< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14.1 "Terug naar het normale": van de bevrijding tot en met de ver­kiezingen, april tot   november 1945.

Soms lijkt de geschiedenis van Hongarije een aaneenschakeling van louter wreedheden en heroïsche           daden. Wat doen mensen elkaar aan? Waarom?”[Igor Cornelissen, Vrij Nederland, 24 maart 1990].

14.1.1 De situatie in het voorjaar van 1945.

Wanneer de gevechten op Hongaars grondgebied tussen de opruk­kende Sovj­ets en de zich terugtrekkende Duitsers eenmaal zijn beëindigd, in april 1945, is voor Hongarije de oorlog - op papier althans - voor­goed voor­bij.
Hoewel menigeen opgelucht ademhaalt omdat de kanonnen en tanks tenminste eindelijk zwijgen en er geen bombar-dementen meer plaatsvinden, verkeert het land toch in een barre, zeer slechte toestand en de verschrikkingen en verwoestingen zijn overal duidelijk zichtbaar. Temidden van kadavers en lijken en uitgebrande ruïnes trekken kolonnes en patrouilles maar ook benden Russische soldaten door stad en land, tienduizenden mensen zitten in kampen, honderdduizenden zijn hun huizen ontvlucht en zwerven rond, vrijwel alle belangrijke en grote bruggen zijn kapot, wegen zijn onbe­gaanbaar en talloze steden, met name de hoofdstad, zijn verwoest.
Spoorwegen zijn on­bruikbaar, het verkeer staat vrijwel stil, de verbin­dingen zijn verbroken, machines en motoren zijn zwaar bescha­digd of geheel onbruikbaar, lokomo­tieven, treinen, auto's en vrach­twagens zijn schaa­rs, vele fabrieken zijn gebombardeerd, de landbouw is onmogelijk vanwe­ge enorme ver­nielingen op het platteland, zeer veel vee is geroofd, tienduizenden mensen zijn op de vlucht gejaagd en overal vinden plunderingen plaats. De chaos is compleet en van enige orde is geen sprake meer.
Velen in Hongarije hebben intussen van de 'bevrijding' alleen iets gemerkt in de vorm van [berichten over] massale verkrach­tingen door sovjetsoldaten, enorme plunderingen door dronken sovjetsoldaten, diefstal en vernielingen, roof en moordpar­tijen op grote schaal, het leeghalen van winkels, boerderijen en huizen door de 'bevrijders', honderden willekeurige arres­taties, deportaties, verdwijningen, enz. en nog vele maanden na de bevrijding trekken honderden groepjes, bendes, Russen op deze manier in Hongarije rond, stelend, dreigend, gewapend met machinepistolen, angst­aanjagend, agressief, schreeuwend, brandstichtend, soms dronken, schietend en over­vallen plegend, op zoek naar buit, kippen, voor­raden eten, geweren, Duitsers, wijn, drank, geld, paarden, varkens, huisraad, siera­den, horloges, maar ook naar ‘bourgeois’, ’fascisten’, enz.
Talloos veel mensen zijn door de Russische soldaten afge­perst, uitgeplunderd, uitge­kleed, grof bele­digd, hun woning is eigen­machtig in beslag geno­men, hun vee en veevoeder is gesto­len. Moord, roof en mishan­deling zijn aan de orde van de dag. Ook de hoofdstad maken ze in het voorjaar van 1945 nog voortdurend onveilig en intussen zwerven duizenden berooide Hongaarse bur­gers rond, op zoek naar voed­sel. Ze voelen zich volkomen machteloos tegenover deze 'bevri­j­ders' met hun mitrailleur, die op de meest onverwachte momenten voor je bed of aan je tafel staat. [Márai, “Land! Land!....”, blz.19]. Wie een woord van kritiek uitte, werd niet zelden onmid­dellijk geëxe­cuteerd. "Zeldzaam waren de Russen die ook nog de belan­gen van de Hongaarse bevolking met een zekere welwillend­heid en begrip tegemoet traden, de anderen gedroegen zich als beesten". [Suly­ok, 22].
De Russen geloven n.l. maar één ding, dat de Hongaren misda­dige, fascistische verraders zijn [Ková­cs, 124]. In feite moet men eigenlijk steeds op­nieuw persoon­lijk met harde bewij­zen komen dat men géén spion is en dat men de sovjets níet wil sabote­ren. Een ware jacht op mannen en vrou­wen is immers geopend en vanaf het moment der 'bevrijding' is dwangarbeid en verkrachting immers het lot van duizenden hongerige, ellen­dige en uitgemergelde Hongaren, jong en oud. Vooral 's avonds trekken Russische soldaten dronken rond, rovend en plunderend, dodend, de door hen bezochte woningen zijn totaal leegge­plun­derd, "en de daar aangetroffen vrouwen zullen zich hun leven lang aan deze Russische bezoekers herin­neren". [Kovács, 197]. Veel Hongaren hebben nu ook persoon­lijk de overtuiging dat juist zij de willoze slachtoffers van de oorlog zijn terwijl alom Russen zich in Hongarije kunnen gedragen als trotse [geallieerde] overwin­naars.
Inbraak, brandstichting, barbaars gedrag van de bevrijders, troosteloze puinhopen van eenzame boerenhoeves, vervoer van enorme voorraden gestolen goederen zijn nog maanden na de 'bevrijding' een dagelijks verschijnsel. Tienduizenden volko­men onsch­uldige Hon­gaarse vrouwen en meisjes zijn eenvoudig­weg door soldaten van het Rode Leger als oorlogsbuit be­schouwd, met alle kwalijke en ellendige gevolgen vandien. Vele vrouwen zijn 10 maal gebruikt, maar: men mag nooit over de ontstellen­de doorgestane ellende praten! "Men heeft vastge­steld dat in Hongarije als geheel ongeveer 1 miljoen vrouwen aan de bestia­liteit van de Sovjetsoldateska ten offer zijn gevallen". [Suly­ok, 37].
Zéér velen kennen de verhalen van vrouwen die door dronken Russen op brute wijze, beestachtig zijn verkracht. Een meisje werd bijvoorbeeld voor de ogen van haar vastgebonden ouders door dronken Russische soldaten om de beurt verkracht en aan het gegil van de radeloze ouders wordt tenslotte door een bajonetsteek in de buik een einde gemaakt door één van die Russen… [naar: Koelemeijer, 204].
Ook na afloop van de vijandelijkheden, van de oorlog, behoren de verachtelijke Hongaar­se boeren dus hun laatste stuk vee en hun laatste stuk brood af te staan aan het glo­rieuze Sovjetleger, dat zo goed was om Hongarije ten koste van z'n eigen bloed, voor eeuwig te be­vrijden van het Duitse fascisme....
De onheilspellende en wilde berichten die door het vorige regime van de nazi's en hun Hongaarse vazallen, de "Pijlkruisers", met name vanaf oktober 1944 als de oorlog, het front, de strijd op leven en dood, met alle gevolgen over Hongarije komt, over de woeste Sovjetsoldaten zijn verspreid blijken dus waar: Winkels zijn leeggeroofd en in brand gesto­ken, uit de woningen is alles gehaald wat men maar kon gebrui­ken, een jacht op vrouwen is geopend, de verkrachting van jong en oud begint, enz., enz. [Kovács, Im Schatten, 56]. Alleen als er hogere militaire leiding in de buurt was en als de soldaten niet dronken waren, leek het gevaar soms geweken.
