< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.4.3  Gruwelen, spanningen, crisis, machtsstrijd en chaos, juni en juli 1944.

In juni 1944 is men bij de geallieerden en in neutrale landen van Europa wel goed op de hoogte van het drama dat zich in Hongarije in korte tijd heeft voltrokken. De gruwelen die zich bij de deportaties van de honderd-duizenden Joden uit Honga­rije -vrijwel zonder eten en drinken gelaten- met de overvolle en afgesloten treinen [veewagons!] naar de kampen van Auschwitz hebben afgespeeld, vooral in het noordoosten van het land maar ook in Székesfehérvár en Nagyvárad [tgw. Oradea] -waar b.v. bijna een kwart der bevolking, 21.000 van de 93.900 inwoners, Joods was!- staan zelfs uitvoerig beschreven in Zwitserse en Zweedse kranten, maar "men wil en kan het niet geloven" en bovendien is niemand bij machte om iets te doen. Een klein aantal Joden vlucht uit Transylvanië nog naar Roemenië en ook van hen verneemt men iets van het­geen zich in Hongarije heeft afgespeeld. Ook is de moord op de Joden intussen bekend geraakt o.a. in de Verenigde Staten en president Roosevelt heeft al aangekondigd dat deze moord niet ongewroken kan blijven: de schuldigen van deze gruwelijke daden zullen worden bestraft.    
Het Internationale Rode Kruis vraagt nu ook om opheldering van de situatie in Hongarije en vooraanstaande Europese staatshoofden zoals de Zweedse koning Gustaaf V en de Britse koning George VI, en ook de paus [op 25 juni 1944] schrijven nu in persoonlijke boodschappen het Hongaarse staatshoofd, admiraal Horthy, in verband met berichten over de gruwelijke deportaties vanuit Hongarije. Paus Pius XII noemt weliswaar niet de Joden met name maar Rijksbestuurder Horthy wordt wèl opgeroepen om “al het mogelijke te doen om te verzekeren dat het lijden dat al zo lang moet worden gedragen door talloze ongelukkige mensen in de boezem van deze edele en ridderlijke natie vanwege hun nationaliteit of ras niet wordt verlengd of nog erger wordt”. President Roosevelt dreigt hierna met ernstige maatregelen als er geen einde komt aan de deportaties en schrijft: “Ik vertrouw niet alleen op menselijkheid maar ook op de kracht van de wapens” [Sakmyster, 350], en Horthy wordt dan ook door koning Gustaaf V -die z'n oude gevoelens van vriendschap voor Hongarije in herinnering roept- opgeroe­pen om maatregelen te nemen ten bate van degenen die nog kunnen worden gered.
Horthy schrijft naar Stockholm terug dat de Zweedse koning ervan overtuigd moet zijn dat hij doet wat in de huidige omstandigheden in z'n macht ligt, om b.v. de prin­cipes van humaniteit te doen res­pekteren.....
Maar: de omstan­digheden zijn beroerd en voor de meeste Joden zijn ze al noodlottig geweest en de macht van Horthy is minimaal, hoewel zéér weinigen in Hongarije dat goed beseffen! Ook wordt de Rijksbestuurder van Hongarije via de nuntius, mgr. Angelo Rotta, door de paus voor­zich­tig ge­waarschuwd dat zijn naam op de lijst van oorlogs­misdadi­gers der geallieerden zou kunnen komen..... [Derogy, 66]. Zie hierboven.
Horthy heeft echter door de “Auschwitz-protokollen” [zie blz. 132] en de aandacht van het buitenland wèl weer moed gevat om iets tegen de Duitsers te ondernemen, deste meer omdat de landingen in Normandië aan de geallieerden kennelijk vaste voet op het vasteland verschaffen èn bijvoorbeeld vanwege een Duitse film die in Zwitserland is vertoond en waarop wordt gesuggereerd dat niet de Duitsers maar de Hongaren de Joden zo wreed hebben behandeld! Hij is dus in z’n eer aangetast en blijft ervan overtuigd dat slechts de Duitsers en een handvol Hongaarse sadisten verantwoordelijk zijn voor de gruwelijke behandeling der Hongaarse Joden en de wreedheden daarbij. 
Omdat hij merkt dat het kabinet, dat op 21 en 23 juni bijeen komt, geen maatregelen neemt, zal hijzelf bij een vergadering van de Kroonraad op 26 juni [als voorzitter] aanwezig zijn en hier laat hij de ministers weten dat  er felle protesten zijn gekomen tegen de misdaden die in Hongarije hebben plaatsgevonden. Hij geeft Endre en Baky, “die sadistische schurken”, de schuld ervan en noemt verschillende plaatsen waar wreedheden tegen Joden hebben plaatsgevonden. Horthy roept ook de bevelhebber van de gendarmerie, gen. Gábor Faraghó, erbij, en ook deze zegt dat alléén de Duitsers verantwoordelijkheid dragen voor de misdaden.
In een debat dat hierop volgt verdedigen Sztójay, Reményi-Schneller en Imrédy -uiteraard!- de Duitsers maar Horthy verliest z’n geduld en zegt tenslotte [om de diskussie af te sluiten] o.a.: ”De regering zal maatregelen nemen om Endre en Baky van hun posten te ontheffen en de deportatie van de Joden uit Budapest zal worden gestopt”. [Sakmyster]. In juni 1944 is men echter nog lang niet overal [en óók in het buitenland] overtuigd van de mogelijkheden die er nu in Hongarije zijn om toch nog Joden te redden van een zekere dood in Auschwitz!
Het lijkt er b.v. op dat ook de Zweedse koning niet echt is overtuigd van ”wèrkelijke pogingen om in Hongarije de prin­cipes van huma­niteit weer te doen respekteren”, want op 30 juni 1944 wordt op de Zweedse ambassade in Budapest een humani­taire missie geo­pend. In Zweden is n.l., onder anderen door de voormalige Hongaarse ambassadeur Ullein-Revitzky, die in maart 1944 moest aftreden en allang bekend was als anti-nazi, door brie­ven en artikelen ook in de pers bekendheid gegeven aan het lot, de martel­gang, van de honderd­duizenden Hon­gaarse Joden. De Zweed­se koning heeft daarop een organisatie in het leven geroepen die zich het lot van de overgebleven Joden in Hongarije misschien nog kan aantrekken. [Ul­lein-Revitzky, 201].
Deze nieuwe afdeling staat onder leiding van de jonge 'secretaris' [‘speciale attaché’] Raoul Wallen­berg [geb. 4 aug. 1912], een telg uit een oude aristo­kratische en zeer rijke Zweedse familie van diplomaten en bankiers en direkteur van een in- en uitvoerfirma. Hij had een zeer goede opleiding ontvangen, kende geen angst en had een groot gevoel voor relativeren, sprak Engels, Duits, Frans en Russisch, en had o.a. ervaring opgedaan in de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en in Palestina. Het werk bij een Joodse vluchteling, Koloman Lauer, beheerder van een in- en uitvoerbedrijf bracht hem veel op reis in Europa, o.a. in Duitsland en Hongarije, maar na overname van deze zaak als direkteur brengt het werk hem ook in aanraking met het lot van de Joden dat hij als schokkend ervaart.
Door de oprichting van een Commissie voor Oorlogsvluchtelingen in de Verenigde Staten zal echter hulp worden verleend, hoewel die voor een groot deel te laat komt, maar de Amerikaanse president en zijn ambtenaren richten zich op Zweden -het belangrijkste neutrale land in Europa- op concrete hulp te geven. Door Lauer wordt Raoul Wallenberg vervolgens aanbevolen en hij moet z'n invloed aanwenden om Hongaarse Joden te sparen voor verder vervolging en lijden…. [Blackbook, 231].
De Zweed stelt echter wèl zijn voorwaarden want hij weet dat er geen tijd is te verliezen. Alleen in de heksenketel Budapest wonen nog vele tienduizenden Joden, maar díe worden óók al op allerlei manieren bedreigd en geterroriseerd en hun lot is dus bijzonder onzeker. Voor Eichmann en de andere Duitse nazileiders is immers alleen de faktor tijd nog van belang: zodra er tijd is zullen ook de ruim 200.000 Joden uit de Hongaarse hoofdstad, waar ze zoals bekend ook ongeveer een kwart der inwoners uitmaken, zéker worden gedeporteerd en vermoord. Híerin zien fanatieke nazi’s zoals Eichmann en Himmler immers hun voornaamste doel en dát moet vóór de aanval op Budapest van het Rode Leger beslist gebeuren!…… Ook voor de dappere, onverschrokken Wallenberg telt dus elk ogenblik; hij wil dus alle, óók ondiplomatieke middelen, zoals omkoping, vleierij, oplichting, chantage, gebruiken om Joden te redden en hij krijgt van zijn regering ook Zweedse paspoorten die aan [sommige] Joden verstrekt zullen worden. Bovendien heeft hij de beschikking over geld en een aantal huizen zodat aan een aantal Joden in Budapest onderdak en voedsel kan worden verstrekt.
Vanaf 9 juli 1944 [één dag na het vertrek van de laatste der 139 treinen met Joden, uit Békásmegyer bij Pest] is Wallenberg in Budapest aanwezig en hij kan hier dankzij geheime fondsen van het "American War Refugee Board" zo mogelijk Joden vrijko­pen, enz., en van een Zweeds paspoort voorzien. Met die treinen zijn n.b. in twee maanden 420.000 [Joodse] Hongaarse staatsburgers weggevoerd van wie er meer dan 320.000 al vrijwel onmiddellijk zijn omgekomen [omgebracht] in de Duitse kampen……..

