|
13. Hongarije en de Tweede Wereldoorlog, 1939-1945
13.5.5 Het voorjaar van 1945, de bevrijding en/of de nachtmerrie...
In Hongarije begint nu een totaal nieuwe tijd en de oude feodale romantiek van koninkrijk, adel en grootgrond- bezit is voorgoed voorbij! Wanneer men eenmaal tijd heeft om de balans op te maken kan men vaststellen dat het land in de oorlogsjaren meer dan 600.000 Joden heeft verloren door de deportaties, de misdaden en de terreur.
Op een bevolking van 14,7 mln in het in de oorlog vergrootte land waren in 1941 3.765.300 mannen dienst- plichtig en maar liefst 300.000 van hen sneuvelden aan het Oostfront. Als gevolg van de sovjetbezetting of bevrijding werden nog eens 200.000 soldaten en 295.000 burgers [andere bronnen spreken van 350.000 burgers, weer andere van 600.000 mensen totaal] door het Rode Leger geïnterneerd. Naar Hongaarse schattingen kwamen van hen nog eens 120.000 als gevolg van ontberingen om het leven en nog eens tienduizenden Hongaren kwamen om als gevolg van oorlogsgeweld, plundering en verkrachting. In totaal zouden in de jaren 1939 tot 1945 dus meer dan een miljoen Hongaren ten gevolge van de oorlog zijn omgekomen……
De Duitse militaire verliezen van de operaties in Hongarije waren ruim boven de 100.000 man, en vanaf september 1944 tot april 1945 sneuvelden 140.000 Russen, Sovjetsoldaten, in dit land, van wie ongeveer 20.000 of 30.000 alleen al bij de slag om Budapest. [o.a. Pierik, 278/279].
Van groot belang is voor Hongarije nu ook de houding van de buurlanden Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië. Vooral de Tsjechoslowaakse president Benes is al lang bekend om zijn zeer anti-Hongaarse houding. De propaganda tegen de aanwezigheid van honderdduizenden Hongaren in Zuid-Slowakije draait al op volle toeren, en hun collectieve schuld, hun "landverraad ten opzichte van de Tsjechoslowaakse republiek", staan voor Benes allang vast. Hongarije mag niet, op het laatste moment, toch nog bij de geallieerden, de overwinnaars gaan behoren en ook voor Roemenië en Joegoslavië staat dat vast.
Bisschop Apor van Györ, door de 'bevrijders' vermoord, maart 1945....
Men wil voorgoed afrekenen met een Hongaars revisionisme en zo mogelijk met de Hongaarse minderheden. De vrees van sommigen in Budapest voor een herleven van de Kleine Entente van de jaren '20 en '30, de ijzeren ring van genoemde buurlanden om Hongarije heen, is dus niet denkbeeldig. Onmiddellijk na de ‘bevrijding’ begint men b.v. in Slowakije en in de Vojvodina al met het treiteren en wegpesten van Hongaren en enkele duizenden van hen worden de grens overgezet. In sommige delen van Roemenië woedt zelfs een bloedige terreur tegen de Hongaren, waaraan slechts door het optreden van de sovjets een einde kan worden gemaakt.
Tegenover een nieuwe demokratische Hongaarse regering, die de sovjets en de andere geallieerden welgezind is en die afziet van alle vóór en in de oorlog teruggekregen gebieden, enz., blijft met name in genoemde buurlanden toch een enorm wantrouwen bestaan en ook de Russen zijn de overwonnen Hongaren in dezen overigens niet zo welgezind.
Duizenden Hongaren worden gedeporteerd, de openbare veiligheid is zoek, er is geen enkele instantie die enige vorm van bescherming kan bieden tegen de Russen, de bevrijders. Na de massale deportaties aan het einde van de oorlog volgen ook arrestaties en vonnissen door Sovjet-militaire rechtbanken, vaak na de meest fantastische beschuldigingen en mogelijkheden van verdachten om in beroep te gaan bestaan er niet, er zijn geen mogelijkheden tot bescherming. ”Wie zou een fascist dergelijke kansen bieden?”, zo wordt dan gezegd.
Een groot aantal Hongaarse burgers is dus verdwenen en nooit meer teruggekeerd naar hun 'bevrijde' vaderland en het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken registreert in enkele weken vanaf maart 1945 al tienduizenden gevallen van verdwijning, maar er wordt door de Sovjets en door hun handlangers in Hongarije, nooit enige aandacht aan besteed. Dergelijke affaires worden afgedaan als fascistische propagandatrucs en incidenten. Algemeen is en blijft dus nog lange tijd de grote angst voor de Russen, die plunderden en verkrachtten wie en wat ze maar konden.
Een Witboek van de Dienst voor Krijgsgevangenen van de Hongaarse Veteranen spreekt over 295.000 Hongaarse burgers [dus géén ex-soldaten, krijgsgevangenen] die naar de Sovjet-Unie gedeporteerd zijn. Hele dorpen ondergaan dat lot, en het zijn vooral Duitstalige inwoners van Hongarije die worden beschouwd als collectief schuldig. Zowel mannen, vrouwen als kinderen ondergaan dat bittere en gruwelijke lot en zonder onderscheid worden mensen van alle leeftijden, beroepen, en politieke overtuiging op transport gesteld.
Alleen de communistische partij slaagt er nog wel eens in om een beperkt aantal mensen vrij te krijgen, voorzover ze nog in een kamp in het land zelf verblijven, maar verder vertrekken in het voorjaar van 1945 elke dag treinen vol mensen ’naar het oosten’’en soms waagt een enkeling het om eruit te springen.
Met deze vorm van bevrijding zijn de willekeur, de chaos en de ellende, beestachtige gruwelen en slachtpartijen voor het besef van talloze Hongaren pas goed begonnen. [naar Kertész, 118/119].
Het kan de Russen, de nieuwe machthebbers blijkbaar ook niet veel schelen welke persoonlijke achtergrond de hun onderworpen Hongaren hebben. Intellectuelen die in het westen zijn opgeleid en die b.v. in het westen zijn geweest of daar contacten hebben worden met diep wantrouwen bekeken. In feite is iedereen, die in het westen contacten heeft, verdacht en men krijgt zelfs de indruk dat het hele Hongaarse volk collectief verdacht blijft. Een Hongaar die naar aanleiding van een ruzie tegenover een Russisch soldaat oppert: "Jongen, ik was al communist toen jij nog niet eens was geboren", kan zonder meer verwachten dat hij wordt opgepakt in plaats van bewonderd.
Ook politiek leidinggevende personen die in april/mei 1945 uit de kampen terugkomen zijn verdacht.
