< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.4.2 Het drama van de Jodenvervolging in Hongarije in de zomer van 1944…. 

De ongeveer 800.000 Joden in Hongarije wacht vanaf het moment van de Duitse bezetting op 19 maart 1944 wel een bij­zon­der duister lot. Onmiddellijk na de bezetting stelt Veesenmayer b.v. al de kwestie van "minimaal 100.000 Joodse werk­krachten, die door Hongarije aan Duitsland geleverd zullen worden en hier te werk worden gesteld", aan de orde! [Braham, Labor Service, 60]. Al op 20 maart 1944 wordt een Centrale Com­missie van Hongaar­se Joden benoemd, een soort Judenrat, onder leiding van dr. Samuel Stern, en dat is, precies zoals in andere landen van Europa, allerminst gerust­stellend. Fülőp Freudi­ger, hoofd van de Orthodoxe Israëliti­sche ge­meente in Budapest, vormt in maart '44 ook al een Comité tot redding van Joden. Honderden Joden echter, die geen ver­trouwen hebben in de toekomst, plegen in deze dagen zelf­moord en ook worden Joodse bedrijven onteigend zonder enige compen­satie waardoor Joodse Hongaren hun enorme aandeel in de Hon­gaarse indus­trie, handel, enz. verliezen. Alleen al in Budapest bezitten Joden 18.000 winkels en 28.000 andere zaken. [Ullein-Revitzky, 200].
Weldra kan men zeggen dat 500.000 Joden buiten de hoofdstad Budapest zo onge­veer vogel­vrij zijn en in handen van de Gestapo. Toch verklaart Krumey, de Obersturm­bannführer, tegen­over Joodse leiders: "Es wird niemand in Haft genom­men". [Blackbook, 80]. Wat hieronder verstaan moet worden is evenwel velen al gauw duide­lijk: Joden worden al vanaf het moment dat de Duitsers in Budapest zijn gewoon op straat bij stati­ons, bij tramhaltes, zonder enige uitleg gevangen genomen, en naar kampen gestuurd: in het kamp te Kistarcsa ten oosten van Budapest zitten bijvoorbeeld weldra al 2.000 mensen gevangen en nauw opeengedrongen; ze krijgen nog voedsel van de gaarkeuken van de orthodoxe Synago­ge. [Blackbook, 252].
De buitenwereld merkt eigenlijk niet eens wat er precies gebeurt. "Joodse werkkrachten worden opge­roepen, ze worden goed behandeld, en goed betaald. Alles is al perfect geregeld, registratielijsten zijn opgesteld, alles duurt alleen zolang de oorlog voortduurt. Iedereen moet gewoon op z'n post blij­ven, moet zich gedisciplineerd gedragen, gehoor­zamen aan de leiding, er bestaat geen enkele reden voor angst of paniek, niemand zal schade ondervinden, wie Joden schade toebrengt zal onmiddellijk worden gestraft, wie zich wil verrijken ten koste van Joden zal hetzelfde overkomen, enzovoorts"….. dit alles althans volgens de officiële publika­ties.
In feite speelt zich echter een ongekend drama af volgens het elders al veel eerder beproefde scenario van Adolf Eich­mann. Deze hypnoti­seert nu ook b.v. de Joodse Raad van Honga­rije.
Hij be­roemt zich tegenover de leden van de Joodse Raad ook op zijn erva­ring en verklaart steeds weer dat het nutteloos is om hem te trach­ten te mislei­den. Hij weet immers wat hem staat te doen; de Joden moeten slec­hts alle ver­trouwen hebben in zijn belof­ten, dan zal hun geen haar worden gekrenkt. [Black­book, 86/88].
Intussen geeft de Duitse bevelhebber in Hongarije, generaal Winkelmann, ook al in maart bevel tot deportatie van 200 Joodse rechters en weten­schaps­mensen naar het kamp in Mauthausen, om de hele Joodse gemeen­schap van Hongarije schrik aan te jagen, te terrorise­ren.
Ongeveer 120 week- en dagbladen worden verbo­den, zodat alleen de gelijk­ge­schakelde pro-nazi-bladen nog kunnen schrij­ven. Over allerlei maatregelen wordt dus niets meer bericht. De bevol­king verneemt ook weinig of niets over de lugubere en dramati­sche gevolgen van de vele anti-Joodse maatre­gelen. Bovendien hebben de nieuwe bezetters de grenzen van Hongarije heel zorgvuldig afgesloten van de buitenwereld.
In de pers begint nu een hetze, vol met vuilspuiterij en leugens, rassenpropaganda en vulgariteiten, haat en ophitsing tegen de Joden, de Ameri­kanen, en andere "huurlingen van het inter­nationale Jodendom" en met name het blad "Harc" [Strijd] onder­scheidt zich in de hetzecampagne. [Nagy-Talavera, 198]. Het blad is n.b. het officiële orgaan van het "Instituut voor de Studie van het Joodse probleem", waarvan al in 1930 een voor­loper bestond onder leiding van prof. Lajos Méhely en Lajos Endre. [Black­book, 169/170]. Ook het extreem-rechtse blad "ősszetartás" is berucht vanwege de felle antisemitische  propaganda.
Intussen voltrekt zich in Hongarije onder de leiding van het "Sonderkommando" van Eichmann [maar met medewerking van heel wat Duitsgezinde Hongaren!] vrijwel geruisloos een drama, dat in bezet Europa al eerder in gang is gezet, maar is snel­heid en omvang nog niet eerder is vertoond! Binnenskamers hebben de nazi's immers allang overwogen: "Het zou ontoelaatbaar zijn, wanneer de enige Joodse gemeenschap in Europa die aan het einde van de winter van 1944 nog vrijwel in takt is, zou kunnen ontsnappen aan het lot dat in februari 1942 in Wannsee bij Berlijn voor haar was besloten, alleen maar vanwege de soevereiniteit die Hongarije als bondgenoot van het Derde Rijk nog steeds bezat, en vanwege de weke zacht­aardigheid van zijn Rijksbestuurder". [Derogy, 37].

top

Met de bezetting mee komt n.l. een speciale eenheid o.l.v. SS-Obersturmbannführer Adolf Eichmann. Hij vestigt zich in Budapest, en handelt geheel los van de Hongaarse regering en van de Joodse raad. Samen met hem werkt ook de Afdeling XII van het Hongaarse ministerie van binnenlandse zaken o.l.v. staatssecretaris Endre, die dekreten uitgeeft n.a.v. adviezen van een specialist van de Duitse SD. [Juhász, 295].
”De Duitse bezetting van Hongarije op 19 maart 1944 zorgde eigenlijk voor het einde van wat één van de meest welvarende en bloeiende Joodse gemeenschappen in Oostelijk Centraal Europa was geweest. De Hongaarse Joden kenden een bestendige sociale, culturele en politieke ontwikkeling en een steeds groeiend economisch welzijn sinds hun emancipatie in 1867....”
Vóór de Duitse bezetting leefden de Joden in Hongarije on­danks alles in betrek­kelijke veilig­heid, hoewel ze al be­roofd waren van een en ander, en er -zoals eerder vermeld- ook al vanaf 1941 enkele duizenden Joden uit Hongarije slachtoffer waren geworden van excessen in b.v. Galicië en in Újvidék.
Echter: "Hungary not only managed to protect the physical integrity of her Jewish nationals but also became a haven for many Jewish refugees from Poland and Slovakia. It is an irony: when the tide of the war stifted overwhelmingly in favor of the Allies, it was Hungarian Jewry which suffered the most concen­trated destruction in 1944 through an utterly ruthless depor­tation and massacre program. The magnitude and tech­nical efficiency of the extermation program in Hungary was the culmination of years of experience aquired in the systematic application of science to mass murder of Hungarian Jewry, a documentar". [The Destruction of Hungarian Jewry, Randolph A. Braham, New York, 1963].
Churchill voegt hieraan toe: De uitroeiïng van het Hon­gaarse Jodendom is "problably the greatest and most horrible crime ever committed in the whole history of the world and it has been done by scientific machinery by nominaly civilized men in the name of a great state and one of the leading races of Europe". [idem].
Al op de avond van 19 maart worden de Joodse leiders in Budapest benaderd door Krumey en Wisliczeny van de SS op het hoofdkantoor van de Joodse gemeente in de Sip utca. De volgen­de dag zullen ze moeten verschijnen en al op die dag, 20 maart, [offi­cieel op 8 mei] wordt een Joodse Raad [Zsidó Taná­cs] geïnstal­leerd, en zij moet precies uitvoe­ren wat haar door de Duitse autori­tei­ten wordt opgedragen. Dán zal er niets gebeu­ren. Er zullen geen arrestaties of deportaties komen, zegt men…….
Meegedeeld wordt ook dat "in overeenstemming met een akkoord dat is gesloten tussen Duitsland en de Hongaarse regering, het recht om zich bezig te houden met Joodse zaken uitsluitend bij de Duitsers berust". [Destruction, XVII]. Bovendien zegt men dat de Duitsers alleen geïnteresseerd zijn in het opvoeren van de Hongaarse oorlogsproduktie, en dat ze daarvoor ook wel Joodse vrijwilligers zullen vragen.... Met optimisme en ver­trouwen keren de Joodse leiders dus terug.... [Idem]. Maar, ziedaar: Niet eens zo lang daarna klagen de Duitsers n.b. erover dat Honga­rije, dat in groten getale werkkrachten naar het Rijk stuurt, zoveel Joodse arbeidskrachten als dwang­arbeiders stuurt. [Juhász, 295]. Op 21 maart komt het bevel tot vrij­wel onmiddel­lijke ontrui­ming van alle gebouwen, scholen en synago­gen van de Joodse gemeen­ten en tot het opstellen van een lijst met alle Joods bezit, instellin­gen, leiders, enz. in Budapest. Alle Joden en al hun bezit moet worden geregis­treerd. Ook eisen de Duitsers honder­den dekens en matrassen, maar, zo laten ze weten, als dat niet gebeurt zullen de verantwoordelijke leiders worden geëxecu­teerd. Eigenlijk bevinden de Joodse leiders zich dus -samen met alle andere Joden in Hongarije overigens, en tenslotte ook samen met alle andere inwoners van het land- in gijzeling.
Toch verzeke­ren de Duitse autoriteiten steeds weer dat b.v. "niemand slecht zal worden behandeld omdat hij toevallig Jood is", of dat "alles gewoon doorgaat zoals dat tot nu toe het geval is", en ze geven talloze ge­ruststellende verklarin­gen uit.
Eichmann zelf verklaart b.v. dat hij graag wenst samen te werken met de Joodse Raad en hij distantieert zich ”van absur­de geruchten over deportaties. Ik zal, zo verklaart hij, niet toestaan dat ook maar één Jood die van goede wil is, een haar wordt gekrenkt”. [Derogy, 43]. De Joodse Raad moet "slechts de Duitse bevelen doorgeven", maar als men zich strikt aan de regels houdt, zal iedereen in staat worden gesteld een normaal leven te leiden... Naast de Joodse Raad komt er ook een "Voorlopig Uitvoerend Comité van de Unie van Joden in Hongarije", waarin ook enkele leden van de Joodse raad zitten. Dr. Samu Stern wordt de voorzitter, en dr. Ernő Pető, dr. Károly Wilhelm, Sámuel Kahán-Frankl, Fülőp Freudiger zijn b.v. lid van beide raden. [Blackbook, 166 e.v., zie hieronder].

top

Ondanks alle officiële berichten merkt men al snel dat het leven van de honderdduizenden Hongaarse Joden toch drastisch verandert! Het gebouw van de Joodse rab­bijnen­opleiding aan de Rőkk Szilárd utca in Budapest wordt bijvoorbeeld nu ineens tot een gevangenis van de Gestapo en ook wordt het aan Joden verboden allerlei contacten te onderhouden. Op 29 maart besluit het kabinet tot een reeks van anti-Joodse maatregelen en op 7 april wordt besloten tot "zuivering van het grondgebied van de Joden op korte termijn". [Nagy-Talave­ra, 205]: een "zeer vertrouwelijk bevel" daartoe wordt aan alle prefekten, burge­meesters, commandanten van de gendarmerie en anderen ge­stuurd. [Destruction, XVIII]……….
De besluiten van het kabinet van 29 maart hebben ook de formele instemming van Horthy. Hij geeft althans formeel aan z'n kabinet in deze aangelegenheid de vrije hand maar het is nog maar de vraag of hij iets anders heeft kunnen doen èn of hij wel besefte wat er aan de hand was…. Horthy is, althans naar eigen zeggen, van alles wat zich afspeelt vanaf maart tot juni 1944 onkundig gehouden, en men weet ook wel dat hij op de zwaar bewaakte burcht van Buda totaal geïsolerd wordt gehouden!! De gevolgen zijn echter duidelijk: Hongaarse politie en gendarmerie halen de honderd­duizenden Joden op het hele platteland van Hongarije uit hun huizen en drijft hen naar kampen en getto's! [Juhász, 295]…………….
Al op 4 april 1944 worden er op wens van de Duitsers door de beruchte staatssecretaris Baky geheime, ver­trouwelijke instrukties uitgegeven om de Joden systematisch uit Hongarije te deporte­ren, district voor dis­trict hen bijeen te laten brengen door de Hongaarse gendarme­rie en politie, met medewer­king van de Duitse SD, en eind april wordt bekend dat de Joden eerst geconcentreerd zullen worden in getto's [buiten Buda­pest]. De Joden zullen slechts een minimum aan bagage en voedsel mee mogen nemen. Geld, goud en juwelen moeten ze achterlaten...
De Joodse Raad bestaat uit de meest vooraanstaande Joodse leiders van Hongarije, van alle drie Joodse geloofsgemeen­schappen, de orthodoxen, de neologen en de zionisten. Dr. Samu Stern van de Israëlitische Religieuze gemeente van Pest, president van het Landelijk Bureau van Hongaarse Joden en n.b. een persoonlijk adviseur van Horthy, is de voorzitter, en tot de leden behoren ook b.v. de eerder al genoemde Fülőp Freudi­ger, een bekend indus­trieel en voorzitter van de orthodoxe gemeente van Budapest, dr. Ernő Pető, vice-voorzitter der gemeente van Pest, dr. Károly Wilhelm, dr. Béla Berend, Sámuel Kahán-Frankl, voorzit­ter van het centrale Bureau der Orthodoxe Joden, en enkele intellectuelen: een journalist, een arts en een jurist. Zoals elders in bezet Europa wenst ook de Hongaarse Joodse Raad de volledige gehoorzaamheid van allen, voor wie ze zich verantwoordelijk acht. Ze denkt dan nog het één en ander te kunnen redden, en ze is zich bewust van het enorme gevaar dat slechts één enkel incidentje kan betekenen. Toch komen er al gauw enkele demonstraties van kritici, maar die worden met harde hand door de Pijlkruisers aangevallen... [Blackbook, 95].
Op 29 maart neemt het kabinet al plannen aan om de Joden uit het economische leven van Honga­rije te verwijderen en op 31 maart worden aller­lei maatre­gelen afgekondigd. Er zullen vele tienduizenden Joden worden ontslagen en voor vele anderen geldt een beroeps­verbod. Groot­scheepse razzia's worden georga­ni­seerd, kampen worden inge­richt onder vaak onmenselijk [Hongaars] poli­tietoezicht in allerlei provincie­steden, vanaf 29 april worden de eerste getto's gesticht, waar al gauw tyfus, dysenterie en pokken niet eens meer ongewoon zijn. De joden­ster wordt op 31 maart 1944 verplicht ingevoerd, alle Joodse bezit wordt geregis­treerd, vele Joden worden uit hun huizen gezet, talloze verbo­den worden aan de Joden opge­legd, men is ver­plicht z'n geld om te wisselen, en men mag per persoon nog 3.000 pengő cash houden. Op 16 april wordt bevolen dat Joden de waarde van alle spullen, die ze niet direkt voor de huishouding, kleding enz. nodig hebben, boven 10.000 pengő moeten aangeven. ………
De meest onmogelijke eisen kunnen nu van hogerhand worden gesteld. Na de eerste geallieerde luchtaanvallen, begin april, eisen de Duitsers b.v. de ontruiming van 500 één- en tweeka­merwoningen in Budapest, en na een Britse luchtaanval worden opnieuw 500 woningen opgeëist, "ten behoeve van de slachtoffers van de vijandelijke aanvallen". Tachtig procent van de opge­ëiste huizen wordt n.b. nooit in gebruik genomen! [Blackbook, 94], maar op 25 juni 1944 zijn in Budapest al 30.000 woningen gevorderd! [Derogy, 46]. Willekeurig worden ook enorme voorraden van allerlei goede­ren opgeëist, nu eens moet keukengerei worden ingeleverd, dan weer typemachines, dan weer voertuigen, en dan glaswerk, zilver­werk, spiegels, dan ineens hebben de Duitsers een aantal piano's nodig, en dan weer dekens, enz. enz. enz. Joden moeten nergens meer verbaasd over zijn, ze moeten alleen stipt de bevelen -óók de meest idiote en onmogelijke- uitvoeren...
Voor het minste of geringste kan men worden opgepakt. Dui­zenden en nog eens duizenden handelaars, zakenlieden, toneel­spelers, leraren, onderwij­zers, advokaten, artsen, rechters, journalisten, musici, speci­a­listen, bankiers, em­ployees, enz. enz. komen binnen enkele dagen brode­loos op straat te staan, berooid van hun beroep en van hun inkomsten. Duizenden zaken worden zonder enige compen­satie in beslag genomen en op 5 april 1944 wordt alle bezit van de 800.000 Joden in Hongarije beslag genomen. Gouden munten en juwelen moet men bij de banken deponeren. Maar, zo wordt gezegd, hier is alles vei­lig. Alle geld van Joden [boven de 3.000 pengő per persoon] moet op een geblokkeerde rekening verplicht worden gestort!
Honderden winkels en waren­huizen worden in zeer korte tijd gesloten: het dekreet van 21 april beveelt de sluiting van alle Joodse zaken, terwijl in heel Hongarije n.b. 1/3 van het totaal Joods bezit was. [Fenyo, 182]. In Budapest waren 18.000 van de 30.000 zaken Joods eigendom. [Nagy-Talavera, 204]. Zie blz. 221.

