­rije rust.
De Hongaarse premier is ook de enige leider van een land in de Duitse invloedssfeer die door de Duitsers niet be­trouwbaar wordt geacht. Van een slaafse houding van de Hon­gaarse rege­ring ten opzichte van de Duitsers is ook geen sprake: Honga­rije in 1942 en 1943 af te schil­deren als een gewone, smerige satel­liet van het Duitse rijk, en Kállay te maken tot een marionet van de nazi's is dan ook vèr bezij­den de werkelijkheid.
Men verge­lijke hiermee het oordeel van Duitse leiders over de Roemeense diktator Antones­cu: "de enige betrouwbare leider!" Typerend is ook dat b.v. de Hongaarse regering nooit overlegt over samenwerking of de vorming van een coalitie met de ex­treemrechtse oppositie en typerend is eveneens dat Horthy, de regent van Hongarije, nooit een bezoek brengt aan het front in Rusland, hoewel bekend is dat hij -als opperbevelhebber- zéér op het leger, op de strijdkrachten, is gesteld. "Dat toont aan dat hij persoonlijk een afkeer van de Duitse offen­sieven heeft, hij beschouwt ze niet als een Hongaarse aangele­gen­heid". [Gosztony, 98].
De zoon van de regent, de pas gekozen vice-regent István Horthy, wenst zich echter wèl persoonlijk op de hoogte te stel­len van de direkte oorlogssituatie aan het Oostfront in Rus­land, en men zegt dat de vroegere premier Bárdossy hem dat destijds al heeft aangeraden. Als representant van zijn vader wil hij zich een beeld vormen van de toestand waarin de Hongaarse soldaten zich bevinden, en als vliegenier acht hij zich wel voldoende be­kwaam om in de funk­tie van 'opperluitenant van het Tweede Hongaarse Leger' persoonlijk erheen te gaan. [Gosztony, 102]. Bij Horthy jr. is echter al helemaal geen sprake van ook maar enige sym­pathie voor de nazi's. Integendeel. Einde augustus zal hij, na een verblijf van enkele dagen, naar het Hongarije terugkeren.
Op 18 augustus 1942 heeft hij nog een gesprek met zijn vrouw vanuit Kiev waarin hij zijn twij­fels aangaande de oorlog duidelijk maakt, en hij deelt mee ervan overtuigd te zijn dat deze oorlog een verloren zaak is. Hij zal, zegt hij, met z'n vader overleggen hoe Hongarije uit de situatie "tussen twee vijanden [Rusland en Duitsland] in" kan worden bevrijd, maar …… levend komt hij nooit meer terug. Heeft men hem afgeluisterd? [Horthy, 247].
Op 20 augustus vinden de feestelijkheden in Hongarije en met name in Budapest plaats ter herinnering aan de eerste christelijke koning Szent István, de heilige koning Stefanus,en ook Horthy neemt in de burcht van Buda zoals gewoonlijk deel aan de officiële plechtigheden en men is zeer enthousiast voor de Regent, maar tijdens de processie wordt Kállay door het hoofd van zijn Milit. Kanselarij in het oor gefluisterd dat de zoon van Horthy, vice-regent István, in Rusland is omgekomen bij een vliegtuigongeluk…. Kállay wacht -begrijpelijk- met zijn mededeling aan Horthy tot de processie en de mis in de Matthiaskerk [Kroningskerk] zijn afgelopen , en dan zegt hij de Regent wat hij heeft gehoord…. Horthy valt flauw, en valt hem in de armen, maar komt weer bij. Hij is uiteraard verslagen en diep bedroefd maar geeft in eerste instantie d

