|
14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956
14. I. 4. De politieke partijen, de communistische partij.
Als eerste [maar zeker níet de grootste!] politieke partij in het na-oorlogse Hongarije vanaf oktober 1944 kan men de "Hongaarse Communistische Partij" [Magyar Kommunista Párt, MKP] noemen. Zij is namelijk, zo vindt ze zelf, dè partij van brood, werk en wederopbouw, van nauwe vriendschap met de machtige Sovjet-Unie, en de ware verdediger van de vrijheid van het volk en van de onafhankelijkheid.... Dit is ook de partij die "de ware belangen van het volk begrijpt, die voor elk probleem een oplossing heeft, die op sukses kan bogen, die alle zorgen van het volk deelt, die alle verzoeken wil inwilligen, kortom: de oprechte dienaar van het Hongaarse volk"... [Sulyok, 111]. Ze wil dan ook tot elke prijs de massapartij worden, en heeft dat a.h.w. verdiend. Mijnen, olievelden, elektriciteit, verzekeringsmaatschappijen, banken en grote industrieën moeten worden genationaliseerd, "eigendom van het volk" worden, aldus het programma der MKP. [Kovrig, 157/158].
Wee echter degene, die van deze propaganda openlijk niet is gediend, want tegenstanders der MKP worden herhaaldelijk belachelijk gemaakt. Wie níet een aanhanger der politiek van de MKP is, is al snel na de oorlog een reaktionair, en de reaktie is de vijand der demokratie, de vijand der demokratie is de fascist, en wie fascist is, is de vijand der Sovjet-Unie, dat is: de vijand van het volk. Wie vijand van het volk is, heeft geen recht op leven. [Sulyok, 112]. Zo simpel is het in het bevrijde Hongarije…… Nog tijdens de oorlog zijn, in de loop van enkele maanden [sept/okt. 1944] de taktiek en het programma van het "Buitenlandse Comité der Hongaarse Communistische Partij", dat in Moskou is gehuisvest, uitvoerig besproken, en het resultaat is [7 okt. 1944] dat men de situatie in Hongarije nog niet rijp acht voor een onmiddellijke revolutie en voor het opleggen van een diktatuur van het proletariaat. Men acht de sterkte van de communistische partij blijkbaar nog lang niet groot genoeg voor een "socialistische revolutie". Hierbij kan men wel aannemen dat de mening van Stalin doorslaggevend is geweest, en de “moskovieten” vormen als het ware onmiddellijk, al vanaf 1944 zijn trouwe voorhoede in het nu onderworpen Hongarije.
Ondanks de bevelen van Stalin blijven in de Hongaarse communistische partij toch verschillen en onenigheid bestaan, die vooral het karakter van de partij en de samenwerking binnen de coalitie betreffen. Juist overtuigde communisten -van nature dus radikalen- zien de zin hiervan totaal niet: de Sovjet-Unie is zelf toch een [ofwel: hèt geslaagde] voorbeeld van het machtsmonopolie van de éne communistische partij en waarom kan in Hongarije niet een diktatuur van het proletariaat worden ingevoerd? Rajk lijkt ook bij deze ‘radikalen’ te behoren, maar legt zich dan toch maar neer bij de diktaten van Stalin.
Overigens is nooit precies duidelijk geworden waarom nu juist Hongarije [en Tsjechoslowakije] via de fase van een parlementaire demokratie een “volksdemokratie” moesten worden, terwijl als het ware [dan nog] voorbeeldige communistische machthebbers zoals Tito en Dimitrov al zeer snel, in 1945/46, hun slag kunnen slaan en alle tegen-stand kunnen smoren, onmiddellijk een diktatuur kunnen instellen en eigenlijk alles in handen hebben.
Die strategie was toch beter? Dat ging allemaal sneller, dat betekende ”geen onzin”, geen omweg, geen scrupules en geen zogenaamde “salamitaktiek”, zoals later in Hongarije tegen de burgerlijke [!] oppositie, de zogenaamde ‘reaktie’ moest worden toegepast. Toch komt het nooit tot een openlijke uitbarsting of conflict; de kwestie lost zichzelf na enkele jaren vanzelf op. [Kecskemeti, 23/24].
Wat betreft Tsjechoslowakije kan overigens worden gezegd dat dit land, heel anders dan Hongarije, voor de Sovjet-Unie al vanaf mei 1945 [en eigenlijk al vanaf december 1943] een volstrekt betrouwbare partner is geweest waar de Russische troepen nota bene al in december 1945 kunnen vertrekken zonder dat dát tot enig gevoel van “bevrijding” leidt. Hongarije lijkt vanuit de USSR/Moskou bekeken eigenlijk veel meer op Polen, waar de anti-Russische gevoelens bijzonder sterk zijn en waar men in 1945 zelden of nooit spontane uitbarstingen van vreugde bij de binnenkomst van de Sovjet-Russische bevrijders heeft gezien èn waar de sovjettroepen altijd blijven!……...
Ook de Polen hebben niet zulke positieve ervaringen met de Russen opgedaan en zeer vele Polen zien hen toch niet als de ware bevrijders van het Duitse juk. “Het communisme past bij de Polen als een zadel op een koe”, aldus Stalin [zegt men], en datzelfde zou hij over de Hongaren ook best gezegd of gedacht kunnen hebben. Nog in 1945 blijkt immers dat de overgrote meerderheid van de zojuist van het fascistische juk bevrijde Hongaren helemaal niet zo blij en dankbaar is met de prominente aanwezigheid van de Russen en met de communistische partij in hun land…... De “moskovieten” zoals Rákosi en de zijnen kennen overigens de situatie in Hongarije eigenlijk niet: ze zijn totaal van hun land vervreemd, hebben alle normale contacten ermee allang verloren, voelden zich in de Sovjet-Unie, het Vaderland van de Arbeidersklasse en het Internationale Proletariaat, uitstekend thuis, en hebben een diepe minachting voor die “binnenlandse” communisten die Stalin en de Sovjet-Unie niet eens kennen….. Bovendien worden -zoals onder communisten gebruikelijk- alle geschillen ideologisch vertaald en zijn altijd geheim én zonder meer principieel en diep…..
Zo denkt Rákosi, die altijd handelt met het oog op zijn grote voorbeeld Stalin, b.v. dat de ontbinding van de communistische partij van Hongarije -een in de oorlogsomstandigheden wel logisch besluit van de binnenlandse vleugel in 1943- toch fout was! [Hegedűs, 42]. Hieruit volgt voor Rákosi uiteraard dat de oprichting van de “Vredespartij” [in juli 1943 door Kádár c.s.] in het land zelf nauwelijks of niet legaal kan worden genoemd en in elk geval nooit en te nimmer op prijs kan worden gesteld! Nota bene: de communisten in Hongarije vormen niet alleen een klein, maar ook zeer heterogeen gezelschap: naast de “moskovieten” [die vaak al vanaf 1919 niet meer in Hongarije zijn geweest, of er in de gevangenis zaten!] en de “binnenlandse vleugel” [de vroegere “Vredespartij”, 1943/44, waarvan vrijwel niemand ooit de wereld buiten Hongarije goed kent], die dus elkaar in het geheel niet kennen en begrijpen, resp. de jaren door in Moskou en in Hongarije werkten, en een totaal verschillende achtergrond en mentaliteit hebben, bestaat er zelfs ook nog een derde groep, de zogenaamde “fraktie-Demény”.
De leider hiervan, ingenieur Pál Demény [Budapest, 29 aug. 1901 – 14 jan. 1991], is zelfs degene die met zijn groep in de oorlogsjaren de meeste verzetsaktiviteiten pleegde en het meest effectief opereerde.
Demény was al in 1918/19 zeer aktief als overtuigd revolutionair socialist en later communist. Hij zit daarna twee maanden gevangen, werkt later 1919/20 bij het chemische bedrijf Richter en studeert vervolgens in Wenen aan de Technische Hochschule. Van 1921 tot ’24 zit hij opnieuw gevangen n.a.v. revolutionaire aktiviteiten en wordt vervolgens [1925] sociaal-demokraat, maar hij wordt in 1932 uit de partij gezet wegens z’n communistische opvattingen. Hij is een zeer aktieve linkse organisator, b.v. bij de geheelonthouders, natuurvrienden, de Arbeiders Vereniging voor lichamelijke ontwikkeling en de esperantisten en het schrijven en verspreiden van boeken. In 1938 wordt hij n.a.v. een pamflet tegen de oorlog weer opgepakt en wordt na een proces tot 2 jaar veroordeeld. In de gevangenis van Szeged leert hij ook Rákosi kennen. In nov. 1940 komt hij vrij, maar houdt zich veel bezig met het vinden van [enkele duizenden] schuilplaatsen voor gezochte personen en het vervalsen van papieren. In de laatste maanden van 1944 organiseert hij een [nieuwe] “Kommunisták Magyarországi Pártja” en komt in nov. ’44 tot een akkoord hierover met László Rajk, Gábor Péter en István Kovács. Maar… op de dag van het einde van het beleg van Budapest wordt hij door Gábor Péter gearresteerd! Op 7 juli ’46 wordt hij tot vier en een half jaar dwangarbeid veroordeeld wegens “aktiviteiten tegen het volk” en in 1950 naar het kamp in Kistarcsa overgebracht. In 1953 wordt hij opnieuw beschuldigd en veroordeeld tot 10 jaar, maar op 13 okt. 1956 vrijgelaten. In 1957 wordt deze veroordeling ingetrokken maar pas in 1989 wordt hij gerehabiliteerd! In 1990 wordt tot social. parlem. lid gekozen, nadat in 1988 en ’89 z’n memoires waren verschenen: “A párt foglya voltam” [Ik was de gevangene van de partij] en deel I en II van “Rabságaim” [Mijn gevangenschap]. Aldus kan een mens de helft van z’n leven gevangen of afgesloten zijn voor of juist ondanks hetgeen hij ooit als z’n idealen beschouwde…...
Maar ja, Demény had -natuurlijk- geen contacten met Moskou, was nooit in de Sovjet-Unie geweest, en handelde op eigen gezag en vanuit z’n marxistische principes. ”Hij zei altijd alles wat hij meende te moeten zeggen en was eerlijk en direkt”, aldus Hegedüs. Toch had híj in de oorlogsjaren [1942/44] de meeste communisten in het land achter zich! In november 1944 sluiten de “Vredespartij” van János Kádár [1912] en de “fraktie-Demény” een verbond en vormen voortaan één partij [zie hierboven], aldus Hegedüs tegenover Zsille, 43]. Dit ‘geval’ is ook in Moskou bekend, maar men is hier -en de hele geschiedenis der beweging is er vol van- niet gediend van een onafhankelijk opererende communistische groep in Hongarije. [Hegedűs, 35]. Ook Rákosi, die zoals bekend Stalins volledige vertrouwen heeft en bij Moskou ten koste van álles in de gunst wil blijven heeft dus ook een hekel aan zo’n spontane en eerlijke rivaal en aktivist als Demény….
Daarom laat men [op bevel van Moskou] Pál Demény al in het voorjaar van 1945, terwijl het land dus nog niet eens geheel bevrijd is, arresteren. Volgens de latere premier András Hegedűs zegt Gábor Péter -wellicht op bevel van Rákosi- dan in Budapest tegen hem: ”Kom toch mee, kameraad Gerő wil je spreken”. Demény vertrouwt dit evenwel niet en vraagt Péter: “Moet ik tandenborstel en pyjama meenemen?” Péter zegt hem vervolgens: ”Doe niet zo raar, Pali [Paultje], de partij heeft je nodig; je moet lezingen geven”. Onmiddellijk hierna wordt Demény naar het beruchte adres Andrássy út nummer 60 overgebracht, waar hij n.b. tot oktober 1956 gevangen wordt gehouden!……..
