< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14. I. 2. Hongarije ten opzichte van de overwinnaars en de buren.

Van de vijf buurlanden van Hongarije behoren er in 1945 vier, de Sovjet-Unie, Tsje­chos­lowakije en Joegosla­vië, en zelfs ook Roemenië, tot de zogenaamde zege­vierende overwinnaars, waar het nieuwe ”socialisme”, d.w.z. het communisme, praktisch al heeft gezegevierd en zij zijn Hongarije bepaald niet welgezind.
De Sovjet-Unie [Stalin], Tsjechoslowakije [Beneš] en Joego­slavië [Tito] gelden als belangrijke geallieerde overwinnaars van de 2e Wereldoor­log, en Roemenië heeft zich vanaf 23 augustus 1944, nèt op tijd, aangeslo­ten bij de Geallieerden, en Roemeense troe­pen hebben daarna samen met het Rode Leger, de Duitse en Hongaa­rse soldaten uit het land verdreven en de nederlaag toegebracht.
In al deze buurlanden wonen zoals bekend ook honderdduizen­den [in totaal ongeveer drie miljoen!] etnische Hongaren, en ook hun lot is na 1945 treurig. In de eerste plaats heeft Hongarije volgens de bepalingen van de wapenstilstand in januari 1945 afstand moeten doen van alle gebieden die het van 1938 tot 1941 met Duitse steun had verworven, maar er volgen nog veel meer maatregelen. In augustus 1944 wordt in het wapenstilstandsakkoord met Roemenië al bepaald, dat "Transylvanië of het grootste deel daarvan" weer aan Roemenië zal worden teruggegeven, als belo­ning voor het feit dat het land met Hitler-Duitsland brak.
Na de bevrijding van Noord-Zevenburgen [het gebied dat in 1940 weer Hongaars was geworden] door de sovjetsol-daten -met hun bombardementen en “stalinkaarsen” [lichtbommen aan kleine parachutes] die de nacht in lichterlaaie zetten [Lang, 32/33], in oktober 1944 worden met name de Hongaren, die altijd al zijn gewantrouwd, geterroriseerd. Tienduizenden van hen worden weggevoerd, mannen en vrouwen, naar Rusland, vele duizenden zijn omgekomen, door dwangarbeid en in kampen, maar niemand mocht er ooit over spreken.
Daarna komen in maart 1945 de Roemeense soldaten, die uitgehongerd zijn en onder de schurft zitten, terwijl al gauw alles krioelt van de vlooien en luizen. Hun kleding was ook een armoezooi. Velen hadden delen van Duitse uniformen aan, een broek of een mantel, maar vooral laarzen, die ze waarschijnlijk van Duitse lijken hadden geplukt. Iedereen was bang voor ze, niemand kon ons beschermen, het Hongaarse leger was immers allang weggetrokken. Ze blijven zonder meer achterdochtig, en beschouwen de Hongaren [collectief] als een vreemd element, laten duidelijk en openlijk hun macht zien, geven bevelen en hebben de geweren, en ze hebben blijkbaar ook toestemming om in de weerloze Hongaarse dorpen op rooftocht te gaan. Ze laten de Hongaren ook overduidelijk de discriminatie voelen, en de Hongaren hebben als minderheid geen stem, zijn machteloos; zij leven overigens ook apart in hun dorpsgemeenschappen, kerken en cultuur. Allerlei bedreigingen worden tegen hen geuit en martelingen, arrestaties, het optreden van gewapende benden en een grote verbittering zijn dagelijkse kost.
Beroving van Hongaren, brandstichting, plundering, roof en moord, drankgebruik is in deze tijd normaal en het leven is voor deze minderheid onverbiddelijk, een mentaliteit die diep is geworteld in de historie. Velen worden dan het slachtoffer van deportatie of executie. In hooischuren, scholen en kerken worden intussen duizenden Hongaren opgesloten in afwachting van hun deportatie met onbekende bestemming. Door  het gebrek aan treinen worden duizenden krijgsgevangenen ook het slachtoffer van tyfus en andere epidemieën, honger en gebrek. Alle Hongaarse mannen worden zonder meer al opgepakt en in veewagens gedeporteerd, en er worden lijsten opgesteld met namen; velen verdwijnen op die manier voorgoed in één van de vele gruwelijke Sovjet-Russische strafkampen van de goelag. [Lang, 113-130].
”Oorlog, hongerdood, gevangenschap, deportaties, bombardementen, frontlinies, verkrachtingen waren de elementen van het verleden”, bovendien geldt er na de ‘bevrijding’ een absoluut verbod om de grens met Hongarije over te gaan: Roemenië wenst die ’onbetrouwbare’ Hongaarse minderheid totaal te isoleren en de weerstand en hun karakter te breken. Men kan dus alleen nog in huiselijke kring en met volstrekt betrouwbare vrienden contacten onderhouden. Intussen houden ook in Roemenië partijaktivisten alles en iedereen streng in de gaten en zodra iets wordt gemerkt van clandestien optreden zijn de straffen ongehoord wreed, b.v. deportatie en dwangarbeid, jarenlange gvangenisstraf. Verraad, cynisme, despotie, spionage vieren hoogtij en alleen de kroeg en de pálinka blijven nog over. Ook in Roemenië moet men nu ineens geloven in de grote Lenin en Stalin, in de Sovjet-Unie, haar hoogstaande cultuur en in het heldendom van de dappere soldaten van Rode Leger die zich opofferden voor de ‘vrijheid’……..
Met name Hongaarsae vrouwen uit Roemenië worden gedeporteerd naar het “Donbas-bekken”, waar ze dwangarbeid in de mijnen moeten verrichten, dagen en nachtenlang ossekarren en goederenwagons moeten trekken, en het gevolg is dat de helft van hen al sterft door ziekten, ondervoeding, zelfmoord en ongelukken. De énige manier om uit deze hel te komen is: zwanger raken, en dat werkt als een toverwoord: vanaf dat moment wil bijna elk meisje of vrouw wel zwanger raken alleen om naar huis te komen!”, aldus Stephan Lang in ”De Mollenjager, een autobiografische roman over een verzwegen tijd”, uitg. de Geus, 2001 [blz. 87].