top

Wallenberg gaat in Budapest echter aan het werk ’met een verbazingwekkende energie en fantasie en zijn opdracht zou de volgende zes maanden in beslag nemen. Hij zou ononderbroken werken, dag en nacht, met een ongelooflijke moed, durf en vindingrijkheid om de Joden van Budapest te redden. Het eerste wat Raoul Wallenberg deed was een praktische manier bedenken om de Joodse mensen te helpen. Fysieke weerstand kwam niet ter sprake; er waren geen wapens en de Duitsers waren in Hongarije nog onoverwinnelijk. Vechten zou het vernietigingsplan niet stopzetten. Hij kreeg een briljant idee.
In de periode dat hij in nazi-Duitsland had doorgebracht, had hij geleerd dat de Duitsers een groot respekt hadden voor ambtenaren en gezag. De bereidheid van de Duitsers om zich aan bevelen, hoe waanzinnig of afschuwelijk die ook waren, te onderwerpen, was één van de faktoren geweest die de uitroeiïng van de Joden had mogelijk gemaakt. Elk aspekt van de Duitse maatschappij en opvoeding maakte dat de gewone Duitsers een fanatiek respekt hadden voor het gezag’. [’Raoul Wallenberg’, Michael Nicholson en David Winner, Infodok Leuven, Ned. Bibliotheek en Lektuurcentrum, Den Haag, blz. 31/32].
Hij komt dus op het idee om mensen te helpen aan een officieel uitziend dokument, een soort pas die hen formeel onder bescherming stelt van de [neutrale] Zweedse staat!
Al in juni 1944 komen er in Budapest geruchten over zgn. "Schutzpässe", die eerst eigenlijk alleen in beperkte mate en tijdelijk worden uitgegeven aan degenen die hun [Zweedse] pas kwijt zijn. Het Zweedse ministerie van buitenlandse zaken geeft dergelijke voorlopige paspoorten b.v. ook aan Hongaarse Joden die familie in Zweden hebben. Eerst worden dus alleen passen verstrekt aan dege­nen die kunnen aantonen dat ze via één of andere relatie familie- of zakelij­ke betrekkingen in Zweden hebben, dàn moet men aantonen dat men verwant is aan iemand met dergelijke betrekkingen, maar vervolgens wordt nauwelijks meer naar deze voorwaarden geke­ken.
Er vormen zich dan al gauw rijen voor de ambas­sade en ook aan andere Joden worden derge­lijke passen, die bescher­ming bieden van de Koninklijke Zweed­se ambassade, uitgereikt. Het Zweedse Rode Kruis wil al gauw ook honderden Hongaarse Joden redden en tenslotte worden duizen­den mensenlevens op deze manier gered. [Derogy, 48, Black­book, 274/2­76].
’Toen Wallenberg in Budapest aankwam gaf de Hongaarse minister van buitenl. zaken hem de toestemming om 1.500 van deze paspoorten te maken, geleidelijk aan trok Wallenberg, met ingenieuze onderhandelingen en met een grote overtuigingskracht, dit aantal op tot 4.500 en uiteindelijk liet hij het driedubbele van dit aantal maken. Hij kocht Hongaarse ambtenaren om en chanteerde hen om een oogje dicht te knijpen en … gedurende de laatste dagen, toen hij nog meer paspoorten kon laten drukken gaf hij een vereenvoudigd dokument uit en zelfs dit paspoort, dat op goedkoop papier werd gedrukt, deed wonderen’. [Nicholson, Winner, 32/34]. …..
Aan Wallenberg is immers ook bekend hoe gruwelijk het lot is geweest van vele honderdduizenden die aan de massamoord op o.a. Hongaarse Joden in Auschwitz niet hebben kunnen ontkomen. Ook knoopt hij al gauw goede rela­ties aan met Mihály Jungerth-Arnóthy [*1883], een voormalig diplomaat en ooit gezant in Moskou maar nu onderminister van buitenlandse zaken die ook verantwoordelijk is voor Joodse zaken. Hij weet te bereiken dat b.v. de vreemdelingendienst van het Hongaarse ministerie van binnenlandse zaken de identi­teits-be­wijzen van de Koninklijke Zweedse ambassade erkent en hoe­wel aan de Duitsers één en ander wordt door­ge­geven [ver­ra­den] gaat men toch door met het ver­schaffen van duizen­den "Schutzpässe" aan degenen die zich melden bij een consu­laat.
Zelfs de al enkele malen eerder genoemde commandant van de politie van Budapest, László Ferenczy [1898-1946], nu verantwoordelijk voor Joodse zaken, die ook bekend is vanwege z’n fascistische sympa­thieën en bij de deportaties als tussenpersoon tussen Eichmanns Sonderkommando en de Hongaarse politie fungeerde, geeft aan Walllenberg toestemming om Joden onder Zweedse bescherming te huisves­ten in huizen naar eigen keuze. Tiental­len huizen en villa's in de Hongaarse hoofdstad worden dan opgekocht en tot Zweeds grondgebied verklaard en hierin worden Joden gehuisvest. [Derogy, 91]. Ferenczy speelt echter een dubbelrol…..
Ook de Zwitserse ambassade, die de Britse belangen in Honga­rije vertegenwoordigt, en dan met name de Zwitserse vice-consul in Budapest Carl Lutz [1895-1975], en -nog steeds- de apos­tolische nuntius mgr. Angelo Rotta mogen in dit verband zeker niet onver­meld blijven. 8.000 Joden met een certificaat als "Palestijn" [en dus onder Bri­tse bescherming] in Budapest staan in de zomer van 1944 onder Zwit­serse bescher­ming, [Blackbook, 277] 20.000 Joden staan onder Zweedse en 2.500 Joden onder Vatikaanse bescher­ming. Carl Lutz, de Zwitserse vice-consul in Budapest redde in WO II [1944] naar schatting 62.000 Joden het leven.
Wallenberg en anderen merken overigens ook steeds meer dat de Duitse beloften van mogelijke emigratie van Joden naar Pale­stina waardeloos blijken, een hersenschim, een loze kreet, en daarom vinden ze, dat aan de vele tienduizenden Joden in Buda­pest nog veel méér passen moeten worden verstrekt die inter­nationale bescher­ming en officiële garanties bieden. [Derogy, 85]; aan tiendui­zenden Joden worden nu "Schutzpässe" ver­schaft en men schat het aantal Joden dat aldus nog wordt gered op in totaal 33.0­00. [Destructi­on, XXV]. Ook aan bekende Hongaarse anti-fas­cisten worden wel dergelijke passen verschaft.
Het spreekt vanzelf dat ’de Schutzpass [Oltalomlevél] een duidelijk bewijs is dat de Joden niet helemaal alleen stonden en het was een middel om duizenden Joodse levens te redden. Het betekende ook een grote morele steun’. “Ze deden ons op de één of andere manier weer menselijk voelen, nadat we door al de maatregelen en propaganda tegen ons waren gereduceerd tot zuiver objekten”, aldus Edit Ernster, een jonge vrouw die werd gered. Wallenberg wist hoe belangrijk het moreel was. In zijn eerste verslag naar Stockholm schreef hij: “De Joden zijn hopeloos. We moeten hen op de één of andere manier hoop geven”, en een andere keer schreef hij: “Het is noodzakelijk dat we de Joden uit hun apathie halen. We moeten hen afbrengen van het gevoel dat ze in de steek  zijn gelaten”. [naar Nicholson, Winner, 34].
’Vanaf het moment dat hij in Budapest was aangekomen, op 9 juli 1944, zette Wallenberg een wervelwind van aktiviteiten in gang. Hij richtte zijn humanitaire steunfonds bij het Zweedse Gezantschap op, de ‘Afdeling C’. In het begin had hij een staf van veertig -meestal Joodse- medewerkers, maar het aantal breidde zich uit tot vierhonderd en meer. Afdeling C werkte dag en nacht. Er werden dagelijks enorme voedselpaketten naar het getto gebracht. Tijdens de hierop volgende dagen werden dagelijks duizenden mensen gevoed.

Vanaf ong. apr. mei 1944 worden massaal Hongaarse Joden naar Auschwitz gedeporteerd