In oktober 1945 laat Gábor Péter echter Demény bij zich roepen en biedt hem en z’n vrouw twee kaartjes aan voor de Opera, áls hij maar een briefje ondertekent, waarop staat: ”Ik erken dat ik sinds 1926 spion ben geweest van de politie van Horthy”. Péter verklaart ook nog dat dit opdracht van de partij is… “je bewijst de partij een goede dienst want de Kleine Grondbezitters en alle mogelijke reactionairen in het parlement vragen waar Demény toch zit!” Demény, die natuurlijk niet gewend is om commando’s eenvoudig op te volgen, weigert en vervolgens wordt hij weer naar de beruchte kelders van Andrássy út no. 60 overgebracht, aldus Hegedüs…. [blz. 42/43]. Dat is de ándere kant van die relatieve “vrijheid” in Hongarije, die bijvoorbeeld voor dwarse communisten -maar ook voor tienduizenden anderen!- nog lang niet geldt!!
Behalve de drie genoemde frakties kan men ook nog wijzen op de verschillende achtergrond van de “binnenlandse” communisten: in de jaren ’30 waren er b.v. linkse radikale jongeren, met name studenten van de Györffy-colleges, de opleidingen voor jongelui van de lagere klassen, en géén proletariërs, die in hun verenigingen in Debrecen en in Budapest in progressieve cellen aktief waren ten bate van vèrgaande hervormingen en demokratie, en sommigen van hen zagen op den duur het communisme louter als antifascisme en dus als een goed middel tegen de nazi’s en hun fascistische Hongaarse handlangers. Zij legden persé niet de nadruk op ideologische vorming in een dogmatische, marxistische geest.
Verder waren er de studenten van het Eötvös-college, een gerenommeerd trainingscentrum voor de meest intelligente studenten in de letteren aan de universiteit van Budapest. Hier leerden latere communisten zoals Losonczy, Donáth, Rajk en Kállai elkaar kennen, maar hier heeft de sympathie voor ‘het communisme’ dezelfde basis als op de Györffy-colleges. Bovendien kent geen van deze vroegere studenten de situatie in de Sovjet-Unie en de praktijk van ‘het communisme’ in dat land! Tot 1943/44 legt de binnenlandse communistische “Vredespartij” in het land dan ook alle nadruk op de strijd tegen de nazi’s en de oorlog en ze beschouwt zich als deel van de demokratische oppositie [Kecskemeti, The Unexpected Revolution] samen met sociaal-demokraten en Kleine Grondbezitters, die overigens zeer schuw zijn t.a.v. samenwerking met degenen die zich in Hongarije communist durven te noemen………
Maar toch: “Vanaf het begin kon er geen twijfel bestaan wie in de communistische partij de eigenlijke macht had: de groep die uit Moskou terugkwam…….. vormde de elite en behandelde de binnenlandse groep met minachting”. [Kecskemeti, 14]. In Moskou heeft men de Hongaarse communistische leiders, de satrapen en hun hofhouding, voor hun terugkeer naar het land trouwens wel terdege ingescherpt dat ze geen diktatuur van het proletariaat maar een volksdemokratie moesten oprichten! Meerdere partijen en een coalitie, een samenwerking met anderen is dus het parool, het bevel van Moskou, maar de communistische partij zal wel als primus inter pares ofwel: met de controle over de gewapende macht worden uitgerust. Bovendien gaan de communisten, ervan overtuigd dat zij als enigen lid zijn van een partij op wetenschappelijke basis [het marxisme-leninisme] en dat alleen zíj a.h.w. weten hoe de geschiedenis verder zal verlopen, er vanuit dat de macht van de Arbeidersklasse en de [haar] Partij alle middelen heiligt. Binnen de MKP streven de ‘moskovieten’ vanaf het begin ook naar de diktatuur van een minderheid, want ze beseffen dat de MKP lang niet het hele Hongaarse volk vertegenwoordigt. Op een vraag van István Kovács [Nat. Boerenpartij] aan Ferenc Donáth, die hij voor het eerst ontmoet, hoeveel leden de communistische partij telt, zegt deze: “We weten het niet en dat maakt ook niet uit. We willen de massa’s in beweging brengen en wat we nodig hebben is alleen een goede leiding en goed getrainde kaders”. [Kecskemeti, 13].
Ook voor de dogmaticus Rákosi is de macht der partij een gegeven en staat de ’uitkomst’ der geschiedenis tóch wel vast. Hij laat enkele jaren na de ‘bevrijding’ zelfs weten dat hij ‘het Hongaarse volk’ minacht en beschouwt als fascistisch en die zienswijze van de hoogste leider, de Kleine Stalin van Hongarije, is al snel een publiek geheim!
Zeer merkwaardig is natuurlijk dat al die “moskovieten” die in ‘hun eigen land’ een volksdemokratie moeten scheppen, absoluut niet weten wat dat inhoudt, en één ervaring delen, n.l. de almacht van Stalin: juist zíj zijn, n.b. in de Sovjet-Unie zelf, gewend geraakt aan een machtsmonopolie van de communistische partij en de rigoreuze uitschakeling van allen die ‘de partijlijn’ niet volgen, aan de macht van een partij die alles altijd [vanaf 1917] heeft gedaan om de anderen te vernietigen! Moet een partij met diezelfde naam nu ineens in Hongarije een vorm van “demokratie” toepassen? Dat lijkt allemaal dus op een spel, een intermezzo, taktiek, maar ‘de partijsoldaten’ passen zich wel aan. [Hegedűs, 74]. Ook de Hongaarse kameraden gehoorzamen Stalin dus, maar: als Stalin de onmiddellijke invoering van de diktatuur van het proletariaat in Hongarije had gewild, had hij dat -met de adviseurs en het Sovjetleger op de achtergrond- ook kunnen doen, aldus de latere Hongaarse premier Hegedűs, die althans tot vér na 1956 zelf ook een gehoorzaam en trouw [maar intelligent] partijsoldaat was.
Maar goed, een breed anti-fascistisch front zal demokratische, sociale en economische hervormingen in het land doorvoeren, en "de omstandigheden zullen wel bepalen waar onze kracht ligt", aldus György Lukács. [Kovrig, 155]. Met vreedzame middelen zal men in het kader van een Volksfront de overgang naar het socialisme nastreven. [Sundhaussen, 552]. Toch spreekt het voor de typische Hongaarse omstandigheden en gezien de eigen ervaring met het kortstondige communistische bewind in 1919 bijna vanzelf dat sommige communisten al in 1944, zodra de Russen in het land zijn, zover gaan dat ze opnieuw een sovjet [raden-] republiek willen invoeren, en wel: onmiddellijk. Hoewel deze plannen niet doorgaan zijn er toch talloze voorbeelden die erop wijzen dat men met deze eisen op lokaal niveau z'n gang kan gaan, en ze maken duidelijk dat er hier en daar een complete anarchie in het 'bevrijde' Hongarije heerst. [Kovács, 229/230]. Willekeur, terreur, domheid en bekrompenheid van lokale "leiders" vieren hoogtij. Toch vormen deze "revolutionairen" een minderheid in de MKP.
Trouwens: op 29 februari 1952 geeft Rákosi in zijn roemruchte toespraak tot partijleden/deelnemers aan een indoctrinatie-cursus [zie: Problems of Communism, 1952, 4] wel toe dat er [± 1945] communisten waren die het erg tegenviel dat er niet meteen een proletarische diktatuur kwam maar dat ze moesten samenwerken met burgerlijke “reactionairen”, zoals de Onafh. Kleine Grondbezitters, en met “verraders” zoals de sociaal-demokraten. Zij waren hierover zelfs geschokt! [Kecskemeti, 22]. Ook bestaat er vanaf december 1944 in Debrecen al een -min of meer geheim en duister- “Comité voor de Verantwoordelijkheid voor de Zuiverheid van de Partij” met als leden het bekende viertal: Rákosi, Gerő, Farkas en Révai [Hegedűs, 22].
Het spreekt overigens vanzelf dat in een zo strak, centraal geleide partij als de communistische naar buiten dan wel één mening als dogma, als dè opvatting van de Partij, wordt verkondigd, maar dat er toch wel verschillende opvattingen blijven bestaan: welke opvatting de énige juiste is [de partijlijn] wordt n.l. nooit via de ervaring, de praktijk, opgedaan of er wordt openlijk en vrij over gediscussieerd en in het geheim en vrij gestemd, maar die Partijlijn wordt door Moskou gedikteerd en/of door een leider zonder meer opgelegd: de leer [het dogma] van het demokratische centralisme. De partijlijn wordt zonder meer als absoluut, onaantastbaar, aanvaard, kan niet ter diskussie worden gesteld en moet van hoog tot laag door alle leden zonder meer worden uitgevoerd. In werkelijkheid is er uiteraard ook een ander proces gaande: de eeuwige interne diskussies over wie eigenlijk de partijlijn bepaalt.
Omdat de partijlijn nogal eens is gewisseld bestaat er bij niet weinigen uiteraard ook een grote mate van onzekerheid: willen die communisten dan toch een herhaling van 1919? Wat is hun houding ten opzichte van b.v. de boeren? Na de grondige landhervorming van maart 1945 in Hongarije krijgen de boeren dan wel eigen grond ter beschikking, maar volgens de communistische leer is privébezit toch uit den boze?
En waarom zou in Hongarije door de Communistische Partij officieel een totaal andere lijn [met b.v. particulier bezit van de grond] worden gevolgd en gepropageerd dan door haar Grote Voorbeeld, de Communistische Partij in de Sovjet-Unie [met haar kolchozen en sovchozen en al eerder de uitroeiing van de ‘koelakken’] zelf? Wat zit daarachter? Is dat alleen taktiek en opportunisme of is dat -zoals communisten eigenlijk betaamt- een voor altijd geldende en principiële beslissing?
De propaganda voor een “volksdemokratie” stelt de Hongaren uiteraard ook al niet gerust: wat zoiets inhoudt is totaal onbekend, en men legt nooit precies uit wat dan de typische verschillen met een parlementaire demokratie zijn; bovendien zien intellektuelen met enige talenkennis de etymologische nonsens van dit woord ook in! Kortom: men weet -ook in Hongarije- niet precies waar men met die communisten aan toe is. Één ding is wèl snel duidelijk: de communisten lijken altijd zonder meer de bevelen van Moskou op te volgen en dáár gaan ze prat op!
Imre Nagy, de communistische minister van landbouw, huldigt zelf [erkent hij in 1955/56] de opvatting van Lenin tijdens de Nieuwe Economische Politiek: een dergelijke politiek is volgens hem in 1945 ook in Hongarije nodig. In elk land waar nog veel kleine boeren zijn is, om het ‘socialisme’ op te bouwen, in een overgangsperiode zo’n politiek nodig van samenwerking van industrie en landbouw, etc. Nagy acht dus na de oorlog een vijfjarenplan voor Hongarije veel te ambitieus, en hij wil ook geen versnelde collectivisatie: volgens hem kan ‘het socialisme’ dan nooit de bevolking voor zich winnen. Lenin wordt hierbij ook door hem aangehaald, die [in de jaren van de NEP] handel van de producenten van de consumptiegoederen met de socialistische industrie nodig vond. [Kecskemeti, 33]. Volgens Nagy -die zich dus op Lenin beroept- bestaat er dus ook geen echte tegenstelling tussen de ‘socialistische industrie’ en privé-agrariërs met een particuliere markt voor landbouwprodukten en consumptiegoederen. Hij vindt Rákosi -die zich altijd inspant om bij Stalin in de gunst te blijven- in een vroeg stadium eigenlijk ook al radikaal en extreem. [Kecskemeti].
