< Terug

13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog,  1939-1945

13.5 16 oktober 1944 tot april 1945,
    de Eindstrijd, het inferno.  

13.5.1 De situatie in Hongarije vanaf 16 oktober t/m november 1944. 

Na de verovering van Buda door de Duitse SS-Obergrup­pen führer en generaal Von dem Bach en zijn mannen, [de "Opera­tion Pan­zerfaust"], d.w.z. na de staatsgreep van de Gestapo in Buda­pest en de ontvoering van Horthy, dus met het aan de macht komen van Szálasi breekt de laatste episo­de, de meest siniste­re, van de Tweede Wereldoor­log voor Hongarije aan. De nieuwe 'Führer', de Leider van de Natie ["Nemzetvezető"] Ferenc Szálasi, neemt om 16.45 uur op 16 oktober 1944 offi­cieel in de koninklijke burcht de macht over. Door het romp­parlement wordt hij in zijn funktie als minister-president aangewezen en Horthy's aftreden wordt aanvaard.
Formeel wordt er geen nieuw staatshoofd aangewezen maar Szálasi oefent voorlopig de funktie van Rijksbestuurder uit. Ook wordt er een ”Regentschapsraad” geïnstalleerd, waarin de ‘partijloze’ gene­raal Károly Be­regffy [tot 1932: Berger], stafchef en nieuwe minis­ter van defensie en verder de fascisten Sándor Csia en Ferenc Rajniss [minister van onder­wijs en gods­dienst] zitten. Deze raad is echter slechts een farce. Om 18.30 uur wordt Szálasi door de Duitse stadhou­der in Hongarije Veesenmayer geïnstal­leerd en om 20.20 uur ver­neemt de bevolking via de radio hierover.
In een pro­clama­tie laat Szálasi dan weten dat de machtsovername legaal tot stand is gekomen en het zijn bedoeling om de Hongaren gerust te stellen: de regent, admiraal Horthy is ‘gewoon afgetreden’ en heeft zijn funktie overgedragen aan Szálasi!…..
De nieuwe leider Szálasi is voor velen in Hongarije in het geheel niet onbekend maar men heeft de jaren door van hem zelf slechts bombasti­sche en zotte, wereldvreemde en verwarde taal, fantasie en dromen gehoord. Men vindt hem vaak een circus­clown, een verachtelijke en bloed­dorstige gek en het moet bij heel wat mensen bekend zijn dat Horthy met deze arrogante fantast vol grootspraak absoluut niet overweg kon en óók minachting voor hem had…. Hij werd tot voor kort om zijn dwaze theori­eën bij zeer velen in Hongarije en ook in Duitsland slechts gemin­acht, maar wél is duidelijk dat deze megalo­mane fantast nú zijn wens in vervul­ling ziet gaan en zich totaal, waanzin­nig en schaamteloos, bloeddorstig en immoreel, als een mario­net in handen van zijn Duitse nazi-beschermers werpt. Hij gelooft nog altijd in wat hij wenst te geloven: a Győzelem [de Overwinning] van het Reich. Een eerste woord van dank van Szálasi is dan ook voor de Duitse leider bestemd!
"Ik meld mij -aan de top van de staatsleiding als verant­woordelijk koninklijk Hongaars minister-president bij Uwe excellentie als de opperste Führer in de gigantische strijd der wereldbeschouwingen... en ik meld dat het Hongaarse leger in naam van de vreze Gods en de leer van Christus, aan de zijde van de grote Duitse wapen- broeders onvoorwaarde­lijk en vastbesloten in de strijd staat. Ik geloof in het Genie dat de nieuwe wereldordening, zoals die bezig is te ontstaan, voedt, en dat U, Führer, niet alleen aan uw eigen volk maar aan heel Europa schonk, aan elk sterk en levenskra­chtig Euro­pees volk, iedere natie, ... dat geloof, trouw en helden­moed... verantwoor- delijkheid en over­winning van de nationaal-socialistische wereldbeschouwing, harmonie en or­de.... schonk”.
Szálasi bedankt in een telegram Hitler ook voor "de trouwe kameraadschap die zich in het teken van de Hongaars-Duitse levens- en lotsverbondenheid op 15 en 16 oktober 1944 zo verheffend heeft geopenbaard"... [Gosztony, 55-57, Derogy, 103, Ullein-Revitzky, 213, enz.].

top

Voor degenen die het bombas­tische taalgebruik van Szálasi kennen betekent dit alles niet veel bijzonders. Hij bschouwt zichzelf immers al jaren als de door de Voorzienigheid uitgekozen [voorbestemde] Leider om het christelijke Hongarije te bevrijden van het dreigende communisme en van het ‘Joodse probleem’…. Beide diktators, zowel Hitler als Szálasi, geloofden dan ook dat de werkelijkheid kneedbaar was onder druk van hun ijzeren wil en overtuigingskracht. [Pierik, 70]……De Duitse leider belooft in zijn antwoord uiteraard dat het grote Duitse rijk Hongarije nooit in de steek zal laten.
Szálasi zit, zoals men van hem wel kan verwachten, ook vol met plannen en is bezig met vele aktiviteiten. Het "Hungarizmus" is zijn pro­gramma, en dat is -zegt hij nú- gelijk aan het christelijke nationaal-socia­lisme! De Pijlkrui­sers, de "Nyila­sok", vormen naast leger en politie een soort derde macht om op het bin­nenlandse front via terreur de macht te handhaven. Zij hebben alle openbare gebouwen intussen bezet en ook b.v. een synagoge belegerd, waarin o.a. 300 door Zweden beschermde Joden zitten!
Men leert hen al heel gauw kennen als bloed­dorstig gepeupel van het allerlaagste allooi, als een bende misda­digers. Zo snel moge­lijk worden ook allerlei posten door deze vaak jonge pijlkruisers, d.w.z. mensen van geringe opleiding en erva­ring, van weinig of geen principes, bezet. Allerlei zogenaamde ordediensten en andere organisa­ties van het regime nemen Joods bezit in be­slag, molesteren Joden en tuigen hen af, bestormen huizen en oefe­nen een ware ter­reur uit tegen iedereen die wordt verdacht van verraad, sabo­tage, desertie, enz. Persoonlijke wraakoefening, moord, wreedheden, roof, schiet­partijen, martelingen, enz. zijn aan de orde van de dag. Het blijkt met andere woorden al onmiddellijk dat het Szálasi-regime de orde níet kan handhaven!….
Ervaren mensen, aanhangers van het vroegere bewind van admi­raal Horthy, zijn of worden immers als onbetrouwbaar ontsla­gen en vele nieuwkomers gaat het hierbij alleen om per­soonlijk gewin of car­rière; naar bekwaam­heid en geschikt­heid kijkt niemand. Vooral tegen de nog over­ge­bleven ongeveer 200 à 250.000 Joden in Budapest wordt de strijd nu ingezet. Hun slaat na de 15e oktober de schrik om het hart: voor het ergste moet nu immers worden gevreesd…..Evenmin als de Duitse nazi’s schuwen de Hongaarse pijlkruisers immers het geweld en de dood, terreur en martelingen van de meest gruwelijke soort!
Op 18 oktober bericht Veesenmayer al naar Berlijn dat het veranderde politieke klimaat in Hongarije een nieuwe fase met zich mee heeft gebracht in "de uiteindelijke oplossing van de Joodse kwestie in Hongarije"....
Van belang is ook de totale mobilisatie die nu wordt doorge­voerd in Hongarije: Bevel no. 1 luidt dat Hongarije de voort­zetting van de strijd tegen de Sovjets als haar plicht be­schouwt. Eind oktober worden alle scholen en universiteiten gesloten, en hele jaargangen jonge mannen worden voor de Hon­véd, het Hongaarse leger, opgeroepen. Er bestaan ook plannen voor de evacuatie van Buda­pest. Zelfs is er sprake van de totale evacuatie van de hele bevol­king 'uit de operationele zones' vóór de winter, naar het Duitse rijk, in verband met de komen­de nadering van [de eind­strijd met] de Russische troepen. De chaos, de ellende en de verwar­ring zullen slechts toene­men, maar ook het fanatisme en de doodsverachting.
Szálasi vormt op 16 oktober ook een nieuw kabinet, waarvan hij zelf uiteraard premier is. Bekende en ook enkele minder beken­de pro-Duitse extremisten, Pijlkruisers [fascisten] en nazi's zitten in dit kabinet, zoals al is overeengekomen met Veesenmayer, de Duitse stadhou­der. Toch is ook dit kabinet een soort coalitie van verschillende extreemrechtse [nazi- of fascistische] politieke groepen.
Jenő Szől­lősi-Naszluhácz wordt vice-pre­mier, baron Gábor Kemény krijgt bui­tenlandse zaken, Gábor Vajna binnenlandse zaken, László Bu­dinszky justitie, Lajos Szász handel, generaal Károly Beregffy-Berger defen­sie [hij is ook chef van de gene­rale staf], Ferenc Rajniss onderwijs en godsdienst, graaf Fidél Pálffy landbouw, Lajos Reményi-Schneller economische zaken, Emil Szakváry indus­trie en Béla Jurcsek voedsel­voorzie­ning. Vele ministers zijn opportunis­ten die al veel eerder in een kabinet zaten.
De meeste ministers hebben overigens geen enkele invloed op het beleid, voorzover daarvan nog sprake kan zijn. Alleen de ministers Be­regffy van verdediging, Emil Kovarcz van 'totale mobilisatie' en Vajna van binnenlandse zaken tellen nog mee, vooral vanwege hun beruchte en misdadige plannen tot volledige eliminatie van de Joden, tot intensive­ring van de oorlog tot het uiterste, en tot de totale ontman­teling van alle bedrijven in het land. Honga­rije is immers met handen en voeten aan Duitsland gebon­den en zal wel delen in het lot van de lei­ders van het nazi-rijk. Er vindt dan ook een totale mobilisatie plaats en er wordt alleen nog geproduceerd ten bate van de oorlog.
De "Nyilaskeresztes Párt - Hungarista Mozgalom”, de Pijlkruiserpartij wordt de enige officiële partij en haar hoofdkwartier aan de Andrássy út no. 60, het zogenaamde Hűségháza [Huis van de Trouw] wordt een berucht adres. In november vindt een fusie plaats met de andere verwante partijtjes, b.v. die van de Hongaarse natio­naal-socialisten, en de "Nationale Alliantie" wordt formeel de nieuwe naam voor de eenheidspartij. Binnen de partij duurt de rivaliteit voort, maar het lijkt er veel op dat de leiders het veel te druk hebben met de oorlog en andere drin­gende omstandighe­den. Aanhangers van de partij van Imrédy [MMP] zijn niet bij de fusie betrok­ken, maar van hen hoort men niets meer.