Wie ondergronds heeft gewerkt of wie z'n leven in de oorlogsjaren voor de geallieerde zaak heeft geriskeerd wordt eenvoudigweg geëlimineerd uit het openbare leven, terwijl n.b. talloze voormalige nazi's en Pijlkruisers in de Communistische Partij welkom worden geheten. [Kertész, 117].
Er worden in het 'bevrijde' Hongarije ook commissies ingesteld die ambtenaren, klerken, bedienden, zakenlieden, enz. naar hun politieke verleden moeten vragen, en eventueel voor een politiek onderzoek moeten dagvaarden. Ook in fabrieken en andere bedrijven worden arbeiders, employees, directeuren op hun politiek betrouwbaarheid onderzocht maar vaak hebben dergelijke vormen van zuivering een totaal onvoorspelbaar resultaat. Kleine persoonlijke zaken, ruzies, jaloezie zijn soms belangrijker dan de feiten. In de woonwijken worden ook "Bevrijdingscomité's" gevormd waarin vaak communisten en andere nu betrouwbare elementen de hoofdrol spelen....
Onmiddellijk na de bevrijding beginnen ook de voorbereidingen voor een verdrijving van de “ungarndeutsche”, d.w.z. sommige politici wensen nu een einde te maken aan de aanwezigheid van ’zoveel’ Duitsers in het land; ze worden er soms zonder meer van beschuldigd met het Duitse rijk der nazi’s te hebben gecollaboreerd, hoewel dat niet is te bewijzen: integendeel! Maar goed, deze agitatie zo kort na de oorlog is -ondanks alles- te vergelijken met soortgelijke akties tegen de aanwezigheid van Hongaren in b.v. de Vojvodina, Slowakije en Roemenië….
Vanaf januari 1945 zijn per dekreet ook zgn. Volkstribunalen ingesteld. Hierin zitten mensen van alle politieke partijen en van de vakbonden. Zij moeten oorlogsmisdadigers opsporen en berechten maar ze zorgen ook al snel voor een sfeer van angst, intimidatie, onzekerheid. Sommigen spreken dan ook al vanaf 1945 van een Hongaarse samenleving die totaal onder Sovjet- en communistische controle staat. [Nagy F., Struggle].
Zij leggen ook de nadruk op enkele niet goed zichtbare aspecten van de nieuwe Sovjetheerschappij in Hongarije. Al in december 1944 wordt een soort veiligheidsdienst opgericht, als een exclusief-communistische aangelegen- heid. Deze latere Staatsveiligheidsdienst [Állam Védelmi Hatóság] is als afdeling van de politie, van het ministerie van Binnenlandse zaken in Debrecen, tot stand gekomen en staat geheel onder leiding van mannen van Stalins NKVD, de geheime politie.
Tientallen Hongaren gaan weldra naar de Sovjet-Unie om hier een opleiding te ontvangen als veiligheidsagent. De latere ÁVH telt overigens heel wat leden met dubbele nationaliteit, de Hongaarse en die van de USSR en verscheidene politieke commissarissen zijn uiteraard in het Rode Leger ook in Hongarije aktief.
Ook in december 1944 komt al een Militair-Politieke afdeling van het Hongaarse Ministerie van defensie tot stand, die -geheel buiten de regering om- in nauwe samenwerking met de Sovjetautoriteiten en de communistische partij een zeer belangrijke funktie heeft. [Széchényi, 44]. Leider van deze afdeling is generaal Győrgy Pálffy [-ősterreicher], die -naar verluidt- al voor 1944 bij de Hongaarse generale staf werkte voor de illegale communistische partij. Hoofdzetel van de veiligheidspolitie in Budapest wordt in 1945 n.b. Andrássy út no. 60, het adres waar ook de Pijlkruiserspartij van de Hongaarse fascist Szálasi haar hoofdkwartier had.... Nu kunnen naar dit beruchte adres opnieuw honderden verdachten worden overgebracht, en in de kelders hun straf ondergaan. De werktuigen voor martelingen, foltering, enz. staan er immers nog. Weldra wordt Gábor Péter, een ziekelijke sadist, vroeger kleermakersgezel, één van de meest beruchte en wrede leiders van de politieke politie in Hongarije. Het is ook hierbij [slechts voor enkele ingewijden] duidelijk dat de Sovjets Hongarije -op den duur?!- wensen om te vormen tot een land naar hun eigen model.
Toch kan men niet spreken van een algemene methode van terreur en wandaden van het Sovjetleger en haar opperbevel tegen het volk van Hongarije als geheel. Er vinden zelfs in Hongarije geen massale executies plaats van 'fascisten', en er vindt géén collectieve, massale en wrede terreur tegen alle mensen van het vroegere regime [van Horthy] plaats. Er worden geen mensen na een snelle en onduidelijke procesgang collectief ter dood veroordeeld en gebracht en er is ook geen sprake van grootscheepse wraakneming van Sovjetzijde op de Hongaren. Ook volgt er géén systematische deportatie van de b.v. duizenden jongeren naar Sovjetkampen in Siberië. Veeleer is er sprake van intimidatie op grote schaal en vooral van willekeur.
Allerlei notoire Hongaarse oorlogsmisdadigers worden in april/mei 1945 vaak door de Amerikanen in Duitsland gearresteerd en na verloop van enige tijd aan Hongarije uitgeleverd. Szálasi en al zijn ministers behoren hier ook bij en de meesten van hen zijn door een oorlogstribunaal in het voorjaar van 1946 ter dood veroordeeld.
Toch is opvallend dat b.v. admiraal Horthy, die eind april 1945 eveneens door de Amerikanen in Duitsland, in Beieren, is bevrijd [of moet men zeggen: gearresteerd?], niet door de Sovjets of de Hongaarse autoriteiten wordt opgeëist: er is van deze kant geen verzoek tot uitlevering ontvangen! Wel heeft Joegoslavië [Tito] een verzoek ingediend tot uitlevering van Horthy maar dat verzoek is afgewezen. Na zijn arrestatie en gevangenschap [huisarrest], en na maandenlange verhoren wordt Horthy tenslotte door een Amerikaanse rechtbank onschuldig bevonden. Onder anderen de vroegere Amerikaanse ambassadeurs Montgomery en Pell, die goede vrienden van Horthy zijn [!], steunen hem en in december 1948 kan Horthy met familieleden naar Portugal vertrekken, waar hij in februari 1957 sterft.