Het is dus waar: Een lijdensweg staat het Hongaarse volk nog te wachten wan­neer de Sovjettroepen Hongarije komen "bevrij­den": zo luidde de propaganda van de nazi-bezetters en hun hand­langers [de Pijl­kruisers] in 1944, toen ze in het westen van het land nog de baas waren. “Wil je soms ook naar Siberië? Nee toch? Nou, sluit je dan bij ons aan! Volhouden!” zo kon men in 1944 overal op posters op de huizen lezen. In bioscopen, kranten en tijdschriften is hier­aan toen veel aan­dacht besteed, zodat de Hongaarse bevolking goed besefte wat men dan toch aan de Duitsers te danken heeft, en dat men hen wel moet steu­nen tègen de rode stormloop....
Ook in het leven van de zeer belezen en kritische bourgeois-schrijver Sándor Márai [1900-1989] doet zich die vraag voor: Hij leefde in de sfeer waarin het communisme in één adem werd genoemd met de zeven hoofdzonden, maar wil als intellektueel, als burger, nuchter blijven en alles vergeten wat hij ooit  over de Russen en het communisme heeft gehoord. Dan realiseert ook hij zich dat ”ook in zijn eigen leven het grote examen….. is gekomen waarmee de communistische en de niet-communistische wereld rekenschap moest afleggen… Er was een kracht verschenen in Europa, en het Rode Leger was daarvan alleen de militaire uitdrukking. Wat was die kracht? Het communisme? De Slaven? Het Oosten?” [Márai, 15/16].
Hij en vele anderen in het land realiseren zich ook dat het lot van de kleine maar al duizend jaar bestaande Hongaarse natie voor de grote volkeren van geen enkele betekenis is: Als het hun in de weg staat, vertrappen ze het- zonder boosheid, volkomen onverschillig; als ze het kunnen gebruiken, voeren ze het in een bijrol op, zoals gisteren de Duitsers deden en morgen de Russen zullen doen. Dit is het lot en een kleine natie kan weinig ondernemen tegen het lot….. [idem, 18]. Van belang is ook dat er -uiteraard- Russen in alle soorten en maten  zijn:, zeer verschillende elementen, Europees en Aziatisch, en zeer verschillend wat hun temperament, ontwikkeling en menselijkheid betreft. Maar: ze waren gecompliceerd, vreemd en onbegrijpelijk, maar bovenal onberekenbaar… ze waren kinderlijk, soms wild, soms nerveus en verdrietig, en altijd onberekenbaar. [idem, 28/29].
Aan de hand van een grote hoeveelheid voorbeelden moet hij toch constateren dat de Russen oosterlingen zijn, die een totaal andere cultuur en mentaliteit hebben als Hongaren, Fransen, Britten, Duitsers, enz. Maar ook weet Márai dat Russen van rond de veertig in het algemeen al weinig ontwikkeld zijn, “hun belezenheid was beneden alle peil, hun ruwe manieren en hun dikwijls wrede en meedogenloze gedrag vormden het bewijs dat in de psyche van deze mensen de reflexen van overgeërfde beschaving waren doorgebroken” en toch..”achter het masker van bolsjewist en soldaat van het Rode Leger was af en toe iets te zien van een sympathieke verschijning: de Russische mens”. [idem, 41]. Toch begrijpt een ’burgerlijke’ schrijver zoals Márai wel dat die zogenaamde christelijke, nationale politiek, die westerse beschaving die honderdduizenden Hongaarse staatsburgers in volgepropte treinwagons naar slachtplaatsen stuurde en daar vermoordde [idem, 54] voorgoed ten einde is, en hij heeft er absoluut geen heimwee naar. Anderen, die bijvoorbeeld in de tijd van de Hongaarse Raden [= sovjet-] republiek in 1919 al met de communistische machthebbers èn met arrestatie en gevangenschap [!] hebben kennis gemaakt, zoals de [pas op 3 maart 1944 benoemde] bisschop van Veszprém, József Mindszenty [* 29 maart 1892-1975], denken met nog veel meer skepsis over de komst van de ‘bevrijders’: deze katholieke bisschop gelooft -al vele jaren- b.v. niets van de zogenaamde wezenlijke verandering die de Sovjet-Unie, Stalin en de communistische heersers tijdens de oorlog ten opzichte van de godsdienst zouden hebben ondergaan.
In november 1944 is hij overigens al door de Duitsers en hun Hongaarse handlangers tegelijk met 26 priesters en seminaristen, wegens hulp aan door de nazi’s vervolgde Joden gearresteerd, gevangen gehouden en met de dood bedreigd! Pas met Pasen, eind maart 1945 wordt hij vrijgelaten. [Lesourd, 43].
Mindszenty heeft al voor de oorlog “kennis genomen van pauselijke encyclieken en herderlijke brieven over het communisme, en heeft z’n kennis van de materialistische filosofie vergroot door marxistische literatuur uit binnen- en buitenland te lezen….. Daardoor werd me al vroeg duidelijk welke vijand van de kerk en welke terreur ons wachtten”.[Mindszenty, 34]. De studies van de geschiedenis hebben me al vroeg geleerd dat compromissen met deze tegenstander vrijwel altijd alleen ten nutte van hemzelf geweest zijn”, waarbij bisschop Mindszenty er -uiteraard- vanuit gaat dat de kerk, ondanks alles, wel nooit ten gronde zal gaan.
Deste meer teleurstellend is voor hem het vertrouwen dat b.v. zijn vroegere collega en vaderlijke vriend graaf János Mikes wèl in de nieuwe machthebbers heeft: de oude bisschop [met emeritaat] Mikes had buitenlandse radiouitzen-dingen gehoord en geloofde dat het Russische communisme veranderd was en volk en kerk niet meer bedreigde, en….. dat de westelijke bondgenoten van de Sovjet-Unie de macht hadden de ideologische en territoriale expansie van het bolsjewisme te verhinderen. [Mindszenty, 34]. En hij was de enige niet!
“De verschrikkingen van de zogenaamde bevrijding veroorzaakten [zelfs] zijn [Mikes’] dood. Nadat de Russische troepen het dorp hadden bereikt waar hij woonde, proberen al spoedig dronken soldaten meisjes en vrouwen te verkrachten. Hij hoorde angstig gillen en kwam zijn huis uit om de bedreigden te helpen. Op dat ogenblik greep hij met zijn hand naar zijn linkerzijde en viel levenloos neer op het bordes….. ’s Avonds drongen de ‘bevrijders’ het huis binnen, haalden miswijn uit de kelder, verzekerden zich van meisjes en vermaakten zich de hele nacht”. [in maart 1945, idem, 35].
Al met al betekende de ‘bevrijding’ voor talloos vele Hongaren niet veel meer dan ellende en een lugubere tijd. Hun kwalijke ideeën over ‘het communisme’en over ‘de Russen’ worden nu slechts werkelijkheid, een bittere realiteit. Met een werkelijke bevrijding van de onderdrukking en slavernij heeft het optreden van de nieuwe machthebbers dan ook niets te maken. Alleen: men is bevrijd van de bommen en granaten, van de schoten en de onzekerheid alom, van de straatgevechten en de branden, de ontploffingen, de vlammenzeeën en de oprukkende tanks, de raketten en bombardementen.