top`

Tienduizenden Joden worden in zeer korte tijd volledig van hun middelen van be­staan totaal beroofd en een stortvloed van dekreten, wetten, voorschriften, enz. overspoelt nu het Hon­gaarse Jodendom. Huurcontracten met Joden zijn in één klap [27 april] ongeldig, de voed­seltoewijzing wordt geregeld [zeer beperkt], een aantal le­vensmiddelen wordt voor Joden eenvoudig verboden, hun bibli­otheken en archieven worden in beslag genomen, enz., enz. Op 10 juni 1944 verklaart de minister van financiën dat Joods bezit "nationaal bezit" is, en zelfs dat dit "één van de meest belangrijke bronnen van onze oorlogsin­spanning" vormt. Hieruit volgt dat men dus aan z'n vader­landse plicht voldoet door dit bezit in te leveren. [Blackbook, 188]………
Joodse literatuur wordt verboden en daarna in juni 1944 verbrand, hoewel ook in Hongarije een aantal [Joodse] schrij­vers zoals Milán Füst, Béla Balázs, Sándor Bródy, Frigyes Karinthy en anderen grote bekendheid genoten. In totaal worden n.b. bijna een half miljoen boeken van 120 Hongaarse en 130 buitenlandse schrijvers verbrand. Aan Joden wordt het vanaf 6/7 april verboden om geld te ver­dienen, te reizen, een theater, een bios­koop, een zwem­bad, een park, een museum, een café of een restaurant te bezoeken, van het openbaar vervoer, de tram, de bus, de trein, de [motor-] fi­ets, de auto en de telefoon gebruik te maken. Radi­o's, tele­foons en juwelen worden in beslag genomen, en aller­lei zaken mogen niet meer worden gekocht of verkocht, beroepen mogen niet meer worden uitgeoe­fend, adoptie van Joodse kinde­ren wordt verbo­den, Joodse verenigin­gen en organi­saties worden verboden en ontbon­den [op één na: de Joodse Raad].
Bij de wet wordt het vanaf 7 april mogelijk om ver­plicht z'n huis te verlaten en slechts enkele uren op een dag, van 2 tot 5 uur, mogen Joden zich nog 'vrij' bewegen. Ook mogen Joden geen bezoek ontvangen, maar overal doen nu spionnen hun werk en worden zelfs opgeroepen, en er wordt onder­zoek geopend naar allerlei gerechtelijke zaken tegen -vooral rijke- Joden. Gemeenten met minder dan 10.000 inwoners krijgen het bevel alle Joden te laten verwij­deren, en gemeenten met meer dan 10.000 inwoners moeten ervoor zorgen dat alle Joden in specia­le straten en huizen worden gehuisvest. Iedereen en alles staat geregis­treerd bij de politie en steeds kan men wel een inval of een onder­vraging verwachten.
Het is duidelijk, althans voor degenen die het eerder hebben meegemaakt: óók in Hongarije maakt de bezetter -samen met haar handlan­gers- zich op voor de zgn. "Endlősung der Juden­frage". Elders in Europa zijn alle genoem­de maatregelen al eerder van kracht geworden, maar nu, in het voorjaar en in de zomer van 1944 gaat het om de grootste Joodse gemeenschap van Europa [na de Sovjet-Unie]!……Volgens o.a. de wet van 1941 leven in Honga­rije ongeveer 800.000 Joden, en boven­dien ook nog ongeveer 65.000 Joden, die christen zijn geworden. Maar het aantal Joden dat nu christen wil worden neemt nu ineens wel sterk toe... De Duitsers verspreiden overigens ook getallen -waar het de Hongaarse Joden betreft-, die moeten suggereren dat het hele leven in Hongarije als het ware véél meer dan men beseft door de Joden is "verziekt". Er is b.v. sprake van dat er 800.000 ge­doopte Joden in Hongarije wonen, en dat het totale aantal van degenen die in Hongarije onder de "Neurenberger wetten" val­len, ongeveer 1,4 miljoen mensen bedraagt. [KHA, 5902]. Het lijkt er bovendien op dat de Duitse bezetters en de met hen samenwerkende Hongaarse fascisten èn de regering, politie, ambtenaren en officieren, gendarmerie, enz., veel haast heb­ben.
In zeer korte tijd worden de hele Joodse cultuur en het hele Joodse economische leven van Hongarije vernietigd, ter­wijl de Sovjets aan de andere kant van de Karpaten, als het ware voor de deur staan! Maar alles gebeurt in stilte, rustig, onder zware bewaking en geheim. De Duitsers hebben inmiddels immers alom erva­ring opgedaan en ze hebben alles tot in de details geregeld. Van zeer groot belang is overigens dat ervoor wordt gezorgd dat men, zowel in Hongarije zelf als in het buiten­land, de stellige indruk krijgt dat een soeverei­ne Hongaarse regering alle beslissingen zelfstandig neemt en dat er sprake is van een grote mate van harmonie tussen Duitse en Hongaarse autori­teiten. Hierbij kan men uiteraard niet ontken­nen dat Sztójay en zeer vele andere Hongaren graag aan alle Duitse wensen en eisen hebben willen voldoen!
Toch blijft het feit dat Hongarije vanaf 19 maart 1944, evenals in een eerder stadium b.v. Bohemen en Moravië, Polen, Noorwegen, Denemarken, Nederland, België, Frank­rijk, Slowakije, Kroatië, Griekenland, Servië, enz. enz., een bezet land is, waar de Duitsers -na hun geweld­dadige ingrijpen- alles naar hun hand kunnen zetten en in alle genoemde landen is sprake van allerlei variaties op de thema's van bezetting en collabo­ra­tie…………..
Na overleg tussen de Duitse SD en de Hongaarse politie worden de Joden in Hongarije ter beschikking van de Duitsers gesteld, en overleg met generaal Winkelmann, de Hőhere SS- und Polizei-leider in Hongarije, met Eichmann en met Kaltenbrunner, de leider van het "Reichssicherheitshauptamt" leidt ertoe dat de Duitsers alle zaken m.b.t. het vervoer van Joden uit Hongarije zelf kunnen regelen.
In een akkoord van 14 april 1944 wordt ook geregeld dat Honga­rije 100.000 Joodse werkkrachten aan het Duitse rijk zal leveren, ten bate van de produktie, [Brah­am, Labor Service, 60], en nog in april en mei 1944 worden ook tweemaal 50.000 Joden voor de Arbeidsdienst naar het Duitse rijk gedeporteerd "op verzoek van Hitler", en de al bestaande [vooral Joodse] Ar­beidsdienst wordt tot een soort krijgsgevan­genschap.

top

Door Eichmann wordt Hongarije ingedeeld in zes zones, waar­vandaan de Joden zullen worden weggevoerd, n.l.:
I. Noordoost-Hongarije en vml. Zuid-Slowakije, d.w.z. Opper-Honga­rije, "Felvidék" en het Karpatengebied, II. Zeven­burgen, III. Noord-Hongarije, Miskolc en Debre­cen en wijde omgeving, IV. Zuidoost-Hongarije, Szeged en de wijde omgeving, V. Westelijk Hongarije, Trans­danubië, met de voorsteden van Budapest, en tenslotte VI. de hoofd­stad Buda­pest. De bedoe­ling is nu om syste­ma­tisch de Joden uit de ene na de andere zone naar Duits­land te deporte­ren en per dag zullen, volgens de plannen van Veesenmayer, vanaf mei 1944 3.000 Hongaarse Joden in Auschwitz aankomen. [Braham, Labor Servi­ce, 61].
Vanaf 16 april hebben de eerste deportaties naar kampen en getto's in zone I [het politiedistrikt no. VIII met Kassa als hoofdplaats en met meer dan 150.000 Joden!] plaa­ts, onder toezicht van de Hongaarse gendarmerie en politie en onder leiding van Eichmanns Sonder­kommando. Vanaf 3 mei 1944 volgt zone II [politiedistrikten IX en X, met Nagyvárad [tgw. Oradea] als hoofdplaats, Bihar, Szatmár en Noord-Zevenburgen met in totaal meer dan 140.000 Joden!], van 5 tot 10 juni volgt zone III [politiedistrikten II en VII met o.a. Székesfehérvár, Győr en Esztergom, Nógrád, Heves en Borsod en met meer dan 50.000 Joden], van 16 tot 20 juni volgt zone IV [de politiedistrikten V en VI, met o.a. Szeged en Debrecen, Szolnok, Kecskemét en Szabadka met meer dan 60.000 Joden], vanaf 30 juni tot 3 juli zone V [politiedistrikten III en IV met o.a. Pécs en Sopron, het hele zuidwesten met 55.700 Joden].
Dat wil dus zeggen dat binnen drie maanden bijna een half miljoen mensen, Hongaarse staatsburgers [Joden] naar getto’s worden gestuurd en verzameld en vaak al binnen enkele dagen [vanaf 15 mei] worden gedeporteerd naar de beruchte vernietigingskampen van Auschwitz, waar verreweg de meesten van hen worden vergast, zoals dat met de Joden uit andere bezette landen in Europa ook eerder het geval was…. Al op 7 juni 1944 kan worden gemeld dat de gehele operatie [de deportaties vanuit zone I en II] is voltooid....!
Binnen enkele minuten moesten de Joden hun huizen ontruimen, hun spullen bij elkaar pakken en zich naar de synagoge begeven..... Hun huizen blijven echter open achter en kort na het vertrek worden ze vaak al geplunderd; benden zijn intussen al aktief waar het gaat om de be­stemming van bezit van Joden en met de zgn. "ontjood­sing" van het Hongaarse platteland en in de in de zomer van 1944 opgerichte get­to's van grotere plaat­sen zijn de Joden vervolgens 'gecon­centreerd'….. Aldus wordt ook de rest van het gehele platteland van Hongarije -inclusief de voorsteden van Buda­pest- nog in juni en juli "afge­wer­kt"..... Onder andere het Karpatengebied [Felvidék], dat tot 1939 bij Tsjechoslo­wakije hoo­rde, geldt als zone I en dit gebied is al in maart 1944 tot mili­taire zone verklaard omdat de Russen hier het dichtst bij zijn geko­men en hiermee afgesloten voor allerlei burger­verkeer en ook langs de zuidelijke grens met Kroatië en in geheel Noord-Zevenburgen heeft men in april 1944 militaire zones ingericht. De Joden worden dan overgeleverd aan terreurgroe­pen, die alle voorbe­reidingen moeten treffen. Ook militaire autori­teiten nemen hier op eigen gezag al maatregelen……..
Te voet moeten de Joden zich naar drie grotere steden, zoals Munkács en Ungvár, begeven, waar ze op zwaar bewaakte en afgesloten terreinen honger en gebrek lij­den. Ook de hygiëni­sche en sanitaire omstandigheden zijn slecht. De Joden worden ook van hun verde­re bezit, huizen, schuren, vee, meubels, erf, beroofd, alles van waarde wordt in beslag genomen, en ze worden/zijn bloot­ge­steld aan dwangarbeid en terreur. Velen worden doodgescho­ten, geslagen, enz. en hun eigendom­men ver­dwijnen in treinen, die naar Duitsland gaan en waarop b.v. staat "Liebesgabe der ungari­schen Nation für den deutschen Ausge­bombten"..........
Eichmann en enkele anderen, zoals Endre en Ferenczy bezoeken ook deze ghetto's, op 24 april 1944 b.v., en ze geven een verslag ervan aan Horthy. Hierin staat o.a. te lezen: "Alles bevindt zich in een goede staat. De get­to's in de provincie hebben het karakter van sanatoria. De Joden leven nu tenminste onder de open hemel en ze hebben hun vroegere leefwijze voor een gezonde­re ingeruild". [Destructi­on, XIX]…….
Het spreekt uiteraard vanzelf dat het Hongaarse Jodendom, dat tot maart 1944 in een nog relatief gunstige positie verkeerde, nu een ramp overkomt en waarvan het zich nooit meer zal herstellen. Maar de Duitsers hebben in de rest van het bezette Europa al veel eerder hun gang kunnen gaan met de uitroeiïng van miljoenen Joden zodat de vernietiging van het Jodendom in Hongarije relatief wel bijzonder snel gebeurt….. Het spreekt overigens ook vanzelf dat helaas óók in Hongarije als bezet land [met formeel een wettige overheid, die voor de bevolking de schijn van soevereiniteit weet op te houden!] ruim voldoende ’gezagsgetrouwe’ ambtenaren, politie, gendarmes etc. etc. zijn te vinden die zich in veel gevallen fanatiek beschikbaar stellen voor hulp aan de Duitsers…..  
Na de deportaties en de vernietiging van het Jodendom van het platteland [en alle grotere steden] van het hele land zal tenslotte dan in juli volgens plan Budapest [zone VI en politiedistrikt I] nog aan de beurt komen, en in de Hongaarse hoofdstad hebben de daar wonende 250.000 Joden dan intussen al bevel gekregen in wijken met veel fabrieken en spoorwegemplacementen te gaan wonen: laat hen maar slachtoffer van de geallieerde bombardementen worden, lijkt de stelregel van de nazi’s en hun lakeien in Hongarije…..
Buiten de hoofdstad worden kampen en getto's ingericht, b.v. op fa­brieksterreinen, steenbakkerijen, enz. aan spoorlijnen, in de open lucht zonder enige voor­ziening, maar wèl volledig afge­sloten van de buiten­we­reld: regelrechte terreur vindt er plaats met het duidelij­ke doel om hier al zoveel mogelijk Joden te laten omkomen. Psychisch worden velen hier al gebro­ken en door overbevolking, ondervoeding, ziekten en andere ellende worden al vele Joden getroffen. Niemand slaagt er in om te ontsnappen, maar wel komen honderden Joden nog naar Budapest, waar het voorlopig nog veilig is [heet] en intussen ontvangt de Joodse Raad vanaf mei 1944 ook wel klachten en berichten waarin sprake is van onrustbarende feiten……
Men geeft daarom een rapport hierover door aan Jaross, waarin te lezen valt: "Het bestaan van de Joden wordt bedreigd, de Joden moeten van de buitenwereld afgezon­derd in de open lucht vaak onbeschut de nacht en de dag door­brengen, ze zijn van alle bezit beroofd, en hebben geen medi­sche zorg meer, men is aan willekeur en barre omstandigheden blootge­steld, honger en epidemieën heer­sen in de kampen", enz.