Zware gevechten, Sovjetsoldaten in Budapest, 1944-45

top

Het nieuwe regime geeft al zeer snel de ene verordening na de andere uit. Een enorme hoeveelheid proklamaties en bergen absurde propagan­da -met name gericht tegen Horthy, tegen de Joden en tegen het bolsjewisme- worden nu over de bevolking uitgestort. Vele nieuwe organisaties worden in het leven geroepen. Maar weldra blijkt dat eigenlijk niemand meer zeker is van z'n leven. De openbare orde kan niet of nauwelijks meer worden gehand­haafd en de Hongaarse hoofdstad moet nu ook elke avond en nacht worden verduisterd.
Bloedige terreur van zgn. Nyilasok, gewapende vooral jeugdige aan­han­gers van Szála­si, de zgn. Groenhemden en van de KABSZ [de Bond van Oostfront­strijders, een soort Hongaarse SS], van plunde­raars en bandie­ten, de arresta­ties van vele honderden tegen­standers van het regime, b.v. aanhangers van Horthy, de voortdurende troepen- verplaatsingen, de grote transporten van gevangenen, de volledige mobilisatie van alle mannen van 12 tot 70 jaar, de vluchtelingenstromen, de bombardementen, de belofte van Szálasi aan de Duitsers dat Honga­rije nog eens 1,5 miljoen soldaten voor de oorlog zal inzet­ten, en -van het grootste belang!- de steeds verder naar het westen oprukkende sovjettroepen vanuit het zuiden en oosten zorgen voor een snel toenemende chaos.
Alleen de aanhangers van Szálasi en andere sympathisanten en meelopers van de nazi’s schijnen nog te geloven in het onmogelijke: de Eindoverwinning en dus het tègenhouden van het Rode Leger van de sovjets….
In Hongarije heerst nu echter, ondanks alle chaos en de oorlogstoestand, een terreurregime dat zijns gelijke niet kent en alles en iedereen die daar nog niet aan wil geloven met keiharde dwang en bedreigingen èn door middel van bijzonder fanatieke en gewapende manschappen haar wil probeert op te leggen. Voor Szálasi en voor nazi-Duitsland geldt nu immers alleen nog: erop óf eronder.
Als wíj niet zegevieren zullen zéker de Russen komen en alles wijst er al op dat ook zíj hun wil met bruut geweld aan dit volk zullen opleggen… In deze tijd van oorlog ‘van allen tegen allen’ is er dus geen tijd meer om vragen te stellen; het is de tijd voor daden, en als je niet met Szálasi c.s. wenst mee te werken kun je alleen maar een landverrader, een bolsjewist, zijn….         
Er vinden nu ook zeer regelmatig luchtaanvallen plaats, b.v. op fabrieken en spoorwegemplacementen en -knooppunten, energiebedrijven, raffinaderijen, en er moet dus elke dag puin worden geruimd, waarvoor men in Budapest al enige tijd alleen Joden gebruikt, die dus het zware werk moeten opknappen: met de bloedende handen de lijken tussen het puin uit halen en zware stenen verwijderen….”De Duitsers probeerden ons te reduceren tot het niveau van dieren en ze leken dag na dag dichterbij dat doel in de buurt te komen” [Schimmel, 118].  
Hongarije is ook front­lijn gewor­den en de Koninkl. Hong. Honvéd wordt nu ook formeel bij de Duitse Wehrmacht ingedeeld. Duitse commandanten maken verder in Hongarije de dienst uit en Hongaarse commandanten hebben slechts te kiezen tussen trouw, met dus een promotie, en ontrouw, d.w.z. arrestatie en zware straffen. Wie zich niet distantieert van de proklamatie van Horthy van 15 oktober wordt dan ook gearresteerd en van alle officieren etc. wordt vanaf 18 oktober een nieuwe eed op het regime van Szálasi geëist. Twee van de drie opperbe­velheb­bers van de Honvéd zijn trou­wens niet langer beschik­baar.
Generaal Dálnoki Miklós van het Eerste Leger loopt op 16 oktober bij Huszt over naar de Sovje­ts en wordt door hen vriendelijk ontvangen en generaal Lajos Dálnoki Veress [Sepsiszentgyőrgy okt. 1899 – Londen 1976] van het Tweede Leger -evenals Miklós tot het einde toe trouw geweest aan Horthy- loopt ook over maar wordt door de Duit­sers gear­resteerd. Alleen generaal József Heszlényi [tot 1923: Heyszl, 1890-1945] blijft trouw aan het nieuwe regime van Szálasi. Sommige andere Hongaarse officieren hebben nog op andere wijze van hun onmacht en misnoegen blijk gegeven. Generaal Csatay, de laatste minister van verdediging van Horthy, heeft b.v. kort na 15 oktober met zijn vrouw zelfmoord ge­pleegd: tot het einde bleef hij loyaal en dapper, maar alle pogingen om tegen onmenselijkheid op te treden zijn immers mislukt en de laatste stafchef van Horthy, generaal Vőrős, loopt na een aantal dagen, eind oktober ook over naar de sovjets.
Het moreel van de Hongaarse soldaten is ook sterk verminderd en op vele Hongaarse soldaten en officieren kan men niet meer rekenen. De vechtlust is n.l. sterk afgenomen en velen zien het totaal niet meer zitten om door te gaan met deze zinloze strijd. Maar ook vele Hongaarse soldaten en burgers zijn toch nog steeds in de allereerste plaats gevangen in een panische angst voor de Russen. Omdat de Duitsers zelf het militaire bevel in Honga­rije hebben overgenomen en Hongarije beschouwen als een vitaal onderdeel van hun eigen verdediging, bestaat er vanaf midden oktober níet meer het gevaar van een herhaling van de situatie in Roemenië op 23 augustus 1944……. Szálasi heeft overigens zijn land zo goed als geheel uitgele­verd aan de Duitse nazi's. Fabrieksuitrusting, vee, levensmid­delen, rollend materieel [treinen, vrachtwagens, enz.], de goudvoorraad van de Hongaarse Nationale Bank zijn aan de Duitsers beloofd [Allianz, 103, Juhász, 329] en bovendien staat -als het van Szálasi afhangt- de hele Hongaar­se bevolking de Duitsers ter beschikking. De oorlogvoering is nu óók voor Hongarije van het allergrootste belang. Politieke gevangenen zijn ook aan de Duit­sers overhandigd. Het Duitse front in het Karpatenbekken zal dus wel niet zonder meer ineen­storten. Maar de druk van de vijand, van het Rode Leger, wordt ondanks alle Duitse maatregelen steeds duidelij­ker voel­baar. Szálasi belooft aan de Duitsers nog alle mannen en vrou­wen van 12 tot 60 jaar voor de krijgsdienst en de arbeidsdienst te zullen oproepen. Dat zijn althans de plan­nen. De realiteit is nog veel grimmiger.