Vanaf het begin is dus duidelijk dat er binnen de leiding der MKP eigenlijk twee groepen bestaan, de zogenaamde "Moskovieten" of het "Buitenlandse Comité", en de vroegere ondergrondse, zogenaamde "binnenlandse vleugel". Hun achtergrond is zeer verschillend en tot in de herfst van 1944 hebben zij geen enkel contact gehad, maar nu, in februari 1945 wordt de eenheid formeel hersteld. Een Centraal Comité treedt op als partijleiding. De “binnenlandse vleugel” telt slechts enkele aktivisten, die soms al een aantal jaren geleden, b.v. sinds het begin van de economische crisis en de sterk toegenomen sociale spanningen in 1930/31 zich tot de illegale communistische partij “bekeerden”. Maar het overgrote deel der Hongaren is toch zeer sterk anti-communistisch en heeft slechts bittere herinneringen aan de communistische heerschappij in Hongarije tijdens de “Radenrepubliek” van Béla Kun, van maart tot juli 1919. Zowel de boeren als de middenklassen en een groot deel van de arbeiders zijn tègen het communisme gekant, en alle aktiviteiten van de klandestiene communistische cellen in Hongarije tijdens het bewind van admiraal Horthy wijzen erop dat dit bewind weinig of geen moeite had met het onder de duim houden van “revolutionaire agitatie” en communistische propaganda.
De illegale communistische partij van Hongarije was een hoofd zonder lichaam, een kern die steeds onderling de grootste moeite had om voort te bestaan een talloze interne en persoonlijke conflicten kende. Bij het woord “communist” werden zeer velen in het Hongarije van de jaren ’20 en ’30 al uiterst furieus, strijdbaar en vaderlandslievend en men vond vrijwel van hoog tot laag dat die ideeën scherp bestreden moest worden.
Alle pogingen in de jaren ’20 tot infiltratie vanuit de Sovjet-Unie zijn ook mislukt: arrestaties, enkele gerucht-makende processen en gevangenisstraffen waren het gevolg, en het blijkt dat er voor het communisme in Hongarije geen kans bestaat op sukses, zonder buitenlands ingrijpen! Wel was het toen heersende regime altijd erg bang voor ‘het communisme’, maar dat is te verklaren uit de basis van dat regime, dat zich immers na de val van de raden-republiek “contra-revolutionair” noemde, een “Witte terreur” ondernam, allerlei ‘linkse’ aktivisten [sympathisanten van de radenrepubliek] ten dood liet brengen, arresteerde en veroordeelde, en in 1919/20 vrijwel alle instellingen van vroeger herstelde.
De meest bekende communistische leider is wel Mátyás Rákosi die op 30 januari 1945 naar Budapest komt, en de secretaris-generaal van de partij is. In het C.C. zitten de "moskovieten" Farkas, Gerő, Kossa, Nagy, Révai en Vas en "binnenlandse communisten" zoals Apró, Horváth, Kádár, Kiss, Kovács en Péter. [Kovrig 166].
De uit de USSR gerepatrieerde communisten [minder dan 200] waren over het algemeen ouder en hadden meer ervaring, ze spreken Russisch, en hebben direkte toegang tot de Russen! Zij zijn loyaal t.o. de Sovjet-Unie, zijn Sovjet-staatsburgers [!] en velen hebben een militaire rang in het Rode Leger en banden met de NKVD. Het zijn vooral Joden uit de lagere middenklasse. Bij "Hongarije" als vaderland, als natie, hebben ze weinig belang. [Kovrig, 166]. Imre Nagy is één der weinige niet-joden.
Jarenlang hebben vele vooraanstaande Hongaarse communisten in de Sovjet-Unie doorgebracht, maar.... slechts een minderheid van hen heeft in de Sovjet-Unie het leven er vanaf gebracht: zelfs Béla Kun is op bevel van Stalin om het leven gebracht [!] en……. er zijn in de tijd van Stalin méér Hongaarse communisten de USSR om het leven gebracht dan in de tijd van Horthy in Hongarije zelf!! Overgebleven zijn dus de meest trouwe en slaafse volgelingen van Stalin, die bovendien allen dus Sovjet-burgers zijn!
Onder de partijleden bevinden zich fanatieke en zeer energieke en vastberaden figuren die ervan overtuigd zijn dat Hongarije in alle opzichten de Sovjet-Unie en [dus] Stalin dient te volgen en die voorbereid zijn op een jarenlange binnenlandse politieke strijd. [Sundhaussen, 552]. Deze zgn. "Moskovieten" zijn weliswaar van Hongarije vervreemd geraakt maar ze hebben in de Sovjet-Unie, in de nabijheid van de Sovjet-diktator Stalin, "een rijke ervaring" opgedaan, en ze kunnen die nu gebruiken....
De zgn. "binnenlandse vleugel" van o.a. László Rajk, Gyula Kállai en János Kádár geldt hierbij vergeleken slechts op een miezerig, armzalig hoopje overlevenden, dat nooit effectief heeft kunnen optreden. De weinige Hongaarse communisten hebben vanaf 1919 tot 1944 in de illegaliteit, ondergronds moeten werken en zeer weinig [geen enkel] sukses gekend: uit een soort wanhoop en bij gebrek aan kader en aan aanhangers heeft men zelfs de partij moeten ontbinden! Nu treedt de partij echter volop is de schijnwerpers, en bovendien staan de bevrijders, de Sovjets, met hun leger, hun geheime politie, de NKVD, en 'hun' geallieerde Controle Commissie pal achter de communisten. Al op 23/24 februari 1945 komen de centrale leidingen van de partij in Budapest en Debrecen voor een gemeenschappelijke zitting in de hoofdstad samen en hier wordt besloten om één partijleiidng te kiezen, en wel o.l.v. Mátyás Rákosi.
Toch zijn de Sovjet-Unie en de communisten niet zonder meer populair bij de Hongaarse bevolking! Hongarije is nu eenmaal geen Slavisch land, en men heeft in 1944/45 nergens in dit land "de bevrijders" met gejuich en met bloemen verwelkomd. Foto’s met dergelijke scènes zoekt men zelfs tevergeefs in de geschiedenis van dit land! Terwijl in b.v. Praag, Boekarest en Belgrado en alom in het Westen van Europa de geallieerde bevrijders door de massa’s met gejuich en bijzonder feestelijk worden ontvangen ziet men nergens in Hongarije iets dergelijks.
Dat land is dan ook zeer zwaar getroffen door de oorlog en in het voor een groot deel verwoeste Budapest en op het platteland loopt men niet uit voor de rauwe Slavische bevrijders. Al in 1945 lijken de Hongaren niet zo blij met deze vorm van ‘bevrijding’ en het is wel zeker dat men over het algemeen een kritische, sceptische houding tegenover de Russen aanneemt. Dat is zeker niet alleen te verklaren als het resultaat van het “contrarevolutionaire” bewind van Horthy, 1920/1944, waardoor de Hongaren als natie gedurende een generatie een soort eenzijdig of misvormd beeld van ‘het communisme’ en van de Sovjet-Unie zouden hebben gekregen.
De leuzen van de Russen en de daden van hen stemmen immers al vanaf het begin niet overeen, en Hongarije is –in scherpe tegenstelling tot buurlanden zoals Tsjechoslowakije en Joegoslavië- duidelijk de verliezer, de overwonnene, met wie men kan handelen naar believen, en die de schuld van alle ellende krijgt. Zoals zovaak in de geschiedenis staat Hongarije er alleen voor, en heeft geen enkele vriend of bondgenoot. Zelfs van de drie miljoen Hongaren óver de grenzen [in Roemenië, Tsjechoslowakije en Joegoslavië] is men vanaf 1944/45 volledig afgesloten en m.n. hun lot is wel bijzonder onzeker!
Voor de Slavische buurlanden is Hongarije vanouds al een ‘vreemd element’ en met name de Tsjechen hebben van b.v. hun belangrijkste geschiedschrijver František Palacký èn van hun vroegere minister van buitenlandse zaken en huidige [in z’n ambt herstelde] president Edvard Beneš zonder meer geleerd dat Hongaren en Duitsers één en dezelfde soort imperialistische volken zijn die al sinds vele eeuwen a.h.w. de natuurlijke neiging hebben om als heersers over anderen [de Slavische volken m.n.] op te treden. De Hongaren hebben al vanaf het begin, 1000 jaar geleden, een wig in de Slavische wereld gedreven, aldus Palacký. Juist in deze buurlanden bestaat in het beeld van ‘de Hongaren’ geen enkele nuance en zij vormen ‘een bijzonder vreemde, negatieve faktor’.
Zeer vele Hongaren hebben bovendien negatieve en bizarre ervaringen opgedaan tijdens de 133 dagen van de communistische "Raden [= sovjet-] republiek" in 1919 of kennen de woeste verhalen over deze nachtmerrie van ouderen. Slechts zeer weinigen kunnen een positieve herinnering aan die tijd hebben overgehouden. Een kwart eeuw lang is het communisme daarna in Hongarije te vuur en te zwaard bestreden, en praktisch uitgeroeid. In december 1944 had de partij, volgens Rákosi en volgens de officiële partijgeschiedenis, nog slechts 3.000 leden, en zelfs minder dan 100 leden volgens anderen. [Molnár, 43]. De MKP houdt tot februari 1945 ook nog een zekere reserve aan bij de ledenwerving om niet al te veel een opportunistische massa zonder veel kennis en inzicht achter zich te krijgen, maar daarna richt men zich op zoveel mogelijk nieuwe leden. Het aantal leden der MKP neemt daarna wel zeer snel toe, van februari tot mei 1945 van 30.000 tot 150.000 en van juli tot oktober 1945 van 220.000 tot 500.000.
De "Magyar Kommunista Párt" [MKP] lijkt vanaf het moment van de bevrijding overigens over onuitputtelijke hulpbronnen, financiën, krantenpapier, propaganda en auto's en andere voertuigen te beschikken en dat maakt het mogelijk om de agitatie onder de arbeiders en landarbeiders sterk op te voeren. De partij past zich ook wat aan, en voert nu zelfs niet meer de rode vlag als symbool, maar de Hongaarse nationale kleuren, en ze komt zelfs met de leuze: “De Hongaarse Communistische Partij beschermt het eigen bezit van de kleine man”…….
Ze legt in haar programma op haar "Nationale Conferentie" in mei 1945 de nadruk op de éénheid der Hongaarse Arbeidersklasse, en heeft de volledige steun van de nieuwe meesters, het militaire gezag der Sovjets. Bij sommigen is de MKP zeer populair, zoals bouwvakarbeiders en mijnwerkers, werknemers in de textiel en in de chemie. Ook op ambtenaren wordt een niet geringe druk uitgeoefend; promotiekansen en zekerheid liggen om de hoek bij een lidmaatschap der MKP.... Positief moet men immers staan in het nieuwe, betere, tijdperk dat nu lijkt aangebroken, en hierin is de grote, onoverwinnelijke Sovjet-Unie voor het kleine, overwonnen Hongarije, zo stelt men, het lichtende voorbeeld, het model.
De MKP pleit ook voor een snel herstel van het land, herstel van post en spoorwegen, en vooral van de bouw en de landbouwmachineindustrie. Het land zal, aldus de MKP, op eigen hulpbronnen moeten vertrouwen. De MKP is de enige partij die goed weet wat ze wil, die een heldere ideologie en een strak organisatiemodel kent, zo beweren velen..... De partij wil met de leuze "Strijd voor wederopbouw" een leidende rol bij het economische herstel van het land hebben. Met de "demokratische krachten in het Onafhankelijkheidsfront" wil men samenwerken maar de reaktionaire krachten moeten worden geëlimineerd. Een regen van klachten over incompetentie enz. van de nieuwe, zogenaamd "demokratische", politie wordt overigens afgedaan met: "Het alternatief is een fascistische politie en de anarchie"! [Kovrig 175].
Al op 1 mei 1945 eist men grond, brood en vrijheid!