top

Velen in Hongarije ervaren in 1944 en 1945 de Duitse bezetters en daarna die van de Russen dan ook als één verschrikkelijke nachtmerrie. Terwijl men van hoog tot laag, van de regent en de premier tot en met de gewone Hongaren [inclusief de 800.000 joden in dit land!], tot maart 1944 nog de illusie had dat het land gespaard zou kunnen blijven voor de èchte verschrikkingen van de oorlog die over de wereld raasde, maakt men vervolgens binnen één jaar mee dat Hongarije tot een puinhoop wordt, de hoofdstad tot slagveld wordt en ongelofelijke verwoestingen worden aangericht en mensenlevens niet meer tellen……..
Het is overigens niet meer dan logisch dat de reakties op de Russische ‘bevrijders’ van menig Hongaar zo negatief zijn, terwijl men een jaar eerder [19 maart 1944] een Duitse bezetting meemaakte die zo soepel verliep! Tja, de reakties op deze snelle inval van de Duitse troepen zijn zelden of nooit op schrift gesteld want veruit de meeste Hongaren gingen er toen nog vanuit dat de grote bedreiging voor hun vaderland niet zozeer van de kant van de Duitse bondgenoten [die Hongarije bij het naderende front helemaal niet meer vertrouwden] kwam als wel van de kant van de Sovjet-Russen, over wie de meest lugubere verhalen de ronde deden. Bovendien hadden Duitsers in uniform zich al veel eerder in Hongarije vertoond, en de dreiging die van hen uitging was vijwel alleen aan insiders, b.v. in het regeringscentrum op de Burcht van Buda, bekend.
Met de Duitsers of Oostenrijkers voelde men zich nu eenmaal historisch al eeuwenlang verbonden en veruit de meeste Hongaren waren vanaf de nederlaag in 1918 en de revoluties van 1919 vooral een zéér anticommunistische en nationalistische overtuiging toegedaan. Ook het nationalistische, conservatieve en autoritaire bewind van de jaren ’20 en ’30 van  Horthy bleef zich beroepen op een herstel van de oude verhoudingen [en grenzen!!] van vóór 1914 en was toch altijd veel meer verbonden met Duitsland en het oude Oostenrijk dan met het atheïstische, goddeloze en revolutionaire, internationaal georiënteerde, bovendien Slavische Rusland of met de Sovjet-Unie.
Weliswaar was er van ‘verzoening’ in dit land in de hierop volgende jaren geen sprake en bleef er sprake van een min of meer feodaal, uiterst conservatief en autoritair regime, maar toch was [werd] Hongarije onder Horthy na enkele jaren een relatief rustig en zelfs stabiel land, zonder b.v. een serieuze poging tot staatsgreep of een politieke moordaanslag, waar het langzamerhand weer beter ging. Het kleine en voortaan eigenlijk onbeduidende Hongarije als “koninkrijk zonder koning” onder leiding van ”een admiraal zonder vloot” bleef evenwel een land dat in allerlei opzichten bewust wilde herinneren aan de goede oude tijd der “Dubbelmonarchie”, waar zelfs algemeen en geheim kiesrecht niet eens bestond, en waar de maatschappelijke afstand tussen de leidende, aristokratische regeerders met hun achterhaalde feodale levenswijze, en geregeerden, de massa van de arme boeren en arbeiders, bijzonder groot bleef. ”Een vervreemding tussen de maatschappelijk en politiek toonaangevenden en de overige bevolking was het gevolg. Het ontbrak aan een gezonde verhouding tussen volk en leiding, tussen arbeiders en ambtenaren, veelal zelfs tussen soldaat en officier. De maatschappelijk leidende klassen sloten zich van het volk af, terwijl een geest van onderdanigheid en horigheid niet slechts werd geduld maar zelfs werd geëist”.[ Széchényi, 35].
De grote massa heeft ook geen kans om hun kinderen een goede opleiding te laten geven of studie mogelijk te maken, en de hele maatschappij is doordrongen van afhankelijkheid, een serviele geest van onderdanigheid en van de noodzaak om goede persoonlijke relaties te hebben; persoonlijke invloed van een machtige heer kan vaak wel helpen. De grote massa nam aan de aangelegenheden van het land niet echt deel en had dus politiek geen mening. Daaruit laat zich volgens Széchényi vermoedelijk ook verklaren dat die massa zowel de Duitse als de Russische bezetting, maar overigens ook de coup van de pijlkruisers, ondanks alle wandaden en verschrikkingen, met de passiviteit van een buitenstaander bekeek. [Széchényi, 36]. Die tijd lijkt nu voorgoed voorbij……
Er immers in maart 1945 per dekreet een landhervorming aan de gang die aan de Hongaarse boeren eindelijk een eigen stuk grond geeft onder de titel “Azé a föld, aki megműveli!” [De grond aan degene die hem bewerkt!].
Men schat tenslotte in 1945 de materiële schade van Hongarije op $ 4,4 miljard, d.w.z. 5 maal het nationaal inkomen van 1938! Zie hieronder. Veertig procent van het nationaal welzijn is vernietigd. Ongeveer 900.000 tot 1 miljoen Hongaren, burgers en soldaten, hebben in de oorlog, aan het Oostfront in Rusland bij Voronež in 1942/43 en verder vooral vanaf maart 1944 tot maart 1945, het leven gela­ten, onder hen ook 500.000 Joden, die binnen ongeveer vier maanden, in het voorjaar en de zomer van 1944 naar de meest beruchte concentratiekampen werden weggevoerd en nooit meer levend terugkomen!…. In 1945 telt het land 9.015­.000 inwo­ners. Budapest heeft in maart 1945 nog 832.800 inwoners, dat is 30 % minder dan in 1941 [1.164.936 inw.]. Ook het aantal arbeiders in de fabrieken  daalde -in één jaar- [!] met 30 %.... [História, no. 1, 1985, blz. 23].
Intussen heeft Hongarije wel een nieuwe, voorlopige regering die zich heeft gevestigd in Debrecen, de stad die na een tankslag in het najaar van 1944 door de Sovjets is veroverd [bevrijd]. Deze regering staat onder leiding van een generaal, Béla Dálnoki Miklós, die na de staatsgreep van Duitsers en pijlkruisers op 15 oktober 1944 is overgelopen. Deze voorlopige regering heeft formeel wel, maar in feite geen enkele gezag, en is volledig gehouden aan de wil van de bevelhebbers van het Sovjet-leger in Hongarije. Op 20 januari 1945 heeft ze een wapenstilstand getekend die o.a. Hongarije verplichtte om alle gebieden die het sinds 1938 weer –door Duitse en Italiaanse macht en invloed- in handen had gekregen, af te staan aan Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië. Daarmee wordt de grens van het land weer die van 31 december 1937, ofwel: die van de vrede van “Trianon” van 1920.
Ook heeft deze voorlopige regering van het nieuwe Hongarije zich bereid verklaard tot herstelbetalingen, de oorlog aan het Duitse rijk verklaard, en nog enige militaire inspanningen geleverd om de bevrijding te bespoedigen. Uiteraard beloofde deze regering ook om allerlei Hongaarse oorlogsmisdadigers te laten berechten en om “het fascisme” in al zijn vormen in Hongarije definitief uit te roeien. Zéér opmerkelijk hierbij is dat de overwinnaar, de Sovjet-Unie, aan het verslagen Hongarije níet vraagt om de uitlevering van het staatshoofd, de Rijksbestuurder van het koninkrijk Hongarije, admiraal Horthy! De reden hiervan is dat Stalin toch wel enig respekt heeft voor de 76 jaar oude regent, die door de Duitsers op 15 oktober 1944 is afgezet juist omdat hij -na lang aarzelen!- aan de naderende Sovjet-legers een wapenstilstand wilde vragen.
Op de Conferentie van Stalin, Roosevelt en Churchill in Jalta zijn [februari 1945] heeft men o.a. afgesproken dat de Sovjet-Unie na afloop van de oorlog in Hongarije en een aantal andere landen in centraal Europa een grote rol zal spelen. Nooit zal het -aldus de redenering van Stalin- mogelijk moeten zijn dat opnieuw een aantal staten samen een aanval op de Sovjet-Unie kan doen! Op de roemruchte Conferentie van Jalta is evenwel nooit afgesproken dat b.v. de Sovjet-Unie of haar legers een sterke invloed op de ontwikkelingen  in landen zoals Hongarije zal houden: integendeel! Hier verkondigden de Grote Drie juist dat voortaan de demokratie in de bevrijde landen van Europa zou gelden! Het spreekt [achteraf] vanzelf dat Churchill en Roosevelt min of meer dezelfde opvatttingen hierover hadden, maar dat Stalin toch zijn eigen ideeën over “demokratie” had. Niet lang na “Jalta” begint men in het midden van Europa bijvoorbeeld al te spreken over invoering van ”een volksdemokratie”, die zich natuurlijk onderscheidt van het systeem in de Sovjet-Unie zelf…..