top

Wallenberg is zich er immers zéér goed van bewust dat voor de Joden elke dag, elk uur, telt omdat hij de schokkende rapporten over de deportaties van en de moord op de Hongaarse Joden kent. In minder dan twee maanden zijn intussen 437.000 Hongaarse Joden in Auschwitz ‘afgeleverd’ en dat “liep als een trein”, aldus Eichmann tegenover een collega! Bovendien weet hij dat Eichmann onlangs in een nachtclub in Budapest tegen collega’s ook had gezegd dat hij van plan was om de complete Joodse bevolking van Budapest in één dag -6 juli 1944- op te pakken; alleen ”de technische details moesten nog worden geregeld”. Maar Horthy had dat nog tegengehouden en uitstel bevolen. [Smith, Verdwenen Held, 52/53].
De zaak is dus zeer dringend en Wallenberg vertrekt eerder dan aanvankelijk de bedoeling was. Eenmaal in Budapest heeft hij op de Zweedse legatie [in de Vadász utca, Lipótváros, distr. I] een ontmoeting met o.a. Per Anger en met het hoofd van het gezantschap, Ivar Danielson. Al zeer snel merkt hij dat er dagelijks lange rijen Joden voor de Zweedse vertegenwoordiging in Budapest staan met papieren en dokumenten om hier gedaan te krijgen dat ze op één of andere manier uit de hel van deze stad kunnen ontkomen.
Ook de Zwitserse vice-consul Carl Lutz, een waardig collega van Wallenberg, reikte samen met zijn dappere [vaak Joodse]  medewerkers duizenden passen -vrijbrieven- uit die bewezen dat degene die erin werd genoemd onder bescherming van de Helvetische Confederatie stond, maar hij deed dat helemaal op bevel van zijn eigen geweten en legde op enigszins eigengereide wijze de ambtelijke regels naast zich neer; zijn ambassadeur weigerde namelijk de vrijbrieven te tekenen! [naar: Konrád, Essays, 90]…. 
Aldus vinden er toch nog reddingsakties ten behoeve van de overgebleven tienduizenden angstige Joden van Budapest plaats, want het is overduidelijk dat ook hun levens worden bedreigd en ze worden vrijwel dagelijks geterroriseerd door benden van de Nyilas, de Pijlkruisers, het gepeupel der extreme nazi’s.
”Partijbureaus van de Pijlkruisers handelen op eigen houtje, schooiers van de straat en vrijgelaten criminelen, gestoorde militanten, proleten die de burgerij haten en om raszuiverheid schreeuwen en fanatieke volksmen-ners krijgen de beschikking over een uniform, een armband en een mitrailleur. In bendeverband doen ze invallen in joodse huizen en lukraak kiezen ze mensen die geëxecuteerd dienen te worden. Maar eerst laten ze hen zich uitkleden, zodat de buit verdeeld kan worden.
Benden roofmoordenaars met armband om heersen over de stad…. Sommigen doodden enkel om een ketting of een ring. Ze durfden niet met de tram naar het front in de buitenwijken van Budapest te gaan om niet het risico te lopen dat hun Pijlkruiserkameraden er met de buit van door zouden gaan”. [Konrád, Essays, 101]. 
Alleen hún wetten en gezag gelden hier en bij hen draait hier in Budapest nu alles om de Joden: hun uitroeiïng en deportatie worden door deze terreurbenden geëist. Beseft Wallenberg wel dat hij in een gevaarlijke poel der geschiedenis is gestapt? [Smith, 58/59]. 
Al sinds maanden voelden de Joden in Budapest overigens dat hun lot is bezegeld: ze worden opgejaagd en voelen zich overal bedreigd, moeten zonder énige tegenspraak gehoorzamen aan de meest dwaze bevelen. Velen van hen waren gedwongen hun eigen huis te verlaten om in aan Joden toegewezen huizen te gaan wonen, en ze mochten alleen meenemen wat ze konden dragen, b.v. in een kussensloop. Kostbaarheden moest men achterlaten, zo werd gezegd, en voortaan moet een kamer worden gedeeld met meerdere gezinnen, vaak uit een totaal ander milieu. Hard en ruw optreden, ruzies, vloeken en geschreeuw zijn dan te verwachten. Enige privacy en waardigheid maken dan al snel plaats voor vernedering en apathie. “Het was verbazing-wekkend hoe snel de mensen waren gereduceerd tot de beesten die de nazi’s wilden dat we zouden worden”. [Schimmel,  81]. Je bent al snel beroofd door je buren of de nieuwe mensen die nu  in je huis wonen en alles aan auto’s, fietsen, radio’s, enige luxe is allang afgepakt, verdwenen…..
Men is dus bewust van de buitenwereld geïsoleerd en een avondklok beperkte alle aktiviteiten. Je weet nooit wat de volgende dag zou brengen en of je nog op iemand kon vertrouwen. Altijd en overal ben je onveilig en de wanhoop komt steeds dichterbij. Joden [met hun kinderen!] worden ook gedwongen om het puin te ruimen en de lijken op te ruimen na de bombardementen! [Schimmel, 84/85]. In juni 1944 komt het bevel aan alle Joden in Budapest om naar bepaalde wijken te vertrekken die als getto’s werden bestempeld en één van de grootste is in de oude stad, een deel van wijk VII, Erzsébetváros, het gebied achter de synagoge in de Dohány utca. De synagoge zelf was al leeggeroofd en werd gebruikt voor de opslag van oorlogsmaterieel. [Schimmel].
’Dit is het eigenlijke getto, het Joodse getto, een gebied dat is afgesloten; de ramen die uitzicht op de buiten-wereld boden waren dichtgemetseld, de toegangswegen afgesloten….. Het was een gebied dat bezaaid was met sjoels, een wijk waar voornamelijk de orthodoxe gemeenschap woonde in oude huizen, veelal zonder comfort, een van de kleurrijkste buurten van de stad met talrijk bioscopen, hotelletjes, bars en bordelen, goudsmids-ateliers en drukkerijen, koffiehuizen en vakbondskroegen, afgewisseld met gebouwen die in de volksmond ‘House of Lords’ heetten aangezien daar onder politietoezicht gestelde misdadigers opeengepakt zaten. Dit was het echte getto, waarvan de bewoners ongeschikt waren om in Zwitserse, Zweedse of Portugese kandidaat-staatsburgers te worden omgetoverd’. [Konrád, Essays, 106/107].
Er was ook een ’internationaal getto’, de schepping van neutrale diplomaten, met een aantal beschermde huizen rond het Szent István park in het stadsdeel Újlipótváros [ten noorden van de oude binnenstad van Pest] waar in de jaren ’20 en ’30 ruime, comfortabele woningen voor burgergezinnen waren verrezen, fraai ogende staaltjes van stedenbouw in de geest van het moderne Bauhaus. [naar: Konrád, Essays, 107].
Door al deze ontwikkelingen is het intussen wel duidelijk dat de regent van het land, Horthy, vrijwel alle gezag heeft verloren en dat overal jonge [extreemrechtse, fascistische, wrede] politici coups beramen om de regering af te zetten en Hongarije in de allesoverheersende armen van het Derde Rijk te drijven. Het grootste gevaar leveren de Pijlkruisers op die -naar Duits voorbeeld- strak zijn georganiseeerd. ‘Verhalen over intriges en politiek gemanoeuvreer schijnen elk gesprek over politiek te domineren’. Maar de Joden vormen ook een belangrijk onderwerp, of liever doelwit, een machteloze prooi, en ze zijn met hun gele ster gemakkelijk te herkennen: alle Joden waren verplicht de opvallende ster te dragen.

top

Toch is ook vrij algemeen bekend dat je bij het Zweedse Rode Kruis een vrijgeleide kunt krijgen die voor enkele honderden Joden al zorgde om ’vrij’ te komen in b.v. een klooster of een kerk of kerkelijke instellingen.
Op straat werd ook verteld dat iedereen die met Zweden connecties had en een reisplan, een tijdelijke pas van de ambassade kon krijgen en dat al enkele honderden Joden dit hadden aangevraagd…
Voor dergelijke dokumenten hebben de Duitse officieren wel respekt, want de bezitters ervan genieten Zweedse bescherming en er zijn een aantal gevallen bekend van mensen die uit de werkkampen zijn vrijgelaten. De industrieel Hugo Wohl is zo iemand: hij nam een jurist in de arm en vocht met sukses zijn zaak voor de rechtbank aan. Gevolg hiervan is dat hij geen gele ster meer hoeft te dragen en niet meer verplicht in een aan-gewezen “sterhuis” moet wonen! Wallenberg onderzocht deze zaak en concludeert: een officieel dokument kan de moordmachine dus stoppen! ‘Hij vewondert zich dan over de invloed van de psychologie over de bureau- cratie’ en zegt tegen z’n colllega’s: wat we nodig hebben is een dokument dat er officieel uitziet en op een paspoort of “Schutzpass” lijkt. Het ontwerp moet er indrukwekkend uitzien en voorzien zijn van de persoon-lijke handtekening van iemand van de ambassade. Ook moet, indien mogelijk in kleur, het Zweedse wapen erop staan…. De plannen ervoor nemen vaste vorm aan en een foto van de eigenaar vindt Wallenberg ook nodig, “alsof men naar Zweden reist en op dit moment onder onze bescherming staat”. Het dokument zal dus n.b. de SS-bewakers moeten overhalen! Een drukpers wordt hiervoor gezocht en gevonden en deze ingenieuze inval betekent een keerpunt voor Wallenberg en voor veel Joden in Budapest…. [Smith, 59/60].
Hij gaat er dan vanuit dat veel nazi-soldaten en Hongaarse bendeleden slecht opgeleide jongemannen zijn die onder de indruk zullen zijn van een dokument dat er officieel uitziet. Zelfs reklameborden met posters worden ervoor gebruikt en in Budapest opgehangen: alle rechten van Zweedse staatsburgers worden de bezitters van het dokument gegarandeerd. De nazi’s worden aldus met de echtheid van het dokument vertrouwd gemaakt.
Ambassadeur Danielson en Wallenberg zelf ondertekenen de ‘Schutzpässe’, waarvan er eerst 1.500 komen maar weldra veel meer. Het Joodse verzet in Budapest [b.v. de Waada] laat trouwens ook valse passen verschijnen maar ‘Wallenberg kijkt dan de andere kant uit’. Het loopt weldra allemaal efficiënt en ook welgestelde Joden en Joodse organisaties in Budapest geven geld! De ’Sectie C bij het Zweedse Gezantschap’ krijgt het druk, er wordt een staf samengesteld en er worden verschillende gebouwen in gebruik genomen en enkele auto’s van Joodse zakenmensen worden overgenomen. [Smith, 61].
”Uiterst bekwame mensen werkten onbaatzuchtig met hem mee, velen van hen zou je onverschrokken helden kunnen noemen. Kinderverzorgsters en artsen, advocaten en arbeiders, zwarthandelaren en monniken. Ze konden ook zonder hem wel een tijdje vooruit, maar hij was de drijvende kracht die hen bezielde, ze hadden hem nodig met zijn creatieve organisatietalent waarmee hij alles bijeenhield, al had hij zijn momenten van wanhoop: ‘Alles is voorbij, het gaat niet meer’. Maar even later liet hij zich toch weer een slimme zet influisteren waarmee nog een paar mensen konden worden gered; hij leefde op en ging weer door”. [Konrád, Essays, 102].
Bij de Joodse Raad in de Síp utca no. 12 spreekt Wallenberg ook Samu Stern, dr. Pethő en diens zoon László die hij al kende en enkele dagen erna krijgt hij ook zelf de zgn. Auschwitz-protokollen [zie blz. 233] onder ogen die een ooggetuigenverslag met gedetailleerde informatie geven over de gruwelijke behandeling van de honderdduizenden onschuldige Joden door de nazi’s in Auschwitz….. [Smith, 62].
Raoul overtuigt de autoriteiten er dan ook van, dat zijn medewerkers de gele davidsster níet moeten dragen en hierdoor bewees hij zijn fantastische kwaliteiten als onderhandelaar. Wallenberg had niet zo bijzonder veel uitstraling en was niet imposant. Hij was klein en mager, bijna kaal, maar iedereen die hem in deze periode ontmoette, was onder de indruk van zijn warmte en intelligentie. Hij werkte als een geïnspireerd man, sliep slechts een viertal uren per nacht en spreidde een ongelooflijke energie en optimisme ten toon. Hij bouwde al snel een goede reputatie op en zelfs de plaatselijke nazi’s begonnen hem te respekteren. Wallenberg maakte een bijzondere indruk. [Nicholson, Winner, 34/35]. 
’Op een keer, toen een deportatietrein in het station klaarstond om naar Auschwitz te vertrekken, klom Wallenberg plotseling op het dak van de trein en begon honderden Schutzpässe uit te delen aan de mensen in de trein. Hij negeerde de bevelen van de SS en stopte niet, zelfs niet toen de bewakers boven zijn hoofd begonnen te schieten. Hij stapte rustig van de ene wagon naar de andere, tot het laatste paspoort was uitgereikt. Toen de trein de Hongaarse grens had bereikt, stond hij te wachten om de vrijlating te eisen van alle bezitters van een Zweeds paspoort!…. Hij richtte ook klinieken, weeshuizen en gaarkeukens op en kocht enorme hoeveelheden voedsel, geneesmiddelen en kleding, die hij op verschillende plaatsen in de stad verborg. Dit zou later van levenbelang blijken te zijn.…’ [Nicholson,Winner, 35/36].

