|
14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956
14. 1. 3. De nieuwe instellingen en hun meest bekende vertegenwoordigers…
"Maar u moet weten dat waarheid niet altijd ook de waarheid is. Men moet altijd de waarheid van de bezettingsmacht van de waarheid van een bezet land onderscheiden". [Vorošilov tegen Imre Kovács].
Met de komst van de Sovjets in Hongarije vanaf oktober 1944 is het hele Hongaarse politieke systeem, de complete vooroorlogse 'orde', het gehele staatsapparaat, de regering, de staat, de besturen van gemeenten en provincies, de politieke partijen, de hogere klassen, de adel en de bourgeoisie, het ambtenarenapparaat, leger en politie, totaal ineen gestort, vernietigd, en er bestaat een politiek vacuum. Van de landelijke èn lokale politici die ooit een rol van enige betekenis speelden is vrijwel niemand meer is staat om op een leidinggevende post terug te komen.
Velen van hen zijn al met de Duitsers mee naar het Westen gevlucht; met name mensen van politie, bestuur, en gendarmes, ambtenaren, landheren en provinciale gouverneurs [főispáns] zijn in groten getale gevlucht en ineens zijn de eeuwenoude en traditionele instellingen uit het land weggevaagd.
Wel een diep ingrijpende uitwerking heeft de dramatische oproep van kardinaal-primaat Serédi, het hoofd der Hongaarse rooms-katholieke kerk, die priesters en kloosterlingen had gemaand om de gelovigen niet in de steek te laten en op hun post te blijven, zelfs als dat de prijs van het martelaarschap zou vragen. Daardoor werd het mogelijk dat tienduizenden gedurende de slotfase van de oorlog toevlucht vonden in kerkelijke inrichtingen en gebouwen en zich daar konden redden. Later boden kloosters, seminaries en pastorieën vooral vrouwen een schuilplaats tegen de Russische soldaten. Dit alles heeft het Hongaarse volk, aldus de opvolger van Serédi, József Mindszenty, niet vergeten. [Mindszenty, 44]: de kerk is in moeilijke tijden duidelijk solidair met het volk gebleven en na de oorlog “scharen de gelovigen zich overal zeer nauw om de kerk. Op alle terreinen is de kerk weer aktief en het religieuze leven bloeit als zelden of nooit tevoren…. Aan kerkelijke processies en bedevaarten werd deelgenomen door honderdduizenden, maar deze steeds groeiende invloed van de Kerk verontrustte de communisten”. [Mindszenty, 44].
Volgens bisschop Mindszenty is de herleving van de katholieke kerk in het naoorlogse Hongarije aan alle kanten duidelijk te merken: de Charitas, de scholen en het kerkbezoek, de verenigingen, de processies en bedevaarten, etc. bloeien als nooit tevoren, en deze groeiende invloed van de kerk verontrust de communisten: die zijn zich ervan bewust dat dit een afwijzing van de materialistische wereldbeschouwing betekent. “Zo vormde reeds de eerste grote processie van 20 augustus 1945 een niet mis te verstane afwijzing van het communisme: Op die dag [de jaarlijkse nationale feestdag van de heilige Stefanus, de eerste, christelijke koning van Hongarije, 1000-1038] volgden 500.000 gelovigen in processie de onbeschadigd gebleven relikwie van de rechterhand van de heilige Stefanus [bij de basiliek van zijn naam, in het centrum van Budapest]. Dit kan uiteraard worden beschouwd als de sterke wil om aan het christendom vast te houden en het atheïsme en materialisme in het land geen plaats te gunnen. [Mindszenty, 44/45].
De rooms-katholieke kerk is en wordt hiermee een geduchte concurrent van de communisten in de strijd om de ziel van de Hongaren, en al vanaf het begin is duidelijk dat de communisten alles zullen doen om aan de kerk haar traditionele middelen [organisaties, scholen, materiële goederen, persorganen] te ontnemen, de kerk uit het openbare leven te verdringen, haar invloed in te dammen, haar aktiviteiten lam te leggen. [idem, 45].
Het is dus nog de vraag of de kerk, die als vrijwel ènige [en gerespekteerde, eeuwenoude] instelling in Hongarije op haar plaats bij het volk is gebleven -hetzelfde geldt voor de in Hongarije ook invloedrijke beide grote en ‘historische’ protestantse kerken- en de oorlog heeft overleefd, nu haar werk weer “gewoon” zal kunnen hervatten. De politieke en maatschappelijke situatie in het land is immers zeer grondig veranderd, en niets wijst erop dat deze revolutionaire veranderingen binnen afzienbare tijd weer kunnen worden herzien. Integendeel; iedereen in Hongarije moet wel de indruk of overtuiging krijgen dat er voorgoed een nieuwe tijd is begonnen, dat men niets meer kan met de herinnering aan vroeger, dat al het oude heeft gefaald, en nu definitief en volledig heeft afgedaan, dat iedereen en alles zich voortaan moet richten op de toekomst en het verleden kan vergeten!
De nieuwe [marxistische, socialistische en of communistische] levensbeschouwing dringt zich namelijk ook duidelijk op, en men krijgt de stellige indruk dat de breuk met het verleden radikaal en definitief is. Ook aan de Hongaren wordt verteld dat hun “fascistische” en dus volstrekt verwerpelijke natie wezenlijk en in alle opzichten volstrekt fout zat met de “keuze” voor de As, en dat de heldhaftige, glorieuze Sovjet-Unie dit land voorgoed van alle duisternis en kwalen van het verleden kwam bevrijden….
Als een soort avantgarde van de Nieuwe Tijd, de toekomstige beschaving, zijn enkele tientallen communistische emigranten uit de Sovjet-Unie naar Hongarije teruggekomen, vaak na een ballingschap van meer dan 20 jaar: Mátyás Rákosi, Ernő Gerő, Mihály Farkas, József Révai, Imre Nagy en Zoltán Vas zijn de meest bekende Hongaarse communisten die vanaf november 1944 uit Moskou terugkomen. Zij, de moskovieten, spreken goed Russisch en hebben de gulag overleefd. M.a.w. ze hebben blijkbaar een goede of zelfs uitstekende verhouding met Stalin en zijn machtsapparaat weten te houden, en dát wil wel iets zeggen!
Men zou overigens denken, dat de externe omstandigheden voor de Hongaarse communisten na 1944 wel bijzonder gunstig zijn: de rechtse krachten zijn totaal verslagen, de oorlog is gewonnen en de Sovjet-Unie van Stalin is oppermachtig. Uit het niets kan nú als het ware in Hongarije een geheel nieuwe maatschappij, economie en cultuur worden geschapen, of de communisten kunnen bijvoorbeeld van de gelegenheid gebruik maken om ’de diktatuur van het proletariaat’ af te kondigen.
Hongarije is overigens ook het enige land in Midden Europa dat al eens zo’n periode heeft meegemaakt, dat een communistische periode uit z’n recente historie kent: de 133 dagen van de Hongaarse Radenrepubliek [a magyar Tanácsköztársaság] uit 1919, en soms lijkt het er inderdaad op dat deze communisten hun zin krijgen. Het lijkt met andere woorden voor de communisten -met achter hen de soldaten van het Rode Leger en de grenzenloze macht van maarschalk Stalin in het Kremlin in Moskou- relatief gemakkelijk om juist in dít land van deze ervaringen van 25 jaar geleden gebruik te maken..…..
Met de komst van de Russen naar Hongarije is dus de Hongaarse Communistische Partij [MKP] een macht van betekenis geworden, naar het lijkt zelfs: de beslissende politieke macht. Weliswaar bestaat er al een soort coalitieregering, die in december 1944 in Debrecen is gevormd, maar de beslissende faktor hierin is toch de communistische partij: zíj maakt uit wat andere partijen kunnen en moeten doen of laten, en de MKP controleert vanaf het begin in oktober ’44 ook de politie en de rechtspraak. Zij bepaalt ook wanneer en hoe ze die macht tegen de anderen gebruikt, en alleen díe partij heeft de volledige steun van de almachtige sovjets. Zo kan op den duur de idee van een coalitie volkomen worden uitgehold. [Kecskemeti, The Unexpected Revolution, hfdst. 2, blz. 9/11].
Maar voorlopig legt men nog alle nadruk op het "Hongaarse Nationale Onafhankelijkheidsfront" [Magyar Nemzeti Függetlenségi Front], een coalitie van de vier 'progressieve' partijen en vakbonden, die samen formeel Hongarije besturen. In naam van dit front komen er ook overal nieuwe lokale bestuursapparaten, de zgn. "Nationale Comité's" [nemzeti bizottságok], van gemeenten en steden tot stand, die via dekreten bekend maken wat is geoorloofd en wat wordt bestraft. Velen blijken overigens nú ineens 'ontevreden' over de oude situatie, en melden zich -bekeerd tot "communist"- bij de nieuwe machthebbers. Ook het lokale bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de vier grotere politieke partijen, de Kleine Grondbezitters, Sociaal-Demokraten, Communisten en Boeren. Deze "nationale comité's" zijn vaak zeer aktief bij het herstel van 'de normale verhoudingen'.
Voor sommigen, m.n. de communisten, is duidelijk dat deze lokale comités' -ondanks allerlei excessen en anarchie en het ontbreken van een geheime en vrije verkiezing- toch een demokratisch ideaal belichamen; Gerö verklaart bijvoorbeeld op 12 febr. 1945 dat hier "veel meer sprake is van demokratie dan bij de coalitieregering", en dat ze goed kunnen dienen om druk van links uit te oefenen op de lokale en centrale besturen. [Kovrig, 172]. Hieruit blijkt al dat de communisten weinig hechten aan een echte coalitieregering en zelfs van plan zijn om druk uit te oefenen om zo een linkse koers te bewerkstelligen. Wanneer eenmaal de communisten een machtsmonopolie hebben veroverd blijkt dat ook: in vrijwel alle publikaties kan men nauwelijks nog iets terug vinden over hun ‘partners’ in de coalitie, de burgerlijke partijen en de sociaal-demokraten. Men krijgt zo de indruk dat de Communistische Partij de toon aangaf, haar eisen en programma formuleerde, de plannen maakte en natuurlijk de leiding had….
Het spreekt vanzelf dat niemand het waagt om als het ware in één klein zinnetje een oorzakelijk verband te leggen tussen de aanwezigheid op Hongaars grondgebied van een zeer sterke militaire macht met een goeduitgeruste en complete bewapening uit de Sovjet-Unie èn de Hongaarse Communistische Partij, die duidelijk de indruk wekt de Hongaarse maatschappij in al haar geledingen overtuigend te beheersen, een alleen vol liefde en respekt over het grote voorbeeld van de machtige Sovjet-Unie voor het kleine Hongarije kan spreken.
Overal installeren ze [de communisten] zo mogelijk een sociaal-demokraat of een progressief burger als hoofd van het bestuur, maar de politiechef moet een communist zijn, zo geeft b.v. Zoltán Vas in zijn memoires in 1970 toe. Duizenden ambtenaren moeten ook verschijnen voor 'zuiveringscommissies': Men zal z'n houding vóór, tijdens en na de oorlog moeten verantwoorden, en loon, benoeming, ontslag, pensioen, promotie, [en zelfs leven en dood, deportatie of blijven], enz. hangen hier nu ten nauwste mee samen.......
Belangrijke middelen ter controle worden ook de bewakingsdiensten van huizen, woonblokken en flatgebouwen. Voortaan moet men ook regelmatig opdraven in verband met "spontane" massademonstraties van de partij en haar nevenorganisaties, de vakbond, de vrouwenbond, de jeugdorganisatie, enz.
"Volksrechtbanken" [Népbíróságok] zijn per dekreet ingesteld om in Hongarije oorlogsmisdadigers op te sporen en zo nodig te veroordelen. Van 1945 tot 1950 moeten bijna 60.000 personen hier verschijnen, en van hen worden ruim 26.000 veroordeeld. Tot april 1945 zijn al ongeveer 10.000 vml. Pijlkruisers en andere politiek 'foute' personen veroordeeld. Hongarije heeft zich daartoe in januari 1945 verplicht, toen het in Moskou de formele wapenstilstand met de Sovjet-Unie sloot. Ook Amerikanen en Britten leveren vanuit het bezette Duitsland en Oostenrijk aan Hongarije Hongaarse oorlogsmisdadigers uit.
Alle voormalige [rechtse, autoritaire, zeer conservatieve en hevig nationalistische] regeringspartijen worden nu beschouwd als fascistisch, hun leden zijn of worden ontslagen, de extreemrechtse oppositie is uiteraard uitgeschakeld, en wie de Duitse bezetters ooit heeft geholpen zit nu gevangen of is op de vlucht. Per dekreet worden op 26 februari 1945 25 rechtse en fascistische politieke en para-militaire organisaties verboden. Toch heerst er in Hongarije aanvankelijk na 1945 een relatief tolerant politiek klimaat. Van de leiders der voormalige 'linkse' oppositie zijn sommigen gezond en wel teruggekomen, anderen komen gebroken uit één van de Duitse kampen.