Pas in februari 1945 [zie hierboven] zijn de "binnenlandse" communisten met de "Moskovieten" formeel gefuseerd, en vormen één Centraal Comité. In mei 1945 wordt een Politburo van 11 man en een Secretariaat van 5 man geschapen, naar het voorbeeld van de CP van de Sovjet-Unie, maar het spreekt vanzelf dat binnen de MKP Rákosi en Révai als "Moskovieten" veel meer ervaring met de burokratie, propaganda, kadervorming, leiding, organisatie, enz. hebben. Zij kennen de Russen en hun gewoonten, taal en cultuur bovendien. "Binnenlandse communisten" zoals Kádár en de populaire maar radikale, harde en fanatieke László Rajk behoren daarentegen tot degenen die de Sovjet-Unie niet uit eigen ervaring kennen, die uit overtuiging communist werden en die jarenlang in de illegaliteit hebben geleefd. De MKP wil ook een dominerende positie in de Hongaarse politiek innemen en kent in haar methoden weinig tot geen skrupules, zo ervaart men alom. "Szabad Nép" [het Vrije Volk] is het dagblad van de Hongaarse communisten.
Wee degenen echter, die in woord en geschrift laten weten dat het toch wel zeer merkwaardig is dat zóvele voormalige Hongaarse nazi's, pijlkruisers en andere opportunisten, zich nú melden bij de communisten, al was het alleen om te profiteren van materiële voordelen [kleding, eten, werk] die toevallig, temidden van zoveel armoede en ellende, voor communisten beschikbaar zijn. Rákosi moet inderdaad wel toegeven: “Sajnos a Pártunkban néha fasiszták is becsúsztak”: helaas zijn in onze partij wel enkele fascisten binnengeslopen.
Mannen uit de goot hebben nu n.b. een beslissende stem! Dieven, verraders, criminelen, brutale en vaak duistere, soms ziekelijke en fanatieke figuren hebben nu de mond vol over verraad, geruchten, intriges, bedreigingen en beschuldigingen aan het adres van anderen [naar Sulyok, 27] en de MKP wordt op deze wijze voor een groot deel een partij van carrièrezoekers, opportunisten, egoïsten en voordeelzoekers. Het partijboekje levert immers slechts voordeel op: werk, geen arrestatie, machtsgevoel, vaak een uniform, een baan en dus geld.
De partij heeft overigens een enorm aantal mensen nodig voor het eigen partijapparaat en voor het bestuur: propaganda en agitatie, vakbonden, kader, opleidingen, planning, allerlei hand- en spandiensten, de verschillende afdelingen van de politie en veiligheidsdiensten, partijcellen in de fabrieken en op bureaus, etc.
Welke achtergrond of reden er ook bestaat om toe te treden tot de communistische partij, duidelijk is in ieder geval dat de partijleden zonder meer de Sovjet-Unie als hèt voorbeeld voor hun land aanprijzen en van Stalin alles verwachten, en hierin heilig geloven, à la nazi’s in Hitler-Duitsland! Zoals tot 1944/45 de Pijlkruisers en anderen heilig geloofden in het Duitsland van Hitler, geloven nu de communisten in het Rusland van Stalin.
Bijzonder voor Hongarije is evenwel dat men nog een aantal jaren een oppositie toelaat, die min of meer onbeperkt kan zeggen en schrijven dat ze deze weg voor Hongarije niet acceptabel of wenselijk vindt, en juist de idealen der communistische partij níet deelt, maar b.v. hecht aan een parlementaire demokratie à la West-Europa. Dat die [sterke] oppositie vanaf 1945 tot 1947 nog wettig kan opereren en daarna zonder meer is [wordt] verboden doet natuurlijk -in stilte- de vraag opkomen wat communisten dan wel voor principes hebben en in hoeverre die gewijzigd kunnen worden, aangepast aan de [Hongaarse of internationale] omstandigheden, en het blijkt dat de MKP over allerlei principiële vragen nogal vaag blijft. Wat precies misdaden [tegen de staat] en antisociale aktiviteiten zijn, welke precies de rechten en plichten der burgers zijn, wat de taak van de overheid is, welke bevoegdheden de ÁVO, de veiligheidspolitie, heeft en b.v. wat een maximale straf voor bepaalde misdrijven is, blijft toch altijd onduidelijk!!
Ook rondom de hoogste leiders blijft een sfeer van geheimhouding, van een mythe hangen. Bovendien zijn overtuigde communisten niet gediend van karakteristieke en persoonlijke zaken, brengen die nooit naar buiten, maar voor hen speelt alleen de funktie in de partij [de vaak slaafse dienstbaarheid en het opvolgen van de bevelen] een rol. “Hij heeft veel gedaan voor de partij”, “hij heeft een grote rol gespeeld in de Internationale Arbeidersbeweging”, of “hij heeft veel internationale ervaring” blijft het lange tijd goed doen en stelt blijkbaar de partijleden gerust. Ook merkwaardig is en blijft de houding t.a.v. het [eigen] verleden der partij: Béla Kun, dè grote leider van de radenrepubliek van 1919 wordt nauwelijks genoemd, want ja… hij is op last van Stalin in de Sovjet-Unie veroordeeld en in 1939 omgebracht, zoals zovele Hongaarse communisten in de USSR: openlijk kan men hierover nooit iets zeggen of schrijven, maar een feit blijft in elk geval dat -zoals gezegd- er veel méér Hongaarse communisten om het leven zijn gekomen in hun eigen paradijs, de USSR, dan in het zogenaamd fascistische Hongarije van Horthy……
In Hongarije bestaat voorts geen traditie van een soort “volksfront”, hoewel dat nu [1945] wel tot stand komt, maar b.v. de sociaal-demokraten die tijdens de jaren van Horthy ook legaal en aktief waren, hebben na 1919 altijd zeer nadrukkelijk afstand bewaard naar linkse, revolutionaire of communistische tendensen. Hun gematigde leiders hebben het bewind van admiraal Horthy al in de jaren ’20 geaccepteerd, en wilden niets weten van enige associatie met de [tragische] Republiek van 1918 of de [ellendige] Radenrepubliek van 1919.
Weifelend of negatief is tenslotte de houding van de naoorlogse communisten ten opzichte van sommige linkse, progressieve bewegingen in Hongarije in de jaren tot 1944. Het “Maartfront” van 1937 wordt soms geaccepteerd of gezien als “pre-communistisch” maar in dat jaar zelf werd dat oppositionele, linkse front juist door dogmatische communisten al scherp veroordeeld en men probeerde tevergeefs te infiltreren in andere organisaties! De Hongaarse communisten kunnen zich m.a.w. eigenlijk op geen enkele historische gebeurtenis, traditie of persoon in hun historie -die overigens zo vol is van rebellie een verzet- beroemen! Slechts een enkele dichter of schrijver, zoals Ady of József Atilla [1905-1937] komt een beetje hiervoor in aanmerking, maar b.v. Attila beviel tijdens z’n leven ook al niet: hij was absoluut niet dogmatisch en was wars van een soort ‘partijlijn’ die hij zou moeten volgen!!
Wel duidelijk is dat de Hongaarse communistische partij zichzelf een bijzonder belangrijke rol als avantgarde van de Arbeidersklasse toekent, zeer sterk tegen de Russen aanleunt en een massapartij wil worden. Dat de MKP met deze opvattingen dwars tegen die van het overgrote deel der Hongaren ingaat, doet niet terzake [en is wel bekend], maar zorgt voor een aantal scherpe conflicten in de Hongaarse politiek en maatschappij na 1945.
In 1945 is er als gevolg hiervan in Hongarije dus al sprake van een grote mate van polarisatie. De communisten is er b.v. àlles aan gelegen om de rechtse partijen en groepen af te schilderen als nazi, fascistisch, reaktionair, conservatief, contra-revolutionair! Voor intern gebruik binnen de partij is ook met name de geestelijkheid van de Rooms-Katholieke kerk uiterst verdacht en reaktionair.
Daartegenover staat dat zeer velen in dit land elke wandaad, elk gebaar en geschrift van Russen en van communisten -dus van 'links'- beschouwen als een stap op weg naar de "diktatuur van het proletariaat". [Macauley, 97].
"Ik merkte al gauw dat de Russische bezetting slechts één doel nastreefde: de Hongaarse bevolking de communistische levensvorm op te dringen; als dat op vriendschappelijke manier niet ging, dan maar via valse streken, maar als alles tegenvalt, dan met bruut geweld..... De schijn moet echter worden opgehouden dat men zich niet bemoeit met de interne aangelegendheden der Hongaren", aldus de burgerlijk-demokratische advokaat Dezsö Sulyok, die in 1945 een aantal maanden interim-burgemeester van de stad Pápa is [Sulyok, 31], en zeer vele andere Hongaren zijn het geheel met hem eens.
Zo blijkt al snel voor degenen die enig verstand van zaken hebben dat de Russen in Hongarije en elders in Oost-Europa vroeg of laat zo ongeveer alles willen introduceren wat ze zelf ± 20 of 30 jaar geleden zelf in hun eigen land ook hebben ervaren: het machtsmonopolie van één partij, een 5-jarenplan, deportaties van “contrarevolutionairen”, exploitatie van de arbeidersklasse, collectivisering van de landbouw, een veiligheidspolitie met vèrregaande en onduidelijke bevoegdheden, zuiveringen en showprocessen, etc.
Wat Hongarije betreft is men -de hoogste leiding- zelfs ook nogal openhartig: Rákosi verklaart b.v. [New York Times, 23 jan. 1949] dat “de dictatuur in Hongarije is gevestigd en uitgeoefend in betrekkelijke vrede en zonder een bloedige burgeroorlog, vanwege de aanwezigheid van het Sovjet-leger” [Váli, 40], en ook later, in 1952 is hij nogal duidelijk over de vestiging van de communistische macht in z’n land.
Veruit de meeste schrijvers over deze periode zijn het er wel over eens dat Hongarije als satelliet der Sovjet-machthebbers en -bezetters werd geleid door een “vierspan”, Mátyás Rákosi, Ernő Gerő, Mihály Farkas en József Révai, die “toevallig Hongaars spreken en in dit land zijn geboren”, maar overigens echte internationalisten zijn: voor hen tellen in de allereerste plaats de belangen van de Sovjet-Unie onder Stalin, en zij gedragen zich eigenlijk als kampioenen van het Sovjet-imperialisme en als agenten der Kominform. Zij zijn met de hele gang van zaken in Rusland goed bekend. Bovendien hebben ze de zuiveringen en processen van Stalin overleefd en zijn dus met alle sovjet-methoden zeer vertrouwd. Behalve dit beruchte “vierspan” [allen Joden] hebben alle andere communistische leiders veel minder invloed, hoewel hun prestige soms wel groot is.
Al snel blijkt dat ook het Hongaarse leiderschap in een eigen “make-belief world” leeft, totaal geïsoleerd van de massa van het lijdende volk! Zij kennen alleen de heilige teksten, de liturgie, de vlaggen en de leuzen, het massale geroep op commando, gescandeerd, en de demonstraties van de massa op de officiële feestdagen… Alle klachten doen zij -uiteraard- af als kleinburgerlijk en contrarevolutionair, en gericht tegen de belangen der Arbeidersklasse. ….. Het stalinisme in Hongarije heeft met andere woorden het karakter van de Potemkin-dorpen. [Váli].
Het Politburo der Communistische Partij der Sovjet-Unie [CPSU], ofwel: Stalin persoonlijk beslist tenslotte, maar zíj hebben de taak om in Hongarije de dekreten vanuit Moskou in de realiteit om te zetten. Van Rákosi, de eigenlijke diktator [of “de kleine Stalin”] van Hongarije gedurende 11 à 12 jaar, is bekend dat hij regelmatig Moskou bezoekt om er b.v. instrukties te halen en dat hij via een telefoon met het Kremlin en met Stalin, zijn grote leermeester, persoonlijk is verbonden. Ook zijn in Hongarije talloze Sovjet-adviseurs aanwezig, vooral bij de veiligheidsdiensten en de politie, en de Sovjet-Russische ambassade in Budapest speelt ook een belangrijke rol. Ook op economisch terein is de invloed der Sovjets overheersend en Hongarije zal op deze manier gemakkelijk en soepel, d.w.z. zonder een gewapend conflict met het Westen of veel verzet der bevolking in het Oostblok kunnen worden ingekapseld. [Váli]……
De meest bekende communistische leider in Hongarije is Mátyás Rákosi [eig, Rosenfeld, Ada, 9 maart 1892 – Gorki, SU, 5 febr. 1971], de machtige secretaris-generaal van de MKP. Hij is nogal met zichzelf ingenomen, van zichzelf zeer overtuigd, bekwaam, extravert, en geniet alle vertrouwen van Stalin. Het spreekt vanzelf dat Rákosi blindelings vertrouwt op de Sovjet-leider, zeer toegewijd aan de zaak van de Sovjets, en diep overtuigd is van de noodzaak om ook Hongarije via een 'revolutie' óm te vormen naar het model van de USSR.