top

Al in de ochtend van de 16e okto­ber 1944 telt men in de straten van Budapest 200 lijken van Joden, die het slacht­offer van bloedbaden en pogroms zijn geworden. De Joden zijn, dat blijkt weldra, vogelvrij gewor­den en de Jodenster wordt opnieuw inge­voerd. Alle vrijstellingen enz. van Joden, gedaan door vorige regeringen, worden al op 17 oktober vervallen ver­klaard. Op 16 en 17 oktober 1944 is er al sprake van de eerste po­groms in Budapest, georganiseerd door de "Fegyveres Párts­zol­gálat", de Gewapende Partijdienst, de militie van de "Nyilas", de Pijlkruiserspartij, die blijk­baar ongehinderd kan inbreken, plunderen en moorden: Joodse huizen moeten het ontgelden, 2 à 300 Joden, vooral vrouwen en kinderen worden het slachtoffer, en 7 à 8.000 Joden worden naar de renbaan van de hoofdstad gedreven waar ze drie dagen en nachten in de kou moeten door­brengen.
Onderweg hier­heen worden ook al vele Joden op gruwelijke wijze gedood en be­schimpt: ze worden verplicht langs de hoe­renbuurt van Buda­pest te lopen waar ze n.b. worden aangevallen beledigd en beroofd door de prostituees van de stad. [Nagy- Talavera, 230] en op 19 oktober is er al sprake van een grootscheepse razzia: 22.000 Joden worden uit Budapest gedeporteerd. Al op 22 okto­ber wordt bepaald dat alle Joodse jongens en mannen van 10 tot 60 jaar en vrouwen van 16 tot 40 jaar ver­plicht worden tot de "Wehrarbei­terdienst" in Duitsland voor het welzijn van Hongarije, en bijna twee weken later wordt op 4 november 1944, alle Joods bezit ontei­gend en door de staat 'over­ge­no­men'. Het geld van Joden bij de banken wordt geblok­keerd.
Per dekreet laat Szálasi aan zijn volk weten dat het einde van de heerschappij van de Joden nu aanstaande is. Joodse gezinnen mogen voortaan nog een tafel, drie stoelen, twee bedden, en voedsel en brandstof voor vier dagen bezit­ten. [Dero­gy, 111]. Er zijn na 16 oktober dan ook opnieuw honderden gevallen van zelfmoord van Joden en de terreur tegen Joden vindt nu ongehinderd plaats. De nieuwe minister van binnenlandse zaken Vajna geeft bevel aan alle ambtenaren en politiemensen om hun plichten na te komen en de openbare orde, de discipline en de openbare veiligheid te handhaven en het leven zo normaal mogelijk doorgang te laten hebben……
Nu zal, volgens Vajna, de definitie­ve oplossing van het Joodse vraagstuk plaatsvinden. De Joden zullen ’hun verdiende loon’ ontvangen, en nadere instrukties zullen volgen. Vajna zegt dat hij ook geen onderscheid meer zal maken tussen ge­doop­te en niet-gedoopte Joden: "Ik heb alleen met het Joodse ras te maken".
Alle Joden staan onder controle en leiding van de Hongaarse staat en er zal geen buitenlandse inmenging meer worden geduld. ”Als een Jood iets onder­neemt tegen de Hongaarse staat, het leger van onze bondgenoten of de burgerbevol­king... zal ik tegenmaatregelen nemen om onze natie en onze bondgeno­ten volledig tevreden te stellen", aldus de nieuwbakken minis­ter. [Blackbook, 342/343].
Uitzonderingen en buitenlandse bescher­ming worden dus niet meer erkend. De staat van beleg wordt voor de hoofdstad van kracht, en Joodse zaken worden onder beheer van de minister van justi­tie, László Budinszky, geplaatst. Deze minister bepaalt nu dat de Joden zullen moeten werken voor de Hongaarse natie en dat ze zullen worden behandeld overeenkomstig hun gedrag.
Als de oorlog eenmaal voorbij is zullen alle Joden definitief Honga­rije moeten ’verlaten’. Er zullen dan geen uitzonderingen meer worden gemaakt en de paspoorten van de regering-Horthy of neutrale landen worden nu al niet meer erkend, aldus Bu­dinszky. Hij ontkent ook allerlei onmenselijkheid en zegt dat de èchte onmenselijke daden tegen de Hongaarse natie worden en zijn gepleegd door de bolsjewisten! Al op 16 okto­ber 1944 worden alle met een zespuntige ster gemerkte huizen dichtgemaakt en de Joodse bewoners moeten hierin voorlopig [voor 10 dagen] verblijven. Talloze Joden worden het slachtoffer van even zovele misdaden tegen hen.
Intussen is ook Eichmann weer in Hongarije gearriveerd maar hij wenst geen enkel contact meer met Rode Kruis of neutrale l­anden [Blackbook, 343/351]. Wel neemt hij onmiddellijk contact op met b.v. minister Vajna en hierbij wordt geregeld dat Honga­rije de "akties" -de deportaties- zal hervatten. Hij roept ook al snel de leiders van de Joodse Raad bij zich  in zijn hoofdkwartier in het Majestic Hotel en hij verklaart hen met een stralend gezicht: “Ja! Ik ben terug… mijn arm kan u nog bereiken!” Hij legt de Joodse leiders verder uit dat treinen nu voor de oorlogvoering moeten worden gebruikt, dus de Joden moeten dan maar naar de Hongaarse grens lopen! Wie achterblijft komt in een werkkamp als slaaf terecht of in een concentratiekamp buiten Budapest, of in het centrale getto in het centrum van de stad. De oorlog tegen de Joden wordt dus hervat en het net wordt nog strakker aangetrokken. [Smith, 79].
Als Wallenberg hiervan hoort weigert hij erin te berusten en wil vèchten voor de rechten van degenen met een Schutzpass. Hij probeert tijd te winnen en heeft o.a. barones Erzsébet Kemény, de mooie vrouw van de nieuwe minister van buitenl.z., en die waarschijnlijk ermee onbekend was dat haar man één de meest prominente nazi’s was! Wallenberg  legde contact met haar en raakte met haar bevriend, terwijl er n.b. geruchten gingen dat de barones half-joods was en dat Raoul had gedreigd haar geheim te verraden en zó haar medewerking had verkregen! Wallenberg heeft dan een geheime ontmoeting met haar en waarschuwt haar dat haar echtgenoot als oorlogsmisdadiger zal worden opgehangen als hij deze misdaad [tegen de Joden] toestaat. De Joden in het Internationale getto moeten m.a.w. worden beschermd en zij moet de invloed op haar man maar aanwenden om deze tragedie te stoppen! Zíj heeft dus een troefkaart in handen in dit spel van leven en dood van zoveel mensen en dít is het moment waarop ze die troefkaart moet uitspelen!! Door haar invloed legt minister baron Kemény inderdaad voor de radio een verklaring af dat de Zweedse en andere internationale [m.n. Zwitserse] paspoorten worden erkend. [naar: Smith, 79-80].