Maar: politie, spionnage, controle, gevangenis, interneringskamp staan menigeen ook na de 'bevrijding' nog te wachten. De communisten, de nieuwe machthebbers, zien hierin vooral "de strijd tegen de reaktie", en als middel om druk op de regering uit te oefenen, aldus staat vermeld in een brief van Gerő aan Rákosi van 7 januari 1945. [Kovrig, 162], en het is of wordt al snel duidelijk wat en wie onder “de reaktie” moet of kan worden verstaan.
Het openbare leven komt nu geleidelijk ook weer op gang. Gas, water en licht kan men weer gebruiken, en fabrieken, woningen en wegen, bruggen en spoorlijnen worden langzaam aan hersteld en gaan weer open.
De 230 leden van de "Voorlopige Nationale Vergadering" [Ideiglenes Nemzetgyűlés] zijn in december 1944 in het al door de sovjets bevrijde deel van het land gekozen [aangewezen], en zijn leden van alle [niet-fascistische] politieke partijen, van de vakbonden, en enkele onafhankelijken: 71 communisten, 55 kleine grondbezitters, 38 sociaal-demokraten, 16 leden der boerenpartij en 12 leden van de demokratische burgerpartij, 19 vakbondsmensen en 19 onafhankelijken vormen tesamen dit voorlopige Hongaarse parlement. Van de 230 leden zijn 81 arbeiders, 36 kleine boeren, 39 zakenlui en kooplieden, 60 intellektuelen en hogere 'witte boorden'-werkers en 14 anderen. [Kovrig, 161].
Het voorlopige parlement wordt in april/juni 1945 uitgebreid met nog eens ruim 260 afgevaardigden uit Budapest en uit het westen van Hongarije, Transdanubië, dat als laatste is bevrijd. 2.000 mensen kiezen hier voor 2 miljoen kiezers de afgevaardigden. Er wordt voor de 5 partijen overigens slechts één lijst ingediend. [Sulyok, 46], maar ”hoe weinig het door de Sovjets afgedwongen kiessysteem voor de Nationale Raad met de werkelijke wensen van het Hongaarse volk overeenstemde, zou zich weldra, bij de enigszins op een ordelijke en vrije manier gehouden verkiezingen van november 1945 tonen”. [Széchényi, 45].
De gematigd-rechtse "Onafhankelijke Partij van Kleine Grondbezitters" [de FKgP] heeft vanouds vooral in het westen van het land veel aanhangers. Ze komt nu voorzichtig naar voren [Kovács, 227] en vormt de 2e grote fraktie.
Toch houden de linkse partijen, communisten, sociaal-demokraten en Nationale Boerenpartij, samen met vakbondsafgevaardigden een absolute meerderheid. Zij kunnen zich onmiddellijk na de bevrijding ook vrij en duidelijk organiseren. Het voorlopige parlement -met tenslotte 498 leden- beschouwt zich als de door het volk gekozen wettige volksvertegenwoordiging. De onafhankelijke jurist prof. dr. Béla Zsedényi is in december 1944 in Debrecen tot voorzitter van het voorlopige parlement gekozen.
Grootste fraktie is tenslotte de communistische met 130 afgevaardigden, verder zijn er 122 "kleine grondbezitters", 97 sociaal-demokraten, 40 boeren, 61 afgevaardigden van de vakbonden, 21 van de demokratische burgerpartij en 27 onafhankelijken. Zie ook deel 13. 5. 3, Hongarije en de Tweede Wereldoorlog.
Hierna wordt in Debrecen een voorlopige nationale regering, ["Ideiglenes Nemzeti Kormány"], onder leiding van generaal Béla Dálnoki-Miklós [1890-1948] samengesteld: Het nu bevrijde en door de Sovjets bezette oostelijke deel van Hongarije heeft hiermee weer formeel een bestuur, maar het spreekt vanzelf dat b.v. in alle ”oorlogsgebied” er nog lang geen sprake kan zijn van een soort ‘burgerlijk bestuur’.
De nieuwe voorlopige regering bestaat, behalve uit drie militairen, n.l. de premier, gen. Géza Faraghó [voedselvoorziening] en gen. János Vörös [defensie], vooral uit onervaren, gewone, vrij onopvallende en onbekende mannen. Zelfs een zoon van de vroegere premier graaf Pál Teleki, Géza Teleki, is minister [van godsdienst en openbaar onderwijs]! Deze vier ministers zijn partijloos en waren leden van de Hongaarse delegatie die in oktober 1944 in Moskou onderhandelde: op wens van de Russen worden aan drie voormalige generaals en een graaf ministeries toegewezen. [Mindszenty, 41]. De acht andere ministers worden uit de politieke partijen aangewezen. De crypto-communistische historicus Erik Molnár wordt minister van openbaar welzijn, de sociaal-demokraten Ágoston Valentini en Ferenc Takács worden resp. min. van justitie en van industrie, de kleine grondbezitters János Gyöngyösi en István Vásáry worden min. van buitenlandse zaken en van financiën.
De pro-communistische cynicus en agrarisch deskundige, ooit linkse “populistische” schrijver, Ferenc Erdei [1910-1971] van de Nationale Boerenpartij wordt minister van binnenlandse zaken, de communisten Imre Nagy en József Gábor worden resp. minister van landbouw en van handel en verbindingen. Het spreekt vanzelf dat dit alles geheel onder supervisie van de Sovjets en van de communisten tot stand is gekomen, en dat het feitelijke gezag van deze regering zeer gering is!
Één der 'onopvallende' leden van het kabinet is pater István Balogh, de 'staatssecretaris bij de minister-president' [zie hieronder]. Zijn naam wordt echter al gauw een begrip: deze zeer dikke pater [135 kg, naar men zegt] is goedlachs en bescheiden, een echte "dorpspastoor", die geniet van overdadig eten en drinken en van kunst om zich heen, maar is ook buitengewoon sluw en staat in feite in dienst van de communistische partij.
Hij beschouwt zich als een 'vertegenwoordiger van de burgerij in het kabinet' en is formeel lid van de FKgP. In werkelijkheid is hij en voelt zich zeer machtig en invloedrijk, een sluwe intrigant en onderhandelaar, die alles weet, berichten zowel als geruchten, iemand voor wie je moet oppassen, zo zegt men.... [Kovács, 213/214, Sulyok, 47].
Volop eten en drinken kan men in de hogere Hongaarse en Russische kringen in Debrecen ook, b.v. op recepties in Hotel "Arany Bika" [Gouden Stier], het Russische hoofdkwartier. Bij een banket alhier zijn kaviaar, champagne en wodka dán in overvloed beschikbaar voor enkele honderden genodigden, zoals b.v. partijfunktionarissen, generaals en officieren. [Kovács, 216]. Hongaren spelen bij hierbij dan slechts een ondergeschikte rol, tenzij ze het volledige vertrouwen genieten van de bezettende macht, het almachtige Sovjetleger.
In Debrecen laten de communisten overigens hun gevoel voor de nationale tradities goed zien: Ooit zetelde hier ook een Hongaarse regering, n.l. die van Kossuth in 1849, en in het vermaarde Collegium, de hervormde Theologische Hogeschool, heeft ook nu -na 95 jaar- de officiële zitting van parlement en regering plaats.....De voorlopige regering verklaart vanuit Debrecen op 28 december 1944 de oorlog aan Duitsland, en sluit op 20 januari 1945 formeel een wapenstilstand met de Sovjet-Unie.
Van groot belang is hierbij dat Hongarije afstand doet van de gebieden die het 1938/41 weer in handen kreeg, herstelbetalingen van $ 300 mln toezegt aan de USSR, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, en voor het onderhoud van de Sovjet-troepen op haar gebied zal zorgen.
Wanneer dat eenmaal mogelijk is, gaat men in het voorjaar van 1945 vanuit Debrecen naar het bevrijde Budapest, en neemt in de hoofdstad de taken voor het bestuur op zich. Anders dan in Debrecen is Budapest echter grotendeels verwoest, m.n. de vroegere ministeries van binnenlandse zaken, buitenlandse zaken, defensie, financiën, en het bureau van de minister-president op de Koninklijke Burcht. Bovendien hebben het Rode Leger, de NKVD en andere Sovjet-instanties hun intrek genomen in verscheidene nog niet verwoeste grote en geschikte gebouwen in Pest. Op de zitting van 5-13 september 1945 in Budapest worden achteraf alle besluiten, decreten en maatregelen vanaf het begin op 22 december 1944 [in Debrecen] bekrachtigd.
Van véél meer betekenis dan alle nieuwe Hongaarse instellingen bij elkaar is de "Geallieerde Controle-Commissie" [Szövetséges Ellenőrző Bizottság, SZEB] die in Hongarije "tot de ratificatie van de vrede" in feite de macht heeft. Deze commissie, die in alle overwonnen landen wordt ingesteld, moet ervoor zorgen dat de bepalingen van de wapenstilstand in het land ten uitvoer worden gebracht. In de praktijk spelen alleen de Russen hierin een rol: Amerikanen en Britten hebben slechts een beperkte bewegingsvrijheid, en moeten zich schikken naar de Sovjets. Men krijgt wel allerlei documenten en nota's maar men heeft als westerse mogendheden in feite in Hongarije, Roemenië en Bulgarije geen enkele invloed: een waarnemersstatus, zo zegt men wel.
Alleen de voorzitter, maarschalk Klimenti Jefremovič Vorošjilov [4 febr. 1881 - 2 dec. 1969], en m.n. zijn vice-voorzitter luitenant-generaal Vladimir Sviridov beslissen over benoemingen en over het toelaten of verbieden van een organisatie of vereniging! Slechts voor de Russen betrouwbare personen komen in feite in aanmerking voor hogere funkties. Vorošilov, die tot de belangrijkste en trouwe aanhangers van Stalin behoort, zich al in 1903 bij de bolsjewieken aansloot en in de Burgeroorlog als een keiharde bevelhebber in het Rode Leger vocht, politiek carrière maakte en van 1925 tot 1940 volkscommissaris van oorlog was en een rol speelde in de zuiveringen van de top van het Rode Leger [in 1939 werd hij maarschalk] is van 1945 tot 1947 de voorzitter van de Geallieerde Controle Commissie in het overwonnen Hongarije.
Hij staat hier bekend als joviaal en “wilde iedereen wel omarmen”. Voor de wodka had hij een bijzondere voorliefde, en de belangrijkste opgave van zijn belegeiders bestond erin om hem op tijd de fles uit handen te nemen. Hij was zelfs een fatsoenlijk en redelijk man, en Stalin mocht hem graag. In Hongarije maakt hij met heel wat mensen kennis, maakt al snel een praatje en bezoekt Hongarije zelfs naderhand nog vele malen! [Hegedűs, 117].
Alom verschijnen in korte tijd ook affiches en pamfletten, leuzen en propaganda van de communistische partij, die tot voor kort slechts illegaal kon werken: Een generatie lang stond de doodstraf een ieder te wachten die het waagde om dergelijke propaganda te bezitten of te verspreiden..... Toch heeft, zoals gezegd, Stalin zelf blijkbaar opdracht gegeven om voorlopig gematigd op te treden in het pas bevrijde Hongarije, en om vooral te proberen zoveel mogelijk mensen achter het "anti-fascistische" regeringsprogramma te krijgen. Privé-eigendom kan blijven, en met geen woord is in december 1944 over nationalisaties gepraat. Ook vallen er geen bittere woorden over de heersende klassen van weleer, voorzover ze niet fascistisch waren. [Kovrig, 160]. Deze concessies aan de Hongaren zijn taktisch gesproken van belang. Het bestaan van een coalitieregering zorgt er zelfs voor dat er, ondanks de hoge mate van partijorganisatie, toch op allerlei niveaus eendrachtig wordt samengewerkt.
Duizenden, van hoog tot laag, zijn als één man bezig geweest om de grootste puinhopen op te ruimen, de wegen weer begaanbaar te maken, en zich in te spannen om het leven weer leefbaar te maken. Honderden fabrieken zitten nu zonder eigenaar, land ligt braak, ondernemingen draaien niet meer, maar hier en daar nemen arbeiderscomité's de taak op zich om voor de produktie te zorgen. De communist Zoltán Vas [* 1903, van joodse afkomst, Weinberger] wordt in januari 1945 benoemd tot regeringscommissaris voor de openbare verzorging van Budapest. Vas is [Shawcross, Crime and Compromise, 51] nogal dik en vulgair, en kent Rákosi goed, hij is ook bombastisch en heeft een platte vorm van humor, maar hij bereikt o.a. omdat hij niet zo dogmatisch is, wel iets en ‘geeft de bevolking van de hoofdstad te eten’, dus hij wordt ook nog populair.