Een Zwitsers aanbod om Joodse en andere kinderen uit Honga­rije op te nemen, stuit echter op een Duits veto en ook wordt alles -terwijl Wallenberg, Lutz en Rotta met hun medewerkers in Budapest bezig zijn om Joodse leven te redden- in gereedheid gebracht voor de deportatie van alle Joden uit Budapest, zoals de Duitse bezet­ters dat wensen en zelfs moet misleidende, valse Duitse propagan­da duidelijk maken dat niet de Duitsers, maar de Honga­ren zelf de armzalige Joden zo schan­dalig behan­delen. [Black­book, 305]. De Duitse propaganda stelt het [zoals bekend!] zelfs voor alsof m.n. Hongarije moet worden gebrand­merkt.
Deze propaganda leidt iedereen om de tuin, men pleegt bedrog op grote schaal, maar: van Duitse kant kan men dat verwachten. Er worden steeds weer 'werkkrachten' gevraagd, en men verzoekt dan n.b. de Hongaarse autoriteiten om deze Joodse werkkrachten te voorzien van voldoende kleding, voedsel, beddegoed, ge­bruiks­voorwerpen, en vooral stevige schoenen [nog op 12 augustus 1944 b.v.]. Dat men van de nazi’s geen ènkele tegemoetkoming mag ver­wachten wat betreft de Joden blijkt nog eens overduidelijk in Slowakije, waar na de mislukte antifascistische opstand in augustus 1944 35.000 Joden, die dankzij o.a. het beleid van de Slowaakse fascistische leider Tiso tot dan toe de hel overleefden, alsnog worden gedeporteerd naar Duitse vernieti­gingskam­pen. [Derogy, 91].
Ook het westen, de geallieerden, treden nu enigszins handelend op. President Roosevelt had al eerder, in maart 1944, in een radiorede de Hongaren opgeroe­pen om de Joden te beschermen en hen te helpen tegen de na­zi's, en in april had de aartsbisschop van Can­terbury in naam van de christenheid een oproep aan de Hongaar­se christenen gedaan om alles te doen om het lijden van hun medeburgers te verzachten. In het voorjaar van 1944 deed ook de geheime zender Radio Kossuth -vanuit Moskou- een oproep aan kardinaal Serédi en aan de protestantse bisschop Ravasz om de nazi-terreur een halt toe te roepen. Ook heeft president Roosevelt via de Zwitserse ambas­sa­deur in Buda­pest ge­vraagd om de Joden niet te vervolgen.

top

Een Zwitsers rapport uit april 1944 liet overigens al waarschuwingen horen tegen het klaarmaken van een getto in Budapest, en zegt dat er dan eventuele Britse bombardementen op Budapest zullen volgen. [Blackbook, 227]. Eind juni 1944 is dit alles bekend geworden bij inter­natio­nale Joodse organisaties en in de neutrale landen van Europa. Men weet hier dus veel meer dan het Hongaarse publiek weet.
De Amerikaanse president heeft intussen ook contact gehad met de president van het Amerikaanse Yewish Congress, rabbijn Stephen Wise, en o.a. hij heeft hem over de gruweldaden der nazi’s tegen de Joden, de deportaties en de zgn. Endlősung der Judenfrage maar ook over de misdadige plannen ingelicht.
President Roosevelt stuurt ook een scherpe nota naar Budapest met het ver­zoek niet alleen op grond van christelijke en humani­taire princi­pes met de deportaties en met anti-Joodse maatregelen te stoppen. Hij dreigt ook dat er een gewapen­de macht achter hem staat. Er kunnen repressailles tegen Hongarije worden genomen. "Binnen een week zullen duizenden Amerikaanse bom­menwerpers de hemel boven Hongarije verduisteren, om de tiran te waar­schuwen en hoop aan de onderdrukten te geven!", aldus Roosevelt en zijn minister van buitenlandse zaken Cordell Hull protesteert ook in naam van de Amerikanen tegen de moord op zovele Hon­gaarse Joden, waarover men goed is ingelicht. Ook wordt de Hongaarse regering door b.v. de Britse minister Eden op 5 juli gewaarschuwd, dat zij even­zeer schul­dig is aan en verantwoordelijk is voor de deporta­ties van de Joden als de Duitse autoriteiten. [Pamlényi, 529]. Het gedrag en de akties van de Hongaarse regering worden door Londen verafschuwd. Maar, aldus uitzendingen van de BBC, de schuldigen zullen  worden gestraft voor hun oorlogsmisdaden, en de vergelding zal zeker komen.. ...
De nazi's in Hongarije zijn door deze protesten, dat spreekt vanzelf, buitengewoon verontwaardigd: "Het betekent een inm­en­ging in de binnenlandse zaken van Hongarije". Ze ontkennen ook alle wreedheden, en wijzen er op dat n.b. onschuldige Hongaar­se burgers het slachoffer worden van geallieerde luchtaanval­len... [Kertész, 80]. Het Hongaarse staatshoofd, de nu 76 jaar oude admiraal Hor­thy, heeft echter tot nu toe gezwegen, en zich passief gedra­gen, maar [want] hij is ook altijd trots geweest op het anti-communisti­sche en op het antisemitische karakter van zijn regime vanaf 1919. Tegenover leden van de regering van Sztójay, zoals de beruch­te László Baky, schijnt hij zelfs gezegd te hebben dat hij zich op een Hongarije zonder Joden heeft verheugd en dat hij zowel Joden als communisten evenzeer haatte. Ook zou hij verklaard hebben dat hij, op een aantal rijke en economische belangrijke en nuttige Joodse kapitali­sten in Budapest na, geen belang bij Joden heeft, althans volgens Baky -om zichzelf vrij te pleiten- tijdens zijn proces na de oorlog!…..
Tegen de al even beruchte staats­secretaris Endre [“de beste vriend van Adolf Eichmann”] zou Horthy hebben verklaard dat hij geen bezwa­ren tegen de deportatie van Joden heeft, en dat hij hoopt dat ze maar snel verlopen, aldus deze ex-staatssecretaris, eveneens bij zijn proces na de oorlog, met  hetzelfde doel.……
Ooit, op 29 maart 1944 had Horthy aan z'n premier Sztójay de vrije hand gegeven en toegezegd dat hij niet tussenbeiden zou komen inz. anti-Joodse maatregelen, en [maar!] hij scheen ook na drie maanden nog steeds te geloven dat men de Joden alleen deporteerde naar werkkampen en dat dat zeker niet zou leiden tot hun dood...  "Een paar honderdduizend Joden gaan alleen maar uit het land voor de Arbeidsdienst, maar er gebeurt hun niets. Geen haar op hun hoofd ­wordt gekrenkt. Ze worden net zo behandeld als de vele honderdduizenden Hongaren die buiten werken", aldus een onwetende Horthy tegenover de hervormde bisschop László Ravasz [1882-1975] op 20 april 1944. [Fenyo, 194, Blackbook, Lévai, 114, Weid­lein, Antisemi­tis­mus, 170].
Ál deze maanden, vanaf maart tot juni 1944 gaven de Duitse bezet­ters dan ook alleen maar geruststellende verklaringen af over het lot van de honderd­duizenden 'arbeidskrachten', en protesteerden scherp wanneer aan hun -bewust valse- informatie werd getwijfeld, of wanneer er ’kwaadsprekende geruchten’ de ronde deden. De Duitsers claimden zelfs Hongaars voedsel voor de gedeporteerden! [Kertész, 81].
Het is dus ook weer niet verwonderlijk dat Horthy, vrijwel geïsoleerd in de burcht van Buda, zich blijkbaar veel meer zorgen maakte over de -voor hem veel meer zicht­bare, nabije- Duitse schen­dingen van de 'soeve­reiniteit' van Hongarije. Duidelijk is nu ook voor Horthy geworden dat de Duitse bezetters in Hongarije de lakens uitdelen en ongestoord hun gang kunnen gaan, samen met Hongaarse nazi’s en op 6 juni 1944, precies 25 jaar nadat hij in Szeged zijn "christelijk-nationa­le" program­ma tegen o.a. Joden en commu­nisten ooit ver­kondig­de, schrijft hij een brief aan Hitler als protest tegen de schen­dingen door SS en Gestapo van Hongaarse wetten, enz.
Zij -SS en Gestapo- gedra­gen zich n.l. "alsof ze op vijande­lijk gebied zijn", en Horthy vraagt ook "in het belang van ons allen" om terugtrek­king van de Duitse bezetting en de Duitse geheime politie, zodat, a­ldus de regent, de gezon­de atmo­sfeer weer terug kan komen". Hoewel hij op z'n brief nooit een reaktie uit Berlijn krijgt wordt de bezetting dan toch iets soepeler. [Goszto­ny, 109]…………