Nog duidelijker dan de afstandelijke en ervaren Sándor Márai komt ook Lang tot de slotsom dat ‘de Russen’ zich toch wel vaak als beesten gedragen, dat drank en verkrachting zo’n beetje bij hen hoort, dat ze vaak verwilderd zijn en brutaal en hun heil zoeken in de kroeg en in braspartijen, en gergeld mensen ronselen. “Ze zingen lang en naakt en dansen tot ze erbij neervallen”, aldus Stephan Lang [67/68]. “Recht en Waarheid zijn twee buren in onmin, de waarheid is een bezit van God en het recht is een goocheltruc van de machtigen”, aldus de sombere ervaringen van Stephan Lang. “Voor hen waren wij, Hongaren, geen mensen, maar vijanden, alleen maar omdat we Hongaren waren”. [blz. 71].

top

Wanneer de communisten in Roemenië in het kabinet van Petru Groza een betrouwbare regering hebben, komt Moskou in maart 1945 ten gunste van Roeme­nië over de brug: Nu kan Noord-Zeven­burgen met z'n ongeveer 2 miljoen Hongaren, als beloning terug aan Roemenië worden gegeven en de Roeme­nen kunnen erop vertrouwen dat ze dat gebied kunnen houden bij de definitieve vrede, en dat de grens van 1920 wordt hersteld. Op deze wijze wordt het regime-Groza populair, en kan z'n posi­tie verder versterken…..
Vyšinski geeft zelfs openlijk toe, dat dit een beloning vormt voor de vorming van het kabinet-Groza, en de Roemeense commu­nistische leider Lucretiu Patraşcanu erkent ook openlijk dat Rusland verant­woordelijk is voor de overdracht van het gebied. Toch lijkt Roemenië nog vrij soepel: De nieuwe premier Petru Groza [7 dec. 1884 – 7 jan. 1958] spr­eekt verzoenende taal, is zeer vriendelijk tegenover Honga­rije en spreekt zelfs in het openbaar wel Hon­gaars. Hij is immers als zoon van een orthodoxe priester geboren in het toen nog Hongaarse Zevenburgen, bezocht daar de middelbare school en de hervormde kerk en studeerde rechten o.a. in Budapest. Daarna was hij een aantal jaren advokaat in Déva. Hij sprak ook Duits en -uiteraard- Hongaars en bleef zelfs na 1918 nauwe contacten met Hongaarse organisaties in Roemenië houden, en hij bepleitte hun rechten als minderheid. Hoewel radikaal en progressief, was hij een gelovig christen en was in 1927 staatssecretaris en minister. In 1933 werd hij erevoorzitter der Boerenpartij maar vluchtte later naar en kreeg asiel in … Hongarije!
In 1944 sluit Groza zich aan bij het linkse, pro-communistische Ploegersfront en werd vice-premier. Persoonlijk neemt hij ook stappen ten gunste van de Hongaren en richt een Hongaars Autonoom gebied op. Hij regelt ook de contacten met het buurland en als eerste Roemeense premier bezoekt hij Hongarije en Budapest! Dat wordt n.b. een triomftocht en Groza wordt in de Hongaarse hoofdstad toegejuicht! Hij houdt hier ook een rede in het Hongaars en is daarmee één der zeer weinige Roemeense politici die in Hongarije wordt gerespecteerd. [Radio Budapest, 28 juni 1987 n.a.v. een artikel in het blad “Századok”].
In feite echter beschouwt ook Roemenië [vèruit de meeste Roemenen] vele Hongaren als ongewenste inwoners: zij hebben immers in 1940 enthousiast de Hongaarse 'fascisten' van Horthy binnenge­haald, en voelden zich bevrijd van de 20-jarige Roemeense bezetting. Talloze gruwelen en wraakakties tegen Hongaren zijn al vanaf de “bevrijding” in oktober 1944 door Roemenen in Zevenburgen ondernomen, en vanaf maart 1945, wanneer Roemeense troepen Noord-Zevenburgen van de Sovjets mogen bezetten, worden de rechten van de Honga­ren sterk be­knot, huizen, land en ander bezit wordt hun afge­nomen, en ze zijn eigenlijk rechteloos. [Nagy, Struggle]. Er is evenwel geen sprake van een collectieve uitwijzing van de Hongaren door Roeme­nië! Intussen wordt door agenten van Moskou in Budapest aan de voorlopige Hongaarse regering toevertrouwd dat "Transylvanië misschien toch nog niet helemaal is verloren", als Hongarije maar gelijke tred houdt met Roemenië bij de voortgang naar een volksdemokratie"...... [Borsody, 202]. Zo worden door Moskou de oude tegenstellingen tussen beide landen en hun nationalisme levend gehouden, en communisten en sympathisanten kunnen, zowel in Roemenië als in Hongarije, blijven volhouden dat men vooral op Moskou moet vertrouwen. Toch doen zowel Moskou als de Hongaarse communisten niets voor de Hongaarse belangen. Oostenrijk is evenals Duitsland in bezettingszones verdeeld, en de Russen hebben o.a. Burgenland, aan de Hongaarse grens onder hun controle.
Het Zuidelijke buurland Joegoslavië heeft de Hongaarse min­derheid ook zéker niet zachtzinnig behandeld: enkele tienduizenden Hon­gaarse inwoners van de Vojvodina hebben de bevrijding niet overleefd, en zijn vanaf oktober 1944 afge­slacht, uitge­moord door Tito's partizanen­leger en hun dorpen zijn van de aardbodem verdwe­nen en de moorden van Újvidék [Novi Sad] zijn hiermee allang en in veelvoud gewroken. Maar de voormalige partizanenleider, en nu Joegoslavi­sche presi­dent maarschalk Tito wordt zelfs door de Hongaar­se commu­nisten als een held gevierd en geldt als een voor­beeld van kameraad­schap, van trouw aan de Sovjet-Unie van Jozef Stalin…….