Hóe die revolutie eruit zal zien is een zaak van Moskou en van de omstandigheden. Zogenaamde linkse afwijkingen [zo gauw mogelijk een diktatuur van het proletariaat] en rechtse afwijkingen [onvoorwaardelijke samenwerking met andere partijen] worden door Rákosi voorlopig afgewezen. Het meest van alle leiders van het ”Oostblok” probeert Rákosi “de kleine Stalin” te zijn, de imitatie van de autokraat en diktator, en hij noemt zich ’de eerste leerling van Stalin’. Ook door een fabelachtig geheugen is Rákosi bekend en evenals Gerö, Vas, Révai, Farkas en vele andere leidende Hongaarse communisten, is ook Rákosi van Joodse afkomst.
Rákosi is in Ada, a/d Tisza, tgw. Vojvodina geboren als zoon van een Joodse koopman József Rosenfeld]. Hij studeert in Budapest economie en wordt voor het bankbedrijf opgeleid, maar Rákosi interesseert zich meer voor internationale marxistische contacten. In de 1e Wereldoorlog wordt hij in 1915 als soldaat door de Russen gevangen genomen, daarna leert hij Russisch en krijgt contacten met de bolsjewieken. In november 1918 gaat hij terug naar Hongarije, en is vanaf maart 1919 als 'volkscommissaris van handel' zeer aktief, hoewel niet zo effectief, bezig en daarna in het Rode Wacht van de Radenrepubliek.
Hij vlucht in 1919 eerst naar Wenen, maar vanaf 1920 is hij opnieuw in Rusland, waar hij werkt voor de Komintern, en wordt in 1924 als agent van de Komintern naar Hongarije teruggestuurd om er revolutionaire akties te ondernemen. Hier wordt hij al gauw gevangen genomen en tot levenslang veroordeeld. Door het proces wordt Rákosi zelfs "als slachtoffer van de reaktie" internationaal bekend. Tot 1940 wordt Rákosi gevangen gehouden, en dan aan de Sovjet-Unie uitgewisseld. Hij trouwt in de USSR met een van afkomst Jakoetische [maar Russische] vrouw Fenia Fjodorova Kornjilova.
In januari 1945 komt de kaalhoofdige, korte, gedrongen en dikke maar ook intelligente machtswellusteling en intrigant Rákosi met de Sovjettroepen terug naar Hongarije. Hij staat bekend vanwege zijn fenomenale geheugen, zijn stalen zenuwen, z'n kille en minachtende bedreigingen, z'n organisatietalent, en zijn onverbiddelijke trouw aan Stalin: de zaak van de Sovjet-Unie staat bij hem bóven alles. Maar hij houdt ook van luxe en overdaad, en woont, eenmaal in Hongarije, in een grote villa. Wanneer je naam eenmaal bij Rákosi bekend is, kan dat uiterst lugubere konsekwenties hebben. "Een vrachtwagen kan je toch overrijden, je kunt gearresteerd worden door onze politie, je kunt voor een Sovjet-oorlogsrechtbank komen", aldus kan je luchtig, eventjes door de machtige leider worden meegedeeld. Hij is van de macht bezeten en ontpopt zich weldra als een voor de Russische bezetters uiterst gewillige en betrouwbare stadhouder of "Gauleiter" in Budapest. In alle gevallen heeft de koele, berekenende maar ook burokratische Mátyás Rákosi als secretaris-generaal van de partij vanaf 1945 in het voor hem voor een deel onbekende Hongarije een beslissende stem, b.v. in de raad van partijleiders: hij is de zwakke en toegevende Tildy en Szakasits volledig de baas! Rákosi verkeert overigens wel graag in de massa, wil aandacht, en weet wel altijd te reageren op de situaties, maar de verchillende maatschappelijke groepen zijn voor hem [en Gerő, de 2e man] niet veel meer dan “mensenmateriaal”. Goed en kwaad hangen voor hen [en bijna alle andere leiders] eenvoudig samen met het belang van ‘het socialisme’ en het behoud van de macht. [Hegedűs, 77].
Maar Rákosi is niet de echte theoreticus die de marxistische ideologie goed kent of er veel waarde aan hecht: voor hem is de dagelijkse politiek, het gevecht om invloed en macht, veel belangrijker. Hij is in wezen vooral cynisch betreffende de ideologie want alleen de macht telt voor hem. Hij is dan ook “de voorbeeldige satraap”, een geschikte imitator van Stalins methodes; “combining seeming amiability and vengefullness, paternal benevolence with sadism, perplexing frankness with deceitfullness”, hij geldt ook als megalomaan en kent geen scrupules wat betreft de methoden of middelen om het doel te bereiken.
Niemand en niets ontziet hij omwille van de revolutie en de macht. Hij ging ook graag op jacht, ook op drijfjacht, en hij schoot dan op alles wat bewoog. Hij bekommerde zich er niet om of het een haas of een mens was. [Váli, hfdst. 4, Hegedüs, 79]. Het spreekt dus vanzelf dat Mátyás Rákosi net als z’n grote voorbeeld Stalin weldra het voorwerp van een gigantische ‘persoonsverheerlijking’ wordt, en allerminst kritisch daartegenover staat.
Nummer twee is de “moskoviet” Ernő Gerő [1898-1980] alias E. Singer, ook van joodse afkomst, zoon van een intellektueel, die zijn jeugd in Újpest, een fabriekswijk van Budapest, doorbracht. Na de radenrepubliek 1919 wordt hij tot 14 jaar veroordeeld, zit enige tijd gevangen, maar wordt uitgewisseld tegen Hongaarse officieren in Rusland. Hij blijft in Rusland, waar hij voor de Komintern en voor de Franse communistische partij "belangrijk werk" verricht. In de Spaanse Burgeroorlog speelt Gerő [1937/38] een niet onbelangrijke rol als agent van de Komintern en adviseur [“Pedro”] van de Spaanse republikeinse premier Negrín, en hij oefent hier, in Barcelona, al een genadeloze terreur tegen b.v. de trotzkisten en de talloze anarcho-syndicalisten [met hun machtige vakbonden] uit! ”In Catalonië is het aan de kant schuiven van de trotzkisten en anarcho-syndicalisten begonnen; deze zuivering zal met dezelfde energie als in de Sovjet-Unie ten einde toe worden doorgezet”, aldus de Pravda al in december 1936.
In 1937 worden de beide rivalen der communisten inderdaad verboden en de leiders en talloze anderen worden geliquideerd, terwijl de geheime politie veel meer macht krijgt. Ook over het republikeinse leger proberen de Spaanse communisten de controle te krijgen en hun leidster Dolores Ibárruri [La Pasionaria] dreigt de minister van defensie dat, als de communisten hun zin niet krijgen, de Russische hulp voor de Spaanse republiek wordt gestopt, zodat de Republiek de burgeroorlog zéker zal verliezen. Gerő is wat dit betreft een echte exponent van Moskou, voert de bevelen van Stalin zonder meer uit, en hij kan z’n Spaanse ervaringen later uitstekend gebruiken in Hongarije….
Je kunt onder communistische druk en via intriges een linkse, revolutionaire, autoritaire, socialistische premier [à la Largo Caballero, ”de Spaanse Lenin” genaamd] afzetten nadat je hem op alle mogelijke manieren hebt ondermijnd, en van een gematigd-rechtse sociaal-demokratische premier als Juan Negrín kun je via dreigementen best een gedweëe, machteloze man maken die moet toezien hoe de NKVD-mensen zelfs in het verre Spanje een ware terreur uitoefenen tegen “contra-revolutionairen” die ze op commando van de sovjet geheime dienst eenvoudigweg uitschakelen, ofwel tot de laatste man vernietigen! De twee vleugels van een socialistische partij zijn -zo blijkt in Spanje- bèst tegen elkaar op te zetten en tegen elkaar uit te spelen!
Zelfs vele honderden idealisten [der Internationale Brigade] worden in 1937/38 slachtoffer van de terreur van Stalin omdat ze níet tot de aanvankelijk zeer kleine [orthodoxe, zeer dogmatische en stalinistische] communis-tische partij willen toetreden, en zelfs een aanvankelijk zeer gematigde, socialistische minister van defensie kan iets later de noodzaak inzien om de communistische lijn geheel te volgen en naar Sovjet-Russisch voorbeeld een “Militaire Onderzoeksdienst” instellen, die eigen kampen en gevangenissen heeft en op eigen initiatief arrestaties kan doen. Overal kun je de communisten laten infiltreren, b.v. als politiek commissaris in het leger [naar Sovjet-Russisch voorbeeld], d.m.v. een officieel propagandabureau van de regering, en als vakbondsleiders….. Met andere woorden: je kunt zelfs in het verre Spanje, waar de officiële communistische partij die tot aan de Burgeroorlog eigenlijk niet meer is dan een splinterpartij [vgl. Hongarije tot 1944/45!] en als een vrijwel 100 % [Russisch] importprodukt kan worden gezien, die ook volkomen handelt op bevel van Moskou, tóch binnen een aantal maanden de hele politiek onder invloed brengen van diezelfde communisten, mits die partij maar een strakke discipline kent, een goede organisatie heeft, een fanatiek zelfbewustzijn en een vurig geloof! Ondanks alle opportunisme van de partij hebben de toegewijde leden álles over voor die Partij!……..
Ook in een coalitieregering kunnen de communisten, hoe klein hun partij eigenlijk ook is, een zeer belangrijk deel vormen, anderen uitsluiten, verdacht maken, naar hun hand zetten, de koers bepalen, naar believen de idealen opzij zetten voor de revolutie, of juist weer een andere taktiek volgen, in een Volksfront samenwerken en toch duidelijk een eigen dogmatische, bureaukratische en totalitaire richting gaan, rode, revolutionaire idealen verkondigen en tegelijk spontane akties van heldhaftige idealisten tegenwerken, andere politieke partijen en vakbonden diep wantrouwen en tegelijk oproepen tot een eenheid van links ‘tegen het fascisme’. Dat alles moet in Hongarije, waar de Sovjets zo massaal aanwezig zijn en een doorslaggevende stem hebben, toch ook mogelijk zijn?
In 1944 komt Gerő, die getuige was van de onderhandelingen over de wapenstilstand met de Sovjets en weldra [nov.] met Farkas, Nagy en Révai in Szeged de nieuwe leiding van de communistische partij vormt, naar Hongarije terug. Hij staat bekend als zeer een energiek, resoluut en fanatiek man, sluw, een intellektueel, autoritair en toegewijd aan Stalin en aan de Sovjet-Unie, een echte apparacsik. Hij controleert vanaf 1945 het hele economische beleid, behalve de landbouw, maar toch vindt hij eigenlijk dat híj in aanmerking komt voor het leiderschap.
Hij heeft veel gezag binnen de partij en is machtbelust; hij geldt als een echte gehoorzame partijman, een voorbeeldige en ijverige funktionaris, een propagandist voor de marxistische ideologie en een asketisch type. Mensen interesseren hem eigenlijk niet; hij klampt zich vast aan een nogal schematisch wereldbeeld, waarin alles en iedereen moet passen. Hij leeft dan ook min of meer geïsoleerd van de massa, is afstandelijk, redeneert altijd koel en logisch, en gelooft heilig in de ideologie, is wat gereserveerd en “heeft geen één vriend”. [Hegedüs, 75/78]. Hij combineert soberheid en strengheid met sluwheid en wreedheid. [Váli].