top

Intussen gaan echter de wreedheden tegen de tienduizenden andere Joden gewoon door: de Grote Synagoge in de Dohány utca en de synagoge in de Rumbach Sebestyén utca worden al twee dagen na de coup van Szálasi  tot gevangenissen en dat betekent een gigantische operatie. 6.000 prominente Joden worden opgepakt en hier bijeen gedreven, incl. de opperrabbijn Ferenc Hevesi, en ze worden zonder eten en drinken en sanitaire voorzieningen vastgehouden. Gewapende bewakers blokkeren de toegangen, maar een jongen weet te ontvluchten en via een achterraam te ontsnappen. Hij belt de Sectie C van de Zweedse ambassade om hulp, en Raoul Wallenberg belt vervolgens Carl Lutz van het Zwitserse gezantschap  en ze spreken af samen met een auto naar de Grote synagoge te gaan en nog zoveel mogelijk mensen te redden. Beiden kijken onverzettelijk en meedogenloos naar de troep gewapende fascisten, het portier wordt geopend en ze gaan de synagoge binnen, zelfverzekerd, en men laat hen naar binnen. Op de vraag van Wallenberg of iemand een Zweedse Schutzpass bezit roepen sommigen: Ja, ik heb er een! En vervolgens vertrekken de mensen ordelijk. De scherpe antwoorden en de woede van Wallenberg doen blijkbaar wonderen…… Velen worden gered door zijn autoriteit en de zelfverzekerde manier van optreden: de “Zweden”en de “Zwitsers” gaan dus vrijuit….[Smith, 76-78].     
Een aantal Joden kan dus vertrekken maar ook worden er vele andere Joden nog op transport gesteld naar steenhouwerijen of over de Hongaarse grens, maar… ondanks de beweringen van minister Budinszky blijven toch enkele dui­zenden Joden in Budapest onder Zweed­se, Zwitserse en andere buitenlandse bescherming staan! Naast de Joodse wijken van de stad blijft het 'Internationale Getto' met 13.000, later zelfs 35.000 Joden, ook bestaan! Wel worden de andere Joden van alle bezit beroofd, en b.v. het inte­rieur van de hoofdsynagoge wordt vernield door Pijlkrui­sers.
Tienduizenden Joden worden alsnog gedeporteerd, ook oude mensen, zieken en gebrek­kigen: een dekreet van 20 oktober 1944 bepaalt dat voor alle 16- tot 60-jarigen arbeidsdienst ver­plicht is. Een nieuw bevel van 23 oktober zegt dat alle mannen en vrou­wen van 18 tot 40 jaar zich moeten melden. Soms komen nu zelfs humane politie­mensen wel eens in het geweer en stu­ren, met medewer­king van het Rode Kruis en de Zweedse legatie, gebrek­kige of zieke mensen terug. Er komt ook een nieuwe Joodse Raad tot stand, onder leiding van Lajos Stőckler, dr. István Főldes, dr. Miklós Szegő en dr. Béla Berend, en er wordt een nieuwe commissaris voor Joodse zaken be­noemd, Árpád Toldy, die de beschikking krijgt over alle Joodse be­zit...
Per 3 november wordt alle Joodse bezit eigen­dom van de Hongaarse staat "om de oorlogsschade te her­stellen en de uitgaven voor de oorlog te dekken", uitgezon­derd reli­gieuze en enkele per­soonlijke goede­ren zoals foto's, brieven, graven, keuken­gerei, gereedschap, lin­nen­goed, wat voedsel en geld.... Veel goederen worden nu vervoerd met de zgn "goudtrein" naar de grens met het Duitse rijk, naar Brenn­berg­bánya bij Sopron: goud, zilver, juwelen, edelstenen, parels, diaman­ten, horloges enz. Een aantal maanden later wordt dit alles door de geal­lieerden in Oostenrijk aangetrof­fen....
Tiendui­zenden Joden uit Budapest zullen alsnog moeten worden geëlimi­neerd. Veesenmayer, de Duitse stadhouder in Hongarije, eist al 50.000 Joodse slaven voor het Reich op want het grote Duitse rijk heeft de Joden nu vooral nodig als werkkrachten: er zijn tienduizenden arbeiders nodig in Duitsland zelf, dat immers een groot gebrek heeft aan eigen Duitse werklui. Toch zal het vervoer uit Hongarije [Budapest] nog grote moeilijkheden ondervinden want het spoorwegnet is zwaar beschadigd en overbelast. Vervoer per trein vanuit Budapest kan eigenlijk dus niet meer en daarom wordt al op 18 oktober door de Duitse autoriteiten besloten dat de 50.000 Joden als slaven vanuit Budapest op mars -de beruchte dodenmarsen- moeten naar het westen, naar de grens bij Hegyeshalom, voor de bouw van een “Südwestwall” aan de grens van het Duitse rijk, en Szálasi is tot de levering van 50.000 Joden als werkslaven, zogenaamde “Leihjuden”, voor de Duitse wapenindustrie bereid…. Door de sneeuw en het ijs strompelen ze langs de snelweg van de dood, 200 tot 220 km op weg naar de westelijke grens in groepen van 2.000 tot 4.000 mensen, in zeven à acht dagen, en overal komen dus Joden van uitputting om het leven. Slechts hulpverleners van het Rode Kruis doen nog iets.…[Pierik, 85].
Intussen is de avondklok voor de Joden in Budapest ook verlengd: van ’s middags vier uur tot ‘s ochtends tien uur mag men zich niet buiten vertonen, en ook slagerijen en kruidenierswinkels in het getto worden gesloten. Het wordt voor de Joden de meest chaotische en afschuwelijke tijd van hun bestaan: honger, hulpeloosheid, dodelijke angst, en openlijke terreur van de benden der Nyilasok die iedereen lijken te vermoorden die te oud of te ziek is, zelfs moeders met pasgeboren baby’s: ‘ze werden gewoon doodgeschoten alsof ze niets te betekenen hadden en alleen lastpakken waren die de Duitsers en de pijlkruisers voor de voeten liepen’. [Schimmel, 123/124]. De benden b.v. in huizen in en dwingen heel wat Joden om opnieuw een ander adres te zoeken. In het getto worden honderden Joden vermoord, maar [aldus Betty Schimmel, 119] “de hoop op de bevrijding zoekt men niet bij de gevreesde Russen. ‘We waren bang dat de Russen andere afschuwelijke dingen met ons zouden doen, waaraan de Duitsers nog niet hadden gedacht’. Regelmatig was het staccato van machinegeweervuur te horen als er weer een lange rij stond opgesteld langs de kade van de Donau en werd vermoord…