Merkwaardig hautain is ook de houding van de orthodoxe Serviërs in Hongarije: in Szentendre “liepen de bebaarde popen met zichtbare tevredenheid rond in de stad, spraken met demonstratieve luidruchtigheid Servisch en verbroederden zich met de Russen. De rasverwantschap, het besef van het bestaan van de metropoliet van Moskou, de machtige nabijheid van de oosterse kerk wekte zelfvertrouwen bij de plaatselijke popen…. ze hadden het gevoel  dat het moment was gekomen waarop de oosterse kerk…. weer machtig zou worden in de christelijke contreien.
Overigens: de dagelijkse omgang met de Russen benam deze popen spoedig de lust om naar aanleiding van de komst van de Slavische broeders een hoge borst op te zetten…. De Servische priesters kwamen er snel genoeg achter dat ze van hun Slavische broeders, de communistische Russen, niets te verwachten hadden… en niet veel later maakten ook de Servische priesters kennis met nachtelijke bezoekers die Russisch spraken, maar zich weinig aantrokken van de Slavische broederschap”. [Márai, 51, 53].
Zeer waarschijnlijk niet alleen bij Márai komt ook het gevoel van een groot risico naar boven: historisch gezien heeft het koninkrijk Hongarije - in het centrum van Europa gelegen, aan de rand van zowel oost als west - immers bijna 1000 jaar eerder juist níet gekozen voor de oosterse kerk van Byzantium en de Slaven maar voor de westerse kerk van Rome! “Wij allen, die als Hongaar geboren waren, waren in gevaar, want de Slaven waren gekomen…. in een land waar een volk leefde met een voor hen onverstaanbare taal, een ander geloof, een andere leefwijze, en volk dat hoe dan ook anders was, want het was niet Slavisch, maar Hongaars, westers. En dit had iets angstaanjagends, in een andere zin dan de komst van de zegevierende communistische vijand. [Márai, 53].
Alle nadruk valt nu op de nieuwe, bevrijde Slavische landen Tsjechoslowakije en Joego­sla­vië, trouwe bondgenoten van de USSR, en men legt vanaf het moment van de bevrijding zowel in Praag als in Belgrado en in Moskou bijzonder veel nadruk op de Slavische broederschap en op de heldhaftige rol van het dappere Sovjetvolk als voorhoede van alle Slavische volken in Europa. De barbaarse Teutoonse of Germaanse dominan­tie in het centrum van Europa, de ’eeuwige’ Duitse Drang nach Osten, is met het einde van de 2e Wereldoorlog in mei 1945 voorgoed gebro­ken...... In het kleine stukje van de Sovjet-Unie dat aan Hongarije grenst, in het voormalige Hongaarse Karpaten­gebied Kárpátalja of Ruthenië, dat van 1919 tot 1938/39 bij Tsjechoslowakije hoorde, worden alle [tienduizenden] Hongaarse jongens en mannen vanaf de 'bevrijding' in oktober 1944 voor "kleine werk­zaam­heden" naar Sovjet-kampen, duizenden kilometers van huis tot in Siberië, gestuurd, en velen van hen komen pas na jaren of [meestal] nooit meer levend terug. Ook hier gelden de Hongaren als onbetrouwbare, rechteloze, overwonnen vijanden, die men nog het beste als een soort slaven kan gebruiken.
Wanneer men echter de propaganda van de nieuwe heer­sers in Hongarije mag geloven, is de Sovjet-Unie slechts buitenge­woon edelmoedig en vrijgevig ten opzichte van de voormalige vijand. Pers, radio en film getuigen regelmatig van de zeer positieve instelling van de Sovjets t.o.v. Hongarije....

Ook zíj kunnen weer vrij over straat in Pest, febr. 1945

top

De werkelijkheid is helaas anders. Het lijkt er veel op dat Honga­rije bijzonder slecht wordt behandeld door de 'bevrij­ders': het is geen Slavisch land, en heeft -dat wordt steeds opnieuw bena­drukt, natuurlijk óók in Tsjechoslowakije en Joegoslavië- "het langst van alle landen als bondgenoot Hit­ler-Duitsland gesteund".
Het is natuurlijk overbodig te zeggen, dat de collaboratie van veruit de meeste Kroaten en Slowaken en hun regeringen, hun eigen fascis­ti­sche regimes en daarmee met nazi-Duitsland [óók: tot het bittere einde toe: april/mei 1945] wel buitengewoon snel en zéér welbewust is vergeten. In Praag en Belgrado weigert men eenvoudig te erkennen dat ook de 'eigen' Slowaken en Kroaten tot het laatste toe precies het­zelfde deden als Hongarije of zelfs nog veel erger, en daar­voor zouden moeten boeten..... Alleen het antifascistische verzet van de Kroatische partizanen en van de Slowaakse Nationale Opstand van augustus 1944 wordt opgehemeld, de rest wordt verzwegen.
De ČSR en Joegoslavië zijn nu immers gewaardeerde geal­lieerde en Slavische bondgeno­ten, en Beneš en Tito gelden ook in het westen als buitenge­woon waar­devolle en dappere helden. Met name de Tsjechoslowaakse president, dr. Edvard Beneš, geldt in de ogen van de over­win­naars nu als de ervaren en wijze man die het alle­maal al heeft voorzien, en die ’volkomen gelijk’ heeft gekregen. Vanaf september 1938 zag hij immers in het Akkoord van München niet anders dan verraad van zijn land aan Hitler, en nu blijkt [al vanaf maart 1939 bleek] achter­af dat Hitler inderdaad "München 1938" heeft beschouwd als een stap op weg naar de verovering van geheel Midden- en Oost-Europa. Reeds in een vroeg stadium van de oorlog is Beneš er daardoor van overtuigd geraakt dat een herstelde staat Tsjechoslowakije er anders uit zou moeten zien dan in de jaren '20 en '30. De vooroorlogse grenzen moeten worden hersteld, de ČSR moet nauw samenwerken met Moskou, en het moet een homogene, natio­nale Slavi­sche staat worden. Pas dán is de ČSR veilig, zo is de vaste overtuiging van Beneš, de énige burgerlijke politicus die in de almachtige Sovjet-Unie en de grote Communistische Partij geen énkel gevaar ziet, integendeel: er nauw mee wil samenwerken. De in 1938 waardeloos gebleken beloften en garanties van Engeland en Frankrijk ten opzichte van Tsjechoslowakije bleven voor Beneš het trauma van z’n leven.