"Het is verbazingwekkend dat er in heel Hongarije slechts één enkele openbare executie plaatsvond, n.l. die in Budapest eind februari 1945. Dan worden drie vml. Hongaarse soldaten opgehangen, van wie is bewezen dat ze zich hebben schuldig gemaakt aan de moord op 124 Joden"; door een Volksrechtbank zijn ze veroordeeld. [Gosztony, 188].
Ook van een soort machtsstrijd of van de dreiging van een burgeroorlog, van een collectieve angstpsychose is in Hongarije toch eigenlijk weldra geen sprake meer. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de houding die de Rooms-katholieke kerk aanneemt ten opzicht van de nieuwe autoriteiten. De kerkelijke leiding heeft zich al snel min of meer aan de nieuwe situatie aangepast en zij kan ook niet van collaboratie met de Duitse bezetters of met Szálasi en zijn misdadige regime worden beschuldigd. Talloze malen is b.v. het hoofd van de Hongaarse katholieken, kardinaal Jusztinián Serédi, in het geweer gekomen tegen allerlei vormen van onmenselijkheid, en heeft ook persoonlijk, o.a. samen met de pauselijke nuntius, mgr. Angelo Rotta, protesten ingediend bij de fascistische machthebbers. Verscheidene malen hebben ook de bisschoppen, zij het vergeefs, geprotesteerd tegen b.v. de deportatie van de Joden en tegen andere schendingen van rechten van mensen.
De protesten van de kerken vanaf het moment van de Duitse bezetting van Hongarije in maart 1944 hebben echter allemaal niet geholpen, en dat is uiteraard ook voor een zeer groot deel te wijten aan rooms-katholieke en andere 'gelovigen', die zich kennelijk níet hebben laten gezeggen door het kerkelijk gezag. Zeer vele Hongaarse christenen hebben meer hun heil gezien in collaboratie met de bezetter en het uitvoeren van misdadige bevelen, dan in het in praktijk brengen van de kerkelijke leer van verzoening, vrede en naastenliefde.
Ook hebben miljoenen Hongaren in het voorjaar en in de zomer van 1944 werkeloos toegekeken bij de deportaties van honderdduizenden Joden uit het land. Blijkbaar voelden ze zich ook machteloos, of erger en waarschijnlijker: waren onverschillig. Wat dit alles betreft kan Hongarije echter geen uitzondering in Europa worden genoemd.
Er zijn echter ook in Hongarije uitzonderingen te noemen, mensen die wèl hun leven hebben gewaagd voor anderen, en zich persoonlijk wel degelijk het lot van b.v. Joden hebben aangetrokken. Hun namen zijn al eerder genoemd. De beruchte staatssecretaris Endre verklaart in juli 1944 zelfs dat het vooral christenen van alle confessies zijn die verantwoordelijk zijn geweest voor het redden van Joden. [zie hoofdst. M.IV].
Ook moet worden gezegd dat, tègen alle bevelen van de Duitsers en van het regime van Szálasi in, vrijwel alle r.k. pastoors en andere geestelijken op hun posten zijn gebleven, en evacuatie hebben geweigerd. Zij hebben, gehoorzaam aan het kerkelijk bevel van kardinaal Serédi, hun gelovigen opgeroepen om aan het bevel tot vertrek géén gehoor te geven, integendeel. 90 % der Hongaarse bevolking is, tegen alle propaganda en bevelen van de nazi's in, op haar plaats gebleven. Van de ruim 1000 pastoors in Transdanubië, het gebied ten westen van de Donau, is 99 % temidden van alle verwarring, gewelddaden van alle kant, verwoestingen, hevige strijd en massale vlucht van soldaten en burgers, in het najaar van 1944 en in de eerst maanden van 1945 op z'n post gebleven........ Ook zijn talloze r.-katholieke geestelijken, priesters, enz. door de Duitse bezetter en door Hongaarse Pijlkruisers gearresteerd en in kampen gevangen gezet, tot dwangarbeid veroordeeld, enz. Onder hen is ook bisschop Mindszenty van Veszprém te noemen. [Weissbuch, Vier Jahre Kirchenkampf in Ungarn, Thomas Verlag, Zürich, 1949].
De Rooms-katholieke kerk, die volgens de officiële cijfers 2/3 deel der Hongaarse bevolking omvat, heeft dus in allerlei opzichten in het lot van land en volk gedeeld, maar ook zij is zeker niet ongeschonden uit de oorlog gekomen.
Vrijwel tegelijk met het einde van de gevechten in Hongarije is op 29 maart 1945 na een lange ziekte een einde gekomen aan het leven van de primaat der r.k. kerk en aartsbisschop van Esztergom, kardinaal Jusztinián Serédi. Door menig katholiek wordt hij beschouwd als martelaar en als oorlogsslachtoffer: hij is n.l. voortijdig overleden omdat men hem door de oorlogsomstandigheden niet op tijd de nodige medicijnen heeft kunnen geven. Kenmerkend voor de wrange omstandigheden van heel het land is ook dat, terwijl de kardinaal ligt opgebaard in één van de zalen van het aartsbisschoppelijk paleis in Esztergom, en terwijl een Sovjet-erewacht voor het portaal van het paleis marcheert uit piëteit voor de dode, op datzelfde moment de zaal waar Serédi ligt, wordt leeggeplunderd door een woeste troep binnenstormende Sovjetsoldaten……. Serédi wordt voorlopig als hoofd der bisschoppen opgevolgd door de aartsbisschop van Kalocsa, József Grősz.
Ook de oude bisschop van Szombathely, graaf János Mikes, overlijdt aan het einde van de oorlog en slechts enkele dagen na de dood van de kardinaal komt ook een gewelddadig einde aan het leven van een andere bisschop, n.l. die van Győr, baron Vilmos Apor [geb. 1892].
Tijdens de Duitse bezetting heeft juist hij zich enkele malen zeer dapper getoond waar het ging om het lot van allerlei mensen, Joden en anderen. Maar hij krijgt nu opnieuw te maken met brute geweldenaars die weinig consideratie tonen met mensen. Apor heeft in zijn kerk en klooster in Győr aan honderden meisjes en vrouwen een toevluchtsoord geschonken want hij wil hen beschermen tegen verkrachting en andere vormen van geweld van een stel Russische soldaten. Hun wordt door de bisschop de toegang dus geweigerd en als gevolg daarvan ontstaat een heftige woordenwisseling, die eindigt met het in koelen bloede neerschieten van bisschop Apor op 2 april, Goede Vrijdag, 1945... Op Pasen 1945 overlijdt de bisschop aan z'n verwondingen…..