top

Op deze feestdag is het vliegtuig van István Horthy, dat hijzelf bestuurde, kort na de start brandend neergestort, en daarbij kwam hij om het leven…… De omstandigheden van 'het ongeval' zijn nooit geheel opge­hel­derd maar voor zeer velen in Hongarije is het overduide­lijk: István Horthy stond immers bekend als principieel anti-Duits en pro-Brits. Hij begaf zich eigenlijk in het hol van de leeuw, en men kon van de Duitsers alles verwachten, tot en met moord, sabotage en likwidatie van iemand die hen in de weg stond!
De weduwe van István Horthy, Ilona gravin Edelsheim-Gyulai , verklaarde in augustus 1990, toen zij weer vrij regelmatig in Hongarije kwam, in een interview met een Hongaars blad dat haar man , die als officier van de Hongaarse Honvéd naar het Oostfront ging, al een geheime vlucht had gepland naar Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, maar dat hierover e.e..a. in een telefoongesprek door de Duitsers was opgevangen en dus bekend werd. Vandaar dat zij hem uit de weg wilden ruimen en op de Hongaarse nationale feestdag hebben vermoord!...... Ook zegt gravin Edelsheim-Gyulai dat haar schoonvader, Admiraal Horthy, in oktober 1944 geen énkel akkoord met de Duitsers heeft gesloten maar tot alles werd gedwongen en simpelweg gevangen werd genomen en naar Duitsland is ontvoerd!.......
Na de dood en de officiële begrafenis op 23 augustus 1942 worden verscheidene dagen van rouw afgekondigd. Zelfs de Duitse autoriteiten hullen zich in rouw: ook dát kan men zelfs wel van hen verwachten. Von Ribben­trop is bij de begra­fenis persoonlijk aanwezig, en heeft n.b. twee hoge onder­scheidingen bij zich... [Horthy, 248].
Het hele land is toch wel diep onder de indruk van de dood van de vice-regent die immers ook bekend stond als een waar­dig eventueel opvolger van zijn vader. Als plichtsgetrouw, intel­ligent, bescheiden en serieus gold hij. Horthy is zelf weliswaar zeer aangedaan door de dood van zijn oudste zoon maar alle plannen voor aanwijzing van een ander tot vice-regent, of zelfs de kroning van zijn tweejarig klein­zoontje István Horthy jr. tot 'apostolisch koning' van Honga­rije -zoals b.v. de voorzitter van de regeringspartij, Béla Lu­kács, zelf een familielid van Horthy, dat wenst- wijst hij volstrekt van de hand. [Horthy, 248, Gosztony, 102/103].
Premier Kállay ziet daarin trouwens geen enkele oplos­sing. De interim-periode tussen de eventuele dood van de regent en de komst van een volwassen opvolger zou veel te lang duren. Hij denkt dat de overgrote meerder­heid van de adel, en de hoge geeste­lijkheid -kardinaal Serédi- daar ook tegen zijn. Een kind als koning geeft ook speelruimte aan klieks, rivalen, etc. [Confi­dential Papers, 194/196]. Ook het feit dat de familie Horthy calvi­nistisch [hervormd] is lijkt een rol te hebben gespeeld. Horthy zelf wil ook niets weten van de aanwij­zing van een fami­lielid van de Itali­aanse koning tot koning van Honga­rije.
Het blijkt dat het leven van de Regent, die persoonlijk diep is geraakt, hierna ook erg verandert: hij heeft weinig lust meer tot lezen, is soms apathisch, teleurgesteld, afgevallen, en z’n levendigheid is sterk verminderd. Hij is nogal eens onattent, heeft de concentratie voor een deel verloren, heeft veel minder aandacht voor het nieuws, schrijft veel minder op, en communiceert meer, hetgeen soms misverstand en verwarring oproept, en hij lijkt verder ook geen plannen meer te hebben inz. z’n opvolging. Door zijn waardige optreden en ook dat van zijn vrouw Magda wordt hij nog veel meer populair en krijgt algemeen respekt, sympathie en medeleven van de bevolking. [Sakmyster, 289/290]. Het lijkt er overigens op dat Horthy met zijn overgebleven zoon Miklós jr. minder goed kon opschieten dan met z’n nu omgekomen oudste zoon István…[Sakmyster, 291] 
Een week na de begrafenis van István Horthy komt op 30 augus­tus trouwens ook nog een schoonzoon van Horthy sr., graaf Gyula Károlyi jr., om het leven bij een vlieg­tuigongeluk in de buurt van Budapest en ook dan wordt er beweerd dat de Duit­sers hierin de hand hebben gehad. [Montgomery, 44]. Van de stichting van een soort Horthy-dynastie is dus ook nu geen sprake. De tweede zoon van de regent, Miklós Horthy jr. geboren in 1907, is een diplomaat, die verscheidene jaren heeft gewerkt op de Hongaarse ambassade in Brazilië, maar die onder Duitse druk in oktober 1942 uit dat -neutrale- land moet vertrekken, en dan naar Hongarije teruggaat.
Hij ambieert geen enkele hoge politieke funktie. Toch heeft hij evenals z'n omgekomen broer goede contacten met de 'link­se' oppositie, en staat bekend als uitgesproken anti-Duits. Tenslotte wordt er geen vice-regent meer aangewezen, en de situatie blijft zoals ze is. Moet men zich in het koninkrijk Hongarije nu voorbereiden op de periode na-Horthy? Opmerkelijk is dat niemand serieus overweegt om op den duur dan maar een republiek te proklame­ren. De herinnering aan de vorige republiek -1918/19- is daarvoor blijkbaar nog te slecht en te vers.
Er zijn echter wèl legiti­mistische krin­gen, aanhan­gers van de Habsbur­gers, die vooral zijn te vinden onder de rooms-katho­lieke aristokratie en onder leiding staan van graaf Antal Sig­ray, die zich nu [1943/44] beraden over de eventuele kansen voor Otto von Habsburg, de troonpre­tendent, die in de Verenig­de Staten verblijft, en die o.a. goede con­tacten heeft met enkele Hon­gaarse ballingen, b.v. Tibor Eck­hardt, en met de Amerikaan­se president Roosevelt.

Maar de geallieerden doen uiter­aard geen enkele concrete toezegging in deze voor Hongarije binnenlandse en delikate zaak. De dood van István Horthy brengt voor Hongarije dus, wat de Duit­sers ook heimelijk mogen hopen, geen enkele koersverande­ring met zich mee en de politiek van Kállay wordt gewoon voort­gezet. 

top