top

Tegen het eind van juni 1944 zijn eindelijk ook bij Horthy de ogen opengegaan. "Tenslotte wordt de regent van Honga­rije gedwongen om een dapperder houding aan te nemen als resultaat van de verslech­terde binnenlandse politieke situatie in het land". [Black­book, 247]. In het begin van juli 1944 wordt, na een conferen­tie van verte­gen­woordi­gers van neutrale landen in Budapest, onder leiding van de nuntius mgr. Rotta, opnieuw een protest tegen de onmen­selijke vervolging en de deportaties van de Joden uit Honga­rije inge­diend bij het Hongaarse kabinet. Zo wordt het Horthy duidelijk dat hij wel móet handelen:
Protesten van de kerken, van het buitenland en van familiele­den, niet in de laatste plaats de mislukte coup van Baky en Endre, de invasie van de geallieerden in Normandië: dat alles duidt erop dat het uur is gekomen om te kiezen, en wel tègen de Duitse bezetters en hun afschuwelijke methoden. Het Hongaarse staatshoofd heeft dan intussen voor het eerst uit zeer betrouwbare bron berichten ontvangen over de deportaties van de Joden uit Hongarije, n.l. van z’n eigen zoon; de Joden zijn niet te werk gesteld maar massaal vernietigd. [Gosztony, 109].
Ook deden adviseurs en vertrouwelingen, zoals Gyula Ambrózy, en r­ijke Joden zoals Ferenc Chorin, Leó Goldberger en Jenő Vida, op 23 juni 1944 een beroep op Horthy. Zij deden in een nederig ver­zoek melding van de deportatie van 427.000 Joden, gaven een nauw­keurig verslag van de deportaties uit verschei­dene dis­trikten, van het leven in de getto's en kampen, van de gru­weldaden en wreedheden, en ze verklaren dat ze dodelijk onge­rust zijn over geruchten van een nu op handen zijnde deportatie van Joden uit Budapest. Ze protesteren ook tegen de schandelijke misdaden en onmense­lijk­heden, en ze wijzen er ook op dat bijbel en kerk geen collec­tieve verant­woordelijkheid erkennen, maar wel het gebod tot naastenliefde!
Het gaat n.b. om een miljoen Hongaarse staatsburgers, en het begrip deportatie komt in het Hongaarse wetboek van straf­recht niet eens voor! Deze prominente Joden wijzen er ook op dat de kracht en de bereidheid van de Hongaarse Joden gebruikt moet worden in het belang van het land! We deelden, zo zeggen ze, altijd, in goed en kwaad, de geschiedenis en het lot met deze natie. [Blackbook, 192/196].
Tenslotte verklaren ze -ook dan nog!- vast te geloven in het gevoel van rechtvaardigheid en ridderlijkheid van de Hongaarse natie, in de wijsheid en de genade van Horthy zelf, en in de overwinning van de christelijke moraal. "We leggen onze levens in de handen van Uwe edele Hoog­heid en in handen van de eeuwige Hongaarse natie"..... Men roept Horthy en ook de Hongaarse kerken op om een einde aan de deportaties te maken, en om nog krachtiger tussenbeide te komen. Ook wordt Horthy eind juni 1944 een memorandum van de nu ondergedoken graaf István Bethlen overhandigd waarin zeer duidelijk staat dat Horthy premier Sztójay, moet ontslaan, omdat verdere uitlevering van Hongarije aan de Duitsers en gruwelijke vervolging van de Joden, toene­mende zorgen over 'brood en boter' van de bevol­king, en groei­ende oorlogs­ver­liezen onver­mijdelijk in Honga­rije een broei­nest van bol­sje­wisme zullen scheppen. [Juhá­sz, 297]……
Maar ook zal dit alles de naam van Hongarije onherstelbaar voor de wereld bezoedelen. Bethlen -die in deze onderduikperi­ode zijn memoires "Emlékírat" [Gedenkschrift] schrijft- meent ook het effect op de moraal van het volk te zien van het vrije plunderen van hon­derden miljoenen dollar waarde van Joods eigendom: Het is de bron van de meest gruwelijke corrup­tie, roof en diefstal geworden, waarbij helaas een zeer aan­zienlijk deel van de Hongaarse intelligentsia mede is betrok­ken, aldus graaf Beth­len. Hij vraagt Horthy snel een einde te maken aan deze uitwassen, omdat anders de hele christelijke samenleving van Hongarije weldra onherstelbaar bezoedeld zal zijn. Naast de ongelooflij­ke morele degradatie en corruptie, die zich ook onder christenen verspreidt, wordt nu de morele weerstand gebroken- en het bolsjewisme zal de konsekwentie zijn. Bethlen heeft ook geen enkele illusie meer wat betreft nazi-Duitsland. Hongarije moet zich, vóór het te laat is, uit de oorlog terugtrekken.
De vroegere premier [1921/31] en eens zo gewaardeerde adviseur van de regent stelt voor om een nieuw zaken­kabinet te benoemen van betrouwbare, loyale militairen en conservatieve burgers, ter vervanging van de fascistische regering, om de oorlog voort te zetten tot een eervol einde [!], de soeve­reiniteit van Honga­rije te herstellen, de financiële en econo­mische onder­worpen­heid aan Duitsland te beperken, de Joden­vervol­ging te stoppen, en alle [extreemrechtse] politieke partijen te ontbinden. Graaf Bethlen noemt vervolgens nog enkele namen van geschikte kandidaat-ministers en doet ook suggesties over een beleidsverandering, zonder dat de Duitsers tussenbeide zullen komen, en: ook nu weer volgt de oude regent het advies van graaf István Bethlen. [Nagy-Talavera, 215/216]………
Op 23 juni vergadert het kabinet al [!] over de deportaties van de Joden, en kort daarop, op 26 juni, stelt Horthy in de kroonraad het ontslag van de beruchte Endre en Baky voor en hij wil stop­zetting van deportatie van de Joden uit Buda­pest, maar het kabinet wil niet verder gaan dan aan de Duit­sers zeer beleefd te vragen of men een aantal Joden uit Hongarije mag laten ver­trekken. [Juhász, 298].
Van de vele valse praatjes van de staatssecretarissen Endre en Baky die altijd zeiden dat de geruchten over de [gruwe­lijkheden bij de] deportaties overdreven en ongegrond waren, en dat alles in een humane en christelijke geest is verlopen, gelooft Horthy nu niets meer. Deze beide lieden zijn sadisten en ze moeten verdwijnen, aldus Horthy en hij verklaart nu ook: "Mijn hart als vader van het Hongaarse volk bloedt bij elke deporta­tie" [Derogy, 67]. Vele jaren later [1952/53] verklaart Horthy in zijn memoires slechts dat hem lange tijd alle middelen hebben ontbroken om iets tegen de Duitsers en tegen z'n ministerie van binnenlandse za­ken te ondernemen. Maar, wanneer de nederlaag van Duitsland dichterbij komt, krijgt hij gedeeltelijk en langzaamaan weer een zekere vrijheid van handelen terug, en dan worden, naar Horthy's eigen woorden, "de Joden door mij bevrijd van de hun opgelegde wettelijke verboden en geboden"..... [Horthy, 271]. Het lukt Horthy dus, zo lijkt het voorlopig, om de Joden [van Budapest] van verdere deportaties te redden. Was hij maar eerder zo opgetre­den, zo zeggen velen achteraf……

top

Op 26 juni 1944 schrijft Horthy ook een brief aan Hitler en hij verklaart hierin dat hij zich niet langer met de Duitse poli­tiek kan verenigen en verzoekt om de transporten van Joden stop te zetten. Hij krijgt geen antwoord, maar hoort weldra wèl dat er achter hem om een samenzwering wordt beraamd:
Eichmann is namelijk geïrriteerd geraakt door dit optreden van de Hongaarse regent, en stelt dan de beruchte staatssecre­tarissen Endre en Baky voor om met behulp van de politiemacht van luit.-kol. László Ferenczy [1898-1946] een coup te plegen en om o.a. Horthy af te zetten. [Derogy, 67]. Adolf Eichmann was zelfs verontwaardigd over het optreden van Horthy, want ”zóiets heeft hij nog nooit meegemaakt!”… Ook de Hongaar­se premier -die tenslotte heeft te doen wat de regent beveelt- begint nu heel voorzichtig bezwa­ren te uiten tegen het optre­den van de Duitsers, hoewel hij duidelijk om de zaak heen draait en niet durft te zeggen wat Horthy eist. Hij legt steeds de nadruk op het feit dat de Hongaarse industrie niet zonder de Joden kan.
Toch wenst Eichmann zijn plannen verder door te voeren: het kamp in Kistarcsa ten oosten van Pest zal worden inge­richt voor enkele duizenden Joden die op de nominatie staan als eersten gedepor­teerd te worden, zoals gevangenen, zwervers, prostituees, communisten enz., maar tot grote woede van Eichmann wordt een trein die hiervandaan vertrekt met 1.500 mensen, prominente Joden, die al sinds 19 maart als gijzelaars gevangen zitten, op bevel van Horthy eerst tóch nog tegengehouden. Hun trein staat al in Hatvan, maar: nu staat het gezag van het Reich, van de Gestapo en de SS op het spel, en door Duits ingrijpen weet Eichmann toch zijn zin te krijgen……..
Hij is n.l. diep verontwaardigd over Horthy's gedrag en orga­niseert persoon­lijk alsnog de depor­ta­tie­: hij laat het kamp in Kistarcsa door de SS bezetten, terwijl z'n plaatsver­vanger in zijn hoofdkwartier op de Sváb­hegy in Buda overlegt met de leden van de Joodse Raad over "zaken die het Hongaarse Joden­dom betref­fen". [Dest­ructi­on, XXIII]. Op 19 juli vertrekt de trein alsnog met 1.200 gevange­nen via Kassa naar Duitsland [Ausch­witz]. [Black­book, 255/25­7].
Toch doet Horthy in deze maanden nog een aantal andere pogingen om de Joden van Budapest te redden van de dood, hoewel hij, naar eigen zeg­gen, pas eind augustus 1944 de volle waarheid over de vernieti­gings­kampen heeft gehoord! Dán pas brengt de minister van defensie Csatay berich­ten erover in de ministerraad ter sprake [Blackbook, 272] maar het lijkt toch te laat te zijn om nog iets te kunnen doen voor het lot van de Joden en voor een spoedige wapenstilstand of vrede.
Bijna tweederde van de Hongaarse Joden leeft al niet meer en de oorlog komt nu juist steeds meer naderbij. Alleen nog in Budapest zijn Joden over­gebleven, en wel bijna 250.000! Vol­gens Horthy staan er in de hoofdstad 170.000 Joden geregis­treerd, en worden er 'blijkbaar' ook nog eens 110.000 verbor­gen door Hongaren, vrienden van de Joden. Zelfs van 30 juni tot 7 juli 1944 worden nog 49.000 Joden uit Hongarije gedepor­teerd. Het zal voor Horthy overigens zeer moeilijk, zo niet onmoge­lijk, zijn het kabi­net te ont­slaan, of in elk geval het beleid te wijzigen in een voor de almachtige Duitse bezetters ongun­stige richting..
Maar toch: Horthy deelt op 6 juli aan Veesenmayer mee dat premier Sztójay zijn vertrouwen niet meer heeft, en ontslagen zal worden. Hij wil ook het vertrek van de Duitse troepen en van de Gestapo uit Hongarije, maar houdt wel vast aan de oorlog, samen met Duitsland en met alle middelen, tegen het bolsjewis­me!
Toch heeft hij alle vertrouwen in een Duitse overwinning al lang verloren, zo hij dat ooit al heeft gehad. Hij aarzelt ook om een andere premier te benoe­men, maar hij heeft toch al iemand op het oog, n.l. gene­raal Géza Lakatos, de commandant van het VIIe leger en op 7 juli 1944 bericht Horthy aan generaal Lakatos dat hij hem als premier ziet van een nieuwe regering, als opvolger van Sztójay, maar Lakatos aarzelt. Niet onbegrijpelijk is dat Lakatos vermoedt dat de Duitsers het ontslag van Sztójay niet zullen aanvaar­den. Op 17 juli volgt een tweede verzoek van Horthy aan de gene­raal maar al op 18 juli volgt een Duits ultimatum: "Wèlke veranderingen er ook in de Hongaarse rege­ring komen, Horthy moest rekening houden met het ergste", aldus Lakatos na de oorlog bij zijn proces. [Blackbook, 300].
Eén en ander staat natuurlijk in verband met heftige Duitse dreige­menten en scherpe protesten van Hitler tegen eventuele aktie van Horthy! Hij dreigt maatregelen te treffen tegen verrraad en zo nodig 'bewijzen van verraad door Horthy zelf' te publi­ce­ren, b.v. over diens contacten met de geallieerden. Ook zal hij dan onmiddellijk opdracht geven tot deportatie van de Joden uit Budapest en daarvoor wijkt Horthy tenslotte op 20 juli. Hij probeert dan nog het kabinet te wijzigen maar door interne conflicten bij extreemrechts lukt dat niet: Imrédy, die nog maar sinds kort, 29 mei, een belangrijke post heeft gekregen, neemt z'n ontslag. In het kabinet zijn n.l. hevige ruzies opgelaaid tussen Imrédy en b.v. Baky en Rátz en eind juni/begin juli 1944 is er zelfs sprake van een poging tot een staats­greep -zoals eerder vermeld- van de staatssecretarissen László Baky en László Endre, met hulp van Eichmann. Men zou met behulp van 3.000 man van de gen­darmerie van Ferenczy in en rond Buda­pest Horthy zelf gevangen willen nemen.