Vas behoort tot de zgn. Moskovieten: hij heeft 16 jaar, van 1924 tot 1940, als communist in een gevangenis in Hongarije in dezelfde cel als Rákosi doorgebracht, en is daarna naar Moskou gegaan: uitgewisseld door beide regeringen. In 1944 komt hij met de Sovjets mee, zelfs als officier van het Rode Leger, naar Hongarije terug.
Nu lijkt echter alleen het heden en de toekomst van belang: Reeds in maart 1945 kan men de eerste vaste oeververbinding over de Donau tussen Buda en Pest openen, en de eerste mei 1945 wordt op het Heldenplein in Budapest door duizenden arbeiders gevierd.
Van enorme betekenis is verder de zeer radikale landhervorming die vanaf maart 1945 zorgt voor een revolutie op het Hongaarse platteland, waar vele tienduizenden boeren voor het eerst van hun leven land in bezit zullen krijgen. Met name communistische agitatoren zijn zeer aktief in de 3.200 lokale comité's van degenen, die in aanmerking willen komen. In totaal ruim 5,6 miljoen hold [3,2 mln ha] land verwisselt van eigenaar. 58 % der cultuurgrond wordt verdeeld onder meer dan 660.000 boeren: een ware revolutie! 750.000 bezitloze boeren hebben zich aangemeld. [Kovács, 252]. Op 4 april 1945 houdt de Landelijke Raad voor de Verdeling van het Grondbezit haar eerste vergadering en de leden van de raad zijn Péter Veres [NPP], Ferenc Nagy en Mihály Kerék [FKgP], Ferenc Donáth [MKP] en József Takács [MSZDP], d.w.z. dat de vier grotere partijen zijn vertegenwoordigd, de Kleine Grondbezitters zelfs met twee leden!
Al in juni 1945 is 35 % van de cultuurgrond verdeeld onder ruim 642.000 arme landarbeiders en keuterboeren of aan gemeenten toegewezen. [Kovrig, 163, Balogh, 21]. Het bezit van kerk en adel boven 100 hold [± 50 ha], en van rijke boeren boven 100 ha. wordt in beslag genomen en verdeeld, maar ook het bezit van verraders, fascistische leiders, oorlogsmisdadigers, leden van de Volksbund en degenen die in Duitse dienst zijn geweest.
Wie meer dan 1.000 hold [1 hold = 1,42 acres] land had, moet alles afstaan. Het gemiddelde grondbezit is nu 100 juk. 100 hold [ha] wordt het maximale particuliere grondbezit. In 1930 waren er 1,143 mln kleine bezitters [71,5 % van het totaal] met ieder max. 5 juk land in bezit. Samen bezaten zij 11 % van de cultuurgrond in Hongarije.
Gezicht op het parlement in de verwoeste hoofdstad, 1945
Voor deze landhervorming is minister Imre Nagy verantwoordelijk, en hij is daarmee van zeer groot belang voor het prestige van de partij en voor haar strategie; hij is populair bij de boeren, maar zoals aangegeven: er zijn dan [maart 1945] al doktrinaire communisten die deze landhervorming slechts beschouwen als eerste stap naar collectivisering, want –zoals het communisten à la Stalin [!] betaamt- zij zijn er nu eenmaal van overtuigd dat zelfstandige boeren met eigen grondbezit ten enen male nooit overtuigde communisten zullen worden!
Aan de andere kant waren er 14.000 grote grondbezitters [0,9 % van het totaal] met ieder meer dan 1000 juk land in bezit. Samen bezaten zij ruim 46 % van de grond in Hongarije. Aan deze zeer ongelijke bezitsverhoudingen is nu in zeer korte tijd een einde gekomen ten bate van de massa van zéér kleine bezitters, landarbeiders en pachters. [Gluckstein, 21]. Onder anderen de rooms-katholieke kerk met 825.000 hold landbezit, de vorsten Esterházy [223.000 hold] en Festetics [69.000 hold] worden onteigend. Toch kan men niet in het algemeen zeggen dat ‘het grootgrondbezit’ zonder meer fout is. Vorst [prins] Pál Esterházy, bezat in Hongarije tot 1945 b.v. ± 100.000 juk land, en het voor de landbouw geschikte deel was voor ’t grootste deel verpacht.
Veel van de pachtboeren waren kleine boeren die een zeer gunstig pachtverdrag hadden. Op het vanuit een centrale zeer bekwaam geleide complex landgoederen heersten uitstekende sociale verhoudingen, en deze schatrijke edelman overwoog allang voor 1945 om een groot deel van z’n landerijen te verdelen. Hij wilde ook een moderne industriële onderneming voor de produktie van landbouw-machines opzetten. [Széchényi, 76]. Ook de r.k. kerk kan niet als één groot complex gelden, want de zeer vele verschillende ordes en parochies, bisdommen, etc. zijn bijna onmogelijk onder één noemer te brengen.
Sommigen [óók in de MKP] zeggen evenwel al dat de hele landhervorming 'een voorbereiding op de totale collectivisering' betekent, want zeer vele kleine boeren zullen nooit een behoorlijk bestaan kunnen opbouwen. De moderne landbouw doet hiermee m.a.w. nog steeds niet haar intrede in het ooit zo feodale en nog altijd overwegend agrarische Hongarije. Het ontbreekt vele nieuwe bezitters aan kapitaal, apparatuur, vee, enz.
Communisten van de MKP en boeren van de NPP staan nu vooraan om aan de Hongaarse boeren "land te geven". In elk dorp moet een Comité worden gekozen, dat zich met een eerlijke verdeling zal bezighouden. De comité's tellen in totaal 35.000 leden. Later blijkt dat klachten nogal willekeurig worden behandeld.
Wantrouwen heeft hier en daar ook het ruwe optreden van de lokale comité's gewekt, en velen kwamen niet in aanmerking. Meer welvarende boeren blijven zich van 'de communisten' afzijdig houden, en velen kunnen zich nog altijd niet voorstellen dat de communisten ineens de grote vrienden van het particuliere grondbezit zijn geworden....
Wordt hiermee een begin gemaakt met de geleidelijke politieke controle van het platteland door de communisten? zo vragen sommigen zich al in 1945 af. Maar al die kritiek geldt al gauw als reaktionaire agitatie van vijanden van het volk.... [Kertész, 135]. Toch weigeren velen grond aan te nemen; knechten, landarbeiders, dagloners, bezitloze boeren vinden het krijgen van de grond in eigen bezit zelfs voor zichzelf al een moreel probleem, maar er worden ook fouten gemaakt en totaal onlogische besluiten genomen: zo worden b.v. de wijnbergen verdeeld, hetgeen praktisch vrijwel onuitvoerbaar, zelfs onzinnig is [Hegedűs, 57]. Wel blijkt dat de communisten uit de ervaringen van ‘1919’ een lering hebben getrokken: met de verdeling van grond onder de boeren moet men absoluut niet wachten. Toch zijn er al in het voorjaar van 1945 geruchten over communisten die de landhervorming slechts als een voorbode van de collectivisering in een later stadium [over een paar jaren] zien!
Ook trekt juist de communistische partij de hele landhervorming naar zich toe, en schrijft haar op de eigen rekening, ze erkent geen inspraak van andere groepen of partijen zoals de Kleine Grondbezitters, en handelt dus zeer eenzijdig. Er is geen parlementair debat en er worden geen deskundigen bij betrokken, alleen een aantal jongeren van 20 tot 24 jaar, voormalige studenten van het Györffy-college, die vaak zelf communist waren. [Hegedűs]. Maar: zoals bekend werden ook deze studenten eigenlijk beschouwd als niet goed geschoolde, geen doktrinaire marxisten en dus niet echte communisten. Vanaf het begin worden óók de mensen van het Györffy-college gewantrouwd!
Met de landhervorming van 1945 zijn de adel en m.n. de Rooms-Katholieke kerk na vele eeuwen in Hongarije als machtsfactoren definitief uitgeschakeld, de Rooms-Katholieke kerk heeft hiertegen eigenlijk niet geprotesteerd, hoewel de beloofde financiële vergoeding uitblijft: de kerk protesteert dan ook dat ze geen financiële middelen meer heeft om b.v. de vele honderden scholen en andere instellingen te bekostigen! Bovendien heeft de kerk ook veel materiële schade door de oorlog ondervonden, maar…zeer vele vrijwilligers, gelovigen, melden zich graag bij de kerk om te helpen met de wederopbouw en allerlei andere herstelwerkzaamheden. Hier en daar is er ook wel sprake van hulp van Sovjet-soldaten bij het herstel van kerken, maar dat mag toch een uitzondering heten. Bovendien ziet menigeen hierin -vaak terecht- een publiciteitsstunt!
Ook in andere opzichten is voor de Rooms-katholieke kerk 1945 het jaar van een nieuw begin. De primaat, kardinaal Jusztinián Serédi is op Witte Donderdag, 29 maart '45, kort voor de bevrijding, in Esztergom overleden, en hij wordt voorlopig opgevolgd door József Grősz, vanaf 1943 aartsbisschop van Kalocsa. In september 1945 wordt de bisschop van Veszprém, József Mindszenty, benoemd tot primaat en aartsbisschop van Esztergom.
De bisschoppen van Győr, baron Vilmos Apor, en van Szombathely, graaf János Mikes, zijn eveneens in het voorjaar van 1945 omgekomen, resp. overleden. Alleen al de koelbloedige moord op de dappere bisschop Vilmos Apor, die honderden Hongaarse vrouwen wenste te beschermen tegen het bekende soort optreden van Sovjet-soldaten, door een stel woeste en dronken Sovjetsoldaten op Goede Vrijdag, 30 maart 1945, en het leegroven van het aartsbisschoppelijke paleis en de kathedraal van Esztergom door machtsdronken Sovjet-soldaten, heeft de Hongaarse katholieken duidelijk gemaakt dat de nieuwe machthebbers weinig of niets is gelegen aan de kerk en de godsdienst van het veroverde en totaal machteloze Hongarije. Apor sterft op 2e Paasdag, 2 april 1945.
Men wordt gedwongen erover te zwijgen want de nieuwe heersers zijn bang voor de reakties van de gelovige Hongaarse bevolking [Kovács, 275] maar het nieuws dringt uiteraard wel overal door.
Één van de eersten die het zwijgen over de wandaden van de sovjets in Hongarije verbreekt en openlijk zich al in het voorjaar van 1945 hierover uit, is bisschop József Mindszenty. Al zijn kennis en ervaring wijst hem er immers al in een zeer vroeg stadium op dat ‘men’ gelijk heeft met z’n negatieve beeld over de ‘bevrijders’ die immers zeer weinig of geen gevoel voor ‘de bevrijden’, de Hongaren. laten zien. De angst en het diepe wantrouwen tegenover dergelijke ‘bevrijders’ lijken geheel gerechtvaardigd.
In Sopron ziet de bisschop b.v. in de dagen die op de ‘bevrijding’ volgen ”dat er in de buurt werd geplunderd. De soldaten zetten de mannen tegen de muur, dreven vrouwen de huizen uit, stalen wijn, levensmiddelen en voorwerpen van waarde. De legerleiding greep niet in, kennelijk met de bedoeling de Hongaarse natie, die helaas onder van de nazi’s tegen de Russen had moeten vechten, eerst te vernederen en te laten voelen wie de overwinnaar was. Ook de omgeving van Sopron werd op een dergelijke manier behandeld en door de troepen geplunderd.
Onder mijn raam verdeelden dronken soldaten hun buit. Natuurlijk had niet ieder van hen precies gevonden wat hij nodig had of wenste. Daarom begonnen ze onder elkaar ruzie te maken, er vielen harde woorden, er werden machinepistolen getrokken en er wreed geschoten. De drang naar privé-bezit verscheurde de communistische gemeenschap. Als slachtoffer daarvan bleven enkele gewonden en twee doden achter. Eindelijk verschenen er nuchtere soldaten van de militaire politie. Ze voerden de vechtende broeders, de buit en de gewonden af. De lijken werden in de goot achtergelaten.” [Mindszenty, 36].
Ook op weg terug naar zijn bisschopszetel in Veszprém ziet en hoort hij verschrikkelijke dingen die alle reden geven tot ongerustheid. In Pápa hoort Mindszenty dat sinds de opmars van de Russen in het ziekenhuis van de barmhartige Broeders ongeveer duizend vrouwen en meisjes waren opgenomen, van wie achthonderd een syfilis-besmetting hadden opgelopen. Veel vrouwen pleegden in die tijd zelfmoord; anderen werden krankzinnig…..