19 maart 1944. De Duitsers bezetten Hongarije! Hier de Erzsébet körút in Budapest

top

Maar de sadist Adolf Eichmann, de hoogste baas die persoonlijk toe­zicht houdt en van alles goed op de hoogte is, verwerpt dit rapport: "Er is geen woord van waar! Ik heb daarnèt de get­to's in de provincie bezocht, en ik denk dat de frisse lucht de gezond­heid van de mensen alleen maar ten goede zal komen", aldus de leider van de uit­roeiïngscampagne van de Joden in Hongarije. Toch komen steeds meer berichten bij de Joodse Raad binnen, waarin duidelijk blijkt dat de Joden op het Hongaarse platte­land systematisch worden geterroriseerd en onder miserabele omstandigheden moeten vegeteren in overvolle barakken, waar de meest elementaire voorzieningen ontbreken! Maar door de auto­ri­teiten wordt alles steeds ontkend! Bovendien verdragen de Joden hun lot geduldig, zwijgzaam: ze hebben trouwens geen enkele andere mogelijkheid!
Staatssecretaris Endre verklaart b.v. tegenover het blad Új Magyarság op 15 mei, n.b. de dag dat de deportatie vanuit Hongarije begint: "We passen alle maatregelen op humane wijze toe en we nemen alle morele factoren in acht, de Joden is echt geen kwaad overkomen. In getto's kunnen ze nu hun eigen leven leiden, overeenkomstig de rassen- en natio­nale wetten. Elke brutaliteit is vermeden. Ik heb", aldus deze beestachtige en schaamteloze leugenaar, "bevel gegeven dat hun levens zorgvuldig in veilig­heid moeten zijn"….
Korte tijd later verklaart hij echter in Nagyvárad [tgw. Orade­a] dat de Joodse kwestie nog niet is opgelost, maar dat alle moge­lijkheden voor een infectie uit de bloedsomloop van de natie moeten worden verwijderd... Over het bezit van de Hon­gaarse Joden zegt hij dat dat in de -door hem verguisde- liberale tijd is ver­gaard, en dat dat nu aan de natie be­hoort... [Blac­kbook, Lévai, 138].
Ook de beruchte staatssecretaris László Baky verklaart zonder enige scha­amte op 15 mei 1944: "Tenslotte zal er geen Jood meer in Hongarije over zijn, eenmaal zonder Joden zullen we sterk en verenigd zijn en zullen we de eindoverwinning beha­len". [Blackbook, 140]. Hij weet immers wel zeker dat de plannen voor deportatie doorgaan, want alle 320.000 Joden in het hele gebied over de Tisza zitten al in kampen. Zijn al even beruchte en misdadige collega Endre verklaart op dezelfde dag: "De regering is vastbesloten om het Joodse vraagstuk zo snel mogelijk tot haar eindoplos­sing te brengen". [idem, 169]. De systematische massadeportaties uit Hongarije naar Duits­land vinden vanaf medio mei, meestal via de stad Kassa [Kosi­ce] plaats met overvol­le veewa­gons, waarin duizen­den Joden worden geladen. Onderweg sterven al vele honderden Joden, want ze zijn dicht opeengepakt. Ook vinden vlak voor en tijdens de transporten al vele gruwelen plaats, evenals gevallen van marteling, enz. en hierbij spelen ook de Hongaarse gendarmerie en politie een belangrijke rol!
Op het hoogtepunt van de deportaties vertrekken er zelfs zes trei­nen per dag, met elk 45 wagons, met 4.000 personen en vaak worden 70 tot 80 mensen in één wagon geduwd. De treinen worden verze­geld en onder schot gehouden, er is geen eten en drinken; honderden gedeporteerden plegen al zelfmoord en men kan zich misschien voorstellen wat een grote ellende zich in een over­volle en volkomen afgesloten goederentreinwagons midden in de zomer, zonder ventila­tie en hygiëne betekent. Vooral tijdens controles onderweg worden vele brutale misdaden en wreedheden gepleegd…….. Men heeft van 4 tot 6 mei in Wenen ook nog een speciale conferentie gehouden om te praten over de route van het ver­voer: de lijn Budapest-Wenen wil men niet gebruiken, want….. treinen vol mensen dwars door de miljoenenstad Budapest kan wel eens mensen afschrikken....[Destruction, XIX]. Tot Kassa houdt de Hongaarse gendarmerie toezicht, daarna de Duitse SS. Op 21 mei 1944 [d.w.z. in één week] zijn al 95.000 Hongaarse Joden weggevoerd, op 28 mei al 184.000 en op 7 juni, binnen drie weken dus, al 289.­000. [o.a. Blackbook, 145/1­47]. Sztójay en verscheidene andere minis­ters verkla­ren dan ook openlijk dat nu de radikale oplos­sing van het Joodse vraagstuk wordt gerea­li­seerd……….
Vervolgens worden de Hongaarse Joden naar Auschwitz en Birke­nau gedeporteerd. Dit kamp krijgt door de gruwelijke behan­deling, het vergassen n.l. van zovele honderd­duizenden Hon­gaarse Joden in zo korte tijd een zeer beruchte naam en op 9 juli 1944 rapporteert Veesenmayer trots en voldaan aan de Duitse minister van buitenlandse zaken, dat dán al 437.402 Joden uit Hongarije zijn gedeporteerd…. Zij -maar dat vermeldt hij niet- zijn omgekomen in de gaskamers van het kamp te Auschwitz! Met uitzondering van de hoofdstad Budapest, kan Hongarije dus al na enkele [vier!] maanden "Judenrein" worden genoemd. [Gosztony, 109].
Dezelfde Veesenmayer, die al vanaf 1943 een grote rol speelt bij het rapporteren van allerlei buitengewoon negatieve be­richten over Hongarije naar Berlijn, meldt op 31 maart 1944 al dat de ontwikkelingen in dat land ongewoon vlot gaan, er doen zich geen incidenten voor, er is geen sprake van verzet, de mensen zijn murw, onwetend; weinigen lijken ook te beseffen wat de Joden boven het hoofd hangt en officieel spreekt men n.b. alleen van ar­beidskrachten die naar werkkampen gaan, waar ze goed betaald en goed behandeld worden.
Op 7 juni 1944 komt ook het bevel dat Joden die in de Ar­beidsbataljons dienst doen, voortaan door het leger als kri­jgs­gevangene moeten worden beschouwd en hun staat dus nog een veel slechtere behandeling dan ooit te wachten. Vanaf juli en augustus 1944 worden ook Zigeuners aangevallen, maar waar­schijnlijk is het alleen aan het 'gebrek aan tijd' te danken dat verreweg de meeste Zigeuners in Hongarije de oorlog overle­ven..... 
De rol van de Hon­gaarse regering en van de premier, is bij dit alles volko­men onbelang­rijk. Zij heeft "geen competen­tie als het gaat over Joodse zaken", zo heet het. Er wordt alleen steeds opnieuw verklaard dat "het Hongaarse volk de oplossing van het Joodse vraagstuk wenst, en de uitschakeling van die kleine groepen die met de Joden samenwerken tegen Europa, tegen Hongarije en het Duitse rijk", aldus b.v. een correspon­dent van het ANP in Berlijn, die ook zegt dat men mag aanne­men dat de nieuwe maat­regelen tot de uitscha­keling van de Joden als politieke en economi­sche factor in Hongarije zullen leiden.... [KHA, 5902].
De Hongaarse premier Sztójay weet ook nooit iets anders te zeggen dan dat de Duitsers hem steeds blijven verzoeken om arbeidskrachten voor de fabrieken in het Duitse rijk. Wel leveren de Hongaarse politie en enkele tienduizenden man gendarmerie hun aandeel; zíj drijven de Joden uit hun huizen naar de kampen, controle­ren het vertrek van de treinen, enz. Ook begaan ze talloze wreedheden; bagage wordt geroofd, verder bezit afgenomen, vaak wordt bevolen vele kilometers te lopen tot een naburig station, honderden Joden worden al in Honga­rije vermoord, velen worden hier al volledig berooid van alles, ernstig mishandeld, getreiterd, bij ziekten volledig verwaarloosd, enz. enz. De lijdensweg begint dus al in Honga­rije zelf…….Men kan aannemen dat velen, met name de militaire en lokale burger­lijke auto­riteiten in Hongarije, wel op de hoogte zijn geweest van het lot van de Joden, van hun deportatie, enz. Het Hongaarse kabinet is van alles ook wel op de hoogte en heeft er haar lugubere aandeel ook in en sommige ministers en staats­secretarissen spelen ook een belangrijke rol bij de deporta­ties, en zijn er tenslotte verantwoordelijk voor…..
In allerlei toespraken wordt ook steeds door hen [b.v. Endre, Baky en Jaross] duidelijk ge­maakt dat Hongarije zijn Joden bezig is kwijt te raken, of al kwijt is en dat de definitieve oplossing van het Joodse vraagstuk nog slechts een kwestie van tijd is. [Blackbook, 188]. De Joden worden met name door hen beschouwd als obstakel voor de Eindoverwinning, als bloedzui­gers van de Hongaarse natie, als elementen van infectie, enz., enz.
Één van de meest treurige aspekten van deze hel is overigens dat vele tiendui­zenden Joden uit oude Hongaarse steden en dorpen in gebieden, die na 1918 tot Roeme­nië of Tsjechoslowakije behoor­den, zoals Nagyvárad [Oradea] of Kassa [Kosice] en Munkács [Mukacevo], en die na 1918/20 twintig jaar lang álles hebben gedaan om hun Hongaarse identiteit, taal en cultuur te behou­den, nú het slachtoffer worden van een ongekend wrede en afschu­welijke behande­ling door de autoriteiten van hetzelfde vaderland dat zij onder moeilijke omstandig-heden zolang trouw bleven!! [o.a. Nagy-Talavera, 206/207].
Na het platteland zijn al in mei 1944 ook enkele voorsteden van Budapest -in het comitaat Pest, etc.- aan de beurt en ook hier moeten de Joden "zich voorberei­den op hun vertrek". De Joden in Kispest, Pestszenterzsébet en Ujpest, steden die dicht tegen de hoofdstad aanliggen, worden ook opgeroepen, en ze moeten zich melden, en in de hoofdstad zelf moeten Joden zich in bepaal­de wijken concentreren, waar nu woonruimte wordt gevor­derd. Van de 36.000 huizen in Budapest zijn er -per dekreet van 21 juni 1944- echter slechts 2.681 bestemd voor Joden. Dat is 7 %, terwijl iedereen weet dat bijna een kwart der bevolking van Budapest Joods is…