Duitse versterkingen aan de Donau, 1944-'45

top

Nergens wordt men over geïnformeerd, alleen de bevelen heeft men op te volgen, en onmiddellijk. Duizenden Joden wordt ook het bevel gegeven te vertrekken [te lopen] met onbekende bestemming; een aantal kilometers vanuit Pest over de Árpádbrug naar de verlaten terreinen van een steenfabriek [in Óbuda]. Op het modderige terrein is het in oktober en november 1944 koud en guur en alom horen de kinderen b.v. het geschreeuw en gekreun van zieke en stervende of alleen heel zwakke mensen, en sommigen worden dan hysterisch en krijsen. Elke dag wordt de stapel lijken hoger en eens in de zoveel dagen worden er door een aantal Joden putten gegraven, de lijken erin gegooid en kalk erover om ze sneller te laten ontbinden…. In het kamp is geen water of voedsel, en iedereen is of wordt al snel smerig. Soms is er iets wat men soep noemt, maar wat op varkensvoer lijkt, en soms is er ook een keiharde korst brood te eten… Gevolg is uiteraard dat er in zo’n kamp elke dag mensen van de honger sterven, maar het schijnt de Duitsers en de Hongaarse pijlkuisers allerminst ter deren. [Schimmel, 125-129].
Velen zullen worden gedeporteerd en anderen moeten voorlo­pig in het getto in de binnenstad van Budapest worden opge­sloten. Een massale volksverhuizing in de stad zal het gevolg zijn, met alle onvermijdelijke chaos en hopeloze administra­tieve wanor­de, maar daarover bekommert dit beestachtige regime zich niet. "De regering is zich wel bewust van de grote moei­lijkheden voor de niet-Joodse bevolking", zo heet het, maar de ver­ant­woor­delijke man, minister Vajna, heeft een sterk geloof in een betere toekomst, en daarvoor moeten dan maar offers worden ge­bracht... Tot 1 december worden door het regime van Szálasi overigens al aanzienlijk meer Hongaarse Joden ‘geleverd’ dan is aan de Duitsers is toegezegd, n.l. ruim 76.000!
In november 1944 vindt al overleg plaats over de preciese inrichting van het zgn. "Centrale Getto" in Budapest. In totaal zullen n.b. 12.000 niet-Joden [christenen] moeten verhuizen, en plaatsma­ken voor.... 63.000 Joden. Gemiddeld zullen op één kamer 14 Joden moeten verblijven. Gaarkeukens moeten zorgen voor de voedsel- voorziening. Noodhospitalen zullen ook worden inge­richt. Maar: de voedselsituatie is niet anders dan cata­stro­faal te noemen, een uitdeling van voedsel heeft nooit plaats­gevonden. [Blackbook, 375/376].
Per 29 november volgt een dekreet over de oprichting en de preciese grenzen van het ’Joodse Getto’ in Erzsébetváros, distrikt VII, achter de grote syna­goge in de Dohány utca, bij de Dob utca en de Wesselényi utca, een veel te klein gebied van een 300 m². In november 1944 zitten hier [Pierik, 90] nog 120.000 Joden vast en op 10 december zijn het nog 70.000: dagelijks vinden immers pogroms plaats en zelfs ziekenhuizen worden hierbij aangevallen, artsen en patiënten gemarteld en vermoord…. [Pierik, 91]. De 63.000 Joden, die geen beschermende paspoorten van neutra­le landen enz. bezitten, zullen in Budapest in dat getto van 162 huizen moeten verblijven. In november en december 1944 zal dat worden "ingericht", en met schuttingen worden afgeschermd van de rest van de stad. Van 2 tot 7 december 1944 moet het a.s. getto door de niet-Joodse bewoners worden verlaten.... Maar in feite zullen, zo deelt Eichmann aan Veesenmayer mee, alle Hongaarse Joden moeten verdwijnen. Ofwel: men moet maar geloven dat nu een radikale oplossing van het Joodse vraagstuk in Hongarije wordt bereikt...
Tegen de Joden is dus alles geoorloofd, en zij moeten zich wel als vogelvrij beschouwen, als ratten in de val. Alleen op een beperkt aantal uren mag men zich buitens­huis vertonen. Er is sprake van een noodtoestand, overal is het overvol in barakken en de medische dienst kan weinig uitrichten. Bij de massale verhuizing in Buda­pest worden immers weer vele Joden door uitschot, met automatische geweren, machinepistolen en granaten gewapende benden tieners van de Nyilasok, vermoord, en dage­lijks worden nog huizen en gebouwen waarin zich Joden bevinden geplunderd, en Joods bezit wordt onder Nyilasok verdeeld. Honderden Joden zijn en blijven ook ondergedoken in Budapest.
Maar hier en daar is er zelfs nog sprake van gewapend verzet van Joodse groe­pen, b.v. van Zionistische Jeugd, in Budapest, en men neemt zelfs contact op met Himmlers mensen, die Joden tegen Pijl­kruisers zouden moeten beschermen. Ook door enkele Joodse ondergrondse organisaties worden passen vervalst, en Duitse militai­re uniformen worden gestolen. Rezső Kasztner, vice-voorzitter en afgezant van de Joodse hulporganisatie Waada, bevindt zich ook in Budapest, maar krijgt later zelf toestemming om naar Zwit­serland te gaan! Ook de Waada pleegt verzet en levert b.v. wapens en organiseert het opblazen van spoorbanen. [Schimmel, 119].
Toch blijft Joel Brand zich storen aan de geallieerden die principieel weigeren om met de nazi’s te onderhandelen om b.v. Joden vrij te kopen. [Weisberg, 276]. Van contacten van de Hongaarse overheid met b.v. de Joodse Waada [zoals onder premier Lakatos] is echter geen sprake meer: ook ir. Ottó Komoly moet onderduiken!  Nog in oktober neemt de nuntius in Budapest, Angelo Rotta contact met Szálasi op: Hij wil "zo veel mogelijk mati­ging in deze [de Joodse] kwestie", en heeft op 21 oktober een gesprek met de 'leider'. Deze belooft hem dat de Joden niet zullen worden gedeporteerd of uitgeroeid, maar ze zullen wel moeten werken voor het land. Rotta wenst ook verdere erkenning van de pas­poorten en andere dokumenten voor Joden, en hij laat de nunti­atuur in Budapest ook 25 huizen en gebouwen van religieuze instellingen onder beheer nemen. Hier vinden alsnog duizenden Joden asiel, onderdak: aan 15.000 Joden in Budapest wordt ook door de nuntius een veiligheids- dokument verstrekt.
Ook Zweden en Spanje en Portugal gaan door met het verstrekken van pas­poorten enz. om Joodse levens te redden en vele dergelijke passen worden uiteraard ook vervalst. Onvermoeibaar is de 72-jarige nuntius bij het redden van Joodse mensenlevens. Hij bezoekt Poolse vluch­telin­gen en Joden in kampen, deelt levensmiddelen uit en spreekt met de geïnter­neer­den. Ook de pauselijke nuntiatuur in Buda­pest stelt huizen onder haar eigen bescherming en neemt 200 Joden op en een zekere Giorgio Perlasca [Como, 1910 – Padua, 1992], een Italiaan die voor de Spaanse ambassade werkt, wordt bekend door zijn inspanningen om Joden te redden! Hij weet Joden te verbergen, onderdak te geven in door Spanje beschermde huizen, te voeden en valse paspoorten te verstrekken en hij weet m.n. van december 1944 tot januari 1945 duizenden Joden in Budapest te redden. In 1945 gaat hij terug naar Italië en wordt pas in 1987 ‘teruggevonden’ door een aantal Hongaarse Joden en wordt dan pas erkend als één van hun redders!...  

top

Ook een aantal kerkelijke vertegenwoordigers blijft zeer aktief bij het helpen en redden van Joden. Van protestantse kant zijn vooral bekend geworden: de evangelische bisschop Sándor Raffay [1866-1974], zijn calvinistische ambtgenoot László Ravasz [1882-1975] en de Vereniging [of Comité ?] De Goede Herder [Jó Pásztor Egyesület] o.l.v. de calvinistische predikant van Joodse afkomst József Éliás [1914-1995] en b.v. de evangelische predikant Gábor Sztehló [1909-1974], die 1.500 Joodse kinderen en 500 volwassenen redt uit de handen van de Nyilasok en de nazi’s. Van rooms-katholieke kant zijn het vooral de al veel eerder genoemde nuntius, Angelo Rotta, en verder Margit Schlachta [1854-1947] en zuster Sára Schalkház [1899-1944] die ten bate van de Joden aktief zijn. 
Bekend wordt ook de knappe en jonge, idealistische en wat romantische Hannah Szenes, 1921 geboren in Budapest maar uit idealisme naar Palestina gegaan in in dienst gekomen bij het Britse leger, waar ze als vrijwilliger dienstdoet als valschermspringster met militaire opdrachten, op 18 maart 1944 in het vml. Joegoslavië is geland en door partizanen van Tito hartelijk wordt begroet: ze wil naar Hongarije maar de weg erheen is dan juist versperd vanwege de Duitse bezetting! Met een radiozender steekt ze vervolgens zelf de grens over, maar wordt aangehouden en naar Budapest overgebracht. Hier verschijnt in juni ineens haar moeder, die het hoofdkwartier van de Spionage-afweer bezoekt, voor haar, maar Hannah blijft gevangen. Onder Lakatos wordt [op 14 oktober ’44] haar vrijlating overwogen, maar het is te laat!….. [Weisberg, 264, 275].
Als Brits spionne moet ze in november 1944 voor de krijgsraad verschijnen waar ze ter dood wordt veroordeeld. Trots en zelfbewust verklaart ze hier dat ze een verzoek om genade weigert: “Van moordenaars verlang ik geen genade”, aldus de jonge vrouw. Een aantal uren vóór dat haar moeder haar mag bezoeken, vindt n.b. de executie op 6 november plaats….[ Weisberg, 275]: één van die typische gemeenheden der nazi’s. Het meest bekend is en blijft echter Raoul Wallen­berg, de jonge, 31-jarige Zweedse diplo­maat, die in zijn rang als 'buitengewoon gevol­mach­tigd' secreta­ris van de Zweedse legatie in Budapest aktief blijft. Duizenden passen worden ook nu nog aan Joden verstrekt, en dát terwijl Zweden eigenlijk de ambas­sade in Budapest had willen sluiten. Het personeel heeft echter gesmeekt te mogen blijven zodat men kan doorgaan met humani­taire akties. Zweden verte­genwoordigt ook de belangen van de Verenigde Staten van Ameri­ka in Hongarije en het "War Refugee Board", tot stand gekomen op initiatief van president Roosevelt, speelt achter de scher­men een zeer grote rol bij de financiering van deze Zweedse humani­taire akties.
Al in de zomer van 1944 hebben de Amerikanen aan Zweden gevraagd om de Hongaarse Joden te helpen, te redden, en mis­schien kan Wallenberg door z'n diplomatieke status en met Amerikaanse fondsen nog iets doen­....
"Wallenberg zal afwisselend zijn toevlucht nemen tot charme, bluf, chantage en arrogantie om ervoor te zorgen dat nieuwe politie minstens de exterritorialiteit van de 32 gebouwen, die hij heeft aangekocht of gehuurd en met vluchtelingen heeft volgestouwd, zal respecteren". [Derogy, 108]. Tientallen huizen in Budapest zijn al door de Zweedse ambassade opgekocht, en als "dependance van de koninklijke Zweedse legatie" ingericht ten bate van duizenden Joden, en anderen, b.v. Hongaarse sociaal-demokraten, wier leven wordt bedreigd. Niemand is immers meer veilig. ’Ineens waren ze overal, als hongerige ratten die zich lang hadden verstopt en nu uit alle hoeken en gaten tevoorschijn kwamen. Ze ramden de deuren in van huizen die met een gele ster gebrandmerkt waren en plunderden alles wat los en vast zat. Ze voerden hun Joodse ‘arrestanten’ mee naar de kade van de Donau, bonden er drie met hun benen aan elkaar en schoten de middelste dood, waarna de anderen werden meegesleurd in zijn val in het ijskoude water’ [Koelemeijer, 89].
Ook Wallenbergs eigen leven wordt m.n. na 16 oktober bedreigd: hij wordt gewaarschuwd dat er een prijs op z’n hoofd staat; er wordt een moordenaar der Nyilas gesignaleerd die hem achtervolgt, en een medewerker van het Internationale Rode Kruis had Eichmann over de  Zweedse diplomaat ondervraagd en deze had gedreigd die ‘Jodenhond Wallenberg’te vermoorden. Later ramt een SS-truck met hoge snelheid ergens in Budapest de auto waarin Wallenberg zou zitten en de hele voorruit wordt vernield, maar…Raoul zat er níet in!… [Smith, 80/81].
Wallenberg wordt gelukkig niet alleen met de dood bedreigd, hij wordt ook beschermd, o.a. door Pál Szalai, lid der pijlkruiserspartij en politieofficier, maar desondanks ook iemand die zich tegen de wreedheden, de slachtpartijen, verzet en contactman wordt van Raoul Wallenberg. Door hém wist Wallenberg welke akties werden voorbereid en hij bleef de moordcommando’s een stap voor. Szalai gaf Wallenberg zelfs een lijfwacht van de politie mee! Ook dook Raoul elke nacht op een andere plaats onder om de bewapende Nyilasok te ontwijken en z’n verblijfplaats werd strikt geheim gehouden. De nummerplaten van z’n auto werden voortdurend veranderd. [Nicholson & Winner, 49, Smith, 95/100].