Nummer drie is Mihály Farkas [oorspr. Hermann Löwy, Abaújszántó, 18 juli 1904 – Budapest, 6 dec. 1965]. Hij bleef na 1919 in de buurt [voortaan Tsjechoslowakije] wonen, en werd in Košice [Kassa] lid der communistische partij [1921]; wegens communistische aktiviteiten is hij 1925-’29 gevangen en hij is ook bij de Spaanse Burgeroorlog betrokken. In W.O. II is hij in de Sovjet-Unie en wordt een trouw aanhanger van Rákosi. Ook hij is Sovjet-burger [zoals alle 'Moskovieten'!] en van Joodse origine. De omstandigheden in Hongarije kent hij eigenlijk totaal niet! Weldra staat hij bekend als een opportunist en geldt als iemand die wel erg is geïnteresseerd in politiezaken en intriges; hij is pervers en wordt beschouwd als een min of meer gewetenloos persoon. [Hegedüs, 81, Váli, 45].
De intellektueel József Révai [Budapest, 12 okt. 1898 – 4 aug. 1959], van afkomst petit bourgeois, de 4e van het “vierspan”, is als communistisch schrijver, theoreticus en ideoloog al vroeg bekend.
In de 1e Wereldoorlog is Révai als revolutionair socialistisch student al aktief tegen de oorlog en in 1919 speelde hij tijdens de Radenrepubliek vooral als medewerkers van de ‘Rode Courant’ een rol, en vlucht daarna naar Wenen waar hij meewerkt aan communistische Hongaarse blaadjes. ± 1930 gaat hij naar Hongarije terug en werkt voor de illegale communistische partij, maar wordt op 31 dec. 1930 opgepakt en veroordeeld tot 3 jaar gevangenis. Hij schrijft hier twee boeken, over Ervin Szabó en over Karl Marx! In 1934 en 1937-‘39 is hij in Praag ook aktief voor Hongaarstalige communistische bladen en gaat in 1939 naar de Sovjet-Unie, waar hij werkt bij de Komintern en voor Radio Kossuth. Ook leert hij hier Rákosi en Gerő kennen en hij wordt in Moskou dr. economie en handelswetenschappen! In de herfst van 1944 komt hij naar Hongarije [Szeged, en dan Debrecen] terug en speelt als hoofdredakteur van "Szabad Nép" [1945-‘50], en als “de filosoof van de partij” een belangrijke, leidinggevende rol op cultureel en literair gebied.
Révai moet vooral intellektuelen voor de partij winnen en dat lukt hem wel want het partijlidmaatschap levert voordelen op. Velen van z'n jonge rekruten zijn Joden die vervreemd zijn van hun familie en van de maatschappij. [Kovrig, 167]. Hij speelt ook als partijfunktionaris een belangrijke rol voor de marxistische ideologie en cultuur. Hij duldt eigenlijk geen afwijkingen en burgerlijke en rechtse, anticommunistische schrijvers ofwel: autonome denkers komen weldra al niet meer aan bod, en het "Sovjet-Hongaarse Culturele Genootschap" schrijft eigenlijk voor hoe en wat er mag worden gepubliceerd. Hij geldt dan ook als een soort cultuurdiktator, “een Zdanov en Suslov tesamen”, die binnen enkele jaren de hele cultuur in Hongarije weet gelijk te schakelen. Naast [of beter: tegenover] de marxistische filosoof Révai staat de al even marxistische filosoof György Lukács die er evenwel andere opvattingen op nahoudt. [zie hierboven!] Beiden zijn overtuigde “moskovieten” te noemen, maar toch is de één in z’n ‘keuze’ van de methoden om tot een nieuwe maatschappij te komen [Lukács] minder rigoureus en nietsontziend [ofwel: stalinistisch] dan de ander [Révai]. Prof. Lukács, de estheticus en cultuurfilosoof, die steeds meer het doelwit van ultra-stalinisten wordt, trekt zich dan ook uit het politieke leven terug [Lichtheim, 8].
Rákosi, de leider van de MKP spreekt op 20 mei 1945!
De minister van landbouw, Imre Nagy [1896 – 1958], komt uit een calvinistische boerenfamilie uit Kaposvár. Al op jeugdige leeftijd is hij communist, en gaat in 1930 naar Moskou, waar hij allerlei funkties heeft o.a. bij de Hongaarse uitzendingen van Radio Moskou ["Radio Kossuth"]. Als 'Moskoviet' komt ook Nagy in 1944 naar Hongarije terug, maar hij blijft een uitzondering: zijn boerenafkomst verraadt hij nooit, hij is één der weinige niet-joden in de leiding der Hongaarse communistische partij, 'hij spreekt de taal van het volk’ en gaat ‘gewoon’ en -voor een communistisch leider- nogal gemoedelijk om met het gewone volk, óók op het platteland. Aan hèm merkt men niets van een burokraat, een ideoloog, een gedreven dogmaticus die ‘het volk’ slechts beschouwt als materiaal….
De gezette Nagy met zijn brilletje is een soort vaderfiguur en hij is vanwege de landhervorming van maart 1945 aanvankelijk populair bij een deel van de boeren. Imre Nagy is bekend als 'földosztás-miniszter', de minister van de landverdeling van maart 1945. In de leiding heeft hij als relatief gematigd en redelijk man -ook al behoort hij tot de “moskovieten”- níet een topfunktie. Al in 1944/45 blijkt dus dat de overtuigde communist Imre Nagy weliswaar ‘moskoviet’ is maar zich de nietsontziende methoden van Stalin c.s. “nog niet eigen heeft gemaakt”……... Al gauw blijkt dat Imre Nagy “ongeschikt” is: hij is immers geen intrigant, geen vechter, en hij laat merken dat hij geen smerige zaakjes achter de hand heeft. [Váli, hoofdst. 3].
De meest indrukwekkende en prominente "binnenlandse communist" is de fanatieke en magere László Rajk [8 maart 1909 - 1949] uit Székelyudvarhely in Zevenburgen. Hij is van afkomst een Székely-Hongaar hoewel zijn vader ooit de Duitse naam Reich droeg. Hij is de achtste van elf kinderen van deze laarzenmaker, en nadat het gebied Roemeens wordt trekt het gezin, zoals zovele, naar Budapest. László is blijkbaar intelligent want hij studeert vanaf 1928 filosofie en Frans, maar in 1930 sluit hij zich aan bij de illegale communistische partij en wordt nogal eens opgepakt n.a.v. aktiviteiten, stakingen etc. Hij zet z’n studie aan de kant en wordt n.b. bouwvakarbeider, maar is ook studenten- en jeugdleider, later leraar bij het middelbaar onderwijs. Hij gaat in 1936 naar de Praag en daarna neemt hij deel aan de burgeroorlog in Spanje, waar hij als politiek commissaris bij de "Internationale Brigade" 3 x gewond raakt. In 1940 wordt hij in Frankrijk geïnterneerd, en in 1941 gaat hij naar Hongarije terug maar wordt gearresteerd en geïnterneerd. Tot 1944 zit hij als illegaal werkend communist gevangen. Zijn familie staat bekend als Duitsgezind, z'n broer Endre [* 1899] werkt b.v. als staatsecr. van de pijlkruiserregering [Hongaarse nazi’s] van Szálasi in 1944 en op voorspraak van hèm komt hij in 1944 vrij. Zijn belofte dat hij zich nooit weer met de politiek zal bezighouden is echter van korte duur…..
Door de Pijlkruisers wordt hij in december 1944 opnieuw gearresteerd [met o.a. Bajcsy-Zsilinszky], veroordeeld tot 2 jaar interneringskamp en naar Duitsland gevoerd. In maart 1945 komt hij vrij, gaat naar Hongarije terug en is korte tijd secretaris van de partij in Budapest, later vice-secretaris-generaal der MKP, maar z’n verleden blijft ook een rol spelen: Rajks broer beweerde t.o. de Pijlkruisers in een brief [1944] aan de rechtbank dat László ’binnen de communistische partij eigenlijk vóór de Pijlkruisers had gewerkt en dus vrij moest komen!’…..
Van Antal Apró [zie hieronder] weten we -volgens Hegedűs- hoe die brief tot stand is gekomen: de illegale communistische partij dreigde Endre Rajk [lid der Pijlkruisers!] dat ze zich op hem zou wreken als hij de executie van z’n broer niet zou verhinderen, “maar het is natuurlijk ook voorstelbaar dat Rajks broer deze brief zonder een of andere bedreiging heeft geschreven om z’n broer te redden”, aldus Hegedüs! En: nog in 1949 is Rákosi ervan overtuigd dat Rajk zo’n lichte straf [van het Pijlkruiser-regime] heeft gekregen omdat hij in 1944 toch een spion van hen was!! [Hegedüs, 102].
Rajk, geh. met Júlia Földi, staat bekend als een keihard en meedogenloos, fanatiek communist, iemand met een radikale overtuiging, zelfs "de meest wilde en meest vastbesloten communist", [Nagy, 74], een ongedurige, wispelturige, maar intelligente man. [Kovrig, 166]. Vanwege zijn uítstekende jukbeenderen en z'n scheve ogen noemt men hem wel "a kirgiz". Uit het leven en de ervaringen van Gerő en Rajk, en een aantal andere Hongaarse communisten blijkt overigens dat niet zozeer de ervaringen tijdens de Spaanse Burgeroorlog als wel het behoren tot de “moskovieten” of tot de “binnenlandse vleugel” doorslaggevend is geweeest voor hetzij een carrière [Gerő] hetzij de dood [Rajk].
Samen met o.a. Rajk behoort ook János Kádár [Fiume, 1912 – Budapest, 1989] tot degenen die tot 1945 de Sovjet-Unie slechts van horen zeggen kennen. Hij is van arme komaf, zoon van een alleenstaande moeder, en wordt in 1931 uit overtuiging communist. In de crisisjaren en tot 1943 blijft hij in Hongarije in het geheim aktief werken, wordt enkele malen gearresteerd, en ontsnapt tenslotte. Kádár is wel minder begaafd dan Rajk maar meer gedisciplineerd. [Kovrig, 166]. In 1945 is hij nauw betrokken bij de leiding der 'binnenlandse partij' en bij de politie in Budapest. Hij wordt al in 1945 secretaris-generaal van de MKP [partijleider!] in Budapest, als opvolger van Rajk.
Er bestaan trouwens al in een vroeg stadium berichten en speculaties over Rajk als zou hij een soort “nationale” of meer “liberale” of zelfs meer ”demokratische” vorm van communisme hebben gewild, maar dergelijke opvattingen gaan waarschijnlijk veel te ver; Rajks karakter getuigt immers allerminst van enige matiging of tolerantie, en er waren ook anderen die nu eenmaal niet bij de ‘moskovieten’ hoorden.
De leider der machtige vakbonden, István Kossa, [Balatonlelle, 31 mrt. 1904 – Budapest, 9 apr. 1965] was ooit tramconducteur en links sociaal-demokraat in Budapest. In 1933 wordt hij secr.-gen. van de vakbond van het tram-personeel. Hij wordt in de oorlog gevangen gezet en wordt als lid van een straf-arbeidsbataljon naar het Oostfront gestuurd. In Rusland wordt hij gevangen genomen en hij wordt hier communist. In 1944 gaat hij naar Hongarije terug en houdt zich vooral bezig met vakbondsaktiviteiten; in 1945 wordt hij door de Russen aangewezen als secr.-gen. der gezamenlijke "vrije" vakbonden, maar/en men weet ook van hem te vertellen dat hij "een drankprobleem heeft". Al in 1948 schrijft hij z’n belevenissen op in “Dunától a Donig” [Van de Donau tot de Don].
Minder bekende en vrij onopvallende leidende Hongaarse communisten zijn in 1945 1. Márton Horváth [Schiller, Budapest, 1906 - 1987]- een vroegere architekt die in zich in 1931 bij de [binnenlandse] partij voegde, en al enkele malen gevangen zat. In 1940 komt hij vrij en werkt dan mee aan illegale communistische bladen; in 1942 wordt hij nog eens tot 12 jaar veroordeeld, maar ontsnapt in 1944 uit een Duitse vrachtwagen die hem weg zou voeren! In jan./febr. 1945 is hij al bij het CC der partij in Budapest werkzaam en wordt hoofdred. van het partijblad!