Wie het meent te moeten opne­men voor de nationale min­derheden krijgt van hem te horen: "Wil je dan een nieu­w "München" voorbereiden? De niet-Slavi­sche minderheden, de drie miljoen Duitsers en de 700.000 Hongaren, maar toch ook de Polen, moeten -met andere woor­den- uit Tsjechoslowakije worden uitgewezen. "Experimenten met minderhedenverdragen, zoals uitgevoerd na de Eerste Wereldoorlog met behulp van de Volken­bond, moeten niet worden herhaald, omdat ze zijn geëindigd in mislukking en teleurstelling. Ze hebben ons geleid tot..... München", aldus Beneš c.s. [Bor­so­dy, 115].
Op 16 febr. 1945 verklaart Beneš vanuit Londen voor de BBC al dat de nieuwe Tsjechoslowaakse Republiek de Duitse en Hongaarse minderheden [een kwart van de totale bevolking vóór de oorlog] zal liquideren, en op 4 april 1945 wordt het programma van Košice[ Kassa] afgekondigd, waarin o.a. staat dat Duitsers en Hongaren collectief, als landverraders, van alle burgerrechten zijn beroofd. Gevolgen zijn een massale deportatie, massamoorden en gruwelijk optreden van Tsjechen [en Slowaken] die het tijdstip van vergelding zien komen. De Hongaren in Slowakije, tot voor kort inwoners [de óvergrote meerderheid] van het door Hongarije in 1938 geannexeerde “Felvidék” [het Zuiden van Slowakije, het grensgebied] zijn ten prooi gevallen aan zware vernederingen, roof en moord, en collectieve straffen.….
Op 9 mei 1945 verklaart Beneš, in Praag teruggekeerd: ”Een groot deel van de Duitsers en Hongaren moet ons verlaten, ons volk kan niet langer met Duitsers en Hongaren samenleven in een gemeenschappelijk huis”. 
Voor Benes staat vast dat de genoemde minderheden zich col­lectief aan landverraad t.o.v. de ČSR hebben schuldig gemaakt, dat daarom hun bezit moet worden ontnomen, dat hun de burger­rech­ten moeten worden afgenomen, en dat ze moeten worden uitge­wezen, en de andere politieke leiders in Tsjechoslowakije zijn het met hem eens. De communistische leider Gottwald verklaart al op 27 september 1945: "Wij proberen het principe in prak­tijk te brengen, dat we niet zij aan zij met de Hongaren in één staat kunnen leven". [Gluckstein, 201].
Van een of andere vorm van een "Donau-federatie" met b.v. Oostenrijk en Hongarije kan voor de Tsje­choslowaakse president ook geen sprake zijn. Over beide buren kan vooral na 1945 immers alleen in termen van wraak en straf worden gedacht.... Wat Hongarije betreft zijn Beneš' gedachten eigenlijk in 30 jaar niet veranderd: niet veel meer dan diepe minachting, bijzonder negatieve gedachten en haat heeft Beneš al sinds de 1e Wereldoorlog tegenover dat land gehad, en door de afloop van de 2e Wereldoorlog is hij in deze mening slechts gesterkt. Tot vlak voor de bezetting door Hitlers troepen keert Beneš zich nog steeds veel meer tegen de Habsburgers dan tegen nazi-Duitsland. Scherp tegenover de humane, demokratische, vredelievende, westerse en superieure Tsjechoslowaakse Republiek stond volgens hem het feodale en achterlijke, revisionistische Hongarije, met z’n brutale heerschappij, z’n imperialisme en onderdrukking, die bondgenoot van Hitler...
De nieuwe Tsjechoslowaakse regering wil dus alle Hongaren collectief uitwijzen, en evenals de drie miljoen Duitsers worden ook de 700.000 Hongaren collectief als landverraders gebrand­merkt. Het regeringsprogramma van Košice van 5 april 1945 en het programma van het "Nationale Front", waarin alle [rege­rings-] partijen der ČSR zijn verenigd, van 11 april 1945 spreken wat dit betreft een duidelijke taal. Aan o.a. alle Hongaren in Slowakije wordt het burgerrecht ontno­men. Hun bezit wordt in beslag genomen en ze zullen moeten verdwijnen om een homogene, nieuwe en meer veilige, etnisch gezuiverde, Slavische nationale Tsjechoslowaakse staat te krijgen.
Het Tsjechische programma voor een raciaal pure nationale staat en voor het aanwijzen van volken als collectief schul­dig is een slecht voorteken voor vooruitzichten op ver­zoening in het Donaugebied [Borsody, 118], maar dat speelt voor Beneš geen enkele rol. Veeleer wenst Beneš de oude rol van de ČSR als enige betrouwbare voorhoede van de demokratie in Centraal Europa weer op te vatten. Hij vindt nu zelfs meer dan ooit dat zijn land een brug­funktie tussen het communistische oosten, de Sovjet-Unie, en het demokratische Westen kan vervullen. Bovendien trekt het Rode Leger zich al snel terug uit Tsjechoslowakije, terwijl de communistische partij er een bijzonder sterke positie houdt. Beneš heeft in alle opzichten de steun van de geal­lieerden, en dat maakt zijn positie zeer sterk.