top

Alle Joodse huizen worden ook, op bevel van staatssecretaris Endre, ge­merkt met een gele ster. Binnen enkele dagen heeft een massale verhuizing binnen Budapest plaatsgevonden: 200.000 personen hebben moeten ver­huizen, en 28.000 woningen zijn van bewoner veran­derd. [Black­book, 182]. In de Joodse wijk van Budapest moet ook, aldus de Gestapo, een enorme centrale werkplaats komen voor de reparaties van b.v. kleding en schoeisel. Maar, zo kondigt de Gestapo al af, de leiding ervan moet nauw samenwerken met de Duitsers...Op grote schaal wordt nu ook 'vroeger' bezit van Hongaarse Joden naar Duitsland overgebracht, en hoewel hiertegen protes­ten komen, slagen de Duitsers er in om Hongarije vrijwel leeg te roven, en deze enorme bedragen en goederen voor zichzelf te houden! [Blackbook, 185].
Alles duidt er dus op dat de zgn."Op­lossing van het Joodse vraag­stuk" ook in Budapest niet lang meer op zich zal laten wach­ten. Het net -wellicht straks een getto-, waarin de Joden gevan­gen zitten, sluit zich steeds nau­wer. Het wordt een race tegen de klok. Alleen wanneer de deportatie komt is nog de vraag. Op 14 juni wordt bij de installatie van een nieuwe burgemees­ter van Budapest door Jaross trouwens openlijk verzekerd dat de Joden, "al die infectieuze elementen die de natuurlijke dragers van het cosmopolitisme in Budapest waren, uit het leven van de hoofdstad zullen worden verwij­derd". [Blackbook, 189].
Eind juni verschijnen ook duizenden Hongaarse gendarmes in de hoofdstad, en iedereen praat dan ook over de a.s. depor­taties. Honderden kaarten worden zelfs in Budapest afgele­verd, met als plaats van de afzender "Waldsee" [d.i. Ausch­witz]. Op deze kaarten staan geruststellende mededelingen.... Allerlei bepa­lingen voor de Joden van Budapest worden aangescherpt, maar de leden van het kabinet ontkennen zoals altijd alles. Toch is bij Joodse leiders in Buda­pest dat alles natuurlijk niet onbe­kend. De opperrabbijn van de grootste synagoge van Hongarije, aan de Dohány utca in Buda­pest, Ferenc Hevesi, b.v. heeft al vanaf het begin een groot wan­trouwen tegen de Duitse plannen. maar "we moeten onze hoop alleen op God vestigen", zo zegt hij. Later verklaart hij dat "de gele ster niet de Joden verne­dert, maar juist degenen die deze ster op onze borst bevesti­gen. Deze ster brengt ook vernedering en schaamte over het Hongaarse volk dat onverschillig staat toe te kijken naar de Joden die worden verbrand, en die toch vele diensten aan het Hongaarse volk en de natie hebben bewezen……….
Het zou, aldus Hevesi later, de plicht van elke kerk zijn om haar leden de raad te geven om ook een gele ster op hun borst te spelden als demonstratie tegen de onmenselijke behandeling van de Joden. Het teken van vernedering zal er altijd blijven voor degenen die òns dwongen tot het dragen ervan, en voor degenen die onverschillig toelieten dat dit gebeurde. Maar ook de Joodse Raad heeft vele weken lang gezwegen en realiseert zich pas later hoe ernstig de situatie is geweest. [Black­book, 177/178].
De Joodse Raad stuurt b.v. nog op 7 juni 1944 een memo aan premier Sztójay, met het verzoek om de Joden in Hongarije te houden, en hen in het land aan het werk te zet­ten. De deporta­ties zijn dan al drie weken lang in volle gang, en vele tien­duizen­den Joden zijn dan intussen al uit Hongarije naar Ausch­witz gede­por­teerd. Het memo van de Joodse raad heeft dus precies het­zelf­de effect als de oproepen van de kerken: n.l. nihil! Een typisch -en zelfs nog relatief gunstig- aspekt van de Jodenvervolging in Hongarije levert de Joodse "Arbeidsdienst" [Munkaszolgálat] op; tienduizenden Hongaarse Joden zijn hierin opgenomen, en doen hiermee formeel dienst in het Hongaarse leger. Vergeleken met honderdduizenden andere Joden hebben zij het nog relatief goed!
Het ministerie van Landsverdediging [Honvéd] in Budapest wordt zelfs tot een soort toevluchtsoord voor Joden. Het is vanaf de zomer van 1944 de enige overheidsin­stelling in Honga­rije die nog iets kan en wil doen ten bate van het redden van Joodse le­vens! Tot maart 1944 is dat, zoals bekend, juist níet het ge­val. [Brahm, Labor Service, 62]. Er is ook zelfs nog een aantal bataljonscommandanten van de Arbeidsdienst dat alles doet ten bate van de Joden, zoals b.v. kolonel Imre Reviczky in Nagybánya [Baia Mare]; bovendien bestaan er plannen om de Arbeidsdienst enorm uit te breiden: er moet immers veel gedaan worden voor de industriële en agrarische produktie, terwijl zovele jonge mannen in het leger zijn. In totaal kunnen 150.000 man dienst gaan doen in de Hongaarse [vnl. Joodse] Arbeidsdienst. Daarom worden in mei 1944 nog allerlei mannen van 18 tot 48 jaar door het konink­lijke Hongaarse ministerie van defensie opgeroepen: zelfs in getto's wordt deze oproep geplaatst!
Het is -zacht gezegd- natuurlijk bijzonder schrijnend dat een dergelijke oproep de Duitse en Hongaarse 'ambte­naren' die al bezig zijn met de uitvoering van heel andere bevelen, n.l. om "de defini­tieve oplossing van de Joodse kwestie" in Hongarije aan te pakken, duidelijk irriteert. Luit.-kol. László Ferenczy is ook één van hen. Hij doet dan ook prompt zijn beklag bij de Duitse commandant der SS Dieter Wisliczeny in Kolozsvár [Cluj, Klau­senburg], en deze kan weer doorverwijzen naar instrukties van Eichmann die de oproepen van de Arbeidsdienst ver­bie­den....... [Braham, Labor Service, 63].
Toch geldt dit soort beklag niet voor het hele land, en het minis­terie van defensie kan nog vrijwel overal oproepen aan Joden doen, om zich te melden voor de Arbeidsdienst. De Ar­beidsdienst vormt op deze wijze in de zomer van 1944 in Honga­rije zelfs nog een soort bescherming tegen arrestatie door de SS en tegen depor­tatie. Wel moeten deze Joden volgens een dekreet van 7 juni 1944 worden behan­deld als krijgsgevangenen, maar lokale rege­ringsorganen komen nog wel eens Joden te hulp, en allerlei categorieën vormen "een uitzondering", zoals bekende Joden, en Joden van bepaalde beroepen, b.v. artsen. [Braham, Labor Service, 64/6].

top

Verder laat echter de overgrote meerderheid, óók van de Hongaarse bevol­king, het afweten. Talloze [christelijke Hon­gaarse] vrien­den van de Joden zijn overigens zelf geïnter­neerd en zitten vast in een kamp. In mei 1944 worden ook al pam­fletten verspreid door christe­nen waarin in oproep wordt gedaan om Joden te helpen en er wordt gewezen op de tragische omstandighe­den waar­onder de Joden moeten lijden, èn op het feit dat er al vele honderddui­zenden van hen zijn gedeporteerd. Maar "een groot deel van de Hon­gaarse christenen heeft geen idee van wat er gebeurt, terwijl er toch geen twijfel kan bestaan: de vernietiging wacht hen! Maar alles is vergeefs". [Blackbook, 179/181].
Evenwel: De Hongaarse kerken hebben níet gezwegen. Van belang is juist de rol van de kerken, die al in een vroeg stadium protest aante­kenen tegen de Duitse maat­rege­len tegen de Joden. De pauselijke nuntius, mgr. Angelo Rotta [geb. 1873] die al 15 jaar in Honga­rije is, voor wie Hongarije een tweede vader­land is gewor­den en die dit land een bijzonder warm hart toedraagt, wil bijvoorbeeld al op 23 maart een onderhoud met Sztój­ay, en protes­teert tegen de onchristelijke en inhuma­ne anti-Joodse maatre­gelen en in april 1944 deelt hij mee dat de paus zeer betreurt dat in Honga­rije een stroom van gebeurtenissen op gang is gekomen, die het land leidt naar het pad van een conflict met het evange­lie. [Blackbook, 197]. Ook op de dag dat de eerste trein met Joden Hongarije verlaat op weg naar Auschwitz [15 mei] gaat mgr. Rotta naar Imrédy en over­handigt hem een protestnota: hij betreurt dat eerdere protes­ten niet hebben geholpen en dat integendeel de deporta­tie van nog eens 100.000 Joden wordt voorbereid! "De hele wereld weet wel wat de deportaties in de praktijk betekenen", aldus de pauselijke nuntius.
Ook smeekt Rotta hem om een einde aan deze oorlog tegen het Jodendom te maken omdat hierbij "de natuur­wet en het godde­lijk gebod worden geschonden". De Hon­gaarse regering moet met de deportatie stoppen, omdat die tegen de ware christelijke en ridderlijke geest van de natie ingaat. Een scherp protest klinkt dus tegen de anti-Joodse dekreten. Het feit dat mensen worden vervolgd wegens hun ras is op zich­zelf, volgens mgr. Angelo Rotta, al een inbreuk op de natuurwet: Als God hen leven geeft, heeft niemand het recht om dat af te nemen en het ontkennen van het feit dat er ook gedoop­te Joden [christe­nen] zijn vormt ook nog een belediging van de kerk en gaat in tegen het christelijke karakter van de Hongaarse staat. Een edele natie... kan niet z'n eigen glo­rieuze verle­den loochenen en haar goede naam bevuilen door daden die haar voor de komen­de eeuwen bezoedelen, aldus de pauselijke nuntius in Budapest. Mgr. Rotta vreest dan ook oprecht, dat Gods zegen niet op dit land rust door de roekeloze misdaden die men nu pleegt tegen­over onschuldige men­sen!
Hij dreigt ook met een protest vanuit Rome in de over­tui­ging dat van alle Hongaren immers de grote meerderheid katho­liek is, en dat juist Imrédy daar wel gevoe­lig voor zal zijn.­... Het baat echter allemaal niet. Vele malen protes­teert mgr. Rotta, in opdracht van de paus, en meerdere nota's worden nog in mei en juni naar de regering gestuurd. [Adriányi, 108, Nagy-Talavera, 209, Blackbook, o.a. 199]. Een nota van Rotta van 5 juni verwerpt ook de redenering van de regering dat alles alleen op grond van de wetten wordt uitgevoerd. "Mijn informatie wijst erop dat er nog maar 150.­000 Joden over zijn, en dat de ove­rigen zijn gedood, onder barre omstandigheden", aldus de nuntius. Hij eist dan ook een onmiddel­lijke stop van de deportaties.
Ook Jusztinián kardinaal Serédi, het hoofd der Hongaarse rooms-katho­lieken, protesteert op 28 maart al tegen de invoe­ring van de Jodenster óók voor christenen en vooral het feit dat katho­lieke geestelijken van Joodse afkomst voortaan met een duide­lijk [racistisch] symbool van de Joodse godsdienst moeten lopen, gaat volgens Serédi tegen alle regels in. Op 13 april wordt hij door Sztó­jay ontvangen en hij wijst de premier erop dat er maatrege­len afgekondigd zijn, die de rooms-katholieke kerk moet afkeuren. Maar Sztójay zegt dan tegen Serédi dat hij de gelovigen maar beter kan aansporen tot de strijd tegen het bolsjewisme!
Toch is kardinaal Serédi al in april 1944 ervan overtuigd dat in het bezette Hongarije de meest elementaire mensenrechten in het geding zijn, de persoonlijke vrijheid, de godsdienstvrij­heid, de menselijke waardigheid en de vrijheid van spreken zijn in het geding, aldus de kardinaal, die er overigens van overtuigd blijft dat hij op z'n priesters altijd kan vertrou­wen! [Blackbook, Lévai, 117/118].
Bij een tweede bezoek aan Sztójay overhandigt de kardinaal aan de premier een brief waarin nog eens duidelijk wordt vermeld waarover ­de katholieke kerk zich bezorgd maakt: er komen n.l. steeds méér en steeds ergere dekreten tegen de Joden en dat zal ernsti­ge gevolgen voor Hongarije hebben. Helaas is er geen sprake meer van enige parlementaire contro­le en worden de rechten van mensen ge­schon­den. Alle dekreten hebben een onwet­tige basis, ter­wijl n.b. één miljoen mensen worden ge­troffen! Serédi herinnert de autoriteiten dan ook aan hun grote verant­woordelijkheid tegen­over God en de medebur­gers: de meest elementaire rechten van de mensen worden n.l. bedreigd. De r.k. bisschoppen verklaren nu ook dat dekreten van de overheid geen mensen mogen beroven van hun rechten. "Wat iemands afkomst of gods­dienst ook is, niemand mag lijden onder arres­tatie, con­fisca­tie van z'n bezit of een andere straf, tenzij er van een wettig proces sprake is", aldus de bisschop­pen van Hongarije al in april 1944.