De totaal vernielde binnenplaats van de Burcht van Buda, 1945

top

Jalta of niet: De Hongaren begroeten -afgezien van een heel kleine minderheid- de communistische principes niet met vreugde en ze verwachten de Russische soldaten ook niet als hun bevrijders! Nee, men streeft eenvoudig ernaar om eenmaal zèlf te beslissen en in politieke zaken zèlf mee te doen en mee te spreken. Het Rode Leger is evenwel strijdend en alles verwoestend in het land gekomen. Het heeft geplunderd en vrouwen geschonden. Het kwam niet als een leger dat een t.o. hun sympathiek, vriendelijk gezind volk van een vreeemde macht kwam bevrijden en tot hulp bereid wilde zijn. In tegendeel: het kwam om een vijandig volk te laten zien hoe groot haar macht is. En haar macht werd alleen door haar ruwheid en verschrikkelijk optreden overtroffen. [Széchényi, 37].
De schade van deze oorlog is voor het kleine Hongarije enorm groot: Ferenc Nagy laat als minister van wederopbouw later berekenen dat de economische schade voor Hongarije zelfs $ 8 miljard be­draagt. Zie hierboven. Maar hierbij rekent men niet eens de persoonlijke eigendommen die vernietigd of gestolen zijn! De Sovjetsoldaten van het Rode leger hebben bijvoorbeeld geen levensmid­delen van huis meegenomen: in de veroverde gebieden neemt men eenvoudig alles wat men nodig heeft, en daarbij wat er voorhanden is. "Geen graankorrel, geen kilo vlees, brachten ze uit de Sov­jet-Unie mee. In het voor hèn welvarende en rijke, overdadige Hongarije rekwireerden ze 4 miljoen ton graan en maïs, 500.000 paarden, 2,2 miljoen varkens, 1,5 miljoen schapen, 1,2 miljoen runderen, 18 miljoen stuks gevogelte, en meer dan 10 miljoen liter wijn dronken ze of vergoten ze"..... [Kovács, 198].
“De Hongaarse boeren weten overigens vanaf het allereerste ogenblik wel wat ze moeten doen, alsof de herinnering aan de Turkse overheersing, de 150 jaar na de slag bij Mohács [1526] nog in hun geheugen gegrift stond. Ze wisten dat er slechts één manier was om zich tegen de oosterse veroveraar te beschermen: door alles van waarde te begraven en zich verborgen te houden. [Márai, 48]. “De drie kanalen waarlangs een groot deel van het Hongaarse nationale bezit naar de Sovjet-Unie wegsijpelde -de plunderingen na de gevechten, dan de herstelbetalingen en vervolgens de overdracht van de fabrieken en onteigende industriële bedrijven, die op grond van het besluit van Potsdam uit het ‘gemeenschappelijk’ Duits-Hongaarse bezit aan de Russen werden toebedeeld -waren in die weken nog niet georganiseerd, alleen de industrie van het vrijbuiten werkte perfect…
Ze namen alles mee wat los en vast zat. De villa naast ons werd onder mijn ogen op klaarlichte dag leeggehaald; ze namen het meubilair en de hele inrichting mee, ze haalden zelfs het parket weg en trokken de elektriciteitsbuizen uit de muren. Alleen de boeken lieten ze op de planken staan. In de huizen van het dorp [Leányfalu a/d Donau t. N. van Buda] en de omgeving weerklonken spoedig luide jammerklachten”. [Márai, 45].
Een tiental concentratiekampen is nu in Hongarije inge­richt, soms zelfs op de plek waar tot voor kort de Duitse bezetters en de ‘koninklijke Hongaarse gendarmes’ de Joden en dui­zenden anderen samendreven en mishandelden. Ze worden nu voor Hongaarse burgers en gevangen soldaten gebruikt: Vooral Gödöllő en Kistarcsa ten oosten van Budapest, en later ook Recsk en de gevangenis in Vác zijn berucht geworden. Tienduizenden zitten hier maandenlang onder buiten­gewoon slechte omstandigheden gevangen, meestal zonder te weten waarom. Men schat dat er van 1945 tot 1949 in Hongarije ± 55.000 mensen in interneringskampen vast zaten…………
Vác krijgt een naam door de vele honderden gevangenen die men anoniem laat verdwijnen en doodt door ophanging en uiteindelijk ”ergens” bij de stad -uiteraard ook anoniem- onder de grond stopt…..
Bijzonder opgelucht zijn uiteraard de nog overgebleven Joden in Honga­rije, vooral in Budapest. Hun lijdensweg, die lange nacht zonder einde, is inderdaad voorbij. Het barbaarse optreden van de Duitsers in Hongarije vanaf de bezetting van het land vanaf 19 maart 1944 heeft immers het einde betekend van honderdduizenden Joodse Hongaren. Alleen in de Hongaarse hoofdstad is nog een grote Joodse gemeenschap over­gebleven maar in de provincie heeft men in enkele maanden in de zomer van 1944 het Hongaarse Jodendom vrijwel volledig weggevaagd, vernie­tigd. Men schat dat er van de 800.000 Joden in Hongarije in 1939 in 1945 nog slechts 200.000 zijn overgebleven.…..
Maar naast de opluchting is er logischerwijs ook enorme droefheid over het verlies van zovelen in zo korte tijd, en het besef dat men tevoren alles heeft zien aankomen, en al vanaf 1938 duidelijk een waar­schuwende stem heeft laten horen! Zeer velen in Hongarije bleven hiervoor echter volstrekt doof, en lieten zich blind naar de afgrond voeren......
Een Joodse memorandum van 20 april 1945 herinnert hier nog eens aan. Als trouwe burgers van het land hebben we, zo staat hierin, het onge­luk dat de Hongaarse natie ten deel is geval­len, voorzien. Deze grootste ramp die het Magyarendom is overkomen hangt nauw samen met de antisemitische politiek. Men heeft ook al voorzien dat de ondergang van het Jodendom samen­hangt met de ondergang van de Hongaarse natie.
Nu is echter de tijd gekomen om onrecht goed te maken, en de Hongaar­se regering moet duidelijk maken, dat ze met de spoken van het verleden heeft afgerekend. Gedeporteerden moeten terug kunnen keren, en de overgebleven Joden moeten zich weer in de maatschappij kunnen integreren. Een volledige rehabilitatie, een plechtige officiële ver­oordeling van de vervolging, een strenge bestraffing van de daders, bestrijding van het antisemitisme en de uitroeiing ervan door de wetgeving, en levensmogelijkheden voor alle demokra­tische burgers van het Hongaarse vaderland worden geëist. [Weidlein, Der Ungarische Antisemitismus in Dokumen­ten, 184/1­85].
Niet onbegrijpelijk is dat ook heel wat Joden in Hongarije na de oorlog met haat en wraakgevoelens rondlopen, en niets en niemand meer vertrouwen. Buiten Budapest om zijn immers vrijwel alle Joden weggevoerd en omgekomen, en nog wel in recordtijd: vanaf maart tot in de zomer van 1944! Als ”antifascisten” blijft hen /vinden ze/ vaak toch niet veel anders over dan een keuze voor de overwinnaars, de nieuwe communistische partij. Toch blijkt ook hen al snel dat de ‘moskovieten’ de toon in deze partij aangeven, en dat er alleen lagere funkties beschikbaar zijn. Voor veel Hongaren is vanaf 1945 echter duidelijk dat bij de politie en geheime diensten heel wat Joden werken. 
Er zijn ook Joden aan wie de bevrijding ‘gewoon’ wordt meegedeeld: “De Russen zijn er, mensen, de Russen zijn gekomen”. Iedereen stond op, zelfs totaal verzwakte, doodzieke mensen. We omhelsden en kusten elkaar en voelden ons onuitsprekelijk gelukkig. De christenen -althans een deel van hen- begonnen ons te feliciteren, sommigen met oprechte bedoelingen, anderen voor de schijn. In ieder geval waren ze blij dat de bombardementen waren afgelopen. Iedereen was wel ergens blij om, en wij wel het meest omdat we nog leefden”, aldus de jonge joodse Ágnes Heller [1929], die “op 16 januari 1945 in alle vroegte naar de wc op de binnenplaats van het huizenblok ging, en opeens soldaten gebukt in de richting van ons huis zal hollen. Ik dacht op dat moment dat het echt afgelopen was met ons en dat de vrouwelijke pijlkruiser de Duitsers op ons af had gestuurd, maar toen de militairen zich weer oprichtten, zag ik dat ze een rode ster op hun hoofddeksel droegen. Bijna struikelend in mijn haast rende ik de kelder weer in en schreeuwde [dat de Russen waren gekomen]. [Heller, 60/61].
Precies twee maanden later lijkt alles zelfs al weer normaal: ”Op 16 maart verzamelden we ons in een woning op de Terézboulevard, waar iedere klas een kamer kreeg toegewezen. Meneer Rieger –de wiskundeleraar van het Joodse gymnasium, die precies één jaar eerder, op 19 maart 1944 tijdens de Franse les ineens op de deur klopte van het lokaal en zei: “Meisjes, pak je spullen maar en ga gauw naar huis. De Duitsers hebben zojuist Hongarije bezet” [Heller, Het levensverhaal van…, János Kőbányai, 33]- zei nu alleen: ”Zo, meisjes, zijn jullie er weer, dan kunnen we doorgaan. Weten jullie nog wat een integraalrekening is? Ik hoop het, want dit is heel belangrijk. Wat is het antwoord op de vraag die ik op het bord heb geschreven? Goed nadenken, meisjes”….
Datzelfde joodse gymnasium in Budapest was volgens Ágnes Heller [na de bevrijding in 1945] “allang geen eiland meer en de politiek begon steeds meer tot de klaslokalen door te dringen. Een deel van mijn klasgenoten werd zionist, het andere deel communist. De “communisten”en de “zionisten” raakten steeds meer van elkaar vervreemd en tenslotte wisselden ze geen woord meer met elkaar”…