“De stad Veszprém zelf bevond zich in een onbeschrijfelijke toestand. De kathedraal had te lijden gehad onder een bezoek van een troep vrouwelijke soldaten en was volledig leeggeroofd… Evenals de huizen van de burgers waren ook het kerkgebouw en het bisschoppelijk paleis geplunderd en in een verschrikkelijke toestand achtergelaten; we vonden zelfs geamputeerde menselijke lichaamsdelen. De levensmiddelen waren weg en ik voelde me naar van de honger”… [idem, 37/38]. Elders in het bisdom treft hij eigenlijk overal dezelfde situatie aan: angstige mensen, geplunderde en uitgebrande huizen, en jong pastoor van een dorp die tegen de Russische brutaliteiten protesteerde en is neergeschoten, de vrouw van een notaris die eerst door zeventien soldaten is verkracht en daarna samen met haar zoon die bij die gruwelddaad in huilen was uitgebarsten en was neergeschoten, een man die geprobeerd had zijn vrouw te beschermen maar op grond van verzet tegen het Rode leger als oorlogsmisdadiger weggesleept… Overal hoorde hij dezelfde klachten, overal was gemoord, overal hadden verkrachtingen plaatsgevonden. Kinderen noch ouden van dagen waren gespaard, aldus de bisschop van Veszprém, en met hem beleefden zeer, zeer vele Hongaren dezelfde soort bevrijding “van het fascisme” in de lente van 1945…..
In een herderlijke brief richten de katholieke bisschoppen zich in mei tenslotte tot hun gelovigen, hoewel ze zich nog voorzichtig en terughoudend opstellen. Ze betreuren van harte de vernielingen en de interneringen, berovingen, verbanning en moorden, zoals die op bisschop Apor van Győr, en protesteren tegen deze wandaden en tegen het lot van onschuldige gevangenen, maar zijn ook dankbaar dat men -nadat men een van de grootste catastrofes uit de geschiedenis heeft overleefd- nu weer vrede en rust zal kunnen leven….. Demokratie en vrijheid zijn de heilswoorden van het nieuwe leven. En het zijn goede heilswoorden! Demokratie betekent dat elk afzonderlijk lid van het volk, elke laag en elke klasse met gelijk recht direkt of indirekt moeten deelnemen aan de regeling van de gemeenschappelijke aangelegenheden. Met een dergelijk recht kunnen vooral wij katholieken leven. Wij putten de grondbeginselen van een ware demokratie uit het evangelie en wij gebruiken de demokratie niet als dekmantel voor egoïstische doeleinden.
Waar godvrezende burgers leven, daar wordt de wet geëerbiedigd; waar de wet geëerbiedigd wordt, daar heerst een gevestigde orde; waar een innerlijke orde gevestigd is, daar is de staat sterk, aldus de Hongaarse katholieke bisschoppen al in hun brief op 24 mei 1945. [Mindszenty, 39/41]. Weliswaar stellen ze zich voorzichtig op, maar het ontgaat hen intussen allerminst wat er met de bevolking en met de landhervorming, maar ook in de nieuwe instellingen, politieke partijen, volksrechtbanken, geheime politie, etc. aan de hand is: van een komende heilstaat is althans in Hongarije nog niets te merken…. Ook uiten de bisschoppen zich over de voorlopige regering, en ze erkennen haar wel als vertegenwoordiger van het volk ten opzichte van het buitenland en als bevoegd gezag voor de orde in het binnenland. Op deze grond heeft de regering recht op eerbied en gehoorzaamheid in alles wat niet in tegenspraak is met Gods geboden. Maar vóórdat de onderdanen gehoorzamen, moet de overheid eerst zijn verantwoordelijkheid in acht nemen. Dat klonk zeker niet enthousiast, eerder ietwat wantrouwend en vol twijfel, maar het was zeker ook niet een afwijzen van de demokratie. [Lesourd, 79].
Het Hongaarse episkopaat is in mei 1945 ook voorzichtig wat betreft de landhervorming die pas enkele weken geleden is afgekondigd: men is vooral bezorgd over de kerkelijke instellingen, zoals kerken, seminaries en scholen, waaraan toch eigenlijk de materiële basis is onttrokken, en de bisschoppen vragen zich af wie voortaan de lasten hiervan zal overnemen. Opmerkelijk is overigens wel dat de leiding der Hongaarse katholieke kerk, die al eeuwen tot de grootste grondbezitters van het land behoorde, zich niet eens principieel verzet tegen de landhervorming! “God geve dat het geluk van de nieuwe eigenaars een troost moge zijn voor de kerk bij de eigen verliezen en zorgen”, aldus de bisschoppen. [Lesourd, 88].
Mindszenty erkent ook wel dat het Rode Leger zijn best doet om de Hongaarse natie zijn gunstigste zijde te tonen, en dat het Russische opperbevel bijvoorbeeld al in oktober 1944 komt met een oproep waarin staat dat “iedereen op zijn plaats moet blijven en het vreedzame werk moet voortzetten. De geestelijken en de gelovigen kunnen ongehinderd hun godsdienstoefeningen houden”. Dat lijkt volgens de bisschop evenwel mooier dan het is: net als in Rusland zelf wordt ook in Hongarije slechts de vrije uitoefening van de eredienst, de cultus, toegestaan, maar iedere culturele, maatschappelijke en charitatieve activiteit van de kerk wordt dan uitgesloten.
De bisschop van Veszprém is dan ook een van de best geïnformeerde en meest kritische kerkelijke leiders. Hij vertrouwt de communisten al vanaf het begin allerminst, en beseft dat zij geregeld, wanneer dat zo uitkomt, ook taktische overwegingen kennen en tijdelijk wel rekening willen houden met de omstandigheden maar dat ze hun doel altijd voor ogen houden: “De volgelingen van Moskou werd gewezen op Lenins advies dat op grond van taktische overwegingen de strijd tegen de godsdienst in bepaalde gevallen zo moest worden gevoerd dat religieuze kringen niet afgeschrikt werden en dat zo mogelijk zelfs geestelijken dienstbaar gemaakt moesten worden aan de communistische doeleinden” [idem, 43/44]. Ook komt bisschop Mindszenty in zijn eerste pastorale brief van 18 oktober 1945 wel op de landhervorming terug: hij vindt dat hierbij toch schreeuwende onrechtvaardigheden plaatsvonden en bovendien keert hij zich tegen de vooropgezette kwaadwilligheid waarmee de Russen een belangrijk deel van het volk in ellende hadden gestort en protesteert vanwege het lot dat de boeren wachtte, een lot dat ieder die inzicht had in de toestand kon voorzien. [idem]
Ook constateert de bisschop dat de landverdeling vooral gekenmerkt wordt door wraak ten opzichte van bepaalde sociale klassen en door partijoverwegingen, en hij denkt al dat van een beloofde compensatie niets terecht zal komen. Bisschop Mindszenty constateert tenslotte weinig wijsheid en weinig respekt, maar juist een mentaliteit die is gebaseerd op brutale kracht bij deze landhervorming, maar toch: “het ligt niet in onze bedoeling hier de landhervorming af te wijzen”. Voor zover men trouwens denkt hierdoor de Hongaarse kerk van haar materiële basis af te snijden heeft men het mis, want “de kerk leverde in haar armoede een bewijs van buitengewone vitaliteit”. [Lesourd, 88/89]. Overigens is deze bisschop van Veszprém -en vanaf september 1945 aartsbisschop [érsek] van Esztergom en daarmee hoofd der Hongaarse katholieken- steeds, vanaf het begin in 1945, zeer duidelijk, buitengewoon strijdbaar, rechtlijnig, en niet mis te verstaan: hij roept in het openbaar op om zich niet te laten intimideren, hij roept iedere katholieke Hongaar op om gebruik te maken van staatsburgerlijke rechten en de plichten na te komen, en hij wenst dat de christelijke principes de toekomst van het openbare leven bepalen…..
In september 1945 laat hij bijvoorbeeld -in het vooruitzicht van de parlementsverkiezingen- in de stad Pápa weten dat de kerk in de afgelopen 1000 jaar in dit land aan menige storm het hoofd heeft moeten bieden. Ze verstopt zich niet als er stormen in aantocht zijn en staat daarom steeds met en voor het Hongaarse volk in de voorste linie…, en uit zijn woorden “kunnen vriend en vijand opmaken dat hij zich niets wijsmaakte ten aanzien van de moeilijke situatie van kerk en natie, en hij wist dat hij “door het accepteren van de hoogste kerkelijke en staatsrechtelijke post juist in deze tijd een bovenmenselijke taak op zich had genomen”, aldus de nieuwe 53-jarige prins-primaat der ruim zes miljoen Hongaarse katholieken. [Mindszenty, 48]. Hierbij moet worden opgemerkt dat de titel ‘prins [of vorst-] primaat’ ook duidt op de historisch zeer belangrijke politieke funktie van de aartsbisschop van Esztergom; híj is [was] degene die de koning kroonde en híj gold als de eerste staatsrechtelijke hoogwaardigheidsbekleder van het land! Steeds blijkt overigens dat aartsbisschop József Mindszenty welbewust de 1000-jarige geschiedenis en tradities van het land, van de Hongaarse natie, erbij haalt om aan te tonen dat de kerk en de natie wel vaker in buitengewoon moeilijke omstandigheden zijn geraakt en dat er zonder meer altijd een kans is geweest tot herstel. Daaruit put hij steeds weer moed om door te gaan op de zware, moeilijke, gevaarlijke weg, die de Hongaarse natie en kerk steeds hebben gekend, en Mindszenty wijst zelfs op voorbeelden uit het verre verleden [de Middeleeuwen] waarbij voorgangers van hem als aartsbisschop de koningen wezen op hun plicht om de wetten te eerbiedigen! Een dergelijke houding werd door de natie verwacht ……Dat was de vanzelfsprekende plicht van de vorst-primaat van Hongarije. [idem, 52].
Bovendien voelt de primaat zich –uiteraard- altijd bijzonder nauw verbonden met de wereldkerk en speciaal met de paus in Rome, en absoluut niet met een of andere andere stad buiten het land! De omstandigheden voor de r.k. kerk in Hongarije zijn echter zelden of nooit zó bitter, ellendig en troosteloos geweest. Alleen al in Budapest is 30 % van alle gebouwen verwoest, en van de niet verwoeste huizen kon een kwart slechts nog voor een deel worden bewoond, terwijl nog meer epidemische ziekten, de hongersnood en de koude van de komende winter, en de inflatie dreigen. [idem, blz. 55/56]. Daarom vraagt de nieuwe primaat van Hongarije in november 1945 aan de Amerikaanse katholieken om hulp in de vorm van levensmiddelen, vlees, boter etc. Dat geeft uiteraard bij de marxistische partijen aanleiding tot verdachtmaking en ze willen controle uitoefenen op de verdeling van de buitenlandse goederen. Ook spreekt men dan ineens over “hulp van Sovjet-zijde”, maar volgens Mindszenty is die hulp [meel, aardappelen] afkomstig van Hongaarse bodem, en niet van de Russen!
Dat vooral het lijden van het volk hem ter harte gaan mag blijken uit het feit dat hij wel oog heeft voor de zeer slechte materiële situatie van land en volk, maar toch meer aandacht vraagt voor m.n. kinderen en ouderen maar ook de anderen die te lijden hebben onder dysenterie, tuberculose, geslachtsziekten en andere ellende. ”Laat ons niet treuren om wat verloren is gegaan. Het leven, de ziel, het gezin zijn meer waard dan aardse goederen. Maar wat ons nog overgebleven is, laten we dat besteden voor de vrijheid van onze gevangenen, omwille van Jezus”, aldus aartsbisschop József Mindszenty op de feestdag van St. Elisabeth van Hongarije, op 19 nov. 1945. [Lesourd, 47].
De algemene bewondering van vele Hongaarse katholieken voor de dappere, energieke en duidelijk optredende nieuwe vorst-primaat, die de mensen ondanks de vaak treurige omstandigheden toch moed inspreekt en hen begrijpt, en die de herrezen katholieke organisaties opnieuw weet te mobiliseren, is dan ook goed merkbaar, en men beschouwt hem al snel als degene die de communisten en de Russen zegt waarop het staat, die nooit bang is en die de zogenaamde moderne methoden wel door heeft. Zijn populariteit is dus verontrustend, want steeds blijkt dat hij waar hij ook komt, duizenden op de been brengt, en dat zij woorden werken als een hamer! Hij laat ook voortdurend merken dat hij de lotgevallen van de Hongaarse natie in de loop der 10 eeuwen uitstekend kent en steeds weer komt met historische voorbeelden: zonder een blad voor de mond te nemen vergelijkt hij de verwoestende werking van de bezetting van het vaderland door de Tataren [13e eeuw] en de Turken [16e tot 18e eeuw] met de moderne tijd van b.v. Hitler, en voor hem is bij voorbaat al duidelijk dat alle streven naar totalitaire macht en diktatuur eens een einde zal nemen! Bovendien kan iedereen natuurlijk de vele vergelijkingen en zinspelingen, de heldendaden en de verraders uit het [verre] verleden die Mindszenty altijd naar voren haalt, zonder meer zelf toepassen op het heden!! Kortom: deze aartsbisschop geldt al voor zijn benoeming als een ware vertegenwoordiger van de kerk in haar strijd voor een rechtsstaat, voor vrijheid en gerechtigheid van de Hongaarse natie, katholieken zowel als niet-katholieken.