top

Serédi doet ook nog een beroep op de Hon­gaarse regering om onderscheid te maken tussen Joden en Joden die christen zijn geworden: "díe hoeven toch geen symbool van het joodse geloof, de davidsster, te dragen?"
Maar Sztójay antwoordt met een dooddoener: "Die christenen kunnen naast de davidsster ook een kruis op hun kleren dra­gen", en hij eindigt met z'n hoop en geloof dat Serédi de inspan­ningen van de regering met begrip en vertrouwen bekijkt. Maar de kardinaal blijft ontevreden met dit antwoord, hij vindt het onvoldoende. [Black­book, 119/121]. De oproepen van de hoogste kerkelijke leiding hebben overi­gens niet het minste effect. Dat is de reden voor het feit dat men vaak de indruk krijgt dat de kerk -en in het bijzonder kardinaal Serédi- onverschillig is geweest, en heeft gezwegen.  De mogelijkheden van de Hongaarse kerken zijn echter, even­als in verreweg de meeste andere bezette landen, zeer beperkt! De oude kardi­naal Serédi heeft trouwens al in een vroeg stadium gezien dat het protest van de kerk, en alle verklaringen, enz. enz. niet helpen!
Nog in juni schrijft hij aan de veel jongere bisschop Vilmos Apor van Győr, die "aan de gewetens van de gelovigen vaste leiding wil geven en de mensen wil laten weten wat er aan de hand is, dat fouten n.l. niet mogen worden aangemoe­digd, zelfs al worden ze door de staat zelf begaan, en die wil wijzen op onvervreemdbare rechten van mensen": "Ik ben het met u eens. ­Ik heb ook een geweten, .... Ik zal nu handelen, maar ver­wacht er geen resultaat van". [Blackbook, 206]. Overal op het platteland worden immers de Joden opgeroepen om zich te melden, ze worden naar kampen ge­bracht, en moeten daar voorlopig hun lot afwachten.
Ook de senior-bisschop van de hervormde kerk, László Ravasz, protes­teert tegen de Jodenster voor b.v. leden en predikanten [van Joodse origine] van zijn kerk. De kerkelijke leiders willen ook dat er uitzon­de­ringen worden gemaakt voor duizen­den, die gemengd gehuwd zijn met een Joodse partner. [Black­book, 92/93].
Ravasz vraagt ook op 22 en 28 april audiëntie aan bij Horthy en waarschuwt hem al van tevoren: Wanneer hij, het Hongaarse staat­shoofd, geen aktie ten behoeve van de Joden ondernee­mt kan hij in de toe­komst ver­antwoordelijk worden gesteld voor wreedhe­den! Binnen een week is het Ravasz duidelijk: Hij heeft dan be­rich­ten over wreedheden in Noord-Hongarije binnengekregen van de voorzitter van het Hogerhuis, baron Perényi.
Horthy echter bagatelliseert één en ander, hij weet immers nauwelijks of niet wat er gaande is: "Slechts een paar hon­derdduizend Joden zullen het land verlaten in verband met werkzaamheden, samen met de Arbeidsba­taljons. Maar er zal hun geen kwaad overkomen, en geen haar op hun hoofd zal worden gekrenkt". Ook heeft het staatshoofd zelf klachten ontvangen uit Nyír­egy­háza, en hij heeft prompt de minister van binnen­landse zaken gevraagd om opheldering. Deze heeft intussen z'n staats­secre­tarissen Endre en Baky ge­stuurd... "en nu is de schanda­li­ge behandeling van de Joden stopgezet", aldus Hort­hy. Toch blijft de hervormde bisschop protesteren; op 7 mei gaat hij naar de premier om z'n protest in te dienen tegen wreed­heden in de kampen en tegen de concentratie van Joden in de grotere steden. Maar de kerk kan slechts zeer weinig bereiken. [Blackbook, 217].
De positie van Horthy is echter ook nu dubieus; aan de éne kant zijn er vele duizenden Hongaren [ook ervaren politici] die nog altijd hopen dat hij een weg kan vinden om het land uit de hachelijke positie -tussen Stalin en Hitler- te manoeuvreren, maar m.n. de nu gevangen en ondergedoken [ex-] politici kennen ook maar al te goed Horthy’s politieke naïviteit en zijn beperkte diplomatieke gaven, maar ook Horthy zelf, die in april en mei 1944 vooral  totaal afgesloten op de  Burcht van Buda verblijft, is er nog altijd van overtuigd dat hij door stug vast te houden aan de macht en  geduldig af te wachten een weg kan vinden om de Duitsers tegen te werken èn de bolsjewieken uit de buurt te houden! [Sakmyster, 339]. Zijn invloed is dus zeer gering!
En intussen klampt Premier Sztójay, de marionet van de Duitse bezetters, zich voortdurend alleen maar vast aan Duitse toe­zeg­gingen en beloften. [Blackbook, 117/118]. Hij kan en wil steeds alleen maar zeggen dat het Duitse rijk ’nu eenmaal’ werkkrachten nodig heeft en dat er Joden uit Hongarije naar Duitsland zijn overgebracht om daar arbeid te verrichten. Wanneer protestant­se bisschoppen daarvan meer willen weten, en tegenwerpen dat b.v. zwangere vrouwen, ouderen en kleine kinderden daarvoor toch niet geschikt zijn, voert Sztójay aan: "Bij de Joden zijn sterke familiebanden nu eenmaal kenmer­kend".
Alles wordt eenvoudigweg dus afgewimpeld en er zijn volgens de premier -die immers al vele jaren de Duiters in alles gelooft en volledig vertrouwt!- ook geen wreedheden begaan. [Blackbook, 220]. Toch gaan de protestantse bisschoppen door met hun protest. Ravasz [herv.] en Béla Kapi [evang.] veroordelen dan openlijk elke aktie die beneden de menselijke waardigheid is, en de rechtvaardig­heid en naasten­liefde geweld aandoet. "Op onze hoofden rust", aldus de bis­schoppen "de verschrikkelijke verantwoordelijkheid on­schuldig bloed te hebben vergoten".
Ze roepen de hele natie dan ook op tot boete en zelfvernede­ring. Het helpt echter niets. Men wordt steeds weer voor voldongen feiten gesteld en met een smoes naar huis gestuurd. Tegen antisemitische gewelddaden van de kant van een overheid als deze, die samenwerkt, collaboreert, met de bezetter, helpt geen verkla­ring. Steeds weer wordt herhaald dat de deportaties op mense­lijke wijze verlopen, dat de gen­darmes zich -misschien een enkele uitzondering daargelaten- goed gedragen, enz. Sztójay gaat ook steeds door met verklaringen over de slech­te invloed van Joden in deze strijd tegen het bolsjewisme enz.
Alleen voor als christen gedoopte Joden komen er in juni 1944 uitzonderingsbepalingen, maar ook zij moeten geïsoleerd blij­ven leven. De nuntius, mgr. Rotta, en anderen zijn met deze kleine concessies echter niet tevreden, en "men moet vrezen dat beloften illusies worden". Helaas merkt men bij de lagere autoriteiten ook weinig of geen enkele medewerking als het erom gaat nog Joden te redden. Van tien­duizenden christe­lijke Hongaren is trouwens bekend dat ze de Joden te hulp zijn gekomen om hen te be­schermen en te verber­gen, hun huizen hebben ze overgenomen en waardevolle zaken in veiligheid gebracht, en ze hebben hen bij pogingen om te ont­snap­pen geholpen. Zowel katholieke als protestantse geeste­lijken gaven duizenden valse geboortebewijzen af in vergeefse hoop om de dragers ervan tegen vervolging te be­schermen. Jonge christelijke meisjes werden dikwijs gezien, op straat lopend met jonge Joden die de davidsster droegen, vol­gens het Joodse Jaarboek [Montgomery, 109]. Honderden Joodse kinderen [en volwassenen, en later ook vluchtelingen] worden ook in kloos­ters en andere kerkelijke gebouwen opgenomen en beschermd.
De voor Joodse zaken verantwoordelijke regeringscommissie stelt zelfs vast, dat "in het streven om Joden te redden helaas geestelijken van alle rangen in de voorste linie staan. Ze rechtvaardigen hun handelen met een beroep op het gebod van de naastenliefde". [Mindszenty, Mijn leven, 25]. Een scherp protest van de rooms-katholieke bisschop van Kassa [Kosice] die verontwaardigd is over de deportaties en die met z'n priesters in processie het kamp bij de stad wil bezoeken, helpt ook niets; de geestelijken wordt de verdere doorgang verboden. Men staat volkomen machteloos. [Blackbook, 145]. Ook andere kerkleiders, zoals Gyula Czapik, de aartsbis­schop van Eger en protesteert verscheidene malen vergeefs tegen de deportaties bij gemeenten, provincie en ministers, evenals bisschop Lajos Shvoy van Székesfehérvár en bisschop Áron Márton van Trans­ylvanië [Zevenbur­gen].
Bisschop Shvoy is ook verontwaardigd over de mishandelingen, de onmenselijke martelingen en andere brutale vormen van geweld tegen de Joden, en protesteert fel tegen het optreden van de zgn. "christelijke" gendarmes en politie. [idem, 148].
De nog jonge bisschop van Győr, de eerder genoemde baron Vilmos Apor [*1892], en die van Csanád [in Szeged], vanaf  1944 Endre Hamvas, protesteren voortdu­rend tegen de vele mishandelin­gen, de brutaliteit, de berovingen en plunderingen, en de min­ach­ting die Joden moeten onder­gaan: al dat onmense­lijke gedrag gaat tegen de geboden van de kerk in. Ook de aartsbisschop van Kalocsa, József Grősz, de bisschop van Pécs, Virág, en die van Szombathely, graaf János Mikes voegen zich bij de protesteren­de maar toch volkomen machteloze collega's.
Baron en bisschop Apor is echter wel teleurgesteld in Serédi. Hij is, zegt hij, getroffen door het feit dat de kardinaal de zin van een protest niet meer ziet en de huidige regering zal dat, aldus Vilmos Apor, zeker als een bewijs van onze zwakte zien! "Wij zijn verantwoordelijk als velen van de gelovigen deelnemen aan het begaan van misdaden, en een leer goedkeuren die juist moet worden veroordeeld".
Ik ben me, aldus de onver­schrokken bisschop van Győr, van het risico van vervolging, van een perscampagne, van confiscatie, zelfs gevangenschap en marteling bewust, maar we moeten dit risico nemen. De kerk zal zeker uit deze strijd gesterkt naar voren komen! Het is nodig om klaar en duidelijk een herderlij­ke brief te doen verschij­nen betreffende morele en godsdien­stige principes, maar bisschop Apor wil later wel toegeven dat kardinaal Serédi de moed niet had opgegeven, maar het moment niet zo geschikt achtte. [Blackbook, 202/203]. Apor protesteert met name ook heftig tegen de wreedheden die Hongaarse gendarmes begaan tegen Joden in het getto van Győr. Maar hij wordt 'terechtge­wezen' door de minister van binnen­landse zaken, Jaross: "De bisschop moet zich hiermee niet bemoeien, en moet verder z'n mond houden over deze zaak. Als bisschop Apor nog verder kritiek waagt te geven, zal Jaross ervoor zorgen dat de bis­schop zelf in een kamp belandt, aldus de minister! [Nagy-Talavera, 209].

top

De meeste r.-katholieke bisschoppen vinden ook dat kardinaal Serédi duidelijker moet optreden, tot aktie moet overgaan en z'n stem moet verheffen want -al is de r.-katholieke kerk nooit geneigd geweest zich zo bezorgd te maken over het lot van de Joden- nú is het toch tijd om op te treden tegen de barbaarse hande­lingen die in Hongarije  worden gepleegd. De Joden in Honga­rije zijn in het verleden door de katholieke kerk immers vaak gezien als belichaming van radika­le demokra­tische ideeën en daarmee als een voor de kerk destructief element, en wettelij­ke maatregelen die de Joodse invloed op het econo­mische en culturele leven beperken of uitbannen, zijn door deze kerk niet veroordeeld, integen­deel [Nagy-Talavera, 2­09/ 210].
Echter: de deportaties en uitroeiing en alle verschrikkingen daar­bij vormen te veel voor de kerk. Een pauselijke bood­schap voor Hongarije [mei 1944] spreekt ook duidelijke taal: Honga­rije is immers het land van Sint Stephanus [de eerste christe­lijke koning van Honga­rije, overleden 1038], en sinds de 18e eeuw van de Heili­ge Maagd [Regnum Maria­num]. De behan­deling die de Joden ont­vangen is dan ook een eeuwige schande voor de eer van dit land, aldus Rome. [idem, 209, Blackbook, 234].
Ook instrueert paus Pius XII de -halfslachtige en zwakke- kardinaal Serédi om fel te protesteren tegen de deportaties van Joden uit Hongarije. Hij wenst openbare aktie van de Hongaarse bisschoppen ten bate van christelijke principes, slachtoffers van rassendiscrimina­tie, enz. Serédi doet dat ook wel [in juni 1944], maar wijzigt toch het één en ander, en ge­bruikt voorzichtiger bewoordingen en alge­me­ne principes, zoals hulp aan lijdenden, armen, on­schul­digen en vervolgden, en hij protesteert ook tegen de oorlogs­metho­den en bombardementen [van de Ameri­kanen dus] tegen vreedzame bur­gers.
"We ontkennen ook niet dat een aantal Joden een goddeloze, destructieve invloed op het soci­aal-econo­mi­sche en morele leven in Honga­rije uitoefent. Het is ook een feit dat de anderen niet hebben geprotesteerd tegen de akties van hun geloofsgenoten in dit opzicht. We twijfelen er niet aan dat de Joodse kwestie op een wettige, rechtvaardige manier moet worden opgelost. We hebben geen bezwaar tegen maatregelen inzake het financiële systeem, enz... We zouden onze plicht verzaken als we niet zouden waken tegen onrecht lijden en tegen onze Hongaarse medeburgers en onze katholieke gelovigen, die op grond van hun afkomst slecht worden behandeld, aldus de brief die aan alle pastoors wordt verstuurd, maar het aartsbis­dom Esztergom van Serédi zelf weigert de versturing..... In deze oorlog, waarvan de uitslag al zo goed als zeker is, weigert hij dus duidelijk positie te kiezen, terwijl de misdaden en de onwettigheid als het ware op straat liggen, en er al honderdduizenden Hongaarse staatsburgers zijn vermoord………..
Dat is dan het enige dat de vrome kardinaal en opperherder van de miljoenen katholieken van Hongarije Serédi over zijn lippen kan krijgen wanneer het eigenlijk toch gaat over een scherp protest tegen barbaarse en gruwelijke uitroeiing van honderdduizenden men­sen. Wist hij in juni 1944 verder niets? Alleen "voor al onze Hongaare mede­bur­gers, de katholieke kerk en voor onze katho­lieke broeders en voor ons geliefde vaderland" wenst hij verder nog te bid­den.... [Black­book, 209/210]. Blijkbaar heeft het hoofd van de miljoenen rooms-katholieke Hongaren het moede hoofd eigenlijk al in de schoot gelegd, en ziet zelf niet meer de zin van een echt protest. Wat kan men dan nog van anderen verwachten? Heeft hij ook gezien dat duizenden "gelovigen" blijkbaar alle kerkelijke protesten aan hun laars lappen? Alle pogingen van de kerken in juni en juli 1944 om ook maar íets gunstigs ten bate van de Joden te doen, leveren geen enkel sukses op. Men mag hierbij wel aannemen dat kardi­naal Serédi vooral dit laatste duidelijk zag.
Overigens is er ook geen enkel ánder Europees land te noemen, waar een krachtige, luide en duide­lij­ke stem van de kerken ten bate van de Joden in deze oorlog tien­duizenden of zelfs meer Joden heeft kunnen redden van de dood. Zelfs een waarschuwing aan alle gelovi­gen, in mei, na het bezoek van mgr. Angelo Rotta aan Sztójay, om níet deel te nemen aan de deportaties en wat daarbij zich afspeelt, helpt niets. Ook een verklaring van Horthy [juni 1944] dat hij alles zal doen om christelijke en humane princi­pes tot gelding te laten komen, komt eigenlijk veel te laat.
Het Hongaarse staatshoofd heeft zich intussen overigens nauwelijks kunnen laten horen of zien, maar wèl heeft hij b.v. samen met premier Sztójay op 8 april een hevig gebombardeerde wijk van Budapest bezocht en op 9 mei militaire manoeuvres bijgewoond. Intussen heeft hij dan op 3 mei zelfs een uitvoerig onderhoud met de door hem eerder altijd verachte Szálasi gehad! Hij zegt hem weliswaar dat hij ‘door de Duitsers in Klessheim is bedrogen’ en dat Hitler nu de gewenste regering in Hongarije heeft, maar dat hijzelf hiermee niets heeft te maken: hij, Horthy, ”wil slechts  z’n leger in eigen handen houden” en zelfs dán is hij er nog van overtuigd dat de Engelsen de Russen nooit een leidende rol in Europa zullen toestaan en dat er een krachtig Hongaars leger moet blijven omdat alleen dát de beslissende troefkaart voor het land zal zijn…..[Sakmyster, 340]. 
Tegen Szálasi kan hij binnenskamers zelfs ook nog wel zeggen dat hij de nazi’s niet begrijpt en hij klampt zich zelfs dan ook nog vast aan z’n oude denkbeelden over de enorme verschillen tussen gevaarlijke [want revolutionaire] Joden en ‘nuttige’ Joden, maar het zijn niet anders dan gevaarlijke illusies! In feite is hij bezig zijn handen in onschuld te wassen door zich b.v. van de onmenselijke, wrede Duitse maatregelen tegen de Joden volledig te distantiëren terwijl hij wist van de Duitse plannen voor een hevige vervolging van hen, en door ook nog de schijn van een wettig gezag als staatshoofd van een bezet land op te houden. Ondanks alle bewijzen die hij tot zijn beschikking had realiseerde Horthy zich niet dat Hitler een systematische massamoord op de Hongaarse Joden wenste en ….. it seemed beyond his capacity at this time to imagine the true nature of the “Final Solution”. Niemand had hem ooit iets gezegd over gaskamers of andere details van het akelige mechanisme van de uitroeiïng in Auschwitz en andere dodenkampen. [naar Sakmyster, 342/243].
Horthy maakt zich tot in de zomer van 1944 veel meer druk over iets anders: hij is er nog altijd van overtuigd dat een sovjet-bezetting veel schadelijker en verschrikkelijker zal zijn dan een Duitse bezetting en mede daarom houdt hij zich op de Burcht afzijdig van de dagelijkse politiek, maar tezelfder tijd laat hij [op 15 april] zijn soldaten weten dat ze ”samen met de Duitse kameraden, onze ware en rechtschapen verbondenen, schouder aan schouder moeten blijven vechten tegen het bolsjewisme”! Ook denkt hij nog altijd dat hij door een aantal concessies de Duitsers toch nog kan tegenwerken door vertrouwensmannen, zoals de min.v.defensie gen. Csatay, op belangrijke militaire posten te houden of te benoemen, maar dat lukt hem nauwelijks of niet! Gen. János Vőrős [1891-1968] wordt b.v. op Duits voorstel tot stafchef benoemd [Sakmyster, 341]. Wat er tussen Veesenmayer en Sztójay en met de Duitsers verder -b.v. over het verschrikkelijke lot van de Hongaarse Joden- is en wordt besproken ontgaat de Hongaarse Regent dus, hoewel hij zijn contacten wel heeft en ook wel informatie kreeg, zoals b.v. in april van de hervormde bisschop Ravasz!
Duidelijk is wel dat Horthy steeds ál te gemakkelijk de Duitsers en hun handlangers in Hongarije gelooft en zeer moeilijk of liever onmogelijk ervan is te overtuigen dat er véél meer aan de hand is dan het overbrengen van enkele honderdduizenden Joden naar werkkampen. Al vóór het tweede gesprek met bisschop Ravasz in april is b.v. hij er naar eigen zeggen van overtuigd ”dat elke schandalige behandeling van de Joden nu achter de rug is en dat er…. hun geen haar gekrenkt zal worden, net zoals in het geval van de honderdduizenden Hongaarse arbeiders die sinds het begin van de oorlog in Duitsland werkten”. De bisschop is hierdoor allerminst overtuigd, maar hij wèl diep getroffen door de onnozelheid en goedgelovigheid èn morele hardheid van Horthy! [Sakmyster, 346]. Het einde is echter nog lang niet in zicht en de deportaties moeten dan zelfs nog beginnen!…….. De protesten gaan echter ook door, hoewel er eigenlijk niets door verandert!
Wèl raakt de familie Horthy steeds meer zelf betrokken bij het lot van de Joden. In mei en juni 1944 komt Ernő Pető, een vooraanstaand lid van de Joodse Raad en al vele jaren bevriend met de familie Horthy, enkele malen heimelijk bij Miklós Horthy jr. en deze raakt ervan overtuigd dat de situatie ernstig is en biedt aan dat hijzelf als liaison tussen de Regent en de Joodse Raad gaat dienen. Gevolg hiervan is dat Horthy jr. regelt dat graaf Móric Esterházy, al vele jaren een vertrouweling van de regent, al op korte termijn met een gedetailleerd memorandum van de hand van Pető en andere leden van de Joodse Raad zal komen.