Opgejaagde Joden in Budapest

top

Nadat de Duitse ambassade in Budapest n.l. door Pijlkruisers, aanhangers van Ferenc Szálasi die op méér Duitse steun rekenen, is bestormd, meent Veesenmayer dat hij niet langer 'om hem heen kan': Szálasi zou, met hulp van Veesenmayer, aan de macht moeten worden geholpen. [Nagy-Talavera, 219]. Tegelijk wil men in één klap de Joden uit Buda­pest likwi­de­ren. De zgn. "Nyilasok", de aanhangers van Szálasi zijn intussen allang bezig met vormen van terreurgroe­pen tegen de Joden ["ongedierte, luizen"]. Zij vallen hun huizen aan, enz. Aller­lei maatregelen tegen de Joden worden nog afgekondigd en het lijkt duidelijk dat de ring om de Joden heen steeds strak­ker zal worden aangetrokken. Maar de hele zaak mislukt.
Horthy geeft op 7 juli bevel aan de gendarmerie om de hoofd­stad te ontruimen, mobiliseert zijn garnizoen in Budapest, o.l.v. luit.-kol. Károly Lázár, en hij kan toch nog steeds op de steun van het leger o.l.v. generaal Béla Dálnoki-Miklós reke­nen. [Ju­hász, 247/2­48]. Generaal Miklós is loyaal aan Horthy en wordt eind juli tot commandant van het Eerste Leger be­noemd, maar verder lijkt alles nog 'gewoon' door te gaan: de 64.000 Joden uit de voor­steden van Budapest worden nog gedeporteerd en per 10 juli 1944 zullen de deportaties vanuit Budapest zelf beginnen. Alles is door Eichmann c.s. al zorgvuldig voorbe­reid. Toch is Eichmann dan intussen ontgoocheld door het 'weke' gedrag van de Hongaren. Zelfs premier Sztójay heeft op 5 juli inge­stemd met het onmiddellijke vertrek van duizenden [!] Joden met een 'voorlopig' Zweeds paspoort uit Hongarije. Eichmann voelt zich dan niet meer op z'n gemak, hij is 'verlaten' door z'n Hon­gaarse handlangers. Steeds minder kan hij nog doen. [Derogy, 67/68].
Sztójay blijkt nu toch niet voor 100 % een speelbal van Vee­senmayer te zijn. Ook bevelen van Horthy worden door hem uitgevoerd, zoals het ontslag van Imrédy, enz. Ook een Duits verzoek tot het verbreken van de betrekkingen met het neutrale Turkije wordt afgewezen. [Montgomery, 195].
Zelfs heeft de Hongaarse premier bij z’n bezoek aan Berlijn [7 juli] voor het eerst geklaagd over de Duitsers: de aktiviteiten van de Gestapo in Hongarije, de Duitse controle over het hele land, het in beslag nemen van goederen zonder Hongaarse toe­ste­mming, reisbeperkingen, de arrestatie van Hongaarse offi­cie­ren door de Duitsers en in het algemeen het feit dat Honga­rije niet meer zelfstandig kan handelen, bevalt zelfs Sztójay  ineens niet meer. En híj heeft nu juist als Hongaars gezant in Berlijn al zoveel ervaring opgedaan met die nazi's...... Horthy heeft hem ook een persoonlijke brief voor Hitler meegegeven, waarin hij schrijft dat, wat hem betreft, de 250.000 Duitse soldaten in Hongarije beter aan het front gebruikt kunnen wor­den. Maar Hitler maakt duidelijk dat daar­van geen sprake kan zijn: De Duitse soldaten blijven in Honga­rije totdat het "Joodse probleem is opgelost"....
Zo blijft Hongarije dus nog steeds volop verstrikt in de wereld van de nazi's. Alleen kleine details worden daarbij soms nog aan de Hongaren overgelaten. Op 8 juli 1944 worden b.v. de bevoegdheden van de premier -die de vorige dag nog door Hitler is ontvangen- door Horthy ook inge­perkt, en de verantwoordelijkheid voor Joodse zaken berust voortaan bij een iets gematigder man, Miklós Jungerth-Arnóthy. Formeel wordt het nu verboden om Joden "te verplaat­sen met onbe­kende bestemming".... In feite worden de deporta­ties hiermee stopgezet. [Derogy, 65], terwijl n.b. Hitler één dag eerder nog tegenover Sztójay verklaart dat "de Gestapo in Hongarije zal blijven tot de Endlősung is afgerond". Bombar­de­menten op militaire doelen en op industriegebieden door Britse [’s nachts] en Amerikaanse [over­dag] bom­menwer­pers vinden nu ook onophoudelijk plaats, en de Duitsers doen er alles aan om Hongarije b.v. volledig in te scha­kelen bij de Duitse oorlogs­economie. Alle industriële bedrijven worden nu voor de oorlog en de bewapening gebruikt. Volgens officiële gegevens bedraagt de Hongaarse import in 1944 P. 808,3 miljoen en de export P.946,8 miljoen. Ongeveer 70 % van de handel vindt met het Duitse rijk plaats.
Toch blijven de Duitse bezetters en hun extreemrechtse handlangers in Hongarije nog steeds bitter verdeeld over de interne partijpolitiek: onmiddellijk na de benoeming in mei 1944 van Imrédy [die de steun van Veesenmayer heeft] beginnen z'n tegenstanders, zoals de Duitse geheime agenten en nazi's Baky en Pálffy en hun Duitse be­schermers Himmler en Kalten­brunner een smerige campagne tegen hem: een duidelijk teken van de steeds voortdurende machts­strijd. Met duizenden pam­fletten met vuile propaganda tegen 'die Jood' Imrédy worden de straten van Budapest bedekt. Ook de Pijlkruisers van Szálasi blijven beweren dat hij Joods bloed heeft, en wijzen samenwer­king met hem af. [Horthy, 273]. Op 7 augustus nemen Imrédy, Kunder en Jaross al weer ontslag.
In het openbare leven merkt men echter weinig van de interne crisis, hoewel het gevaar van een coup van hetzij de ene hetzij de andere kant, blijft. Veesenmayer zegt b.v. in juni 1944 dat er een organisatie is ontdekt die in Budapest een anti-Duitse staatsgreep wil plegen, met behulp van o.a. 200 Franse krijgsgevangenen, een groot aantal mannen van de Joodse Arbeidsdienst en Hongaarse burgers. [Braham, Labor Service, noot 33 bij hoofdst. VI].

top

Imrédy werkt in het openbaar ook trouw mee aan het regime van de Duitse bezetters. Hij geldt nog steeds als een vooraan­staand man en hij houdt nog op 24 juni als minister bij de eerste grote demon­stratie van de KABSz [Oostfrontstrijders] een "belangrijke" rede, waarin hij de strijd tegen de bolsjewieken opnieuw als no. 1 vermeldt. Alle natio­nale krachten moeten nu volledig worden gebruikt. Honga­rije zal trouw blijven aan het bondgenootschap met Duits­land, en men zal blijven strijden voor 'binnenlandse vernieu­wing', n.l. een totale systeemwijziging en het verwe­zenlijken van een nationaal-socialistische staat in Hongarije. [KHA, 5998].
Soortgelijke termen duiken ook steeds weer op in toespraken van andere fervente leden van de Quisling-regering, van nazi's en fascisten in Hongarije. Andor Jaross [tot juli 1944 minis­ter van binnenlandse zaken] b.v. wijst er nogal eens op dat de rege­ring eigenlijk gewoon de 'christelijke en nationa­le koers' van 1919 voortzet, volgens het Programma van Szeged van 1919. Het verschil zit hem, volgens Jaross althans, alleen in het feit dat tot maart 1944 een stelletje zwakkelingen aan het bewind was, die de opposi­tie alle kans gaf, en een compromis met Jodendom, demo­kra­tie en bolsje­wisme niet tegenwerkte. Maar in het inter­nati­onale Jodendom en in het bolsjewis­me ziet hij nu juist de aller­groot­ste gevaren voor Hongarije. "Ons Hongaarse bloed" en "ons heilig vaderlands erfdeel" moeten nu juist hiertegen worden be­schermd, en dat kan, zo weet iedereen, alleen met Duitse hulp.
Jaross waarschuwt in de zomer van 1944 m.n. ook voor de voorstelling als zou het bolsjewisme veranderd zijn. "Men stelt het ons voor alsof elke Europese natie haar plaats onder de beschermende vleugels van het grote Sovjet-Rusland kan vinden", aldus de minister. [Ullein-Revitzky, 166]. Kortzichtiger en gewetenlozer dan Imrédy en Jaross is b.v. de 'staa­tssecre­ta­ris' László Endre, die in 1945 voor de recht­bank, dus ach­teraf, heel naïef, misschien zelfs eerlijk, ver­klaart: "Wij, noch de Hongaarse regering, hadden ook maar de minste kennis of verden­king van wat er met de Joden gebeurde nadat ze eenmaal waren gedeporteerd. We hadden geen idee van Auschwitz, noch over wat in sommige getto's plaats­vond. We wisten over het alge­meen wel dat de gedeporteerden voor de Arbeidsdienst [Munkaszolgálat] werden wegge­haald, en ik interpreteerde het feit dat zelfs babies werden weggehaald als de wens om gezinnen niet uit elkaar te halen. Mij werd verteld dat ze voor de Arbeidsdienst werden gebruikt tot het einde van de oorlog en dat de Duitsers daarna verant­woordelijk zouden zijn voor permanente hervesti­ging". [Black­book, 326]………
Het tekent de mentaliteit van zeer vele naïeve en simpele, gewetenlo­ze mensen, zelfs dus leden der regering, dat men gewoon de commando’s aanvaardt en de bevelen uitvoert, zonder ook maar één kritische vraag te stellen aan de Duitse bezet­ters. Alleen een diepe en blinde haat, een wraakzucht, een plat en brutaal antisemi­tis­me vormen de drijfveer. Al vele jaren zijn deze extreemrechtse politici niet alleen gedreven door de jacht op aanzien, bezit en een hoge funktie, maar ook door de antisemitische hetze van theoretici zoals b.v. Lajos Méhely [1862-1953], een bioloog die vanuit de “verdediging van het ras” [fajvédő, in jaren ’20 en in de tijd van Gőmbős!!] in zijn blad “Cél” [doel] als redakteur de Joden aanvalt en een wetenschappelijke basis voor z’n theorieën creëert. 
Ook de jongere antisemitische journalist en theoreticus Zoltán Bosnyák [1905-’52], leider van een “Hongaars Bureau voor Onderzoek naar het Jodenvraagstuk” [Zsidókérdést kutató Magyar Intézet] en hoofdredakteur van het blad “Harc” [strijd], is iemand die fel en krachtig het antisemitisme propageert.
Het spreekt in de Hongaarse situatie overigens vanzelf dat, naarmate de Duitsers geen grote overwinningen meer boeken en de aanstormende sovjettroepen van het Rode Leger geen grote nederlagen meer lijden, de ideologische strijd -op leven en dood- steeds verder oplaait: Zal Hongarije straks te maken krijgen met een Russisch sovjetbewind? Vrijwel niemand in dit land hoopt dat en men wil hiervan in het algemeen niets weten. Gevolg is dan uiteraard dat velen zich dan toch maar, ondanks alles, aan de Duitsers vastklampen…….. 
De openlijke onderlinge strijd van de Hongaarse fascisten en nazi's moet dan ook maar worden begraven en hiertoe dient een dekreet dat alle symbolen van politieke partijen en leuzen langs de openbare weg moeten verdwijnen. [Blackbook, 301]. Er komt in juli 1944 ook één ver­plichte organisatie van arbeiders, en men wil aldus "de eigen natio­naliteit, de chris­telijke moraal en de geestelijke en materiële belangen van de arbeiders veilig stellen", zoals dat -al zovele jaren- zo fraai heet. [KHA, 6046]…….
Intussen heeft Horthy dan -zoals bekend- meer moed gevat door de Duitse nederlagen. Hij besluit te handelen, en de deporta­ties van de Joden stop te zetten. Al vanaf mei heeft Horthy al met het idee gespeeld om de premier, die tegenover de Duitse bezetters machte­loos is, te ontslaan. Sztójay is immers niet in staat om de binnenlandse moeilijkheden of het conflict met Szálasi en z'n aanhangers op te lossen. [Blackbook, 299].
Nog op 4 juli overlegt hij met Veesenmayer en klaagt over de aktiviteiten van z'n kabi­net, en over Sztójay, Baky, Endre en Imrédy in het bijzonder. Maar wanneer op 7/8 juli het akute gevaar van een coup [zie hieronder en hierboven!] is gewek­en, treedt hij handelend op. Vanaf 8 juli 1944 zullen er geen Joden meer uit Honga­rije naar Ausch­witz worden gedeporteerd [zie eerder] maar tot die datum gaan de beide genoemde staatssecretarissen [die nog steeds nauw samenwerken met Eichmann en zijn Sonderkommando en ook geregeld in het geheim overleg plegen met Gestapo en SS] door met hun wrede en lugubere ’werkzaamheden’… terwijl Veesenmayer en Sztójay intussen denken dat ze Horthy later ècht nog wel eens via ’kleine concessies’ zullen kunnen overreden. [Sakmyster, 350/351].