top

Van enig belang zijn uiteraard ook hier de argumenten van de “communisten”: wij zijn de internationalisten en jullie nationalisten… het zionisme is zinloos, … Wij willen dat er een nieuwe wereld komt, waarin geen naties meer bestaan, want naties zijn reactionair. Er komt een wereldrevolutie, die door de Sovjet-Unie op gang zal worden gebracht. De Sovjet-Unie is de belichaming van de wereldrevolutie, de Sovjet-Unie heeft jullie bevrijd. Het is heel ondankbaar dat jullie door een nieuwe natie Israël te creëren tegen de wil van de Sovjet-Unie in gaan. Jullie streven is strijdig met de wereldrevolutie en onverenigbaar met de loop van de geschiedenis” [Heller, 81], waaruit moge blijken dat de 16 tot 17-jarige jongelui hun lesje al goed hebben geleerd.
Op 2 mei 1945 wordt het in beslag genomen Joods bezit aan de rechtmatige eigenaars teruggegeven, voorzover dat nog in Honga­rije is! Dit vormt echter een bijzon­der klein onderdeel van het vroegere Joodse vermogen in Hon­garije, dat ooit nota bene werd geschat op 1/4 tot 1/5 deel van de totale waarde van de Hon­gaarse economie! Zeer veel bezit van Joodse Hongaren is immers door de Duit­sers in beslag genomen en b.v. gebruikt voor oorlogsdoelein­den, en ander deel is eenvoudig verdwenen, en ook een deel is o.a. in banken in Zwitserland in bewaring gegeven. De rechtma­tige eigenaars en hun erfgenamen zijn vermoord, omgekomen....
Ook is een groot deel van voormalig Joods bezit aan kunst, juwelen, geld en veel andere kostbare goederen door de Russische soldaten, de bevrijders, als oorlogsbuit meegenomen naar de Sovjet-Unie, en dat komt nooit terug! Men kan in heel wat gevallen dus constateren dat Joodse èn niet-joodse Hongaren door de bevrijders eenvoudig worden behandeld als vijand, en hun bezit is daarmee vijandelijk vermogen, oorlogsbuit.
Het ogenblik van opluchting is in het voorjaar van 1945 nog niet eens voor alle Hongaarse Joden gekomen: 20 tot 30.000 Hongaarse Joden, leden van de "Munkaszolgálat" [Arbeids­dienst] zijn aan het Oostelijk front in Russische krijgsgevangenschap beland, en worden voorlopig nog gevangen gehouden. De Sovjets zijn uiteraard vaak niet eens op de hoogte van het bestaan hiervan, en behandelen deze Hongaarse krijgsgevangenen dan ook streng. Een aantal Sovjetofficieren is ook antisemi­tisch, en kan geen verschil maken tussen de honderdduizenden Duitse, Hongaarse krijgsgevangenen en deze Joodse gevangenen!
Velen blijven nog lange tijd in kampen, en worden hier even gruwe­lijk behandeld als andere Hongaarse gevangenen door brutale bewakers, ze zijn ondervoed en vegeteren nog lange tijd in kampen, verspreid in de hele Sov­jet-Unie.
Andere Sovjetofficieren en bewakers zijn wel op de hoogte, en gedragen zich beter. Zo kunnen een aantal Joods-Hongaarse leden van de vml. Arbeids­dienst toch ontsnap­pen aan deporta­tie naar Sibe­rië. Sympathi­santen en leden van de Hon­gaarse commu­nistische partij [Gerő, Vas, Farkas, Illés] komen ook wel tussen­beide, en weten de zekere dood van een deel van deze groep Joodse Hongaren te voorkomen. [Braham, Labor Service, 79/81].
Toch dringen nog vele maanden lang allerlei instanties en organisaties van gedeporteerden en slachtoffers in Honga­rije, zoals het "Deportáltakat Gondozó Országos Bizottság" [Lande­lijk Comité voor de Zorg voor Gedeporteerden, DEGOB], er bij de rege­ring en bij de Sovjetautoriteiten -vaak tever­geefs- op aan, dat deze vaak onbegrepen slachtoffers van de oorlog naar het vaderland terug kunnen komen. [idem, 81].
Na de helse straatgevechten om alle duizenden huizenblokken en de langdurige beschie­tingen en verwoestingen, die Budapest vanaf december 1944 tot februari 1945, 50 dagen lang treffen, is er van de voor­oorlogse glans van Budapest niets meer over: Na de Slag om Budapest, de grootste belegeringsslag van de hele Tweede Wereldoor­log, in januari en februari 1945 is vrijwel elk huis in de binnenstad een ruïne, of beschadigd, mensen wonen in kelders, overal zijn de ramen verdwenen, alleen te voet ver­plaatst men zich, even­tueel met een handkar.
Ruïnes, honger, zwervers, en daarnaast soms goud, diamanten en juwelen die voor voedsel worden ge­ruild; dat is het normale beeld van deze stad. Van de 1/3 miljoen woningen is 60 % verwoest of beschadigd, van de ruim 35.000 andere gebouwen is meer dan 80 % verwoest of heeft schade opgelopen.
De bevrijding van de nazi-heerschappij is, kortom, met enorm veel geweld en vernietigingskracht ingetreden. De Sovjetlegers hebben een uitgemergeld en vernield Hongarije aangetroffen, en bij de bevrijding van Hongarije hebben ± 140.000 Sovjetsolda­ten het leven verloren. Wat de Duitsers in één jaar [maart 1944 tot maart 1945] uit Hongarije roofden stond in geen verhouding tot hetgeen de Russen roof­den. [Sulyok, 25].
Enorme voorraden goederen worden opgeëist, machines, enz. enz. Wat de Duitsers niet hadden meegenomen of vernietigd, is nu voor de Russen. Omdat zij zelf de prijs van de Hongaarse goederen bepalen, is het resultaat dat ze tegen een fraktie van de werkelijke waarde in de Sovjet-Unie belanden. Naar schatting ontvangen de Russen vanuit Hongarije goederen ter waarde van meer dan $ 1 miljard. 60 tot 70 % der industri­ële produktie moet worden uitgele­verd. Vergeleken met andere landen, die Duitsland steunden en betrekkelijk weinig schade opliepen, zoals Roemenië, Bulgarije en Fin­land, is Hongarije er veel slechter aan toe. Niet alleen is dit land door de oorlogshan­delingen in 1944 en '45 al zeer zwaar getrof­fen, nu wordt het overblijvende nog geroofd.
Onrecht, uitwassen, gewetenloosheid, drinkgelagen, het zui­pen, joelen en brullen, corruptie, worden tot norm, en tot dat de brullende, rovende en verkrachtende Russen de dorpen verla­ten bekommert men zich niet om het algemeen belang, alleen de dagelijkse zorgen om brood, leven, kleding en oogst tellen. [Kovács, 226]. De afwezigheid van vervoersmiddelen, telefoon en radio, zorgt er bovendien voor dat de verbindingen nihil zijn. In het éne dorp weet men niets van het andere, naburige dorp. Niemand heeft een vermoeden van wat zich op enkele kilometers van z'n eigen woonplaats af­speelt, laat staan van wat zich in de hoofdstad afspeelt. [Kovács, 229]. Allerlei eisen worden door de overwinnaars gesteld: de Honga­ren zijn b.v. gedwongen om huizen, gebouwen, garages, voorra­den levensmiddelen en drank te leveren.
Tienduizen­den in Hongarije zijn ook gedwongen om arbeid ten behoe­ve van het herstel, t.b.v. het Sovjetleger enz. te verrich­ten. Vele honderden wagons en wagens met levensmidde­len, kleding, kunstschatten, meubels van alle lagen der bevol­king verdwijnen nu naar het oosten, waar de oor­logsbuit uit Hongarije 'welkom' is. Hongarije wordt ook na 1945 nog eens uitgebuit tot op het bot, en op grote schaal geterrori­seerd. Talloze willekeurige arrestaties, deportaties en executies gaan ook na de bevrijding nog door. Veelal zijn niet, zoals wordt beweerd, fascisten, oorlogsmisdadigers en krijgsgevange­nen het slachtoffer maar onschuldige burgers.
Zonder aanklacht of beschuldiging kan men op straat worden aangehouden, gevangen genomen en worden gedwongen om maanden te verblijven in de kelders van b.v. Andrássy út no. 60, eerder het adres van het hoofdkwartier van de beruchte Hon­gaarse fascisten, de Pijlkruisers, maar nu het hoofdkwartier van de communistische geheime dienst.... Dat overkomt b.v. al in april 1945 graaf György Széchényi: “Er komt mij op een zonnige aprilmorgen in de Váci utca in Budapest een gebochelde, hinkende man tegemoet. Hij was me volledig onbekend, maakte echter een voorbijkomende politieagent opmerkzaam op mij. Hem moest ik m’n persoonskaart laten zien, en toen was ik al gearresteerd. Ik werd door de hoofdstraten van de stad geleid, één politieagent voor me, een andere met geladen revolver achter me. Zo kwam ik in het gebouw op Andrássy út no. 60…
Nu zetelde daar de zogenaamde politieke veiligheidsdienst, voorgangster van de beruchte ÁVH [geheime politie] en filiaal van de NKVD. Dat was ze vanaf het eerste ogenblik van de Sovjetrussische bezetting geweest, en van deze nauwe verbinding van de Politieke Politie van de bezettingsmacht werd geen geheim gemaakt; want in elke kamer van het gebouw hing op de ereplaats de foto van Felix Dzerzjinski, de oprichter van de Tsjeka”. [Széchényi, 38].
“De Russen nemen -overigens- niet alleen jonge mannen mee, maar iedereen die op hun weg kwam. Een kennis van mij, een man van zestig, stak met lichte zomerschoenen aan in zijn kamerjas een pasbevrijde straat in Buda over, toen een Rus hem vriendelijk vroeg om mee te gaan voor een klein karweitje; deze man werd, net als vele anderen, weer wakker in Jekaterinenburg en kwam pas jaren later weer terug”. [Márai, 45].

top

Aangezien er nog geen Hongaarse overheid was die onderzoek had kunnen doen, hielden de Russische uitvoerende functionarissen iedereen aan die op hun weg kwam: in hun ogen was de hele Hongaarse samenleving onbetrouwbaar. Als ze dan de ‘sjtoeka’ bij elkaar hadden, dus wanneer ze het aantal ‘stuks’ hadden dat voor een bepaald gebied was voorgeschreven, begonnen de Russen hun slachtoffers in de richting van het dichtstbijzijnde verzamelkamp te drijven. Onderweg ontsnapte een aantal gevangenen, en aangezien de Russische bewakers verplicht waren het exacte aantal af te leveren, pakten ze ter vervanging van de ontbrekende ‘dode zielen’ gewoon iedereen op die ze tegenkwamen”. [Márai, 46]….
Martelin­gen en wrede verhoren vinden in het -al van de fascistische Pijlkruisers beruchte- gebouw in de Andrássy út no. 60 vanaf 1945 plaat­s, en al onmiddellijk na de ‘bevrijding’ in 1945 wordt een “Politikai Rendészeti Osztálya”, een politieke ordedienst van de politie, weldra "Állam Védelmi Osztály" [ÁVO] genoemd, de "Afdeling [van het Ministerie van Binnenlandse zaken] voor Staatsveilig­heid", opgericht, die tot maart 1946 ook onderdeel is van de politie en daarna rechtstreeks onder de minister van binnenlandse zaken valt. De ÁVO staat onder leiding van Gábor Péter [1911-’93, zie hieronder] die weldra overal gevreesd en berucht wordt.
Binnen de kortste keer zitten hier al honderden mensen in de kelders gevangen, dicht opeengepakt op de natte koude vloer, en als kussen en deken dienen n.b. de posters van de pijlkruisers die er in stapels liggen; en ze zitten hier zonder te weten waarom of voor hoelang. De meesten waren net als Széchényi zelf, op aanwijzing van een of andere “vertrouwensman” van de veiligheidsdienst gearresteerd en hierrheen gebracht. Dag en nacht werden een paar gevangenen voor een verhoor naar de 2e verdieping geleid en dan weer teruggebracht. “Letterlijk teruggebracht, omdat ze na het verhoor meestal niet meer op eigen benen konden gaan”. [Széchényi, 38].

1 mei 1945. ''Alle kracht voor de vernietiging van het fascisme!'' bij een massabetoging in Budapest