De positie van Hongarije geldt daarentegen, evenals in 1918­/19, als bijzonder zwak. Wanneer drie miljoen Duitsers zonder meer, met instemming of zonder commentaar van de Geallieerden uit Tsjechoslowakije kunnen worden uitgewezen, kan ook 750.000 Hongaren, die al hier 1000 jaar wonen, zéér gemakkelijk datzelfde lot treffen.
Al in 1945 worden 60.000 Hongaren in veewagens gedeporteerd op grond van dekreet no. 88 en te werk gesteld in het westen van Tsjechoslowakije. Hun vermogen komt onder staatstoezicht, de Hongaarstalige ambtenaren worden ontslagen, pensioenen worden hun ontzegd, het gebruik van de Hongaarse taal wordt verboden, en alle culturele en sociale verenigingen worden ontbonden en het vermogen in beslag genomen, evenals bedrijven van Hongaren.
In september 1945 stelt Beneš persoonlijk al voor om 400.000 Hongaren uit Slowakije weg te sturen, en de overige 150 à 200.000 Hongaren te verspreiden over Slowakije. Ook wendt hij zich tot de Grote Vier en vraagt hen om erin toe te stemmen om ook die 200.000 Hongaren nog weg te sturen. Zover komt het echter niet. De Hongaarse regering en bovenal: de Westerse geallieerden gaan hier­mee niet akkoord, de regering in Budapest slaat alarm en in de herfst van 1945 vindt in Praag een eerste overleg plaats.
Wanneer overigens ‘de demokraat’ Beneš zijn gang kan gaan, moet men vrezen dat de communist Tito, de Zuid-Slavi­sche bondge­noot van Stalin, dat óók kan: eventueel kan ook hij nog eens 500.000 "onbe­trouwbare" Hongaren als "landverraders" uit de Vojvodina uitwijzen! Toch gebeurt ook dat niet: na enkele jaren worden de Hongaren in de Servische Vojvodina als etnische minderheid erkend.

top

Zelfs de Hongaarse communistische leiders keren zich tegen Beneš' programma. József Révai, de hoofdredakteur van "Szabad Nép", het blad van de MKP, verge­lijkt op 15 juli 1945 b.v. het lot van de behandeling van de Hongaren door de Tsjechen ["wier prestaties in de oorlog heel anders waren dan die van de Joegoslaven"] met dat van de Hongaren in Joegosla­vië. "Maar­schalk Tito garandeert de Honga­ren volledige gelijk­heid" aldus de gezaghebbende Révai. Hij vraagt zich ook af: "Maakt het voor de Tsjechoslowaken dan niet uit, of ze een demo­krati­sche of een reaktionaire staat vestigen, als het maar een nationale staat is?". Ook de communistische leider Rákosi veroordeelt het uitdrij­ven van de Hongaren uit de ČSR en de excessen met "oude fas­cistische methoden". [Gluck­stein, 202]. 
Toch blijft Hongarije overgeleverd aan de welwillendheid van z'n Slavische buren, die meer dan ooit elkaar steunen.
De afloop van de oorlog heeft immers een geweldige stoot tot een nieuwe Slavische solidariteit gegeven. Al tijdens de oorlog hebben de Sovjets te kennen gegeven "vrije, demo­kra­tische en soevereine naties met tegenover de Sovjet-Unie vriendschappelijke regeringen" als buren te wensen, en met name graag ”een sterk Polen [!], Tsjechoslowakije en Joegosla­vië" te zien... [Borsody, 137]. In een later stadium wenst Stalin ook Hongarije als een "onafhankelijke, anti-nazi, en pro-Russische staat", evenals Polen en Tsjechoslowakije, aldus bericht Churchill aan de Amerikaanse president Roos­evelt. [idem, 148].
Niets wijst er bovendien op dat de westelijke Grote Mogendhe­den, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, aan hun bondge­noot de Sovjet-Unie een overheersende invloed in Midden-Europa níet gunnen. Aan de Duitse "Drang nach Osten" is in 1945 definitief een einde gekomen, en dat vooral te danken aan de militaire en andere inspanningen van de Sovjet-Unie, zo erkent óók iedereen in Londen en Washington.
De Duitse invloed en macht in Midden-Europa is nu definitief van de baan, en hiervoor in de plaats komt de invloed en macht van Moskou. Men is er in het westen zelfs van overtuigd ge­raakt dat Stalin níet meer was wie hij vóór 1941 was, en dat wezen en karakter van het communisme wel zijn veranderd: de Russische orthodoxe kerk is erkend, de Komintern is opgeheven, de Sovjet-Unie is gebonden aan afspraken met het westen. Hiermee is het revolutionaire en internationale karakter van het communisme, volgens sommigen, voorgoed veranderd. "Uncle Joe" [Stalin] is door Churchill en Roosevelt zelfs aan­vaard als buitengewoon belangrijk en volwaardig bondgenoot.
Al in augustus 1942 heeft Churchill, bij zijn eerste bezoek aan Sta­lin in Moskou, erkend dat de Sovjet-Unie "over­heersende belangen" heeft in Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije, Roeme­nië, Joegoslavië en Bulgarije". [Borsody, 158]. Later wordt in oktober 1944 in Moskou nog eens informeel door Churchill en Stalin bevestigd dat b.v. in Hongarije en Joego­sla­vië na de oorlog de invloed van Britten en Russen [West en Oost] gelijk, 50 : 50, zal zijn.
Hongarije krijgt als land overigens relatief weinig aandacht; het is een kleine staat en volkomen afhankelijk, bovendien is het bij de bevrijding in 1945 uitgeput en verwoest. Al wenst Amerika niet een "special or dominant position" van de Sovjet-Unie in Hongarije, toch zal men zeker Hongarije niet steunen tegenover de Sovjet-Unie, en men erkent in Washington ook wel dat Moskou "een meer direkt belang bij Hongarije heeft dan wijzelf hebben". [Kovrig, 154]. Overigens is Stalin ook nog vaag waar het om het lot van Honga­rije en de andere kleine landen in Midden-Europa gaat. Enerzijds denkt hij dat echte vrij gekozen regeringen hier anti-sovjet zullen zijn, en dat hij dat niet kan toestaan, maar anderszijds biedt hij de verzekering dat hij "geen bedoe­ling heeft om die landen te sovjetiseren". [Kovrig, 154].