Toch zijn er -hoe kan het ook anders- ook in Hongarije wel enkele [weinige!] priesters die aanmerkelijk positiever staan t.o. het nieuwe regime, en die al een flinke stap verder gaan: de eerder al genoemde ‘progressieve’ Hongaarse priester, István Balogh, inmiddels opgeklommen tot staatssecretaris, verklaart bijvoorbeeld op een persconferentie in Moskou enige tijd later, dat er behalve de in een oorlog onvermijdelijke uitzonderingen, nauwelijks sprake kan zijn van gruweldaden. Het Rode Leger was ons welkom, want de Duitsers hadden ons jarenlang onderdrukt en uitgebuit, aldus Balogh, die toch een uitzondering onder de katholieke geestelijken vormt. In het voorjaar van 1945 verzoekt hij bisschop Mindszenty om samen met hem naar Budapest te gaan om daar tegenover het Rode Leger en zijn leiders onze dank te betuigen voor de bevrijding…….. [Lesourd, 42]. Volgens andere bron [idem, 43] krijgt Mindszenty al spoedig na z’n terugkeer naar Veszprém [april 1945] “bezoek van de politieke politie van het communistische bewind. Zij wisten dat als zij erin zouden slagen hem om de tuin te leiden of hem, slachtoffer van het hakenkruis, over konden halen, zij de zaak hadden gewonnen. Maar deze bisschop was niet te koop”. In het algemeen is de leiding der grote Rooms-Katholieke kerk [± 67 % der bevolking] wèl eensgezind.
Iets anders ligt het in de Hervormde kerk van Hongarije [± 20 % der bevolking], die nogal verdeeld is. O.l.v. ds. Albert Bereczky verschijnt al op 9 juni 1945 een nieuw kerkelijk weekblad "Élet és Jövő" [Leven en Toekomst], waarin Bereczky het nabije verleden, o.a. de tijd van Horthy, veroordeelt, en scherpe kritiek levert op het maatschappelijk systeem van die jaren. Dat liep in de jaren ’30 via een wettig antisemitisme uit op o.a. een duivelse jodenvervolging! Ook de kerken hadden toen geen oog voor de sociale problemen en deden veel te weinig of niets voor de joden.
Door de oorlog wordt hij evenwel ‘bekeerd’: Hij gelooft dat er in 1945 nieuwe en betere kansen voor de kerk op komst zijn, en dat men als kerk toch vooral het boetekleed moet aantrekken. In tegenstelling tot de oude maatschappij van de grote armoede van met name de landarbeiders en fabrieksarbeiders [de proletariërs van Hongarije] en van de liefdadigheid van de rijkeren, zal er nu een veel meer rechtvaardige samenleving komen, waarin ook de kerk eindelijk zich bewust zal worden van de diepe sociale problemen en die zal helpen oplossen.
Maar ook Bereczky -die zich bij het verzet aansloot en werkte om joden te beschermen- wordt door wat hij meemaakt tijdens de oorlog van alle hoop beroofd, en ziet b.v. voor zijn kerk een naakt lijk liggen, dat op de straat is gesmeten. Toch ziet hij in alle ellende van de oorlog vooral een gevolg van de Duitsgezinde houding van z’n land, en wacht in het gebouw van de Jodenzending van de kerk van Schotland, samen met vele politieke vervolgden en joden en anderen in 1944/45 op het moment van de bevrijding. Alleen al door de liefkozing die z’n kleinzoon van de eerste de beste Russische soldaat krijgt, realiseert hij zich ineens: ”Het is misschien dan toch níet het einde!…. Misschien zal er na al deze destruktie toch nog een kerk zijn, een natie, een toekomst”. [Albert Bereczky, in: Five Years of Hungarian Protestantism 1945-1950, Budapest, 1950, blz. 9].
Samen met o.a. een andere predikant, János Péter, is hij geneigd vooral positieve ontwikkelingen in het nieuwe, van het fascisme bevrijde Hongarije te zien, en dat zal -volgens hen- nieuwe en betere kansen aan de kerk geven. Eenmaal op deze weg, een nieuw begin met nieuwe kansen, ziet men de Sovjet-Unie onder leiding van maarschalk Josef Stalin dan natuurlijk vooral als het land dat zich belangeloos ook voor de bevrijding van Hongarije heeft opgeofferd, en stelt zich eigenlijk loyaal op ten opzichte van de nieuwe machthebbers!
Ook de meer gematigde hervormde bisschop László Ravasz van het kerkelijke distrikt Donau [Budapest] wil “de verwijdering van allen die te nauw verbonden waren met het politieke leven van de vroegere tijd en, als ze zich niet vrijwillig terugtrekken, moeten ze maar via pastoraal advies ertoe gedwongen worden”. [Élet és Jövő, 10 nov. 1945]. Hij erkent ook wel dat “de schade die onze nationale eer ernstig heeft aangetast ontstellend groot is als gevolg van de uitroeiing van de joden, het verraad van Szálasi, onze toetreding tot en deelname aan de oorlog, en het onheilspellend deel dat we op ons namen in de laatste fase van de oorlog”. “De kerk kan niet de illegale politieke partij van de reactie worden” [Élet és Jövő, 8 dec. 1945, Five Years, blz. 19].
Velen binnen de Hervormde kerk volgen hen [de “progressieven”] daarin echter niet, en blijven skeptisch ten opzichte van de nieuwe 'demokratie' en het 'socialisme'. Kortom: al wordt reeds in een vroeg stadium verklaard, dat Hongarije weldra een vrij, soeverein, demokratisch en onafhankelijk land zal zijn, toch merkt men hiervan weinig tot niets. Het Hongaarse volk is immers in feite collectief schuldig verklaard. En zelfs "the wave of indiscriminate raping and looting that accompanied liberation by the Red Army had surpassed the more selective depredations of the Gestapo and the Wehrmacht". [Kovrig, 181].
Ondanks de sociale bewustwording van een [klein] aantal kerkelijke leiders “waren brede kerkelijke kringen en hun pers nog altijd niet in staat om in het systeem van de grote landgoederen en het kapitalisme, dat het eindstadium al had bereikt, als de onvermijdelijke oorzaken van het nationale kwaad en de zonden die ze veroordeelden, te zien. De kritiek van deze kringen keerde zich dus meer en meer tegen de nieuwe sociaal-economische maatregelen van de revolutie. Ds. Bereczky ziet zich daarom gedwongen uit te spreken dat “het een grote fout zou zijn om in de grote transformatie van de wereld die nu voortgang vindt, niet nieuwe en betere kansen voor de kerk te zien”, aldus Élet és Jövő op 24 nov. 1945. [Five Years, blz. 19].
Al in 1945 vindt in Hongarije op protestants kerkelijk gebied een strijd plaats tussen degenen die de historische en traditionele rol van de [hun] kerk willen houden en zich tegen een revolutie keren en degenen die een sociale revolutie [‘het socialisme’] wensen en de burgerlijke maatschappij de rug toe keren. Volgens Bereczky is de ontbinding van de burgerlijke maatschappij en de vorming van het socialisme overigens “Gods rechtvaardige oordeel en vernieuwde genade”, en zelfs op het terrein van de [hervormde] kerkelijke pers is er dan al geen sprake meer van eenheid. [idem, blz. 19]. In de andere protestantse kerken, de evangelisch-lutherse [± 4 % der Hongaren] en de zgn. vrije kerken is sprake van eenzelfde soort ontwikkeling en strijd.
Opmerkelijk is ook dat een aantal protestanten de schuld van de dramatische politieke ontwikkelingen die tot de oorlog en de nederlaag, het antisemitisme en de vernietiging van de joden, de verwoestingen en het lijden van de Hongaarse natie leidden, vooral geven aan de neiging van vroegere protestantse machthebbers, bisschoppen, bestuurders, politici, enzovoorts om de katholieke kerk te volgen als het ging om machtsposities in b.v. het hogerhuis, bij de wetgeving, de pracht en praal der hoogwaardigheidsbekleders, macht en aanzien, de eer en nationale plechtigheden, dus: een sociaal en [kerk-] politiek conservatisme van het establishment. Ze wijzen er dan op dat hun voorgangers, van vóór 1945, geen oog hadden voor de armoede der bevolking en de sociale nood en voor de diepe noodzaak tot maatschappelijke hervormingen. Deze naoorlogse ideeën sluiten ook aan bij die van de [sterk overwegend protestantse] Nationale Boerenpartij.
Op 25 febr. 1945 is de eerste demonstratie van de MKP
Opmerkelijk voor het Hongaarse protestantisme is ook nu weer dat men het zeer moeilijk heeft met een ideaal zoals ”een vrije kerk in een vrije staat” en dat hangt waarschijnlijk nauw samen met de financiële en sociale banden tussen kerk en staat: zelfs binnen de beide grote protestantse volkskerken [gereformeerd/calvinistisch en evangelisch-luthers] bestaat geen traditie van persoonlijke offervaardigheid.
Voor de communistische machthebbers, en met name voor "hun" minister van landbouw Imre Nagy, vormt de vèrregaande landhervorming overigens een uitstekende gelegenheid om zich populair te maken, n.b. bij de boeren op het platteland! "De communisten vertegenwoordigen dus op een voorbeeldige manier de belangen van het volk".
De landhervorming wordt zelfs op de Hongaarse nationale feestdag, op 15 maart 1945 per dekreet afgekondigd: Precies 97 jaar eerder begon het verzet van het vrijheidslievende Hongaarse volk tegen de Oostenrijks-Habsburgse tirannie..... Uit niets blijkt overigens dat de Hongaarse boeren ook na een aantal maanden nog diep onder de indruk van de nieuwe communistische landbouwpolitiek zijn, en deze partij nog dankbaar zijn……..
Officieel verkondigt men: "Het 1000-jarige proces is ten einde, de grond is van ú", maar de Hongaarse boeren gaan al snel over tot de orde van de dag. "De boeren traden tot de communistische partij toe om grond te krijgen, en daarna traden ze er evensnel weer uit". [Kovács, 252].
Wel vormen voor het eerst in de geschiedenis de boeren in Hongarije een zelfstandige machtsfactor. De Hongaarse landhervorming is dan ook de meest ingrijpende en verstrekkende van heel Oost-Europa. [Radice, 19].
Toch heerst er onzekerheid: wat willen de Russen eigenlijk? In hun eigen land is immers geen sprake van privébezit van de grond? Wanneer worden ook in Hongarije kolchozen ingevoerd? Is deze landhervorming het begin? Is het alleen taktiek van de communisten, die blijkbaar alles van hun 'eigen' Hongaarse radenrepubliek van 1919 zijn vergeten? Geruchten willen ook dat de communisten vooral leden van de linkse "Nationale Boerenpartij" een belangrijke rol hebben laten spelen bij de landhervorming: de boeren -met hun ervaringen van 1919- vertrouwen immers de communisten niet! Hoe het zij: door deze landhervorming zijn voldongen feiten geschapen, en aan een eeuwenlange periode van onderworpenheid van de boerenbevolking is een einde gekomen. "Paraszt" [boer, of pion!] is geen verachtelijk scheldwoord meer, maar een erenaam voor trotse, zelfstandige bezitters van grond. De 'oude orde' is definitief verdwenen want de verachtelijke 'parasztok' [boeren] zijn nu trotse 'úrak' [heren] geworden. Dít is de ware betekenis van de revolutie in Hongarije.
Ook in de bedrijfraden [Üzemi Bizottságok] in de fabrieken delen communisten veelal de lakens uit. De meeste raden worden gecontroleerd door communisten, andere door sociaal-demokraten. In alle bedrijven met meer dan 20 werknemers is een dergelijke raad verplicht. Het hele economische leven staat zo onder controle, maar de raden voelen zich ook verantwoordelijk voor het weer op gang komen van de produktie!
Een dekreet van 15 februari 1945 geeft aan de bedrijfsraden grote bevoegdheden, bijvoorbeeld wat betreft het 'zuiveren' van de bedrijven van 'fascistische elementen'.
De bedrijfscomité's nemen ook aan vergaderingen van bestuur en direktie deel, en hebben een beslissende stem. [Kovács, 254]. Vaak komen hier fervente communisten aan het woord die fel tekeer gaan tegen het kapitaal, die ontslag wensen van een direkteur of van arbeiders, of die zelfs 'een tweede commune' in Hongarije [na die van 1919] begroeten. Dergelijke wensen tot een herstel van de Radenrepubliek van 1919 worden evenwel al in mei/juli 1945 door Rákosi afgedaan als "linkse sektarische excessen". [Kovrig, 173].