Met angst en beven en met de schrik in de benen gaan velen in Hongarije al onmiddellijk na de 'bevrijding' in 1945 weer aan de slag. Van horen zeggen kent men de angstaan­jagende verhoren en martelingen van de politie in de gevange­nissen en kampen. Met geraffineerde methoden worden bekentenissen afgedwongen. "Als je niet bekent, staat je..... te wachten", "Kijk hoe je vrienden, bekenden en familie, je vader en moeder, je broer en zuster, worden gekweld", klinkt het dan. Maar "als je dat gehuil, geklaag en geschreeuw hoort, teken je alles, zelfs je eigen doodvonnis", vertellen degenen die het één en ander aan psy­chische en fysieke folteringen hebben meegemaakt, en geeste­lijk zijn gebroken. [Kovács, 237/238]. Het blinddoeken van de gevangenen en een scheldpartij [“fascistisch zwijn!”enz., enz.,], foltering en het gebruik van gummiknuppels, schoppen in de maagstreek, erbarmelijke kou en   opzettelijk pijndoen en allerlei andere vormen van sadisme heten of zijn ‘normaal’. 
Talloze Russen zijn ervaren [!] adviseur bij de vele afdelingen van de Hongaarse ÁVO, die uiteraard naar sovjetmodel is en verder zal worden georganiseerd. Vanaf het begin bestaat er een nauwe samenwerking met de [veel meer ervaren] Russische NKVD [toen MVD], die de eigenlijke leiding heeft en ook wel arrestaties verricht. Lang voordat het leger de sovjetmethoden heeft aangenomen, is de veiligheidsdienst al geheel gestroomlijnd naar sovjetmodel. Wanneer men weigert te bekennen worden eenvoudig enkele felle schijnwerpers op de verdachte gericht, en dat heeft wel het ge­wenste resultaat. De wil wordt gebroken, als willoze werk­tuigen bekent men alles, zelfs de meest onmogelijke zaken.
In talloze concentratiekampen, b.v. in Gödöllő en in Kistarcsa, en in gevangenissen [zoals in Vác, Szeged en elders] zitten, zoals bekend, tien­duizenden Honga­ren gevangen, zonder formele aanklacht, zonder enige direkte be­schul­diging, onder afgrijselijke om­standighe­den. Het domme, primitieve en barbaarse, onbeschofte, cynische en corrupte en bovendien verwaande gedrag van de soldaten van het Rode Leger, [Kovács, 182/183] roept uiter­aard weerzin op bij veel mensen in Hongarije, die eigenlijk op heel iets anders, n.l. een èchte bevrijding, hadden gehoopt.
Tienduizenden mannen bevinden zich in het voorjaar van 1945 nog, gebroken, mager, koud en hongerig, in overvolle en vuile kampen, waar men vrijwel volledig uitgeput zijn lot afwacht. Volgens de berichten zijn hier kort na de oorlog in Hongarije al velen doodgeschoten. Duizenden andere Hongaren zijn onder onmense­lijke omstandigheden als vee naar het oosten, naar Rus­land, Siberië, enz., gedepor­teerd. “Het was voor Hongaarse mannen een kwestie van puur geluk als ze niet als dwangarbeiders in Russische werkkampen terechtkwamen waar toen al miljoenen mensen gevangen zaten. Het merendeel van hen bestond uit de overgebleven slachtoffers van de stalinistische zuiveringen van voor de oorlog; maar als gevolg van de selectie na de oorlog onder militairen en burgers werden de kampen massaal bevolkt door de slachtoffers die “het Westen hadden gezien” en mogelijk kritiek of nostalgie meebrachten van het front of de krijgsgevangenkampen in het Westen…..
Het communistische machtssysteem vreesde niemand méér dan communisten die in het Westen hadden gezien dat er misschien wel andere vormen van maatschappelijke ontwikkeling waren dan het communisme, die sneller resultaat brachten”  [Márai, 46/47]. Bij de arrestaties kijkt men ook niet naar ‘n persoonlijke achtergrond: de helft van de militaire eenheid van graaf György Széchényi, die in 1944/45 via een geheime zender in contact stond met de partizanen die achter de Duitse linies streden, een 350-tal joden die onder Zweedse bescherming stonden, bewaakte en beschermde, ongeveer 80 jongelui beschermde tegen deportatie naar het front, en voor een deel bestond uit militaire deserteurs, verkeerde dag en nacht in levensgevaar [van de kant van de Hongaarse nazi’s, de pijlkruisers en de Duitsers], maar verwachtte van de Russen ook niet veel goeds. “We waren erop voorbereid dat moeilijke tijden kwamen en dat de Russen in een permanente strijd ons land in bezit zouden nemen. Desondanks wensten we dat het einde kwam, omdat daarmee alleen al het voortdurende levensgevaar zou ophouden”. [Széchényi, 28/29].
Széchényi gaf zijn eenheid bevel om bij de intocht van de Russen onmiddellijk burgerkleding aan te trekken, om aan te geven dat “wij niet tegen het Sovjetleger hebben getreden maar slechts verzet aan de Duitsers hebben geboden”. En toch wordt op 18 januari 1945 meer dan de helft van de eenheid door de Russen gearresteerd en naar Gödöllő weggevoerd. Daar was een verzamelkamp voor gevangenen, waar duizenden en nog eens duizenden onder onmenselijke verhoudingen gebrek lijden, om dan later in een sovjetkamp terecht te komen…..
Hijzelf leefde in de tijd van de komst der sovjets bij een huismeester en ontmoette daar de Russen voor het eerst. Deze woning was, aldus Széchényi, één der weinige uitzonderingen waar de vrouwen van de verkrachting gespaard bleven, maar ik was wel ooggetuige van hoe de Russische soldaten plunderden. Ze laadden de inventaris van de goed ingerichte woningen van het huis op een vrachtwagen, en kleren en kleinere spullen gooiden ze door het raam naar buiten. In de meeste gevallen werden de vrouwen gedwongen om zich ’s avonds in de schuilkelder te verzamelen en daar de Russische soldaten ter beschikking te staan. [Széchényi, 29].
Bij allerlei aktiviteiten hebben de Russen de leiding: zij hebben immers vaak al jaren ervaring opgedaan in de strafkampen van de goelag en de verhoren en martelpraktijken van de NKVD [MVD] van Stalin. Ook in het nu ‘bevrijde’ Hongarije moet de interne oppositie worden uitgeroeid, en via opsporing, arrestaties, ondervraging, zal dat gebeuren. Russen bewaken ook de buitenlanders, en hebben het oppertoezicht en de controle op regeringsbureaus, het leger, de kerken, de jeugd, sociale en culturele organisaties, interneringskampen, spionage, arbeidsdiscipline en partijleden. Volgens berichten houdt de ‘’ÁVO in deze tijd de administratie van 1 miljoen mensen in Hongarije bij; voor alles zijn dokumen­ten nodig en stem­pels zijn zeer belangrijk………
Naar schatting worden 600.000 Hongaren, burgers en militai­ren, o.a. via een kamp in Roemenië, naar de Sovjet-Unie gedeporteerd voor "kleine karweitjes” of “herstelwerkzaamhe­den". Één derde van hen keert nooit naar het land terug! [Kovrig, 162]. Het lijkt [is!] alsof men er zonder meer van uitgaat dat de Honga­ren als volk collectief schuldig zijn, en daarom verdacht. Ook Hongarije is immers ‘de vijand’, die verslagen en overwonnen moet worden? En wie die nieuwe orde niet aanvaardt, wie niet commu­nist is, is daarmee -zo lijkt het vaak- verdacht, reaktio­nair, een vijand van de vooruitgang, een vijand van de Sovje­t-Unie, een volksvijand, fascist, etc.