In 1946 verklaart Stalin tegenover de Hongaarse premier Ferenc Nagy b.v. “Wij zouden onze ideologie moeten afzweren, we zouden de gelederen van onze partij moeten desorganiseren, als we de kleine naties niet zouden respekteren, als we hun rechten niet zouden respekteren, hun onafhankelijkheid, en als we van plan zouden zijn om in hun binnenlandse zaken tussen beide te komen”. [Fejtő, aangehaald door het communistische partijblad Szabad Nép, 28 aug. 1951]…..
Gevolg is in elk geval dat de communistische leiders in de eerste tijd na mei 1945 in de kleinere Oost-Europese landen nog “gematigd” handelen en b.v. niet naar Russisch model de hele industrie nationaliseren, de landbouw collectiviseren en de godsdienst [de kerken] nog laten voortbestaan. Pas wanneer er sprake is van een echte “Koude Oorlog” [1947] wil men ‘het socialisme’ opbouwen en wordt alle oppositie op wrede manier aangepakt. Vooral in Hongarije is, anders dan in buurlanden op de Balkan, nog een aantal jaren sprake van een min of meer gematigde sfeer en van enige culturele vrijheid, terwijl de communisten nog lang geen monopolie bezitten.
Het is ook bekend dat Amerika van een verde­ling van Europa in invloeds- of belangensferen niets moet hebben, en het er volstrekt niet mee eens is, maar ook in Washington erkent men wel de behoefte aan absolute vei­lig­heid van de Sovjet-Unie aan haar westelijke grenzen en de wens van Moskou tot samen­wer­king met be­vriende buurlanden!
Juist in landen zoals Hongarije, Polen en Tsjechoslowakije heeft de Sovjet-Unie speciale belan­gen met betrekking tot haar veilig­heid, zo erkent men alge­meen.
Over de hoofdzaken zijn de geallieerden het overigens geheel eens: oor­logsmisdadigers moeten worden berecht, nazi- en fascistische elementen moeten uit het openbare leven worden geweerd, hun orga­nisaties moeten worden verboden, regeringen moeten geba­seerd zijn op brede representatieve, demokratische krach­ten, er moeten vrije verkie­zingen komen, zodat de wil van het volk alom duidelijk is.
Sociale hervormingen moeten worden doorgevoerd, de oude machten van leger, kerk en adel moet worden vernietigd, en een vriend­schappelijke politiek van deze landen ten opzich­te van de Sovjet-Unie zal voor altijd een einde maken aan Duitse agres­sie, en niet in de laatste plaats aan de Sovjet-Unie veilig­heid geven. In Jalta worden deze globale principes door Chur­chill, Stalin en Roosevelt in februari 1945 vastgelegd.
Men gaat er algemeen vanuit dat de nieuwe wereldorde, die van de "Verenigde Naties", voortaan de grote tegenstellingen zal verzoenen, en dat samenwerking en wederzijds vertrouwen voort­aan primair zullen zijn. Agressie en oorlog zullen daarmee, zo denken velen, voorgoed tot het verleden behoren. Ondanks de verschillen bestaat er toch na afloop van de oorlog, bij het aanschouwen van de gemeenschappelijke suksessen, in brede kring vertrouwen in de goede bedoelingen van Stalin en van de Sovjet-Unie.
De gemeenschappelijke "Declaration on Liberated Europe" van Roosevelt, Stalin en Churchill legt deze goede bedoelingen en het vertrouwen nog eens vast. Men zal ook de voormalige satel­lieten van Duitsland helpen bij de opbouw van een demokrati­sche orde, en erkent gemeenschappelijke verantwoordelijkheden voor de bevrijde volken van Europa. [Borsody, 177]. Volgens de beroemde Britse historicus A.J.P. Taylor is het westen er nu dus mee opgehouden erop te wijzen dat háár be­scha­ving, de liberale, individualistische, humane, de énige vorm is van beschaving; men heeft de gelijkwaardige claims van de Oost-Europese beschaving, de Byzantijnse en collectivistische, erkend. [Borsody, 164/165]. Duitsland als Grote Mogend­heid en als probleem is tenminste verdwenen, zo redeneert men nu.... Hongarije mag zich in 1945 zelfs nog gelukkig prijzen dat het -in tegenstelling tot b.v. Finland, Polen en Roemenië- geen wezenlijke, grote grensproblemen heeft met de Sovjets.
Onenig­heid bestaat er tussen de Grote Drie ook niet over het karak­ter van de 'voorlopige nationale' regering in Hongarije: zo spoedig mogelijk zullen in Hongarije vrije verkiezingen worden gehouden, en daarna zal men met dit land formeel diplo­matieke betrekkingen aangaan. Anders dan Polen en Joegoslavië levert dit geen moeilijkheden tussen Stalin, Roosevelt en Churchill­ op. Het lijkt in 1945 dus volstrekt duidelijk dat er géén sprake van een exclusieve Sovjet-invloedssfeer in Oost-Europa is.
Al in maart 1945 heeft Amerika een onofficiële vertegenwoor­diger naar Budapest gestuurd, n.l. Arthur Schoenfeld. De Westelijke mogendheden willen met een officiële erkenning echter wachten tot de vorming van een represen-tatieve rege­ring, na vrije verkiezingen. Het feit dat Amerika weldra Hongarije erkent, wijst erop dat men vindt dat dat land toch veel minder totalitair is dan b.v. Roemenië of Bulgarije.