Communisten spelen ook via de "Federatie van Vrije Hongaarse Vakbonden" een overheersende, zelfs beslissende, rol in de bedrijven, en bepalen b.v. het personeelsbeleid. De communist István Kossa [1904-1965], ooit tramconducteur, die nooit eerder een post in de partij bekleedde, is algemeen secretaris van de vakbonden. Het lidmaatschap van een vakbond is voortaan eigenlijk verplicht, en daardoor stijgt het aantal leden enorm. [Kertész, 137]. In 1944 tellen de bonden al meer dan 100.000 leden, in 1945 telt de nieuwe organisatie zelfs ruim 850.000 leden! De eenheid van de Arbeidersklasse staat nu voorop, en men mag geloven dat de marxisten [communisten, sociaal-demokraten en vakbonden] slechts het welzijn en de belangen der werkende klasse voor ogen hebben. Ook op politiek terrein laten vakbondsafgevaardigden, b.v. in lokale 'nationale comité's' zich horen. De vakbonden zijn overigens in Hongarije het enige bewijs van de zo geroemde "éénheid der arbeidersklasse"!
Zeer geregeld doen zich hierin echter strubbelingen voor, omdat m.n. [gematigde] sociaal-demokraten hun traditionele en gevestigde posities voortdurend bedreigd zien door de heftige agitatie van die "nieuwkomers", nl. de communisten! Van het principe van pariteit der beide partijen komt weinig terecht.
Kleinere partijen laten zich eigenlijk alleen in Budapest horen. De vier grotere partijen werken samen in het "Hongaarse Nationale Onafhankelijkheidsfront" [Magyar Nemzeti Függetlenségi Front]. Bijzonder voor Hongarije is het feit dat de verschillende politieke partijen afzonderlijk kunnen blijven opereren, terwijl dat in de andere landen in Oost-Europa [behalve in Tsjechoslowakije] zeker niet het geval is. Zelfs linkse sociaal-demokraten voelen niets voor één [linkse] jeugd- en vrouwenorganisatie! Anders dan in de andere landen van "Oost-Europa" is er in Hongarije voorlopig dus slechts zéér beperkt sprake van [communistische] massa-organisaties, en vergeleken met de regeringen van Polen, Joegoslavië, Bulgarije, Roemenië en Albanië is Hongarije in de jaren na de oorlog een oord van vrijheid! In alle genoemde landen is geen sprake van enige politieke vrijheid en zijn de communisten al vanaf het begin in 1944 de baas, de werkelijke machtsfactor. Van een echte coalitie is hier geen sprake en van afzonderlijke organisaties naast de communistische evenmin.
In Hongarije is echter ook de "Voorlopige regering" uit vertegenwoordigers van vier afzonderlijke partijen [en enkele partijlozen] samengesteld. Alle partijen streven -zeker op langere termijn- een verschillend doel na, maar toch werkt men, zij het op een wankele basis, samen ten bate van de nationale wederopbouw.
Zeer veel Hongaren ontdekken overigens dat er temidden van de ruïnes meer mogelijkheden voor hen open lagen dan in het verleden, toen alles nog op zijn plaats stond [Márai, 153]. Vanaf 1945 staat het vast dat, terwijl men zich vroeger nauwelijks of geheel niet met de politiek mocht of kon bezighouden, en zéker niet vrij was in z’n keuze, het nu bijzonder voordelig kan zijn om zich aan te melden bij een politieke partij: er is zelfs niet meer [zoals vroeger altijd in dit land] één alles overheersende regeringspartij van het establishment! Met andere woorden: het lijkt er zelfs op dat in 1945 voor het Hongaarse volk eindelijk het uur der vrijheid werkelijk is aangebroken!…. Daaraan zit ook een andere kant: “De derderangs journalist, die het nooit verder had geschopt dan het schrijven van reportages voor een krant, werd snel lid van een der partijen, en merkte aangenaam verrast dat hij in korte tijd staatssecretaris kon worden. [Márai, 153].
En temidden van alle herstelwerkzaamheden en inspanningen voor de wederopbouw, ”alle hijgerige, opgewonden menselijke inspanningen verhulde de gewetenloosheid haar werkelijke intenties achter raadselachtige deknamen. ”Innamegroepen”, de “regeringscommissie voor verlaten goederen”, en andere geheimzinnige formaties waren ijverig en schaamteloos aan het plunderen. De begeleidende symptomen van ”genoegdoening” in het kader van de ‘verdeling’ toverden onvoorstelbaar perverse menselijke fenomenen te voorschijn”. [Márai, 154].
Ook al zien b.v. Kleine Grondbezitters wel dat er talloze oncontroleerbare, ondemokratische, diktatoriale en corrupte handelingen in het land worden verricht, en dat er heftige linkse agitatie op grote schaal voorkomt, toch troost men zich met de gedachte dat de komende vrije verkiezingen aan deze incidenten, deze negatieve ontwikkelingen, een einde zullen maken. Wanneer eenmaal de oorlog voorbij is, nemen de onderlinge tegenstellingen echter snel toe. In mei/juni 1945 is er sprake van de eerste crisis in de regering, en dan worden juni/juli bijvoorbeeld al zes 'reaktionaire' ministers ontslagen en vervangen door meer 'progressieve' figuren.
Ernő Gerő, de tweede man van de communistische partij MKP, wordt minister van handel en verkeer, Ferenc Nagy [1903-1979] van de Kleine grondbezitters FKgP wordt minister van wederopbouw, hoewel hij de politieke ontwikkelingen al wantrouwt: hij meent gebruikt te zullen worden, en z'n positie kan dan volledig worden uitgehold. Toch neemt hij, onder de druk van Tildy, de voorzitter van de FKgP, de benoeming aan.
Erdei wil men als minister van binnenlandse zaken ook vervangen, omdat hij niet kan opschieten met de premier, maar de kandidaat-opvolger Imre Kovács [NPP] laat bij voorbaat al aan Vorosilov weten dat hij als minister de politie totaal wil omvormen, en níet aan de leiband van de communisten wil lopen, te zullen optreden tegen rovende Russische soldaten en zich alleen aan het parlement te zullen verantwoorden! Het is duidelijk dat men dan toch Erdei maar op zijn post laat zitten.... [Kovács, Im Schatten, 262].
Antal Bán, een gematigde en goedwillende sociaal-demokraat, wordt minister van industrie, en iets later wordt de advokaat István Ries, eveneens een gematigde sociaal-demokraat, minister van justitie. De linkse socialist Sándor Rónai wordt min. van bevoorrading, en de president van de Nationale Bank, Imre Oltványi wordt min. van financiën. [Zie: F. Nagy, Struggle]. Een campagne van de communisten tegen de anti-communistische minister van financiën István Vásáry is voldoende geweest om ook hem te vervangen.
Op 16 mei 1945 wordt ook een voorlopige burgemeester van Budapest benoemd, n.l. de al eerder [zie hierboven] genoemde Zoltán Vas, die geldt als financieel-economisch deskundige.
Met deze benoemingen zijn de moeilijkheden niet opgelost, integendeel: geschillen binnen de regeringscoalitie treden in de vroege zomer van 1945 al openlijk naar voren, en meestal staan de gematigde, burgerlijke, kleine grondbezitters, samen met een aantal boeren en sociaal-demokraten tegenover de 'revolutionaire' communisten, linkse socialisten en radikaal-linkse boeren.
Een voorbeeld hiervan is de [gematigde] sociaal-demokratische minister van justitie Ágoston Valentini, die in juni 1945 voorstelt om de ÁVO te vervangen en als gerechtelijke politie onder zijn ministerie onder te brengen. Hij krijgt wel de steun van de meerderheid van het kabinet maar communisten en linkse sociaal-demokraten weten met steun van de Sovjets hem ten val te brengen. Ook de wens van Valentini naar een onderzoek naar de gebeurtenissen in Gyömrő, een dorp ± 20 km ten oosten van Budapest wordt hem fataal. Communisten hebben in dit dorp het bestuur overgenomen, en de communistische politiecommandant heeft in één nacht de 80 [anti-communistische] intellektuelen uit de plaats laten arresteren, omdat ze hebben 'gecollaboreerd'.
Na een kort verhoor en martelingen zijn ze in het diepste geheim buiten hun dorp gevoerd, op de manier van de nazi's moesten ze hun eigen graf graven, en daarna zijn ze neergemaaid door de politie. [Kovács, 238/239]....
Deze minister moet dus van de communisten en hun bondgenoten verdwijnen! [Macauley, 98]. Algemeen is de verontwaardiging, maar b.v. het ministerie van binnenlandse zaken [Erdei] weigert elke aktie, en communisten doen er het zwijgen toe: Rákosi, die zoals zo vaak de onschuld speelt, gaf aan Erdei bevel om de moordenaars van de politie vrij te laten! [Kovács, Im Schatten, 263].
Minister Valentini van justitie protesteert echter wèl, eist maatregelen en wil de zaak laten onderzoeken. Het kabinet steunt hem hierin, maar zijn partijleider Szakasits krijgt een geheime tip van de communisten [Rákosi] en Valentini moet ontslag nemen... [Nagy F. Struggle]. Ook elders in het land is er wel sprake van dergelijke akties, b.v. in Kecskemét, waar tegen een aantal vrouwen gruwelijk wordt opgetreden. Degene die openlijk protesteert wacht deportatie naar Rusland of moord, en internering is nog de lichtste straf.
Enkele malen is er ook sprake van aanvallen en zelfs aanslagen van tot het uiterste getergde Hongaren op Sovjet-soldaten. Steevast krijgen rooms-katholieke geestelijken dan de schuld van dergelijke akties. Ook zíj zijn niet veilig: verscheidene priesters worden gevangen genomen, zijn gefolterd en tenslotte gedood. [Sulyok, 41]. Daarnaast moeten valse berichten over "een samenzering van studenten en r.k. geestelijken" de Hongaren overtuigen van de grote gevaren van "reaktionairen van rechts", en van het nog steeds levende fascisme, terwijl "links" uiteraard altijd de handen in onschuld kan wassen. Er is immers, zoals de nieuwe machthebbers zeggen, sprake van het [rechtvaardige] oordeel van een Volksrechtbank, een jury van leken. Ook met terugwerkende kracht kunnen deze "volksrechtbanken" schuld en straf uitspreken. Op den duur blijkt er van recht in Hongarije geen sprake meer: steeds groter wordt de politieke druk van hogerhand, steeds harder worden de straffen, steeds meer doen zich juridisch twijfelachtige of zelfs onwettige zaken voor. Steeds meer heeft men immers te maken met oproerige en luidruchtige "proletarische" menigten, vrouwen, fabrieksarbeiders, die al bij voorbaat weten welke straf er moet worden geëist en die aangeklaagden uitschelden en/ of de verdediging bedreigen. In de rechtszaal scheppen ze een atmosfeer waarin van objectieve rechtspraak geen sprake meer kan zijn. [Kovács, 240]. "Het publiek", de opgewonden massa, wordt dan ook medeverantwoordelijk, zoals de communistische leider Rákosi dat wenst.
Hier en daar wordt zelfs door middel van openbare executies en ophanging aan de beestachtige driften en verlangens, de wraakzucht van "het volk", een opgehitste roversbende, voldaan. Menigeen krijgt dus zijn/haar twijfels en afkeer bij het zien van deze brute en meedogenloze vormen van "recht" van de nieuwe "volksdemokratie". [naar Kovács, 240/241]. Aan de andere kant doen zich talloze gevallen van illegale handel in deviezen, juwelen, goud en sieraden, voor, waarvan door hoge Sovjet-militairen koffers vol vanuit Hongarije naar de Sovjet-Unie worden verstuurd. [Kovács, 271]. Ook zoiets wordt uiteraard nooit bestraft..... Het recht van de bezettende macht is nu eenmaal van een andere, hogere, orde dan dat van een bezet land en volk.
Toch worden horloges, schrijfmachines en fietsen, meubilair enz., voorzover ze in Hongarije nog aanwezig zijn, door diezelfde Sovjets al als bewijzen van een hogere cultuur in het vernielde en uitgemergelde Hongarije gezien!......
Overal dringen nu blijkbaar communisten op hoge en verantwoordelijke posten door, en al zijn de ministers geen communisten of meelopers, dan zijn een aantal staatssecretarissen het wel. De politieke politie is zeer aktief bij het opsporen van critici van het nieuwe zgn. demokratische regime. Honderden zogenaamde saboteurs, samenzweerders, spionnen, oorlogsmisdadigers worden daarom opgepakt.