top

De Russische bevrijders of bezetters “maakten zich overigens niet druk om wat de bevolking van hen vond; het systeem had alleen aandacht voor concrete resultaten; de varkens, de olie, het ijzer, het ‘mensenmateriaal’, de dingen die het kon pakken. Dit gebrek aan scrupules -ook in de wereldpolitiek werd later hun gedrag hierdoor gekenmerkt- was een van hun grote wapens, de basis van hun kracht”. [Márai, 49].
Nooit heeft men overigens zwart op wit geschreven wat de nieuwe 'demokratie' in Honga­rije nu precies inhoudt. Het blijkt slechts dat dit begrip vanaf het moment van de "bevrij­ding" naar willekeur kan worden uitge­legd. Eventueel kunnen fascistische en nazi-methoden en prak­tijken op ruime schaal worden aange­wend, alleen nu: "in naam van het volk". Sommigen weten te vertellen dat juist jonge Joden door de politie worden gerekruteerd, omdat zij vaak vol wraak zitten, en verbitterd zijn vanwege hun vele omgekomen familieleden. [Kovács, 236].
Het spreekt dus vanzelf dat niet weinig Hongaren de leuzen van de Sovjet-Unie vergelijken met de praktijk van de sovjetsoldaten: die zijn brutaal, woest, primitief, ruw, barbaars, roofzuchtig, nationalistisch en ze handelen instinktief. Daarbij is het Hongaarse nationalisme westers en anti-Slavisch, waarbij men zich de Russische bezetting van 1849 n.b. op uitnodiging van de Oostenrijkse keizer Franz Joseph I herinnert.
Één ding is ook wel duidelijk: de verbindingen zijn totaal onbruikbaar of om andere redenen onmogelijk, niemand beschikt meer over een telefoon, een personenauto, het openbaar vervoer is opgehouden, bussen, trams en treinen rijden dus niet, reizen kan alleen nog te voet al of niet met een kar –maar dat blijft een levensgevaarlijk avontuur- , de telefoon doet het niet, de post werkt niet meer, men is dus geheel op zichzelf, goede vrienden, buren en naaste familieleden aangewezen, en verreweg de meeste mensen weten en beseffen niets van wat er in het land als geheel of zelfs in de naburige plaatsen gebeurt.
Zeer velen laten zich ook leiden door de haat:…”In de weken na het einde van de oorlog sloeg de dodelijk verzengende adem van de haat uit de mensen op de anderen, alsof iemand onachtzaam de deur van een oververhitte oven van de hel had opengemaakt. Haat, waarom? Omdat de ander het had overleefd. Omdat die niet zo veel en zo diep had geleden als hijzelf. Omdat hij geleden had en niet meteen genoegdoening had gekregen. Haat omdat alles te weinig was, alle straf en alle genoegdoening. Omdat de straf die deze wereld verdient, niet wreed genoeg kon zijn.
Omdat de verwachte genoegdoening niet groot en ruim genoeg kon zijn. Omdat anderen meer hadden gekregen of geroofd. En dan: haat omdat ze onder de puinhopen, en ook later, toen het puin was opgeruimd, niet vonden wie ze  zochten of waarnaar ze aan het graven waren…… Belangrijker dan huis, ambitie, positie, lust, bezit, wraak, belangrijker dan alles was degene die zij terugverwachtten… maar zelfs als hun fysieke gestalte wel ontkomen was was, wie de hel had overleefd en terugkwam niet meer degene die werd terugverwacht”. [naar Márai, 155/156].
Daarbij komt dat al snel blijkt dat door de chaotische gebeurtenissen en de oorlogshandelingen, de aanwezigheid van de bezetters en de complete ondergang van het vroegere regime, ineens voor het gevoel van zeer velen ‘alles kan en mag’. Wat betekent eigendom nog, terwijl iedereen merkt dat een gigantische inflatie, die nog eens de waarde van alles wat overbleef, verwoest, z’n intrede doet? Wat is de waarde van de dingen wanneer ooit gegoede mensen nu ineens sieraden, hun trouwring of hun horloge aanbieden voor wat eten en zelfs de hoogste machthebbers als sneeuw voor de zon zijn verdwenen of zijn opgepakt, en hun gezag allang is vergaan, en wanneer zelfs het  ”machtscentrum” der [machteloze] Hongaarse politiek, de Burcht van Buda één grote ruïne is geworden?
Wie kan nog iets opeisen van de ander? Niet zozeer door de komst van de Russen als wel door het pijlkruiser-regime, de Duitse bezetting en de bombardementen en de gigantische verwoestingen is het verschil tussen het mijn en dijn al zeer relatief of zelfs volkomen onbenullig geworden: wie zorgde niet om zelf in leven te blijven? Hoevelen hebben zich niet aan het bezit van de honderdduizenden weggevoerde Joden vergrepen, en waar zijn al die kostbaarheden, schilderijen, sieraden, geld, en wie heeft die huizen opgekocht of ‘gewoon’ in handen gekregen? De roof en plundering, mishandelingen en willekeur op grote schaal zijn dus allang aan de gang.
Met andere woorden: de meest primitieve instinkten -zo kenmerkend voor een oorlogstijd- hebben al sinds maanden greep op te veel mensen gekregen, en iedereen probeerde vóór alles in leven te blijven door een ruilhandeltje, door diefstal of wat dan ook…. Wie voelt zich nog voor een ander verantwoordelijk? Wie is nog bereid risico’s te nemen en zich dus in een avontuur te storten? Wie voelt zich niet wanhopig bij het zien van zoveel ellende en verwoestingen? Wie voelt zich nog bij machte om iets te veranderen of zelfs te verbeteren aan de nu eenmaal gegeven omstandigheden? Niemand immers: juist de Hongaren hebben altijd het gevoel gehad dat hun leven nu eenmaal óverleven betekent, en dat je geen enkele invloed op die heersers, de hoge [vaak: adellijke] Heren van het land kunt uitoefenen. “Vrijheid” kon men alleen zien als de vrijheid en onafhankelijkheid van het vaderland, en dát was in de laatste vier eeuwen al zelden het geval. Alle andere omstandigheden zijn nèt zo grillig en ongrijpbaar, wisselvallig en toevallig als het weer.
In talloze dorpen begint onmiddellijk na de ‘bevrijding’ ook de plundering van “verlaten goederen”. In de eerste plaats worden de huizen van de ‘fascistische monsters’ leeggehaald, dus van eigenaren uit de burgerklasse, die naar de hoofdstad, of nog verder, naar het Westen waren getrokken. Deze ondernemingen werden altijd ’s nachts uitgevoerd; soms roofden Russen alleen, soms werden ze vergezeld door plaatselijke piraten. Oefening baart kunst, en de armoedzaaaiers van het dorp kregen de smaak snel te pakken toen ze merkten dat veel van wat er in het duister van de nacht gebeurde op het conto van de Russen geschreven kon worden….
De autoriteiten vaardigden het bevel uit om in de huizen van ‘verdachte personen’ de fascistische boeken’ te verzamelen, en de ‘demokratische politie’, die het bevel met grote ijver uitvoerde, ontdekte dat er behalve fascistische boeken ook fascistisch porselein en fascistische zilveren kandelaars te vinden waren in het hol van het monster. Uiteraard namen ze ook dat ‘bewijsmateriaal’ mee…[Márai, 54/55].
De Duitsers waren hierbij vergeleken nog beschaafd en gedisciplineerd, en tsaristische officieren hielden de barbaarse instinkten van hun soldaten tenminste nog in bedwang. Dat doen de Sovjetofficieren nú niet! Gevolg is dat het gedrag der Sovjetsoldaten de beste anticommunistische propaganda is. Terwijl de Hongaarse Communistische partij MKP beweert dat de Hongaarse arbeidersklasse geen schuld had aan deze fascistische oorlog, blijkt uit het gedrag der Russische ‘bevrijders’ zonneklaar díe zich daarvan niets aantrekken. Het geloof in de superioriteit van de Sovjetmensen is dus bij zeer velen in dit land vrijwel vanaf het begin nihil, gezien het gedrag en het intellektuele kaliber van de Sovjetsoldaten! [Váli, hfdst. 3, The Communist Takeover]. 
In Oost- en in West-Europa wordt steeds opnieuw en met nadruk verkondigd dat het ‘fascistische’ Hongarije nu eenmaal de laatste bondgenoot van Hitler-Duitsland was, en dat de Hongaren dat nu terecht maar moeten ondervinden, en ervoor moeten boeten... De gewonnen oorlog op leven en dood "tegen het fascisme" leidt als vanzelf tot de slotsom: de overwonnene heeft nauwe­lijks of niet nog het recht op leven. Leven en vrijheid, ooit de doel­stel­lingen van de 'bevrijders' verloren in Hongarije allang alle betekenis. Het spreekt natuurlijk hierbij vanzelf dat men in het on­langs bevrijde Hongarije zich met geen woord over het barbaar­se optreden van de Sovjetsoldaten mag uiten. Het spreekt eveneens vanzelf dat alle fascistische en pijl­kruiser-lektuur, tijdschriften en boeken, in beslag worden genomen. Zelfs wetenschappelijke instellingen, hogescho­len, bibliotheken, het parlement, etc. moeten worden gezuiverd van alles wat herinnert aan de vroegere burgerlijke of feodale tijd. Met een wilde haast en soms blinde woede gaat men hierbij te werk.
Bekend wordt een geval dat de hilariteit van vele geletterde Hongaren opwekt: Als die domme en primitieve Russen, die cultuurbarbaren, een weten­schappelijk boek over "Horticultura" [Tuinbouw] ontdekken menen ze met een geval van -verwerpelijke- cultuur uit de "fascistische" tijd van admiraal Horthy te maken te hebben, en vernieti­gen dus alle sporen ervan! Ook wordt het woord "ver­ra­der" en "fascist" voor elke criticus van de nieuwe situa­tie al snel gebruikt want men moet immers ver­heugd zijn over elk gebaar van goede wil van de edelmoedige en dappere Sovjetsoldaten, wanneer ze b.v. helpen bij de weder­op­bouw, en brood uitdelen aan de hongerige Hongaarse bevol­king... Ook communistische functionarissen weten soms iets gedaan te krijgen en zijn daar dan zeer trots op. Laarzen, schoenen, kleding, jassen, juwelen, pakjes sigaretten, horloges, vlees, spek, rookvlees, salami, boter, vet, meel en aardappels worden nu en dan uitgedeeld aan de kameraden. [Kovács, 204/205].