Op 23 jan. 1945 spreekt de min.v.landbouw Imre Nagy tot het parlement

top

De communistische partij neemt in Hongarije ook een veel minder sterke positie in dan b.v. in Tsje­chos­lo­wakij­e. Dat blijkt weldra. Toch wordt in Roemenië en Bulgarije, en vooral in Joegosla­vië en Albanië al in 1945 duidelijk dat de communisten een buiten­gewoon sterk overheersende positie innemen in 'coalitierege­ringen' van een 'Nationaal Front' of een 'Vaderlands Volks­front' en dergelijke. In deze Balkanlanden is dan ook vanaf het begin in septem­ber/oktober 1944 geen sprake van enige poli­tieke vrij­heid of van vrije verkiezingen. In Hongarije daarentegen lijken de hoop­volle woorden van Chur­chill, gesproken in het Lagerhuis op 27 februari 1945 bewaar­heid te worden: "De indruk die ik van de Krim [Jalta] mee terugbracht is dat maarschalk Stalin en de Sovjet-leiders in eerbare vriendschap met de westerse demokra­tieën wensen te leven".
Twee dagen erna verklaart president Roosevelt o.a.: "Ik denk dat de conferentie op de Krim een einde maakte aan.... exclu­sieve allianties, invloedssferen, machtsevenwicht,... ik ben er zeker van dat er, onder de akkoorden van Jalta, een poli­tiek meer stabiel Europa zal komen dan ooit tevoren". [Borso­dy, 181/182].
Weldra blijken die woorden waardeloos, want alles wijst op de sterke en steeds toenemende onenigheid tussen de geallieerden onderling. Alleen al de term 'vrije verkiezingen' roept grote con­flicten op: wat zijn b.v. "alle anti-fascistische krach­ten"? De Sovjet-Unie handelt bovendien alleen en eenzijdig. De westerse landen bieden de Sovjets echter ook de gelegen­heid, want het duurt nog lang voordat men overweegt maatrege­len te nemen tegen de voormalige bondgenoot, de Sovjet-Unie. Voortdurend wijst men de Hongaren en anderen erop dat goede betrekkingen met de Sovjets van grote betekenis zijn, en dat de Sovjet-Unie, die zoveel heeft geleden in de oorlog, recht heeft op veiligheid langs de westelijke grenzen.....
Daarom krijgen demokratische leiders in de Sovjet-sfeer vanuit het westen de politieke raad te horen, die is gericht op aan­moediging om met Rusland en de communisten samen te gaan, ter­wijl n.b. de communisten juist deze demokratische elemen­ten wensen te vernietigen. [Borsody, 198].
Veel begrip bestaat er dus voor de bondgenoot, de Sovjet-Unie, die nooit meer agressie wil vanuit het westen, en daarom controle wil houden over de buurlanden, en militaire garan­ties hiervoor wenst.
Men heeft vooral in linkse kringen in het Westen ook wel begrip voor de "vernietiging van de vroegere heersende klas­sen" en voor verregaande sociale hervormingen in een land als Hongarije. Tenslotte heeft Stalin dit land voorgoed bevrijd van het fascisme, en dank zij hem is dit met wortel en tak uitgeroeid. Er is in heel Europa en Amerika toch zeker niemand die het durft op te nemen voor de verslagen vijand?
De Westerse plannen voor demobilisatie, en speciaal voor de terug­trekking van Amerikaanse troepen uit Europa, dragen er bovendien op een geweldige wijze toe bij, dat Stalin zich veilig voelt bij zijn plannen om Oost-Europa toch tot een exclusieve Sov­jetinvloeds­sfeer te maken zonder hierbij het risiko van vertra­ging op te lopen. Roos­evelt heeft in Jalta immers ver­klaard dat de Amerikaanse troepen niet langer dan 2 jaar in Europa zullen blijven. [Barker, 217]. Ook wanneer de Sovjets allang hebben laten blijken vijandig te staan tegenover de westerse vormen van 'demokratie' toont het Westen nog geduld, soepelheid en begrip tegenover Moskou, en hier en daar vertrouwt men er zelfs op dat ook Stalins Sovjet-Rusland zich zal ontwikkelen van tirannie en diktatuur in een meer demokra­tische richting. De grote sympathie voor Stalin blijft dus voorlopig in het westen bestaan en er zijn talloze fellow travellers te vinden voor wie de Sovjet-Unie in de eerste plaats een bijzonder belangrijke bondgenoot en ook een heilsstaat blijft
De wandaden en de showprocessen, de zuiveringen, de terreur en de moorden -zelfs op de trouwe kameraden in de partij- van vóór de oorlog lijken voorgoed vergeten in het licht van de grote zegepraal van 1945. Door het nieuwe, vanuit Moskou gelanceerde, begrip volksdemokratie krijgt men overigens stellig de indruk, of zelfs de overtuiging, dat in het nieuwe Oost-Europa zeer beslist niet een kopie komt van het in de Sovjet-Unie allang bestaande systeem. Allerlei beloften van de kant van hoge sovjetleiders wijzen ook in dezelfde richting: Na de militaire overwinning op het fascisme zullen wij zéker geen politiek en sociaal systeem aan soevereine staten opleggen!  
Hieruit volgt overigens een ambivalente houding t.o.v. een land als Hongarije: aan de [anticommunistische] sterke partij der Kleine Grond­bezitters wordt aangeraden om vooral dapper en standvastig te zijn tegenover de Sovjeteisen, maar tegelijk zou Hongarije vooral -ten koste van alles- de vriendschap en samenwerking met de Russen moeten onderhouden. [Kovrig, 197]..... De Britten leggen vooral de nadruk op het feit dat hier niet van hun vitale belangen sprake is, en dat een land als Honga­rije niet de "fundamentele politiek van naoorlogse samenwer­king met de Sovjet-Unie in gevaar moet brengen".
Met name de Britse ambassadeur in Moskou is optimistisch, en Churchill wenst vooral de USA alle steun te geven. "Als zij niets kunnen doen, moeten we de zaken op hun beloop laten", aldus de Britse premier. [Barker, 213/214].