Gábor Péter [Újfehértó, ± 20 km t.z.v. Nyíregyháza, 18 mei 1906 – Budapest 23 jan 1993], oorspr. Benjámin Eisenberger [alias Benő Auspitz], eens als zoon van een joodse handwerker uit de omgeving van Budapest eigenlijk een onbekende kleermaker, werd in 1931 lid der illegale communistische partij en heeft daana een training bij de NKVD ondergaan en is thuis in veiligheidszaken. [o.a. Kovrig, 166]. Hij staat nu aan het hoofd van de zeer gevreesde en beruchte politieke politie, de ÁVO [zie hierboven], staat bekend als sadist, schept in bijzonder korte tijd een betrouwbaar en slagvaardig apparaat en “hij stelt zelfs de Russen voor voldongen feiten”… ”Het is een overdrijving, maar slechts een kleine, om te zeggen dat de naoorlogse geschiedenis van Hongarije die van de ÁVH is”, schreef ooit George Mikes. [András Hegedűs, 46/47, Igor Cornelissen, VN 24 maart 1990].
Ook Péter is één van degenen die vinden dat beslist alle middelen geoorloofd zijn om “de resten van het fascisme te liquideren”, tegen de binnenlandse en buitenlandse reaktie te strijden en de macht van de Arbeidersklasse te handhaven en is in staat om de meest geraffineerde methoden toe te passen om ”de vijanden van het Hongaarse volk” duidelijk te laten zien wie er nú in dit land de lakens uitdeelt. Niemand is voor hem meer veilig en hij beslist met een sadistisch welbehagen eenvoudig over leven en dood van degenen die hem in handen vallen, aldus menen zeer velen.
Onmiddellijk na de intocht van de Russische bevrijders krijgt Gábor Péter blijkbaar al volmachten om de orde te handhaven in het chaotische, verwoeste land, en men vertelt al snel allerlei verhalen over deze lugubere maar geheimzinnige man. Hij heeft tbc gehad en is ooit leider van een illegale organisatie van de “Rode Hulp” geweest, die communisten op allerlei manieren illegaal hulp verleende. Hij ziet er altijd verzorgd uit, is zeer intelligent en goed geïnformeerd, glimlacht bij de meest beledigende en insinuerende vragen, maar intussen leren duizenden z’n gruwelijke methoden en de klauwen van de sadistische, wrede bende van de almachtige ÁVO, “de vuist van de partij”, die overal met haar willekeur aanwezig is, kennen….[Széchényi, 41 etc., Heller, noot blz. 494/495].
De veiligheidspolitie is in feite de belangrijkste gewapende macht van het land. Bij deze ÁVO, die geheel onder communistische invloed staat, melden zich naast voormalige experts van het regime van Horthy, ook vml. "ervaren" Pijlkruisers [fascisten] en Joodse overlevenden van de concentratiekampen, die wraak willen nemen. [Kovrig, 171].
Vervolgens is overste György Pálffy [tot 1935: -Österreicher] [1909-1949] de leider van de weldra zeer beruchte "Militaire Politieke Afdeling", die onafhankelijk van de minister beslissingen kan nemen! Hier wordt de politieke indoktrinatie onder direkte communistische controle uitgeoefend. Pálffy komt uit een familie van aanzien en welstand, hoorde in de tijd van Horthy als officier bij de generale staf en gold als zeer begaafd, maar hij sloot een voor die tijd ”onmogelijk huwelijk” met Katalin Sármány, de zuster van de uit de Radenrepubliek van 1919 beruchte Tibor Szamuelly! Hij werd dus gedwongen om z’n ontslag te nemen uit het Koninklijke leger, en sloot zich, stellig uit verbittering en onder invloed van z’n vrouw, bij de illegale communistische partij aan, en maakte begrijpelijkerwijs na 1944/45 snel carrière. [Széchényi, 44, 98].
László Sólyom wordt politiepresident van Budapest. Hij behoort formeel tot de FKgP, maar is in werkelijkheid communist, hetgeen in het “demokratische” Hongarije vaker voorkomt. Allen maken snel carrière na 1944/45.
Het spreekt in de gegeven omstandigheden bijna vanzelf dat genoemde personen de zegen van de 'bevrijders', de Sovjets, hebben, en -"namens het Hongaarse volk"- zeer zelfbewust kunnen optreden tegenover de anderen, die al te gemakkelijk als reaktionair, fascistisch, conservatief of rechts en contra-revolutionair kunnen worden uitgemaakt [resp. gebrandmerkt!]. De namen van personen die kritiek leveren en zich níet in alles willen voegen worden al snel in dossiers genoteerd, en hun register van 'politieke zonden' wordt voortaan nauwkeurig bijgehouden. Zeer regelmatig worden razzia's tegen "volksvijanden" ondernomen: Voor 'Siberië' heeft zelfs de meest zelfbewuste en moedige Hongaarse politicus respekt. [Kovács, 232].
De nieuwe machthebbers krijgen uiteraard hun instrukties van de vele Sovjet-generaals en mensen van de NKVD, die in Hongarije aanwezig zijn. Alleen de Sovjet-autoriteiten en de Hongaarse communisten bepalen de gang van zaken. Tenslotte hebben de roemrijke Sovjets Hongarije bevrijd, en de Hongaren kunnen worden beschouwd als onderworpen vijanden. De "Voorlopige Nationale Regering" van Hongarije heeft in deze situatie slechts een schijngezag. Soms zijn de Russen ook aardig, en “met veel wodka en goed eten” ook zeer vriendelijk; ze delen geen bevelen uit, maar geven slechts raad, advies. Toch weten zíj altijd alles beter, en die adviseurs zaten overal, in industriële bedrijven, bij de politie en het leger, enzovoorts.
Hun stalinistische produktiestruktuur dringen ze op, en de meest onzinnige ideeën worden verkondigd en er wordt geëxperimenteerd; niemand waagt het immers om Stalin tegen te spreken. Ook op agrarisch gebied meenden de Russen alles beter te weten, en ze vonden dat de Hongaren op dat gebied onkundig waren….. “Wij wilden daar, in de Sovjet-Unie, niet het slechte zien, zij erkenden bij ons in Hongarije niets goeds” [aldus de jonge partijaktivist en latere premier András Hegedűs, 127]. In alles wil men dus Stalin en de Sovjet-Unie kopiëren, en net als in de USSR moet op den duur ook in Hongarije de zware industrie alle nadruk krijgen en sterk uitbreiden, ook als dat ten koste van andere sektoren zoals de landbouw gaat!
Ook op cultureel gebied is er in Hongarije naar verhouding nog sprake van een relatief gematigde koers in de sfeer van de coalitieregering: van een communistisch monopolie is geen sprake, al hebben de communisten –zoals op alle andere terreinen- wel een beslissende invloed; wie zíj acceptabel vinden wordt “toegelaten”, en een aantal onbekende jonge communisten wordt -al of geen talent- ineens ‘bekend’. De meesten van deze ‘proletarische’ dichters een schrijvers hebben inderdaad weinig of geen talent, maar o.a. László Benjámin [Budapest, 1915-1986], Zoltán Zelk [Érmihályfalva, 1906 - Budapest, 1981] en Péter Kuczka [Székesfehérvár, 1 maart 1923 – 8 dec. 1999] kan men tot de betere publicisten rekenen, die overigens hun poëtische taak vooral zien in politieke agitatie. Ook de communistische schrijver Béla Illés [1895-1974], die in 1919 aktief was, vluchtte en vanaf 1932 in de Sovjet-Unie woonde waar hij als journalist en redakteur werkte, en in 1944 als officier van het Rode Leger terugkomt, is bekend door zijn romans die vooral over de oorlog en heftige sociale en politieke conflicten gaan.
Ook wordt een aantal zeer bekende en populaire schrijvers, die als min of meer progressief en oppositioneel bekend waren zoals de ‘populistische’ dramaturg, die eerst filosofie en later medicijnen heeft gestudeerd en van beroep tandarts wordt, en zich o.a. in 1935 aansluit bij de hervormingsbeweging Új Szellemi Front en in de oorlog deelneemt aan de conferentie van de oppositie in Balatonszárszó, László Németh [Nagybánya, 18 apr. 1901 – Budapest, 3 maart 1975] en zijn vriend, de dichter en vertaler van Shakespeare, Lőrinc Szabó [Miskolc, 1900 – Budapest, 1957], tot zwijgen gebracht. Németh trekt zich terug op het platteland en wordt leraar aan het gymnasium in Hódmezővásárhely en Szabó krijgt in 1945 n.b. al politiebewaking en een publikatieverbod! Zelfs de ‘progressieve’, avantgardistische, socialistische kunstenaar Lajos Kassák [1887-1967] is uit de gratie.
Wel zijn “linkse populisten” zoals de vml. landarbeider en nu parlementslid Péter Veres [1897-1970] en Gyula Illyés [1902-1983] en de ‘burgerlijke’, maar progressieve Jenő Heltai [1871-1957] nu geaccepteerd en genieten enige roem alleen al om te demonstreren dat een brede, progressieve alliantie van het proletariaat en werkende intellektuelen in Hongarije werkelijkheid is geworden. Ook de werken van de beroemde klasssieke Hongaarse schrijvers zoals János Arany, de hartstochtelijke revolutionair Sándor Petőfi [1823-1849] en de sociaal-linkse, anti-autoritaire, radikale en revolutionaire Endre Ady [1877-1919] worden veel uitgegeven. Met name Ady geldt als dé grote wegbereider en profeet van de proletarische, communistische literatuur en poëzie; hij is nèt voor de radenrepubliek –in januari 1919- overleden en kan mede daarom niet omstreden zijn….
Maar toch is op cultureel en literair gebied ook wel sprake van een “inner bastion”, een soort bolwerk van dogmatische partijleden, marxistische scherpslijpers, die vinden dat schrijvers en dichters slechts één taak hebben: in dienst van het volk trouw bewijzen aan de communistische partij en aan de glorierijke Sovjet-Unie en haar Leider generalissmus Josef Stalin.
Een Hongaarse Schrijversbond wordt al op 10 april 1945 opgericht, met o.a. Gyula Illyés, Lajos Kassák, Aurél Kárpáti, Áron Tamási en Lajos Zilahy in het bestuur [Presidium], en laatstgenoemde schrijver wordt ook voorzitter van het Hongaars-Sovjet Culturele Genootschap [Magyar Szovjet Művelődési Társaság], dat op 9 juni tot stand komt. Zilahy wordt ook hoofdredakteur van het culturele tijdschrift ”Irodalom és Tudomány” [Literatuur en Wetenschap].
Ook intellektuelen zoals de vroegere communistische emigranten zoals Gyula Háy [Abony, 5 mei 1900 – Ascona, Zwitserland, 7 mei 1975] die 1919-’23 en 1929-’33 in Duitsland, vooral in Berlijn, als toneeldecoratie-schilder en ontwerper werkte en in 1935 naar de Sovjet-Unie ging waar hij filmscenario’s ontwierp, de filosoof en estheet György Lukács [oorspr. Lőwinger, Budapest 13 apr. 1885 – 5 juni 1971] en de filosoof en theoreticus József Révai [oorspr. Lederer, 1898 – 1959], die al in 1918 bij de oprichters van de Hongaarse communistische partij behoorde, van 1934 tot’44 in de Sovjet-Unie was en nu o.a. hoofdred. van het communistische partijblad Szabad Nép is, kunnen nu volop publiceren en behoren tot de dragers der nieuwe ‘socialistische’ cultuur………..
Toch blijkt er op dit terrein in Hongarije al in een vroeg stadium sprake van onenigheid: Gyula Háy [* 1900] publiceert b.v. in het voorjaar van 1945 “Hebben”, waarin hij het proletariaat met haar honger naar land en ander bezit, èn [toch] de vrouwen in hun onderdanige positie tegenover ambitieuze mannen schetst, krijgt van de “cultuurpaus” Révai al te horen dat dit niet deugt: hij moet schrijven ten bate van de Hongaars-Sovjetrussische Vriendschap!! Háy doet dat dan ook wel, maar is nooit zo overtuigend! Hij blijft de stalinistische culturele terreur afwijzen.
Bekend is ook dat de belangrijkste marxistische filosofen van Hongarije, Lukács en Révai het n.b. absoluut oneens blijven over het socialisme in de praktijk, hetgeen al na korte tijd uitloopt op een ideologisch conflict. De allang wereldberoemde György Lukács [die al jong in de Duitse culturele wereld -maar ook in de Sovejet-Unie!- volkomen thuis was en van gegoede Joodse en burgerlijke afkomst is!], en die op 30 augustus 1945 na 25 jaar in het land terugkomt, blijkt toch gematigder, wijzer en toleranter dan de scherpslijper en dogmaticus József Révai!