Een incident?.... De schuldigen worden wel bestraft, en er wordt voor de vermoorde bisschop een erebegrafenis geregeld door de Sovjetcommandant van Győr, waarbij een erewacht van Russische soldaten staat opgesteld. [Gosztony, 195]. Toch is de Rooms-katholieke kerk niet vervuld van gevoelens van haat en wraak, nu blijkt dat de verschrikkelijke oorlog als een wilde furie over het land is gekomen, en verwoesting heeft achtergelaten. "We beleefden één van de grootste catastrofes van onze nationale geschiedenis", aldus een herderlijke brief van de bisschoppen van 24 mei 1945. Hierin spreekt men ook zijn bijzonder grote zorg uit over de krijgsgevangenen die nog niet teruggekomen zijn, maar ”de bloedige en duistere sporen van zinloze haat moeten wijken voor vrede, orde en arbeid”, en men hoopt op een nieuwe rustige ontwikkeling van het vaderland.
Maarschalk Worosjilov
Maar men ziet echter ook al nieuwe grote gevaren opdoemen ”omdat nieuwe krachten, die nu ons lot willen bepalen, tegen de geschiedenis in opstand zijn gekomen, het geloof der vaderen hebben verworpen, en een nieuwe heidense wereldbeschouwing in de plaats hiervan willen plaatsen. De katholieke kerk verwerpt ook het geloof, dat de staat de plaats van de goddelijke geboden kan innemen, en ziet al wat de gevolgen zijn: internering van onschuldige mensen, roof van hun goederen, deportaties en dood”. Men ziet ook met droefheid dat door de oorlog [zonde tegen het leven, bezit en eerbaarheid] zelfs een deel van de gelovigen de geboden minacht. Gewetenloos geeft men zich -in de eerste weken ná de oorlog dus- over aan plunderingen van b.v. vluchtelingen, gooit onschuldige mensen in de kerker. "'t Is toch oorlog, en in een oorlog mag alles", zeggen ze.
Men roept ook de gebeurtenissen van 1944 in herinnering, en het leed, de chaos en met name de anarchie, die hieruit naar voren kwamen, maar toch kent men aan de nieuwe regering, als enige vertegenwoordiger van de natie, gezag toe.”Respect en gehoorzaamheid mag deze regering vragen, opleggen, voorzover ze niet dingen verlangt die tegen de geboden van God ingaan, en voorzover ze handelt in bewustzijn van haar verantwoordelijkheid tegenover het volk”, aldus de bisschoppen. Demokratie en vrijheid, de vlag waaronder men het nieuwe leven tegemoet gaat in Hongarije, worden ook door de kerk verwelkomd. Maar: aan deze mooie woorden moet inhoud worden gegeven, en dat is nog een moeilijke zaak in het verwoeste en uitgemergelde land, waar het nog aan alles ontbreekt. De katholieken worden echter ook opgeroepen om de rechten van hun kerken, scholen en andere instellingen te verdedigen. Nog moeilijke tijden staan ons te wachten, aldus de kerkelijke leiding van zes miljoen Hongaarse katholieken.
De Rooms-katholieke kerk aanvaardt zelfs ook de nieuwe, zeer radikale landhervorming van maart 1945, die haar van haar eeuwenoude grootgrondbezit, dus van haar materiële bestaansbasis beroofde. Wel vraagt men zich af hoe voortaan allerlei kerkelijke aktiviteiten, haar bestuursapparaat, scholen en instellingen moeten en kunnen worden gefinancierd maar toch protesteert de kerk niet tegen de landhervorming. Typerend mag heten dat in één alinea wordt gezegd: "Misericordia Domini, quia non sumus consumpti! [Aan Gods genade is het te danken dat we nog bestaan, Klaagliederen 3: 22]. Het gerucht dat het Rode Leger alle kerken zal verwoesten is niet bewaarheidheid. We hebben zelfs veel medewerking in kerkelijke zaken ondervonden. Onze kerken staan er nog"....
Hiermee wordt uitgedrukt, dat men in het bevrijde Hongarije van mei 1945 wèl tussen hoop en vrees leeft. Ook op talloze andere terreinen blijkt dit laatste het geval. Al gauw na het einde van de strijd worden -oppervlakkig gezien- achter het front min of meer demokratische verhoudingen geschapen, d.w.z.: méér dan in enkele andere door de Sovjets bezette, resp. bevrijde landen is in Hongarije sprake van een pluralistisch politiek bestel.
Men heeft zéker niet de indruk dat de Sovjets op korte termijn streven naar b.v. een alleenheerschappij van de communisten in Hongarije, integendeel. De nadruk valt in Hongarije al in het voorjaar van 1945 niet meer op het éne front, waarin alle politieke partijen verplicht samenwerken, zoals dat het geval is en blijft in b.v. Roemenië, Joegoslavië, Polen en Bulgarije, maar juist op de verscheidenheid der politieke en maatschappelijke groepen. Dat kan wijzen op de onzekerheid in Moskou over hoe men met de nu bevrijde landen moet omgaan. In het geval van Hongarije blijft toch opmerkelijk dat juist in dit land al vanaf het begin verschillende politieke partijen, ook zgn. ”burgerlijke”, zich zelfstandig kunnen organiseren terwijl men in Moskou toch geen enkele aanwijzing kan hebben dat land bijzonder dankbaar zou zijn met de ‘bevrijding’ door het Rode Leger van de Sovjet-Unie. Al met al leek Stalin niet van plan te zijn om de Hongaren veel strenger te behandelen dan hun Finse ‘neven’. Het leek er -zelfs- op dat de communisten in Hongarije een low profile zouden krijgen! [Mastny, 226, 228].
Het nieuwe voorlopige parlement vestigt zich in april 1945 ook in Budapest, en bestaat nu uit 498 leden, n.l. 130 communisten [26,1 %], 122 kleine grondbezitters [24,4 %], 97 sociaal-demokraten [19,3 %], 40 afgevaardigden van de nationale boerenpartij [8,4 %], 21 van de demokratische burgerpartij [4,2 %], 61 van de vakbonden [12,3 %], en 27 onafhankelijken [5,3 %]. [Handbuch Ungarn, V].
Het is duidelijk dat de linkse partijen, samen met de vakbonden, de meerderheid vormen. Er vindt ook vrijwel geen echt debat plaats. De voorstellen en dekreten van de nieuwe regering worden vrijwel zonder oppositie aanvaard. [Kertész, 129]. Vier politieke groepen geven in het bevrijde Hongarije verder de toon aan, n.l.