Massale vlucht uit Budapest, december 1944

top
 
 
Ook de Zwitserse gezant Carl Lutz levert nog steeds, tot het einde toe, een grote krachtsin­spanning en verstrekt vele duizenden passen [Schutz­briefe] aan Joden én vele anderen maar het ontbreken van een foto van de ont­vanger en van de handte­ke­ning van de gezant blijken later voor velen alsnog fataal. Toch slaagt men er in deze maanden nog in om duizenden Joden het leven te redden. Volgens officiële bronnen staan er in november 1944 nog 15.600 Joden onder bescherming van neutrale gezanten: 4.500 onder Zweedse en 7.800 onder Zwit­serse bescherming, 2.500 onder protektie van de nuntius, 700 onder Portugese en 100 onder Spaanse bescherming. Voor deze laatsten heeft zich de al eerder genoemde Italiaan Giorgio Perlasca [Como, 1910 - Padua, 1992] bijzonder ingezet. Perlasca was vanaf eind 1942 in Budapest werkzaam voor een Kroatische firma 
In werke­lijkheid zijn er echter veel meer Joden die een dergelij­ke bescher­ming 'genieten'... Er zijn alleen al 10.000 vervalste Zwitserse 'Schutzpä­sse' in omloop. In talloze kloos­ters, in de abdij van Pannonhalma, onder bescherming van de abt Chrysostom Kele­men, bij vele boeren en andere Hongaren verblijven trou­wens ook nog vele honderden Joden. Maar echt veilig kan men zich nergens voelen: de Joden uit Budapest worden gedwongen om zich naar speciale beschermde huizen en gebouwen te begeven, waar al 4.000 Joden wonen. Met tientallen mensen moet men een kleine ruimte delen. Maar alle akties ten bate van Joodse levens hebben toch tot resul­taat dat per dekreet van 2 november 1944 ook de Pijlkruisers [-benden] de paspoorten en de extraterritoriale huizen, enz. formeel moeten erkennen. Op 29 oktober heeft Szálasi voor de radio zelfs openlijk en officieel gezegd dat er geen depor­ta­ties meer zullen plaats­vinden en dat hij de bescherming door neutrale staten van Joden "van buitenlandse nationali­teit" erkent, de houders van paspoorten en andere dokumenten, b.v. emigratiepapieren en arbeidspapieren waardoor men niet wordt opgeroepen voor Arbeidsdienst, bescherming door het Rode Kruis, enz. erkent. [Derogy, 110].
De regering verplicht zich zelfs om 11.500 Joden met Zweedse paspoorten en met emigratiepapieren voor Palestina uit Hongarije te laten vertrekken. Dit 'akkoord' is tot stand gekomen na een brief van Wallen­berg aan de hierboven barones Kemény, “een erg mooie vrouw” en de vrouw van de minister! [Smith, 80], en door over­leg. Szálasi erkent dus toch verschillende categorieën van uitzonderingen.
Van praktische waarde is dit echter niet: men kan immers zeggen dat Szálasi de lugubere, de werkelijke situatie in de hoofdstad niet eens kent èn geen feitelijke controle uitoefent. Zelfs de beloften aan buitenlandse diplomaten zijn niet veel anders dan loze kreten van een gewetenloze fantast die alleen nog denkt dat hij belangrijk is. Dagelijks is er immers sprake van terreur van benden van de Nyilasok op straat, maar Szálasi heeft zijn eigen mensen niet in de hand en de Joden hebben dus geen enkele garantie. Integen­deel……. Budapest is ’een stad zonder regels. Het was ieder voor zich. Alles hing af van wie je tegenkwam’. [Koelemeijer, 89].
Toch doet ook Szálasi -net als Hitler b.v.- zéér formeel, wan­neer het hem uitkomt. Van 2 tot 4 november 1944 komt het Hon­gaarse parlement bijvoorbeeld nog bijeen, met slechts 55 overgebeleven fascistische of nazi-leden [1/6 deel van het totaal], en men stemt unaniem in met de Nieuwe Orde.… Ferenc Szálasi wordt vervolgens op 4 november 1944 officieel beves­tigd in zijn nieuwe funktie van "Nemzetvezető" [Leider van de Natie], en hij legt te midden van de aloude pracht en praal de eed af op de Hongaarse wetten, staande achter de heilige Kroon van koning St. Stefa­nus. Hij belooft, onder aanwezigheid van vele officieren van leger en politie, en van parlementsleden in oude gala-unifor­men, behangen met sieraden en juwelen, hierbij n.b. dat hij de wetten [de constitu­tie] van het Ko­ninkrijk zal handhaven en Hongarije's welzijn en glorie zal verzekeren.... [Nagy Talave­ra, 231, Der Spiegel, 1984] en na deze plechtigheid van een half uur wordt het parlement verdaagd, maar ondanks de schijn van wet­tigheid en continuïteit wordt uit voorzorg de heilige Kroon van Hongarije dan toch maar onmiddellijk na de plechtigheid naar het westen van het land overgebracht, vóórdat de Russen komen....
De andere symbolen van de Hongaarse soevereiniteit [de rega­lia], de kroningsmantel uit de 11e eeuw, de heilige rech­ter­hand van de eerste koning St. Stefanus, de rijksappel en het Koninklijke zwaard, worden eveneens "in veiligheid" ge­bracht. Maar het bestuur, de ambtenaren en het leger zweren trouw aan de nieuwe leider, zónder dat er sprake is van grote moeilijk­heden of incidenten. Van alle ambtenaren en officieren wordt de eed van trouw overigens afgedwongen. Het alternatief is alom duidelijk op affiches bekend gemaakt: de doodstraf, galg en executie, bedreigen al diegenen die deserteren, die ontrouw zijn, dienst aan het vaderland weigeren, enz.