Merkwaardig is de positie en achtergrond van Lukács; hij komt immers ”uit een allerminst proletarische familie. Zijn ouders behoorden tot de gegoede burgerij en zijn drijfveer om zich bij de communistische beweging aan te sluiten was noch armoede noch sociale bewogenheid, laat staan een streven naar compensatie geweest. Hij had dat louter om ideologische redenen gedaan. Lukács hoopte hiermee een toestand op aarde te creëren die religieuze mensen als “Verlossing” aanduiden. Hij wilde van een beweging die even universeel was als indertijd het christendom, de nieuwe Augustinus worden; de heilige Augustinus van de communisten. Lukács had zijn zinnen gezet op een beweging voor verlossing voor de gehele wereld, waarvan hij als filosoof de ideologische wegbereider zou zijn. Als hij iets bewaard had van de Joodse ideeënwereld, was het wel dit messianisme. De messias die hij in gedachten had, zou zijn blijde boodschap niet alleen aan de armen, maar aan de gehele wereld brengen. De communistische verlosser zou de oude wereld verwoesten en door een nieuwe vervangen. De oplossing van het armoedeprobleem had Lukács nooit geïnteresseerd. De opheffing van de privé-eigendom en de invoering van de collectieve eigendom waren onderdelen van de communistische ideologie, ze behoorden tot de heilsboodschap, maar dat betekende niet dat je sympathie voor de armen hoefde te hebben”. [Heller, 109/110].
Soms komen ook ongeduldige en intolerante jongere fanatici [vaak van de middenklassen maar ook armen en van joodse origine] aan het woord, en zij zijn -omdat ze in de tijd van Horthy zich verzetten tegen het heersende conservatieve en nationalistische establishment en vervolgd zijn, vervuld van wraakzucht. Voor hen is de Sovjet-Unie de grote redder en bevrijder en de loftuitingen op de USSR en haar leider houden niet op. [Kecskemeti, 55/58].
De communisten lijken ook onverzadigbaar als het om gedichten, proza en drama gaat dat de nieuwe, glorieuze wereld vol schittering ter ere van de grote Sovjet-Unie een Stalin schildert. De Partij en haar taak is het één en al, en zij [de schrijvers] krijgen de taak om nèt als in de Sovjet-Unie vanaf de jaren ’30 als ”de ingenieurs van de ziel” te werk te gaan, en vooral met nadruk de enorme tegenstellingen te schetsen tussen aan de éne kant de vervloekte oude [maar nu definitief verleden] tijd van baronnen, kapitalistische uitbuiters, egoïstische ondernemers, feodale landheren en de kerk, de uitbuiting en mishandeling van de arme sloebers en de exploïtatie van de arbeidersklasse en daartegenover de nieuwe tijd, de glorie van het 5-jarenplan, de heldhaftige arbeidersklasse, maarschalk Stalin, de voorbeeldige Sovjet-Unie, de Communistische Partij die alles voor het volk doet, enzovoorts. [idem].
In Hongarije verschijnen ook al snel na de bevrijding dagbladen van alle grote politieke partijen, zoals “Délmagyar-ország” [Zuid-Hongarije] in Szeged vanaf 19 november 1944 met als redakteuren Balogh, Erdei en Révai! Het communistische blad Szabad Nép [Het Vrije Volk] verschijnt nu legaal, vanaf 25 maart in Budapest, met Révai als hoofdredakteur, de sociaal-demokratische Népszava [Stem des Volks] verschijnt vanaf 18 februari 1945 weer o.l.v. Árpád Szakasits als hoofdredakteur en in maart 1945 worden ook de dagbladen der beide plattelandspartijen opgericht, n.l. Szabad Szó [Het Vrije Woord] van de Nat. Boerenpartij o.l.v. de linkse József Darvas en Kis Újság [Kleine Courant] van de Onafh. Partij van Kleine Grondbezitters o.l.v. Gyula Dessewffy [1909-2000], die in 1939 ook al dezelfde krant redigeerde.
Dessewffy studeerde in Parijs en Wenen, later in Debrecen en Miskolc en erfde van z’n vader het grafelijk grootgrondbezit. In de oorlog sloot hij zich aan bij het georganiseerde verzet, o.a. bij het Bevrijdingscomité van de Nationale Opstand [1944] en na de oorlog wordt hij een der gematigde leiders der Partij van Kleine Grondbezitters, o.a. leider der persafdeling en [dus] hoofdredakteur van de partijkrant. In 1947 vlucht hij naar Frankrijk en leidt o.a. radio-uitzendingen vanuit het Vrije Westen en vanaf 1961 tot z’n dood in 2000 woonde hij in Brazilië.
De progressieve, later communistische, uitgeverij Szikra [Vlam] begint op 4 november 1944 in Szeged met de werkzaamheden en zodra dat kan start men, op 25 januari 1945 in Budapest! Concerten zijn er ook al snel weer te horen en de theaters trekken ook weer hun publiek. Al op 16 maart 1945 wordt de Opera van Budapest heropend met Bánk Bán van József Katona en muziek van Ferenc Erkel……….
Volstrekt nieuw voor dit land zijn de ”Vrije Hongaarse Vakbonden” [d.w.z. van vooral communisten en sociaal-demokraten] die al in oktober 1944 in Szeged tot stand komt en die eigenlijk de énige massaorganisatie vormt waarin aanhangers en leden van de beide partijen samenwerken, hoewel de rivaliteit groot blijft. De Landelijke Raad, het bestuur, komt op 7 februari 1945 tot stand en de communist István Kossa wordt voorzitter. In het algemeen kan men zeggen dat de sociaaal-demokraten steunen op een oude vakbondstraditie en gematigder zijn dan de communisten. De meer geschoolde en ontwikkelde arbeiders zijn in de regel ook sociaal-demokraten terwijl de communisten vaak minder geschoold zijn en wellicht daardoor vaak radikaler en heftiger ageren dan de anderen. Op 1 mei 1945 vindt een enorme manifestatie plaats in het centrum van Budapest, o.a. op het Heldenplein waar men met duizenden eensgezind o.a. vóór de vernietiging van het fascisme en voor brood en werk demonstreert…….
Merkwaardig is ook de houding van sommige bekende beeldende kunstenaars: een aantal van hen zoals de prominente beeldhouwer Zsigmond Kisfaludi Strobl [1884-1975] die vóór de oorlog tot het establishment hoorde en b.v. een beeldje maakte van de Engelse prinses Elizabeth en een monument voor de aan het Oostfront omgekomen zoon van de regent, István Horthy, ontwierp; hij ontvangt nu maarschalk Vorošilov in z’n werkplaats en past zich ’compleet’ aan de nieuwe ‘proletarische’ omstandigheden aan………
De bekende ontwerper van Hongaarse postzegels, Sándor Légrády [1906-1987], voor wie tot 1944 Horthy, de Heilige Kroon, de koningen en m.n. alle belangrijke gebeurtenissen uit het leven van de eerste christelijke koning Szent István [in 1938], de Moeder Gods als Patrona Hungariae, kerken en kerkgeschiedenis, de vaderlandse historie, representatief waren, houdt zich vanaf 1950 vooral bezig met het verbeelden van de resultaten van het 5-jarenplan en de viering van 1 mei! Iets dergelijks geldt ook wel voor de moderne kunstenaar György Konecsni [1908-1970], die vooral bekend is als ontwerper van affiches [plakátok], zowel in als na de oorlog aktief is en wordt gevraagd: vanaf 1945 vooral voor de linkse partijen, communisten en sociaal-demokraten.
Ook komt een aantal bekende Hongaarse linkse, proletarische, socialistische of communistische, avantgardistische en progressieve kunstenaars, dat destijds, tijdens de radenrepubliek van Béla Kun in 1919 aktief was, daarna het land ontvluchtte [meestal eerst naar Wenen of Berlijn, en vervolgens naar Moskou] en nu weer kan komen, terug uit de ‘ballingschap’. Sommigen van hen komen zelfs als officier van het Rode Leger in 1944/45 ‘terug’. Maar niet iedereen is en was zo strijdbaar als bijvoorbeeld Sándor Ék [1902-1975], die agitatie en enthousiasme voor de communistische partij en ‘het socialisme’ al vanaf de jaren ’20 in de Sovjet-Unie gebruikte voor z’n kunst.
Ook Béla Uitz [1887-1972] doet dat: hij is een zeer dynamisch, overtuigd communist, en is al vele jaren politiek geëngageerd; vanaf z’n vlucht in 1919 tot 1945 woont ook hij niet in Hongarije, maar vooral in de Sovjet-Unie waar hij een gewaardeerd socialistisch kunstenaar is. Steeds probeert hij de proletarische ideologie met z’n schematische en geometrische kunst te verbinden.
Onmiddellijk na de oorlog, in 1945 is er ook sprake van veel vijandige uitingen van Hongaren tegenover de zgn. "Volksduitse" minderheid in het land en hierbij spelen vooral communisten en leiders en schrijvers van de Nationale Boerenpartij, zoals Gyula Illyés [1902-1983], Imre Kovács en Péter Veres [1897-1970] een belangrijke rol. Ze pleiten er in het blad van de NPP "Szabad Szó" al op 22 april 1945 duidelijk voor om de Duitse minderheid van een half miljoen mensen zonder meer uit te wijzen. Evenals in buurlanden zoals Polen en Tsjechoslowakije wordt het gebruik van de Duitse taal in Hongarije verboden, en zijn er al allerlei geruchten en berichten over een al of niet gedwongen “Aussiedlung” van de Duitsers, of beter: de ”Ungarndeutsche”, omdat zij vrijwel allen al hun levenlang in Hongarije wonen en hun voorouders al vanaf de 18e eeuw hierheen kwamen om het lege Hongarije na de ‘bevrijding’ van het Turkse juk opnieuw te bevolken.
De nationalistische Hongaren die de ’Duitsers’ nu kwijt willen hebben overigens de volle steun van de geallieerden, d.w.z. van de Russen en de Geallieerde Controlecommissie, die de Hongaarse regering opdraagt om de 450.000 Duitsers uit het land te laten vertrekken en hun vermogens in beslag te laten nemen. In 1946/47 vindt tenslotte de uitwijzing van ongeveer 200.000 “Deutschungarn” plaats. Dat wil dus zeggen dat lang niet alle Duitstalige inwoners van het land moeten verdwijnen: Wie zich bij de volkstelling van in 1941 had opgegeven als ‘Duits’ kan nu rekenen op een gedwongen ‘Aussiedlung’, de anderen kunnen blijven. Wel is de praktijk dat het gebruik van de Duitse taal voortaan wordt verhinderd en dat er geleidelijk véél minder etnische ‘Duitsers’ overblijven.
De meest bekende nakomeling van zulke “Ungarndeutsche” of “Donauschwaben” is wel de bekende Duitse grüne politicus Joschka [= Jos, van: Joseph, H.: Jóska] Fischer, later minister vasn buitenlandse zaken! Zijn ouders woonden in een van de vele ‘Duitse dorpen’ rond Budapest, in Budakeszi [D. Wudigess] waar z’n vader dé bekende slager was! Zij gaven zich in 1941 blijkbaar op als “Duitstalig” en werden dus gedwongen om het land te verlaten en hijzelf werd in 1948 in de Bondsrepubliek geboren maar als z’n ouders b.v. eens iets tegen elkaar wilden zeggen dat de kinderen niet hoefden te horen spraken ze… Hongaars! Familie van hem woont nog altijd in Hongarije maar heet natuurlijk “Halász” [= Fischer]. Ook ‘Joschka’ is Hongaars en de vroegere minister is nu ereburger van… Budakeszi! Het kán verkeren….
Militairen zoeken direkt na de oorlog met honden naar vermisten
Een nieuwe "Honfoglalás", een in bezit nemen van het land, moet en zal er dus ”na de bevrijding” komen, en de Duitsers zullen verdwijnen. De 1000-jarige Duitse invloed op Hongarije moet voorgoed verdwijnen.... en "de Nationale Boerenpartij neemt een historische verantwoordelijkheid op zich, wanneer ze de uitwijzing van de Hongaarse Schwaben eist". [Weidlein, Volksbund]. Het is in 1945 met andere woorden dus ook in Hongarije bon ton om "de Duitsers" collectief de schuld te geven en alles te verwijten en zichzelf schoon te praten. Ook het blad van de Kleine Grondbezitters "Kis Újság", en de communistische "Szabad Nép" van 18 april 1945 spreken dergelijke wensen uit. De Duitse minderheid wordt ervoor verantwoordelijk geacht dat Hongarije "weer een ramp moest ondergaan", zij pleegden verraad aan de Hongaarse natie, etc. De werkelijkheid was helaas anders: niet de Duitse minderheid, maar een grote groep Pijlkruisers en nazi's, Hongaren, heeft de Duitse nazi's gediend en gemeend het eigen vaderland, samen met het Derde Rijk tegen het bolsjewisme tot de laatste druppel bloed te moeten verdedigen, terwijl veruit de meeste “Deutschungarn” solidair waren met het Hongaarse vaderland en voorzover dat nog kon gewoon hun werk deden. Slechts een enkeling is tègen deze uitwijzing van een grote groep mensen uit het land, zoals de nog jonge protestantse filosoof en politicus István Bibó [Budapest, aug. 1911 - mei1979] die, wanneer deze deportatie van de “Ungarndeutsche” in januari 1946 begint, zelfs durft te zeggen: “Een jaar geleden stuurden we de Joden weg uit Hongarije en nu sturen we de Duitsers weg!”….
|