top

In dit belangrijke dokument [van 25 mei 1944] waarschuwen de Joodse leiders van Hongarije dat, tenzij er snel tegenmaatregelen worden genomen, de vervolgingen weldra zullen eindigen met de vernietiging van de hele Joodse gemeenschap van het land! Talloze voorbeelden en details geven aan dat het lijden der Joden al onmenselijk en wreed is, dat ook zieke en oude mensen, zwangere vrouwen en kinderen, worden gedeporteerd en dat het hierbij ongelofelijk brutaal toegaat. Zelfs volledig geassimileerde Joden en helden [soldaten] uit de Eerste Wereldoorlog worden slachtoffer van de wreedheden! Pas dít dokument overtuigt Horthy uiteindelijk van de wreedheden der Duitse nazi’s, maar de auteurs hebben het uiteindelijke lot van de gedeporteerden [de gaskamers van Auschwitz] niet beschreven, zodat Horthy toch nog enige twijfel houdt… Het resultaat is vervolgens dat hij nog geen maatregelen meent terwijl de massa-deportaties juist dan plaatsvinden! Horthy’s onwil om nog meer moedige stappen te nemen heeft overigens ook z’n redenen: hij gelooft nog steeds dat ènige poging van zijn kant om Hitler uit te dagen tot mislukken is gedoemd vanwege de militaire superioriteit van de Duitsers. Bovendien wenst Horthy geen confrontatie met de Duitsers want zoiets zal slechts de verdediging tegen het Rode Leger “dat voor de poorten van Hongarije staat” schaden. [Sakmyster, 346/347]. Zie ook M. IV. c. 
Aan de andere kant probeert hij ook nu nog zichzelf uit de situatie te redden door begin juni in een brief aan Sztójay alle verantwoordelijkheid voor ’de wrede en in veel gevallen onmenselijke behandeling van de Joden’ af te wijzen. Horthy voelt zich, na enkele maanden van gedwongen passiviteit, nu gedwongen om te proteste-ren en wil dat het kabinet voor bepaalde categorieën Joden een uitzondering maakt, wil het ontslag van Baky en Endre. Ook moet Sztójay bij z’n bezoek aan Hitler begin juni een brief met o.a. klachten over de Duitse bezetters meenemen, maar het heeft geen enkel resultaat. Horthy heeft niet langer enige machtsbasis! Het is dan ook te merken dat Horthy zich bedrogen, gefrustreerd en verbitterd voelt en nu -veel te laat- wel enig medeleven met de Joden toont en de maatregelen tegen hen vèr beneden onmenselijkheid vindt! Voor het eerst staat voor hem nu ook vast dat Baky en Endre verachtelijke sadisten waren, maar de hele maand juni kunnen zij, samen met o.a. Jaross en Sztójay, hun misdadige arbeid nog verrichten! In tegenstelling tot enkele maanden eerder toen Horthy nog een onbetwiste politieke autoriteit was is hij nu a.h.w. verlamd en beland in de meest ernstige crisis van zijn hele regentschap. …. [Sakmyster, 348/349]. 
De eigenlijke ontknoping komt eigenlijk op 10 juni 1944 wanneer twee uit Auschwitz ontsnapte Joden via Slowakije naar Budapest komen en een rapport tonen; de Joodse Raad laat kopieën ervan maken en deze zogenaamde “Auschwitz-Protokollen” worden naar een aantal prominenten in Hongarije gestuurd. Op 19/20 juni wordt door de bekende schrijver en lid van de Joodse Raad, Sándor Tőrők, ook een kopie overhandigd aan de schoondochter van Horthy, die samen met haar schoonmoeder, mevr. Magda Horthy, huilt wanneer ze de details leest over de systematische moord op de Joden in de gaskamers van Auschwitz…. De beide vrouwen zijn ervan overtuigd dat e.e.a. op waarheid moet berusten en lichten ook de Regent zelf in.
Op 23 juni stuurt de Joodse Raad, door tussenkomst van Miklós Horthy jr. ook nog een ander memo aan de Regent en roept ’op het laatste uur van onze tragedie’ hem op om onmiddellijk een einde te maken aan ”de voortdurende deportatie van honderdduizenden onschuldige mensen”. Ook wordt Horthy gewaarschuwd dat de Duitsers nog plannen hebben om in de zeer nabije toekomst ook de Joden van Budapest te deporteren…[Sakmyster, 349/350], maar slechts twee dagen hierna begint n.b. een ongekende internationale campagne ten bate van de nog overgebleven Joden van Hongarije met een telegram, een brief van de paus aan admiraal Horthy en o.a. ook de Amerikaanse president Roosevelt en de Zweedse koning Gustaaf V benaderen Horthy.
Andere pogingen om de deportaties van Joden uit het land te doen beëindigen gaan intussen door. Een onderhoud van kardinaal Serédi met minister István Antal [godsd. en opv.], nog één der iets 'gematigder' leden van het kabinet, maar die uiteraard ook nooit protesteerde tegen welke maatregel dan ook, op 6 juli 1944, waarbij Serédi protesteert tegen de deportaties van Joden, maakt zelfs duidelijk dat, naar de woorden van Antal, de regering onder druk staat, en dat er plannen bestaan voor een staatsgreep van de Pijlkrui­sers. [Blackbook, 211]. Toch wenst kardinaal Serédi nog via overleg concessies te verkrijgen b.v. dat er geen deportaties uit Budapest plaats­vinden, maar het enige is dan dat enkele rooms-katholieke ministers, zoals Imrédy [die op 23 mei minister van economische coőrdinatie is geworden, en daarmee weer een belangrijke funktie heeft], Kundér, Antal en Sztójay, zich op 8 juli naar kardinaal Serédi en enkele andere bisschoppen haasten en hem verzekeren dat de ergste verschrik­kingen nu ophouden…….[omdat immers de meeste Joden al zijn uitgeroeid!].
Bovendien zegt Sztójay dat er al een onderzoek naar bewerin­gen over wreedheden tijdens de deporta­tie van Joden heeft plaatsgevonden, en dat al die verhalen niet waar of zeer overdreven zijn. "Alleen in enkele geïso­leerde gevallen han­delden mensen van het gezag tegen de regels in, maar die zijn al streng gestraft". Wel is de deportatie van de Joden uit Budapest voorlopig van de baan. [Blackbook, 212/213]. Hoewel de vorst-primaat van de Hongaarse r.k. kerk maar ten dele tevreden is en de woorden van de premier zelf ook niet gelooft, laat hij dan toch de pastora­le brief maar niet voor­lezen. De brief van de kardinaal ver­schijnt alleen voor de geestelijkheid.

top

Bisschop Apor, die veel meer kritisch tegen­over dit regime staat, stuurt echter op 15 juli aan Serédi een brief waarin hij garan­ties -zwart op wit- eist, openlijk het rassenprin­cipe door de kerk wil laten verwerpen en zijn ernstige twijfels heeft, maar hij moet zijn kritiek maar voor zich houden. [Nagy-Talave­ra, 209/210, Blackbook, 213/215].
Verschillende malen worden aan bisschoppen, enz. ook volledig misleidende en geruststellende verklaringen en valse beloften afgegeven. Op 30 juni antwoordt men b.v. de nuntius in Buda­pest: "De Joden worden alleen als arbeider naar Duitsland gebracht, ze worden ter beschikking van de Duitse regering gesteld, aan christenen [gedoopte Joden] zal een betere behan­deling worden gegeven, misschien is later emigratie moge­lijk. De Koninklijke Hongaarse regering doet er alles aan om de maatregelen eerlijk en humaan te laten verlopen. De uitvoe­rende organen wordt erop gewezen, om elke aktie die niet aan humane praktijk beantwoordt te vermijden", enz. Maar o.a. de r.k. bisschoppen beseffen wel dat aan de Joden groot onrecht wordt aangedaan, hoewel het er zeer veel op lijkt dat ook zij niet weten en beseffen hoe erg het lot van de Joden is! Zij verklaren in juni in een herderlijk schrijven: "Als aan onvervreemdbare rechten, zoals het recht op leven, op mense­lijke waardigheid, op persoonlijke vrijheid... afbreuk wordt gedaan door personen, of zelfs door de staat dan is het de plicht van de Hongaarse bisschoppen daartegen pro­test aan te tekenen. Zij wijzen erop dat genoemde rechten niet door perso­nen, zelfs niet door de staat, maar door God zelf worden ver­leend. Op deze rechten kan dus door geen mens en geen aardse macht inbreuk worden gemaakt, nog minder kunnen ze de mens ontnomen worden. [Mindszenty, Mijn Leven, 25].
Op 24 juni 1944 verschijnt er ook een memorandum van de bisschoppen van de hervormde en de evangelische kerken in Hongarije, waaruit blijkt dat men wel weet hoe ernstig de situatie is. "Informatie heeft ons bereikt, dat de Joden over de grens zijn gevoerd in verzegelde wagons, dag in dag uit, met onbekende bestemming, per wagon 70 à 80 mensen, van Israë­litisch en christelijk geloof, van alle leeftijden, men was er zelf -en ook familieleden waren dat- van overtuigd dat de reis leidde naar de definitieve vernietiging. Dat gaat in tegen de eeuwi­ge wet van God. Daarom verheffen we onze stem, veroorde­len dit, en protesteren fel tegen de wreedheden, en de gevoel­loze destructie van de Joden". [Blackbook, 219].
Intussen gingen de deportaties echter gewoon door en in juni zijn opnieuw tienduizen­den Joden uit het land wegge­voerd. Op 28 juni 1944 zijn in totaal al 380.000 Hongaar­se Joden gede­por­teerd, dat is gemiddeld per week 60.000! Buiten Budapest, de hoofdstad, wordt dus vrijwel heel Honga­rije in slechts enkele maanden, of zelfs weken, "van Joden gezui­verd" of “Judenfrei”, zoals dat heet. Dit wordt overigens ook bevestigd door uitvoerige verklaringen van Baky en Endre, de beide staatssecretarissen die worden gehoord op de zitting van het kabinet op 21 juni. Hier worden zeer gede­tailleerde rapporten overhandigd en besproken over de depor­taties en de situatie in de getto's…………
O.a. voor deze beide leden van het kabinet staat het overigens zonder meer vast dat Hongarije ’vrij van Joden’  moet worden gemaakt en dat de Duitsers [nazi’s] absoluut, blindelings zijn te vertrouwen… Baky en Endre zijn overigens ook vml. Szeged-officieren, zodat het bij voorbaat al bijzonder moeilijk geacht moet worden dat Horthy hen niet op hun erewoord zou geloven! Vroeg in april 1944 hadden ze een onderhoud met Horthy en het lijkt erop dat Baky o.a. tegenover Horthy heeft uitgelegd dat er “enkele honderdduizenden Joden naar Duitsland gestuurd zouden worden als arbeiders” en dat vooral ‘Galicische’ Joden uit het noordoosten van het land ”hiervoor in aanmerking komen omdat dit gebied weldra gevechtzone zou zijn en omdat die Joden toch allemaal pro-communisten zijn die anders een gevaarlijke vijfde colonne kunnen vormen”. [Sakmyster, 343/344]. Volgens deze beide beruchte criminelen is alles volgens plan verlo­pen, er zijn geen moeilijkheden geweest, alles klachten zijn onge­grond, met uitzondering van Budapest is al op 31 mei 1944 de concentratie van Joden voltooid, op 7 juni is de deportatie van 275.416 Joden [uit het noorden en oosten] voltooid, en de deportatie uit het zuiden van nog eens 340.162 Joden wordt -"alles vol­gens schema"- uitgevoerd....
Er hebben zich alleen wat moei­lijkheden voorgedaan met be­trekking tot gemeng­de huwelij­ken, en "helaas staan priesters en geeste­lijken van alle rang van de christe­lijke kerken vooraan wat betreft hulp aan de Joden in naam van de christe­lijke naasten­lief­de"..... [Blackbook, 235/236]. De Duitse veiligheidspolitie is overal aanwezig, aan alle Hongaarse autoriteiten worden steeds gedetailleerde in­struk­ties ver­schaft. "Het algemeen principe in verband met het vervoer naar de kampen en de deportaties was dat alles gedaan moest worden op een menselijke wijze en in overeenstemming met de christe­lijke geest", aldus dr. László Endre in z'n rapport.
Hij spre­ekt n.b. zelfs van een schoonmaakoperatie en hij meldt dat "in gebieden die van Joden zijn gezuiverd is het alsof de atmo­sfeer is bevrijd van een nachtmerrie van vele eeuwen, de zwarte markt is een klap toegebracht. Aan alle negatieve verschijnselen zoals b.v. partizanenaktiviteiten, spionnage, sabotagedaden, linkse politieke aktiviteiten, valse geruchten, corruptie, enz. is op slag een einde gekomen. Staatssecr. Endre is dan ook op 20 juni 1944 wel zeer optimistisch! Bovendien laat hij, niet voor het eerst, merken een blind vertrouwen te hebben in de Duitsers en voor kritiek is hij doof.  "Een eeuw van voor­uit­gang wordt ingeluid", zo klinkt het ongelofelijk eufemis­tisch in zijn rapport en hij schijnt het zelf ook nog te geloven....
Z'n collega Mihály Jungerth-Arnóthy, de staatssecretaris van buiten­landse zaken, laat zich dan op deze zitting van de Hongaarse ministerraad zelfs sar­cas­tisch, of onnozel, ontvallen: "Je zou bijna be­treuren dat je niet als Jood bent geboren en dus niet aan zo'n uitstapje kunt deelne­men". [Blackbook, 240, Kertész, 80].
Ook enkele anderen zijn minder optimistisch dan Endre, zoals Feren­czy, de luit.-k­olonel van de gendar­merie, die toegeeft dat er Joden zijn doodgeschoten en dat er Joden in kampen zelfmoord hebben gepleegd, en ook veldmaar­schalk Gábor Faraghó [*1890], de opperbevel­hebber van de gendarmerie geeft toe dat hij heeft gehoord over wreedheden en martelin­gen. Maar van de 20.000 gendarmes die deelnamen aan de opera­tie zijn er slechts drie disciplinair gestraft... [Blackbook, 240].
Nog het meest duidelijk is echter de staatssecretaris van het minis­terie van godsdienst en opvoeding Miklós Mester, die over de hou­ding van de kerken rapporteert. Allerlei bisschoppen en anderen hebben hem duidelijk gemaakt dat de situatie ondrage­lijk is, dat de vervolging en de deportaties moeten stoppen, dat er n.b. beroemde Joodse professoren/collega's zijn gede­porteerd, en Mester stelt o.a. voor de hele zaak niet langer bij binnenlandse zaken onder te brengen en Sztójay zegt dan toe meer uitzonderingen te zullen maken voor b.v. gedoopte Joodse intellek­tuelen. Van belang is ook dat Mester contact onderhoudt met Horthy via Gyula Ambrózy, hoofd van het kabinetsbureau, met de leden van de Joodse raad, met Joodse leiders als Samuel Stern en Ottó Komoly, en met de protestantse leiders ds. Zoltán Tildy en ds. Albert Bereczky en bisschop László Ravasz, die zich allen tegen de deportaties hebben gekeerd. Ook de minister van godsdienst en opvoeding István Antal, die zich niet openlijk tegen Endre, Baky en de Duitse bezetters durft te uiten, denkt er zo over. Via Ambró­zy, die veel invloed op Horthy heeft, heeft Horthy dus contac­ten met o.a. de kerken.
De opperbevelhebber van de gendarmerie Faraghó wordt dan bij Horthy ontboden op 22 juni 1944 en deze zegt hem dat de deportaties moeten stoppen. Vier dagen later, op 26 juni, kan Horthy op een vergadering van de kroonraad zeggen dat hem intussen ook protesten tegen de deportatie van de Joden uit Hongarije hebben bereikt van de paus, de Amerikanen en van het Rode Kruis. Hongarije staat dus in een slecht blaadje in het bui­tenland, zo begint men te beseffen! Voor Sztójay en Imrédy [en vele anderen] is dát echter geen norm: alleen wat de Duitsers wensen en eisen geldt [en gold al vele jaren!] voor hen.