De goede wil van de westerse mogendheden wordt ook op de Conferentie in Potsdam die van 17 ju­li tot 2 augustus 1945 wordt gehouden, nog eens beklem­toond. Verschillende akkoorden worden tussen de Grote Drie gesloten: een Raad van Ministers van Buitenlandse zaken zal de vredes­conferen­ties met demokra­tische en erkende rege­ringen van Italië, Bulgarije, Roemenië, Honga­rije en Finland voorberei­den en met name in Polen zullen vrije ver­kie­zingen worden gehou­den. Door Rusland kunnen her­stelbeta­lin­gen worden opgelegd aan de landen in Oost-Euro­pa.
Hoewel Britten en Amerikanen voortaan in de Geallieerde Controle Com­missies vertegenwoordigd zullen zijn, hebben ze hierin zeer weinig invloed: Hoe meer invloed de westerse landen in Midden-Europa wensen, deste meer eisen zal Moskou met betrek­king tot b.v. Italië op tafel leggen, vermoedt men! Er verandert dus niets en o.a. in Londen is men al vanaf het begin hierover zeer skep­tisch. De nieuwe Britse minister van Buitenlandse Zaken Bevin zegt al op 20 augustus 1945 in het parle­ment dat "de éne soort totali­tarisme is vervangen door de andere soort". [Barker, 215]. Amerikanen en Britten worden niet geraadpleegd of geïnfor­meerd en hebben zelfs niet eens bewegingsvrijheid. Toch beschouwt men zich als Grote Drie gemeenschappelijk verantwoordelijk voor "de vorming van brede, representatieve regeringen van demokratische elementen" in Hongarije, Roeme­nië en Bulgarije. [Kertész, 105]. In Potsdam valt ook het besluit dat de Grote Drie elk afzon­derlijk zullen onderzoeken of ze diplomatieke betrekkingen met de voormalige Duitse bondgenoten/sa­tellieten zullen aangaan vóór het sluiten van een vredesver­drag. [Max, 27/29].
De Conferentie van Potsdam legt eveneens de basis voor de ver­drij­ving van de Duitsers uit Polen en Tsjechoslowakije en geeft aan de Hongaarse regering de toestemming voor het ver­drijven van de Duitsers uit Hongarij­e. Het Westen accepteert hiermee de "collectieve verantwoordelijkheid" m.b.t. Duitse minderheden.
Formeel wordt evenwel niet vermeld dat dit wordt gekoppeld aan het Tsjechische plan voor de verdrijving van de Hongaren uit [Tsjecho-] Slowakije. [zie hierboven].
De Duitsers die uit Hongarije verdreven zullen worden, zullen plaatsmaken voor de Hongaren, die vanuit Slowakije komen. De Tsjechen slagen er echter niet in om alle Hongaren weg te krijgen, omdat later, op de vredesconfe­rentie in Parijs, wes­terse bezwaren naar voren worden ge­bracht. Benes is echter keihard waar het om de veiligheid van de ČSR gaat, en wenst een exclusieve nationale Slavische staat. Met Hongaren en Duitsers wenst men niet meer samen te leven. De vervolging en gedwongen uitdrijving begint hiermee. Hongarije protesteert hiertegen echter scherp en stuurt verschillende nota's naar de geallieerden.
Alleen Amerika steunt Hongarije hierbij indirekt een beetje: in een memo van 12 juni 1945 wijst de regering der USA erop dat men groe­pen niet collectief kan straffen, en dat uitwij­zing alleen door middel van een internationaal akkoord en op ordelijke manier kan plaatsvinden. [Kertész, 122/123].
De regering in Praag vindt evenwel dat ze hiermee niets heeft te maken en probeert op alle mogelijke manieren de Hongaren kwijt te raken. De Sovjet-Unie steunt de ČSR als betrouwbare vriend hierbij zelfs volledig en oefent ook nog druk op Hongarije uit om het Tsjechoslowaak­se standpunt te aanvaarden! Zie hierboven.
Ook in deze zaak staat Hongarije vrijwel al­leen, zij het dat de Westerse mogendheden wel vriendelijk blijven, en advie­zen en suggesties aan het zwakke en verslagen Honga­rije geven. Zij helpen ook de burgerlij­ke partij van Kleine Grondbezit­ters FKgP, en slagen erin te voorkómen dat er voor de a.s. verkiezin­gen slechts één lijst kan worden ingediend en de commu­nisten krijgen in dezen niet hun zin!
Naar aanleiding van de belofte van vrije verkiezingen in Hongarije op de Conferentie van Geallieerde ministers van buitenlandse zaken in Londen op 11 september 1945 is Amerika nu bereid om de Hongaarse regering te erkennen: dat stimu­leert overigens ook de burger­lijke, niet-communisti­sche partijen, zoals met name de partij der Kleine Grondbezitters FKgP. De Sovjet-Unie kan nu niet meer ach­terblijven en knoopt ook officiële diplo­matieke betrekkin­gen met Honga­rije aan op 25 september 1945. [Kertész, 113]. De politieke vrijheid in Hongarije is overigens aanmerkelijk groter dan in de meeste andere Oost-Europese landen en Hongarije lijkt wat dit betreft al vanaf het begin meer op Oostenrijk dan op b.v. Roeme­nië of andere landen op de Balkan.

Het openen van een deur, 1945. De Nieuwe dag breekt aan!

Stalin is overigens ook nog afhankelijk van de geallieerde bondgenoten, de Britten en Amerikanen, die nog veel soldaten in Europa hebben en van wie hij ook financieel en wat betreft oorlogsmaterieel afhankelijk is. Bovendien legt men de nadruk vooral op de wederopbouw en het economische herstel. De interne politieke ontwikkeling is van minder groot belang zolang de Sovjets het bezette land maar volledig kunnen vertrouwen, en de Hongaren hebben in de gegeven omstandigheden uiteraard geen enkele keuze. Moskou wil blijkbaar voorlopig een coalitie­re­gering in Honga­rije handhaven, [Kovrig, 157] en men vindt een geleidelijke overgang -in Honga­rije althans- voorlopig nood­zake­lijk. De commu­nisten zullen dus met andere partijen moeten samen­wer­ken.

top