top

Ook laat het nieuwe regime, na geruch­ten over het in omloop zijn van duizenden vervalste passen, in november de Zweedse en Zwitserse 'safe conducts' op echtheid onderzoeken en hoewel de Zweden erin slagen om aan deze aktie te ontkomen, moeten vele Joden met Zwitserse passen [men heeft het over 27.500 valse Zwitserse paspoorten] het ergste vrezen. De Zwitserse consul Lutz laat weliswaar snel nieuwe passen invoe­ren maar dat helpt niet veel; de Nyilasok ontdekken één en ander en voeren opnieuw razzia's uit. De 50.000 Joden in Buda­pest, die in speciale onder Zwitserse bescherming staande huizen wonen zijn hun leven dus absoluut niet meer zeker. [Blackbook, 364/368].
Ook Zweedse of Zwitserse huizen worden nogal eens onderzocht, en m.n. uit huizen 'onder Zwitserse bescherming' worden velen weggevoerd. Vele maatregelen blijken trouwens ook nu halve maatregelen: ook bezit­ters van paspoorten worden ver­plicht op te komen voor een nieuwe Arbeidsdienst en protesten helpen vaak niets. Talloze lagere autoriteiten storen zich niet eens aan officië­le bepa­lingen. Zij laten zich alleen leiden door sadisme, haat en gemene wraakzucht. Maar ook de beloften van Szálasi blijkt een holle frase. Zijn regime zaait immers niets anders dan dood en verderf voor Joden en anderen. Er gaan, bij gebrek aan waarheidsgetrouwe informatie, ook allerlei geruchten. Het Algemene of Centrale getto van Budapest waar ± 60.000 Joden op een zeer kleine ruimte verblijven zal b.v., zo wordt gedreigd, worden opge­blazen. Iemand als Wallenberg dreigt echter zelfs nog een Duitse commandant: ’Als jullie dat opblazen, zullen de Russen jullie voor straf ophangen!’
Op 2 en 8 november protesteren ook de leiders van de groot­ste kerken van Hongarije, de oude en zwaar zieke kardinaal Jusztin Serédi en bis­schop László Ravasz in een memorandum bij Szálasi tegen de voortgaande vervolging van Joden, en tegen bevelen tot evacua­tie. Zij eisen erkenning van het recht van alle mensen op veiligheid. Haat zal, aldus de kerken, alleen maar wraak voort­brengen, vervol­ging zal leiden tot nieuwe vervol­ging. Ook de nuntius en andere neutrale diplomaten in Budapest protesteren op 17 november 1944 nog eens. Vanaf april tot augustus zijn al een half miljoen Joden uit Hongarije gedeporteerd, dat moet nu ophouden! Szálasi had dat immers ook beloofd. Maar de onmense­lijkheid gaat door. Talloze voorbeelden van wreedheden tegen hele groepen mensen worden met name genoemd, maar: ook in Honga­rije is een diepe kloof ontstaan tussen de woorden, de taal van de macht­hebbers en de bittere realiteit. Op verzoeken om te stoppen met deportaties, om een humane behandeling van mensen in kampen, de uitvoering van dekreten ter bescherming van Joden, gaat Szálasi in feite niet in. Eind novem­ber 1944 verbiedt Szálasi weliswaar verdere voettochten van Joden naar Duitsland [zie hieronder], maar dat gebeurt niet om humanitaire redenen. De neutrale diplo­maten wijzen ook nog op het lot van het Hongaarse volk dat maatre­gelen van de vijand kan verwach­ten, en ze vertrouwen er zelfs op dat de Hongaarse natie terugkeert tot de christelijke tradities en tot be­schaafde methoden. Dat alles heeft echter, zo kan men wel raden, geen enkel effect…….
De Hongaarse 'lei­der' is helemaal in de ban van Hitler en wacht eigenlijk alleen op instruk­ties vanuit Ber­lijn! Per 3 november is al aan alle Joden de oproep gedaan om zich te melden voor de verplichte Arbeidsdienst en de Nyilasok, de jeugdbenden van de partij, zijn zeer aktief bij het opspo­ren van Joden. Vernedering, beroving, een pak slaag, ar­resta­tie, plunde­ring, marteling, deportatie, kortom: een hel is het lot van duizen­den Joden in Budapest. Velen zijn door ziekten, honger en andere ontberingen al zwaar getroffen………
De Duitsers nemen na overleg ook de verantwoordelijkheid voor de Hongaarse Joodse arbeidscompagnieën op zich, en eisen dat de Joden fortificaties aanleggen om b.v. Budapest tegen de opruk­kende Sovjets te verdedigen.
Velen zullen ook worden gedwongen om naar het komende getto te verhuizen, en duizenden 'christenen' [niet-Joden] zullen juist moeten vertrekken naar elders. Anderen moeten naar een plek voor Joden die -dankzij hun Schutzpass- onder internatio­nale bescherming staan: het Internationale Getto, en weer tienduizenden andere Joden zullen worden gedeporteerd, hetzij naar Duitsland hetzij naar fabrieken in Hongarije, zoals de steen- fabrieken in Óbuda.
Duizenden Joden worden nu met geweld uit hun huizen gezet, vanuit Buda­pest als dwangarbeiders in veewagons gedeporteerd, beroofd van bijna alles, en vaak ver­moord. Dicht bij de Oos­tenrijkse grens, bij Balf en Fer­tőrákos en omgeving, sterven nog eens velen aan uitputting, ziekten en door wreedheden van de beruchte Nyilasok, maar toch worden zelfs onder deze totaal onmenselijke omstandigheden nog Joden gered door b.v. Wallen­berg, door Rotta en door de eerder al genoemde Zwitserse vice-consul Carl Lutz. Opgemerkt moet ook worden dat, ondanks alle bevelen en be­drei­gingen, de gezantschappen van de neutrale landen, van het Vatikaan, van Zweden, Zwitserland, Spanje en Portugal tòch in Budapest blijven gehuisvest. Ze weigeren evacuatie [Kertész, 84/85] terwijl de terreur van de pijlkruisers, de nyilasok, ‘gewoon’ doorgaat.
Ook moeten begin november op bevel van Eichmann tienduizenden "arbeidsge­schikte" Joden te voet naar het westen, naar Duitsland ver­trek­ken. De Duitsers hebben immers al verscheidene malen verzocht om "de levering van capabele Joden, de zgn. Leihjuden, voor werk". Zie hierboven. 30 à 50.000 Joden moeten vanuit Budapest vanaf  8 november 1944 de 200 km lange tocht naar Wenen te voet in groepen van 2 tot 4.000 man binnen acht dagen door de sneeuw afleggen, zgn. "om te gaan werken in fabrieken in het Reich". Eichmann heeft n.l. een nieuwe methode bedacht om de Joden uit te roeien, want de Duitsers willen alle sporen van de gaskamers, etc. in Auschwitz uitwissen vóór de Russen hier komen en daarom zullen de gebouwen op de enorme terreinen van het kamp worden afgebroken. Ook worden treinen regelmatig beschoten. Daarom zullen de Joden uit Budapest naar Oostenrijk moeten gaan lopen... Deze tocht wordt voor velen van de [vooral] vrouwen en kinderen een ‘snelweg van de dood’…. De mannen worden naar een werkkamp op een andere plek gestuurd en zullen [voor een deel] tenslotte in Auschwitz belanden…[Smith, 81].

top

Veel vrouwen worden echter tevoren door totaal onverschillige opgeschoten jongens, ‘soldaten’, al dood- geschoten omdat ze te oud, te jong, te gebrekkig, te zwak zijn “om te werken”…. Allerlei Joden zijn op de straten van de Hon­gaarse hoofdstad dan al willekeurig opgepakt en naar een centraal verzamelpunt gebracht.
Op 8 november 1944 vindt de eerste dodenmars dus plaats en daarmee begint de slechtste tijd voor de Joden in Budapest, zeven maanden na de eerste deportaties met de treinen naar Auschwitz…
Zeven à acht dagen zullen ze op de ‘dodenmars’ naar Hegyeshalom onderweg zijn, door soldaten en politie bewaakt ["begeleid"], maar barre om­standigheden zorgen ervoor dat duizenden het einde niet halen. De meesten lijden honger, velen lijden aan ziekten, b.v. tyfus en dysenterie. Duizenden zijn al uitgemer­geld. Onderweg worden ook nog eens velen die achterop raken door uitputting door bewa­pende benden Pijlkrui­sers ter plekke in het voorhoofd of achterhoofd neergescho­ten en alom is de weg bezaaid met lijken. In de barre kou moet men in de open lucht over­nachten, na weer een dagmars van ongeveer 30 km. De bagage wordt na een paar uren weggegooid, achtergelaten… [Weisberg, 296]. Het is een nachtmerrie, een verschrikking zonder weerga. Er is constant bewaking van politie en pijlkruisers en met geweerkolven worden mensen nu en dan in de rug gestompt of op andere manier wreed, volkomen onverschillig, ruw en eigenlijk als beesten behandeld. [Smith, 81]. 
Ook vinden schijnexecuties plaats: men krijgt de opdracht om een massagraf te graven, en wordt aan de rand in een rij neergezet ...., en dan wordt ineens het bevel gegeven om ieder­een weer los te laten lopen... onder hilariteit van de bewakers. [Derogy, 120/121]. Deze beruchte 'doden­mars', de eindeloze colonne van de ter dood veroordeelden, zieken en stervenden, in de regen en de bittere kou, betekent voor dui­zenden Joden het einde, o.a. voor de dichter Miklós Radnóti [* 1909], die zelfs onderweg nog enkele ontroerende gedichten heeft geschreven en nagelaten. Hij vocht tot het uiterste om in leven te blijven, maar moest het opgeven. Een ziekenhuis in Győr weigerde hem op te nemen en de bewakers doodden hem ’dus’, op 9 november bij het dorp Abda….
Toch worden onderweg ook nog Joden gered door b.v. Wallen­berg, die per­soonlijk langs komt en Joden eten uitdeelt en in be­scherming neemt. Een aantal mag naar Budapest teruggaan, maar in veewagens.
Ook de nuntius, Angelo Rotta, en mensen van het Rode Kruis proberen wel iets te doen, en weten nog sommi­gen te redden... Bekend wordt ook, zoals eerder vermeld, de bisschop van Győr, baron Apor, die probeert nog één en ander te doen en hulp te verstrek­ken, medicijnen en voedsel te geven, maar dat blijft moeilijk en wordt vaak gehinderd. Zelfs aan het -voor­lopige- eindpunt bij Hegyesha­lom weet nog een katholiek pries­ter, pater Kőhler, duizenden Joden te redden en bij boeren in de omgeving worden ook nog wel Joden onderge­bracht. Maar vele Joden komen op deze mars om, of plegen zelfmoord b.v. door in het ijskoude water van de Donau te springen.
Een afschuwelijke tocht wordt dit dus, en honderden komen om van de honger, zwakte, ziekten etc. ”Dit zou ons einde worden, zo leek het, in de stromende regen, de bittere kou en de natte sneeuw, 32 kilometer lopen op de eerste dag. Wie ging zitten kon niet meer opstaan en werd neergeschoten, ook hoogzwangere vrouwen. Afgrijselijke taferelen spelen zich dus af. Die hele dag liep onze grauwe, struikelende, zieke, stervende en smerige groep verder en daarbij werden we aan weerszijden van die weg gadegeslagen door winkeliers, vertegen- woordigers, boeren en dorpsbewoners. Op sommige gezichten zag ik de afschuw en medelijden, maar ik hoorde anderen juichen.
De rest had een volstrekt nietszeggende gezichtsuitdrukking alsof ze dachten dat ze geen medelijden met ons lijden konden hebben als ze geen enkele emotie lieten blijken. Voor ons was het de ultieme straf en de ultieme vernedering om te zien hoe onze eigen landgenoten letterlijk niets deden terwijl wij ons land werden uitgedreven. We waren uitgehongerd, geslagen en doodsbang, maar we moesten duidelijk nooit worden geholpen omdat we smerige rotjoden waren”. Een aantal zwangere vrouwen mogen van een bewaker die medelijden kreeg een eind meerijden op een kleine kar, maar een andere bewaker vroeg hem waarom die smerige rotjodinnen reden in plaats van liepen; ze werden prompt met “Jullie hoeven je geen zorgen te maken, dames, er is een eind gekomen aan jullie problemen”, doodgeschoten met een machinegeweer. Ook nu keken mensen die langs de weg stonden toe zonder iets te doen. Maar ja, wat hadden ze kunnen doen?”, aldus de dan 15-jarige overlevende Betty Markowitz. [Schimmel, blz. 136/137]. Wat moesten of konden overigens die toeschouwers doen zonder zelf te worden doodgeschoten?