top

Intussen worden ook voorbereidingen getroffen om de Joden van Budapest te ‘treffen’ en duizenden met bajonetten gewapende gendarmes patrouilleren begin juli in kleine groepjes in de straten van Budapest terwijl 6 juli was vastgesteld als de dag van het begin van een snelle liquidatie van wat de fanatieke Duitse en Hongaarse antisemieten beschouwden als het laatste bastion van het Europese Jodendom. [Sakmyster, 351].  
De belangen van Horthy en van de Duitse nazi’s en hun [vele] Hongaarse fascistische en nazi-gezinde lakeien botsen nu dus voor het eerst hevig en een harde strijd om de macht in de hoofdstad staat wellicht voor de deur.
Horthy wil daarom zoveel mogelijk loyale troepen naar Budapest laten komen maar of dat in dit stadium nog mogelijk is, is de vraag! Zelfs op de stafchef, gen. Vőrős, kan hij niet helemaal rekenen en hij ziet zich gedwongen om óngewoon moedig, diskreet en behendig op te treden.
Károly Lázár, de commandant van zijn lijfgarde stelt hij aan als militair bevelhebber van Budapest en hij moet maatregelen nemen om zowel een staatsgreep tegen te werken als ook de Joden van deportaties te redden. [Sakmyster, 352]. Een andere commandant moet de gendarmes weer uit de hoofdstad laten vertrekken en Horthy zegt op 5 en 6 juli tegen de weifelende en sceptische generaal Vőrős nóg eens wat zijn doel is: de deportaties moeten stoppen, maar Vőrős heeft zeer sterke twijfels, gezien de grote Duitse overmacht! ’De Joden zullen hier dus absoluut níet mee zijn gebaat’, aldus de stafchef, ’integendeel; ze zullen in Duitse handen vallen….’.
Toch zet Horthy zijn plannen door en op 6 juli geeft hij bevel de gendarmes uit Budapest terug te trekken en Baky en Endre te ontslaan. Loyale troepen nemen strategische plaatsen in de hoofdstad in en ondanks alles lijkt de crisis op 8 juli door Horthy bezworen: Baky en Endre worden inderdaad ontslagen en de deportatie van de Joden uit Budapest wordt afgeblazen…. Horthy’s action was unprecedented in the history of the Holocaust: never before had a leader succesfully used the threat of military force to halt the deportation of Jews to the death camps.
Maar Veesenmayer is niet onder de indruk: ”Het is hetzelfde oude liedje met de regent; de laatste persoon die hij sprak heeft gelijk” [Sakmyster, 353] en naar Berlijn rapporteert hij dat de situatie onder controle is….. Eichmann echter, die direkt is betrokken bij de deportaties, is gealarmeerd en vindt de aktie van Horthy ongehoord! ”In heel mijn lange praktijk is dit de eerste keer dat zoiets gebeurt. Dit kán helemaal niet. Het is tegen alle akkoorden. Ik kan dit niet over m’n kant laten gaan!” [idem, 354]. Toch laat Horthy hierna zéker niet met zich spotten en hij zoekt ijverig een nieuwe premier; iemand die hij eind mei al op het oog had, gen. Géza Lakatos. Deze zal een a-politieke regering moeten samenstellen, maar hij aarzelt en dat lijkt logisch: de Duitsers zullen immers maatregelen nemen en alles kunnen tegenwerken. Na overleg met o.a. de ondergedoken graaf Bethlen neemt hij echter de taak tóch op zich, maar b.v. gen. Vőrős blijft bijzonder skeptisch en dan wacht Horthy voorlopig af, maar dat duurt niet lang.
Op 10/11 juli schrijft hij een brief aan Hitler en herhaalt dat de eenheden van de Wehrmacht en de Gestapo Hongarije moeten verlaten en dat hij Sztójay niet meer vertrouwt: die deed niets tegen de corruptie en tegen verraderlijke aktiviteiten van extreemrechts. Horthy deelt ook mee dat hij een militaire regering zal benoemen o.l.v. een generaal die pas nog een Duitse militaire onderscheiding kreeg…. Maar verder zal er niets veranderen en “de Joodse kwestie houdt de aandacht, evenwel zonder de onnodige brutale en onmenselijke methoden van het verleden”. [Sakmyster, 355].    
Generaal Béla Miklós moet de brief aan Hitler persoonlijk overhandigen, maar de Duitse leider is er niet en dat maakt Horthy ongerust. Intussen krijgt gen. Vőrős opdracht om legereenheden naar Budapest te dirigeren om dreigende onrust te voorkómen [idem, 355] en Horthy wil niet langer wachten… Hij zegt in een radiorede op 14 juli 1944 heel formeel en dus voorzichtig dat er weliswaar geen enkele beperking op de emigratie van Joden uit Hongarije geldt [!], maar dat de Duitsers dan wel voor doorreisvisa moeten zorgen, en dat andere landen bereid moeten zijn om de Hongaarse Joden te ontvangen, en de zorg voor hen verder op zich te nemen. [Dero­gy, 71].
Hij probeert nu ook met -beperkte- militaire middelen de deportatie van Joden uit Budapest te verhinderen. De chef van de gendarmerie van de hoofdstad wordt aangewezen om hiervoor te zorgen. Leden van de Joodse Raad bevestigen dit na de oorlog ook. [Horthy, 272]. Ook de katholieke en protestantse kerken gaan door met protesten tegen de vervolging van de Joden, maar ze pleiten toch m.n. voor de bescherming van gedoop­te Joden. [juli 1944].