1. De "Onafhankelijke Partij van Kleine Grondbezitters, Landarbeiders en Burgers" [FKgP], zoals ze officieel heet, die de steun heeft van vele middelgrote boeren op het platteland, kleine handelaren, intellectuelen op het platteland en in de steden, en van heel wat burgers. Ze maakt zich sterk voor een demokratische parlementaire staat en voor handhaving van het particuliere bezit.
De partij is in 1930 opgericht als oppositiepartij tegen het bewind van Horthy, maar pas in de loop van de jaren '30 -naarmate zich in Hongarije ook fascistische stromingen laten horen- ontwikkelt ze zich tot een demokra- tische partij. 'Bij gebrek aan beter', of wel: omdat andere partijen, met een eventueel nog meer rechts politiek programma, niet zijn toegestaan, sluiten vele burgers zich nu ook aan bij deze eigenlijk typische plattelandspartij. Sommigen achten de kans voor een èchte liberale en/of conservatieve partij in de huidige omstandigheden in Hongarije namelijk wel bijzonder klein. Formeel bestaat er ook nog enige tijd een zéér kleine rechtse zgn. "Legitimistische partij", die de Habsburgers zou willen herstellen, maar haar verdere invloed is onbeduidend; dit laatste geldt ook voor de iets grotere "Demokratische Burgerpartij", die verder geen rol speelt. De idealen van deze partij stammen eigenlijk uit 1918, toen ze vooral dankzij enkele intellectuelen een rol speelde in de burgerlijke republiek van graaf Mihály Károlyi. Ook tijdens het bewind van Horthy bestond een dergelijke partij die echter alleen in bepaalde milieus in Budapest enige invloed had.
2. De "Sociaal-Demokratische Partij van Hongarije" [MSZDP] die vooral onder de geschoolde arbeiders in de industrie- gebieden en dus in steden in de provincie, en uiteraard in arbeiderswijken van Budapest [en Csepel] veel aanhangers heeft. Ze telt verscheidene bekwame leiders en honderden lokale afdelingen. Toch wordt ze in haar aktiviteiten beperkt door b.v. het feit, dat men via de "Federatie van Vrije Vakbonden" volledig samenwerkt met de communisten. Károly Peyer, de leider uit de jaren '30 [tot 1944] kan in 1945 weliswaar naar Hongarije terugkeren uit een Duits kamp maar hij is zeer verzwakt en Árpád Szakasits, die veel meer voelt voor samenwerking met de communisten, is intussen de leider geworden. Minder belangrijke leiders als Éliás Mónus [* 1888] en Lajos Kabók [* 1884] zijn door de Duitsers om het leven gebracht. Minister Antal Bán [Rosemeier], de advokaat István Riess, de rechter Zoltán Horváth en mevrouw Anna Kéthly gelden als gematigde sociaal-demokraten. De sociaal-demokraten van Hongarije moeten zich vanaf de bevrijding in 1945 toch een beetje voorzichtig opstellen vanwege hun nabije verleden: Een akkoord met het bewind van Horthy uit de vroege jaren '20 legde hun aktiviteiten immers aan banden, maar de partij deed toch altijd mee aan [ondemokratische en deel openbare] verkiezingen. In feite erkenden de sociaal-demokraten het regime van Horthy dus, terwijl zij zich nu daarvan wel moeten distantiëren.
3. Nog een partij van belang is de "Nationale Boerenpartij" [Nemzeti Paraszt Párt, NPP]. Het is vooral de partij van landarbeiders in Oost-Hongarije, ze heeft ook een sterke intellektuele radikaal-linkse vleugel, die o.a. de traditie van het zgn. "Populisme" van schrijvers uit de jaren '30 wil volgen en een "derde weg" tussen communisme en kapitalisme voor Hongarije geschikt acht. De partij wil vooral de schrikbarende armoede van de plattelandsbevolking opheffen. [Schőpflin, 96]. Binnen de partij zijn een aantal leiders die veel voelen voor linkse samenwerking, óók met de communisten. Pas vanaf 1944 telt deze partij eigenlijk mee, hoewel ze formeel is opgericht in 1939, en op 13 maart 1945 komt ze voor het eerst bijeen in Cegléd. Belangrijkste leiders zijn Péter Veres, József Darvas, Ferenc Erdei, de intellektueel István Bibó en de bekende schrijver Gyula Illyés. Sommigen in Hongarije zijn zelfs van mening dat de "Nationale Boerenpartij" door de communisten is opgezet, om hun aanhang op het platteland te organiseren. [Nagy, Struggle]. Als no. 4 is tenslotte de Hongaarse communistische partij ["Magyar Kommunista Párt", MKP] van groot belang maar over haar rol is al eerder het één en ander gezegd.
Behalve de politieke partijen zijn nu ook de al eerder genoemde vakbonden van belang, die in Hongarije op een sterke sociaal-demokratische traditie kunnen bogen, maar nu toch vooral onder communistische invloed staan, hoewel formeel de verhouding 50-50 is. De communisten hebben vanaf het begin zeer sterk aangedrongen op de befaamde "éénheid van de arbeidersklasse", en hebben in feite de leiding van de bonden in handen.
Van groot en fundamenteel belang voor velen in Hongarije is ook de grootscheepse landhervorming die nu wordt doorgevoerd. De nieuwe regering maakt bij monde van de communistische minister van landbouw Imre Nagy hiervoor op 24 februari 1945 al haar plannen bekend maar sommigen beweren dat deze plannen rechtstreeks zijn bevolen door de Sovjetmachthebbers.
Er wordt een landelijke raad gevormd om de uitvoering van de grootscheepse landhervorming te regelen. Hierin hebben o.a. Péter Veres [Nat. Boerenp.] als voorzitter, Ferenc Nagy [Kleine grondbez.], en Ferenc Donáth [commun.] zitting met twee anderen. Met name de minister van landbouw, Imre Nagy wordt door de maatregel vrij populair. Ook lokale comité's voor landverdeling worden opgericht, waarin b.v. intellektuelen en studenten zitten. De grond van volksverraders, van collaborateurs, Pijlkruisers, de 'vijfde colonne' van de [volks-] Duitsers wordt zonder schadeloosstelling gekonfiskeerd. Grootgrondbezitters en niet-boeren die land zullen moeten afstaan zullen wel een schadevergoeding krijgen. Elke kerkelijke gemeente kan ook 100 juk grond houden.