top

Horthy wordt dan kwaad, sluit verdere diskussie en maakt duidelijk, dat hij niet langer deportaties van Joden -die een schande over Hongarije brengen- toestaat. Endre en Baky, die beide sadistische schurken, die niet onder controle kunnen worden gehouden, zullen worden ontslagen, en de deportatie van Joden uit Budapest zal worden gestopt. Toch stopt het kabinet van Sztójay nog niet met de deportaties: pas op 8 juli 1944 worden de laatste Joden uit Hongarije getransporteerd, maar dan zijn in twee maanden dus totaal ongeveer 410.0­00 Joodse Hongaarse burgers weggevoerd..... Eindelijk heeft Horthy nu ook zelf zijn stem verheven tegen de deportatie van Joden uit zijn land. Op 8 juli 1944 vertrekt de laatste deportatietrein vanaf het HÉV-station Békásmegyer bij Buda­pest met Joden uit de voorste­den van de Hongaarse hoofdstad en met 17.000 Joden van buiten­landse afkomst uit Hongarije, richting Auschwitz. [Blac­kbook, 250]...., maar in de hoofdstad zelf weet men natuurlijk ook welk lot de Joden buiten Budapest is overkomen. Er zijn al ruim 434.000 Joden uit Hongarije gedeporteerd in 147 treinen, en vanaf 10 juli 1944 zal men beginnen met het wegvoeren van de Joden uit Budapest zelf. [idem, 251].
Intussen is er in de Hongaarse hoofdstad nog geen sprake van de vorming van getto's maar dat komt niet door sabotage van Duitse maatre­gelen! De Duitsers wensen geen echt getto in Buda­pest, want dat zou betekenen dat de geallieerde vliegtui­gen ge­makkelijk b.v. de hele stad, met uitzondering van de Joodse buurten, zouden kunnen bombarderen. Aldus verklaart staatsse­cretaris Endre zelfs openlijk, maar ook de BBC verklaart dat, als er in Budapest een getto komt, er dan bombardementen op woonwijken zullen volgen. Industriewijken zoals het eiland Csepel en militaire objecten zoals de Duna-vliegtuigenfabriek [nu van Messerschmidt] zullen dan niet meer de enige doelen zijn. Dus: de meer dan 230.000 Joden van de Hongaarse hoofdstad -bijna een kwart van de inwo­ners- moeten verspreid over een aantal wijken van de hele stad blijven wonen, maar wèl bij voorkeur bij fabrie­ken en stati­ons, en bij stra­tegi­sche pun­ten! Vele panden moeten nu door Joden worden ontruimd en de Joden moeten zich in bepaalde delen van de stad concentreren. Het onmiddellij­ke gevolg hiervan is dat er duizenden aanmeldingen voor woonruimte binnenkomen! [juni 1944].
Intussen woedt er tegen de Joden in de Hongaarse hoofdstad al een soort openlijke terreur. Arrestaties worden regelmatig verricht, velen worden geïnterneerd, martelingen en executies vinden voortdurend plaats, er worden aanvallen gepleegd op leden van de Joodse Raad, die zoals overal, in een moeilijke positie verkeren: moet men de Duitsers klakkeloos volgen en alles goedkeuren? Of mag men nog opkomen voor Joodse belangen en toch nog protesten indienen? Ook worden aan de Joden in de hoofdstad allerlei beperkingen opgelegd, ze worden steeds gecontroleerd, ze moeten het éne na het andere inleveren, openbare gelegenheden zijn al voor hen verboden, ze mogen geen 'christelijk' personeel meer onder zich hebben en praktisch geldt dat slechts één enkele over­treding levensgevaarlijk kan zijn.
In kranten, films, lezingen en boeken wordt steeds tegen Joden hetze gevoerd, en ze worden voortdurend gewaar­schuwd. Sommige bladen gaan bijzon­der fel en smerig tekeer tegen 'het internationale Jodendom', zoals Harc [Strijd], Magyar Futár [Hongaarse koerier] en Esti Újság [Avondblad] van F. Rajniss, maar de hele sfeer in het bezette Budapest is door het antisemitisme vergiftigd. Men kan uiteraard ook bij deze Hongaarse holocaust spreken van de ergste misdaad uit de geschiedenis maar naar het idee van de Duitse bezetters verloopt vrijwel alles in Hongarije tot nu toe vlekkeloos....
Op de Hongaarse politie en gendarmerie, op be­stuurders en op vrij­willigers, met name ook leden der Pijl­kruiserspartij, kunnen de Duitsers vrijwel steeds rekenen, zozeer zelfs dat Eichmann tijdens het proces in 1961 kan verklaren: "Hongarije was het enige land waar we, naar het idee van de eigen autori­teiten niet snel genoeg te werk gin­gen. De Russen stonden n.l. voor de deur!". [Nagy-Talavera, 202]. Ook de huichelachtige Veesenmayer verklaart, in 1946 in Neurenberg, "Als de Hongaren absoluut hadden geweigerd om op het Duitse verzoek om de Jodenkwestie op te lossen in te gaan, zou die 'oplossing' niet hebben plaatsgevonden, en hadden de Duitsers niets kunnen doen. Druk zou zeker worden toegepast maar 1944 was een crisisjaar, dus het was toch onmogelijk om één miljoen perso­nen bijeen te brengen en te depor­teren. Daarvoor waren geen mensen genoeg. Dat zó snel te doen, in drie maanden, was alleen moge­lijk door enthousias­te mede­wer­king van het hele ambtena­renap­paraat en de gewapende macht van Hongarije. Alleen hulp van de Hon­gaarse regering maakte het mogelijk om de depor­tatie zo snel en geruisloos te volbrengen", aldus Veesen­mayer die daarmee niet alleen zichzelf, maar ook de Duitse, buitenlandse bezetter, volkomen schaamteloos, vrij­pleit. [Black­book, 114, Nagy-Talave­ra, 242].
Een feit blijft echter dat zónder de Duitse bezetting de hele operatie niet eens zou zijn uitgevoerd! Tót het moment van de Duitse bezetting op 19 maart 1944 konden de Joden in Honga­rije relatief nog van bijzonder veel geluk spreken, vooral dankzij het optreden van premier Kállay en zijn kabinet en vooral dankzij het optreden van admiraal Horthy, de rijksbestuurder of regent van Hongarije! Daarná pas hebben de Duitse bezet­ters hun plannen -met hulp van Hongaarse ambtena­ren, politie en gendarmes- kunnen uitvoe­ren. Ongeveer hetzelf­de geldt echter voor meerdere bezette Europese landen. Juist Veesenmayer en Eichmann zijn degenen geweest die met het maken en het uitvoeren van de plannen voor vernietiging van de Hon­gaarse Joden en beslissende rol hebben gespeeld! De hele opera­tie, om binnen zeven weken bijna een half mil­joen men­sen, Jo­den, systematisch naar Ausch­witz te deporteren, en hier hun levens te vernietigen, blijft nog steeds vrijwel onvoor­stel­baar.
Ten tijde van deze dramatische deportaties hebben zich overi­gens nog lugubere gevallen van cynisme, egoïsme en koehandel voorgedaan. Hitler stemde, zo zegt men b.v., toe in de emigra­tie [uitlevering] van 41.000 Hongaarse Joden aan Zwitserland: zij zouden daarna naar Palestina hebben kunnen gaan. Maar Eichmann dwarsboomde dit plan, aldus een rapport van Veesen­mayer aan von Ribbentrop.
Het is de Duitsers, het "Reichssicherheitshauptamt" met name, er wezenlijk om te doen geweest dat de Duitsers in één klap alle Joods bezit in Hongarije, met name de zware industrie, de mijnen en de banken, in handen krijgen, in ruil voor het vertrek van een klein aantal rijke Hongaarse Joden uit Duitse kampen, naar Portugal, met een grote voorraad juwelen. [Nagy-Talavera, 214]. Imrédy gaat hiermee op 2 juni 1944 akkoord.

top

Daarom kan een aantal rijke Joodse families haar vertrek naar het buitenland afkopen, zoals de familie Weiss die in Csepel ten zuiden van Budapest een enorm industrieel complex in bezit heeft, en over aluminium-fabrieken, de Duna-vliegtuigenfa­briek, oliebedrijven, banken, kolenmijnen, bauxietmijnen en een aantal textielfabrieken beschikt! Ook de familie Kornfeld ontsnapt aan de dood, als financiers van liberale kranten en tijdschriften, Franstalige en En­gels­talige bladen, enz.
Jenő Weiss, die in maart 1944 wordt gearresteerd, wordt op 4 april al weer vrijgelaten, nadat hij zijn bezit heeft laten overgaan in de zgn. "Hermann Goering-Werke", onder SS-beheer voor 25 jaar.... Hij en zijn familie en vrienden, in totaal 46 personen, kunnen op 25 juni 1944, na geheim overleg met Himm­ler, met $ 600.000 en RM 250.000 naar Lissabon vertrek­ken! Ondanks genoemde enorme bedragen die deze Joodse families mee mogen nemen, zijn het toch vooral de nazi's zelf, die aan deze "Weiss-Chorin-Affaire" verdienen.
Ook met o.a. Ferenc Chorin is overlegd over het vertrek van rijke Joden uit Hongarije die overigens al in de 19e eeuw tot het christendom zijn overgegaan, en n.b. ook tot de Hongaarse adel behoren! In totaal kunnen bijna 1.700 rijke Hongaarse Joden naar Portu­gal vertrekken, na een akkoord tussen Wisliceny en Eichmann en vertegen­woordigers van de Zionis­tische organisaties in Hongarije, zoals Joel Brand en Rezső Kasztner, maar deze Joden worden n.b. nog omge­leid via het kamp Bergen-Bel­sen, en daar worden ze ge­ïnter­neerd... [Derogy, 56/68]. Ook kunnen in december 1944 nog 1.700 Hongaarse Joden naar Zwitserland ver­trekken, na een akkoord van Zionisten met de SS. [Destruction, XVII].
Geen enkel land wenst trouwens Hongaarse Joden op te vangen. Alleen zouden Joden in beperkte mate naar Palestina kunnen emigreren, en tot september 1944 hebben zelfs 19.000 Hongaarse Joden papieren op zak voor hun vertrek naar dat gebied, maar mogelijkheden om te vertrekken zijn er niet. [Blackbook, 261].
Er zijn ook Duitse voorstellen aan de geallieerden gedaan om de Joden uit Hongarije voor b.v. 10.000 nieuwe trucks, bestemd voor de oorlog tegen Rusland, te ruilen, of b.v. voor enkele honderden miljoenen dollar een aantal Joden vrij te kopen, maar dergelijke voorstellen van de cynische en barbaarse Duitse vijand gelden voor de geallieerden slechts als propagandatrucs: men gaat er niet op in en met name de Russen vinden elk contact met de Duitsers, onder welk voorwendsel ook, ontoelaatbaar. [Dero­gy, 59], maar er gaan in het westen ook stemmen op die zeggen: "Wat moeten wij met een miljoen Joden beginnen?"...
Toch was het bijna zover. In mei 1944 heeft Rezső Kasztner, een der Zionistische Joodse leiders en journalist uit Ko­lozsvár [Cluj] in Transylvanië [* 1906], die ook hoofd is van de Hon­gaarse tak van een hulpcomité voor emigratie naar Pale­stina maar ook op de hoogte is van de gaskamers van Auschwitz en van de Duitse plannen, al gepro­beerd een akkoord te sluiten met Eichmann: één miljoen Hon­gaarse Joden [dus: álle Hongaarse Jo­den] zouden vrij kunnen komen in ruil voor de levering van oorlogsmaterieel door de westelijke geallieerden aan de SS. Maar dat materieel zal worden gebruikt voor de strijd aan het oostfront……….
De linkse Zionistische leider Joël Brand [1906-1965], wiens grootvader en vader al ondernemende en later ook rijke lui waren en die zelf de hele wereld bereisde, vanaf 1930 weer in Duitsland woonde, maar in 1933 is gearresteerd als joodse en linkse aktivist en als Hongaars staatsburger in 1935 wordt uitgewezen naar Hongarije, houdt zich dan al enkele jaren bezig met hulp aan Joodse vluchtelingen en is in Budapest lid van het Reddingscomité [Segélyszolgálat és Mentőszővetség, de Hulpdienst en het Verbond tot Redding] voor Joden. Hij zal samen met Kasztner een comité opzetten dat de emigratie [b.v. naar Palestina] regelt van Hongaarse Joden in ruil voor geld en ze hopen in april 1944 nog dat ze zo de ver­vol­ging van de Joden kunnen stopzetten.... Als de Joden $ 2 miljoen beta­len zullen ze worden gered [Black­book, 262/2­63] en ze zijn ook bereid om aan de wens van Eichmann ["Geef me vrachtwagens, en jullie kunnen voor elke vrachtwagen 100 Joden krijgen"] te voldoen....
Toch weten beiden al welke lugubere plannen de Duitsers met de Hongaarse Joden hebben en hoe beestachtig die al enige tijd worden uitgevoerd! Alle ervaringen de nazi’s eerder in Polen hebben opgedaan worden nu in Hongarije in praktijk gebracht: de Joden worden [zijn] gedwongen om hun huizen te verlaten en worden naar getto’s [vaak steenfabrieken en grote terreinen langs spoorlijnen] in de open lucht gebracht waar ze al te maken krijgen met onverdragelijke toestanden en o.a. folteringen door gendarmes, zodat velen van hen al blij zijn als ze treinen zien komen: ze zijn ervan overtuigd dat die hen naar een of andere kleine stad in het land zouden brengen en de Duitsers zelf lieten daarover al dergelijke geruchten verspreiden: alle waarschuwingen, voorlichting, oproepen tot verzet waren vergeefs geweest…Er was dus geen enkel verzet en iedereen volgde de bevelen. Slechts weinigen wisten de eindbestemming, de gaskamers van Auschwitz, maar anderen geloofden het niet; dat was immers volkomen onvoorstelbaar! [Weisberg, Die Geschichte von Joel Brand, 244/245].  
Rabbijn Fülőp Freudiger [o.a. lid van de Joodse Raad] geeft bijvoorbeeld van dit alles de kille feiten weer: er wordt zonder meer gruwelijk opgetreden tegen de Joden en op mensonterende wijze worden ze behandeld. Alles wordt deze mensen afgenomen, hun bezit, dokumenten en legitimatie en het optreden van de Duitsers [het Kommando van Eichmann met Obersturmbannführer Dietrich [baron!] Wisliceny die 150 man SS ter beschikking heeft] en heel wat Hongaarse trawanten, o.a. de gendarmerie, treden brutaal en ruw op: iedereen moet de veewagons in, jong en oud, mannen, vrouwen en kinderen, pas geboren baby’s en zieke pas geopereerde ouderen, en vervolgens worden de wagons van elk ongeveer 20 m² met een 75 mensen, en met twee emmers, één met water en één voor uitwerpselen, maar vrijwel altijd zonder levensmiddelen, volkomen afgesloten. Eventueel wordt de massa er nog met bajonetsteken verder ingepropt…. Talloze gevallen van leedvermaak van de kant van de gendarmes zijn bekend en alle tegenwerking wordt onmiddellijk met de dood bestraft. Het is duidelijk dat er onderweg ook nog tallozen sterven die Auschwitz niet bereiken. [Weisberg, Joel Brand, 246/247].
Half mei begint de deportatie van de Hongaarse Joden en men heeft haast: eerst komen er twee treinen met beide 45 wagons per dag aan in Auschwitz [3.200 mensen], maar dat gaat de beruchte Hongaarse staatssecr. Endre niet snel genoeg: na een akkoord met Eichmann komen er vier treinen per dag [d.w.z. ongeveer 12.000 mensen] aan en Endre heeft dan alleen hiervoor o.a. 5.000 man Hongaarse gendarmerie [o.l.v. luit.-kol. László Ferenczy, 1898-1946] gemobiliseerd. [Weisberg, Joel Brand, 248]. 
De Duitsers, die vanaf 19 maart 1944 immers alle macht in het land hebben en over alle informatie beschik-ken, komen er overigens in mei ook -door verraad en na martelingen!- achter wie er in Budapest voor valse paspoorten en geld heeft gezorgd want een aantal [’Hongaarse’] Joodse vluchtelingen uit Polen en Slowakije is bij de grens met Roemenië op de vlucht betrapt. Het bureau van de Waada, de Zionistische organisatie, in de Semsey Andor utca in Budapest, wordt vervolgens door de Hongaarse geheime politie binnengevallen en alle buitenlands geld en vele geheime dokumenten worden in beslag genomen. Kasztner en zijn vrouw en de vrouw van Joel Brand worden gearresteerd en gefolterd, maar dan toch weer vrijgelaten. [idem, 249/250].