top

Zoltán Vas [Weinberger], vanaf januari de commissaris van Budapest voor de voedselvoorziening en vanaf mei 1945 ook de [commu­nistische] burge­meester van Budapest, kan b.v. het grootmoedige Rode Leger te hulp vragen bij de voed­selnood in de hoofdstad: al gauw heet het dan dat "de commu­nisten Budapest te eten geven". Zodra het Sovjetleger de zaak onder controle heeft wordt vaak een comité opgezet onder leiding van een redelijk pro­gressief en populair persoon als hoofd van het nieuwe burger­lijke bestuur. Maar communisten worden benoemd als b.v. com­mandanten van politie, "zodat communisten niet langer in de gevangenis worden gestopt, zodat wíj kunnen beslissen wie de vijand is", aldus Zoltán Vas later... [Kovrig 165].
Als minister van verbindingen is op bevel van de Sovjets ook een communist aangewe­zen. Het verkeersnet, de straten, spoor­lijnen, bruggen, telefoon, telegraaf, radio vallen onder hem en dat is van belang om snel de infrastruktuur enigszins in orde te krijgen ten bate van de Russische militairen..... Vas geldt overigens als één van de niet zo dogmatische en starre communisten, en hij treedt nogal pragmatisch op.
Ook zijn de sovjets wel bij het herstel, de wederopbouw, betrokken: op 20 maart 1945 wordt b.v. door pioniers van het Rode Leger als eerste herstelde verbinding over de Donau de Ferenc József-brug, voortaan Vrijheidsbrug [Szabadság híd], voor het personenverkeer vrijgegeven evenals een pontonbrug, de Kossuth híd, vanaf het Kossuth plein bij het parlement naar Batthyány tér in Buda. In juni 1945 schenkt de Sovjet-Unie aan de stad Budapest zelfs 250 vrachtauto’s, 18.000 ton graan, 1400 ton vlees, 900 ton zout, 180 ton koffie en 100.000 m² vensterglas….
Toch heeft men ondanks deze 'verbeteringen' in het algemeen de overtuiging dat de Sovjets weinig respekt voor Hongarije en zijn bevolking kunnen opbrengen, en zich gedragen als de nieuwe en zeer ruwe meesters in het bezette land. Voor veel Hongaren betekent de ‘bevrijding’, a felszabadulás, met name in de omgeving van de hoofdstad, tijdens de oorlogshandelingen, de  weken van het beleg van Budapest, in december 1944 en januari/februari 1945, ook de inkwartiering van de vreemde, ruwe, woeste, angstaanjagende, meedogenloze en totaal onverstaanbare Russische soldaten. Dat betekent een plotselinge en fundamentele verandering in hun leven.
“De aanblik van het dorp en het leven van zijn bewoners veranderde in enkele uren totaal…… een soort officier ging het huis binnen, bekeek de kamers en de vrouwen die er woonden, en beval ons, iedereen die er op dat moment woonde, om ons in een klein zijkamertje terug te trekken. De officier vorderde vervolgens alle andere kamers en ruimten van het huis als masterskaja, dus als werkplaats van het Russische leger op doortocht. Tegen de avond zag het huis eruit als een industrieterrein. In de badkamer hadden ze de laswerkplaats ingericht, de werkbank stond in de provisiekamer die met benzinelampen werd verlicht en diende als werkplaats voor de monteurs. Ze dreven de vrouwen van het dorp, inclusief mijn vrouw en onze huisgenote, naar de keuken en bevalen hun om aardappels te gaan schillen. Ze zetten de generator aan en begonnen aan de reparatie van de automobielen, tanks en Rata-vliegtuigen die in rijen in de tuin stonden opgesteld.
Wij, bewoners, strompelden verdwaasd rond in het ratelende bedrijf. Er waren drie kamers op de begane grond en één op de bovenverdieping: de kamers stroomden vol met Kirgiezen, Oezbeken, Russen, Oekraïners, Mongolen, Siberiërs. Alle soorten mensen die je maar kunt bedenken kwamen onder onze gasten voor. Met dezelfde snelheid en onverbiddelijkheid namen ze het dorp in bezit. Ze namen nergens de moeite om de poort te openen, ze hakten gewoon met bijlen de posten om en namen hun intrek in het huis, met al hun wapens en paarden…[Márai, 57/58].
Het spreekt overigens vanzelf dat lang niet iedereen, d.w.z. vermoedelijk vrijwel niemand [!] met dezelfde nuchtere, afstandelijke en beschouwende blik het handelen van de Russen zo volgt als de intellektueel Márai, die dit niet alleen een chaotische en niet ongevaarlijke, maar ook nog een spannende en zelfs leerzame periode vindt.
Hij lijkt toch één der zeer weinige Hongaren die op een uiterst scherpzinnige ”objectieve” manier óók probeert erachter te komen wat de Russen nu eigenlijk bezielt; hij wil voor zichzelf een verklaring vinden van hoe die Russen hun vijand zien, hoe ontwikkeld en/of primitief, verrassend speels, slim, ongeremd, hun gedrag is, hoe hun relaties tot elkaar en tot de wereld zijn, hoe hun legerorganisatie in elkaar steekt, waarin hun kracht zit.
Wat betreft dit laatste ziet hij dat reusachtige leger met z’n bijna onuitputtelijke reserves vooral als een biologische kracht -een menselijke variant van mieren of termieten- die een militaire vorm had aangenomen….. Hun kanonnen, geweren en munitie hadden ze uit de Sovjet-Unie meegenomen; de primitieve maar in steden effectieve Rata-vliegtruigen waren eveneens van Russische makelijk, maar al het gereedschap, alle vrachtwagens en tanks hadden ze verder uit Amerika gekregen. [Márai, 58/59].
Al snel blijkt dat de nieuwe heersers, de Russen Hongarije overvallen met allerlei maatregelen. “Zo overvielen ze in één nacht de Hongaarse landbezitters met de zogenaamde ‘landhervorming’ en duwden ze hun die door de strot, zo ‘nationaliseerden’ ze met één nachtelijke manoeuvre de hele Hongaarse industrie, de banken en de handel, en zo wilden ze met een bliksemaanval de macht van de Kerk over de zielen vernietigen, en de barriëres van de opvoeding en de geest… Zo was bij al hun uitingen deze ongeremde, woeste wil de verklaring voor hun succes, en deze wil kende geen morele of geestelijke belemmering. Hij kende alleen doel en resultaat”…. In het sovjetsysteem telt alleen de vraag of het de mens of de grondstof kan gebruiken…. en als de mens uitgeput raakt of niet meer in staat om te werken,  of als het systeem hem niet meer vertrouwt, wordt hij zonder mededogen aan de kant gezet. [Márai, 60]. De Hongaarse schrijver bedenkt hierbij uiteraard ook “dat al deze mensen individueel de langdurige perioden van ‘heropvoeding’ en ‘zuiveringen’ hadden meegemaakt, en dat ze wisten hoe de mensen die het systeem niet meer kon of wilde gebruiken in de kazematten van de werkkampen in het oosten verdwenen. Ze kenden het systeem dat geen compromissen duldde. En toen later de -ongeveer 200- goedgetrainde communisten van Hongaarse afkomst uit Moskou terugkwamen en onder bescherming van de bajonetten van het Rode Leger de macht overnamen in Hongarije, was bij al hun luidruchtige zelfvertrouwen aan die mensen te merken dat ze geïntimideerd waren. Ze wisten immers nog beter dan de arbeiders van mijn masterskaja hoe het Kremlin over hen dacht. Ze wisten het en waren bang. Ik leefde in die weken tussen de pupillen van het systeem en er was niet bijster veel fantasie voor nodig om te bedenken wat ons in Hongarije, Europa en de wereld te wachten stond als dit systeem op een dag zijn macht zou uitbreiden”. [Márai, 61/62].
Ook na wekenlang samenwonen met hen in dezelfde stal en slapen in hetzelfde stro, de was voor hen doen en koken voor ze, hen helpen bij het werk, heeft Márai toch geen één seconde het gevoel dat er iets is wat ’ons verbond’, terwijl er in overvloed situaties waren die mensen bij elkaar brengen. Hij trekt bovendien de conclusie dat er slechts één ding is wat hen [de Russen] drijft, n.l. de bittere armoede. “De revolutie en de daarop volgende communistische willekeur had hen beroofd van alles wat het leven kleurrijker en menselijker maakt – en daarom stortten ze zich, toen ze na dertig jaar ontberingen en slavenarbeid losgelaten werden in de wereld, uitgehongerd op alles wat ze maar te pakken konden krijgen”. [Márai, 63/64].
Maar ook onder die Russen heerst er een sfeer van terreur, b.v. van de chic geklede GPU-agent met z’n mooie gezicht en z’n witte handen, de knappe salonheld… die hoofd is van de plaatselijke militaire politie, de geheime dienst die de eenheid begeleidde, dus de heer is van leven en dood. Als hij binnenkwam….. houdt men onmiddellijk op met vloeken, schreeuwen of zingen; niemand keek hem aan en ze gingen met neergeslagen ogen aan het werk. [idem, 65]. Maar ondanks het feit dat Márai probeeerde de Russen en het Sovjetsysteem objektief te beschouwen meent hij toch “dat Russen zelden de waarheid vertellen… het was een soort spelletje voor hen om ons, westerse bourgeois, bij de neus te nemen”. [idem, 71/72].

Een blik op de enorme verwoestingen in dit land, kort na het einde van de oorlog


Tenslotte: De mensen in Hongarije geven ook wel tandenknarsend toe dat, hoe naar en soms tragisch dit allemaal ook was, ons het lot trof van de overwonnenen: vae victis. We moesten zien te overleven, zeiden we tegen elkaar. De Russen zullen op een dag weggaan, de herstelbetalingen zullen voldaan zijn en dan kunnen we iets nieuws beginnen, als het kan iets beters en menselijkers…. Toen het volk begreep dat de vreemde mogendheid niet alleen materiële goederen buitmaakte maar ook mensenrechten, gebeurde het ongelofelijke: een volk ging [in oktober 1956 n.l.] tot de rand van de afgrond van zelfmoord, de revolutie in…. [aldus Márai achteraf, blz. 50].
”Alles wat is gebeurd is moest zo komen. Want ook als als onze heersers een betere politiek hadden bedreven, hadden we ons waarschijnlijk niet buiten deze oorlog kunnen houden. Maar dan had het niet op deze manier hoeven gebeuren. De Russen hadden niet echt strijdend door ons land hoeven trekken en verwoestend bezig zijn. En waarom moeten het nu de Russen en communisten zijn, die de nieuwe sociale hervormingen en demokratische instellingen, zoals de landhervorming en het gratis onderwijs, invoeren?
Dat alles hadden we allang met behulp van onze heersende klassen zelf kunnen verwezenlijken, als degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn toen maar hun stemmen ten bate van hervormingen hadden verheven. Alle moeilijkheden die ons nog wachten, lijden, armoede, vervolging en ontbering, zouden te vermijden zijn geweest. Laten we voor wat er is gebeurd ook onszelf verantwoordelijk stellen, en laten we de fouten ook in onszelf zoeken”, aldus zo ongeveer een eenvoudige postbode uit een arbeidersfamilie tegenover de sprakeloze graaf Georg Széchényi, die wel wil erkennen dat deze man de mentaliteit van de eenvoudige, eerlijke Hongaar weerspiegelt. [Széchényi, 29/30].

top