2. Károly Kiss [Bicske, 1903 – Budapest, 1984], een vml. schoenmaker, lid van de CP in 1922, die als lid van de MSZMP in 1925 gevangen werd genomen, en tot 1932 lid van het Centrale Comité was en nog 9 jaar gevangen zat. In 1944 is hij aktief bij een partizanen eenheid. 3. István Kovács [1911] die in 1927 lid der partij werd en 8 jaar gevangen zat, 4. de journalist Gyula Kállai [Berettyóújfalu, 1910 – Budapest, 1996], die in 1931 lid werd van de illegale CP, en aan b.v. het Maartfront [1937] en de Népszava meewerkte en in 1945 ook bij de leiding der MKP hoort, 5. de jurist Ferenc Donáth [Jászárokszállás, 1913 – Budapest, 1986] die agrarische wetenschappen studeerde, in 1934 dr. jur. èn communist werd; in 1937 ook lid van het “Maartfront” was en in 1943 in de leiding van de “Vredespartij” zat. Na 1945 is hij betrokken bij de landhervorming en wordt hij secretaris van Rákosi.
Verder 6. de journalist Géza Losonczy [Érsekcsanád, 1917 – Budapest, 1957] die in 1935/36 ook bij het “Maartfront“ in Debrecen hoort, in 1939 communist wordt en vanaf 1945 medewerker van het partijblad “Szabad Nép” wordt, en 7. de filosoof en journalist László Rudas [Sárvár, 1885 – Budapest, 1950], die al in 1904 bij de linkse oppositie en in 1918/19 bij de communisten behoorde en de radenrepubliek steunde, naar West-Europa en in 1922 naar Rusland vluchtte, maar in 1945 terugkomt en direkteur van de Centrale Partijschool wordt. Later wordt hij rector van de Economische Hogeschool in Budapest en in 1949 lid van de Academie en speelt een belangrijke rol bij de stalinisering van Hongarije. [Heller, noot, 495].
Rudas was volgens Heller een “filosoof van likmevestje, een slechte, primitieve filosoof vol jaloezie en wrok, en bovendien een sektarisch communist en stalinist. Rudas haatte Lukács en hij behoorde tot de Kun-fractie en volgens die groep was b.v. Lukács [en de fractie van Landler] te rechts, terwijl Lukács c.s. juist beweerden [zoals alle groepen binnen communistische partijen dat doen: met de ideologische gelijkhebberij en beschuldigingen van sektarisme en gevaarlijke afwijkingen en bedreigingen] dat Kun en Rudas en anderen moordenaars en ultralinkse elementen waren.
Voor de communist Lukács, de leermeester van Heller, was de communist Béla Kun zelfs een smeerlap, die dus een smerige dood verdiende, en na diens executie op bevel van Stalin in 1939 in de hoog geprezen Sovjet-Unie hadden Lukács en zijn geestverwanten feestgevierd en grote hoeveelheden wodka tot zich genomen. [Kőbányai, Heller, 108/109]. Onderling en intern spreken communisten -ook vele jaren nadien- blijkbaar in dergelijke verderfelijke termen van verdiende moord alsof het een normaal incidentje betreft.
Uit alles blijkt dat ook in het ideologische debat van communisten onderling in Hongarije niet anders kan worden gesproken dan in termen van revisionist en verrader, waarbij de meest gruwelijke bedreigingen nooit worden geschuwd. Juist de Hongaarse communisten in ballingschap in de Sovjet-Unie in de jaren ’20 en ’30 èn de weinige overgebleven illegale communisten van de zogenaamde “binnenlandse vleugel” staan internationaal [bij de Komintern in Moskou] trouwens dan al bekend als zeer fel en heftig, elkaar onderling beschuldigend en volkomen oneens! Er is dan ook in 1919 een Radenrepubliek [onder leiding van Béla Kun!] -volgens het communistische geloof een onvermijdelijke en wetenschappelijk bewezen noodzaak- ten onder gegaan, iets wat vanuit de communistische heilsleer verklaard moet kunnen worden, maar uiteraard nooit geheel verklaard kán worden: Wie was die verrader? Wat was de oorzaak van dat falen? Welke leider kan persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld voor die mislukking? Men geeft [in exiel gedwongen, veelal in Wenen] uiteraard al onmiddellijk na de val van deze Hongaarse Sovjetrepubliek in de zomer van 1919 elkaar de schuld hiervan, en de verschillende minuscule frakties der Hongaarse communisten zijn en blijven het onderling totaal oneens!!
Merkwaardig blijft uiteraard altijd weer het feit dat de communisten [marxisten-leninisten] aan de éne kant de loop der geschiedenis als een onvermijdelijk [wetenschappelijk vaststaand] en materieel proces zien, dat zich theoretisch toch los van de wil van bepaalde personen met al hun sentimenten zal voltrekken, terwijl ze aan de ándere kant alle schuld altijd met een soort religieuze ijver toewijzen aan bepaalde personen, revisionisten, verraders, smeerlappen etc. en dán ineens volstrekt ontkennen dat [ook díe] mensen persoonlijk uiteraard onderhevig [zouden kunnen] zijn aan onvermijdelijke en wetenschappelijke, zuivere fysieke processen, zoals de geschiedenis, die zich immers buiten hun wil om voltrekken….. Al even merkwaardig blijft dat interne diskussies in de partij nooit naar buiten [mogen] komen en de leden a.h.w. niets aangaan, maar pas wanneer eenmaal een besluit is genomen verwacht de partijleiding van de toegewijde leden, die niet mochten meedenken of hoefden na te denken, wèl een absolute, gedweëe gehoorzaamheid.
Het kan dus niet eens zoveel verbazing wekken dat ook onder de meest prominente leidende communisten, zoals Rákosi en Gerő, maar ook talloze anderen, de interesse voor de marxistische theorie en de filosofie veel minder telt dan de hang naar de macht, de praktische toepassing van ‘de wereldrevolutie’ in Hongarije. Die theorie gaf en geeft immers slechts aanleiding tot zinloze, eindeloze en levensgevaarlijke debatten. Het gaat er ook voor de Hongaarse satrapen, de communisten, die de overtuiging hebben dat Stalin met z’n machtsapparaat achter hen staat, nu tenslotte om zijn vertrouwen te houden, de macht te vestigen en te handhaven!….
Ook de dichter en schrijver, humorist en komedieschrijver, journalist en liedjesschrijver Gábor Andor [Újnéppuszta, 1884 – Budapest, jan. 1953] is een van de ongeveer tweehonderd Hongaarse communisten die in 1944/45 met het Rode Leger naar het land terugkomt, nadat hij in 1919 al aan de Radenrepubliek deelnam en vervolgens vluchtte, eerst naar Wenen, dan naar Duitsland [tot 1933], waar hij meewerkt aan veel bladen en tijdschriften, dan naar Moskou gaat en in 1945 vol geestdrift de nieuwe orde steunt. Andor richt in 1950 het satirische blad Ludas Matyi op, maar… hij is een van de weinigen die teleurgesteld is over de stalinistische koers en tenslotte verbitterd sterft.
Verder bekend is o.a. de historicus Erik Molnár [Fiume, 1894 – 1966], die ook geldt als diplomaat, jurist, filosoof, econoom en publicist, en verschillende posten in de regering bekleedt. Al in de jaren ’20 was hij als links socialist en als advokaat van enkele communisten bekend.
Onder de min of meer bekende Hongaarse MKP-leiders bevinden zich ook “westerse” communisten die tussen de beide wereldoorlogen in West-Europa waren, sommigen gingen in 1937/38 naar Spanje, anderen zaten in Frankrijk [1940/44] bij de Résistance, weer anderen hadden via Zwitserland contacten met de geallieerde inlichtingendiensten. De meesten van hen komen in Hongarije in aanraking met de rigoureuze methoden van Stalin en de moskovieten, ze verwerpen die en krijgen dus conflicten met de almachtige Rákosi en zijn terreurapparaat.
Één der meest bekende, beruchte en vooral gevreesde communisten, die in de partij nauwelijks een rol speelt maar in de maatschappij deste meer is Gábor Péter [zie hierboven], het hoofd van de Veiligheidsdienst. Het was een stevige man met een goed verzorgde snor; hij sprak zacht en had vlotte manieren…goed ogend en uitstekend gekleed... Een intelligente vent en een uitstekend organisator… hij was wreed, meedogenloos en uiterst cynisch. Om Rákosi te bewijzen dat hij betrouwbaar was doodde en martelde hij meer mensen dan strikt ‘nodig’ was. En toch bleef ook hij kwetsbaar [Cornelissen], want….. van enig of zelfs groot belang is [Hegedűs, 78, maar ook volgens zeer veel anderen] dat alle belangrijke Hongaarse communistische leiders [net als tijdens de Radenrepubliek in 1919] joden zijn en altijd bang waren en bleven voor Stalins antisemitisme; dat schiep toch onzekerheid en wantrouwen.
”In geen Oost-Europees land was de stalinistische leiding zo van origine Joods als in Hongarije. Rákosi [partij], Farkas [leger], Gerő [verschillende ministersposten], Révai [cultuur] en vele anderen hadden zoals Gábor Péter Joodse ouders en allen hadden ze hun naam verhongaarst. Een gehaat regime dat voor een zeer groot deel werd gepersonifieerd door door Joden”. …[Igor Cornelissen, Vrij Nederland, 24 maart 1990].
Ook Péter hoort dus hierbij, en de bekende Britse schrijver, humorist en journalist van Hongaarse afkomst, George Mikes [Siklós, 1912- Londen, 1987], die vanaf 1938 voor enkele Hongaarse bladen in Londen werkte en daar in de oorlog bleef en o.a. werkte voor de BBC, schat dat hij [als chef der ÁVO] in de acht jaar dat hij aan de macht was honderdduizend zogenaamde saboteurs, samenzweerders, spionnen en buitenlandse agenten produceerde. Al die mensen werden verhoord en gemarteld; ongeveer vijfduizend van hen werden in de gevangenis vermoord zonder dat er ooit een proces tegen hen werd gevoerd. ’Péters naam werd spoedig identiek met de ergste aspekten van de communistische terreur en onderdrukking en hij was een van de meest gehate mannen in het land’. [In: A Study of Infamy. The Operations of Hungarian Secret Police (AVO), Based on Secret Documents Issued by the Hungarian Ministry of Interior]. [naar: Cornelissen in VN, 24 maart 1990].
Ook enkele pro-communistische, progressieve en zeer politiek bewuste, aktieve vrouwen zijn weldra in Hongarije algemeen bekend, al worden ze in burgerlijke, kerkelijke en conservatieve kringen diep geminacht [evenals uiteraard alle genoemde communisten, mannen!]. Rajks vriendin [vrouw] Julianna Földi [1914-1981] vormt samen met Jolán Majlát [Sárvár, 1917 – Budapest, 1991], de vriendin en latere vrouw van Ferenc Erdei, de -min of meer bolsjewistische- leiding van het "Demokratische Verbond van Hongaarse Vrouwen", de Magyar Nők Demokratikus Szövetsége [MNDSZ]. [Kovács, 257], hoewel ze formeel lid van de Boerenpartij is. Ook “de cultuurpaus” Révai is "zeer goed bevriend" met Jolán Majlát. Het is evenwel niet verwonderlijk dat de moraal van een dergelijke communistische massaorganisatie bepaald níet wordt gedeeld, maar verontwaardigd van de hand wordt gewezen, door b.v. de Rooms-Katholieke kerk en haar gelovigen en allerlei andere groepen en organisaties.