De Grote Raad der Pijlkruisers bijeen, 2 dec. 1944

top

”Ik hoopte, aldus Betty Markowitz, dat sommige Hongaren die ons zagen iets zouden doen om ons te helpen, ons wat te eten te geven of water zouden aanbieden. Maar ze deden niets en ze zeiden niets. Ze keken alleen toe terwijl de Joodse bevolking werd uitgeroeid, even stil als de zacht neerkomende sneeuw”. Elke dag verloren we mensen, door de pijn en de vermoeidheid of door de ‘bewakers’ die mensen doodschieten omdat ze niet meer verder kunnen. Tenslotte ’misten we de energie om ons vernederd te voelen. Wat de Duitsers ons nog meer zouden aandoen kon ons niet eens meer wat  schelen. We kenden eenvoudig geen enkele emotie meer. We waren lopende doden die er op de één of andere manier in slaagden de éne voet voor de andere te blijven zetten. Eichmann zelf reed ook vele malen langs de stoet! Op een geven moment kwam een Zwitserse auto van het Rode Kruis langs en men vroeg  wie Zwitserse papieren had, maar Hongaarse soldaten komen er achteraan, verzamelen dergelijke papieren, trekken ze de mensen letterlijk uit de handen en verscheuren ze recht voor hun ogen! Toen de vrachtwagen met vrijwilligers later terug kwam had niemand dus meer papieren en kon het Rode Kruis ons niet beschermen…. Weer de zoveelste afschuwelijke dag…. [Schimmel, 151]. 
Maar zelfs de kampcommandant van Auschwitz, SS-Obersturmbannführer Hoess en de gen. overste der Waffen-SS Jüttner zijn zeer onthutst over deze taferelen en Hoess en Jüttner geven dan in naam van Himmler op 17 november het bevel om verdere voetmarsen te verbieden! Degenen die onderweg waren [!] moeten terug naar Hongarije….. [Weisberg, 296]. Op 17 november 1944 worden de orders voor dergelijke deporta­ties te voet in colonnes dus ineens ingetrokken en een tweede konvooi van 7.000 mensen, dat zojuist is vertrokken wordt teruggeleid. Op dezelfde datum krijgt Szálasi ook een nota van de Zweedse gezant en van de nuntius onder ogen waarin hem erop wordt gewezen dat het lot van de Joden ècht wel in het buitenland bekend is. De diplomaten willen dat de deportaties worden stopgezet en dat er meer menselijke omstandigheden worden geschapen. Er moet ook hulp worden geboden. [Derogy, 121/122].
Eichmann, die is bezeten van een Judenrein gebied, is hierover natuurlijk niet te spreken want dát is voor hem veel belangrijker dan de overwinning in deze oorlog. Hij beveelt dus op 21 november de hervatting van de deportaties te voet, maar na overleg met o.a. Himmler moet hij blijkbaar toegeven en op 25 november volgt het bevel om een einde aan de Jodenvervolging te maken.
Toch wordt de situatie voor de Joden in de hoofdstad er niet beter op! De ellende van ernstige ziekten en honger, de vervuiling en bovenal de onzekerheid en de geruchten over de Duitse plannen doen het ergste vrezen! Wallenberg stuurt op 8 december ook nog een rapport aan de Zweedse koning, waarin hij over de situatie van de Joden in Budapest bericht: hun toestand is hopeloos, zeer slecht. In het Centrale Getto verblijven dan intussen 60 tot 70.000 Joden en in het zgn. Internationale Getto nog eens 33.000; 2/3 van hen staan onder Zwitserse en 1/5 deel onder Zweedse bescherming. Er zijn voortdurend ge­ruchten over een op handen zijnde pogrom, de voedselsitua­tie is vooral in het getto slecht. Op 10 december is dat deel van de stad eigenlijk afgesloten. Bijna 300 huizen, met 4.500 flats zijn hier voor de 70.000 mensen 'beschikbaar'... Vooral voor 6.000 Joodse kinderen die onder buitenlandse en Rode Kruis- bescherming staan is de toe­stand ook ernstig. Honger, vuil, luizen, ziekten, één brok ellende kortom heeft de Joden in Budapest in haar macht………. Men zit nu echter volkomen opgesloten!
Heel wat verpleegsters en verzor­gers zijn overi­gens zelf gevlucht voor de Russen.... Wallen­berg wijst er ook op dat de Pijlkruisers ervan uit gaan dat, zolang de neutrale landen hun regime niet erkennen, zij ook niet de 'bescher­ming' van Joden door die neutrale landen hoeven te erkennen. Permanent is dus de dreiging van de kant van de Hongaarse fascisten aanwe­zig. Woeste verhalen en zeer vele geruchten doen de ronde over "de dappere Zweedse mensenredder" Wallenberg, die duizenden pas­poorten smokkelt, die dag en nacht klaarstaat op perrons waar Joden klaarstaan om te worden gedeporteerd, die vloekt tegen die Duitsers, hen toeblaft dat "de meesten van deze Joden onder Koninklijke Zweedse bescherming staan", en bevelen geeft dat allen die onder Zweedse bescherming staan, d.w.z. een Zweeds paspoort -in de Hongaarse taal opgesteld!- of een ander offi­cieel dokument hebben, bij hem moeten komen, tegen voor ieder­een volkomen 'vreemde' mensen commandeert dat ze met hem moeten meeko­men, enz. Een heel aantal [christelijke] Hongaren is ook op de gezant­schappen van de neutrale landen zeer aktief werkzaam bij het redden van Joden. [Boldizsár, 69].

Het heeft er trouwens ook alle schijn van dat in Duitse en Hongaarse leidende kringen verschillend wordt gedacht over het lot van de Joden op korte termijn. Szálasi en Himmler lijken iets "gema­tigder" te willen optreden dan b.v. Eichmann en de sinistere Hongaarse minister Vajna. Het gaat hierbij echter vooral om de taktiek: nu alles erop aan komt om de Hongaarse hoofdstad te verdedigen tegen de Russen moet de deportatie van de Joden maar even wachten, aldus Szálasi c.s., maar Eichmann vindt dat "de aanwezigheid van 250.000 Joden in Budapest de verdedi­ging tegen de Russen juist kan ondermijnen, en een groot gevaar 'in de rug' vormt voor de Duitse troepen. [Derogy, 122 e.v.]. Tot in december 1944 gaan de deportaties van Joden uit Budapest echter door!

top