Duitse colonne op de Margit híd, 19 mrt. '44

top

Hoewel Eichmann is gedreven door z’n akties tegen de Hongaarse Joden is hij soms blijkbaar ook geneigd tot kleine concessies [“als het maar om een paar Joden gaat”] maar hij moet en zal ’zijn beloftes nakomen’. Zo zegt hij b.v. tegen Kasztner: ”Ich habe László Endre versprochen dass kein Jude mehr lebendig in dieses Land zurück kommt”. Herhaaldelijk zet hij graag ook Hongaren voor schut en geeft hén al in 1944 tegenover anderen de schuld van alle ellende die de Joden overkomt!         
Brand en Kasztner blijven overigens van mening dat zij een zeer belang­rijke taak hebben te vervullen en dat ze in Duitse ogen een waardevolle rol als ènige onderhan­de­lingspart­ner spelen. Het blijkt overigens al snel dat men onmogelijk “alle Joden” kan redden en dan dringt zich de vraag op: wíe moet men dan redden? Toch is Kasztner, met zijn idealistische karakter, met zijn gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid ["hij wil deze delicate zaak alléén in de hand houden, en weigert iets uit handen te geven"] en met zijn ambitie om de leider van de één miljoen Hon­gaarse Joden te worden, zeer beslist geen organisator. Van zijn grote plannen komt dan ook vrijwel niets terecht. [Black­book, 267/271]. Het verwijt aan Kasztner dat hij met de Duitsers heeft gecol-laboreerd om een klein aantal Joden [b.v. familieleden en vrienden] te redden en daardoor honderdduizenden heeft verraden noemt Joel Brand [in 1956, één jaar vóór de moord op Kasztner in Tel Aviv!] echter een schaamteloze laster. [Weisberg, Joel Brand, 257].  
Later blijkt natuurlijk wel dat alles bedrog van Duitse zijde is om de aandacht van de Hongaarse Joodse leiders van de hoofd­zaak af te leiden. Aan de Hongaarse Joden wordt immers al in een vroeg stadium hun bezit aan geld, enz. ontnomen! Daarmee zijn hun economische aktiviteiten tot een einde geko­men. Er is zelfs sprake van een ongelofelijke val in waarde van goud en diamanten [van 70 %] in Hongarije. [idem, 265]. De Joodse leiders zijn en worden voortdurend aan het lijntje gehou­den, hun wordt van alles beloofd, maar steeds is er weer sprake van uitstel, van nieuwe, hogere eisen, van admini­stra­tieve moei­lijkheden, etc. Eichmann zegt Kasztner ook toe dat het doden van de Joden zal ophouden, zodra er een definitief akkoord is be­reikt, maar intussen gaan de transporten naar de gaskamers gewoon door. Steeds hogere bedragen worden bedongen als los­geld. Chantage en een smerige handel -met mensen als inzet- met beulen en moordenaars gaan nog een poosje door, maar al gauw is het te laat.
In juni mogen nog wel 18.000 Joden, tegen betaling van geld, koffie en traktoren, naar een werkkamp bij Wenen, om hier herstelwerkzaamheden van oorlogsschade te verrichten, maar voor verreweg de meeste Joden is het einde dan al geko­men. Kasztner wordt zelfs door Eichmann volledig aan de kant gezet, en Brand -die volgens andere Joodse leiders niet op z'n taak is berekend- is dan ineens de onderhandelingspartner. [Black­book, 268]. Hij wordt -belast met een missie "levens voor trucks"- ook nog naar Turkije en Palestina gestuurd.
Akties van Joden bij de geallieerde oorlogsleiding hebben ook geen effect: Men weigert elk aanbod om tegen betaling aan de vijand, de Duitsers o.i.d. Joden vrij te krijgen. In juli 1944 zijn de deportaties voorlopig afgelopen, de Duitsers hebben, samen met fascistische Honga­ren, het hele land, met uitzondering van Budapest,  de hoofdstad, al "Juden­rein" gemaakt en geen ogenblik is met met de deportaties ge­stopt, ondanks het overleg. De Duitsers hebben aldus als het ware hun koopwaar al vernietigd. Het ènige dat Rezső Kasztner heeft bereikt is dat hijzelf en slechts een handjevol Joden is gered. Dat is dan ook een reden om hem in 1957 in Israël, waar hij dan woont, te vermoorden. [Nagy-Talavera, 214/215, Derogy, 60]. Ook heeft Kasztner tenslotte bereikt dat 1700 rijke Hongaarse Joden toch nog kunnen ontkomen aan de hel, tegen een betaling van $ 2.000 per hoofd!.......
Er spelen zich, dankzij deze koe­handel met Joden in Budapest, eveneens afschuwelijke taferelen af bij de buro's van de Zio­nisten in de hoofdstad in de Síp utca. Iedereen wil immers wel uit­reizen en heeft daarvoor alles over. De wanhoop, de doods­angst, het ge­schreeuw van de vele tienduizenden Joden van Budapest komen híer nu samen, en worden over­duide­lijk hoor­baar, voel­baar. Men be­schuldigt Kaszt­ner c.s. er later ook van [Joods] geld te hebben verduis­terd. [Blackbook, 271/272].
Een tweede aktie van Kasztner in juli 1944 om rijke Joden tegen betaling uit Budapest te redden gaat ook nog van start. Voor 100.000 Pengő per persoon mag men vertrekken, maar als men dat niet heeft, kunnen ook goud en juwelen worden afgegeven...Weer melden zich dan duizenden Joden in lange rijen voor het buro in Budapest, en elke dag noteert men op lange lijsten hun namen. De Duitsers wensen echter ook nu weer uitstel, en ze eisen eerst de concentratie [!] van de Joden uit Budapest op het platteland in het westen van het land. Hiervandaan zal men hen echter nog veel gemakkelijker naar kampen kunnen voeren! Het lukt eerst nog een aantal schatrijke Joden om te vertrek­ken, na betaling van enorme bedragen van een half tot een miljoen Pengő maar zij worden zelfs op het vliegveld nog van juwe­len en goud beroofd, gearresteerd, en vervolgens alsnog gede­porteerd! [Blackbook, 284/287].

top

In Hongarije, waar ooit een rijke en grote Joodse gemeenschap leefde, is dan intussen ook een enorme run op -voormalig- Joods bezit ontstaan. Honderden schilderijen van beroemde Europese meesters, goud, edelstenen en juwelen, wandtapijten enz. enz. komen dan in niet-Joodse handen, en worden tot 'nationaal bezit' verklaard...... om het maar uit handen van de Duitsers te houden!! Er komen zelfs speciale wetten op de "bescherming van nationaal welzijn" en men moet hierbij bedenken dat het Joodse vermogen in Honga­rije ooit op 8 mil­jard goudpengő is geschat: al eerder is vermeld dat naar schatting 1/4 deel van alle Hongaars vermogen Joods bezit is ge­weest..... Wanneer dit Joodse bezit eenmaal in handen ["onder bewa­king"] raakt van het hoofd van de Hongaarse politieke politie, de Gestapo, Péter Hain, is het uiteraard niet meer veilig en het grootste deel wordt dan ook naar Duitsland overgebracht! [Blackbook, 291].
Overigens wenst ook de regent van Hongarije, admiraal Horthy, niet dat "Hongaars vermogen", of dat nu van christenen of Joden is, zonder meer in "buitenlandse" [zeg: Duitse] handen overgaat: hij is ertègen dat grond, industrieën, agrarische bedrijven of handelsondernemingen aan een buitenlandse macht worden overgedragen, en wijst erop dat zijn instemming bij eventuele regeringsbesluiten daartoe nodig is! [Blackbook, 289/290].
Later in 1944 kunnen ook nog een 45 leden van schatrijke [oorspron­kelijk Joodse] families Weiss, Kornfeld en Chorin tegen beta­ling van enorme bedragen vertrekken. Voor een perio­de van 25 jaar zullen hun bedrijven, die tot de allergrootste van Honga­rije behoren, "worden overgenomen". Maar van de Duitse belofte om, wanneer zij eenmaal zijn ver­trokken uit Hongarije, $ 600.­000 te betalen komt niets te­recht! Via Zwit­serland kan men naar Portugal vertrekken. [Bl­ack­book, 290]. De affaire-Kasztner is, samen met een aantal andere genoemde lugubere gevallen van koehandel en zwendel, voor een aantal historici aanleiding om ook de Hongaarse Joodse leiders, b.v. de leden van de Joodse Raad, mede verantwoordelijk te stellen voor de moord op een half miljoen Hongaarse Joden in 1944, want ”deze leiders waren wel het meest onderdanig, het meest ver­achtelijk van heel Europa”. [Nagy-Talavera, 203]. De Joodse leiders zijn vooral bang geweest voor het verlies van hun privileges, en zij hebben dus in hoge mate gecollaboreerd. Nog in mei 1944 verklaren zij b.v. "Wij willen geen klach­ten over de maatrege­len uiten maar vragen slechts dat ze in een menselijke geest worden uitge­voerd". Hierbij is van geen enkele vorm van dap­per­heid sprake, men wist alles, maar infor­meerde de Hongaarse Joden nooit! [Nagy-Talavera, 240/241].
De Joodse Raad -waarin zoals bekend de belangrijkste vertegenwoordigers der Joodse gemeenschappen zitten, zoals de voorzitter der orthodoxe gemeenten, Fülőp Freudiger en de voorzitter der [meer liberale] Israëlitische gemeente van Pest en leider der Raad, de zakenman Samu Stern [1874-1947]- werd aldus, zeer waar­schijnlijk onwetend, en zéker tegen haar eigen wil, één van de vele instrumenten voor de doorvoe­ring van de anti-Joodse maatregelen die door de Duitse en Hongaarse autoritei­ten werden bevolen. [Destruction, XVII].
Aan de Hongaarse Joodse leiders is immers al in maart 1944 samenwerking met de Duitse autoriteiten beloofd, als zij zich maar rustig houden, aan de Duitse verlangens voldoen, en in economisch opzicht bereid zijn tot samenwerking. En dat ge­beurt: de Joodse Raad van Hongarije is vanaf het begin bereid tot loyale en positieve samen­werking [= collaboratie] met de Duitse bezet­ters, met Eichmann, Wysliceny, Krumey en ande­ren.... [Blackbook, 262]. Op 29 juni 1944 kunnen ook vrijwel alle zionistische, en een aantal conservatieve en orthodoxe Joodse leiders uit Budapest vertrekken. De Duitsers spreken hierbij zelfs over een 'model-collectie' en over 'parade-Juden'. [idem, 271/273]. Maar zelfs deze reis van deze vooraanstaande Joden eindigt tenslotte in .... Bergen-Belsen!
Maar ook aan de westelijke geallieerden worden na 1945 verwijten gemaakt: ondanks herhaalde verzoeken van Hongaarse Joodse leiders hebben er nooit geallieerde bombardementen plaatsge­vonden op b.v. de spoorlijn-verbindingen van Hongarije met Auschwitz, terwijl vrijwel alle transporten via Kassa [Kosice] plaatsvonden... [Nagy-Talavera, 215]. Ook weigert de Britse regering pertinent om Joodse vluch­telin­gen uit Honga­rije naar Palestina te laten gaan terwijl er in Budapest geruchten gaan dat al 40.000 Joden zich klaar maken om naar Palestina te vertrekken. De Britten blijven erbij: "Het Internationale Rode Kruis heeft geen enkel recht om vluchtelingen over te brengen naar gebieden die onder onze controle staan". [Derogy, 82].
De grootste verantwoordelijkheid voor de ondergang van het Hongaarse Jodendom blijft echter rusten op de bezeten en keiharde, onmenselijke Duitse bezet­ters en hun vele handlangers in Hongarije. Maar: evenmin als in andere bezette landen van Europa hielpen protesten ook maar iets! Verdeeldheid bij de hoogste Duitse nazi-leiders is overigens een reden geweest voor enig uitstel bij de deporta­tie van de Hongaarse Joden uit Budapest. Goering en von Ribbentrop, ofwel Bui­tenlandse zaken en Wehrmacht hebben de uitroeïing van de Joden toch net niet zó hoog op hun ver­lang­lijst staan als b.v. Himmler, de SS en Eichmann! [Blac­kbook, 279].

Van groot belang zijn in de zomer van 1944 natuurlijk ook de enorme, zware verliezen van de Duitsers overal in Europa: Frankrijk, België, heel Zuid-Italië en de hoofdstad Rome, en de hele Balkan gaan van juni tot augustus/september verloren en de Geallieerden staan vervolgens aan de Rijn en de Donau, en bij Warschau. Politiek en vooral militair heeft het barbaarse rijk van Hitler [zou men denken] wel iets anders te doen dan zich aktief bezig te houden met het lot van die laat­ste Joden in Hongarije..... Toch worden de plannen ervoor klaargemaakt en de nazi’s rusten niet vóór ook de laatste Joden uit Hongarije zullen zijn verdwenen!

top