Hiermee komt, na vele eeuwen, een einde aan het grootgrondbezit van adel en kerk in Hongarije. 900.000 ha. grondbezit van de feodale adel, de rijke aristokratie, en van m.n. de rooms-katholieke kerk wordt onteigend. Zeer opvallend mag heten, dat de R.K. kerk niet formeel protesteert. Zie hierboven! Maar de kerk is ook van een last bevrijd……… In totaal zullen twee miljoen boeren bezitters van levenskrachtige kleine bedrijven worden. Alle bezit van boven 100 juk, d.i. 56 ha., wordt verdeeld. Maximaal zal 200 juk [ruim 100 ha dus] per grondbezitter worden toegestaan. In totaal wordt 3,2 miljoen juk [Hong. hold] verdeeld onder 660.000 boerenfamilies.
110.000 landarbeiders worden nu kleine zelfstandige boeren en 475.000 arme landarbeiders en kleine grondbe- zitters krijgen meer grond in bezit. Gemiddelde grootte van de bedrijven is nu ruim 5 hold [juk], ruim 2½ ha.
Deze landhervorming, is, naar men algemeen zegt, de meest ingrijpende en dramatische van heel Oost-Europa, maar velen zijn het er wel over eens: het probleem had al veel eerder aangepakt moeten worden. De landhervor- ming omvat in totaal n.b. 35 % van de totale grond in Hongarije. [Radice, Communist Power in Europe 1944-1949, blz. 19]. Medio mei 1945 is de herverdeling van de Hongaarse bodem al voltooid.
Toch aarzelen vele boeren nog zich om hun nieuwe grondbezit ook werkelijk toe te eigenen. Ze hebben een vaag voorgevoel dat, wat hun nu wordt toegewezen op een weinig 'legale' manier, hun ook op een goede dag weer kan worden afgenomen, op dezelfde manier. [Sütő, 214].
Bovendien herinnert menigeen zich de houding van de Hongaarse communisten tijdens de radenrepubliek van 1919, toen men zonder meer alle grond tot staatseigendom verklaarde. En half jaar daarna was alles toen weer afgelopen.... Misschien komen de vroegere heren toch weer terug, met politie en al....
Van groot belang is echter dat alle politieke partijen van het "Front van Nationale Onafhankelijkheid" zich vóór de nieuwe wet verklaren. Per 15 maart 1945 [de nationale feestdag, ter herinnering aan 1848] wordt het dekreet afgekondigd en op 18 maart 1945 wordt de wet van kracht. [Gosztony, 187/188]. Kunstvoorwerpen, meubilair, schilderijen en bibliotheken in adellijke kastelen en paleizen worden ook door de staat overgenomen, evenals bossen.
In allerlei andere opzichten is het, wat betreft de economische bestaanszekerheid, met de Hongaren na 1944/45 echter toch wel slecht gesteld. Naast de vele materiële ellende en armoede, de vele tienduizenden vluchtelingen, weduwen en weeskinderen, de honger en de puinhopen, is er vanaf het voorjaar van 1945 ook nog sprake van een gigantische inflatie, die een rekordhoogte bereikt in 1946. Wie nog niet geheel gedupeerd is geraakt door de oorlog, wordt dat nu wel. Op allerlei gebied heerst er dus nog onzekerheid, maar men begint toch met voortvarendheid overal de wederopbouw van het land aan te pakken en het puin te ruimen. Hier en daar doen ook Sovjetsoldaten aan de wederopbouw mee en zijn de Hongaren goed gezind…..
De nieuwe regering van dec. 1944 o.l.v. gen. Dálnoki-Miklós
Met het einde van de oorlog is duidelijk dat de Sovjetsoldaten die in Hongarije komen, voor het eerst van hun leven in een totaal andere wereld belanden, die veel rijker is dan zij -door de propaganda- hebben gedacht. Ook in Hongarije is géén sprake van een uitgebuite en in ellendige omstandigheden levende arbeidersklasse. Zelfs het leven van arbeiders is in Hongarije [maar ook in de meeste andere landen in deze regio] beter dan in de Sovjet-Unie. De boeren zijn welvarend, en in de winkels is weldra al weer van alles te koop…..
In Boekarest, Roemenië, zijn de soldaten van het Rode Leger al in aanraking gekomen met cosmetica, met modieuze verschijnselen, met kousen en mooie, elegante damesschoenen, enz. en ook in enkele Hongaarse steden is hiervan onmiddellijk na afloop van de oorlog nog wel sprake.
Er zijn in het begin ook wel Sovjetsoldaten die zich aan de discipline van hun leger onttrekken en er op uitgaan, op het platteland overnachten in schuren, bossen en hooibergen, bedelen om brood en water, om sigaretten, geld en drank afpersen, enz. Zelfs worden er door deze benden deserteurs nog gevechten geleverd met eenheden van de NKVD. Allerlei klachten van Hongaarse burgers over het optreden van Sovjetmilitairen bij het leeghalen van huizen, warenhuizen, opslagplaatsen, buro's, banken, de legaties van de neutrale landen, enz. worden echter afgedaan met het stereotiepe antwoord: ”Oh, dan zijn daar deserteurs aan het werk geweest!” Op een vraag van minister en professor Géza Teleki hoeveel deserteurs van het Rode leger in Hongarije er dan wel zijn, geeft men zelfs het ongelooflijke antwoord: 150 à 160.000! [Kertész, 153] en men zwijgt dan nog over het grote aantal klachten dat niet wordt behandeld, genegeerd of zelfs wordt bestraft……..Vele jaren lang moet men ook maar zwijgen over de vele gevallen van verkrachting. ”Ach, aldus de commu- nistische leider Rákosi, wat betekent dat nou? Op elk dorp zouden drie vrouwen zijn verkracht. Die stommiteiten, heeft dat nou zoveel te betekenen? Het is lawaai om niets”…….
Toch kan het niet verbazingwekkend zijn dat het optreden van het Rode Leger, van de Sovjetbezettingsmacht en van de Hongaarse communistische partij ook bij velen weerzin wekt. Velen voelen zich niet meer zeker van hun bestaan, en worden of zijn in hun meest bange vermoedens alleen maar bevestigd door wat ze in de korte periode 1944/45 hebben meegemaakt. Het is voor hen duidelijk dat ook Hongarije vroeg of laat geheel onder controle van de Sovjets zal staan en de communistische partij zal daarbij wellicht als enige behulpzaam zijn. Op alle sleutel- posities zijn al communisten benoemd en er wordt in een snel tempo een staatsapparaat opgebouwd dat tenslotte alleen maar de communistische doelstellingen kan dienen. [Kertész, 120]. Toch is hiervan lang niet iedereen in Hongarije in 1945 en ’46 overtuigd, want in Hongarije is dan toch een coalitieregering aan het bewind en de verschillende partijen kunnen zich ook profileren. Dit land lijkt daarmee toch véél meer op b.v. Oostenrijk dan op b.v. Roemenië of Joegoslavië of op de Sovjet-Unie zelf! Tenslotte.