top

De akties van Wallenberg, Lutz en anderen om Joden in de binnenstad van Budapest te redden gaan intussen uiteraard koortsachtig ook door want hun toestand blijft benard, bijzonder onzeker en levensgevaarlijk. Hier en daar helpen ook ‘niet-Joodse’ Hongaren individueel wel Joden, maar dat zijn toch uitzonderingen! Sommigen krijgen van hun familie op het platteland voedsel, brood, eieren, fruit en groenten en smokkelen dat vervolgens naar Joodse families, hoewel de hulp aan Joden in welk opzicht ook is verboden; de doodsstraf staat erop! [Schimmel, 97/98].
Om de gewapende overvallen van Pijlkruisers op Joden te verhinderen kreeg Wallenberg een ander schitterend idee: Hij richtte ’Asielhuizen’ [beschermde huizen] op, waar de bezitters van een Zweeds paspoort konden leven onder bescherming van de Zweedse regering. Weldra hing buiten aan deze huizen [maar ook bij ziekenhuizen etc.] de Zweedse vlag, samen met de gele davidsster. Zwitserland [Carl Lutz] en de ambtenaren van het Internationale Rode Kruis volgden het voorbeeld van Wallenberg, en het gevolg hiervan was dat nog eens duizenden levens werden gered, ook al werden deze gebouwen niet altijd gerespekteerd. [Nicholson, Winner, 36]. Intussen worden duizenden passen verstrekt aan Joden, ook aan mensen die b.v. geen direkte contacten met of in Zweden of Zwitserland hebben, maar b.v. in het telefoonboek van Stockholm een willekeurig adres en naam van iemand hebben gevonden en genoteerd! [Smith, 66] Voor de meer dan 400 medewerkers van ‘Sectie C’ van Wallenberg blijft er aldus dag en nacht werk.  
Met name voor de Joden in Budapest is het leven intussen een dagelijks gevecht geworden om in leven te blijven en dán is er opeens weer luchtalarm, maar ook in de “beschermde huizen” vinden huiszoekingen door gewapende Pijlkruisers plaats, die op zoek zijn naar mensen die werden gezocht. In juli 1944 wordt alles zelf nog makaberder en angstaanjagender want tientallen Joden worden zonder meer door de Nyilasok [Pijlkruisers] en de Duitsers opgepakt en aan de kade van de Donau doodgeschoten; na het machinegeweervuur drijven hun lijken met de stroom mee naar het zuiden………
Dit laatste gebeurt regelmatig èn willekeurig! Chaos en ellende heersen alom en van enig centraal gezag is nauwelijks nog sprake. Joden worden bedreigd met verkrachting, arrestaties en b.v. opsluiting in een dwang-arbeiderskamp; nergens is meer veiligheid en ook in de ”beschermde huizen” van b.v. Zwitsers en Zweden, waar ook mensen zonder papieren zitten ondergedoken, worden invallen gedaan door benden verwaande opgeschoten jongens, tuig met geweren en een armband van de Nyilasok. [naar: Schimmel].
Ondanks de Duitse dreigementen en de bijzonder moeilijke situatie van het land besluit Horthy nu dus toch te hande­len. Het land komt n.l. steeds verder in moeilijkheden, en van het kabinet van Sztójay kan men verder niets verwachten. Onder zijn premierschap werden binnen twee maanden meer dan 430.000 Hongaarse staatsburgers van alles beroofd en naar Auschwitz gedeporteerd en daar vergast, ”terwijl n.b. Hongarije de énige Duitse bondgenoot was die officiële afvaardigingen naar het kamp stuurde om daar met de leiding afspraken te maken over de snelheid en omvang van de deportaties. De fascistische regering in Budapest steunde de Duitsers ook nog door Hongaarse politieagenten mee te sturen als escorte van de transporten; zover ging geen enkele andere Europese regering, hoezeer ze verder ook collaboreerden met de Duitsers.
De komst van Hongaarse agenten in Auschwitz zorgde zelfs voor enorm veel opwinding. De Hongaarse gedeporteerden die met eerdere treinen waren gearriveerd, zagen de uniformen en begonnen te juichen. Ze hadden heimwee, ze renden naar het prikkeldraad en uitten hun vreugde door te zingen, te huilen en ten slotte door hun volkslied aan te heffen. Dachten ze misschien dat de politie was gekomen om hen te redden? Het was een tragikomedie, want de agenten die ze zo enthousiast ontvingen, waren gekomen om hun landgenoten aan de SS uit te leveren. Als de kampwachters niet tussenbeiden waren gekomen, zouden deze patriotten hun landgenoten hebben doodgeknuffeld. Na een paar zweepslagen en enkele schoten lieten de gevangenen de politieagenten los, die met hun helmen met de hanenveren de Hongaarse Joden deden denken aan de poesta’s en de heuvels van Buda, die uitkijken over het zilverkleurige water van de Donau”……. [Olga Lengyel, 127].
Horthy heeft nu bovendien verno­men dat zelfs Roemenië en Slowa­kije een meer tolerante houding ten opzichte van de Joden innemen en dat is een gevoelig punt! [Destruction, XXI], maar hij is ook verontwaardigd over het feit dat 47 leden van de rijke en zeer vooraanstaande Hongaarse Joodse familie Weiss [incl. Chor­in] na overleg met de SS in juni het land hebben kunnen verlaten, n.b. nadat Hongarije's grootste indus­tiële concern, de wapen- en metaalfabrieken van Manfréd Weiss te Csepel voor een periode van 25 jaar aan de SS zijn overgedra­gen. [Destruction, XXII]. Ook econo­misch is het land dus tot weinig meer in staat. Hongarije is, dat is duidelijk, een satelliet van de Duitsers geworden, en is volledig van hen afhankelijk. Op 15 juli deelt Horthy premier Sztójay mee dat hij weg moet omdat hij niet langer z’n vertrouwen geniet, en aan Veesenmayer wordt meegedeeld dat de regent z’n besluit heeft genomen en een nieuw [militair] kabinet heeft benoemd.

Demonstratie van jonge Pijlkruisers, 1944

top

Maar dán komt Veesenmayer toch ineens met het bericht van Hitler en Ribbentrop, die “volslagen ontsteld” zijn over Horthy’s plannen om Sztójay [en Baky en Endre] te ontslaan! Hitler vermoedt natuurlijk dat “de oude kliek” weer in Budapest bezig is maar hij wil uitdrukkelijk dat b.v. de plannen met de Joden doorgaan, aldus laat Veesenmayer op de burcht, in het paleis, aan Horthy weten! Ook laat hij weten dat de Duitsers een scherp onderscheid maken tussen de ’grootmoedige’ Horthy en ’de verraderlijke kliek’ rondom hem en in elk geval moet de regent in gedachten houden dat Duitsland nog genoeg reserves en vele vrienden in Hongarije heeft om als het nodig is de orde te herstellen!……[Sakmyster, 356/357].
De nu 76-jarige regent is na deze twee uur lange conversatie met Veesenmayer echter volkomen, compleet gebroken  en trilt over z’n hele lichaam… Hij kan Lakatos ook weinig vertellen, maar een paar dagen later is hij weer ’de oude’ en hij roept op 19 juli z’n raadgevers bijeen; die dringen erop aan om op z’n post te blijven en verder voorlopig maar af te wachten. Intussen sturen de Duitsers echter al twee pantserdivisies extra als dreiging naar de omgeving van Budapest. Toch gaat ook Horthy door met zijn plannen en benoemt vertrouwe-lingen zoals gen. Béla Miklós tot bevelhebber van het Eerste leger, gen. Antal Vattay wordt chef van z’n militaire bureau en gen. Gyula Ambrózy wordt hoofd van het bureau van het kabinet. [Sakmyster, 358].
Van groot belang is ook dat Horthy op één punt in ieder geval vastbesloten is om -ondanks alles- níet toe te geven: de deportatie van Joden uit Budapest mag absoluut níet doorgaan, en dat is voor hem persoonlijk een erezaak geworden! Voor meer dan dertigduizend Joden in de hoofdstad [o.a. een aantal prominente Joden en de leden der Joodse Raad] wordt door hem in augustus 1944 “een uitzondering” gemaakt en zelfs wordt nog door Sztójay en het Internationale Rode Kruis op 18 juli een akkoord getekend zodat “een zeer aanzienlijk aantal Joden toestemming krijgt om te emigreren naar neutrale landen of naar Palestina”. [Sakmyster, 358]. Door de barre oorlogs-omstandigheden wordt hierover dan weinig bekend maar de Britten reageren niet zo positief: een diplomaat is b.v. zelfs bang dat ”nu de sluisdeuren van Oost-Europa open zullen gaan en dat we binnen zeer korte tijd massa’s Oost-Europese Joden in onze handen zullen hebben”, terwijl de Britten ook bang zijn dat het accepteren van dit aanbod van Horthy hun positie in de Arabische wereld ernstig zal schaden. De Amerikaanse regering is wel positief. [Sakmyster, 359].
Een belangrijke reden voor Horthy om uiteindelijk toch de stap te zetten, en een nieuw kabinet te benoemen, vormt ook de couppoging van Baky en de gendarmerie van de hoofdstad. Het blijkt nu immers dat zelfs leden van de regering totaal onbe­trouw­baar zijn. Er is in de zomer van 1944 dus van een machtsstrijd in Honga­rij­e sprake. Bovendien is bekend dat er door Eichmann en Veesen­mayer onophoudelijk druk wordt uitgeoefend op Hongaarse minis­ters, zoals de beruchte Andor Jaross [1896-1946], de minister van binnenlandse zaken, die al vanaf maart een belangrijke rol speelde bij de deportaties van de Joden en hij is zelfs bereid om Duitse orders op te volgen, ook al gaan ze in tègen instrukties van de regent. [Destruction, XXIV].
Maar Hitler voelt zich nog oppermachtig in Hongaarse zaken. Hij laat via Veesenmayer op 17 juli 1944 aan Horthy persoon­lijk nog weten dat, als er geen vaart wordt gezet achter de deportatie van de Joden uit Budapest, en als Horthy doorgaat met 'verraad' [plannen voor een ander kabinet], hij ”zonder scrupules en zonder respect voor Horthy's persoonlijke veilig­heid zal handelen”..... [idem, XXIV]. Hitler heeft nog steeds volledig vertrouwen in z'n stadhouder in Hongarije, Veesenmay­er, en deze laatste waarschuwt Horthy ook nog eens "voor onherroepelijke beslissingen", en dringt er opnieuw op aan een regering te benoemen van aanhangers van alle nazi- en fascistische partijen met medewerking van de SS. Toch lijkt het erop dat Horthy bij zijn houding blijft.
Het Hongaarse staatshoofd wil namelijk van de Duitsers af. De oorlog loopt wellicht snel naar het einde. De hoofden van politie, leger en gendarmerie zijn in juli al ont­sla­gen, en nu moet het kabinet-Sztójay worden vervan­gen: De premier durft het bevel van Horthy niet uit te voeren en de staatsse­cretaris Baky niet te ontslaan na diens verra­derlijke poging tot een staats­greep? Welnu, dan moet Sztójay zelf maar worden ontsla­gen.
Generaal Béla Dálnoki-Miklós wordt nu naar de Duitse leider gestuurd met een geheime, bijzondere opdracht: Op 21 juli 1944 [de dag na de aanslag op Hitler!] deelt deze Hongaarse generaal Hitler mee dat Hongarije zonder de door Duitsland beloofde wapenhulp de strijd niet langer kan voortzetten en met de oorlog moet ophouden. [Hor­thy, 275]. Men wenst aan de Duitsers dus duidelijk te maken dat men zonder nieuwe, extra militaire hulp van Duitse kant de overwinning niet meer ziet zitten, en een einde aan de oorlog wil.
Ook wil Hongarije het liefst zo snel mogelijk de Duitsers kwijt. Overleg van Horthy met hoge legerleiders in Buda­pest over b.v. het met geweld verdrijven van de -500­.000 man sterke- Duitse bezet­ters leidt echter niet tot resultaat: gene­raal Vőrős en alle andere leden van de Hongaarse generale staf achten dit volkomen irreëel!
Bovendien zal het eventuele vertrek van de Duitse troepen aan het Rode Leger slechts de kans geven om gemakkelijk Hongarije binnen te trekken. Toch wil Horthy alles doen om van de Duit­sers af te komen. [Gosztony, 109/110] want de Duitse leiding heeft -zou men denken- wel andere zaken aan het hoofd dan "Hongarije" en zijn Joden. Bovendien is er na de aan­slag op Hitler op 20 juli 1944 aanleiding tot grootscheepse zuiverin­gen. De "verraders" zijn blijkbaar al tot zéér dichtbij de Führer doorge­drongen.….. Deze oorlog, denkt en hoopt men o.a. in kringen rond Horthy, kan dus niet meer zolang duren!...

top