Intussen heeft de propaganda er wel voor gezorgd dat sommigen in Hongarije, wanneer het eenmaal zover is, de Sovjettroepen met een zekere welwillendheid ontvangen, deste meer omdat ze achteraf wel beseffen dat het regime van Horthy zich te lang en veel te veel met nazi-Duitsland heeft ingelaten, en dat Szálasi en zijn terreurregime zonder meer misdadig waren. Men hoopt nu in ieder geval dat een nieuw en demokratisch Hongarije de oude, autoritaire methoden achter zich kan laten, en beter met z'n buren kan samenleven. Al gauw weet men beter.
Velen zijn ook simpelweg benieuwd in hoeverre de communisten in Hongarije een soort wraak zullen nemen op de nederlaag van 1919, toen de eerste Radenrepubliek ten onder ging: Lenin heeft hierover al in 1919 de vervolgens vele malen door Hongaarse communisten herhaalde [en vertaalde] woorden gezegd: "Az első proletárdiktatúrát követni fogja a második". [Op de eerste diktatuur van het proletariaat zal de tweede volgen], maar … het staat nog te bezien of en in hoeverre de Hongaarse communisten zich na 25 jaar deze woorden van de grote Lenin en zijn meest voorbeeldige leerling Stalin zullen herinneren en vooral: zullen toepassen....
Intussen streeft de Sovjet-Unie van Stalin al vanaf 1935, en opnieuw vanaf 1943, een "Volksfrontpolitiek" na: alle antifascistische, progressieve en demokratische krachten samen moeten worden gemobiliseerd, om een 'volksdemo-kratie' te bereiken. Met andere woorden: sociaal-demokraten en boeren heten allang niet meer de vijanden van de arbeidersklasse.... Toch zijn én blijven de georganiseerde sociaal-demokratische Hongaarse arbeiders zéér wantrouwig tegenover de communisten, die altijd weer dreigen, die alles ‘wetenschappelijk’ beter menen te weten, die hen willen bekeren, en die nu 1944/45 ineens uit het niets, d.w.z. achter de Russische kanonnen aan, komen opdagen. Wel is óók in Hongarije duidelijk dat de communistische partij vanaf het begin een dominerende positie wenst [opeist!], uitsluitend zichzelf als de leidende kracht in politiek en maatschappij en als de voorhoede van de Werkende Klasse beschouwt en bij haar methoden weinig of geen skrupules vertoont. De communisten [met name de "Moskovieten"] hebben bovendien de overtuiging dat de tijd voor hèn werkt, dat ze de soldaten van het Rode Leger, de Geallieerde Controle-Commissie, de NKVD en de Sovjet-ambassade als het ware achter de hand hebben, en dat de almachtige Sovjet-maarschalk Jozef Stalin het beste met de kameraden in het kleine Hongarije voorheeft.
Duizenden kinderen worden al opgevoed in de geest van "de nieuwe mens" en van de Pioniers, voorgelicht op "Volkscolleges" en komen of zijn al onder de indruk van Lenin en Stalin. Hun portretten ziet men overal in het land, terwijl dit alles nog zo kort tevoren een kwart eeuw lang zeer streng verboden is geweest. De "demokratische" jeugdorganisatie, in feite de communistische organisatie MADISZ heeft weldra vele tienduizenden leden. Landelijk secretaris in de jonge András Hegedűs [* 1922], maar de MADISZ wordt gecoördineerd door de communistische secretaris voor jeugdzaken Ervin Hollós, wiens chef Mihály Farkas is! Ook bestaat in Hongarije -alweer naar sovjet-Russisch voorbeeld- een organisatie van Pioniers [Úttörők].
Uniformen, vaandels, optochten, spreuken, meer dan levensgrote foto's, koren en massale demonstraties maken het "nieuwe denken" populair. De haat tegen de burgerlijke, traditionele en semi-feodale maatschappij en alle opvattingen van vroeger, en tegen kerk en godsdienst, wordt bewust aangekweekt.
Rákosi voorspelt zelfs al een formidabele overwinning, "boven alle verwachtingen", bij de komende verkiezingen! De massale demonstraties op straat kondigen dat al aan. De MKP heeft samen met de Sociaal-demokraten ook een buitengewoon grote kans om een kolossaal sukses bij de gemeenteraadsverkiezingen in Budapest in oktober 1945 te behalen, aldus de buitengewoon optimistische Rákosi in mei 1945 en in augustus maakt men een verkiezings-programma voor een driejarige periode van herstel klaar: controle op prijzen en de levering van levensmiddelen om o.a. de inflatie tegen te gaan, teruggave van Hongaars goud en valuta dat door de Duitsers is meegenomen, herstel van de wegen en transport, mijnen en textielindustrie, gedeeltelijke nationalisatie van de industrie en van de buitenlandse handel.
Toch maken de Hongaarse communisten [de MKP] zich niet zonder meer overal populair. Hun stelling dat Hongarije afhankelijk is van vriendschap met de zozeer geprezen bevrijders, de USSR en dus geen hulp uit het kapitalistische westen moet accepteren kan alleen maar antagonisme bij het volk oproepen. [Kovrig, 182]. Precies dezelfde leuze [maar dan dient alleen ‘Rusland’ door ‘Duitsland’ te worden vervangen] werd overigens nog maar een paar jaar geleden door nazi’s en fascisten geroepen…….. De Hongaarse communisten betreuren ook "de buitenlandse [westerse!] inmenging in Hongarije's binnenlandse zaken, omdat die "steun geeft aan de reaktie in Hongarije". Wel veroordeelt de partij de besluiten van Tsjechoslowakije om de Hongaarse minderheid te verdrijven [Kovrig 179], maar of de communistische leiding vanaf het begin in 1944/45 van plan was om een machtsmonopolie na te streven is niet volstrekt te bewijzen, maar er zijn [dus] wel degelijk aanwijzingen voor.
Gerő zou bijvoorbeeld wel hebben toegegeven dat het de bedoeling was van Rákosi en hemzelf om Hongarije om te vormen tot een communistische staat naar Sovjet-model, waarmee zijzelf in Moskou vertrouwd waren geraakt. [Schöpflin, 103]. Ook uit andere akties van de communisten in Hongarije kan wel één en ander worden afgeleid. Toch realiseert Mátyás Rákosi zich wel dat hij voor de wederopbouw van het verwoeste Hongarije de energie nodig heeft die de buitengewoon verdachte communisten alleen niet konden mobiliseren, aldus Zoltán Vas in 1970. [Schöpflin, 104]. Bovendien kent hij Stalins bevelen!
Ook worden lokale afdelingen van de communistische partij nog niet compleet overheerst door een almachtige centrale. De officiele partijlijn van matiging, hervormingen, samenwerking en wederopbouw maakt zeker bij velen een goede indruk. De MKP trekt ook veel Joden uit de lagere middenklassen en linkse intellektuelen aan maar ze lijkt toch nog niet sterk genoeg voor een 'machtsovername'. Duidelijk is bijvoorbeeld dat honderdduizenden nieuwe leden van de MKP getraind zullen moeten worden, want velen van hen zijn onwetend, volkomen onervaren en genieten dus zeer weinig of geen enkel prestige en vertrouwen. De officiële partijlijn moet nu eenmaal door leden van een strak georganiseerde communistische partij zonder meer worden opgevolgd.
De omstandigheden voor een snelle communistische machtsovername in Hongarije worden er na de "bevrijding" niet eens beter op. Juist in dit land streeft men vanuit Moskou er duidelijk níet naar om de communisten al op korte termijn een machtsmonopolie op alle terreinen te geven. Er komt dus geen socialistische revolutie of een diktatuur van het proletariaat; "dat zou nationalistisch zijn", aldus Révai, en zou de steun van het volk niet hebben. Wat Hongaarse communisten beweren en wensen speelt echter veel minder een rol dan de eisen van de Sovjet-leiding in Moskou en de Sovjets in Budapest……..
Men kan er ook vanuit gaan dat de Hongaarse communisten volledig ondergeschikt zijn aan de wil van Stalin die alles in de hand heeft. Híj bepaalt tenslotte de koers van de partij, hij zegt wie 'reactionair' is, wie moet worden vervolgd, wie 'volksvijand' is, wie gezuiverd moet worden én met wie moet worden samengewerkt......
Maar…merkwaardig is en blijft dat de Sovjets, de werkelijke machthebbers aan wie Hongarije in feite is overgeleverd, juist in dít land zich op politiek terrein wat gematigder en voorzichtiger tonen dan in een aantal andere landen in het midden van Europa, "achter het IJzeren Gordijn", waar ze hun macht na 1944/45 volop kunnen laten gelden.
Het lijkt er in 1945 nog op dat "rechts" in Hongarije zelfs de gelegenheid krijgt om enkele machtsposities op te bouwen. Kennelijk wil de Sovjet-Unie Hongarije niet onmiddellijk bolsjewiseren. [Schöpflin, 98]. Burgerlijke partijen en kerken krijgen zelfs de gelegenheid om hun eigen jeugdorganisaties, padvinderij, enz. op te bouwen.
De Sovjet-Unie lijkt in 1945 ook te weigeren om de betrekkingen met het westen en allerlei overeenkomsten zonder meer in gevaar te brengen door de communisten overal al onmiddellijk een machtsmonopolie te geven, en Stalins akties geven ook geen aanwijzing voor één of ander 'revolutionair masterplan' voor de communistische verovering van Oost-Europa. In de vroege fase van de Sovjet-politiek in Oost-Europa lijken de akties van Stalin eerder geïmproviseerd en onsamenhangend [Borsody, 195] en juist in Hongarije lijkt er sprake te zijn van een "echte" coalitieregering. Rákosi en de Russen erkennen naderhand ook wel dat er enige huiver heeft bestaan ten aanzien van een onmiddellijke communistische "putsch". Toch bestaat er wijd en zijd in de eerste maanden van 1945 vrees voor zo'n communistische machtsovername, en niemand weet toch precies waar men aan toe is! De vaak bittere ervaringen van de Hongaren met de 133 dagen communisme in 1919, en de publieke opinie die 'het jodendom' en 'het communisme' vaak in één adem noemt, spelen voor velen stellig ook een rol.
Ook moet men helaas de communisten en Stalin al in 1944/45 -gezien ervaringen elders in Oost-Europa- tot vrijwel álles in staat achten: vgl. het bewust laten omkomen van de burgerlijke Poolse elite bij de opstand in Warschau in 1944, en de massamoorden in Bulgarije in 1945. Algemeen is ook bekend welke illegale daden er door politie en ÁVO, die door communisten worden overheerst, zijn en worden gepleegd. Velen twijfelen er al in 1945 niet aan of berichten over de gruwelen van de kant van de Sovjet-soldaten zorgen voor een duidelijk anti-communistische stemming bij grote delen van de Hongaarse bevolking.
De bouw van de Kossuth [nood-] brug begint, 1945
De haat tegen het barbaarse, onmenselijke gedrag van deze ’bevrijders’ is juist in het niet-Slavische, en het mentaal vrijwel op zichzelf staande Hongarije algemeen, vooral bij de boeren en de burgerij. "Het gedrag van de Russische troepen maakt de situatie van het communisme in Hongarije op langere termijn hopeloos", aldus Dezsö Sulyok in 1948. Niet-communistische partijen hebben dan ook in Hongarije al onmiddellijk na de bevrijding een zeer belangrijke invloed en veruit de meeste Hongaren laten zich niet slechts door de communistische propaganda beïnvloeden maar veel meer door andere, belangrijker zaken: de massale deportaties richting Oosten, de willekeur die blijkbaar geldt bij arrestaties, martelingen, gevangenis of strafkamp en b.v. het arrogante optreden van al die mensen, met andere woorden: parvenus, die nu ineens, uitsluitend dankzij het partijlidmaatschap der MKP, allerlei materiële voordeeltjes genieten, en daar nog trots op zijn ook …..
Toch lijkt Hongarije in zekere zin meer op het naburige Oostenrijk dan op b.v. Roemenië of Polen: Al in november 1945 worden in Hongarije èn in Oostenrijk, zeer kort na elkaar, vrije parlementsverkiezingen gehouden.
|