Het lot van de Hongaarse nationale minderheden in de buurlanden, Tsjechoslowakije, Roemenië, de Sovjet-Unie en Joegoslavië maar ook dat van de zgn. Volksduitsers in Hongarije is eigenlijk nog veel treuriger dan dat van de [Hongaarse] bevolking van Hongarije zelf. Over het gruwelijke, barbaarse lot dat de [meeste] Hongaarse Joden is overkomen is al eerder geschreven en toch: in Budapest woont nú -vanaf de bevrijding- de grootste Joodse gemeenschap tussen Parijs en Moskou en de toekomst lijkt hoopvol…...
Wat de Hongaarse en Duitse [“fascistische”] minderheden betreft is er in bijna alle gevallen sprake van een 'collectieve schuld' die aan hun wordt opgelegd en vooral de overheden van de overwinnaars, Tsjechoslowakije, de Sovjet-Unie en Joegoslavië treden keihard en zonder enige blijk van mededogen met onschuldige burgers op tegen de Hongaren. Hun bezit aan grond en goederen wordt collectief verbeurd verklaard, velen [b.v. predikanten en priesters] worden uitgewezen, terwijl Hongarije zelf zich bij het akkoord over de wapenstilstand van 20 januari 1945 heeft verplicht om alle ambtenaren -en uiteraard militairen- terug te trekken.
De drie miljoen Hongaren over de grenzen blijven echter wel wonen op 'hun eigen grond'. Ze worden, hoewel men daar eerst bang voor is geweest, tenslotte toch níet en masse uitgewezen. Stalin en de andere Sovjetleiders hebben meer belang bij enige stabiliteit dan bij onderlinge haat tussen buurlanden in deze regio. Bovendien: zéker niet alleen Hongaren, maar ook ál hun buren, de Oostenrijkers, Slowaken zowel als de Kroaten en de Roemenen, hebben enige tijd -in enkele gevallen nog veel langer en intensiever, hartelijker en grondiger dan Hongarije- Hitler en nazi-Duitsland gesteund....... In de Sovjet-Unie, en wel in de [voormalige Hongaarse] Karpaten-Ukraïne, worden onmiddellijk na de 'bevrijding' alle Hongaarse volwassen mannen van 18 tot 50 jaar gedwongen zich te melden "voor kleine werkzaamheden", en voor drie dagen voedsel en kleding mee te nemen; wie zich niet meldt zal standrechtelijk worden geëxecuteerd en na de drie dagen worden allen gedeporteerd naar kampen in Siberië, de Ukraïne, de Kaukasus.
Vele uitzichtloze jaren van ellende en dood, martelingen, enz. volgen hier en vele duizenden zijn nooit levend teruggekomen. Anderen komen gebroken en uitgeput terug maar praten over hun ervaringen geldt echter nog vele jaren als een vorm van hoogverraad. [Vandaar, mei 1993].
In Tsjechoslowakije hangt het verdere voortbestaan van de Hongaarse minderheid in het zuiden van Slowakije, tegen de Hongaarse grens aan, aan een zijden draadje. Men wordt door het dekreet van president Benes immers voor de toekomst van alle bezit beroofd en collectief schuldig geacht aan landverraad, omdat ’men’ vanaf 1938 weer bij Hongarije terugkwam en zich dus identificeerde met ’het vervloekte en fascistische Hongaarse moeder- land’, zo wordt nu in Praag en elders in Tsjechoslowakije gezegd.....
Precies eenzelfde lot als dat van de verdreven drie miljoen Sudetenduitsers hangt dus ook de ongeveer een half miljoen Hongaren boven het hoofd. Gretig zullen de Tsjechen en Slowaken het land en alle andere bezittingen van de Hongaren in beslag nemen en men zal niets nalaten om het de Hongaren zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken verder nog in Tsjechoslowakije te blijven wonen. Intussen volgen er al deportaties van Hongaren naar kampen elders in Tsjechoslowakije of naar Hongarije……… en alleen dankzij het optreden van de geallieerden, de Grote Mogendheden, kunnen ze tenslotte blijven. [zie N, 1946].
Van Hongaarstalig onderwijs, van enig bewustzijn van een Hongaarse culturele en etnische identiteit, enz. kan overigens geen sprake meer zijn in het nieuwe Tsjechoslowakije, maar ook normale burgerrechten en mogelijk- heden om zich b.v. ook maar enigszins te organiseren, zullen nog vele jaren ontbreken. De Hongaren in dit land zullen moeten beseffen dat ze per gratie hier mogen blijven en eigenlijk collectief niets meer verdienen dan voor eeuwig te worden verbannen van hun geboortegrond, uitgewezen te worden naar Hongarije zelf.
Roemenië krijgt pas in het voorjaar van 1945 weer gezag over Noord-Zevenburgen [Transylvanië] maar vanaf de 'bevrijding' in de september en oktober 1944 heeft het sovjetleger hier huisgehouden, en niet op een zachtzinnige wijze. Het optreden in dit gebied verschilde weinig van het optreden van de sovjetsoldaten in de rest van Hongarije, maar vanaf 9 maart 1945 komt het gebied weer onder Roemeens gezag, en ook dat wordt door de Hongaren niet bepaald als bevrijding ervaren. Zeer nationalistische Roemeense terreurbenden hebben hier enige tijd vrij spel, en nemen b.v. bloedig wraak op de Hongaren, met name in het Székely-gebied.
Aan de Hongaren hier wordt op uiterst hardhandige en vaak ook zeer primitieve, brutale en wrede wijze, b.v. door onthoofdingen en openbare executies, duidelijk gemaakt dat ze verraders zijn, en dat het definitief uit zal zijn met hun dromen. De bijna twee miljoen Hongaren in Roemenië moeten gaan geloven dat het vervloekte en fascistische Hongarije, dat immers bij de overwonnenen behoort, nu kan worden vertrapt en dat het heldhaftige en demokratische Roemenië zichzelf heeft bevrijd en dus terecht wraak kan nemen…….
Men beweert zelfs dat de sovjets nog een half jaar het gezag in Noord-Zevenburgen hebben willen uitoefenen, o.a. om de allerergste vormen van onmiddellijke en uiterst gruwelijke wraakneming, te voorkomen. De Sovjets wensen ook geen massamoorden op Hongaren. In Cluj [Kolozsvár] wordt zelfs een gemengde Hongaars-Roemeense commissie ingesteld en Stalin lijkt er vooral belang bij te hebben de Roemenen en Hongaren enige tijd in onzekerheid te laten over het lot van het gebied. [Gosztony].
De vele honderdduizenden Hongaren in de Vojvodina, in het noorden van Joegoslavië, tegen de Hongaarse grens aan, merken ook weldra dat de troepen van Tito, de partizanen, hen alleen maar beschouwen als prooi, als verraders, enz. Het bloedbad van Újvidék [Novi Sad] wordt n.l. dubbel en dwars gewroken op tienduizenden onschuldige Hongaarse boeren en burgers en vele dorpen met Hongaarse bevolking worden door de 'bevrijders' met de grond gelijk gemaakt en de inwoners worden afgeslacht, uitgeroeid. [Kertész, noot blz. 209]. Niemand zal hen ooit meer weten te vinden. Anderen, die evenmin iets met de gruwelen van Novi Sad te maken hadden, worden gedeporteerd. Ook hier, in het nieuwe en 'vrije' Joegoslavië is van burgerrechten van de Hongaarse minderheid geen sprake meer: collectief hebben de Hongaren hun rechten verspeeld door te heulen met het fascisme, zo zegt men. Toch blijven zij ook hier wonen.
De Duitse minderheid [voor de nazipropaganda: Volksdeutsche] in Hongarije tenslotte moet het ook ontgelden. Vele duizenden van hen, o.a. degenen die beseffen dat ze zich hebben misdragen en gecompromitteerd, maar ook anderen vluchten in de herfst van 1944 en in het voorjaar van 1945 al met de Duitse troepen mee naar het westen. Zij hebben immers ook bevel gekregen tot evacuatie.
Hierbij moet ook worden gezegd dat vele Hongaren, vooral bekende schrijvers, zoals Gyula Illyés en Péter Veres en een aantal [vooral linkse] politici en intellectuelen maar al te graag zien dat de Duitsers vertrekken. Al voor de oorlog is door sommigen van hen een "Aussiedlung des Schwabentums" geëist. In bladen als "Szabad Szó" van de Nationale Boerenpartij en "Kis Újság" van de Kleine Grondbezitters eisen in april 1945 Illyés, Veres, Imre Kovács en anderen de verdrijving van de zgn. Volksduitsers uit Hongarije, en op de achtergrond speelt hierbij een herbezetting van 'vaderlandse bodem', van land door Magyaarse boeren een grote rol. Die grond moet aan de ijverige en welvarende Duitse ["Schwäbische"] boeren worden ontnomen en voorgoed moet Hongarije aan de Duitse invloed worden onttrokken. Men beschouwt vooral in deze kring de "Volksbund der Deutschen in Ungarn" zonder meer als een organisatie van fascistische verraders, van vijanden van het Magyaarse volk. In het officiële dokument van de wapenstilstand tussen de geallieerden [de Sovjet-Unie] en Hongarije van 20 januari 1945 wordt deze "Volksbund" ook als zodanig beschouwd, en haar bezit wordt verbeurd verklaard. Het lidmaatschap ervan is achteraf dus 'misdadig' geweest en daarmee is de Duitse minderheid in Hongarije ook collectief schuldig verklaard.
In 1945 stelt men, in verband met plannen voor de uitwijzing van alle Duitsers uit het land: van de 303.000 personen van Duitse nationaliteit in Hongarije zijn er 30.000 in de steden, en 273.000 op het platteland; 1/10 van hen behoorde tot de Volksbund-leiders of SS-soldaten, 28 % was lid van de Volksbund of de Hitlerjugend, 32 % steunde alleen de Volksbund maar 30 % had geen enkele band met de Volksbund. Aan 38 % der "Schwaben", in totaal 103.000 personen, wordt een straf via confiscatie van eigendom opgelegd en uitwijzing van degenen, die de Volksbund steunden zou neerkomen op gedwongen vertrek van 200.000 personen.
En toch... het leven begint weer...
De meest gecompromitteerde Duitsers vertrokken overigens al met de Duitse troepen mee naar het westen in 1944/45, zoals tienduizenden Hongaarse Volksduitsers die in Duitse dienst hadden gevochten, n.l. 35.000 gewoon in het Hongaarse leger en zeker 22.000 in de Waffen-SS. Verder sloten 70 tot 80.000 Volksduitsers zich in 1944/45 aan bij de Duitse legers en vluchtten, mede uit angst voor de Hongaarse communisten. [Pierik, 278].
Waarschijnlijk heeft men nog 200 à 250.000 Duitsers willen uitwijzen [Kertész, 248], zoals een nota van min.v.buitenl. zaken Győngyősi [dec. 1945] aan de Grote Drie vermeldt. Een feit is echter dat zeer vele Duitsers in Hongarije, zoals b.v. de leider van de "Volksbund" dr. Franz Basch, zich nooit ten nadele van het land, dat ze als hun vaderland "Ungarn" beschouwden, hebben geuit, noch in woorden, noch in daden. Integendeel.
Tot de bezetting in maart 1944 hebben "de Duitsers" als nationale minderheid in Hongarije zeker niet als een soort vijfde colonne voor Hitler geijverd, maar de meesten zijn slechts trouwe en hardwerkende burgers en boeren van Hongarije geweest. Vele tienduizenden waren zelfs geen lid van de min of meer verplichte "Volksbund". [Weidlein, Volksbund]. Echter: vooral Duitsers [d.w.z. Duitstalige inwoners van het land!] in Hongarije die na 1940/41 hun naam weer hebben laten verduitsen en die zich in 1941 bij de volkstelling [weer] als Duitstalig of als van Duitse nationaliteit hebben opgegeven, hetgeen op zichzelf niet veel zegt omtrent hun politieke ideeën, worden collectief -ook in Hongarije- als schuldig beschouwd aan de oorlog, aan de nederlaag van Hongarije, enz. Toch blijven, na de gedwongen emigratie van zgn. Volksduitsers uit Hongarije in 1946, nog ongeveer 300.000 Duitsers in Hongarije achter. Dat ook verscheidene duizenden oorlogsmisdadigers, de echte schuldigen, in Hongarije na deze gruwelijke periode zijn opgepakt en veroordeeld, behoeft geen betoog, maar is een ander verhaal.
Op 1 maart 1948 waren 39.500 Hongaren voor het gerecht gebracht en 322 maal is doodvonnis uitgesproken. Dit vonnis is 146 maal voltrokken, maar sommigen zijn wel opmerkelijk zeer licht gestraft, zoals b.v. Edmund Veesenmayer. [Pierik, 283]….
|